Professional Documents
Culture Documents
We bekijken dit onderwerp vanaf de vroeg moderne periode, deze begint rond 1440 wanneer
de boekdrukkunst word uitgevonden. Deze periode loopt door tot het uitbreken van de Franse
revolutie in 1789 de moderne periode. We bespreken de drukpers, theater, film en televisie
in relatie tot elkaar en plaatsen het in een maatschappelijke context.
Modernisering.
Economische modernisering:
- agrarisch rurale economie (Middeleeuwen): bestond uit een platteland met daarop
domeinen. De agrarische productie was bedoeld voor zelfvoorziening, of men kon het
gebruiken om te ruilen. Geld speelde in deze tijd nog nauwelijks een rol. En handelen
over een lange afstand kwam nauwelijks voor. Maar wanneer mensen naar de steden
trekken, begint geld en handel toch langzaam steeds meer een rol te krijgen.
- Handelskapitalisme (late Middeleeuwen/vroeg moderne tijd): de handel neemt steeds
meer toe. Er komen kooplieden, en geld word een belangrijk medium.
- