Professional Documents
Culture Documents
ondernemingspensioenfondsen.*
Onderzoek naar de voor- en nadelen van
ondernemingspensioenfondsen uitgevoerd door
PricewaterhouseCoopers in opdracht van OPF
8 november 2007
Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen
PricewaterhouseCoopers (www.pwc.nl) verleent sectorspecifieke diensten op drie gebieden: Assurance, Tax en Advisory.
Met onze dienstverlening bouwen we aan een goede vertrouwensbasis en waardeoptimalisatie met en voor onze klanten
en hun stakeholders. Wereldwijd werken meer dan 146.000 mensen in 150 landen voor onze organisatie, op basis van ons
gedachtegoed Connected Thinking. Samen ontwikkelen wij oplossingen en concepten, vanuit een verrassend perspectief.
En natuurlijk geven wij praktisch advies.
‘PricewaterhouseCoopers’ refereert aan het netwerk van deelnemende bedrijven van PricewaterhouseCoopers International
Limited. Ieder bedrijf is een aparte en onafhankelijke juridische eenheid.
8 november 2007
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Samenvatting
In de afgelopen tien jaar is het aantal ondernemingspensioenfondsen met ongeveer één derde gedaald van
934 naar 620. Momenteel verkeren circa 150 ondernemingspensioenfondsen in een liquidatieproces dan wel
geven zij aan opheffing te overwegen. Het beeld dat het fenomeen ondernemingspensioenfonds gedoemd
zou zijn om te verdwijnen, is evenwel onjuist. Het zijn vooral de kleine tot zeer kleine
ondernemingspensioenfondsen die verdwijnen. Bovendien zijn de oorzaken voor het verdwijnen van deze
fondsen divers. Het totale aantal actieve deelnemers bij ondernemingspensioenfondsen is in de afgelopen tien
jaar licht gestegen. Het belegd vermogen is ongeveer verdubbeld en jaarlijks komt er een tiental
ondernemingspensioenfondsen bij. Het aantal nieuwe ondernemingspensioenfondsen neemt echter af en ook
het marktaandeel van ondernemingspensioenfondsen daalt.
Het is echter veel te beperkt om pensioenuitvoerders alleen te vergelijken op het punt van de kosten. Om een
reële vergelijking tussen pensioenuitvoerders te maken moeten deze worden beoordeeld op basis van alle
relevante eigenschappen, ook de meer kwalitatieve. Daarvoor hebben wij een raamwerk van 29
kernelementen ontwikkeld, verdeeld over 8 categorieën, zoals serviceniveau, betrokkenheid en flexibiliteit. De
inhoud van de pensioenregeling hebben wij hierbij niet betrokken omdat die niet onderscheidend is tussen de
verschillende uitvoerders.
Via een enquête onder stakeholders van ondernemingspensioenfondsen hebben wij onderzocht hoe
belangrijk de stakeholders van ondernemingspensioenfondsen de verschillende kernelementen vinden. Verder
hebben we onderzocht hoe tevreden zij zijn over de kernelementen bij hun eigen
ondernemingspensioenfonds. Daarnaast hebben we gevraagd hoe tevreden zij over deze kernelementen
verwachten te zijn bij een bedrijfstakpensioenfonds of een verzekeraar. Daarmee wordt de perceptie van deze
stakeholders gemeten bij het nut van de diverse uitvoeringsvormen. Nut wordt hier gedefinieerd als de
tevredenheid gewogen naar het belang dat aan kernelementen wordt toegekend.
Uiteraard kent deze manier van enquêteren de beperking dat alleen van de stakeholders van
ondernemingspensioenfondsen de perceptie is onderzocht. Bij ondernemingen die een
bedrijfstakpensioenfonds of een verzekeraar als pensioenuitvoeringsvorm hebben, zijn geen waarnemingen
gedaan. Deze beperking is ingegeven door praktische overwegingen. Zo paste het ondervragen van
stakeholders van andere dan de in dit onderzoek betrokken ondernemingspensioenfondsen niet binnen de
geplande opzet van het onderzoek. Deze beperking geeft echter juist tevens de rechtvaardiging van het
onderzoek. Immers via het meten van de perceptie van de stakeholders kunnen de voor- en nadelen juist
goed in beeld worden gebracht, omdat hier veel kwalitatieve aspecten aan zitten en de stakeholders
3
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
uiteindelijk de klanten zijn van ondernemingspensioenfondsen. Verder is de perceptie per definitie subjectief.
Er is een bias omdat de perceptie is gebaseerd op de ervaring van betrokkenen. Om aan deze beperkingen
tegemoet te komen is het onderzoek niet alleen gebaseerd op een enquête, maar zijn ook diverse experts
ondervraagd en is literatuuronderzoek gedaan.
Uit de enquête blijkt dat de focus van ondernemingspensioenfondsen goed is. Over de kernelementen van
een pensioenuitvoerder die de stakeholders van ondernemingspensioenfondsen het belangrijkst vinden, zoals
vertrouwen, betrokkenheid, deskundigheid en bereikbaarheid, zijn de stakeholders van die fondsen gemiddeld
ook het meest tevreden.
Verder blijkt dat tegenover de gemiddeld wat hogere uitvoeringskosten van kleinere
ondernemingspensioenfondsen een opvallend goede waardering op andere kernelementen staat. Bovendien
laat de enquête zien dat het belang van uitvoeringskosten relatief klein is bij de keuze voor een
pensioenuitvoerder: kosten staat op de twaalfde plaats van belangrijkste kernelementen. Bij deze waardering
zijn de diverse groepen stakeholders opvallend eensgezind.
In totaal kennen de stakeholders van ondernemingspensioenfondsen het hoogste nut toe aan
ondernemingspensioenfondsen. Op alle ondervraagde kernelementen verwachten de stakeholders bij
ondernemingspensioenfondsen tevredener te zijn dan bij verzekeraars. Dit geldt voor het merendeel van de
kernelementen ook ten opzichte van bedrijfstakpensioenfondsen. Op de kernelementen deskundigheid,
vertrouwen en zekerheid van de uitkering, scoren bedrijfstakpensioenfondsen echter iets hoger.
Tenslotte blijkt uit de enquête dat gepensioneerden gemiddeld genomen minder tevreden zijn over hun
medezeggenschap dan de andere geïnterviewde stakeholders.
De perceptie van de voor- en nadelen hangt soms af van de fondskenmerken of de categorie stakeholder. Zo
scoren ondernemingspensioenfondsen met een eigen pensioenbureau een hogere gemiddelde tevredenheid
op service en vertrouwen. Verder hebben werkgevers een lagere ‘risk appetite’ dan werknemers en
gepensioneerden. Tenslotte blijkt dat werkgevers die zijn aangesloten bij kleinere pensioenfondsen de
uitvoeringskosten belangrijker vinden.
Ook PwC-experts zien, naast een aantal aandachtspunten, voordelen van ondernemingspensioenfondsen. Op
basis van hoofdcategorieën van kernelementen zien wij de volgende voordelen en aandachtspunten:
Serviceniveau
Ondernemingspensioenfondsen scoren door de korte lijnen hoog op bereikbaarheid, communicatie en kennis
van de eigen regelingen. Ten opzichte van verzekeraars scoren zij hierop beter omdat de administratieve
performance van verzekeraars vaak te wensen over laat. Aandachtspunten liggen hier bij de kleinere
ondernemingspensioenfondsen, die meer moeite hebben om de benodigde kennis te organiseren. Verder
wordt door de toenemende uitbesteding de feitelijke service bepaald door de externe dienstverleners. Een
professionele aansturing van de externe dienstverleners is van groot belang om in control te blijven.
Gevoelsaspecten
Door de (grotere) verantwoordelijkheid van de werkgever bij de uitvoering van de pensioenregeling in geval
van een ondernemingspensioenfonds – bijvoorbeeld via het bestuur van het pensioenfonds – is er een grotere
betrokkenheid van de werkgever. Hetzelfde geldt voor de werknemers, gepensioneerden en slapers. Verder
kan het ondernemingspensioenfonds bijdragen aan het imago van de werkgever. Tenslotte genieten
pensioenfondsen in zijn algemeenheid een groot vertrouwen als uitvoerders van pensioenregelingen.
Aandachtspunt is de onafhankelijkheid van zowel de staf als het bestuur van het ondernemingspensioenfonds
ten opzichte van de onderneming. De toezichthouder en de wetgever benadrukken steeds meer de
eindverantwoordelijkheid van het pensioenfondsbestuur voor het pensioenfonds als een zelfstandige
4
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
financiële dienstverlener. Hiervan zullen zowel de onderneming als het pensioenfondsbestuur zich steeds
meer bewust moeten worden.
Flexibiliteit
Ondernemingspensioenfondsen bieden een grote mate van flexibiliteit bij de vormgeving van de
pensioenregeling en de aansluiting bij de overige arbeidsvoorwaarden. Verder kennen zij een grote vrijheid in
voorwaarden en bieden zij flexibiliteit en zeggenschap bij de financiering. Tenslotte kennen
ondernemingspensioenfondsen een grote vrijheid in de uitvoering en bij uitbesteding. Aandachtspunt hierbij is
dat maatwerk ook kan doorschieten waardoor de uitvoering complex wordt. Een ander aandachtspunt is
uitbesteding. Het is van groot belang dat pensioenfondsen hun onafhankelijkheid ten opzichte van uitvoerders
waarborgen.
Premie
Ten aanzien van de hoogte van de premie is vooral de inhoud van de pensioenregeling bepalend. Daarnaast is
de uitvoeringsvorm en de mate van risico-afdekking en -overdracht sterk bepalend.
Kostenefficiëntie
De hoogte van de uitvoeringkosten wordt vooral bepaald door de schaalgrootte. Zoals we eerder hebben
gezien zijn vooral kleinere pensioenfondsen gemiddeld duurder. Door hun gemiddeld grotere omvang hebben
bedrijfstakpensioenfondsen lagere uitvoeringskosten. Verzekeraars hebben hogere bedrijfskosten en hebben
bovendien meestal een winststreven. Aandachtspunt bij ondernemingspensioenfondsen is het feit dat soms
sprake is van verborgen kosten en verborgen voordelen, wanneer zonder vergoeding gebruik wordt gemaakt
van diensten van de werkgever, dan wel diensten worden geleverd aan de werkgever (bijvoorbeeld in de vorm
van pensioenkennis).
Risico-acceptatie
De uitkeringszekerheid bij pensioenfondsen en verzekeraars is hoog. Door de invoering van het Financieel
Toetsingskader moeten pensioenfondsen hoge zekerheidsnormen hanteren. Verzekeraars bieden meer
nominale zekerheid met levenslange garantiecontracten, maar veel minder indexatiezekerheid. Het
accountingrisico voor de onderneming hangt voor een deel af van de uitvoeringsvorm. Pensioenregelingen
ondergebracht bij bedrijfstakpensioenfondsen mogen vaak onder voorwaarden worden behandeld als defined
contribution of beschikbare premie regelingen, waarvoor geen pensioenwaardering hoeft te worden
uitgevoerd. Bij eenzelfde pensioenregeling is dit niet mogelijk voor ondernemingspensioenfondsen. Voor de
andere uitvoeringvormen is het accountingrisico van de onderneming afhankelijk van de inhoud en
financiering van de pensioenregeling.
Besturing
De besturing onderscheidt pensioenfondsen van verzekeraars. De medezeggenschap, die bij
pensioenfondsen wordt georganiseerd via het bestuur en andere organen, zorgt voor draagvlak. Er worden
echter steeds hogere eisen gesteld aan de deskundigheid van bestuursleden. De beschikbaarheid van
voldoende deskundige mensen is een aandachtspunt voor (kleinere) pensioenfondsen.
Solidariteit
Solidariteit is een belangrijk kenmerk van pensioenfondsen. De collectiviteit en solidariteit die
pensioenfondsen organiseren bieden voordelen voor deelnemers en gepensioneerden van pensioenfondsen.
Pensioenfondsen organiseren zowel een gelijktijdige solidariteit tussen diverse groepen als volgtijdelijke
solidariteit over de generaties heen, de zogenaamde intergenerationele solidariteit.
Bedrijfstakpensioenfondsen organiseren ook solidariteit tussen ondernemingen.
Ondernemingspensioenfondsen en verzekeraars kennen geen opgelegde solidariteit tussen ondernemingen.
5
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Willen:
De onderneming en het bestuur van het ondernemingspensioenfonds moeten voldoende belang toekennen
aan de specifieke voordelen van een ondernemingspensioenfonds.
Kunnen:
De onderneming en het bestuur van het ondernemingspensioenfonds moeten in staat zijn een antwoord te
geven op de toegenomen eisen om een ondernemingspensioenfonds op een professionele wijze te
“managen”. Binnen de onderneming en het ondernemingspensioenfonds moet voldoende capaciteit zijn om
de benodigde kennis te organiseren. Voorts moet de onderneming bereid zijn om de benodigde
managementaandacht en kosten hieraan te besteden. Grotere ondernemingspensioenfondsen blijken hiertoe
in voldoende mate in staat. Kleinere pensioenfondsen hebben hiermee in toenemende mate moeite.
6
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Conclusies en aanbevelingen
Conclusies
Puntsgewijs luiden de belangrijkste conclusies uit het onderzoek als volgt:
2. Er is een daling van het aantal ondernemingspensioenfondsen gaande, die primair de kleinere fondsen
betreft. Veel kleinere ondernemingspensioenfondsen staan onder druk. Zij hebben hogere kosten per
normdeelnemer en hebben meer problemen om de benodigde kennis te organiseren en voldoende
deskundige mensen te vinden voor de organen van het pensioenfonds.
6. Ondernemingspensioenfondsen besteden steeds meer uit. Daardoor wordt de kwaliteit van de uitvoering
steeds meer bepaald door externe uitvoerders. Het is van groot belang dat
ondernemingspensioenfondsen daarbij hun onafhankelijkheid ten opzichte van de uitvoerders waarborgen.
Besturen van ondernemingspensioenfondsen blijven immers eindverantwoordelijk.
8. Bij de bepaling van de meest geschikte pensioenuitvoeringsvorm is een case by case benadering
noodzakelijk omdat de uitgangspositie en de mogelijke alternatieven per onderneming verschillen. Er is
sprake van een bestaande situatie, waarbij de omvang van de onderneming en het eigen pensioenfonds
een gegeven zijn. Verder is er bijvoorbeeld niet altijd een bedrijfstakpensioenfonds en zijn er hoge
drempels voor het switchen van uitvoerder.
9. De keuze voor een ondernemingspensioenfonds wordt bepaald door het willen en kunnen. Willen betekent
dat de onderneming voldoende belang toekent aan de voordelen van een ondernemingspensioenfonds.
7
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Aanbevelingen
Op basis van de conclusies in dit onderzoek komen we tot de volgende aanbevelingen:
3. Gevoelsaspecten, zoals betrokkenheid, vertrouwen, imago en eigenheid spelen in de praktijk een grote rol
bij het realiseren van schaalvergroting door ondernemingspensioenfondsen samen te voegen. De
“eigenheid” van het ondernemingspensioenfonds blijkt een belangrijke reden om vast te houden aan het
ondernemingspensioenfonds. Bij de ontwikkeling van alternatieven gericht op samenwerking tussen
kleinere ondernemingspensioenfondsen, zal dan ook aandacht aan dit aspect moeten worden besteed.
4. Voor kleinere en middelgrote ondernemingspensioenfondsen kunnen vormen van samenwerking een reële
optie voor de toekomst zijn. De ontwikkeling van nieuwe alternatieven, zoals een Gemeenschappelijk
Bestuursbureau, de mogelijkheid om meerdere ondernemingen te laten aansluiten bij één
ondernemingspensioenfonds en een Algemene Pensioeninstelling (API), moet hiervoor worden
gestimuleerd. Belangrijke voorwaarden hierbij zijn aanpassing van het groepscriterium en het mogelijk
maken van ringfencing.
8
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Inhoudsopgave
Samenvatting. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .3
Conclusies en aanbevelingen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .7
Overzicht tabellen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .13
Overzicht figuren . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .14
Aanleiding voor het onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .16
Leeswijzer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .17
9
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
10
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
8 Case by case benadering blijft noodzakelijk bij de keuze van een pensioenuitvoerder . . 63
8.1 Integrale afweging op basis van alle kernelementen noodzakelijk . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
8.2 Uitgangssituatie en mogelijkheden verschillen per onderneming . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
8.2.1 Omvang bestaand pensioenfonds. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
8.2.2 Arbeidsvoorwaardenbeleid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
8.2.3 Welke alternatieven heeft de onderneming?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
8.2.4 Zijn er financiële drempels?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
8.3 Willen en kunnen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
8.4 Een case by case benadering leidt tot verschillende uitkomsten in verschillende situaties . . 64
11
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Bijlagen
B Enquête . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .77
D Fondskenmerken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .86
J Enquêterespons . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .106
N Literatuurlijst . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .110
12
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Overzicht tabellen
Tabel 17. Definitie van de kernelementen die niet in de enquête opgenomen zijn.. . . . . . . . . . . . 85
13
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Overzicht figuren
Figuur 9. Tevredenheid van fondsen met versus zonder een pensioenbureau op kenmerken met
een statistisch significant verschil.. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .42
Figuur 11. Belang volgens werkgevers van grote versus kleine fondsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Figuur 12. Mate van problemen bij het invullen van vacatures voor het bestuur en/of de
deelnemersraad – onderscheid grote versus kleine fondsen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
Figuur 18. Boxplots van tevredenheidscores voor bedrijfstakpensioenfonds per kernelement per
bron . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .92
Figuur 19. Boxplots van tevredenheidscores voor verzekeraar per kernelement per bron . . . . . . 93
Figuur 21. Gemiddeld belang per kernelement met onderscheid tussen wel en niet bevraagd op
tevredenheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .97
14
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Figuur 34. Mening van functiegroepen over mate van risicodeling tussen personen . . . . . . . . . . 104
Figuur 35. Mening van functiegroepen over mate van risicodeling tussen ondernemingen . . . . 105
Overzicht figuren 15
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Hierbij hebben wij gekeken naar ondernemingspensioenfondsen als uitvoeringsvorm van pensioenregelingen
en zo veel mogelijk vermeden om in te gaan op de inhoud van pensioenregelingen.
