You are on page 1of 46

TUSSENRAPPORT TC151-01-08

TC151
Bewijkveiligheid boortunnels
Verificatierapport: langsvoeggedrag op basis van de elasticiteitstheorie

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

opq

Verificatierapport: langsvoeggedrag op basis van de elasticiteitstheorie


Een aanscherping van de Janssen-relatie 21 november 2007

Ministerie van Verkeer en Waterstaat

opq

Verificatierapport: langsvoeggedrag op basis van de elasticiteitstheorie


Een aanscherping van de Janssen-relatie 21 november 2007

Auteur: ir. C. van der Vliet Rijkswaterstaat Bouwdienst (inmiddels werkzaam bij Arcadis) Status: Definitief

Inhoudsopgave
........................................................................................

Samenvatting 5 Samenstelling project en begeleidingscommissie 6 1. 2. 3. 4. 5. 6. Inleiding 7 Janen 8 Elasticiteitstheorie 10 Vergelijking met EEM-resultaten 15 Fitten op basis van EEM-resultaten 17 Kritische kanttekeningen bij de analytisch-empirische relatie 20 User Supplied Subroutine 21 Verificatie en benchmarking 23 Elementaire verificatietesten user supplied subroutine 23 Gedrag onder opgelegde rotatievervorming 23 Rotatiegedrag bij verschillende normaalkrachten. 24 Vergelijking met experimentele resultaten 25 Voorstel overige verificatieberekeningen en benchmarks 27 Verificatieberekeningen voor langsvoeggedrag 27 Verificatieberekeningen voor ringvoeggedrag 28 Conclusies en aanbevelingen 31 Referenties 32 Korte modelbeschrijving EEM-analyses 33 Broncode user supplied subroutine 35

7. 8. 8.1 8.1.1. 8.1.2. 8.2 8.3 8.3.1. 8.3.2. 9.

Bijlage A Bijlage B Bijlage C Bijlage D.1 D.2 D.3

D Broncode testberekeningen 39 Gedrag onder opgelegde rotatievervorming 39 Rotatiegedrag onder verschillende normaalkrachten 40 Vergelijking met experimentele resultaten 2e Heinenoordtunnel 42

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Samenvatting

............................................................................... Het langsvoeggedrag in boortunnels is een relevante parameter voor het constructiegedrag van de tunnel als geheel. Een nauwkeurige beschrijving van dit langsvoeggedrag kan de betrouwbaarheid van rekenmodellen vergroten. In dit rapport wordt een bestaande formulering voor het langsvoeggedrag geverifieerd op basis van de resultaten van nauwkeurige berekeningen. In de elasticiteitstheorie is een andere analytische formulering gevonden, die vervolgens op basis van rekenresultaten is aangepast voor gebruik in boortunnelmodellen. Deze analytisch-empirische relatie is gemplementeerd in een user supplied subroutine voor Diana 9.1. De resultaten van berekeningen met deze subroutine zijn vergeleken met metingen. Ten behoeve van een optimalisering van de modellering worden tenslotte verificatieberekeningen voorgesteld.

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Samenstelling project en begeleidingscommissie

............................................................................... De in dit rapport beschreven werkzaamheden zijn uitgevoerd binnen het Delft Cluster-deelproject 'Bezwijkveiligheid boortunnels', dat deel uitmaakt van het project 'Beheerst boren'. Het project wordt uitgevoerd door de Technische Universiteit Delft, TNO Bouw en Ondergrond en Rijkswaterstaat Bouwdienst. Naast RWS treedt het platform Gemeenschappelijk Praktijkonderzoek Boortunnels van het COB op als sectorpartij en co-financier. Het onderzoek wordt verder gefinancierd door de uitvoerende partijen en Delft Cluster. Het onderzoek is begeleid door COB-begeleidingscommissie TC151, die op het moment van verschijnen van dit rapport bestond uit:
ir. A. Bezuijen dr. ir. C.B.M. Blom ir. A. de Boer ir. W.H.N.C. van Empel ir. F.B.J. Gijsbers ir. P.P.T. Litjens ir. Q.C. de Rijke ir. J.J. Heerema ir. R. Boer ing. B.K.J. Obladen ir. J.A. den Uijl dr. ir. A.H.J.M. Vervuurt ir. C. van der Vliet ir. D.C. van Zanten corr. lid GeoDelft Gemeentewerken Rotterdam Rijkswaterstaat Bouwdienst Witteveen + Bos TNO Bouw en Ondergrond Delft Cluster Movares COB COB T&E Consult Technische Universiteit Delft TNO Bouw en Ondergrond Rijkswaterstaat Bouwdienst Gemeentewerken Rotterdam

COB-cordinator COB-cordinator

secretaris voorzitter

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

1. Inleiding
............................................................................... In het kader van het Delft-Clusteronderzoek1 Bezwijkveiligheid gesegmenteerde boortunnellinings zijn in 2005 experimenten uitgevoerd op drie gekoppelde gesegmenteerde ringen op ware grootte [1]. In deze experimenten is op de lining (initieel belast door axiale belasting en uniforme radiale belasting) een ovaliserende belasting aangebracht, die is opgevoerd tot zeer grote vervormingen optraden een indicatie voor het begin van bezwijken. Deze grote vervormingen gingen gepaard met grote rotaties in de voegen. Deze experimenten geven veel nieuwe informatie over de bezwijkveiligheid van betonnen gesegmenteerde linings. De resultaten zullen worden gebruikt voor verdere validatie van rekenmodellen, die tot op heden alleen gevalideerd zijn voor relatief geringe ovalisatiebelastingen. In deze modellen zal de numerieke modellering van het voeggedrag in ring- en langsvoeg een grote rol spelen. Juist voor het voeggedrag in de langsvoegen is voor DIANA 9.1 [2] recent een nieuw materiaalmodel ontwikkeld in opdracht van Rijkswaterstaat Bouwdienst [3]. De combinatie van dit materiaalmodel met schaal-interfaces maakt het mogelijk het moment-normaalkrachtrotatiegedrag in de langsvoegen vloeiend te beschrijven voor elke willekeurige relatie. Default bevat de numerieke beschrijving van dit materiaalmodel de bekende Janen-relatie. Deze relatie leent zich uitstekend voor het beschrijven van het voeggedrag, onder andere in analytische en numerieke ringmodellen [4]. De Janen-relatie is gebaseerd op vereenvoudigingen (zoals de aanname van een lineair spanningsverloop in het contactvlak, en het vervangen van de verstoringszone achter het contactvlak door een equivalente doorsnedereductie), waardoor deze relatie voor de postdictieberekeningen wellicht niet de gewenste nauwkeurigheid heeft. Dit rapport beschrijft een door RWS-Bouwdienst uitgevoerde studie naar een nauwkeurige en rekentechnisch economische modellering van het gedrag van de langsvoeg. In de hoofdstukken 2 en 3 worden de Janen-theorie en een alternatieve formulering op basis van de elasticiteitstheorie beschreven. Op basis van een vergelijking van de alternatieve theorie met 2D eindige-elementenresultaten (hoofdstuk 4) is een analytisch-empirische relatie ontwikkeld (hoofdstuk 5). Na een kritische beschouwing van deze relatie (hoofdstuk 6) is beschreven hoe deze relatie in een user-supplied materiaalmodel voor DIANA 9.1 is gemplementeerd, welke testen zijn uitgevoerd en welke overige benchmarks zouden kunnen worden uitgevoerd (hoofdstuk 7 en 8). Na conclusies en aanbevelingen (hoofdstuk 9) volgen nog enige bijlagen.

Betrokken Delft-Clusterpartjien: TUDelft, TNO Bouw en Ondergrond. Betrokken sector-

partijen: COB/GPB (Gemeenschappelijk Praktijkonderzoek Boortunnels) en Rijkswaterstaat Bouwdienst.

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

2. Janen
............................................................................... De Janen-relatie voor het moment-rotatiegedrag in de langsvoeg2 is beschreven in [5]. De langsvoeg vormt een verstoring van de krachtswerking in ringrichting. Deze verstoring wordt met name veroorzaakt door de storingszone achter de voeg, waar de spanningstrajectorin uitwaaieren. Janen gaat ervan uit dat dit effect kan worden meegenomen door de voeg te beschouwen als een balkje waarvan de lengte en de hoogte gelijk zijn aan de voegafmeting in radiale richting en de breedte gelijk is aan de afmeting van de voeg in lengterichting van de tunnel. Daarnaast neemt Janen aan dat de spanningen in het contactvlak lineair verlopen. Het moment-rotatiegedrag van de voeg valt in twee delen uiteen. Het eerste deel beschrijft de situatie dat de voeg nog volledig gesloten is. De relatie tussen moment en rotatie luidt dan:

Mh EI m1

of

= 12
met M E h Im1

M Eh 2

ringmoment per eenheid van lengte elasticiteitsmodulus voeghoogte traagheidsmoment van voeg per eenheid van lengte

Dit lineaire deel van de relatie is geldig totdat de normaalkracht buiten de kern van de voegdoorsnede valt, dus tot 1 Mlin,max = 6 Mh . Wanneer het moment nu verder toeneemt, onstaat een gaping op de rand van het contactvlak, waardoor de stijfheid afneemt. Het tweede deel van de relatie beschrijft de situatie dat de voeg deels geopend is. Voor dit deel luidt de relatie:

9(2m 1)2 Eh

8N

Het gedrag van de ringvoeg wordt eerder gedomineerd door het feit dat de contactvlakken

als gevolg van de kromming van het segment excentrisch liggen de verstoringszone achter de contactvlakken zelf speelt hier een ondergeschikte rol bij het niet-lineaire gedrag. Uiteraard is de lineaire stijfheid ook hier direct afhankelijk van de afmetingen van de contactvlakken en de stijfheid van het voegmateriaal.

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

met

m=

M Nh

Hierin is N de ringnormaalkracht per eenheid van lengte. De rotatie wordt onbepaald als m 0.5. Het bijbehorende moment bedraagt

Mmax =

1 2

Mh .

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

3. Elasticiteitstheorie
............................................................................... Wanneer de Janen-relatie wordt vergeleken met bijvoorbeeld 2D EEM-resultaten, dan blijkt dat de Janen-relatie over het algemeen te slap is, en dat het niet-lineaire deel van de relatie bij een te laag moment begint. In figuur 1 zijn deze resultaten weergegeven voor een berekening met eenheids-voegdikte en een eenheids-normaalkracht. Voor een correcte vergelijking van de Janen-relatie met de EEMresultaten wordt alleen gekeken naar de rotatie die is toe te schrijven aan de verjonging van de doorsnede ter plaatse van de voeg. Waar de rotatie in de Janen-relatie feitelijk is gebaseerd op de rotatie in een balkje met lengte h en hoogte h, is deze teruggerekend naar het voegeffect alleen door de rotatie in een balkje met lengte h en hoogte d ervan af te trekken. Ook voor de EEM-resultaten is alleen de rotatie die aan de verjonging is te wijten beschouwd. Duidelijk is te zien dat de Janen-curve in het hier beschouwde gebied meer dan 5% afwijkt van de EEM-resultaten. Voor veel grotere rotaties zullen de verschillen tussen beide relaties weer afnemen.
1

EEM

0.75

Janssen

M/Mmax

0.5

5% fout op moment EEM overgang lineair - niet lineair EEM overgang lineair - niet lineair Janssen

0.25

figuur 1: Vergelijking van EEM-resultaat met Janen.

