You are on page 1of 3

5vwo - Antwoorden bij thema 4 planten. B1 1 Bloemdiagram met 6 kroonblaadjes,6 kelkblaadjes, 6 meeldraden en 1 stamper.

2 Zowel kroon als kelk zijn vergroeid, 4 meeldraden,1 stamper 3 Stuifmeelkorrels komen op de stempel van dezelfde soort plant. 4 De stuifmeelkorrel ligt op de stempel en moet via de stijl groeien naar de eicel in het vruchtbeginsel. 5 Aardappel is ondergrondse stengel, ui is ook verbrede stengel (bolschijf) waarop bladeren zitten met in het midden een knop. 6 a) Meeldraden later rijp dan stamper, meeldraden hangen buiten de bloem en de stamper zit beschermt. b) Na zelfbestuiving hebben alle nakomelingen dezelfde genen als de ouder, na kruisbestuiving ontstaan meer genotypen, zodat er een grotere overlevingskans is. 7 Het steeltje is de bloemsteel, de sprietjes zijnde overblijfsels van de kelk, de kroon en de meeldraden. 8 Uit de bloembodem B2 1 Dan worden de blaadjes uit het zand getrokken zonder dat zand de blaadjes kan knakken door het gewicht van zand. 2 Cotyl 3 Leucoplasten met zetmeel en oliebolletjes 4 Afbreken van grote moleculen en recycling daarvan, zelfs hele mitochondrin en plastiden kunnen afgebroken worden. 5 Ringvat, spiraalvat. 6 De vaten zijn dood en vormen rietjes (doorlopende ruimte) 7 Cellen in mitose, je ziet de chromosomen die uit elkaar gaan. 8 Vaten, parenchym en wortelharen. 9 Plantencellen ondergaan celstrekking, dierlijke cellen niet. 10 Voorjaars houtvaten hebben dunnere wanden, deze zijn wijder en vervoeren veel water, maar er is nog niet zon grote zuigkracht door verdamping omdat de temperatuur lager is. 11 Aan de buitenkant ontstaat kurkcambium dat kurk maakt. 12 Kurk barst aan de buitenkant, daaronder zit nog een laagje kurk, dus zit kurkcambium aan de epidermiskant, niet aan de buitenkant. Hierdoor blijft de stam beschermd tegen verdamping en etende organismen. 13 Er lopen mergstralen vanaf de bastcellen naar het merg, hierdoor kan er water en glucose vervoerd worden naar het merg. 14 Er zijn dan meer voorjaars-houtvaten, in droge tijden zijn de voorjaarsvaten minder in aantal en zijn smaller met dikkere wanden. 15 Als planten naar het licht toegroeien hebben ze grotere overlevingskans. 16 De stengel groei naar boven waar het licht meestal is en de wortel groeit naar beneden waar de bodem meestal is. 17 a) Een plant die opgroeit in de schaduw groeit sneller naar het licht, waar het afhankelijk van is. b) Een plant groeit in licht langzamer maar steekt meer energie en materiaal in steviger worden. 18 a) 1 De inhoud van de stengeltop is nodig voor de lengtegroei. 2 Het niet groeien bij plaatje 2 komt niet door het kapot snijden.

b) 1 is voor conclusie 1 nodig, agar laat inhoud topje door, 2 is controle op effect van afdekken nu worden geen stoffen doorgelaten. c) Controleren of inhoud van topje inderdaad in de agar gaat zitten. 19 Licht is nodig voor de ontwikkeling van bladgroen (pigmenten). 20 De auxine uit de toppen remt het uitlopen van zijknoppen. B3 1 a) Cellen van palissadeparenchym, sponsparenchym en sluitcellen van huidmondjes. b) Cellen van het epidermis, van de vaatbundel (houtvaten, bastvaten en steuncellen) 2 In langgerekte cellen die loodrecht op het oppervlak staan hebben de bladgroenkorrels het meeste profijt van zonlicht, deze cellen komen voor in een hoge concentratie. 3 Zonnebladeren hebben een dubbele palissadeparenchymlaag want er kan voldoende zonlicht geabsorbeerd worden, schaduwbladeren hebben palissadeparenchym met kortere cellen want zij kunnen toch niet veel zonlicht absorberen. De cuticula van zonnebladeren is dikker vanwege blootstaan aan wisselende weersinvloeden. 4 In de sluitcellen zit bladgroen. In licht vindt fotosynthese plaats, de concentratie van CO2 neemt dan af. De sluitcellen reageren hierop door de osmotische waarde te vergroten (zie ook p.136). Daardoor nemen de cellen water op en raken in turgor. Dit geeft vervorming van de cellen. 5 Dan vindt er veel verdamping plaats, ook uit de sluitcellen. De turgor neemt af vanwege waterverlies. 6 De CO2 concentratie 7 In de palissadeparenchymcellen, daar wordt CO2 opgenomen voor fotosynthese en aangevuld door diffusie vanuit de ademholtes. Er vindt via geopende huidmondjes diffusie plaats vanuit de omringende lucht, gas gaat van een hoge naar een lagere concentratie. 8 Naar buiten; de cellen die leven gebruiken O2 voor hun dissimilatie en maken hierbij CO2. 9 In afb 13 zie je dat hout aan de binnenzijde van de stam ligt, als er een zijstengel ontstaat buigt een combinatie van enkele hout- en bastvaten af in een vaatbundel. Dit gebeurt van het merg af en gaat door de bast van de boom heen naar opzij. Het hout ligt dan boven op het bast in de vaatbundel en uiteindelijk ook in een blad. 10 De anorganische sapstroom door de houtvaten is erg belangrijk. Er vindt veel verdamping plaats en het is in levensbelang dat dit water weer aangevuld wordt door waterverplaatsing via de houtvaten. Kortdurende verminderde aanvoer van organische stoffen is niet levensbedreigend. 11 Houtvaten zijn langgerekte dode, wijde vaten. Daarin moet water met opgeloste stoffen in grote hoeveelheden naar boven (tegen zwaartekracht in) naar de bladeren vervoerd worden. De wanden zijn verstevigd om inklappen door hoge zuigkracht door verdampende bladeren te voorkomen. Watertransport vindt plaats door de capillaire werking van de houtvaten. Bastvaten zijn levende cellen met zeefvaten als tussenwand. Zij moeten kleinere hoeveelheden water met glucose vervoeren naar beneden. Door de aanwezigheid van direct contact tussen de membranen van de cellen is er toch snel transport.