16
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Leeswijzer
Na een uitleg over de aanpak en de methodologie van dit onderzoek in Hoofdstuk 1, volgt in Hoofdstuk 2 een
verkenning van de huidige omgeving waarbinnen ondernemingspensioenfondsen opereren. Deze verkenning
betreft zowel de ontwikkeling van de aard en omvang van ondernemingspensioenfondsen als een analyse van
het beeld dat is ontstaan rondom de uitvoeringskosten van deze pensioenuitvoeringsvorm.
Hoofdstuk 3 bespreekt een raamwerk van kernelementen waarmee het ondernemingspensioenfonds met
overige pensioenuitvoeringsvormen (bedrijfstakpensioenfonds en verzekeraar) vergeleken kan worden.
De resultaten van een enquête die onder stakeholders van ondernemingspensioenfondsen is gehouden om
hun perceptie over de voor- en nadelen van hun pensioenuitvoeringsvorm te meten ten opzichte van andere,
zijn opgenomen in Hoofdstuk 4 tot en met 6. Hoofdstuk 4 beschouwt de gemiddelde perceptie over
ondernemingspensioenfondsen op zich, terwijl Hoofdstuk 5 een vergelijking maakt tussen de gemiddelde
perceptie over de verschillende pensioenuitvoeringsvormen. Hoofdstuk 6 beschouwt in welke mate de
perceptie afhangt van fondskenmerken en functie van de stakeholder.
Naast de perceptie uit de enquête wordt in Hoofdstuk 7 tot en met 9 de mening van experts geplaatst vanuit
verschillende invalshoeken. Hoofdstuk 7 bespreekt de visie van experts over de voor- en nadelen van
ondernemingspensioenfondsen in het algemeen. Hoofdstuk 8 bevat een nuancering van Hoofdstuk 7 op
punten waar uitspraken over ondernemingspensioenfondsen in het algemeen niet mogelijk zijn. In Hoofdstuk
9 komen alternatieve pensioenuitvoeringsvormen aan bod die momenteel in ontwikkeling zijn naast
ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en verzekeraars.
17
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
1 Aanpak en methodologie
Het onderzoek heeft plaatsgevonden in verschillende fases. In Figuur 1 zijn de verschillende fases
weergegeven. Hieronder staan deze fases nader omschreven.
Fase I:
Verkenning omgeving
Fase II:
Opstellen kernelementen
Interview sessie 1
Fase III-a: Fase III-b:
Enquête PwC visie
Interview sessie 2
Interview DNB
Fase IV & V:
Analyse & Rapportage
18
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
experts. De uitdaging van dit iteratieve proces was om de operationele definities van de kernelementen
begrijpbaar te houden, zonder afbreuk te doen aan de juistheid van de definities. De kernelementen zijn
daarom opgedeeld in verschillende groepen:
l kernelementen die eenvoudig uitgevraagd kunnen worden in de vorm van een enquête aan alle
stakeholders,
l kernelementen die uitgevraagd kunnen worden in de vorm van een enquête aan stakeholders met
technische kennis van pensioenuitvoeringsvormen, en
l kernelementen die alleen meegenomen kunnen worden in interviews met pensioenexperts.
Hoofdstuk 3 beschrijft de uiteindelijke versie van het raamwerk van kernelementen en Appendix A bevat de
bovenstaande opdeling van kernelementen.
Aanpak en methodologie 19
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
onderzocht, maar dit onderzoek richtte zich niet primair op de voor- en nadelen van de verschillende
pensioenuitvoeringsvormen.
– Er kan sprake zijn van selectieve non-respons: de perceptie van responderende stakeholders kan
afwijken van stakeholders die de enquête niet hebben ingevuld. Deze beperking is inherent aan elke
enquête zonder verplichte deelname. De selectieve non-respons kan veroorzaakt worden doordat
fondsen met een bepaald kenmerk niet naar rato vertegenwoordigd zijn in de respondenten, of doordat
het niet (willen) invullen van de enquête correleert met een bepaalde perceptie (bijvoorbeeld: hoe
ontevredener men is over een ondernemingspensioenfonds, hoe kleiner de kans dat men de enquête
invult).
Om de impact van bovenstaande beperkingen te onderzoeken, is dit onderzoek niet alleen gebaseerd op
een enquête maar zijn ook diverse experts ondervraagd (zie de hiernavolgende tweede en derde
meetmethode). We hebben de vergelijking van de drie meetmethoden enerzijds gebruikt om de uitslag van
de enquête te valideren, en anderzijds juist om interessante verschillen tussen de perceptie van
stakeholders en de mening van experts op te sporen. Daarnaast is onderzocht in welke mate de uitslag
van de enquête – voor zover mogelijk – zich verhoudt tot vergelijkbare onderzoeken in het verleden. Voor
de derde beperking in het bijzonder zijn aanpassingstoetsen gedaan en is gesproken met een
niet-responderend ondernemingspensioenfonds om niet alleen de perceptie van voor- en nadelen bij de
stakeholders van dit fonds te achterhalen, maar ook de beweegredenen voor het niet invullen van de
enquête. In Appendix F worden deze validaties en daarmee de impact van de beperkingen van de enquête
verder besproken. Appendix B bevat de volledige vragenlijst.
2. In kaart brengen van de visie van pensioenexperts van PwC. In een sessie met een vertegenwoordiging
van vijf senior PwC pensioenexperts, die niet alleen kennis hebben opgedaan op hun eigen
pensioenadviesopdrachten, maar ook op de hoogte zijn van de problematiek bij opdrachten van collega’s,
zijn de verschillende pensioenuitvoeringsvormen gescoord aan de hand van het raamwerk van
kernelementen. De pensioenexperts hebben zich hierbij opgesteld als vertegenwoordiger van alle
stakeholders samen, als ware zij een commissie die de belangen behartigt van een gehele onderneming
(dat wil zeggen, werkgevers, werknemers en gepensioneerden) die voor de keuze van een
pensioenuitvoeringsvorm staat. Uiteraard heeft deze opstelling als nadeel dat ze ongenuanceerd kan zijn
omdat ze voorbij kan gaan aan tal van specifieke omstandigheden van een onderneming. Echter, het
voordeel van deze methode is dat de resulterende score gebruikt kan worden om de gemiddelde
waardering per pensioenuitvoeringsvorm afkomstig uit de enquête te valideren, omdat deze nuances daar
ook wegvallen in het gemiddelde. Hoofdstuk 8 over de case by case benadering behandelt de nuancering
die bij deze meetmethode verloren gaat.
3. Interviews met diverse andere experts. Ter validatie van de eerste en tweede meetmethode heeft een
aantal interviews plaatsgevonden waarin wederom de verschillende pensioenuitvoeringsvormen gescoord
zijn en ook ruimte was voor bevindingen buiten het raamwerk van kernelementen om. In Appendix L is een
overzicht van de deelnemers aan de interviews opgenomen.
20 Aanpak en methodologie
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
1.4.1 Analyse
Gedurende het onderzoek is op basis van de verschillende meetmethoden een beeld verkregen van de baten
en kosten van ondernemingspensioenfondsen.
Uit de enquête zijn de antwoorden over het belang van en de tevredenheid over de verschillende
kernelementen geanalyseerd. We hebben daarbij verschillende segmentaties (op fondskenmerken of functies)
onderzocht. De enquête is ook gebruikt om het nut van een specifieke uitvoeringsvorm te berekenen. Het
product van het belang en de tevredenheid per element geeft de bijdrage van dat element aan het nut van een
uitvoeringsvorm weer. De som over de kernelementen van het nut per element geeft het totale nut van een
uitvoeringsvorm weer. Appendix E bespreekt de precieze berekening van het nut.
Door middel van literatuurstudie en de ondervraging van diverse experts zijn pensioenuitvoeringsvormen en
ondernemingspensioenfondsen in het bijzonder vanuit verschillende invalshoeken belicht: we hebben de
verschillende uitvoeringsvormen voor de gemiddelde kleine en de gemiddelde grote onderneming gescoord
op het raamwerk van kernelementen en verder genuanceerd voor specifieke omstandigheden waarin een
onderneming zich kan bevinden. Ook zijn alternatieve uitvoeringsvormen die momenteel in ontwikkeling zijn,
onderzocht. De afzonderlijke meetmethoden zijn tegen elkaar afgezet om inzicht te verkrijgen in hoe de
verschillende visies en percepties zich tot elkaar verhouden.
1.4.2 Rapportage
Onze voorlopige bevindingen zijn gepresenteerd aan het bestuur van OPF en besproken met de
Begeleidingscommissie en een Klankbordgroep binnen PwC om tot de uiteindelijke versie van dit rapport te
komen.
Aanpak en methodologie 21
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Bij een verkenning van de omgeving van ondernemingspensioenfondsen valt een aantal ontwikkelingen op.
De eerste is de daling van het aantal ondernemingsfondsen. Een tweede is een aantal publicaties over de
hoge kosten. Deze ontwikkelingen worden in dit hoofdstuk verkend en genuanceerd. Dan is er nog een aantal
overige ontwikkelingen, zoals de ontwikkeling van alternatieve uitvoeringsvormen, zoals een API en de
mogelijkheid om zich aan te sluiten bij een buitenlands pensioenfonds. Dit laatste wordt beschreven in
Hoofdstuk 9.
Wij beginnen dit hoofdstuk met een korte toelichting bij de in dit rapport vermelde cijfers en aantallen,
aangezien deze niet altijd zonder meer met elkaar te vergelijken zijn. Onze gegevens zijn ontleend aan
overzichten die DNB periodiek publiceert. DNB gaat echter niet steeds van dezelfde definitie uit. De twee
belangrijkste omschrijvingen van DNB zijn:
l Onder toezicht staande (ondernemings)pensioenfondsen;
l Eigen risicodragende ondernemingspensioenfondsen met een voorziening pensioenverplichtingen eigen
22
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Andere ontwikkelingen raken de financiële kant van ondernemingspensioenfondsen. Na de invoering van het
nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) dient de voorziening pensioenverplichtingen op marktwaarde
gewaardeerd te worden, rekening houdend met de toekomstige sterftetrend. Daarnaast zijn de eisen in
verband met het vereist eigen vermogen verder aangescherpt. Daar kan nog aan worden toegevoegd dat het
slechte beleggingsresultaat vanaf 2000 de dekkingsgraadpositie van veel fondsen heeft aangetast en dat in
het kader van herstel of consolidatie de premies werden verhoogd. Over het algemeen zijn door al deze
maatregelen de jaarlijkse lasten van de pensioenregeling voor de onderneming aanmerkelijk gestegen. Zeker
ten opzichte van de jaren negentig van de vorige eeuw toen sprake was van een aanmerkelijk gunstiger
economische omgeving met relatief hoge beleggingsrendementen gekoppeld aan een lage inflatie.
Als laatste noemen wij het toegenomen belang van schaalgrootte. Uiteraard zijn de uitvoeringskosten per
deelnemer lager naarmate het aantal deelnemers groter is, maar de verschillen tussen klein en groot zijn
toegenomen door de voorschrijdende automatisering en de verbetering van de administratieve systemen.
Samengevat zijn de vier belangrijkste ontwikkelingen waar ondernemingspensioenfondsen op moeten
inspelen:
Aantal eigen risicodragende fondsen (opf, bpf en beroepspensioenfondsen) met een voorziening
pensioenverplichtingen eigen rekening van één miljoen euro of meer.
Bron: DNB 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Mutatie
6 jaar
Indeling naar hoogte van de
Voorziening Pensioenverplichtingen
< 10 miljoen euro 330 286 226 192 172 130 96 -/- 224
10-100 miljoen euro 373 372 357 352 332 312 289 -/- 84
100-1.000 miljoen euro 156 159 176 186 196 203 209 + 53
1-5 miljard euro 33 34 34 35 32 37 40 +7
>5 miljard euro 8 10 12 12 13 13 14 +6
Totaal 900 861 805 777 745 695 648 -/- 252
Tabel 1. Overzicht van aantal pensioenfondsen over de tijd
Direct valt op dat de daling zich voordoet bij de kleine pensioenfondsen. Volgens DNB zijn er in de
waarnemingsperiode 15 bedrijfstakpensioenfondsen en beroepspensioenfondsen bijgekomen. Het aantal
ondernemingspensioenfondsen met een voorziening pensioenverplichtingen van meer dan één miljoen euro is
tussen 2000 en 2006 per saldo met 267 afgenomen.
De stijging in de grotere categorieën wordt voor een deel veroorzaakt door de groei van het belegd vermogen.
2.1.3 Het aantal actieve deelnemers blijft stabiel, het belegd vermogen neemt toe
Het aantal ondernemingspensioenfondsen neemt af, maar niet het aantal deelnemers. Het belegd vermogen
neemt sterk toe. Daaruit blijkt wederom dat het vooral de hele kleine pensioenfondsen zijn die verdwijnen en
dat er geen sprake is van een duidelijke teruggang van het fenomeen ondernemingspensioenfonds als
uitvoeringsvorm.
Figuur 2 toont de ontwikkeling van het aantal ondernemingspensioenfondsen, het aantal actieven (x 1.000) en
het belegd vermogen in miljarden euro’s.
Ontwikkelingen in opf'en
1000 250
800 200
Belegd vermogen
Aantal actieven
Aantal opf'en
600 150
400 100
200 50
0 0
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Aantal actieven
Vermogen
Van 1998 tot 2007 is één op de drie ondernemingspensioenfondsen opgeheven. Uit de door DNB
gepubliceerde overzichten blijkt dat het in meer dan 80% van de gevallen een ondernemingspensioenfonds
betrof met een voorziening pensioenverplichtingen van minder dan € 10 miljoen en in meer dan 90% van de
gevallen een ondernemingspensioenfonds met een voorziening pensioenverplichtingen van minder dan € 50
miljoen.
Het aantal actieve deelnemers is toegenomen van 779.000 in 1998 naar 820.000 in 2007. In 2003, in 2004 en
vooral in 2006 is het aantal actieve deelnemers gedaald. Dit hangt vooral samen met nieuwe wetgeving.
Werkgevers en pensioenfondsen hebben geanticipeerd op de Wet VPL en de Pensioenwet. Eén van de
effecten is geweest dat het aantal dubbeltellingen onder actieve deelnemers is afgenomen, bijvoorbeeld door
de opheffing van een aantal prepensioenfondsen.
Het gezamenlijk belegd vermogen van de ondernemingspensioenfondsen is tussen 1998 en 2007 meer dan
verdubbeld van bijna € 100 miljard naar ongeveer € 200 miljard.
Het gemiddelde omvang van de ondernemingspensioenfonds stijgt hierdoor.
Om een goed oordeel te kunnen geven over de groei van het aantal actieve deelnemers en van het belegd
vermogen bij ondernemingspensioenfondsen is een vergelijking nodig met de groei bij de overige
pensioenfondsen. Onderstaand overzicht geeft deze informatie. De aantallen sluiten overigens niet aan bij de
vorige tabel aangezien nu ook pensioenfondsen met een voorziening pensioenverplichtingen eigen rekening
van minder dan één miljoen euro zijn opgenomen.
1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007
Aantal pensioenfondsen
Ondernemingspensioenfondsen 934 916 881 856 822 799 738 707 669 640 -31%
Overige pensioenfondsen 96 97 100 100 109 114 114 115 115 115 + 20%
Alle pensioenfondsen 1030 1013 981 956 931 913 852 822 784 755 -27%
Ondernemingspensioenfondsen 779 784 793 807 864 855 838 906 804 820 +5%
Overige pensioenfondsen 4056 4141 4398 4635 5040 5260 5209 5330 5404 5510 +36%
Alle pensioenfondsen 4835 4925 5191 5442 5904 6115 6047 6236 6208 6330 +31%
Ondernemingspensioenfondsen 95 110 132 137 139 127 144 164 187 197 +107%
Overige pensioenfondsen 238 277 319 327 322 300 338 378 438 462 +94%
Alle pensioenfondsen 333 387 451 464 461 427 482 542 625 659 +98%
Zoals wij al eerder hebben aangegeven, neemt het aantal ondernemingspensioenfondsen vrij sterk af doordat
vooral de kleine ondernemingspensioenfondsen verdwijnen. Het aantal bedrijfstak- en
beroepspensioenfondsen is in negen jaar tijd met 19 toegenomen.
Het aantal actieve deelnemers van ondernemingspensioenfondsen is min of meer stabiel. Bij bedrijfstak- en
beroepspensioenfondsen is het aantal actieve deelnemers met een derde toegenomen.
Wat de ontwikkeling van het belegd vermogen betreft houden de ondernemingspensioenfondsen wel gelijke
tred met de bedrijfstakpensioenfondsen en de beroepspensioenfondsen.
Overigens ligt het belegd vermogen per persoon bij ondernemingspensioenfondsen een stuk hoger dan bij
bedrijfstakpensioenfondsen.
2.1.5 OPF ziet per saldo een redelijk stabiel aantal aangesloten ondernemingspensioenfondsen
OPF blijkt in 2007 tot de publicatiedatum van dit rapport 13 nieuwe aansluitingen van
ondernemingspensioenfondsen te hebben gekregen. Vrijwel allemaal zijn dit kleinere pensioenfondsen, die na
een opstartfase verder doorgroeien. Daarnaast zijn er 15 afmeldingen in verband met liquidaties, waarvan
twee ondernemingspensioenfondsen hebben aangegeven over te gaan naar een bedrijfstakpensioenfonds.
Bikker en De Dreu concluderen ten aanzien van de uitvoeringskosten van pensioenregelingen dat:
l schaalvoordelen zeer dominant zijn;
l de kosten per deelnemer van verplichte bedrijfstakpensioenfondsen gemiddeld significant lager zijn dan
dan van pensioenfondsen (25,7% voor verzekeraars versus 3,5% voor pensioenfondsen). Het betreft hier
wel de gemiddelde kosten van levensverzekeraars over hun gehele portefeuille aan producten.
Verder wijzen Bikker en De Dreu op de vele complicaties die optreden bij de vergelijking van de kosten van
ondernemingspensioenfondsen, bedrijfstakpensioenfondsen en levensverzekeraars. Zij noemen:
l Verzekeraars leveren andere producten dan pensioenfondsen, bijvoorbeeld met betrekking tot de
indexering;
l Verzekeraars maken kosten voor marketing, verkoop en provisies;
l Pensioenfondsen hebben geen winstoogmerk en verzekeraars wel.
Bikker en De Dreu hebben wat uitvoeringskosten van pensioenfondsen betreft gebruik gemaakt van gegevens
die pensioenfondsen aan DNB rapporteren. Daarbij is geen onderscheid gemaakt naar structurele
uitvoeringskosten en niet-structurele uitvoeringskosten. Zij geven aan dat er systematisch door hoofdzakelijk
kleine pensioenfondsen geen reëel en volledig beeld wordt gegeven van de werkelijke uitvoeringskosten. In
het kader van hun onderzoek heeft echter geen toetsing en normering plaatsgevonden.
Hiermee raken wij een relevant punt voor de aanspraakgerechtigden in de vergelijking van uitvoeringskosten
tussen ondernemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen. In de praktijk komen de hogere
uitvoeringskosten van ondernemingspensioenfondsen soms ten laste van de werkgever en niet ten laste van
bijvoorbeeld de pensioenopbouw of de indexatieruimte van de deelnemers. Uiteraard zijn ook deze kosten
indirect wel weer bepalend voor de totale loonkosten.
Andersom werkt dit echter ook. Het komt ook voor dat de diensten die het pensioenbureau van het
ondernemingspensioenfonds ten behoeve van de werkgever verricht niet worden doorbelast. Dat kan
betrokkenheid bij CAO-onderhandelingen zijn of advisering bij het inrichten en uitvoeren van
werkgeversregelingen die het kennisgebied van het pensioenbureau raken.
2.2.3 Combinatie van ijkpunten, componentenanalyse en theorie is de basis voor het inzicht in
relatie tussen kosten en omvang
PwC heeft een curve berekend die bij iedere omvang van een pensioenfonds de genormeerde, structurele
uitvoeringskosten laat zien. De gegevens voor de berekening van de curve zijn ontleend aan 40 geselecteerde
jaarverslagen van ondernemings-, bedrijfstak- en beroepspensioenfondsen. Wij hebben deze 40 uit een veel
groter aantal fondsen geselecteerd op de volledigheid en de transparantie van de in het jaarverslag
opgenomen uitvoeringskosten.
De invoering van het FTK heeft ertoe geleid dat pensioenfondsen de uitvoeringskosten beter in beeld brengen
dan vroeger. Onder het FTK dient de kostendekkende premie te worden vastgesteld en de uitvoeringskosten
zijn daar een onderdeel van. Het komt weliswaar nog steeds voor dat de uitvoeringskosten niet volledig
worden meegenomen, maar een toenemend aantal pensioenfondsen is volledig en transparant in de
rapportage van de uitvoeringskosten en de bijzondere omstandigheden die er invloed op hebben gehad. De
cijfers van deze pensioenfondsen hebben wij gebruikt om voor een aantal pensioenfondsen van verschillende
grootte het kostenniveau vast te stellen. De uitkomsten hebben wij geharmoniseerd naar de onderstaande
definitie van uitvoeringskosten:
“Uitvoeringskosten bestaan uit de reële kosten die pensioenfondsen voor de uitvoering van de
pensioenregeling maken in verband met huisvesting, personeel, administratie, communicatie,
automatisering, bestuur, externe adviseurs/accountant/actuaris, DNB en overige bedrijfskosten.”
Kosten die samenhangen met de beleggingen vallen niet onder uitvoeringskosten. Kosten van activiteiten die
niet ieder jaar hoeven te worden uitgevoerd, zijn uitgesmeerd over de intervalperiode. Als bijvoorbeeld iedere
drie jaar een continuïteitsanalyse wordt uitgevoerd, dan zijn de kosten voor een derde deel meegenomen in de
genormeerde jaarlijkse uitvoeringskosten. Incidentele kosten – zoals bijvoorbeeld de overgang op een nieuw
administratiesysteem – blijven buiten beschouwing.
De wegingsfactoren hebben wij gesteld op 100%, 120%, en 20% voor respectievelijk actieven,
gepensioneerden en premievrijen. Deze verhouding hebben wij afgeleid uit kostenanalyses van een aantal
professionele pensioenuitvoeringsorganisaties. Voor gepensioneerden zijn de jaarlijkse uitvoeringskosten
inclusief excasso overigens lager dan de jaarlijkse uitvoeringskosten voor actieven. De kosten van de
daadwerkelijke vaststelling en toekenning van een ingaand pensioen zijn echter uitgesmeerd over de
verwachte uitkeringsduur. Daarmee worden deze kosten toegerekend aan de categorie gepensioneerden.
Op basis van de verzamelde en bewerkte informatie en van de aanname van een continu dalend verloop
hebben wij in Figuur 3 een curve geconstrueerd die de relatie tussen uitvoeringskosten en omvang laat zien.
750
Klein fonds
500
Gemiddeld
fonds
250
Groot fonds
0
10 100 1.000 10.000 100.000 1.000.000
Aantal normdeelnemers
De grafiek heeft betrekking op het genormeerde niveau van de structurele uitvoeringskosten in 2006 van
ondernemings- en bedrijfstakpensioenfondsen. De uitkomsten in de grafiek zijn niet zonder meer een
benchmark voor de totale uitvoeringskosten van een pensioenfonds. Ten eerste dient met specifieke
omstandigheden - zoals de gecompliceerdheid van de pensioenregeling - per pensioenfonds rekening
gehouden te worden. Ten tweede maakt vrijwel ieder pensioenfonds jaarlijks niet-structurele kosten, zij het
dat het steeds om andere niet-structurele kosten gaat.
De grafiek is veranderlijk in de tijd. Niet alleen door de inflatie, maar ook door geleidelijke verschuiving van de
adequate wegingsfactoren voor de verschillende categorieën deelnemers en ontwikkelingen op het gebied
van automatisering, uitbesteding en wet- en regelgeving.
Over het algemeen worden in vergelijkingen eenvoudigweg de gemiddelde uitvoeringskosten per deelnemer in
aanmerking genomen. Geconstateerd wordt dan bijvoorbeeld dat de uitvoeringskosten per deelnemer van
ondernemingspensioenfondsen gemiddeld lager zijn dan van levensverzekeraars. Uiteraard wil dat niet
zeggen dat de uitvoeringskosten van kleine pensioenfondsen lager zijn dan van levensverzekeraars.
Bikker en De Dreu nemen zoals gezegd actieven, premievrijen en gepensioneerden zonder wegingsverschil
mee in de telling. Het gemiddelde aantal deelnemers is voor ondernemingspensioenfondsen en
bedrijfstakpensioenfondsen op 4.000 respectievelijk 148.000 gesteld. De modale verdeling over de
verschillende deelnemerscategorieën ligt voor pensioenfondsen in de buurt van 30% actieven, 50%
premievrijen en 20% gepensioneerden. Uitgaande van deze verdeling en de weging van 100%, 20%
respectievelijk 120% komen de aantallen van Bikker en De Dreu neer op 2.500 respectievelijk 95.000
normdeelnemers. Uit bovenstaande grafiek blijkt dat bij deze aantallen de genormeerde structurele
uitvoeringskosten per deelnemer voor ondernemingspensioenfondsen 160% hoger zijn dan voor
bedrijfstakpensioenfondsen. Globaal is dus ruim de helft van de door Bikker en De Dreu aangehouden 300%
hogere uitvoeringskosten van ondernemingspensioenfondsen terug te voeren op het gemiddelde verschil in
grootte tussen bedrijfstakpensioenfondsen en ondernemingspensioenfondsen.
Minder dan de helft van de hogere gemiddelde uitvoeringskosten van ondernemingspensioenfondsen wordt
ten opzichte van bedrijfstakpensioenfondsen niet verklaard uit het verschil in grootte, maar door een aantal
andere ongelijkheden tussen het gemiddelde ondernemingspensioenfonds en het gemiddelde
bedrijfstakpensioenfonds. Ten eerste is de pensioenregeling bij ondernemingspensioenfondsen gemiddeld
flexibeler en meer op maat gemaakt dan bij bedrijfstakpensioenfondsen. Dit werkt kostenverhogend, maar
flexibiliteit en maatwerk voegen tevens waarde toe. Uitvoeringskosten nemen door flexibiliteit en maatwerk al
gauw met 100% toe. Ten tweede zijn er voor de ondernemingspensioenfondsen die zowel klein als inefficiënt
zijn (ook gegeven hun grootte) geen tegenhangers onder de bedrijfstakpensioenfondsen. Dit werkt
kostenverhogend zonder toevoeging van waarde. Hieruit zou de resterende 40% hogere kosten van
ondernemingspensioenfondsen verklaard kunnen worden.
Pensioenfondsen richten zich met één product op een bepaalde groep deelnemers en hoeven geen winst te
maken. Hiermee is voor een groot deel het onderscheid tussen verzekeringsmaatschappijen en
pensioenfondsen - wat de uitvoering van een pensioenregeling betreft - benoemd.
De consequenties zijn talrijk. Verzekeraars moeten aan marketing en acquisitie doen, provisies betalen,
producten ontwikkelen en een rendement behalen ten behoeve van hun aandeelhouders,.
Verzekeringmaatschappijen houden zich met veel meer bezig dan alleen de uitvoering van collectieve
pensioenregelingen. De operationele kosten en de omslag van kosten voor marketing, verkoop, provisies en
overhead zorgen voor hoge bedrijfskosten. Daarnaast houden verzekeringsmaatschappijen een winstmarge
aan.
hogere kosten bij verzekeringsmaatschappijen dan bij pensioenfondsen. Inclusief winstmarge vinden zij een
factor tussen zeven en acht. Deze resultaten zijn inclusief individuele contracten, waarvan de
uitvoeringskosten per deelnemer uiteraard veel hoger zijn dan van collectieve contracten. Uit de cijfers van
Bikker en De Dreu blijkt niet rechtstreeks hoe de uitvoeringskosten per deelnemer van collectieve
pensioencontracten van verzekeraars zich gemiddeld verhouden tot de uitvoeringskosten van
pensioenfondsen. Er is af te leiden dat zij voor collectieve pensioenregelingen uitgaan van gemiddeld 20% tot
50% hogere uitvoeringkosten van verzekeraars dan van pensioenfondsen.
Wij wijzen erop dat op het punt van uitvoeringskosten de vergelijking tussen pensioenfondsen en
verzekeringsmaatschappijen buitengewoon moeilijk is. De producten zijn niet gelijk, met name wat indexering
en sturingsmiddelen betreft, en ook het feit dat verzekeraars hun klanten moeten werven, is een belangrijk
verschil.
Ondanks het feit dat het verschil in uitvoeringskosten tussen verzekeringsmaatschappijen en
pensioenfondsen noodzakelijkerwijs onzuiver en gebrekkig is vastgesteld, kan zonder meer worden gesteld
dat verzekeringmaatschappijen duurder in de uitvoering zijn dan pensioenfondsen.
Zoals we hiervoor hebben gezien hebben kleinere pensioenfondsen hogere uitvoeringskosten. Het is echter
veel te beperkt om pensioenuitvoerders alleen te vergelijken op het punt van de kosten. Om een reële
vergelijking tussen pensioenuitvoerders te maken moeten deze worden beoordeeld op basis van alle relevante
eigenschappen, ook de meer kwalitatieve. Daarvoor hebben we een raamwerk van 29 kernelementen
ontwikkeld, verdeeld over 8 categorieën. Kernelementen zijn kenmerken of eigenschappen van een
pensioenuitvoeringsvorm die onderscheidend kunnen zijn ten opzichte van andere
pensioenuitvoeringsvormen. De kernelementen definiëren het normeringskader waarmee we de verschillende
pensioenuitvoeringsvormen kunnen beoordelen.
Tabel 4 bevat het raamwerk van kernelementen. Er zijn 8 categorieën gedefinieerd met in totaal 29
kernelementen.
33
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
34 Voor een reële vergelijking van pensioenuitvoeringsvormen moet een vergelijking worden gemaakt op basis van
alle relevante eigenschappen
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
4 Focus
ondernemingspensioenfondsen is
goed: hoge tevredenheidscores op
de belangrijkste kernelementen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op enkele opvallende resultaten uit de enquête die betrekking hebben op
gemiddelde scores over alleen ondernemingspensioenfondsen. Een vergelijking met andere
pensioenuitvoeringsvormen wordt in Hoofdstuk 5 gemaakt. Hoofdstuk 6 bevat uitsplitsingen van gemiddelde
scores naar fondskenmerken en functiegroepen. In welke mate de gemiddelde scores van de respondenten
een getrouw beeld geven van de gemiddelde score van alle respondenten wordt in Appendix F behandeld.
Een overzicht van alle resultaten, uitgesplitst per stakeholdergroep, is te vinden in Appendix H, I en J.
In Figuur 4 is het gemiddelde belang over alle respondenten te zien, zoals toegekend aan de verschillende
kernelementen. Deskundigheid, zekerheid van de uitkering en vertrouwen worden het belangrijkst gevonden.
Winst, solidariteit tussen ondernemingen en accountingrisico worden het minst belangrijk gevonden.
80
Score 0-100
60
92 91 89 87
40 84 82 79 79 77 75 74 74 73 69 69 69 69 66
56 56 55 52 52
20
0
Zekerheid. Uitk.
Medez. Werkn.
Medez. Gep.
Op. Ris.
Medez. Werkg.
Risico overdr.
Flex. Fin.
Acc. Ris.
Bereikbaarheid
Betrokkenheid
Vertrouwen
Beschik. Mensen
Kosten
Schaalvoordelen
Imago
Winst
Communicatie
Stab. Premie
Hoogte premie
In Figuur 5 is de gemiddelde tevredenheid te zien zoals toegekend aan de verschillende kernelementen. Zoals
in Hoofdstuk 3 is aangegeven, zijn niet alle kernelementen op tevredenheid gescoord. Het valt op dat
35
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
4 5
kernelementen vallend onder de categorieën ‘service’ en ‘gevoel & betrokkenheid’ het hoogst scoren.
Medezeggenschap van gepensioneerden scoort het laagst. Zoals te zien in Appendix J blijkt bij uitsplitsing
over de verschillende stakeholdergroepen dat werkgevers als enigen wél relatief tevreden zijn over hun eigen
inspraak.
100
80
Score 0-100
60 80 80 78 77 74 74 74 71 69 68 67
63
Medez. werkn.
Medez. werkg.
Medez. gep.
Betrokkenheid
Deskundigheid
Vertrouwen
Zekerheid uitkering
Communicatie
Hoogte premie
Beschikbaar
Het valt op dat de perceptie van de respondenten relatief consistent is. De perceptie van de verschillende
stakeholdergoepen over één kernelement loopt minder uiteen dan de perceptie over de verschillende
uitvoeringsvormen. Dit betekent dat de perceptie van de verschillende uitvoeringsvormen relatief consistent is
over de verschillende stakeholdergroepen. Dit is te zien in Appendix I.
De resultaten van de enquête zijn positief wat betreft de focus van ondernemingspensioenfondsen. In Figuur
6
6 is te zien dat belang en tevredenheid positief correleren. Dit betekent dat de kwaliteitsfocus van
ondernemingspensioenfondsen op de ‘goede’ kernelementen ligt (dat wil zeggen op de elementen die door
betrokkenen belangrijk worden gevonden). Goed scorende elementen zijn met name: vertrouwen,
betrokkenheid, deskundigheid en bereikbaarheid. De schuin oplopende lijn in is de zogenaamde regressielijn.
7
De helling van deze lijn (ook wel richtingscoëfficiënt genoemd) is 0,26 . Dit betekent dat de tevredenheid op
een kernelement met 0,26 punt toeneemt als het belang met 1 punt toeneemt.
80
3.1 Pass. ov. vwden.
4.1 Hoogte premie
70 6.1 Zekerheid uitk.
7.1a Medez. werkg.
60 7.1b Medez. werkn.
7.1c Medez. gep.
8.1 Solid. binnen ond.
50
trend
50 55 60 65 70 75 80 85 90 95 100
Belang
In dit hoofdstuk maken we een vergelijking tussen de perceptie van stakeholders over verschillende
pensioenuitvoeringsvormen. Eerder onderzoek was voornamelijk gefocust op de verschillen in kosten. Een
nadere analyse van deze kosten kwam al in Hoofdstuk 2 aan bod. In dit onderzoek wordt kosten als één van
de kernelementen benoemd en is de stakeholders gevraagd hoe belangrijk zij dit kernelement vinden ten
opzichte van de andere kernelementen. Wij benadrukken dat alleen de stakeholders van
ondernemingspensioenfondsen is gevraagd hoe tevreden zij zijn over hun ondernemingspensioenfonds en of
zij dachten bij een andere pensioenuitvoeringsvorm meer of minder tevreden te zullen zijn over bepaalde
kernelementen. Hieruit komt het volgende beeld naar voren.
5.1 Kosten worden niet heel belangrijk gevonden bij het beoordelen van de
pensioenuitvoeringsvorm
De enquête laat zien dat het belang van kosten relatief klein is bij de keuze voor een pensioenuitvoerder:
kosten staat slechts op de twaalfde plaats van belangrijkste kernelementen, (zie Figuur 7; dit is een extract
8
van Figuur 4). Een onderzoek van Motivaction naar de selectiecriteria van actuarieel adviseurs bij de keuze
van pensioenuitvoerders bevestigt dit beeld.
80
Score 0-100
60
92 91 89 87
40 84 82 79 79 77 75 74 74
20
0
Zekerheid. uitk.
Medez. werkn.
Deskundigheid
Bereikbaarheid
Betrokkenheid
Vertrouwen
Beschik. mensen
Kosten
Communicatie
Stab. premie
Hoogte premie
8 Motivaction (2006).
100
80
60
Nut
40
20
Hoewel deskundigheid, zekerheid van de uitkering en vertrouwen kernelementen zijn die relatief goed scoren
op tevredenheid bij een ondernemingspensioenfonds, is wellicht verbetering mogelijk van de perceptie op
tevredenheid. Alle groepen respondenten gaven namelijk voor deze elementen aan bij een
bedrijfstakpensioenfonds naar verwachting meer tevreden te zullen zijn. De verwachte tevredenheid bij een
bedrijfstakpensioenfonds en een verzekeraar is hiertoe gemeten ten opzichte van een
ondernemingspensioenfonds. Een score van 50 betekent een neutrale score: de respondent verwacht net zo
tevreden te zijn over de alternatieve uitvoeringsvorm als over een ondernemingspensioenfonds. Een score
hoger dan 50 betekent dat de respondenten een hogere tevredenheid bij de alternatieve vorm verwachten.
Een score van lager dan 50 betekent een lagere verwachte tevredenheid. Tabel 5 laat voor alle kernelementen
die bevraagd zijn op tevredenheid het gemiddelde belang, de absolute tevredenheid voor een
ondernemingspensioenfonds en de relatieve tevredenheid voor een bedrijfstakpensioenfonds en een
verzekeraar zien. De kernelementen zijn hier gerangschikt naar aflopend gemiddeld belang. In de kolommen
‘relatieve tevredenheid bpf’ en ‘relatieve tevredenheid verzekeraar’ zijn de scores donker gemarkeerd bij een
waarde boven de 50 en licht als deze lager dan 50 zijn.
1.3 Deskundigheid 92 77 55 42
2.3 Vertrouwen 89 80 52 36
1.2 Communicatie 84 74 47 32
1.1 Bereikbaarheid 79 80 41 29
4.1 Premie 77 69 45 31
2.1 Betrokkenheid 75 78 45 29
7.1c Medezeggenschap 73 63 39 24
gepensioneerden
14 Bij een betrouwbaarheidsniveau van 95% wijkt de score op Kernelement 8.1 niet statistisch significant af van 50. Voor Kernelementen
1.3, 6.1 en 2.3 is dat wel het geval.
Een analyse van de mate waarin belang van en tevredenheid over een ondernemingspensioenfonds afhangen
van de kenmerken van dat ondernemingspensioenfonds of van de categorie stakeholder, levert de volgende
bevindingen op.
85
80
Tevredenheid
75
70
65
60
ja nee ja nee ja nee ja nee
1.1 Bereikbaarheid 1.2 Communicatie 1.3 Deskundigheid 2.3 Vertrouwen
Figuur 9. Tevredenheid van fondsen met versus zonder een pensioenbureau op kenmerken met een statistisch
significant verschil.
42
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Een punt waarop de mening van stakeholders statistisch significant verschilt is de mate waarin een
onderneming financieel risico zou moeten dragen. Niet geheel verrassend willen werkgevers dit minder dan
werknemers en gepensioneerden. Dit is te zien in Figuur 10. Respondenten werd de vraag gesteld in welke
16
mate ze vinden dat de onderneming financieel risico zou moeten dragen . Een score van 50 is neutraal. Zoals
te zien is de gemiddelde score van werkgevers lager dan 50 terwijl die van de andere groepen hoger is.
Mate waarin onderneming financieel risico zou moeten dragen mening van de verschillende functiegroepen
Volledig
financieel 80
risico
70
60
58 59 52
Neutraal 50
41
40
30
Geen enkel
financieel 20
risico Werkgevers Werknemers Gepensioneerden Totaal
6.3 Werkgevers kleine fondsen hebben andere belangen dan grote; kosten en
medezeggenschap wegen zwaarder, communicatie lichter
Werkgevers van kleinere pensioenfondsen (belegd vermogen < € 100 mln) scoren verschillend ten opzichte
van werkgevers van grote fondsen. We hebben hierbij de grens van € 100 mln gekozen omdat uit de
overzichten van DNB blijkt dat onder de grens van € 100 mln er een afname is van het aantal
ondernemingspensioenfondsen en daarboven niet. De werkgevers verbonden aan de kleinere fondsen wegen
de kernelementen ‘kosten’, ‘medezeggenschap werkgevers’ en ‘medezeggenschap werknemers’ statistisch
significant zwaarder, maar het kernelement ‘communicatie’ wegen ze juist lichter. Dit is te zien in Figuur 11.
Perceptie van voor- en nadelen hangt soms af van fondskenmerken of categorie stakeholder 43
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
85
80
Belang
75
70
65
60
klein
klein
klein
klein
groot
groot
groot
groot
1.2 Communicatie 5.1 Kosten 7.1a Medez. werkg. 7.1b Medez. werkn.
Figuur 11. Belang volgens werkgevers van grote versus kleine fondsen
Ook hebben kleinere fondsen meer praktische problemen, zoals het invullen van vacatures voor het bestuur
en/of de deelnemersraad. Zoals te zien in Figuur 12, geeft 25% van de kleinere fondsen aan hier veel moeite
mee te hebben. Bij grotere fondsen is dit percentage slechts 5%.
60%
40%
59%
50%
20% 36%
25% 25%
5%
0%
Ja, dit kost veel moeite Ja, dit kost enige moeite Nee
Figuur 12. Mate van problemen bij het invullen van vacatures voor het bestuur en/of de deelnemersraad –
onderscheid grote versus kleine fondsen
44 Perceptie van voor- en nadelen hangt soms af van fondskenmerken of categorie stakeholder
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Op basis van de inventarisatie van de voor- en nadelen hebben PwC pensioenexperts vervolgens de
verschillende pensioenuitvoeringsvormen gescoord aan de hand van het raamwerk van kernelementen. De
pensioenexperts hebben zich hierbij opgesteld als vertegenwoordiger van alle stakeholders samen, als waren
zij een commissie die de belangen behartigt van een gehele onderneming (dat wil zeggen, werkgevers,
werknemers en gepensioneerden) die voor de keuze van een pensioenuitvoeringsvorm staat. Uiteraard heeft
deze opstelling als nadeel dat ze ongenuanceerd kan zijn, omdat ze voorbij gaat aan tal van specifieke
omstandigheden en wensen van een onderneming. Verder vallen daarin ook de verschillen tussen
ondernemingspensioenfondsen weg, zoals de mate van uitbesteding en herverzekering, de geschiedenis van
het fonds, soort pensioenregeling etc. Echter, het voordeel van deze methode is dat de resulterende score
kan worden gebruikt om de gemiddelde waardering per pensioenuitvoeringsvorm afkomstig uit de enquête te
valideren. In de enquete zijn deze nuances ook weggevallen in het gemiddelde.
1.1 Bereikbaarheid 75 90 85 80 65
1.2 Communicatie 80 75 85 90 75
1.3 Deskundigheid 95 60 70 90 80
2.1 Betrokkenheid 75 85 80 75 70
2.2 Imago 60 85 95 80 60
2.3 Vertrouwen 90 90 85 75 65
45
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
4.1 Premie 95 60 80 85 80
4.3 Risico-overdracht 85 70 75 85 95
5.1 Kosten 65 60 75 95 70
5.2 Schaalvoordelen 60 40 65 90 70
5.3 Winst 75 80 80 80 50
5.4 Automatisering 70 80 90 85 85
6.4 Aansprakelijkheidsricico 50 60 70 90 85
7.1 Medezeggenschap 95 90 95 40 70
7.4 Toezicht 40 70 70 70 60
46 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
1.1 Bereikbaarheid 75 90 85 80 65
1.2 Communicatie 80 75 85 90 75
1.3 Deskundigheid 95 60 70 90 80
De administratieve performance van verzekeraars laat vaak te wensen over19. Administratieve performance
blijkt voor adviseurs een belangrijk criterium om een pensioenuitvoerder te selecteren. Verzekeraars zijn bezig
met een inhaalslag, maar hebben op dit punt gemiddeld nog steeds een achterstand ten opzichte van
gespecialiseerde administrateurs en pensioenfondsen die de administratie in eigen beheer uitvoeren. De
bereikbaarheid van bedrijfstakpensioenfondsen is iets minder dan bij ondernemingspensioenfondsen, doordat
zij gemiddeld op meer afstand van de onderneming werken.
18 Bij een ondernemingspensioenfonds zijn de betrokkenen het meest tevreden. Ook Boer & Croon en Hewitt (2003) hebben gevonden dat
ondernemingspensioenfondsen op dit element in de perceptie van betrokkenen het hoogst scoren.
19 Zie hierover ook het oordeel van actuarieel adviseurs in een onderzoek van Motivaction (2006).
Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten 47
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
onderneming. Dit zijn inherente voordelen van een ondernemingspensioenfonds. Verder is er door de focus
van het ondernemingspensioenfonds op één onderneming meer kennis over de pensioenregeling van de
onderneming en de geschiedenis daarvan, waardoor makkelijker maatwerk kan worden geleverd.
7.1.4 Aandachtspunt: als de administratie is uitbesteed wordt het serviceniveau vaak bepaald
door de dienstverlener
Doordat pensioenfondsen veelal de administratie van hun pensioenregeling, en daaraan verbonden de
communicatie over de regeling, hebben uitbesteed wordt in de praktijk de kwaliteit van de serviceverlening,
zoals hierboven beschreven, voor een belangrijke deel bepaald door de kwaliteit die de aanbieder van deze
diensten levert. Dit geldt ook de voor de kwaliteit van de geautomatiseerde systemen, eventuele webportals
en andere administratie- en communicatietools die worden gebruikt. Hier lopen de uitvoeringsvormen in
elkaar over. Veel pensioenfondsen zijn herverzekerd en in combinatie met herverzekering wordt de
administratie en dus ook de service daardoor bepaald door de verzekeraar. Uiteindelijk is het
pensioenfondsbestuur eindverantwoordelijk voor de gehele uitvoering en dus ook voor de contractering en
aansturing van de externe dienstverleners. We zijn dan ook van mening dat de hoofduitvoeringsvormen
(ondernemingspensioenfonds, bedrijfstakpensioenfonds of verzekeraar) met elkaar kunnen worden
vergeleken. En in de praktijk blijkt er voor de betrokkenen ook een duidelijk verschil in tevredenheid te
bestaan tussen pensioenfondsen en verzekeraars op dit punt.
Tabel 8 laat de scores op de kernelementen die gevoel en betrokkenheid betreffen zien. De voordelen op deze
kernelementen zijn niet hard, maar zijn in de praktijk erg belangrijk voor de stakeholders van
pensioenuitvoerders.
2.1 Betrokkenheid 75 85 80 75 70
2.2 Imago 60 85 95 80 60
2.3 Vertrouwen 90 90 85 75 65
48 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten 49
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Ondernemingspensioenfondsen scoren op hoog op flexibiliteit. Dit is in de praktijk dan ook een belangrijk
voordeel van een ondernemingspensioenfonds. Tabel 9 laat de scores op de kernelementen die dit aspect
betreffen zien.
7.3.1 Ondernemingspensioenfondsen bieden een grote mate van flexibiliteit bij de vormgeving
van de pensioenregeling en de aansluiting bij de overige arbeidsvoorwaarden
Met het eigen ondernemingspensioenfonds kan de onderneming op basis van maatwerk afspraken maken
over de inhoud van de pensioenregeling. Er zijn geen inhoudelijke kaders waarbinnen de pensioenregeling
moet blijven, anders dan de wettelijke en fiscale kaders en uiteraard de financierbaarheid. Hierdoor kan de
pensioenregeling precies aansluiten op de overige arbeidsvoorwaarden van de onderneming. Ook een
verzekeraar biedt vaak veel mogelijkheden ten aanzien van de inhoud van de te verzekeren pensioenregeling.
Bij een verzekeraar kan, afhankelijk van de omvang van de klant, uit een groot aantal producten worden
gekozen, maar specifieke wensen zijn soms moeilijker uitvoerbaar. Verzekeraars, als uitvoerders van vaak
grote aantallen pensioenregelingen, zijn overigens in verband met de beheersbaarheid in steeds mindere mate
bereid de administratie voor één enkele pensioenregeling aan te passen. Zij streven steeds meer naar
standaardisering en modellen waarbij kan worden gekozen uit bepaalde modules.
50 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Bij een bedrijfstakpensioenfonds zijn de mogelijkheden tot maatwerk vaak nog beperkter dan bij een
verzekeraar. De kracht van bedrijfstakpensioenfondsen is juist dat zij een standaardproduct aanbieden dat
voor alle aangesloten werkgevers gelijk is tegen relatief lage kosten.
Een ander voordeel voor pensioenfondsen is dat nauwelijks regels gelden voor de fiscale toelaatbaarheid van
de pensioenpremies. Bij verzekeraars stelt de belastingdienst duidelijke grenzen aan buffers en
overrentedepots. Bij pensioenfondsen spelen dergelijke discussies veel minder. Mogelijk is hier sprake van
een tijdelijk voordeel omdat er op dit punt in theorie geen verschil in fiscale behandeling zou mogen bestaan.
24 Overigens blijkt uit ons eigen onderzoek dat stakeholders bij een ondernemingspensioenfonds dit element relatief minder belangrijk
vinden; ook de werkgevers geven aan dit kernelement een relatief geringe belangscore (zie de scores op kernelement 3.2 bij
belangscore werkgevers).
25 Koedijk, Slager en Van Dalen (2007).
Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten 51
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Verzekeraars bieden overigens bij nieuwe contracten voor middelgrote ondernemingen meer dan voorheen
meer rendabele vormen van winstdeling aan. Verder bieden zij meer dan in het verleden mogelijkheden voor
een (eenmalige) overgangsfinanciering. Maar in structurele zin moet de premiestelling bijna altijd plaatsvinden
op basis van een koopsommensysteem met een vast afgesproken rekenrente.
Bedrijfstakpensioenfondsen kennen veelal een financiering in de vorm van een doorsneepremie. Deze is
afgestemd op de totale fondspopulatie en ademt, al dan niet met enige demping, vaak mee met de financiële
positie van het pensioenfonds. Voor de aangesloten ondernemingen is er door het systeem van
doorsneepremies weinig flexibiliteit in de financiering. Bij bedrijfstakpensioenfondsen bestaan overigens voor
toetredende ondernemingen, net als bij verzekeraars vaak wel mogelijkheden voor een (eenmalige)
overgangsfinanciering, maar daarna is de onderneming veelal gebonden aan het bij het
bedrijfstakpensioenfonds afgesproken financieringssysteem.
Bij de uitvoering van een pensioenregeling via verzekeraars is veel meer sprake van exitclausules en
voorwaarden bij de beëindiging van de contractuele relatie. Hoewel hierin de laatste tijd een verbetering
zichtbaar is, geldt dit nog steeds voor veel oude contracten. Dit maakt het in de praktijk vaak lastig om te
switchen. Naar verwachting wordt dit op termijn beter als gevolg van aangepaste regels in de Pensioenwet
over exitclausules en waardeoverdrachten.
Bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen is er door de grote verplichtstelling per definitie weinig
vrijheid in voorwaarden. Er is sprake van een verplichtgestelde uitvoerder en een verplichtgestelde regeling.
Als de deelname plaatsvindt op basis van een vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds zijn er
vaak minder sterke ‘gouden ketenen’ dan bij een verzekeraar. Wel gelden er vaak voorwaarden bij zowel toe-
als uittreding, zoals betaling van vergoedingen voor verzekeringstechnisch nadeel of de verplichting om zich
in te kopen op de dekkingsgraad van het pensioenfonds.
7.3.5 Er is een grote mate van flexibiliteit bij de uitvoering en keuzes rond uitbesteding
Uitbesteding van zowel de administratie als de bestuursondersteuning en het vermogensbeheer bij
27
ondernemingspensioenfondsen aan gespecialiseerde aanbieders neemt toe. Via uitbesteding zijn
ondernemingspensioenfondsen in staat om te profiteren van schaalvoordelen en deskundigheid van anderen.
Bij elk onderdeel van de pensioenuitvoering – zoals het verzekeren van de risico’s, het vermogensbeheer, de
administratie en de communicatie – kan het ondernemingspensioenfonds besluiten hoe het de uitvoering
daarvan wil inrichten. Het fonds kan dit volledig zelf uitvoeren, herverzekeren of geheel of gedeeltelijk
uitbesteden, waarbij het fonds nog de keuze kan maken tussen gebundelde uitbesteding (one stop shop) of
ongebundelde uitbesteding. Ook kan het ondernemingspensioenfonds bepaalde diensten (tijdelijk) weer in
26 Zie bijvoorbeeld de afspraken die zijn gemaakt bij Akzo Nobel en SNS REAAL.
27 Zie KPMG (2007): 70% van de pensioenfondsen in dat onderzoek heeft de administratie geheel of gedeeltelijk uitbesteed, 81% heeft het
vermogensbeheer volledig uitbesteed en 11% heeft het vermogensbeheer gedeeltelijk uitbesteed. Overigens vindt 74% van de
ondervraagde pensioenfondsen het wel belangrijk tot zeer belangrijk dat het pensioenfonds zijn eigen identiteit niet verliest. Zie verder
ook Koedijk, Slager en Van Dalen (2007) waaruit blijkt dat een van de belangrijkste strategische reacties van pensioenfondsen op de
ontwikkelingen in de pensioenmarkt bestaat uit outsourcing.
52 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
eigen beheer terughalen. Uiteraard is het aan het bestuur van het ondernemingspensioenfonds om hierin zijn
eigen afwegingen en keuzes te maken en staat de onderneming hier formeel buiten. Echter via de
vertegenwoordigers van de onderneming in het bestuur heeft ook de onderneming betrokkenheid bij de
keuzes die worden gemaakt.
Bij rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen moeten alle onderdelen van de dienstverlening veelal bij één
instantie, de verzekeraar, worden ondergebracht. Nadeel van deze bundeling is dat veelal ook onderdelen van
de dienstverlening moeten worden afgenomen waar de verzekeraar minder goed in is. Zo kan de verzekeraar
wellicht de beste zijn op het gebied van verzekering van risico’s tegen een aantrekkelijke premie, terwijl dat
niet noodzakelijkerwijs het geval is op het gebied van vermogensbeheer en administratie.
Een tweede aandachtspunt is het agency-probleem. Voor de aansturing van externe aanbieders beschikken
grotere pensioenfondsen vaak over een eigen bestuursbureau. Het dilemma voor kleinere pensioenfondsen bij
uitbesteding is dat de bestuursondersteuning ook vaak is ondergebracht bij dezelfde aanbieder die ook de
administratie en soms ook het vermogensbeheer verzorgt. Daardoor is geen sprake van onafhankelijkheid van
die bestuursondersteuning. Externe adviseurs, professionele bestuursleden of een (gemeenschappelijk)
bestuursbureau kunnen hiervoor oplossingen bieden.
Als laatste aandachtspunt merken wij nog op dat het in de praktijk niet eenvoudig blijkt om van dienstverlener
zoals vermogensbeheerder of administrateur te switchen. Dat neemt altijd veel tijd in beslag en gaat met veel
inspanningen en kosten gepaard, met name bij het switchen van administrateur.
Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten 53
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
4.1 Premie 95 60 80 85 80
4.3 Risico-overdracht 85 70 75 85 95
7.4.1 De premiehoogte wordt, naast de inhoud van de regeling, ook bepaald door de
uitvoeringsvorm, economische variabelen en mate van risicoafdekking
De premiehoogte wordt uiteraard primair bepaald door de inhoud van de pensioenregeling. Daarnaast is de
uitvoeringsvorm bepalend evenals economische variabelen, zoals de marktrente en de rendementen op
aandelen, en de gewenste mate van risicoafdekking. Pensioenfondsen zijn door invoering van het FTK
verplicht om een kostendekkende premie te vragen, waarbij rekening moet worden gehouden met het vormen
van buffers, uitvoeringskosten en prudente grondslagen. De omvang van de uitvoeringskosten is sterk
afhankelijk van de omvang van het pensioenfonds, waardoor kleinere ondernemingspensioenfondsen hierop
lager scoren. Ondernemingen die hun pensioenregeling onderbrengen bij verzekeraars hoeven geen buffers
aan te houden voor rechtstreeks verzekerde regelingen. Verzekeraars verzekeren echter een ander soort
regeling, waarbij zij een garantie afgeven. Daarvoor zullen zij in de regel garantie- of solvabiliteitsopslagen in
rekening brengen en prudentere grondslagen hanteren. De kosten van het vermogensbeslag worden
doorgaans bij een rechtstreeks verzekerde regeling of bij een herverzekerd pensioenfonds met een
garantiecontract uitgedrukt in een percentage van de VVP. Dit zijn de kosten die een verzekeraar in rekening
brengt in verband met het mislopen van rendement over dat deel van het eigen vermogen dat uit hoofde van
solvabiliteitseisen gealloceerd moet worden aan het verzekerd contract. Daarnaast brengen verzekeraars
administratiekosten in rekening. Het risico van tegenvallende beleggingsresultaten wordt bij een rechtstreeks
verzekerde regeling of bij een herverzekerd pensioenfonds met een garantiecontract afgedekt met een
rekenrentegarantie op 3%. De kosten hiervoor worden meestal uitgedrukt in een percentage van de VVP. Deze
kosten zijn afhankelijk van de hoogte van de gegarandeerde rekenrente en de gekozen beleggingsmix.
Tegenover de rekenrentegarantie staat een beperkte vrijheid ten aanzien van de keuze van de beleggingsmix.
Binnen eigen beheer voerende ondernemings- of bedrijfstakpensioenfondsen geldt geen rekenrentegarantie
en bovendien hebben zij een grote vrijheid in het voeren van hun beleggingsbeleid.
Grotere pensioenfondsen blijken gemiddeld betere beleggingsresultaten te behalen dan kleinere
pensioenfondsen. Dat is gunstig voor de hoogte van de premie.
54 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
financiering via afgesproken bijbetalingen bij tekorten dan wel terugstortingen bij overschotten (boven de
premiekortingsgrens) dan zal de stabiliteit van de premie, afhankelijk van zaken als de financiële positie van
het fonds, uiteraard minder zijn.
5.1 Kosten 65 60 75 95 70
5.2 Schaalvoordelen 60 40 70 90 65
5.3 Winst 75 80 80 80 50
5.4 Automatisering 70 80 90 85 85
Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten 55
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Door een slimme automatisering kunnen alle uitvoerders kosten beperken en schaalvoordelen realiseren. Ook
hier zullen echter de grotere pensioenuitvoerders meer voordeel behalen dan de kleine. Een voordeel van
ondernemingspensioenfondsen is wel dat de inrichting van de uitvoering volledig kan worden afgestemd op
de eigen onderneming. Dit geldt voor de aansluiting op de personeelsadministratie voor aanlevering van de
basisgegevens voor de pensioenopbouw, maar ook voor de communicatie over de pensioenregeling of de
uitvoering van individuele aanvullende regelingen.
56 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
6.4 Aansprakelijkheidsricico 50 60 70 90 85
De zekerheid van de pensioenuitkering via een rechtstreeks verzekerde regeling bij een verzekeraar is voor de
deelnemer groter dan bij een pensioenfonds. Hoewel hoge normen voor zekerheid worden aangehouden,
kennen pensioenfondsen uiteindelijk geen garanties: standaard moet zelfs in de pensioenregeling worden
opgenomen dat de pensioenaanspraken verlaagd kunnen worden als de financiële positie van het
pensioenfonds dat eist (mogelijkheid van ‘afstempelen’). Een verzekeraar moet de toegezegde
pensioenuitkering te allen tijde garanderen: alleen bij een liquidatie ten gevolge van een noodregeling of
faillissement van de verzekeraar kunnen de pensioenen verlaagd worden. Een verzekeraar moet hiervoor ook
ruime solvabiliteitsmarges aanhouden. Het faillissementsrisico van een levensverzekeraar is zeer klein. Hierbij
moet worden aangetekend dat verzekerde pensioenregelingen in beginsel uitgaan van de verzekering van
29
nominale rechten en meestal geen indexatie kennen.
29 Cijfers DNB in het kader van het driejaarlijks onderzoek bij rechtstreeks verzekerde pensioenregelingen geven aan dat in 2005 bij
ongeveer 50% van de verzekerde pensioenregelingen geen enkele vorm van indexatie plaatsvond.
Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten 57
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
middelloon of einloon die ondergebracht zijn bij bedrijfstakpensioenfondsen mogen daardoor toch vaak onder
voorwaarden worden behandeld als defined contribution of toegezegde-bijdrageregeling, waarvoor geen
pensioenwaardering hoeft te worden uitgevoerd. Voor ondernemingen die geen pensioenaccounting willen
toepassen is dit een voordeel. Er zijn ook ondernemingen die hun pensioenregeling bij een
ondernemingspensioenfonds of een verzekeraar hebben ondergebracht en die de inhoud van de
pensioenregeling zodanig aanpassen dat zij als toegezegde-bijdrageregelingen mogen worden behandeld,
bijvoorbeeld door de overgang naar een CDC-regeling of een individuele beschikbare premieregeling. Om als
toegezegde-bijdrageregeling behandeld te kunnen worden moeten pensioenregelingen bij
ondernemingspensioenfondsen en verzekeraars dus vaak op de inhoud aangepast worden; bij
bedrijfstakpensioenfondsregelingen is dat meestal niet nodig.
7.1 Medezeggenschap 95 90 95 40 70
7.3 Maatschappelijk 50 90 90 70 70
verantwoord handelen
7.4 Toezicht 40 70 70 70 60
58 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten 59
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Er is dus steeds meer kennis en capaciteit nodig voor de besturing van pensioenfondsen. Deze blijkt, zeker bij
de kleinere ondernemingen, vaak niet direct beschikbaar in de onderneming. Via deskundigheidsbevordering,
training en opleiding kan deze kennis worden ontwikkeld. Ook kan de kennis en capaciteit worden ingekocht
via adviseurs of via de ondersteuning van een directie of een bestuursbureau. OPF kan hierin ook een goede
rol spelen door kennisuitwisseling te faciliteren via bijeenkomsten, beschikbaar stellen van standaardstukken
en via elektronische uitwisseling van (markt-)informatie. Ten slotte kan worden gewerkt met externe,
professionele bestuursleden, bijvoorbeeld volgens het principe van een ‘one tier board’, waarin executives en
non-executives samenwerken. Zie hiervoor bij voorbeeld een initiatief van AZL in 2006, die aan zijn klanten
executives beschikbaar wil stellen om zo mede bestuursverantwoordelijkheid te gaan dragen. Uiteindelijk blijft
het pensioenfondsbestuur eindverantwoordelijk. Zij zal er voor moeten zorgen dat zij voldoende kennis kan
organiseren.
60 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Uiteraard bieden verzekeraars ook de voordelen van collectiviteit. Voor direct verzekerde regelingen gelden de
solidariteitskenmerken echter in veel mindere mate, omdat verzekeraars niet beschikken over de
aanpassingsmechanismen van pensioenfondsen en omdat zij bovendien een veel kortere tijdshorizon hebben.
Deze is beperkt tot de looptijd van het verzekeringscontract.
Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten 61
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
7.9 Totaalscore leidt tot positieve uitkomst voor met name grotere
ondernemingspensioenfondsen
Wanneer de beschouwingen in dit hoofdstuk worden vertaald naar een totaalscore, dan leidt dit tot het
resultaat in Figuur 13.
84
82
80
78
Nut
76
74
72
70
68
opf klein opf groot bpf verzekeraar
Figuur 13. Nut van verschillende pensioenuitvoeringsvormen voor gemiddelde ondernemingen volgens experts
62 Ook pensioenexperts zien voordelen voor ondernemingspensioenfondsen, naast een aantal aandachtspunten
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Om de voor- of nadelen van een pensioenuitvoeringsvorm te kunnen beoordelen is het van belang te
onderkennen dat er een groot aantal kernelementen is dat de diverse uitvoeringsvormen van elkaar
onderscheidt. Uiteindelijk is een integrale afweging op basis van alle kernelementen noodzakelijk om tot een
afgewogen keuze te komen. Door een weging toe te kennen aan de verschillende kernelementen op het
belang dat er aan wordt toegekend en de verwachte tevredenheid die er op kan worden behaald, kan inzicht
worden verkregen in de argumenten die voor of juist tegen een bepaalde uitvoeringsvorm pleiten.
Per onderneming en ondernemingspensioenfonds is de uitgangssituatie anders. Dat leidt er toe dat behalve
een integrale afweging ook altijd een case by case benadering noodzakelijk zal zijn om tot een optimale keuze
te komen. Een aantal omstandigheden is een gegeven en die bepalen dan ook de mogelijkheden per
onderneming.
8.2.2 Arbeidsvoorwaardenbeleid
Een tweede omstandigheid is het gewenste arbeidsvoorwaardenbeleid van de onderneming. De voorkeuren
hierin kunnen veranderen, al dan niet onder invloed van fusies en overnames. In welke mate is de verzorgings-
dan wel de beloningsgedachte leidend. Kiest de onderneming bijvoorbeeld uitdrukkelijk voor de
beloningsgedachte en vertaalt deze naar een individuele defined contribution regeling, dan heeft een
pensioenfonds in de praktijk minder toegevoegde waarde. Naast de arbeidsvoorwaardenfilosofie speelt ook
de mate van risicoacceptatie een rol. De komst van IFRS en de vertaling naar RJ hebben op dit punt een
grote rol gespeeld bij het zichtbaar maken van de risico’s en de verplichtingen. Als ondernemingen geen
enkele andere verplichting willen dan de betaling van een premie en ook geen enkel risico willen lopen op de
pensioentoezegging, dan zal dit grote gevolgen hebben voor de pensioenregeling en daarmee ook voor het
pensioenfonds.
Als onderdeel of randvoorwaarde van het arbeidsvoorwaardenbeleid op pensioengebied zal de onderneming
moeten bepalen hoeveel managementtijd de onderneming aan de pensioenuitvoeringsvorm wil en kan
besteden en daaraan gekoppeld de inschatting hoeveel kennis, deskundigheid en capaciteit er beschikbaar is
binnen de onderneming.
63
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Voor de keuze voor de optimale pensioenuitvoeringsvorm is dus bepalend hoe veel belang de stakeholders
aan de diverse kernelementen toekennen en in hoeverre men die verwacht te kunnen realiseren via de
beschikbare pensioenuitvoeringvormen. Op basis hiervan kan een zorgvuldige afweging worden gemaakt.
Daarmee wordt in feite de keuze voor een ondernemingspensioenfonds bepaald door het ‘willen’ en het
‘kunnen’.
Met ‘willen’ bedoelen we dat de onderneming en zijn stakeholders belang moeten toekennen aan de
voordelen van een ondernemingspensioenfonds
Met het ‘kunnen’ bedoelen we dat de onderneming en het fondsbestuur het eigen
ondernemingspensioenfonds moeten kunnen ‘managen’: Met dit laatste doelen we op de capaciteit om
voldoende kennis te organiseren om een ondernemingspensioenfonds op een professionele wijze te laten
functioneren. Het belang van de deelnemers en de gepensioneerden vraagt hier om. Als je het doet, doe het
dan goed!
Aan de hand van een aantal geanonimiseerde casussen uit de dagelijkse adviespraktijk willen we deze stelling
illustreren.
64 Case by case benadering blijft noodzakelijk bij de keuze van een pensioenuitvoerder
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Casus A
Uitgangssituatie:
Onderneming met 5.000 werknemers in Nederland heeft eigen ondernemingspensioenfonds. Dit vraagt
teveel managementaandacht. Relatief hoog opgeleide medewerkers. Arbeidsvoorwaardenbeleid sterk geent
op beloningsgedachte. Wens van risico-overdracht naar verzekeraar. Geen behoefte aan directe
medezeggenschap van de medewerkers bij de uitvoering van de pensioenregeling. De uitvoering van de
pensioenregeling zo veel mogelijk bij een gespecialiseerde professionele marktpartij neerleggen. Geen
bedrijfstakpensioenfonds aanwezig in bedrijfstak.
Keuze:
Overgang van ondernemingspensioenfonds naar verzekeraar
Resultaat:
Risico-overdracht gerealiseerd. Veel administratieve problemen bij verzekeraar, vraagt nog steeds veel
managementaandacht. Medezeggenschap verloopt via OR.
Casus B
Uitgangssituatie:
Krimpende Nederlandse onderneming: in enkele jaren van 450 naar 150. Heeft een eigen
ondernemingspensioenfonds. Zorgen over beschikbaarheid van voldoende mensen, voldoende
professionaliteit en gebrek aan draagkracht voor de uitvoeringskosten. Relatief veel managementaandacht.
Keuze:
Van ondernemingspensioenfonds naar vrijwillig bedrijfstakpensioefonds. Belangrijke redenen zijn de geringe
managementaandacht en het feit dat een vergelijkbare pensioenregeling binnen de normen voor de
bestaande premie kan worden gerealiseerd.
Resultaat:
De voordelen van een pensioenfonds zijn behouden. De managementaandacht is sterk gereduceerd.
Casus C
Uitgangspositie:
Onderneming met 500 werknemers in Nederland. Is onderdeel van een groot internationaal concern dat voor
de Nederlandse werknemers een eigen concernpensioenfonds heeft. Concern kent een tamelijk complexe
pensioenregeling. De onderneming wordt afgesplitst van het concern. Naar verwachting volgt een inkrimping
werknemersbestand. Bij de afsplitsing is afgesproken dat de bestaande pensioenregeling voor de betrokken
werknemers behouden zal blijven.
Keuze:
Van ondernemingspensioenfonds naar verzekeraar. Onderneming: te klein voor eigen
ondernemingspensioenfonds. Geen bedrijfstakpensioenfonds aanwezig in bedrijfstak.
Resultaat:
Regeling bij professionele partij ondergebracht. Verzekeraar kan regeling niet goed uitvoeren; grote
administratieve problemen.
Case by case benadering blijft noodzakelijk bij de keuze van een pensioenuitvoerder 65
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Casus D
Uitgangspositie:
Beursgenoteerde onderneming met 4000 medewerkers; 50% valt onder een bedrijfstakpensioenfonds;
andere helft onder het eigen ondernemingspensioenfonds (eigen beheer). Bij het
ondernemingspensioenfonds zijn aangesloten: 2000 werknemers, 4000 slapers en gepensioneerden. Belegd
vermogen bedraagt ca.€ 300 mln. De onderneming kent een middelloonregeling met voorwaardelijke
indexatie. De premiehoogte is mede afhankelijk van dekkingsgraad. Eigen pensioenbureau doet
administratie en bestuursondersteuning; vermogensbeheer is uitbesteed.
Keuze:
Pensioenfonds overweegt de eigen positie en toekomstopties
Resultaat:
Herbevestigen bestaansrecht ondernemingspensioenfonds: flexibiliteit financiering en regeling, rechtstreekse
zeggenschap en tevredenheid. Pensioenbureau wordt opgeheven, pensioenadministratie en
bestuursondersteuning worden uitbesteed aan gespecialiseerde pensioenuitvoerder in verband met zorgen
omtrent operationele risico’s, kwaliteit service, gebrek aan continuïteit en deskundigheid, managementtijd en
aandacht en noodzakelijke investeringen.
66 Case by case benadering blijft noodzakelijk bij de keuze van een pensioenuitvoerder
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
9 Nieuwe ontwikkelingen
Zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, wordt de keuze voor een ondernemingspensioenfonds bepaald door
het willen en het kunnen. Indien dit problemen oplevert, komen andere pensioenuitvoeringsvormen in beeld.
PwC heeft vorig jaar in opdracht van OPF onderzoek gedaan naar andere alternatieven dan de optie om het
pensioenfonds te liquideren en de pensioenregeling onder te brengen bij een bedrijfstakpensioenfonds of een
verzekeringsmaatschappij. Twee van deze alternatieve vormen van samenwerking tussen pensioenfondsen,
het Gemeenschappelijk Bestuursbureau (GBB) en het ondernemingspensioenfonds voor meerdere
ondernemingen, brengen wij opnieuw onder de aandacht.
Bij de raadpleging van de achterban over deze alternatieven, scoorde het ondernemingspensioenfonds voor
meerdere ondernemingen niet hoog, ondanks dat er wel bereidheid en behoefte bestond om meer samen te
werken. Doorslaggevend voor velen was toch het behoud van de eigenheid van het pensioenfonds en het
probleem van het samenbrengen van de pensioenvermogens. Daar komen de wettelijke belemmeringen voor
pensioenfondsen om samen te gaan en om met afgescheiden vermogens (‘ringfencing’) te werken, nog eens
bij. Wij denken dat zich nu de mogelijkheid voordoet om deze belemmeringen ter discussie te stellen. Deze
discussie kan heel goed plaatsvinden in het kader van de verdere uitwerking van de Algemene
Pensioeninstelling, de API. Wij gaan hier straks verder op in. Het alternatief van het onderbrengen van de
pensioenregeling bij een buitenlandse pensioeninstelling bespreken we aan het eind van dit hoofdstuk.
Bij de vormen van samenwerking scoorde het GBB wel hoog. Dat zullen wij eerst bespreken.
9.1 GBB
67
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
en het aantal externe partijen wordt hiervoor steeds vaker gekozen voor de inrichting van de functie van
directeur pensioenfonds of een pensioenbureau. Deze functie is het primaire aanspreekpunt voor de externe
partijen en heeft vanuit het pensioenfonds de taak om deze partijen adequaat aan te sturen. Om te
waarborgen dat deze aansturingsfunctie daadwerkelijk van het belang van het pensioenfonds uitgaat, is het
belangrijk dat deze onafhankelijk is van de uitvoerende partijen aan wie de processen zijn uitbesteed.
De uitkomsten van het onderhavige onderzoek naar de kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
geven voldoende redenen om de mogelijkheden van een ondernemingspensioenfonds voor meerdere
ondernemingen als alternatieve uitvoeringsvorm nog eens tegen het licht te houden. Een
ondernemingspensioenfonds voor meerdere ondernemingen betekent het ‘samensmelten’ van twee of meer
ondernemingspensioenfondsen.
68 Nieuwe ontwikkelingen
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
9.2.2 Groepscriterum
De PW bepaalt dat een ondernemingspensioenfonds niet werkzaam kan zijn voor meer dan één onderneming
zonder dat er een onderlinge band bestaat tussen deze ondernemingen. Hierop maakt de PW alleen een
uitzondering indien er sprake is van een historische band. Indien een onderneming niet langer deel uitmaakt
van een groep waaraan een ondernemingspensioenfonds is verbonden, kan dit pensioenfonds blijven
optreden als pensioenuitvoerder voor deze onderneming (art. 122 PW).
Voor het groepscriterium wordt aangesloten bij artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Tussen de
ondernemingen dient een juridische, economische, organisatorische of feitelijke band te bestaan. Dit brengt
mee dat er geen ongelimiteerde mogelijkheid is om ondernemingen als groepsmaatschappijen aan te merken.
Dit groepscriterium zal dan ook wettelijk moeten worden opgerekt om een ondernemingspensioenfonds voor
meerdere ondernemingen mogelijk te maken. Daarmee hoeft niet direct de hele taakafbakening tussen
pensioenfondsen en verzekeraars ter discussie te worden gesteld. Het betreft slechts één onderdeel van de
spelregels, namelijk die over de afbakening van het domein. De productafbakening blijft ongewijzigd. Of het
loslaten van het groepscriterium leidt tot grotere concurrentie met verzekeraars en mogelijk misbruik, wagen
wij te betwijfelen. Het betreft eerder een betere mogelijkheid tot consolidatie op de huidige ‘markt’ van
pensioenfondsen. De historische band als reden om de aansluiting te continueren is wat dat betreft al een
stap in deze richting.
De verdere uitwerking van de figuur van de API biedt voldoende aanknopingspunten om het groepscriterium
ter discussie te stellen. Wij gaan hier in de volgende paragraaf op in.
Nieuwe ontwikkelingen 69
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Compartimentering in de zin van het tijdelijk voor intern gebruik hanteren van verschillende dekkingsgraden
kan echter wel degelijk wenselijk zijn. Hieraan zouden dan wel de volgende voorwaarden moeten worden
verbonden:
l de afzonderlijke dekkingsgraden liggen bij de start niet al te ver uit elkaar;
l de verschillende grondslagen worden voor het totale fonds op één lijn gebracht;
l voor het indexatiebeleid en - toezegging wordt dezelfde systematiek toegepast, evt. wel afhankelijk van de
‘eigen’ dekkingsgraad.
Voor wat betreft de tijdelijkheid zou aan een periode van maximaal 15 jaar gedacht kunnen worden.
Verschillen in dekkingsgraad en de behoefte om naar elkaar toe te groeien, leidt tot een verschil in
premiebeleid voor de desbetreffende ondernemingen. Technisch is dit in ieder geval haalbaar.
Langs deze lijnen zou – wederom in het kader van de komende discussie over de uitgangspunten van de API
– het verbod op ringfencing eveneens ter discussie kunnen worden gesteld.
70 Nieuwe ontwikkelingen
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
verantwoordelijkheid voor het besturen van het fonds als geheel. Een onafhankelijke voorzitter kan in dit
krachtenveld een goede rol vervullen als bindende factor.
Ook bij de samenstelling van de deelnemersraad en het verantwoordingsorgaan zal rekening moeten worden
gehouden met de onderlinge getalsverhouding van het aantal actieve deelnemers van de aangesloten
ondernemingen. Voor de evenredige vertegenwoordiging van de gepensioneerden in de deelnemersraad geldt
hetzelfde probleem als bij rechtstreekse vertegenwoordiging in het bestuur. Indien er sprake is van
rechtstreekse verkiezing, kunnen alle gepensioneerden hun stem uitbrengen ongeacht hun herkomst. Indien er
verschillende verenigingen van gepensioneerden bestaan, kunnen die elk één of meer vertegenwoordigers
benoemen.
In het verantwoordingsorgaan zijn alle geledingen - werkgevers, actieve deelnemers en pensioengerechtigden
- in principe in gelijke getale vertegenwoordigd. Bij de onderlinge verdeling binnen de drie geledingen tussen
de verschillende aangesloten ondernemingen gelden de hiervoor genoemde uitgangspunten.
Voor wat de instelling van het intern toezicht betreft, hoeven geen specifieke afspraken te worden gemaakt
omdat hier geen sprake is van vertegenwoordiging, maar juist van onafhankelijke deskundigen.
Uit het voorgaande volgt dat er nogal wat afspraken moeten worden gemaakt om de governance van een
ondernemingspensioenfonds voor meerdere ondernemingen goed te laten functioneren, maar het is wel
mogelijk.
Op dit punt kan ook aansluiting worden gezocht bij de ontwikkeling van de API. Het nadeel, dat door
sommigen wordt gevoeld, dat sociale partners niet betrokken zijn bij het bestuur van een API, kan in deze
optiek ook als een voordeel worden uitgelegd, mits er voldoende waarborgen zijn om invloed te kunnen
blijven uitoefenen en zeggenschap te houden. Wij gaan daar hieronder nader op in.
Op dit moment zijn alleen nog maar de contouren bekend van de API. Het is het voornemen van SZW om nog
voor het einde van dit jaar met een wetsvoorstel te komen, waarmee ook de consultatie van de spelers in het
veld ter hand kan worden genomen. Wat er echter tot nu toe door het ministerie bekend is gemaakt over de
API, lijkt aardig tegemoet te kunnen komen aan de wens om een ondernemingspensioenfonds voor meerdere
ondernemingen te vormen. Zoals we al bij de bespreking van de knelpunten van een
ondernemingspensioenfonds voor meerdere ondernemingen zagen, kunnen deze onder de vlag van een API
heel goed worden opgelost.
Het is de bedoeling om de API niet als pensioenfonds, maar als een pensioeninstelling in de zin van de
Europese Pensioenfondsenrichtlijn aan te merken. Voor de API geldt de domeinafbakening niet en ook hoeft
er geen sprake te zijn van één financieel geheel. De activa en passiva van verschillende regelingen mogen dus
worden afgescheiden (ringfencing). Voor een API geldt wel de productafbakening uit de richtlijn, die slechts
vereist dat het product arbeidsgerelateerd moet zijn en een relatie moet hebben met ouderdom, overlijden,
invaliditeit of ziekte. Verder spelen de sociale partners geen rol van betekenis in het bestuur, tenzij ze als
oprichter betrokken zijn bij een API. Welk financieel en fiscaal regime van toepassing is op de API, is nog niet
duidelijk. Evenmin hoe de precieze governancestructuur eruit komt te zien. Ook een verzekeraar kan een API
oprichten of daarvan eigenaar zijn.
Op zich kan een API een heel eind tegemoetkomen aan de hiervoor geconstateerde zware institutionele eisen
die aan (gewone) pensioenfondsen worden gesteld, zoals het groepscriterium, het vereiste van paritaire
bestuurssamenstelling, de overige governance en de eis dat er sprake dient te zijn van één financieel geheel.
Zoals die contouren er nu uitzien, biedt de API dus de mogelijkheid om ondernemingspensioenfondsen buiten
een groep te laten fuseren, met behoud van hun eigen financiële identiteit. Het werken met afgescheiden
vermogens is immers toegestaan. De pensioenfondsen die willen samenwerken of samengaan, kunnen een
API oprichten en hun pensioenbedrijf daaraan overdragen of daarin op laten gaan.
Nieuwe ontwikkelingen 71
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
De uitvoering van de pensioenregeling is daarmee niet langer in handen van sociale partners. Het voordeel
daarvan is dat de API als een professionele organisatie kan worden geleid door een deskundige directie of
een bestuur. De belanghebbenden bij de API, zoals werkgevers, werknemers c.q. deelnemers en
gepensioneerden kunnen participeren in de raad van commissarissen of een raad van toezicht. Indien
gewenst kunnen de voormalige pensioenfondsen blijven bestaan als aandeelhouder, waarmee de pariteit op
dit niveau kan worden gehandhaafd. Deze aandeelhouders zijn dan geen pensioenfonds meer in de zin van de
PW, maar fungeren slechts als houder van aandelen. In deze constructie kan de eigenheid van de uitvoerder
worden gewaarborgd en is de API meer een eigen pensioeninstelling dan dat het als een (commerciële)
verzekeraar wordt gezien.
Indien het voortbestaan van de stichtingen niet gewenst is, dan moet er een andere oplossing worden
gevonden voor het aandeelhouderschap of moet de API in de vorm van een stichting mogelijk worden
gemaakt, waarin de pensioenfondsen kunnen opgaan.
Omdat de API op een andere wijze functioneert dan een ondernemingspensioenfonds en de pensioenregeling
voor meerdere ondernemingen gaat uitvoeren, kan ervoor worden gekozen om de medezeggenschap en het
afleggen van verantwoording op dezelfde wijze te laten plaatsvinden als bij een verzekeraar. Dit komt
tegemoet aan de hierboven behandelde praktische bezwaren dat meerdere belanghebbenden van de
verschillende bloedgroepen vanuit de voormalige pensioenfondsen een plek moeten krijgen in een
deelnemersraad of verantwoordingsorgaan. Eventueel kan er bij de inrichting van de organisatie voor worden
gekozen om een raad van advies in te stellen, waarin belangrijke besluiten, zoals het toekennen van
indexaties, aan de orde worden gesteld.
Wij denken dat het heel goed mogelijk is om de API zodanig in te richten en operationeel te maken, dat het
een prima oplossing kan bieden voor ondernemingspensioenfondsen die willen samengaan.
Na implementatie van de Europese Pensioenfondsenrichtlijn in onze wetgeving is het een werkgever ook
toegestaan om zijn pensioenregeling onder te brengen bij een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Voor
een onderneming betekent dit een uitbreiding van het aantal mogelijkheden om de pensioenregeling te laten
uitvoeren. Naast het bedrijfstakpensioenfonds en de verzekeraar, is dit in feite een derde uitvoeringsvorm als
alternatief voor het ondernemingspensioenfonds. In die zin is het geen echte oplossing voor de problemen
waarmee ondernemingspensioenfondsen worden geconfronteerd, maar is het meer een uitbreiding van de
mogelijkheden voor een werkgever om een uitvoerder te kiezen voor zijn pensioenregeling. Met name
multinationals kunnen hiervan profiteren en een pan-Europees pensioenfonds oprichten, maar ook andere
werkgevers kunnen ervoor kiezen om de pensioenregeling in het buitenland te laten uitvoeren.
In Europa lijkt inmiddels een concurrentiestrijd te zijn losgebarsten: wie heeft het aantrekkelijkste
vestigingsklimaat voor pensioenfondsen? In dit licht moet de ontwikkeling van de API ook worden gezien. In
het buitenland zijn met API’s vergelijkbare instellingen reeds geïntroduceerd. Uit de correspondentie van de
minister van SZW met de Tweede Kamer over de agressieve wervingscampagne van pensioenfondsen door
de Belgische overheid, de ‘België-route’, is bekend dat het niet mogelijk is om zomaar een Nederlands
pensioenfonds te verplaatsen naar het buitenland. Dat vergt een oprichting van een nieuwe pensioeninstelling
in het buitenland, dan wel de aansluiting bij een bestaand vehikel. Hieraan kunnen de verplichtingen en het
vermogen van het bestaande fonds worden overgedragen. Dit leidt tot liquidatie van het fonds. Naast de
wettelijk geregelde instemming van de ondernemingsraad voor het onderbrengen van de pensioenvoorziening
in het buitenland, betekent overdracht en liquidatie ook dat binnen het pensioenfonds de gebruikelijke
inspraak- en medezeggenschapsprocedures gevolgd moeten worden. Tot slot hebben we uit deze discussie
in de Kamer kunnen afleiden dat het vergelijken van financiële toezichtsregimes lastig is vanwege het verschil
in uitgangspunten.
In onze rapportage van 2006 hebben we al geconcludeerd dat een buitenlandse pensioeninstelling een
aantrekkelijk alternatief kan zijn omdat een aantal institutionele eisen, zoals de taakafbakening, de
72 Nieuwe ontwikkelingen
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
PFG-principes en de medezeggenschapsbepalingen niet van toepassing zijn op een dergelijke instelling. Ook
het FTK is niet van toepassing. De in het buitenland gevestigde instelling is in het land van herkomst aan de
eigen regels over governance en financieel toezicht onderworpen. Wel blijven uiteraard de materiële
bepalingen uit de wet van toepassing op de inhoud van de pensioenregeling (Nederlands sociaal en
arbeidsrecht).
Daarom is het ook zo belangrijk om de API als alternatieve oplossing te introduceren. De nadere uitwerking
van de API moet uitwijzen of deze de concurrentieslag met ander instellingen in Europa daadwerkelijk aan
kan.
Nieuwe ontwikkelingen 73
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Bijlagen
74
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Onderstaande tabel bevat per kernelement het overzicht aan wie gevraagd is het belang en de tevredenheid
per pensioenuitvoeringsvorm te scoren. E staat voor Experts, die in interviews bevraagd zijn, en S voor
Stakeholders, aan wie de elektronische enquête is voorgelegd. S* betekent dat de vraag niet is voorgelegd
aan werknemers en gepensioneerden.
75
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
B Enquête
Vraag Antwoordmogelijkheden
A1.1 Wat is uw huidige betrokkenheid bij / relatie met het pensioenfonds? Mocht 1=a. Algemeen directeur
u meerdere rollen hebben, wilt u dan degene kiezen die bovenaan de lijst staat en (bij de werkgever)
de survey verder vanuit die rol beantwoorden. 2=b. Financieel directeur
(bij de werkgever)
3=c. Directeur HR / P&O
(bij de werkgever)
4=d. Bestuurslid
pensioenfonds -
vertegenwoordiger van
werkgever
5=e. Bestuurslid
pensioenfonds -
vertegenwoordiger van
werknemers
6=f. Bestuurslid
pensioenfonds -
vertegenwoordiger van
gepensioneerden
7=g. Werknemer bij het
pensioenfonds of
werkzaam op een
“Pensioenbureau”
8=h. Werknemer (overig)
9=i. Gepensioneerde
A1.2 Selecteer uw pensioenfonds
1. Service niveau -1=N/A
0=’Heel onbelangrijk’
1.1 Bereikbaarheid. Hiermee bedoelen we hoe makkelijk u met vragen terecht 100=’Heel belangrijk’
kunt bij uw pensioenuitvoerder en hoe snel uw pensioenuitvoerder reageert.
77
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Vraag Antwoordmogelijkheden
1.3 Juistheid en deskundigheid. Het gaat hier om de deskundigheid van de -1=N/A
verantwoordelijken voor de pensioenuitvoering; bijvoorbeeld de juistheid en 0=’Heel onbelangrijk’
deskundigheid bij het beantwoorden van vragen en het verstrekken van 100=’Heel belangrijk’
informatie.
Hoe belangrijk vindt u het dat de financiering van de pensioenregeling kan worden
afgestemd op de financiele situatie van de onderneming?
4. Premiestelling -1=N/A
0=’Heel onbelangrijk’
4.1 Premie. Dit betreft de hoogte van door de werknemers en werkgevers te 100=’Heel belangrijk’
betalen premie, gegeven een bepaalde pensioenregeling.
78 Enquête
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Vraag Antwoordmogelijkheden
4.2 Stabiliteit van de premie. De premie kan constant of variabel zijn. Zo kan deze -1=N/A
bijvoorbeeld beïnvloed worden door het beleggingsrendement van het 0=’Heel onbelangrijk’
pensioenfonds. 100=’Heel belangrijk’
Van dit bovenstaande element willen we niet alleen graag weten hoe belangrijk u
het vindt, maar ook wat uw mening over dit element is.
4.3a. In welke mate vindt u dat een onderneming financieel risico zou moeten
dragen?
4.3b. Hoe belangrijk vindt u dit aspect van risico-overdracht bij de keuze voor een -1=N/A
bepaalde pensioenuitvoerder? 0=’Heel onbelangrijk’
100=’Heel belangrijk’
5. Kostenefficiëntie -1=N/A
0=’Heel onbelangrijk’
5.1 Kosten. Voor de uitvoering van de pensioenregeling moeten kosten worden 100=’Heel belangrijk’
gemaakt. Dit zijn bijkomende kosten van administratie, communicatie, etc.
bovenop de netto premie voor de opbouw van het pensioen en het afdekken van
risico’s.
Hoe belangrijk vindt u het dat een pensioenuitvoerder een winststreven heeft?
6. Risicoacceptatie -1=N/A
0=’Heel onbelangrijk’
6.1 Zekerheid uitkering. Dit betreft de mate van zekerheid dat het door u 100=’Heel belangrijk’
verwachte pensioen in de toekomst ook uitgekeerd wordt. In hoeverre vindt u het
acceptabel dat de hoogte van de pensioenuitkering beïnvloed wordt door
economische omstandigheden, zoals het beleggingsrendement en de marktrente.
Dit kan bijvoorbeeld tot uiting komen in hogere pensioenen (bijvoorbeeld door
indexatie) of lagere pensioenen (bijvoorbeeld door korting van pensioenen).
Enquête 79
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Vraag Antwoordmogelijkheden
6.2 Accountingrisico. Veel pensioenregelingen moeten op de ondernemingsbalans -1=N/A
worden opgenomen. Dit betekent dat de pensioenregeling invloed heeft op de 0=’Heel onbelangrijk’
jaarcijfers van de onderneming en soms tot onverwachte uitkomsten leidt op de 100=’Heel belangrijk’
balans en in de winst- en verliesrekening.
Hoe belangrijk vindt u het dat er voor elk van de volgende groepen sprake is van
medezeggenschap bij de uitvoering van de pensioenregeling?
I. Werkgever
II. Werknemers -1=N/A
0=’Heel onbelangrijk’
100=’Heel belangrijk’
III. Gepensioneerden -1=N/A
0=’Heel onbelangrijk’
100=’Heel belangrijk’
7.2 Beschikbaarheid mensen. Voor de besturing van een pensioenfonds en zijn -1=N/A
organen zijn capabele mensen nodig. Aan bestuurders van pensioenfondsen 0=’Heel onbelangrijk’
worden steeds hogere eisen gesteld. 100=’Heel belangrijk’
Hoe belangrijk vindt u het dat er voldoende capabele mensen beschikbaar zijn?
8. Solidariteit -1=N/A
0=’Helemaal niet delen’
8.1 Solidariteit tussen personen. Hieronder wordt verstaan het delen van 100=’Volledig delen’
(financiële) risico’s (de voor- en nadelen) tussen bijvoorbeeld enerzijds
werknemers en anderzijds gepensioneerden en ex-werknemers, tussen jonge en
oudere werknemers, tussen gezonde en minder gezonde werknemers, tussen
werknemers met een hoog salaris en werknemers met een lager salaris.
Van dit bovenstaande element willen we niet alleen graag weten hoe belangrijk u
het vindt, maar ook wat uw mening over dit element is.
8.1a. In welke mate vindt u dat deze (financiële) risico’s moeten worden gedeeld?
8.1b. Hoe belangrijk vindt u het dat deze (financiële) risico’s moeten worden -1=N/A
gedeeld? 0=’Heel onbelangrijk’
100=’Heel belangrijk’
80 Enquête
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Vraag Antwoordmogelijkheden
8.2 Solidariteit tussen ondernemingen. Hieronder wordt verstaan: het delen van -1=N/A
(financiële) risico’s (de voor- en nadelen) tussen verschillende, zelfstandig 0=’Helemaal niet delen’
opererende ondernemingen. 100=’Volledig delen’
Van dit bovenstaande element willen we niet alleen graag weten hoe belangrijk u
het vindt, maar ook wat uw mening over dit element is.
8.2a. In welke mate vindt u dat de (financiële) risico’s moeten worden gedeeld
tussen verschillende, zelfstandig opererende ondernemingen?
8.2b. Hoe belangrijk vindt u dit aspect van solidariteit tussen ondernemingen bij -1=N/A
de keuze voor een bepaalde pensioenuitvoerder. 0=’Heel onbelangrijk’
100=’Heel belangrijk’
Hieronder kunt u indien u dat wilt commentaar op dit onderdeel van de vragenlijst
geven.
Zijn er specifieke onderdelen in dit deel van de vragenlijst die u gemist heeft?
1.1 Bereikbaarheid. Hiermee bedoelen we hoe makkelijk u met uw vragen terecht -1=N/A
kunt bij uw pensioenuitvoerder en hoe snel uw pensioenuitvoerder reageert. 0=’Heel ontevreden’
Hoe tevreden bent u over de bereikbaarheid van uw pensioenfonds? 100=’Heel tevreden’
Denkt u dat u over de bereikbaarheid bij een bpf meer of minder tevreden zou -1=N/A
zijn? 0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
Denkt u dat u over de bereikbaarheid bij een verzekeraar meer of minder tevreden -1=N/A
zou zijn? 0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
1.2 Communicatie. Pensioen is een abstract begrip. De communicatie over het -1=N/A
pensioen heeft invloed op het inzicht dat u kunt krijgen in het pensioen en de 0=’Heel ontevreden’
waardering van het pensioen. 100=’Heel tevreden’
Enquête 81
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Vraag Antwoordmogelijkheden
2.1 Betrokkenheid. Persoonlijk contact, exclusiviteit, het gevoel hebben dat de -1=N/A
personen die de pensioenregeling uitvoeren daadwerkelijk geïnteresseerd zijn. 0=’Heel ontevreden’
Hoe tevreden bent u over de betrokkenheid van de mensen die uw 100=’Heel tevreden’
pensioenregeling uitvoeren?
Denkt u dat u over de betrokkenheid bij een bpf meer of minder tevreden zou -1=N/A
zijn? 0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
Denkt u dat u over de betrokkenheid bij een verzekeraar meer of minder tevreden -1=N/A
zou zijn? 0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
2.3 Vertrouwen. Het gaat hierbij om het vertrouwen in een bepaalde -1=N/A
pensioenuitvoerder. In welke mate vertrouwt u degenen die verantwoordelijk zijn 0=’Weinig vertrouwen’
voor de uitvoering van uw pensioenregeling. 100=’Veel vertrouwen’
82 Enquête
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Vraag Antwoordmogelijkheden
Denkt u dat u over de zekerheid van de uitkering bij een verzekeraar meer of -1=N/A
minder tevreden zou zijn? 0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
7.1 Medezeggenschap. Verschillende personen kunnen zeggenschap hebben -1=N/A
over de uitvoering van de pensioenregeling. 0=’Heel ontevreden’
Hoe tevreden bent u voor elk van de volgende groepen over de 100=’Heel tevreden’
medezeggenschap bij de uitvoering van de pensioenregeling bij uw
pensioenfonds?
I. Werkgever
II. Werknemers -1=N/A
0=’Heel ontevreden’
100=’Heel tevreden’
III. Gepensioneerden -1=N/A
0=’Heel ontevreden’
100=’Heel tevreden’
Denkt u dat u over de medezeggenschap bij de uitvoering van de -1=N/A
pensioenregeling bij een bpf voor de volgende groepen meer of minder tevreden 0=’Minder tevreden’
zou zijn? 100=’Meer tevreden’
I. Werkgever
II. Werknemers -1=N/A
0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
III. Gepensioneerden -1=N/A
0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
Denkt u dat u over de medezeggenschap bij de uitvoering van de -1=N/A
pensioenregeling bij een verzekeraar voor de volgende groepen meer of minder 0=’Minder tevreden’
tevreden zou zijn? I. Werkgever 100=’Meer tevreden’
II. Werknemers -1=N/A
0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
III. Gepensioneerden -1=N/A
0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
8.1 Solidariteit tussen personen. Hoe tevreden bent u over deze solidariteit bij uw -1=N/A
pensioenfonds? 0=’Heel ontevreden’
100=’Heel tevreden’
Denkt u dat u over deze solidariteit bij een bpf meer of minder tevreden zou zijn? -1=N/A
0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
Denkt u dat u over deze solidariteit bij een verzekeraar meer of minder tevreden -1=N/A
zou zijn? 0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
Enquête 83
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Vraag Antwoordmogelijkheden
8.2 Solidariteit tussen ondernemingen. Denkt u dat u over deze solidariteit tussen -1=N/A
ondernemingen bij een bpf meer of minder tevreden zou zijn? 0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
Denkt u dat u over deze solidariteit tussen ondernemingen bij een verzekeraar -1=N/A
meer of minder tevreden zou zijn? 0=’Minder tevreden’
100=’Meer tevreden’
Hieronder kunt u indien u dat wilt commentaar op dit onderdeel van de vragenlijst
geven.
Zijn er specifieke onderdelen in dit deel van de vragenlijst die u gemist heeft?
Ik heb de vragenlijst geheel ingevuld en wil geen antwoorden meer wijzigen 1=Ja
2=Nee
Tabel 16. Vragen en antwoordmogelijkheden in de enquête
84 Enquête
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
De operationalisatie van 23 van de 29 kernelementen heeft plaatsgevonden door het formuleren van
enquêtevragen (zie Appendix B). Deze appendix bevat de definitie van de 6 kernelementen, die niet in de
enquête opgenomen zijn, maar alleen aan de experts zijn voorgelegd.
Kernelement Definitie
3.3 Vrijheid in voorwaarden De mate waarin ondernemingen in de relatie met hun
pensioenuitvoerder vrij zijn om de voorwaarden voor
de pensioenuitvoering met hun pensioenuitvoerder
overeen te komen.
3.4 Vrijheid in uitvoering De mate van vrijheid om ten aanzien van de uitvoering
van de pensioenregeling keuzes te maken tussen zelf
doen of uitbesteden, gebundeld of ongebundeld.
5.4 Automatisering De mate waarin pensioenuitvoerders gebruik maken
van de voordelen van een geautomatiseerde
administratie, communicatie en gegevensverwerking.
6.4 Aansprakelijkheidsricico Risico dat de onderneming loopt om aansprakelijk te
worden gesteld voor fouten in de uitvoering van de
pensioenregeling.
7.3 Maatschappelijk verantwoord handelen Handelen verbonden aan de uitvoering van de
pensioenregeling, met name door via de
pensioenbeleggingen invloed uit te oefenen op
ondernemingen waarin wordt belegd.
7.4 Toezicht Toezicht op uitvoering van de pensioenregeling, via
interne en externe toezichthouders, accountant en
actuaris.
Tabel 17. Definitie van de kernelementen die niet in de enquête opgenomen zijn
85
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
D Fondskenmerken
Onderstaande tabel bevat de kenmerken die zijn vastgelegd van de ondernemingspensioenfondsen die aan
de enquête hebben meegewerkt.
Kenmerk Antwoordmogelijkheden
Naam pensioenfonds Open antwoord
Type fonds l alles (her)verzekerd
l niet alles (her)verzekerd maar
pensioenuitvoering (vrijwel) geheel
uitbesteed
l niet alles (her)verzekerd maar
pensioenuitvoering voornamelijk in eigen
beheer
Omvang belegd vermogen l omvang groter dan €100.000.000
l omvang kleiner dan €100.000.000
Pensioenbureau* l Ja
l Nee
Is er recent in uw fonds gesproken over een mogelijke l Ja, serieus gesproken om naar een
overstap naar een pensioenregeling bij een verzekeraar te gaan
bedrijfstakpensioenfonds of een verzekeraar? l Ja, serieus gesproken om naar een bpf te
gaan
Ja, serieus besproken maar nog niet
gespecificeerd naar welke
l Ja, slechts oppervlakkig besproken
l Nee
Heeft uw pensioenfonds in de laatste jaren weleens l Nee
problemen ondervonden bij het invullen van vacatures voor l Ja, dit kost enige moeite
het bestuur en/of de deelnemersraad? l Ja dit kost veel moeite
l Ja, er blijven openstaande vacatures
Heeft de regeling bij uw fonds een DB- of een DC-karakter? l Volledig DB (defined benefit / toegezegd
pensioen)
l Volledig DC of CDC (Defined contribution /
toegezegde bijdrage of collectief DC)
l Deels DB deels DC
Wat is de verhouding tussen actieven en inactieven l Meer actieven dan inactieven
(slapers en gepensioneerde)? l Ongeveer evenveel actieven als inactieven
l Meer inactieven dan actieven
Indien commentaar Open antwoord
Tabel 18. Vragen en antwoordmogelijkheden voor kenmerken van ondernemingspensioenfondsen
86
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
E Berekeningsmethodiek nut
E.1 Basisformule
De scores op belang en tevredenheid per kernelement vormen de basis van de nutscores die voor de
verschillende uitvoeringsvormen berekend worden. Het nut van een bepaald kernelement definieert de
toegevoegde waarde van dat element. Het totale nut is daarmee het geaggregeerde nut van de afzonderlijke
kernelementen. Deze bijlage specificeert de methoden en formules voor de exacte berekening van het nut.
Het totale nut is alleen gebaseerd op alle kernelementen waarvoor zowel het belang als de tevredenheid
bevraagd zijn. Nut is gedefinieerd als het product van belang en tevredenheid:
waarin:
l k = kernelement,
l v = uitvoeringsvorm,
l b = belangscore voor een kernelement k,
l t = tevredenheidsscore voor kernelement k en uitvoeringsvorm v.
87
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
88 Berekeningsmethodiek nut
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
100
80
60
nut
40
20
0
omvang groter dan €100.000.000 omvang kleiner dan €100.000.000
Omvang belegd vermogen
89
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Het gemiddelde nut van grote ondernemingspensioenfondsen is 73,3 en dat van kleine 70,3. Het verschil van
34
3 is statistisch significant , maar het verschil tussen het nut van kleine ondernemingspensioenfondsen en dat
van bedrijfstakpensioenfondsen, dat gemiddeld 65,8 is, is een stuk groter dan het verschil tussen grote en
kleine ondernemingspensioenfondsen. Dit geldt in nog sterkere mate voor het verschil ten opzichte van het
nut van verzekeraars, dat gemiddeld 53,7 is. Hieruit concluderen we dat onze conclusies ten aanzien van de
gemiddelde perceptie van stakeholders in Hoofdstuk 4 en 5 geen geweld wordt aangedaan door de
ondervertegenwoordiging van kleine ondernemingspensioenfondsen in de enquête.
Uit een nadere analyse van het verschil in nut tussen grote en kleine ondernemingspensioenfondsen blijkt dat
32
de tevredenheid op vier kernelementen statistisch significant verschilt. Het betreft de kernelementen
‘Communicatie’, ‘Deskundigheid’, ‘Vertrouwen’ en ‘Zekerheid uitkering’, waarop grote
ondernemingspensioenfondsen een hogere tevredenheid scoren. Voor de bespreking van het verschil in
belang tussen grote en kleine ondernemingspensioenfondsen verwijzen we naar Hoofdstuk 6.
Uit Figuur 15 blijkt dat het beeld van de verschillende functiegoepen binnen één kernelement relatief weinig
verschilt ten opzichte van de verschillen tussen de verschillende uitvoeringsvormen. Dit betekent dat de
perceptie van de verschillende uitvoeringsvormen relatief consistent is over de verschillende
stakeholdergroepen.
Tevredenheid
Overzicht per kernelement, uitvoeringsvorm en functiegroep
100
80
Tevredenheid schaal 0-100
60
40
20
0
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
BPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
OPF
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
Verzekeraar
1.1 1.2 1.3 2.1 2.3 3.1 4.1 6.1 7.1a 7.1b 7.1c 8.1 8.2
Werkgevers
Werknemers
Gepensioneerden
Dit impliceert dat een niet-representatieve vertegenwoordiging van functiegroepen in de steekproef weinig
effect zal hebben op de conclusies op basis van de gemiddelde perceptie.
non-respons
interviews
interviews
enquête
enquête
PwC
PwC
b1.1 b1.2 b1.3 b2.1 b2.2
100
50
0
b2.3 b3.1 b3.2 b4.1 b4.2
100
50
0
100 b4.3 b5.1 b5.2 b5.3 b6.1
50
0
b6.2 b6.3 b7.1 b7.2 b8.1 100
50
0
100 b8.2
PwC
PwC
interviews
non-respons
interviews
non-respons
enquête
enquête
50
0
PwC
interviews
non-respons
enquête
non-respons
enquête
enquête
topf1.1 topf1.2 topf1.3 topf2.1
100
50
0
topf2.3 topf3.1 topf4.1 topf6.1
100
50
0
topf7.1 topf8.1
50
0
PwC (opf groot)
Figuur 17. Boxplots van tevredenheidscores voor ondernemingspensioenfonds per kernelement per bron
non-respons
enquête
enquête
PwC
PwC
50
0
tbpf2.3 tbpf3.1 tbpf4.1 tbpf6.1
100
50
0
tbpf7.1 tbpf8.1 tbpf8.2
100
50
0
PwC
PwC
non-respons
non-respons
enquête
enquête
Figuur 18. Boxplots van tevredenheidscores voor bedrijfstakpensioenfonds per kernelement per bron
non-respons
non-respons
enquête
enquête
PwC
PwC
tverz1.1 tverz1.2 tverz1.3 tverz2.1
100
50
0
tverz2.3 tverz3.1 tverz4.1 tverz6.1
100
50
0
tverz7.1 tverz8.1 tverz8.2
100
50
0
PwC
PwC
non-respons
non-respons
enquête
enquête
Figuur 19. Boxplots van tevredenheidscores voor verzekeraar per kernelement per bron
Ten aanzien van de omvang van ondernemingspensioenfondsen, zoals reeds besproken in F.1, blijken de
experts minder positief te zijn over kleine ondernemingspensioenfondsen dan de respondenten van kleine
ondernemingspensioenfondsen. Dit zou veroorzaakt kunnen worden doordat binnen de categorie kleine
ondernemingsfondsen vooral de grotere hebben gerespondeerd. Dit impliceert dat de gemiddelde perceptie
over ondernemingspensioenfondsen zoals besproken in Hoofdstuk 4 en 5 vooral de wat grotere
ondernemingspensioenfondsen geldt en dat voor de beoordeling van kleine fondsen de beschouwingen in
Hoofdstuk 7 over dit type fondsen goed in acht genomen moeten worden.
Wij hebben de eerste twee punten voor kennisgeving aangenomen en zullen het raamwerk voor toekomstig
gebruik in lijn met deze opmerkingen aanpassen. Ten aanzien van het derde punt willen wij benadrukken dat
de onderzoekers en de Begeleidingscommissie zich bewust zijn van de beperking dat de enquête om redenen
van praktische aard louter de perceptie meet van de stakeholders van ondernemingspensioenfondsen en dat
het onderzoek meer waarde gehad zou hebben als ook de perceptie van de stakeholders van andere
uitvoeringsvormen gemeten was. Echter, gezien de overeenkomst in grote lijnen tussen de expertmeningen en
perceptie van de stakeholders van ondernemingspensioenfondsen en de nuanceringen in Hoofdstuk 6, 7 en
8, denken wij dat de gevolgen van deze beperking de conclusies in dit rapport niet schaden.
Ten aanzien van de selectiviteit van de non-respons blijken de scores van fonds X, die in de figuren in F.3 zijn
weergegeven, voor de meeste kernelementen in lijn te zijn met de scores van de responderende fondsen. Er
zijn echter kernelementen waar de score substantieel afwijkt:
l Het belang dat fonds X hecht aan betrokkenheid (kernelement 2.1) en imago (kernelement 2.2) is groter
dan dat van de stakeholders die meewerkten aan de enquête. Dit lijkt met het specifieke karakter van
fonds X te maken te hebben.
l Het belang dat fonds X hecht aan schaalvoordelen en solidariteit tussen ondernemingen is lager dan dat
van de stakeholders die meewerkten aan de enquête. Deze afwijkingen kunnen te maken hebben met de
eerder genoemde onduidelijkheid over schaalvoordelen en de relatief grote omvang van fonds X.
l De tevredenheid die fonds X percipieert bij bedrijfstakpensioenfondsen op het gebied van deskundigheid
is hoger dan die van de stakeholders die meewerkten aan de enquête. Dit lijkt met de specifieke branche
waarin de onderneming achter fonds X opereert te maken te hebben.
Voor het gehele raamwerk van kernelementen achten wij het aannemelijk dat met deze analyse van de
non-respons de reden voor niet-responderen meer gelegen was in kritiek op de opzet van de enquête dan in
het hebben van een andere perceptie dan de respondenten.
38 Er is sprake van selectieve non-respons als niet aannemelijk gemaakt kan worden dat de perceptie van non-respondenten min of meer
dezelfde is als die van respondenten. Als bijvoorbeeld de reden voor niet-responderen veroorzaakt wordt door een bepaalde perceptie,
dan is de non-respons selectief.
G Definitie boxplot
Figuur 20 geeft de betekenis van de elementen in een boxplot weer ter verduidelijking van Figuur 8. Het
formaat van onderstaande figuur wijkt iets af van Figuur 8 in de zin dat Figuur 8 ook nog het gemiddelde in de
vorm van een rondje met een plusje erin toont.
25.000
Maximum*
20.000
75ste percentiel**
15.000
10.000 Mediaan
25ste percentiel**
Minimum*
5.000
Variabele
** Extreem afwijkende waarnemingen worden als los punt weergegeven
** Definie: Waarde van het xste percentiel betekent dat x% van de waarnemingen onder deze waarde ligt
96
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
De onderstaande grafiek toont het belang van de kernelementen. De elementen die ook op tevredenheid zijn
bevraagd zijn rood gemarkeerd. Het blijkt dat dit de elementen zijn met een hoge belangscore.
100
80
Score 0-100
60
92 91 89 87 84
40 82 79 79 77 75 74 74 73 69 69 69 69 66
56 56 55 52 52
20
0
Zekerheid. Uitk.
Medez. Werkn.
Medez. Gep.
Op. Ris.
Medez. Werkg.
Risico overdr.
Flex. Fin.
Acc. Ris.
Bereikbaarheid
Betrokkenheid
Vertrouwen
Beschik. Mensen
Kosten
Schaalvoordelen
Imago
Winst
Communicatie
Stab. Premie
Hoogte premie
Bevraagd op tevredenheid
Bevraagd op tevredenheid - alleen bpf en verzekeraar
Alleen bevraagd op belang
Figuur 21. Gemiddeld belang per kernelement met onderscheid tussen wel en niet bevraagd op tevredenheid
97
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
I Enquêteresultaten – belang,
tevredenheid en mening
In deze appendix zijn alle gemiddelde enquêteresultaten weergegeven. Het gaat hier om scores op belang,
tevredenheid en het geven van een mening.
Belang - Werkgevers
100
Belang - schaal 0-100
80
60
91 88 87 84
40 82 80 77 77 76 75 74 73 67 67 66 66 64 63 61 59
49
20 41 41
0
1.3 2.3 7.2 1.2 6.1 1.1 7.1b 7.1a 4.1 4.2 3.1 6.3 8.1 2.1 5.1 4.3 6.2 7.1c 5.2 3.2 2.2 5.3 8.2
98
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Belang - Werknemers
100
Belang - schaal 0-100
80
60
93 92 89 87
40 84 82 79 79 77 74 74 73 71 69 68 68 67 67
56 53 52 51 50
20
0
1.3 6.1 2.3 7.2 1.2 7.1b 4.2 4.1 1.1 3.1 5.1 2.1 8.1 7.1a 5.2 7.1c 4.3 6.3 3.2 2.2 8.2 6.2 5.3
Belang - Gepensioneerden
100
Belang - schaal 0-100
80
60
93 92 90
40 85 84 84 83 80 80 79 78 75 75 73 72 68 66 63 62 59 57 56
20 44
0
6.1 1.3 2.3 1.2 7.2 7.1c 7.1b 1.1 2.1 4.2 5.1 4.1 3.1 5.2 6.3 8.1 7.1a 2.2 4.3 5.3 6.2 8.2 3.2
In de waardering van de overige elementen valt op dat de medezeggenschap van werkgevers door hen goed
wordt gewaardeerd. Voor alle overige vormen van medezeggenschap wordt door alle groepen relatief de
laagste tevredenheid toegekend.
100
Belang - schaal 0-100
80
60
40 80 80 79 76 75 75 75 72 72 68 64 63
20
0
2.3 2.1 1.1 7.1a 6.1 1.3 8.1 7.1b 3.1 1.2 7.1c 4.1
100
Belang - schaal 0-100
80
60
40 79 78 77 76 75 73 73 71 69 68 66 62
20
0
2.3 1.1 2.1 1.3 3.1 1.2 6.1 8.1 4.1 7.1b 7.1a 7.1c
100
Belang - schaal 0-100
80
60
40 83 82 80 79 79 76 72 71 67 67 64 63
20
0
1.1 2.3 2.1 1.3 1.2 6.1 4.1 8.1 7.1b 3.1 7.1a 7.1c
De top 5 hoogst scorende elementen is op vier punten gelijk voor werkgevers, werknemers en
gepensioneerden.
Hoewel medezeggenschap bij een ondernemingspensioenfonds relatief laag scoorde op tevredenheid denken
de respondenten dat dit bij een bedrijfstakpensioenfonds nog slechter zou zijn. Ook bereikbaarheid wordt
gezien als een element dat bij een bedrijfstakpensioenfonds tot een sterk verminderde tevredenheid zou
leiden.
80
Minder tot meer tevreden
70
schaal 0-100
60
50
1.3 6.1 8.1 2.3 4.1 1.2 2.1 8.2 3.1 7.1a 1.1 7.1b 7.1c
40
30
20
80
Minder tot meer tevreden
70
schaal 0-100
60
50
6.1 1.3 2.3 8.1 1.2 8.2 3.1 2.1 4.1 7.1a 1.1 7.1b 7.1c
40
30
20
80
Minder tot meer tevreden
70
schaal 0-100
60
50
6.1 1.3 2.3 8.1 4.1 7.1a 3.1 7.1b 1.2 2.1 8.2 7.1c 1.1
40
30
20
80
Minder tot meer tevreden
70
schaal 0-100
60
50
6.1 1.3 3.1 8.1 2.3 7.1a 4.1 8.2 1.2 2.1 1.1 7.1b 7.1c
40
30
20
80
Minder tot meer tevreden
70
schaal 0-100
60
50
6.1 1.3 7.1a 8.1 2.3 8.2 1.2 3.1 2.1 4.1 1.1 7.1b 7.1c
40
30
20
80
Minder tot meer tevreden
70
schaal 0-100
60
50
6.1 1.3 7.1a 2.3 4.1 8.1 8.2 7.1b 2.1 1.1 1.2 7.1c 3.1
40
30
20
80
Volledig
delen 70
60 67 69 67
64
Neutraal 50
40
Werkgevers Werknemers Gepensioneerden Totaal
Helemaal
30
niet delen
20
Figuur 34. Mening van functiegroepen over mate van risicodeling tussen personen
60
Neutraal 50
41 39 40
40 32
Werkgevers Werknemers Gepensioneerden Totaal
Helemaal
30
niet delen
20
Figuur 35. Mening van functiegroepen over mate van risicodeling tussen ondernemingen
J Enquêterespons
De enquête is uitgezet onder alle fondsen aangesloten bij OPF (per 1 oktober 2007 waren er 346 fondsen
aangesloten). Deze fondsen is gevraagd de enquête uit te zetten onder een deel van de betrokkenen bij hun
39
fonds, waarbij ze gevraagd werden te differentiëren tussen verschillende functies .
In totaal is de enquête door 1305 respondenten ingevuld. Ingevulde enquêtes zijn alleen meegenomen in de
analyse als de laatste vraag – ‘Ik heb de vragenlijst geheel ingevuld en wil geen antwoorden meer wijzigen’ -
positief beantwoord is. In totaal zijn 43 respondenten verwijderd die deze vraag met ‘nee’ beantwoord
hadden. Ook zijn respondenten die vragen betreffende hun functie en fonds niet beantwoord hebben eruit
gefilterd. Dit betrof 7 respondenten. Daarmee resteren 1255 volledig ingevulde enquêtes. De kenmerken van
deze respons zijn als volgt:
l De 1255 respondenten zijn verdeeld over 125 fondsen. Er zijn dus gemiddeld ruim 10 respondenten per
fonds.
l Er zijn 72 fondsen met minstens 2 ingevulde enquêtes
l Het fonds met de grootste respons heeft 172 deelnemers, de nummer twee bevat 61 respondenten. Wij
hebben vastgesteld dat deze respons niet noemenswaardig afweek van de gemiddelde respons.
l Van 60 fondsen zijn de kenmerken geretourneerd; 86,5% van de respondenten is hiermee te kenmerken.
39 1. Algemeen directeur (bij de werkgever), 2. Financieel directeur (bij de werkgever), 3. Directeur HR / P&O (bij de werkgever), 4.
Bestuurslid pensioenfonds - vertegenwoordiger van werkgever, 5. Bestuurslid pensioenfonds - vertegenwoordiger van werknemers, 6.
Bestuurslid pensioenfonds - vertegenwoordiger van gepensioneerden, 7. Werknemer bij het pensioenfonds of werkzaam op een
"Pensioenbureau", 8. Werknemer (overig), 9. Gepensioneerde.
106
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
K Overzicht interviews
Deelnemers Interviewsessie I
Deelnemers Interviewsessie II
Interview DNB
107
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
L Leden begeleidingscommissie
108
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
M Leden onderzoeksteam
Onderzoeksteam PricewaterhouseCoopers
Klankbordgroep PricewaterhouseCoopers
109
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
N Literatuurlijst
Ambachtsheer (2007) K.P. Ambachtsheer, The ideal pension-delivery organization: theory and practice, DNB /
Netspar / IoPS Conference Amsterdam, 22-23 maart 2007
Bonenkamp (2007) J.P.M. Bonenkamp, Measuring lifetime redistribution in Dutch occupational pensions, CPB
Discussion Paper 81, juni 2007
Boone en Van Damme (2007) J. Boone en E. van Damme, Marktwerking in de pensioensector? Netspar NEA
Paper 5 2007
Bovenberg, Koijen, Nijman en Teulings (2007) A.L. Bovenberg, R.S.J. Koijen, T.E. Nijman en C.N. Teulings,
Saving and investing over the life cycle and the role of collectieve pension funds, Netspar Panel Paper 1 2007
Bovenberg en Maatman (2007) A.L. Bovenberg en R. Maatman, Een 10 voor Governance, Netspar NEA
Paper 1 2007
Koedijk, Slager en Van Dalen (2007) C.G. Koedijk, A. Slager en H.P van Dalen, Blinde vlekken van de
denkers en doeners in de pensioensector, Netspar NEA Paper 2 2007
Mahn (2007) J. Mahn, Ondernemingspensioenfondsen: samenwerking prima, behoefte aan eigenheid blijft,
Praktijkblad Arbeidsvoorwaarden nr. 6 2007
Van Dalen en Henkens (2007) H.P. van Dalen en K. Henkens, Wie geniet het vertrouwen in pensioenbeheer?,
TPV augustus 2007 afl. 4
Ambachtsheer (2006), What drives pension fund performance? Insights from the CEM Database,
Ambachtsheer Letter 250/251, november/december 2006
Bikker en De Dreu (2006) J.A. Bikker en J. De Dreu, Pension fund efficiency: the impact of scale, governance
and plan design, DNB Working paper nr. 109, augustus 2006
Brouwer (2006) H. Brouwer, De Nederlandsche Bank, Pensioen op goed vertrouwen, speech 10 maart 2006
Hoekert en Van Gaalen (2006) W. Hoekert en R.P. van Gaalen, Kleinere pensioenfondsen zijn wel degelijk
levensvatbaar, Pensioen Magazine november 2006, nr. 11
Koedijk en Slager (2006) C.G. Koedijk, A. Slager, De toekomst van het Nederlandse pensioenfonds, ESB
2006 p. 516-519
Motivaction (2006) H. Noort, D. Steeman en K. Slootman, De collectieve pensioenmarkt door de ogen van
actuarieel adviseurs, eindrapport Zwitserleven, Amsterdam, 14 maart 2006
Van Dalen en Henkens (2006) H.P. van Dalen en K. Henkens, Vertrouwen in pensioenfondsen: wie kennis
vermeerdert …, ESB 2006 p. 616-618
Van der Graaff (2006) P.G. van der Graaff, Efficiency van pensioenfondsen, ESB 2006 p. 572
110
Kosten en baten van ondernemingspensioenfondsen
Van der Lecq en Steenbeek (2006) S.G. van der Lecq, O.W. Steenbeek e.a., Kosten en baten van collectieve
pensioensystemen, Kluwer 2006
Van Steenvoorden (2005) J.A.G. Steenvoorden, Voortbestaan kleine pensioenfondsen, TPV december 2005,
afl. 6
Boer & Croon en Hewitt (2003) Koers bepalen. Naar verdere professionalisering van de uitvoering van
pensioenregelingen, pensioensurvey 2003
Boender, Van Hoogdalem, Jansweijer en Van Lochem (2000) C.G.E Boender, S. van Hoogdalem, R.M.A.
Jansweijer en E. van Lochem, Intergenerationele solidariteit en individualiteit in de tweede pensioenpijler: een
scenario-analyse werkdocument 114 van de WRR, september 2000
Literatuurlijst 111