De elasticiteitstheorie geeft inzicht in de oorzaken van deze verschillen. In [6] wordt een relatie gegeven voor de normaalspanning nn onder een centrisch belast contactvlak met lengte 2a (figuur 2):

nn =

a x2
2

10

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

figuur 2: Normaalspanning onder een centrisch belast contactvlak (N=1, 2a=1).

In de buurt van de randen van het contactvlak (x=a) loopt de spanning sterk op, en in de uiteinden is de spanning onbepaald. In het midden van het contactvlak bedraagt de spanning

nn,x = 0 =

N N 0.318 a a

waar deze bij een gelijkmatige spanningsverdeling gelijk zou zijn aan

0.5

N . a

De aanname van een lineaire verdeling van de spanning is dus niet terecht. In [6] is door Gladwell een relatie afgeleid voor het momentrotatiegedrag op basis van de lineaire elasticiteitstheorie. Uitgangspunt is de elastische halfruimte die aan het oppervlak wordt ingeduwd door een flat punch (figuur 3). Dit geval kan worden opgevat als een 'halve' langsvoeg, of een langsvoeg-model waarbij gebruik gemaakt wordt van symmetrie. De daadwerkelijke voegrotatie zal tweemaal zo groot zijn als . Ook hier is het moment-rotatiegedrag verdeeld in een lineaire en een niet-lineaire tak.

figuur 3: Elastische halfruimte, asymmetrisch belast door vlakke strip

Gladwell geeft voor de moment-rotatie-relatie de volgende algemene vergelijking:

11

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

M = cP +
met

2 2

(vgl. 1.)

a b 2 a+ b = 2 2(1 2 ) = E P E c=

Op de strip uitgeoefende kracht. Elasticiteitsmodulus Dwarscontractiecofficint

In eerste instantie strekt het contact zich uit over het gebied a < x < a ofwel b = a en c = 0 . De moment-rotatie-relatie wordt dan gegeven door:

M=

2 2

wat gelijk is aan

M=

1 32

h 2 E (1 2 )

(vgl. 2.)

wanneer bedacht wordt dat de totale voegrotatie tweemaal zo groot is als de rotatie , en de totale voeghoogte h tweemaal zo groot is als a. Wanneer M de waarde
1 2

P bereikt ( =

1 4

hP ) is de spanning op de rand

van het contactvlak afgenomen tot 0 dit is het moment waarop de voeg gaat openstaan. Dit gebeurt dus als de normaalkracht in de voeg 1 een excentriciteit heeft van 4 h , wat de helft hoger is dan door Janen
1 is gevonden ( 6 h ). Op basis van de elasticiteitstheorie blijft de voeg dus

langer gesloten en is de moment-rotatie-relatie langer lineair. Wanneer de voeg zich opent, neemt b af. Doordat daarmee c en veranderen is de moment-rotatie-relatie niet-lineair geworden. Voor deze situatie leidt Gladwell af dat de mate van contact wordt gegeven door de relatie

P=2

M cP

wat door invulling van c en l kan worden omgewerkt tot

b = 3a 4

M . P

12

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Wanneer deze laatste relatie wordt gesubstitueerd in de algemene relatie (vgl. 1.), ontstaat na enig omwerken een kwadratische vergelijking in M:

2 2 4 a 2a 2 M + ( 1 ) M + aP = 0 P P 2
waarvan de oplossingen luiden: P 2 M = aP en M = aP . 2 De eerste oplossing geeft de horizontale asymptoot weer, waarvan de waarde overeenkomt met het theoretische geval dat de voeg alleen nog op een hoekpunt aanligt. De tweede oplossing geeft de niet-lineaire relatie tussen moment en rotatie vanaf het moment waarop de voeg gaat openstaan. Deze tweede oplossing kan worden omgewerkt tot

M=

1 2

hN

2(1 2 )N 2 E

(vgl. 3.)

waarbij voor P nu de ringnormaalkracht N is ingevuld, en a en net als in vergelijking 2 zijn omgewerkt naar respectievelijk h en . De hoekverdraaiing waarbij de niet-lineaire tak begint is

lin nonlin =

8N(1 2 ) . hE

Bij deze hoekverdraaiing resulteren zowel vergelijking 2 als vergelijking 1 3 in hetzelfde buigend moment 4 hN . Wanneer b (initieel gelijk aan a) gelijk is geworden aan a is de voeg volledig geopend. Contact vindt nu plaats op n punt, zodat een scharnier is ontstaan; de voeg heeft op dat moment geen rotatiestijfheid meer. Dit is een zuiver theoretisch geval, omdat in werkelijkheid al eerder verbrijzeling zal optreden door de hoge normaalspanningen. In het niet-lineaire spanningsverloop van de oplossing uit de elasticiteitstheorie concentreren de contactspanningen zich aan de randen van het contactvlak. Hierdoor gedraagt de voeg zich stijver dan onder de aanname van een gelijkmatig en lineair spanningsverloop. De piekspanningen op de randen houden de voeg ook langer dicht, waardoor het loslaatmoment ook hoger is dan onder de aanname van een lineaire spanningsverdeling. In figuur 4 is de Gladwell-relatie vergeleken met de EEM-resultaten en de Janen-relatie, voor een (willekeurig gekozen) h/d-verhouding van 0.4. Uit deze vergelijking blijkt dat het EEM-resultaat beter aansluit bij de 2D-elasticiteitstheorie dan bij de Janen-benadering. Toch zijn er verschillen, onder andere in de lineaire stijfheid. In de volgende paragraaf worden deze verschillen nader onderzocht.

13

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

figuur 4: Vergelijking van het EEM-resultaat met Janen en Gladwell.

14

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

4. Vergelijking met EEM-resultaten


............................................................................... Uit een vergelijking (figuur 5) van de Gladwell-relatie met EEMberekeningen (zie bijlage) blijkt dat de Gladwell-relatie een grensgeval is, en wel voor de situatie = 0 , waarbij

=
met d h

h d

segmentdikte voeghoogte.

figuur 5: Vergelijking Gladwell-relatie met EEM-resultaten.

In figuur 5 is voor de moment-rotatie-relatie een dimensieloze formulering gebruikt, die ook in het vervolg zal worden aangehouden. De relatie is hierdoor onafhankelijk geworden van N, h en E. Hierbij geldt:

M Nh hE = N

1 2

15

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

De Gladwell-relatie luidt dan:

16(1 2 )

als als >

8(1 2 )

8(1 )
2

(vgl. 4.a en 4.b)

= 1

4(1 ) 1

Bij bestudering van de EEM-resultaten valt een aantal zaken op: 1. De EEM-resultaten bestaan ook uit een lineair en een nietlineair deel. 2. Het loslaatmoment (overgang tussen het lineaire en het nietlineaire deel) is niet constant, maar neemt af met toenemende 1 . Wanneer 0 neemt het loslaatmoment toe tot 2 . Wanneer 1 lijkt het loslaatmoment af te nemen tot
1 3

, wat

overeenkomt met de theorie. 3. De helling van de lineaire tak is eveneens niet constant. De lineaire tak van de EEM-curve voor = 0.1 valt vrijwel gelijk met de lineaire Gladwell-tak. De helling neemt toe bij toenemende . In het limietgeval = 1 loopt de lineaire tak verticaal. Dit is vanzelfsprekend, omdat in dat geval de voeghoogte gelijk is aan de segmentdikte. Zo lang de voeg niet openstaat, is er geen voegeffect. 4. De Gladwell-relatie lijkt het limietgeval te zijn voor = 0 , hoewel het EEM-resultaat voor lage s ( = 0.1) net iets onder de Gladwell-curve komt te liggen. 5. De snelheid waarmee de niet-lineaire tak naar de asymptoot toeloopt neemt af met toenemende . Hierdoor kruisen de lijnen voor de verschillende s elkaar.

16

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

5. Fitten op basis van EEM-resultaten


............................................................................... In het hierna volgende zal worden geprobeerd een empirische analytische relatie te vinden tussen en , waarbij deze relatie wordt gemodelleerd naar de Gladwell-relatie en de EEM-resultaten worden gebruikt als ijkpunten voor de fit. Dit fitten gebeurt in een aantal stappen. In de eerste plaats moet het afhankelijke loslaatmoment worden verwerkt in de modelcurve. Dit gebeurt door moment en hoekverdraaiing voor de niet-lineaire tak te schalen op basis van het loslaatmoment krit. wordt hierbij lineair opgeschaald van [,1] naar [krit,1]. Voor is eveneens een lineaire schaling gebruikt. Voor krit is uit de EEM-resultaten de volgende formulering bepaald (empirisch):

krit =

1 2

1 12

( 2 + 4 ) .

Voor de fit gaan we uit van de inverse van vergelijking 4.b:

4(1 2 )

1 . 1

De eerste stap van de fit (lineair schalen van en ) leidt dan tot:

0 =

4(1 2 ) 2(1 krit ) 1- 16(1 2 )

(vgl. 5.)

mod = 2(1 krit ) 0

(1 2 krit ) .

Bij het schalen van golden de volgende voorwaarden: -

mod ( 0 =

8(1 2 )

d mod 8(1 2 ) ( 0 = ) = 2(1 krit ) . d 0

) = krit

16(1 2 )

De eerste voorwaarde houdt in dat de loslaathoek (bij de Gladwellcurve gelijk aan 8(1- 2)/) wordt teruggelegd op de lineaire tak van de Gladwell-curve. In vergelijking 5 is immers alleen een verticale schaling uitgevoerd, waardoor de curve niet meer aansluit op de lineaire tak. De tweede voorwaarde zorgt ervoor dat er geen knik komt in de modelcurve tussen het lineaire en het niet-lineaire deel. Deze voorwaarde hangt samen met de eis dat de afgeleide een continu verloop moet hebben voor alle waarden van .

17

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

In de tweede stap van de fit wordt de lineaire tak van de momentrotatie-relatie in overeenstemming gebracht met de lineaire stijfheid zoals die volgt uit de EEM-resultaten. De lineaire stijfheid Clin kan gedefinieerd worden als:

Clin =

krit

krit

voudig te vinden. Daarom is ervoor gekozen krit te schrijven als functie van krit, waarmee krit impliciet afhankelijk is gemaakt van :

(zwarte lijn met bolletjes). Een directe relatie met bleek niet een-

Uit figuur 5 blijkt dat ook krit niet constant is, maar afhankelijk van

krit =

8(1 2 )

1 2 [(6 krit 2) 2 + (6 krit 2) 4 ] .

Deze functie komt goed overeen met de zwarte bolletjeslijn in figuur 5. Hiermee komt krit op de Gladwell-waarde terecht wanneer naar 0 gaat (dus wanneer krit wordt). Het lineaire deel van de Gladwellrelatie is hiermee het limietgeval geworden voor = 0 . Zoals hierboven is aangegeven ligt met krit en krit de lineaire stijfheid vast, zodat het lineaire deel van de definitieve moment-rotatie-relatie luidt:

,lin =

Clin

voor krit .

In de derde stap van de fit wordt de niet-lineaire tak gefit op de EEMresultaten. We zijn op zoek naar een functie Fcorr(, ) zodat

,nonlin = Fcorr ( , ) mod .


Deze functie F moet voldoen aan een aantal voorwaarden: C Fcorr ( = krit ) = Gladwell Clin -

dFcorr ( = krit ) = 0 d Fcorr ( = 1) = 1

De eerste voorwaarde zorgt voor aansluiting op de lineaire tak. De tweede voorwaarde zorgt ervoor dat de aansluiting vloeiend verloopt. De derde voorwaarde geeft aan dat geen correctie hoeft plaats te vinden op de rotaties voor het (theoretische) geval dat gelijk is aan 1. Een van de eenvoudigste functies die voldoet aan de voorwaarden is een cosinus:

Fcorr = 1 (1

CGladwell krit 1 ) cos( 2 ). Clin 1 krit

18

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Deze functie blijkt goed te voldoen bij lage s, maar geeft bij hoge s een te sterke reductie. Wanneer voor Fcorr een cos2 wordt gebruikt, worden juist voor de hoge s goede resultaten gevonden, maar is de reductie voor lage s te laag. Door te spelen met de macht van de cosinus kan zo een passende correctiefactor voor elke gevonden worden. Uiteindelijk worden voor alle s bevredigende resultaten gevonden met:

Fcorr = 1 (1

CGladwell 4 krit 1 ) cos 1+ ( 2 ). Clin 1 krit

In figuur 6 worden EEM-resultaten voor 3 verschillende waarden voor vergeleken met de op bovenstaande wijze bepaalde empirischanalytische resultaten. Uit de vergelijking blijkt een goede overeenkomst.

figuur 6: Vergelijking EEM-resultaten en analytisch-empirische relatie.

19

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

6. Kritische kanttekeningen bij de analytischempirische relatie


............................................................................... De langs hierboven beschreven weg verkregen relatie geeft goede overeenkomsten met numerieke resultaten. Toch heeft ook deze relatie een aantel nadelen: - De relatie is tamelijk complex, zeker vergeleken met de transparante Janen-relatie en de oorspronkelijke Gladwell-relatie. Deze relatie is dan ook bedoeld voor toepassing in numerieke materiaalmodellen zoals beschreven in [1]. - Het nadeel van fitten op de wijze zoals hierboven beschreven is het verlies aan fysische betekenis. Wat is de onderbouwing van de gekozen lineaire schaling van 0 naar mod? Waarom zou

cos 1+ ( X( , )) een goede correctiefactor zijn voor de voegrotatie?


Uiteindelijk is ervoor gezorgd dat de resultaten voor alle s een goede overeenkomst hebben met de numerieke resultaten, en voor het theoretische limietgeval = 0 overeenkomen met de Gladwellrelatie. De relatie is gebaseerd op de aanname dat het beton zich lineair elastisch blijft gedragen. Op de randen van het voegvlak treedt in theorie een oneindig hoge contactspanning op deze is in werkelijkheid begrensd door plasticiteit, waardoor ook het bijbehorende moment lager zal zijn dan in het elastische geval. Het verschil tussen het plastische en het elastische gedrag zal groter worden met toenemende rotatie. Het maximaal opneembare moment is afhankelijk van de normaalkracht in de voeg. Een nadeel wat zowel voor de Janen-relatie als voor deze analytisch-empirische relatie geldt is de afhankelijkheid voor in principe onzekere parameters als de E-modulus. Het voeggedrag zal afhankelijk zijn van de snelheid van optreden van rotaties. Bij het hanteren van moment-rotatierelaties voor voeggedrag moet schijnnauwkeurigheid voorkomen worden.

20

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

7. User Supplied Subroutine


............................................................................... De analytisch-empirische relatie voor het langsvoeggedrag op basis van Gladwell is toegevoegd aan de user supplied subroutine USRSHI voor CL24I-elementen. De broncode van deze routine is te vinden in Bijlage C. Het gedrag op afschuiving is hetzelfde als voor het eerder gemplementeerde JANSSE-deel. Onderstaande syntax geeft weer hoe het materiaalgedrag gekoppeld kan worden:

Janssen-voeggedrag koppelen MATERI


1 5 6 12 13

syntax
80

mati

DSTIF USRSHI USRVAL

d11r d22r JANSSE cohr tanfir

Gladwell-voeggedrag koppelen MATERI


1 5 6 12 13

syntax
80

mati

DSTIF USRSHI USRVAL

d11r d22r GLADWE cohr tanfir hr dr nur

DSTIF specificeert de stijfheid in normaal- en afschuifrichting. Voor de stijfheid in normaalrichting d11 geldt: E d11 = t waarbij E de elasticiteitsmodulus is en t de in de tabel GEOMET opgegeven dikte (zie hieronder). De afschuifstijfheid d22 kan onafhankelijk van d11 gekozen worden. Afschuiving is doorgaans geen relevante parameter in langsvoegen in dat geval kan d22 relatief hoog gekozen worden (enkele orden groter dan d11). Wanneer toch een nauwkeuriger waarde voor d22 gewenst is, zou naar analogie met d11 gekozen kunnen worden voor G d22 = t waarbij G de glijdingsmodulus is. Ook kan d22 bepaald worden op basis van een benchmark of een experiment. USRSHI selecteert de user supplied subroutine voor langsvoeggedrag: JANSSE voor het voeggedrag volgens Janen, GLADWE voor de analytisch-empirische relatie op basis van Gladwell.

21

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

USRVAL specificeert de parameters voor de modellen. Voor het Janenmodel kunnen en hoeven alleen coh en tanfi (cohesie en wrijvingshoek) worden opgegeven. Deze parameters beschrijven het gedrag op afschuiving. Voor de analytisch-empirische relatie o.b.v. Gladwell dienen daarnaast ook de hoogte van het contactvlak h, de segmentdikte d en de dwarscontractiecofficint nu te worden opgegeven. h is strikt genomen een geometrieparameter, en hoort dus eerder thuis in de tabel GEOMET. De parameter d, corresponderend met de dikte van de naastgelegen schaal-elementen, kan alleen bij de aanroep van de user supplied subroutine worden opgegeven. Om verwarring te voorkomen is ervoor gekozen om dan ook h op deze plaats te specificeren.
De voor CL24I-elementen te specificeren parameters zijn verder de dikte en de vorm van het oppervlak waarin de elementen liggen:

Dikte en vorm GEOMET


1 5 6 12 13

syntax
80

geoi

THICK XAXIS CYLIN

t1r axisr3 origr3 axisr3

THICK geeft de dikte van het element (zie figuur 7). De hier opgegeven dikte is alleen van belang voor standaard interfacemateriaalgedrag en de JANSSE-subroutine. De JANSSE-routine gebruikt deze dikte als voeghoogte h. De GLADWE-routine doet niets met deze dikte, maar gebruikt de bij het koppelen van de subroutine gespecificeerde voeghoogte h. XAXIS geeft de x-richting weer (zie figuur 8(a)). Deze optie kan worden gekozen wanneer de as voor het hele element in dezelfde richting ligt. De optie CYLIN geeft daarentegen aan dat het element deel uitmaakt van een cylinder met oorsprong origr3 en as axisr3. Voor de meeste langsvoegen kan de optie CYLIN worden gebruikt. Voor de voegen langs de sluitstenen zal de optie XAXIS moeten worden toegepast.

figuur 7: dikte voor shell-interfaces.

figuur 8: vormen voor shell-interfaces

22

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

8. Verificatie en benchmarking
............................................................................... Dit hoofdstuk beschrijft enkele uitgevoerde verificatieberekeningen en geeft een voorstel voor verdere benchmarks. In de verificatie is het afschuifgedrag niet meegenomen, omdat dit ongewijzigd is ten opzichte van de JANSSE-subroutine, die beschreven is in [3].

8.1

Elementaire verificatietesten user supplied subroutine

8.1.1. Gedrag onder opgelegde rotatievervorming Drie interface-elementen (breedte 1500 mm, lengte 1 mm, hoogte 170 mm) ondergaan dezelfde samendrukking en kromming. Element 1 heeft lineair-elastisch materiaalgedrag, voor element 2 is de Janenkarakteristiek gebruikt en voor element 3 de analytisch-empirische relatie op basis van Gladwell. De vervorming wordt als opgelegde verplaatsing aangebracht op de knopen. Door de reactiemomenten in de drie opleggingen van n rand te sommeren en te delen door de breedte van het element wordt het moment per eenheid van lengte bepaald.
Met deze elementen is een voeg gemodelleerd met voeghoogte 170 mm en segmentdikte 400 mm. Het beton heeft een E-modulus van 40000 N/mm 2 en een dwarscontractiecofficint van 0.15. Met betrekking tot materiaalgedrag en geometrie is ingevoerd:

testifc.dat MATERI 1 DSTIF 2 DSTIF USRSHI USRVAL 3 DSTIF USRSHI USRVAL GEOMET 1 THICK XAXIS 235.294 1E5 235.294 1E5 JANSSE 0.01 0.4 235.294 1E5 GLADWE 0.01 0.4 170 400 0.15

170 0 0 1

Op basis van de in eerdere hoofdstukken behandelde theorie zijn de lineaire rotatiestijfheid per eenheid van lengte en het maximum moment per eenheid van lengte bepaald voor de analytisch-empirische relatie op basis van Gladwell. In Tabel 1 worden de EEM-resultaten vergeleken met deze theoretisch bepaalde waarden. De overeenkomst

23

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

is zeer goed, zeker wanneer bedacht wordt dat het buigend moment de maximum waarde pas zal bereiken bij oneindig grote rotatie. In figuur 9 is het moment-rotatiediagram weergegeven.
Tabel 1: vergelijking theoretische waarden met EEM-resultaten.
grootheid theoretisch EEM ....... .................. ......... C lin m max 1.56108 Nmm/mm 3.3999 Nmm/mm 1.56108 Nmm/mm 3.3732 Nmm/mm

figuur 9: moment-rotatiediagram EEM-resultaten.

8.1.2. Rotatiegedrag bij verschillende normaalkrachten. Drie eendere 'constructies' (twee schaalelementen met daartussen het CL24I-schaalinterface-element) worden bij verschillende normaalkrachten belast door een buigend moment, wat van 0 wordt opgevoerd naar 95% van het theoretisch maximaal opneembare element in de voeg. Deze test is gebaseerd op proevenserie C van de grote boortunnelproef in het Stevinlab van de TU Delft [1]. De ringnormaalkracht bedraagt daar 668 N/mm (28 vijzels langs de omtrek, 225 kN per vijzel). De in deze test gehanteerde normaalkrachten zijn gebaseerd op deze normaalkracht. Verder zijn ook de voegeigenschappen en de segmentafmetingen in de elementeigenschappen verwerkt. Om de invloed van de schaalelementen in deze berekening beperkt te houden is gekozen voor een 100x hogere stijfheid van de schaalelementen. Hierdoor concentreert de vervorming zich in de voeg. De moment-rotatie-curves zijn weergegeven in figuur 10. Duidelijk is te zien dat de lineaire stijfheid onafhankelijk is van de normaalkracht, en dat de horizontale asymptoot van de curves goed overeenkomt met het theoretisch maximaal opneembare moment. In figuur 11 is het berekende voeggedrag vergeleken met de Janssen-relatie. Ook is in deze figuur aangegeven welke voegrotaties in proef C2 zijn opgetreden bij de maximale ovaliserende belasting. Hierbij is duidelijk te zien dat de meeste voegen zich op dat moment nog in het gebied bevinden waar

24

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

de afwijking tussen de analytisch-empirische relatie en de Janssenrelatie maximaal is.

figuur 10: moment-rotatiediagram bij verschillende normaalkrachten.

moment [Nmm/mm]

60000 50000 40000 30000 20000 10000 0 0.00

n = 668 N/mm mmax 668 N/mm n = 668 N/mm (Janssen) voegrotaties proef C2

0.01

0.02

0.03 0.04 voegrotatie [rad]

Figuur 11: vergelijking resultaten met Janssen-formulering en in proef C02 waargenomen voegrotaties.

8.2

Vergelijking met experimentele resultaten

Voor het COB-praktijkonderzoek 2e Heinenoordtunnel zijn experimenten uitgevoerd op het voeggedrag van boortunnelsegmenten. Deze experimenten en de resultaten zijn beschreven in [7]. In figuur 12 zijn numerieke resultaten met het analytisch-empirische voeggedrag op basis van Gladwell (AE) en met het Janen-voeggedrag (JA) vergeleken met de proefresultaten (zwarte getrokken lijn: positief moment, zwarte onderbroken lijn: negatief moment). Gerekend is met een E-modulus van 30000 N/mm2.

25

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Effect van onvlakheid voegoppervlak Bij de proefresultaten is opvallend dat de lineaire stijfheid afhankelijk is van de normaalkracht, terwijl deze theoretisch niet van de normaalkracht afhangt. De oorzaak ligt waarschijnlijk in de vlakheid van het contactvlak: bij een hogere normaalkracht zal het contactvlak groter zijn, zodat de ideale situatie beter benaderd wordt. Omdat een perfecte vlakheid praktisch niet mogelijk is, zal de daadwerkelijke rotatiestijfheid van langsvoegen altijd lager zijn dan de theoretische stijfheid. De mate waarin de stijfheid lager is hangt af van de normaalkracht. De onbewerkte rekenresultaten wijken dan ook af van de proefresultaten. Om deze reden zijn de resultaten van beide modellen gecorrigeerd voor de lineaire stijfheid de correctie is in de legenda weergegeven als percentage van de stijfheid. Overeenkomstig de verwachting neemt de correctiefactor af bij toenemende normaalkracht. De resultaten van het model met de analytisch-empirische relatie voor het voeggedrag komen na correctie goed overeen met de proefresultaten, met uitzondering van de proef met de hoogste normaalkracht. Effect plasticiteit Waarschijnlijk is bij de proef met de hoogste normaalkracht plasticiteit de oorzaak van het slappere gedrag. De resultaten van het model met Janen-gedrag blijven bij toenemende rotatie achter bij de proefresultaten, met uitzondering van de proef met hoge normaalkracht, waar door het relatief slappe gedrag van het proefstuk juist een goede overeenkomst wordt gevonden.

figuur 12: Vergelijking met experimentele resultaten 2e Heinenoordtunnel. De zwarte lijnen zijn de experimentele resultaten: getrokken lijnen voor positief moment, onderbroken lijnen voor negatief moment. De gekleurde lijnen zijn berekeningsresultaten: getrokken voor de analytisch-empirische relatie (in legenda AE), onderbroken voor de Janen-relatie (in legenda JA).

26

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

De vergelijking met experimentele resultaten wijst dus uit dat de vlakheid van het contactoppervlak een grote invloed kan hebben op de rotatiestijfheid van de voeg. Daarnaast blijkt dat het Janen-model minder correctie nodig heeft bij de beschouwde rotaties dan het Gladwell-model, maar dat het Gladwell-model na correctie de proefresultaten juist beter blijft volgen. Bij deze constateringen is een aantal kanttekeningen te maken: - De invloed van onvlakheid zal naar verwachting afnemen bij toenemende rotatie doordat de contactdruk toeneemt bij een afnemend contactoppervlak. De proeven zijn niet ver genoeg doorgezet om deze verwachting te toetsen. - Bij grote rotaties zal plasticiteit een rol gaan spelen. Dit kan de oorzaak zijn van gevonden afwijkingen (ook na correctie) met de proefresultaten bij 4400 N/mm. - De hier toegepaste correctiefactoren zijn alleen geldig voor deze proeven, bij de aangehouden normaalkrachten. Niet bekend is in hoeverre de bekistingen voor tunnelsegmenten, die met grote precisie worden vervaardigd, leiden tot een nog vlakker contactvlak en dus tot beter overeenkomende stijfheden.

8.3

Voorstel overige verificatieberekeningen en benchmarks

Om het CL24I-interface-element met Gladwell-gedrag efficint en betrouwbaar te kunnen gebruiken in de postdictieberekeningen voor de boortunnelproef kan vooraf een benchmarkstudie worden uitgevoerd, waarin de resultaten van het schalenmodel worden vergeleken met op andere wijze verkregen resultaten voor verschillende elementaire situaties. Op basis van deze vergelijking kan een optimale modellering worden bepaald, die nauwkeurige resultaten verenigt met beperkte rekenkosten. De verificatieberekeningen en benchmarks betreffen zowel het langsvoeggedrag als het ringvoeggedrag.

8.3.1. Verificatieberekeningen voor langsvoeggedrag De langsvoeg is erg bepalend voor het gedrag van de hele ring vervormingen zullen zich zeker bij grotere ovalisatie concentreren in de relatief slappe voegen. Voor het ijken van de modellering van de langsvoeg kan gebruik gemaakt worden van resultaten van verfijnde detailberekeningen. De in de user-supplied subroutine GLADWE gemplementeerde analytisch-empirische relatie is gebaseerd op een vergelijking met 2D EEM-resultaten. Deze vergelijking dient te worden doorgetrokken naar 3D-berekeningsresultaten. De volgende berekeningen worden voorgesteld:
BL1: Toenemend buigend moment bij constante ringnormaalkracht zonder axiale normaalkracht. Motivatie: Door de afwezigheid van axiale normaalkracht lijkt deze berekening op de vergelijking met 2D-resultaten. In deze berekening speelt echter ook een rol dat de langsvoeg niet over de volledige segmentlengte aanwezig is. De berekeningen kunnen worden uitgevoerd

27

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

met de normaalkracht die in de proef is gehanteerd. BL2: Toenemend buigend moment bij een combinatie van ringnormaalkracht en axiale normaalkracht. Motivatie: Door de aanwezigheid van axiale belasting zal de langsvoeg niet meer zuiver vlak zijn als gevolg van dwarscontractie. Deze berekening dient te worden uitgevoerd bij verschillende verhoudingen tussen axiale en tangentile belasting. BL3:

Toenemende afschuifvervorming bij verschillende combinaties van normaalkracht en buigend moment. Motivatie: Deze berekening dient niet alleen om het gebruikte model voor Coulombse wrijving te toetsen en te calibreren, maar kan ook gebruikt worden om de afschuifstijfheid d22 nauwkeuriger vast te stellen. Eventueel kan de aanwezigheid van axiale belasting worden meegenomen, alsmede een verlopende ring-normaalkracht. BL4: Sluitsteenvoeg Motivatie: De sluitsteenvoeg is een speciaal geval. De voeg ligt niet evenwijdig aan de as van de tunnel, en het contactvlak is niet radiaal gericht. In feite is sprake van een scheluw contactvlak. In hoofdstuk 7 is beschreven hoe de richting van het vlak kan worden gedefinieerd in DIANA. Met vergelijkende berekeningen kan worden gecontroleerd of het voeggedrag overeenkomt met 3D-berekeningen. Met name het toenemend buigend moment bij constante normaalkracht is hierbij relevant. Ook het axiale evenwicht verdient aandacht: de vijzelschoen belast vrijwel het hele segment aan de voorzijde, terwijl aan de achterzijde niet alleen de sluitsteen zelf, maar ook de hoeken van de naastgelegen segmenten zijn opgelegd op triplexplaatjes. Via de voegen wordt een deel van de belasting overgedragen naar de naastgelegen segmenten.

Voorstel voor modellering Bij de meeste berekeningen kan worden volstaan met een voeg met aan weerszijden een stuk segment. Hierbij kunnen de naastgelegen segmentdelen recht worden gemodelleerd, in plaats van cylindrisch gekromd (zie hiervoor [8]). Wanneer deze vereenvoudiging ook voor de sluitsteen-berekening wordt toegepast zal het effect van de verlopende afwijkingshoek met de normaal niet kunnen worden bepaald, omdat het contactoppervlak vlak gemodelleerd moet worden. Indien mogelijk zou deze benchmark daarom in een gekromde configuratie moeten worden uitgevoerd. 8.3.2. Verificatieberekeningen voor ringvoeggedrag De ringvoeg verschilt van op een aantal punten van de langsvoeg: - De segmenten zijn in axiale richting op meerdere plaatsen opgelegd op de voorgaande ring. Deze contactvlakken in de ringvoeg liggen op een cirkelboog. De effectieve 'voeghoogte' is daardoor veel groter dan de afmeting van de contactvlakken zelf. In het Duitse systeem (4 relatief kleine contactvlakken) zal bij rotatie over de ringvoeg een moment ontstaan doordat de normaalkrachten in de contactvlakken toe- of afnemen. Het moment over

28

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

het contactvlak zelf zal een verwaarloosbaar deel uitmaken van het moment over de hele ringvoeg. De verdeling van de contactvlakken over de ringvoeg bepaalt voor een belangrijk deel de rotatiestijfheid van de ringvoeg. In het Franse systeem, zoals dat bijvoorbeeld in de Groene Harttunnel is toegepast (twee relatief grote contactvlakken per segment) zal de rotatiestijfheid van de ringvoeg meer afhangen van de rotatiestijfheid van de contactvlakken zelf. In de ringvoeg wordt de axiale kracht overgedragen door middel van relatief slap voegmateriaal (kaubit of triplex), of juist door beton-op-betoncontact. Bij slap voegmateriaal is de stijfheid van de ringvoeg bijna recht evenredig met de stijfheid van het voegmateriaal, en doet de betonstijfheid er minder toe. De stijfheid van een beton-op-betonvoeg wordt daarentegen bepaald door de spreiding achter het voegoppervlak, die volledig afhangt van de voeghoogte, de segmentdikte en de betonstijfheid (en van de vlakheid van het oppervlak, zoals hierboven is beschreven).

Op basis van bovenstaande constateringen wordt voor de ringvoeg de volgende modellering voorgesteld: - Voor een 'Duitse' voeg (4 triplexplaatjes) kan volstaan worden met eenvoudige interface-elementen ter plaatse van de contactvlakken. Voor de rotatiestijfheid van de voeg is alleen de normaalstijfheid van de interfaces van belang. De stijfheid van het voegmateriaal is doorgaans echter niet nauwkeurig bekend. - Voor een 'Franse' voeg (grote betonnen contactvlakken) zou gebruik gemaakt kunnen worden van de ontwikkelde subroutine USRSHI. Contactvlakken met relatief geringe hoogte ten opzichte van de segmentdikte kunnen met het Gladwell-gedrag worden gemodelleerd, terwijl het Janen-gedrag volstaat voor contactvlakken die vrijwel de hele segmentdikte beslaan. Let hierbij op het effect van spreiding in het beton: doordat de spanningen in ringrichting uitwaaieren achter het contactvlak zal de stijfheid effectief lager zijn (voor de Groene Harttunnel bedroeg de effectieve stijfheid daardoor ca. 60% van de stijfheid zonder uitwaaiering). Onderstaande berekeningen kunnen worden uitgevoerd met volumemodellen en schaalmodellen: BR1 Axiale normaalkracht met toenemende afschuifkracht. Twee in axiale richting gestapelde segmenten (of segment-delen, in axiale richting gehalveerd) eerst axiaal belasten, en vervolgens in radiale richting laten afschuiven. Voorstel voor modellering: Twee in axiale richting gestapelde segment-delen (in omtreksrichting geheel, in axiale richting gehalveerd). Onderste segment ter plaatse van de langsvoegen in tangentile richting opgelegd en in axiale richting verbonden met bovenste element door middel van schaal-interfaces ter plaatse van de oplegvlakken (zie hierboven). In axiale richting opgelegd over hele doorsnede van onderste element. Doorsnede van bovenste element wordt in axiale richting vlak gehouden. Het geheel wordt in axiale richting belast met een normaalkracht op de vlak gehouden

29

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

doorsnede van het bovenste element. Uitgangssituatie is uniforme normaalkracht (calibratie normaalstijfheid). Vervolgens bovenste segment in radiale richting belasten tot afschuiven optreedt. BR2 Axiale normaalkracht met toenemend buigend moment. Twee in axiale richting gestapelde segmenten (of segment-delen) eerst axiaal belasten en vervolgens het bovenste segment laten kantelen (zowel naar binnen als naar buiten). Voor het model kan gebruik gemaakt worden van het model van BR1, zonder de tangentile opleggingen. Het moment kan worden aangebracht door aan de normaalkracht op de vlakgehouden doorsnede een geleidelijk toenemend koppel toe te voegen.

30

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

9. Conclusies en aanbevelingen
...............................................................................

Conclusies 1. Door de niet-lineaire spanningsverdeling over het contactvlak in de langsvoeg gedraagt de voeg zich stijver dan gevonden wordt op basis van de betonscharnier-theorie. Hierdoor verschilt het moment-rotatiegedrag op basis van EEM-resultaten met de Janen-relatie. De verschillen zijn afhankelijk van de verhouding tussen voeghoogte en segmentdikte. 2. De analytische Gladwell-relatie op basis van de 2Delasticiteitstheorie komt goed overeen met EEM-resultaten. Op basis van deze relatie is een analytisch-empirische momentrotatierelatie afgeleid. Deze gefitte relatie geeft voor alle waarden voor de verhouding tussen voeghoogte en segmentdikte een goede beschrijving van het moment-rotatiegedrag. 3. De analytisch-empirische relatie is gebaseerd op elastisch gedrag van beton. In werkelijkheid zal het moment-rotatiegedrag slapper worden bij toenemend moment als gevolg van plastciteit in de zones met hoge contactspanningen. Een ander kwetsbaar punt is de snelheid van belasten en de bijbehorende stijfheid. Beide punten zijn in principe ook van toepassing bij de Janen-relatie. 4. De analytisch-empirische relatie gaat uit van een perfect vlak contactvlak. In werkelijkheid zal het contactvlak nooit helemaal vlak zijn, waardoor de werkelijke rotatiestijfheid bij lagere normaalkrachten beduidend lager kan zijn dan de analytischempirische bepaalde waarde. 5. De analytisch-empirische relatie is verwerkt in een user-supplied subroutine voor Diana 9.1. Aanbevelingen 1. Onderzoek de verhouding tussen de toegenomen nauwkeurigheid en onzekerheden in stijfheid en de snelheid van belasten. 2. Onderzoek het effect van onvlakheid van de langsvoeg en breidt het gedrag eventueel uit met een 'onvlakheidsfactor'. 3. Breidt de relatie indien noodzakelijk uit met plasticiteit. 4. Voer een verificatiestudie uit om de voegmodellering te optimaliseren.

31

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Bijlage A

Referenties

............................................................................... 1. Vervuurt, A.H.J.M en J.A. den Uijl, Bezwijkveiligheid Boortunnels. Meetrapport en Evaluatie Proevenserie C, TNO-rapport 2005-CI-R0232, TNO Bouw, Delft 12 april 2006 (concept). 2. DIANA User Manuals, release 9.1, maart 2005. 3. Schreppers, G.M.A., User Supplied Subroutine voor interface shell-elementen, TNO-DIANA rapport 2004-DIANA-R012, Delft 2004. 4. Blom, C.B.M., Design philosophy of concrete linings for tunnels in soft soils, dissertatie, ISBN 90-407-2366-4, Delft 2002. 5. Janen, P., Tragverhalten von Tunnelausbauten mit Gelenktbbings, dissertatie, Braunschweig 1983. 6. Gladwell, G.M.L., Contact problems in the classical theory of elasticity, ISBN 90 286 0440 5, Alphen aan den Rijn, 1980. 7. Hordijk, D.A. en F.B.J. Gijsbers, Laboratoriumproeven Tunnelsegmenten, TNO-rapport 96-CON-R0708/03 (COB-K100rapport K100-W-026), TNO Bouw, 28 juni 1996 8. Ros, P. en C. van der Vliet, Benchmarkrapport het gedrag van langs- en ringvoeg in twee eindige-elementenmodellen, HSLrapport CVL/R/20000195/3.13, Projectorganisatie Hogesnelheidslijn-Zuid, 11 mei 2000.

32

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Bijlage B

Korte modelbeschrijving EEM-analyses

............................................................................... Voor de EEM-berekeningen is gebruik gemaakt van een DIANA-model van de voeg en een deel van het naastliggende segment. Hierbij is gebruik gemaakt van symmetrie: de voeg is gemodelleerd als interfaceelement, waarvan n elementzijde is verbonden met de elementen van het segment, en de andere zijde is opgelegd in beide translatierichtingen. Gekozen is voor 12-knoops schaalelementen (misbruikt voor belastingen louter in-het-vlak, daarom zijn alle knopen in z-richting ondersteund). In totaal zijn 10 berekeningen uitgevoerd voor verschillende h/dverhoudingen: 0.1, 0.2 , , 0.8, 0.9, 0.9524. Hierbij is de voeghoogte steeds gelijk gehouden aan 1 en is de segmentdikte h verhoogd van 1.05 tot 10 (zie figuur 13). Om piekspanningen als gevolg van een niet-convergerende mesh te voorkomen is gekozen om de overgang van voeg naar segment via een afronding te laten verlopen (zie figuur 14). Aan de bovenzijde van het elementennet is een kort balkelement aangebracht, star verbonden met de bovenrand van het segmentdeel. Dit balkelement is gebruikt om de normaalkracht en de opgelegde rotatie aan te brengen, en de bijbehorende indrukking en vasthoudmoment te meten. De rotatie ten gevolge van het voegmoment is bepaald door de totale rotatie van het balk-uiteinde te reduceren met de rotatie op basis van de balktheorie. De resterende rotatie is volledig toe te schrijven aan de verjonging van de doorsnede ten gevolge van de voeg en de gaping. Deze rotatie is verdubbeld omdat in de berekening gebruik is gemaakt van de symmetrische configuratie van de voeg. In werkelijkheid is de symmetrie niet perfect: n van de segmenten aan weerszijden van de voeg is volledig vlak, het andere segment is verdikt ter plaatse van de voeg (ca. 6 mm). De invloed van deze asymmetrie is in deze analyses verwaarloosd. Ter controle van de modellen wordt in Tabel 2 een vergelijking gemaakt van de berekende spanning in het midden van het contactvlak en de theoretische waarden. Hiervoor wordt het grensgeval = 0.1 vergeleken met de oplossing voor de elastische halfruimte, en het geval = 0.9524 met de balkoplossing. De overeenkomst voor beide gevallen is goed.
Tabel 2: nn in het midden van het contactvlak

= 0. 1
EEM 0.647 theorie N / a 0.636

= 0.9524
EEM 0.954 theorie N / 2a = 1

33

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

figuur 13: Elementennetten =0.1 (links) .. =0.953 (rechts)

figuur 14: Afronding bij overgang naar voegoppervlak.

34

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Bijlage C

Broncode user supplied subroutine

...............................................................................
SUBROUTINE USRSHI( USRNAM, USRVAL, NUSRVL, USRSTA, NSTATE, $ USRIND, NINDIC, UC, DUC, PHI, DPHI, SE, TH, $ ELEMEN, NTR, STIFF, DMDPH, FORCE, MOMENT ) C......................................COPYRIGHT (C) 2004 TNO DIANA B.V. C... C$DDOC PURPOSE: C$DDOC USER-SUPPLIED SHELL-INTERFACE MODEL C$DDOC C$DDOC ARGUMENTS: C$DDOC USRNAM IN C*6 - USER SPECIFIED NAME C$DDOC USRVAL IN D(NUSRVL) - USER SPECIFIED PARAMETERS C$DDOC NUSRVL IN I - NUMBER OF USER SPECIFIED PARAMETERS C$DDOC USRSTA INOUT D(NSTATE) - USER SPECIFIED STATUS VARIABLES C$DDOC NSTATE IN I - NUMBER OF USER SPECIFIED STATUS VARIABLES C$DDOC USRIND INOUT D(NINDIC) - USER SPECIFIED INDICATORS C$DDOC NINDIC IN I - NUMBER OF USER SPECIFIED INDICATORS C$DDOC UC IN D(NTR) - TRACTIONS IN CROSS-SECTION C$DDOC DUC IN D(NTR) - INCREMENTAL TRACTIONS C$DDOC PHI IN D - ROTATION IN CROSS-SECTION C$DDOC DPHI IN D - INCREMENTAL ROTATION C$DDOC SE IN D(NTR,NTR) - LINEAR ELASTIC STIFFNES C$DDOC TH IN D - THICKNESS OF INTERFACE C$DDOC ELEMEN IN I - ELEMENT NUMBER C$DDOC NTR IN I - NUMBER OF TRACTIONS C$DDOC STIFF OUT D(NTR,NTR) - STIFFNESS C$DDOC DMDPH OUT D - DERIVATIVE MOMENT FROM ROTATION C$DDOC FORCE INOUT D(NTR) - FORCE PER LENGTH IN CROSS-SECTION C$DDOC MOMENT OUT D - MOMENT PER LENGTH IN CROSS-SECTION C$DDOC C$DDOC DESCRIPTION: C$DDOC RETURN FORCE/MOMENT AND TANGENTIAL STIFFNESS MATRIX C$DDOC C$DDOC PARAMETERS: C$DDOC USRVAL(1) COHESI - COHESION FOR COULOMB FRICTION C$DDOC USRVAL(2) FRICTI - TANGENS OF FRICTION ANGLE FOR COULOMB C... C... PROGRAMMED BY SSGA - TNO DIANA BV - NOVEMBER 2004 C... GLADWELL-BEHAVIOUR ADDED BIJ C.VDVLIET - RWS-BD - JULY 2006 C... $AUTHOR: JJ $ C... $REVISION: 1.2 $ C... $DATE: 2003/02/19 12:48:41 $ C....................................................................... C INTEGER MTR, MITER PARAMETER (MTR=3, MITER=10) C DOUBLE PRECISION EPS PARAMETER (EPS=1.D-9) C DOUBLE PRECISION L2NORM, UV C CHARACTER*6 USRNAM INTEGER NTR, NUSRVL, NSTATE, NINDIC, ELEMEN DOUBLE PRECISION UC(NTR), DUC(NTR), PHI, DPHI, DMDPH, $ SE(NTR,NTR), USRVAL(NUSRVL), MOMENT, TH, $ USRSTA(NSTATE), FORCE(NTR), STIFF(NTR,NTR) INTEGER USRIND(NINDIC) C INTEGER ITER DOUBLE PRECISION PARE, PARB, U(MTR), PH, SHEAR, TRA(MTR), F, $ EPSFR, GRADG(MTR), GRADF(MTR), FRICTI, COHESI, $ TRAF(MTR), DGRADG(MTR), DGRADF(MTR), BETA, $ DLAMBA, DUPL(MTR), TRAC(MTR), DTRA(MTR), $ DGDFT(MTR*MTR), YT(MTR*MTR), SIG, TAU(2), $ SETH(MTR*MTR) C C... ############################## C... DECLARATION FOR GLADWELL-PART: C INTEGER MAXIT PARAMETER (MAXIT=1000) C INTEGER J, MMINRI, MPLURI, R, ITERAT C DOUBLE PRECISION PI, EPSI PARAMETER (PI=3.1415926535D0, EPSI=1D-7) C DOUBLE PRECISION TTHOEK(0:50,0:1), ALPHA, MKRIT, PKRIT, CLIN, $ DCOR, P0, PMOD, FC, PALP, MMIN, MPLU, MTRI, $ MDEF, DMDP, FCOR, PHINUL, PHIMOD, PHITRI, FAC, $ HJOINT, DSEGME, PHNORM, MNORM, MTRITM, POISON C LOGICAL ERRBIG C... ############################## C IF ( USRNAM .EQ. JANSSE ) THEN IF ( NTR .GT. MTR ) CALL PRGERR( USRSHI, 2 ) IF ( NUSRVL .LT. 2 ) CALL PRGERR( USRSHI, 3 ) C PARE = SE(1,1) PARB = TH COHESI = USRVAL(1) FRICTI = USRVAL(2)

35

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

C IF ( COHESI .LT. 0.D0 ) IF ( FRICTI .LT. 0.D0 ) C CALL CALL CALL CALL CALL PH = C C C... UVS( FORCE, NTR, 1.D0/TH, TRA ) RMOVE( SE, STIFF, NTR*NTR ) UVS( SE, NTR*NTR, 1.D0/TH, SETH ) UVPW( UC, DUC, NTR, U ) RAB( SE, NTR, NTR, U, 1, FORCE ) PHI + DPHI CALL PRGERR( USRSHI, 4 ) CALL PRGERR( USRSHI, 5 )

$ C C...

JANSSEN MODEL FOR MOMENT-ROTATION RELATION IF ( FORCE(1) .GE. 0.D0 ) THEN CALL RSET( 0.D0, FORCE, NTR ) CALL RSET( 0.D0, STIFF, NTR*NTR ) MOMENT = 0.D0 DMDPH = 0.D0 ELSE IF ( ABS(PH) .LE. 2.D0*ABS(FORCE(1))/(PARE*PARB) ) THEN MOMENT = PARE*PARB*PARB*PH/12.D0 DMDPH = PARE*PARB*PARB/12.D0 ELSE IF ( PH .GT. 0.D0 ) THEN MOMENT = -0.5D0*ABS(FORCE(1))*PARB*(SQRT(8.D0*ABS(FORCE(1))/ (9.D0*ABS(PH)*PARE*PARB))-1.D0) DMDPH = SQRT(ABS(FORCE(1))**3*PARB/(18.D0*PARE*ABS(PH)**3)) ELSE MOMENT = 0.5D0*ABS(FORCE(1))*PARB*(SQRT(8.D0*ABS(FORCE(1))/ (9.D0*ABS(PH)*PARE*PARB))-1.D0) DMDPH = SQRT(ABS(FORCE(1))**3*PARB/(18.D0*PARE*ABS(PH)**3)) END IF COULOMB FRICTION MODEL FOR SHEAR SIG = FORCE(1)/TH CALL UVS( FORCE(2), 2, 1.D0/TH, TAU ) SHEAR = L2NORM( TAU(2), 2 ) F = SHEAR + SIG*FRICTI - COHESI EPSFR = EPS * FRICTI IF ( F .GT. EPSFR. AND. SIG .LT. 0.D0 ) THEN CALL RSET( 0.D0, GRADG, NTR ) IF ( SHEAR .GT. EPSFR ) THEN GRADG(2) = TAU(1)/SHEAR GRADG(3) = TAU(2)/SHEAR END IF GRADF(1) = FRICTI GRADF(2) = GRADG(2) GRADF(3) = GRADG(3)

C CALL CALL BETA IF ( C DLAMBA = 0.D0 DO 100, ITER = 1, MITER DLAMBA = DLAMBA + F/BETA CALL UVS( GRADG, NTR, DLAMBA, DUPL ) CALL RAB( SETH, NTR, NTR, DUPL, 1, TRAC ) TRAF(1) = SIG - TRAC(1) TRAF(2) = TAU(1) - TRAC(2) TRAF(3) = TAU(2) - TRAC(3) SHEAR = L2NORM( TRAF(2), NTR-1 ) F = SHEAR + SIG*FRICTI - COHESI IF ( ABS(F) .LT. EPSFR ) GOTO 101 CONTINUE CONTINUE CALL UVMW( TRAF, TRA, NTR, DTRA ) CALL UVPW( TRA, DTRA, NTR, TRA ) CALL UVS( TRA, NTR, TH, FORCE ) C CALL RAB( SETH, NTR, NTR, GRADF, 1, DGRADF ) CALL RAB( SETH, NTR, NTR, GRADG, 1, DGRADG ) CALL RABT( DGRADG, NTR, 1, DGRADF, NTR, DGDFT ) CALL UVS( DGDFT, NTR*NTR, -1.D0/BETA, YT ) CALL UVPW( SETH, YT, NTR*NTR, STIFF ) CALL UVS( STIFF, NTR*NTR, TH, STIFF ) CONTINUE END IF ############################################################# HIERONDER KOMT DE CODE VOOR HET GLADWELL-GEDRAG GEPROGRAMMEERD DOOR C. VAN DER VLIET, RWS BOUWDIENST ############################################################# ELSE IF (USRNAM .EQ. "GLADWE") THEN IF ( NTR .GT. MTR ) IF ( NUSRVL .LT. 5 ) C PARE = PARB = COHESI FRICTI HJOINT DSEGME POISON C IF IF IF IF IF ( ( ( ( ( COHESI .LT. 0.D0 ) CALL PRGERR( FRICTI .LT. 0.D0 ) CALL PRGERR( HJOINT .LT. 0.D0 ) CALL PRGERR( DSEGME .LE. HJOINT ) CALL PRGERR( POISON.LT.0.D0 .OR. POISON.GE.0.5D0 CALL PRGERR( USRSHI, 8 ) USRSHI, USRSHI, USRSHI, USRSHI, ) THEN 4 5 6 7 ) ) ) ) SE(1,1) TH = USRVAL(1) = USRVAL(2) = USRVAL(3) = USRVAL(4) = USRVAL(5) CALL PRGERR( USRSHI, 2 ) CALL PRGERR( USRSHI, 3 ) RSET( 0.D0, TRAF, NTR ) RAB( SETH, NTR, NTR, GRADG, 1, DGRADG ) = UV( GRADF, DGRADG, NTR ) BETA .LT. EPSFR ) GOTO 200

100 101 C

200 C C C... C... C... C... C

36

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

END IF C CALL CALL CALL CALL CALL PH = C C... UVS( FORCE, NTR, 1.D0/TH, TRA ) RMOVE( SE, STIFF, NTR*NTR ) UVS( SE, NTR*NTR, 1.D0/TH, SETH ) UVPW( UC, DUC, NTR, U ) RAB( SE, NTR, NTR, U, 1, FORCE ) PHI + DPHI

GLADWELL MODEL FOR MOMENT-ROTATION RELATION IF ( FORCE(1) .GE. 0.D0 ) THEN CALL RSET( 0.D0, FORCE, NTR ) CALL RSET( 0.D0, STIFF, NTR*NTR ) MOMENT = 0.D0 DMDPH = 0.D0 ELSE ALPHA=HJOINT/DSEGME MKRIT=0.5-(ALPHA**2+ALPHA**4)/12 PKRIT=4*(1-POISON**2)*((6*MKRIT-2)**2+(6*MKRIT-2)**4)/PI IF ( PKRIT .EQ. 0 ) THEN CLIN=1.D9 ELSE CLIN=MKRIT/PKRIT END IF DCOR=PI/(CLIN*16*(1-POISON**2))

C C C... AANMAKEN TABEL MET TRIAL-VALUES TTHOEK(0,1)=ALPHA DO 300, J=1,50 TTHOEK(J,0)=1-(1-MKRIT)**(0.8+J/5.D0) P0=4*(1-POISON**2)*2*(1-MKRIT)/(PI*(1-TTHOEK(J,0))) PMOD=2*(1-MKRIT)*P0-16*(1-POISON**2)*(1-2*MKRIT)/PI FC=1-(1-DCOR)*(COS(0.5*PI*(TTHOEK(J,0)-MKRIT)/(1-MKRIT))) **(1+ALPHA**4) PALP=FC*PMOD TTHOEK(J,1)=PALP CONTINUE GENORMALISEERDE HOEKVERDRAAIING PHNORM=PH*HJOINT*PARE/ABS(FORCE(1)) IF ( ABS(PHNORM) .LE. PKRIT ) THEN MNORM = PHNORM*CLIN DMDP=CLIN ELSE MMINRI=49 DO 400, R=2,50 IF ( TTHOEK(R-1,1) .LE. ABS(PHNORM) .AND. TTHOEK(R,1) .GT. ABS(PHNORM) ) THEN MMINRI=R-1 END IF CONTINUE MPLURI=MMINRI+1 MMIN=TTHOEK(MMINRI,0) MPLU=TTHOEK(MPLURI,0) MTRI=MMIN+(MPLU-MMIN)*(ABS(PHNORM)-TTHOEK(MMINRI,1))/ (TTHOEK(MPLURI,1)-TTHOEK(MMINRI,1)) IF ( MTRI .LT. MKRIT ) THEN MTRI=MKRIT END IF IF ( MTRI .GT. TTHOEK(50,0) ) THEN MTRI=TTHOEK(50,0) END IF ERRBIG=.TRUE. MDEF=0 C DO 500, ITERAT=0,MAXIT IF ( .NOT. ERRBIG ) GOTO 501 FCOR=1-(1-DCOR)*(COS(0.5*PI*(MTRI-MKRIT)/ (1-MKRIT)))**(1+ALPHA**4) PHINUL=4*(1-POISON**2)*2*(1-MKRIT)/(PI*(1-MTRI)) PHIMOD=2*(1-MKRIT)*PHINUL-16*(1-POISON**2)* (1-2*MKRIT)/PI PHITRI=FCOR*PHIMOD FAC=ABS(PHNORM)/PHITRI IF ( FAC .GT. 1-EPSI .AND. FAC .LT. 1+EPSI ) THEN MDEF=MTRI DMDP=(0.5*PI*(1+ALPHA**4)*(1-DCOR)*((COS(0.5*PI* (MDEF-MKRIT)/(1-MKRIT)))**(ALPHA**4))* SIN(0.5*PI*(MDEF-MKRIT)/(1-MKRIT))*PHIMOD/ (1-MKRIT)+FCOR*16*(1-POISON**2)*(1-MKRIT)** 2/(PI*(1-MDEF)**2))**(-1) ERRBIG=.FALSE. ELSE MTRITM=MTRI MTRI=MTRI+(MPLU-MTRI)*(ABS(PHNORM)-PHITRI)/ (TTHOEK(MPLURI,1)-PHITRI) IF ( MTRI .LT. MMIN ) THEN MTRI=MMIN END IF IF ( MTRI .GT. MPLU ) THEN MTRI=MPLU END IF END IF CONTINUE CONTINUE IF ( ITERAT .GE. MAXIT ) THEN MDEF=MTRITM END IF C C... VOEG GOEDE TEKEN TOE OP BASIS VAN HOEKVERDRAAIING

$ 300 C C... C

$ 400

$ $

$ $ $ $

500 501 C

37

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

IF (PHNORM .GT. 0.D0 ) THEN MNORM = MDEF ELSE MNORM=-MDEF END IF END IF C C... TERUG NAAR ECHTE MOMENTEN EN HOEKEN MOMENT=MNORM*0.5*ABS(FORCE(1))*HJOINT DMDPH=DMDP*PARE*HJOINT**2/2 END IF

C C C C...

COULOMB FRICTION MODEL FOR SHEAR SIG = FORCE(1)/TH CALL UVS( FORCE(2), 2, 1.D0/TH, TAU ) SHEAR = L2NORM( TAU(2), 2 ) F = SHEAR + SIG*FRICTI - COHESI EPSFR = EPS * FRICTI IF ( F .GT. EPSFR. AND. SIG .LT. 0.D0 ) THEN CALL RSET( 0.D0, GRADG, NTR ) IF ( SHEAR .GT. EPSFR ) THEN GRADG(2) = TAU(1)/SHEAR GRADG(3) = TAU(2)/SHEAR END IF GRADF(1) = FRICTI GRADF(2) = GRADG(2) GRADF(3) = GRADG(3)

C CALL CALL BETA IF ( C DLAMBA = 0.D0 DO 600, ITER = 1, MITER DLAMBA = DLAMBA + F/BETA CALL UVS( GRADG, NTR, DLAMBA, DUPL ) CALL RAB( SETH, NTR, NTR, DUPL, 1, TRAC ) TRAF(1) = SIG - TRAC(1) TRAF(2) = TAU(1) - TRAC(2) TRAF(3) = TAU(2) - TRAC(3) SHEAR = L2NORM( TRAF(2), NTR-1 ) F = SHEAR + SIG*FRICTI - COHESI IF ( ABS(F) .LT. EPSFR ) GOTO 601 CONTINUE CONTINUE CALL UVMW( TRAF, TRA, NTR, DTRA ) CALL UVPW( TRA, DTRA, NTR, TRA ) CALL UVS( TRA, NTR, TH, FORCE ) C CALL RAB( SETH, NTR, NTR, GRADF, 1, DGRADF ) CALL RAB( SETH, NTR, NTR, GRADG, 1, DGRADG ) CALL RABT( DGRADG, NTR, 1, DGRADF, NTR, DGDFT ) CALL UVS( DGDFT, NTR*NTR, -1.D0/BETA, YT ) CALL UVPW( SETH, YT, NTR*NTR, STIFF ) CALL UVS( STIFF, NTR*NTR, TH, STIFF ) CONTINUE END IF ELSE CALL PRGERR( USRSHI, 1 ) END IF END RSET( 0.D0, TRAF, NTR ) RAB( SETH, NTR, NTR, GRADG, 1, DGRADG ) = UV( GRADF, DGRADG, NTR ) BETA .LT. EPSFR ) GOTO 700

600 601 C

700 C

38

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

Bijlage D

Broncode testberekeningen

...............................................................................

D.1

Gedrag onder opgelegde rotatievervorming


testifc.dat

Zie paragraaf 8.1.1.


TESTMODEL INTERFACES VOOR SHELL-ELEMENTEN : : : : : ELEMENT 1: LINEAIR-ELASTISCH ELEMENT 2: JANSSEN ELEMENT 3: GLADWELL NORMAALKRACHT AANBRENGEN VIA OPGELEGDE VERPLAATSINGEN ROTATIE AANBRENGEN VIA OPGELEGDE VERPLAATSINGEN 0 0 0 1 1 1 0 0 0 1 1 1 0 0 0 1 1 1 0 0 0 0 0 0 1 1 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2

COORDI 1 0 2 750 3 1500 4 0 5 750 6 1500 11 12 13 14 15 16 21 22 23 24 25 26 0 750 1500 0 750 1500 0 750 1500 0 750 1500

ELEMEN CONNEC 1 CL24I 2 CL24I 3 CL24I MATERI 1 1 2 2 3 3 GEOMET / 1 2 3 / 1

1 2 3 4 5 6 11 12 13 14 15 16 21 22 23 24 25 26

MATERI : E=40000 N/mm^2 : t=170 mm : dnn = E/t = 235.294 N/mm^3 : dss >> dnn = 1e5 1 DSTIF 235.294 1e5 2 DSTIF 235.294 1e5 USRSHI JANSSE USRVAL 0.01 0.4 3 DSTIF 235.294 1e5 USRSHI GLADWE USRVAL 0.01 0.4 170 400 0.15 GEOMET 1 THICK XAXIS 170 0 0 1

SUPPOR / 1-3 11-13 21-23 / TR 1 2 3 RO 1 / 4-6 14-16 24-26 / TR 2 RO 1 LOADS CASE 1 DEFORM / 4-6 14-16 24-26 / TR 2 -1E-6 CASE 2 DEFORM / 4-6 14-16 24-26 / RO 1 2E-7 DIRECT 1 1 0 0 2 0 1 0 3 0 0 1 END

39

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

testifc.com
*filos initia *input *fortran take "USRSHI.f" *nonlin begin model assemb tolera=1.e-4 end model begin output femvie displa total transl displa total rotati force reacti transl force reacti rotati stress total tracti end output begin execut begin load steps explic size 1.0 loadnr=1 end load end execut begin execut begin load steps explic size -.5 loadnr=2 end load begin iterat method newton regula begin conver displa contin tolcon=1e-2 force contin tolcon=1e-2 energy contin tolcon=1e-4 simult end conver end iterat end execut begin execut begin load steps explic size 0.01(100) loadnr=2 end load begin iterat method newton regula begin conver displa contin tolcon=1e-2 force contin tolcon=1e-2 energy contin tolcon=1e-4 simult end conver end iterat end execut *end

D.2

Rotatiegedrag onder verschillende normaalkrachten


testnor.dat

Zie paragraaf 8.1.2.


