Professional Documents
Culture Documents
1wrijving en Slip
1wrijving en Slip
Afb. 1.1 De wrijvingscofficint wordt bepaald uit de normaalkracht (Fn) en de kracht die we uit moeten oefenen om
het geblokkeerde wiel vooruit te krijgen (Fw).
THEORIE
1 Wrijving en slip
THEORIE
10
Afb. 1.2 Verschillende toestanden van het wegdek geven verschillende wrijvingscofficinten. (Let op:
wiel is geblokkeerd.)
Afb. 1.3
Een rollend wiel vraagt een trekkracht van 2500 N x 0,013 = 32,5 N om
vooruit te komen, terwijl een schuivend (blokkerend) wiel 2500 N x 0,9
= 2250 N nodig heeft.
Maar wat gebeurt er wanneer we een eenmaal rollend wiel gaan
afremmen of wanneer we een rollend wiel gaan versnellen? In beide
gevallen zullen de krachten tussen de band en het wegdek moeten
veranderen. De grootte van de kracht zal afhankelijk zijn van de mate
waarin we met het voertuig willen accelereren of remmen. Aangezien
de wielbelasting (nog) niet zal variren, moet dus de wrijvingscofficint
variren. En hier komt dan onze belangrijke conclusie: De wrijvingscoefficint () van een rollend (maar afgeremd of accelererend) wiel op
een droog en stroef wegdek kan varieren tussen de 0,013 en 0,9. Deze
variatie in de wrijvingscofficint wordt verkregen vanuit de wielslip.
Wanneer het voertuig met een vaste snelheid over de weg rijdt, zal de
(omtrek)snelheid van het wiel gelijk zijn aan de voertuigsnelheid.
11
slip () =
[x 100 %]
Wielslip kan dus zowel positief (remmen) als negatief zijn (accelereren).
Het verband tussen de wielslip en de rolwrijvingscofficint () laat zich
in eerste instantie grafisch door een vrijwel rechte lijn voorstellen (afb.
1.4). Dit noemt men het stabiele gebied. In het stabiele gebied is de
relatie tussen wielsslip en de wrijvingscofficint rechtevenredig. Dit gaat
op tot een wielslip van ongeveer 20%.
Afb. 1.4 Het stabiele (rem)gebied. Wielslip en wrijvingscofficint vertonen een rechte evenredigheid.
Afb. 1.5 Boven de 20% wielslip neemt de wrijvingscofficint af. We spreken van het instabiele
gebied.
THEORIE
THEORIE
12
remcofficint ()
tractiecofficint ()
Fw= x Fn
Afb.1.6 De -grafiek tijdens het remmen (1e kwadrant) en tijdens acceleratie (3e kwadrant). Er worden in de grafiek drie band-/wegdeksituaties weergegeven.
13
THEORIE
Afb. 1.7 De toestand van het wegdek bepaalt in hoge mate de maximaal haalbare wrijvingscofficint. De steilheid van de stabiele -lijn wordt in grote mate door de band bepaald.
Afb. 1.8 De centripetaalkracht ontstaat uit een wrijvingskracht tussen band en wegdek. Deze kracht zorgt ervoor dat de auto van richting verandert (heft centrifugaalkracht op).
THEORIE
14
We maken onderscheid tussen , de wrijvingscofficint in langsrichting (voor remmen en accelereren) en s, de wrijvingscofficint in
dwarsrichting voor de bochten. Voor het begrip mogen we stellen, dat
wanneer er een beroep wordt gedaan op s, omdat het voertuig een
bocht gaat beschrijven, er minder overblijft voor en er derhalve minder sterk kan worden geremd. Afbeelding 1.9 geeft een indruk van de
relatie tussen en s.
Veelal wordt ook de volgende formule R =
2 + s2 gebruikt, waarin
R de resulterende wrijvingscofficint voorstelt.
Vv
S
R
Afb. 1.9 De relatie tussen de langs- en de dwarswrijvingscofficint.
Wanneer er dus sprake is van remmen en sturen, zal er om de benodigde remkrachten en stuurkrachten op te wekken een beroep moeten
worden gedaan op de wrijvingscofficint in lengterichting en in dwarsrichting. Deze relatie wordt duidelijk(er) in de grafiek van afbeelding
1.10. Hierin is te zien dat de beschikbare wrijvingscoefficient in dwarsrichting drastisch vermindert boven de 20% wielslip.
Het zal duidelijk zijn dat bij een klassiek ontworpen remsysteem de maximale
remkracht gepaard aan een maximale bestuurbaarheid van de auto op
gespannen voet met elkaar (kunnen) staan. Men is in in grote mate afhankelijk van het inschattingsvermogen en de ervaring van de bestuurder.
Conclusie
Wanneer we gedoseerd remmen en accelereren zullen we de wrijvingscofficinten aanspreken in het stabiele -gebied tot aan het knikpunt.
Na het knikpunt ontstaat het zgn. instabiele gebied, de wrijvingscofficint neemt af en de slip toe. Behalve dat er in het instabiele gebied
minder hard geremd en geaccelereerd kan worden, neemt ten gevolge
van de toenemende slip ook de richttingsstabiliteit van het voertuig af
(slipneiging van het voertuig neemt toe). Er wordt ook wel gesteld dat
de belangrijkste eigenschap van een ABS-systeem is, dat de bestuurbaarheid van het voertuig tijdens het remmen gehandhaafd blijft. Met
andere woorden: men kan tijdens het remmen blijven sturen.
VRAGEN
15
VRAGEN
16
.............................................................................................................
.............................................................................................................
.............................................................................................................
.............................................................................................................
11 Een te veel aan wielslip geeft een vermindering van de richtingsstabiliteit van het wiel. Wat wordt daarmee bedoeld?
.............................................................................................................
.............................................................................................................
.............................................................................................................
.............................................................................................................
VRAGEN
17