12 Stengel: vaatbundels gegroepeerd in een cirkel onder de schors, wortel: centraal binnen de endodermis , houtvaten in stervorm en bastvaten tussen de armen van de ster. 13 De schimmels nemen water op uit de bodem en zijn reducenten zodat zij altijd veel zouten tot hun beschikking hebben. De wortelharen nemen via de schimmelhyfen water en zouten op en zijn hierdoor in contact met een veel groter volume van de bodem dan mogelijk is met alleen de wortelharen. Bovendien raakt de bodem die direct in contact is met de wortels snel water kwijt. 14 Deze cellen zorgen voor actief transport van zouten naar de centrale cilinder. De energie die daarvoor nodig is, wordt in de mitoch. vrijgemaakt. 15 Door hun werking stijgt de osmotische waarde in de centrale cilinder. Door osmose diffundeert water van de schors naar de centrale cilinder. De endodermiscellen fungeren hierbij als semipermeabel membraan. De bandjes van Caspary verhinderen dat water met opgeloste stoffen via de celwanden terugstroomt naar de schors. 16 Door een hoge bodem temp. is er een hogere activiteit in de wortels dus meer actief transport, door een hoge luchtvochtigheid verdampt er minder water en blijft er te veel water in de bladeren. Overtollig water wordt dan via porin naar buiten geperst. 17 IJzer is waarschijnlijk een co-enzym bij de vorming van chlorophyl. (xanthophyl en caroteen zijn gele pigmenten). 18 Uit deze takken kunnen assimilatieproducten niet worden afgevoerd naar de wortels. Deze worden dan opgeslagen in de vruchten. 19 De wortels nemen de elementen selectief op. De elementen moeten het cytoplasma van de endodermiscellen passeren, hier vindt de selectie plaats. 20 Tijdens het donker wordt zetmeel weer opgelost en vervoerd naar andere delen van de plant. Andere delen hebben dat nodig als brandstof en als bouwstof en in de bladcellen moet weer plaats zijn voor nieuw zetmeel. 21 De zetmeel wordt laagje voor laagje opgebouwd gedurende een lange periode. 22 De pitten zijn knoppen die uitlopen, een wortel heeft geen knoppen. B4 1 Vanuit de cel zelf (binnenkant). De plaats van de stippels is niet verdikt, dat zie doordat er verbindingen blijven tussen de buitenkant van de cel en het cytoplasma. Als de cel dood gaat groeit dit niet dicht. 2 Door een lage CO2-spanning. In het donker wordt CO2 vastgelegd in appelzuur. De huidmondjes gaan dan open. 3 Deze planten kunnen leven onder extreem droge en warme omstandigheden zoals in de woestijnen. Hier zou de verdamping te groot zijn als de huidmondjes overdag open zouden zijn. 4 Lager. s Nachts wordt appelzuur gevormd waardoor de osmotische waarde van het vacuolevocht toeneemt. Overdag wordt appelzuur weer afgebroken. 5 Het verschil in de vochtigheidsgraad tussen de ademholtes van een blad en de buitenlucht is daardoor kleiner en zal er minder snel diffusie van waterdamp plaatsvinden naar buiten. 6 a) Aan de binnenkant, de sluitcellen hebben hun turgor verloren. b) Tegengaan van verdamping.

You might also like