TESTMODEL INTERFACES VOOR SHELL-ELEMENTEN COORDI 1 2 3 4 5 6 7 8 11 12 13 14 15 16 17 18 101 102 103 104 105 106 107 108 111 112 113 114 0 750 1500 1500 1500 750 0 0 0 750 1500 1500 1500 750 0 0 0 750 1500 1500 1500 750 0 0 0 750 1500 1500 0 0 0 0 0 0 1000 2000 2000 2000 1000 2001 2001 2001 3001 4001 4001 4001 3001

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

0 100 0 100 0 100 1000 100 2000 100 2000 100 2000 100 1000 100 2001 2001 2001 3001 100 100 100 100

40

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

115 116 117 118 201 202 203 204 205 206 207 208 211 212 213 214 215 216 217 218

1500 750 0 0 0 750 1500 1500 1500 750 0 0 0 750 1500 1500 1500 750 0 0

4001 4001 4001 3001

100 100 100 100

0000 200 0000 200 0 200 1000 200 2000 200 2000 200 2000 200 1000 200 2001 2001 2001 3001 4001 4001 4001 3001 200 200 200 200 200 200 200 200

ELEMEN CONNEC 1 CQ40S 2 CQ40S 3 CQ40S 4 CQ40S 5 CQ40S 6 CQ40S 7 8 9 CL24I CL24I CL24I

1 11 101 111 201 211

2 12 102 112 202 212

3 13 103 113 203 213

4 14 104 114 204 214

5 15 105 115 205 215

6 16 106 116 206 216

7 17 107 117 207 217

8 18 108 118 208 218

7 6 5 11 12 13 107 106 105 111 112 113 207 206 205 211 212 213

MATERI / 1-6 / 1 / 7-9 / 2 GEOMET / 1-6 / 1 / 7-9 / 2 MATERI 1 YOUNG 4000000 POISON 0.15 : : : : 2 E=40000 N/mm^2 t=170 mm dnn = E/t = 235.294 N/mm^3 dss >> dnn = 1e5 DSTIF 235.294 1e5 USRSHI GLADWE USRVAL 0.1 0.4 170 400 0.15 400 170 0 0 1

GEOMET 1 THICK 2 THICK XAXIS

SUPPOR / 1-3 101-103 201-203 / TR 1 2 3 RO 1 / 2 102 202 / tr 1 LOADS CASE 1 ELEMEN / 2 / / 4 / / 6 /

EDGE ETA2 FORCE -334 DIRECT 2 EDGE ETA2 FORCE -668 DIRECT 2 EDGE ETA2 FORCE -1002 DIRECT 2

CASE 2 ELEMEN / 2 / / 4 / / 6 /

EDGE ETA2 MOMENT 28390 DIRECT 1 EDGE ETA2 MOMENT 56780 DIRECT 1 EDGE ETA2 MOMENT 85170 DIRECT 1

DIRECT 1 1 0 0 2 0 1 0 3 0 0 1 END

41

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

testnor.com
*filos initia *input *fortran take "USRSHI.f" *nonlin begin model assemb tolera=1.e-4 end model begin output femvie displa total transl displa total rotati force reacti transl force reacti rotati stress total tracti end output begin execut begin load steps explic size 1.0 loadnr=1 end load end execut begin execut begin load steps explic size 0.01(95) loadnr=2 end load begin iterat method newton regula begin conver displa contin tolcon=1e-2 force contin tolcon=1e-2 energy contin tolcon=1e-4 simult end conver end iterat end execut *end

D.3

Vergelijking met experimentele resultaten 2e Heinenoordtunnel

Zie paragraaf 8.3.1.

testhein.dat
TESTMODEL INTERFACES VOOR SHELL-ELEMENTEN COORDI 1 2 3 4 5 6 7 8 11 12 13 14 15 16 17 18 101 102 103 104 105 106 107 108 111 112 113 114 115 116 117 118 201 202 203 204 205 206 0 250 500 500 500 250 0 0 0 250 500 500 500 250 0 0 0 250 500 500 500 250 0 0 0 250 500 500 500 250 0 0 0 250 500 500 500 250 0 0 0 0 0 0 1000 2000 2000 2000 1000 2001 2001 2001 3001 4001 4001 4001 3001

0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0

0 100 0 100 0 100 1000 100 2000 100 2000 100 2000 100 1000 100 2001 2001 2001 3001 4001 4001 4001 3001 100 100 100 100 100 100 100 100

0000 200 0000 200 0 200 1000 200 2000 200 2000 200

42

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

207 208 211 212 213 214 215 216 217 218

0 2000 200 0 1000 200 0 250 500 500 500 250 0 0 2001 2001 2001 3001 4001 4001 4001 3001 200 200 200 200 200 200 200 200

ELEMEN CONNEC 1 CQ40S 2 CQ40S 3 CQ40S 4 CQ40S 5 CQ40S 6 CQ40S 7 8 9 CL24I CL24I CL24I

1 11 101 111 201 211

2 12 102 112 202 212

3 13 103 113 203 213

4 14 104 114 204 214

5 15 105 115 205 215

6 16 106 116 206 216

7 17 107 117 207 217

8 18 108 118 208 218

7 6 5 11 12 13 107 106 105 111 112 113 207 206 205 211 212 213

MATERI / 1-6 / 1 / 7-9 / 2 GEOMET / 1-6 / 1 / 7-9 / 2 : voor som met JANSSE-gedrag 2 veranderen in 3. MATERI 1 YOUNG 4000000 POISON 0.15 : : : : 2 3 E=30000 N/mm^2 t=158 mm dnn = E/t = 189.873 N/mm^3 dss >> dnn = 1e5 DSTIF 189.873 1e5 USRSHI GLADWE USRVAL 0.01 0.4 158 350 0.15 DSTIF 189.873 1e5 USRSHI JANSSE USRVAL 0.01 0.4 350 158 0 0 1

GEOMET 1 THICK 2 THICK XAXIS

SUPPOR / 1-3 101-103 201-203 / TR 1 2 3 RO 1 / 2 102 202 / tr 1 LOADS CASE 1 ELEMEN / 2 / / 4 / / 6 /

EDGE ETA2 FORCE -900 DIRECT 2 EDGE ETA2 FORCE -2300 DIRECT 2 EDGE ETA2 FORCE -4400 DIRECT 2

CASE 2 ELEMEN / 2 / / 4 / / 6 /

EDGE ETA2 MOMENT 71100 DIRECT 1 EDGE ETA2 MOMENT 181700 DIRECT 1 EDGE ETA2 MOMENT 347600 DIRECT 1

DIRECT 1 1 0 0 2 0 1 0 3 0 0 1 END

43

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

testhein.com
*filos initia *input *fortran take "USRSHI.f" *nonlin begin model assemb tolera=1.e-4 end model begin output femvie displa total transl displa total rotati force reacti transl force reacti rotati stress total tracti end output begin execut begin load steps explic size 1.0 loadnr=1 end load end execut begin execut begin load steps explic size 0.01(95) loadnr=2 end load begin iterat method newton regula begin conver displa contin tolcon=1e-2 force contin tolcon=1e-2 energy contin tolcon=1e-4 simult end conver end iterat end execut *end

44

Verificatierapport langsvoeggedrag op basis van de elastici-

COB Nederlands kenniscentrum voor ondergronds bouwen en ondergronds ruimtegebruik


Het Nederlands kenniscentrum voor ondergronds bouwen en ondergronds ruimtegebruik (COB) heeft tot doel om kennis, kunde en innovatie voor ondergronds ruimtegebruik en ondergronds bouwen te ontwikkelen. Dit doet COB door praktijkonderzoek en door samen werking binnen een netwerk van deskundigen. Kennis komt tot stand in een publiekprivate, maatschappelijke context, om te komen tot resultaten die breed worden geaccepteerd en die leiden tot een verantwoorde toepassing met maatschappelijk en economisch rendement. COB bestaat sinds 1995 en maakt deel uit van CURNET.

Gemeenschappelijk praktijkonderzoek boortunnels (GPB)


Na het succesvolle verloop van het praktijkonderzoek bij de Tweede Heinoordtunnel en de Botlekspoortunnel bleek het voor vijf nog op handen zijnde Nederlandse boorprojecten efcinter om het nog b enodigde onderzoek te verdelen. Daarom gaven de opdrachtgevers van vijf Nederlandse boortunnelprojecten en COB half september 2000 door de ondertekening van de Overeenkomst Gemeen schappelijk Praktijkonderzoek Boortunnels (GPB) hun goedkeuring aan een masterplan praktijkonderzoek. Onder de paraplu van het Centrum Ondergronds Bouwen bepaalden zij welk onderzoek waar het beste zou kunnen plaatsvinden. Binnen het masterplan GPB wordt onderzoek gedenieerd ter plaatse van Westerscheldetunnel (F100), Sophiaspoortunnel (F200), Tunnel Pannerdensch Kanaal (F500), Boortunnel Groene Hart (F510), Noord-Zuidlijn (F530) en RandstadRail (F540). Tijdens de u itvoering van deze boortunnels met grote diameter zullen metingen en experimenten worden uitgevoerd, waarmee de kennis ten aanzien van de geboorde tunnel als bouwmethode wordt vergroot. Hierbij worden ondermeer zaken onderzocht als metingen aan dwarsverbindingen, mogelijkheden tot hergebruik van vrijkomende grond, optreden van zwel van diepgelegen kleilagen, volgen van het boorproces en gerichte evaluatie van meetgegevens. Het betreft dan ook uitvoerings gerelateerd onderzoek met oog op het verkleinen van risicos en kosten bij toekomstige tunnelprojecten. De partijen vertegenwoordigd binnen het Platformoverleg GPB Managementgroep Betuweroute van NS RailInfrabeheer, Projectbureau Noordelijk Holland - Directie HLS-Zuid - Ministerie van Verkeer & Waterstaat, Projectbureau Noord-Zuidlijn - Dienst Infrastructuur Verkeer en Vervoer van de Gemeente Amsterdam, Centrum Ondergronds Bouwen (COB), Projectbureau RandstadRail Bouwdienst Rijkswaterstaat - Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat - Ministerie van Verkeer & Waterstaat Delft Cluster

Consortium DC-COB
Door het ondertekenen van de overeenkomst Consortium Ondergronds Bouwen d.d. 18 december 2003 bevestigen COB en Delft Cluster de voorgenomen plannen met betrekking tot het uitvoeren vangezamenlijk onderzoek binnen het consortium Ondergronds Bouwen. Bij de formulering van de onderzoeksactiviteiten binnen beide organisaties voor de periode 2003-2010 leek een verdere afstemming van de activiteiten winst voor beide organisaties te kunnen betekenen. Delft Cluster kan proteren van de goede relaties die het COB heeft opgebouwd met diverse marktpartijen op het gebied van ondergronds bouwen en ondergronds ruimtegebruik. Deze marktpartijen zijn nood zakelijk om te komen tot een uitvoerbaar Bsik-programma voor de periode 2003-2010. Het COB kan van de samenwerking proteren omdat het een eerste aanzet betekent naar een gezonde nancile basis voor onderzoeksactiviteiten. Daarnaast biedt de samenwerking voor beide organisaties kansen op het gebied van kennisdeling en kennis verspreiding. Dat is de insteek van de twee projecten: Beheerst Boren in Stedelijk Gebied en Innovatief Ondiep Bouwen.

partner curnet Groningenweg 10 2803 PV Gouda Postbus 420 2800 AK Gouda T +31 (0)182 - 540 660 F +31 (0)182 - 540 661 info@cob.nl www.cob.nl

You might also like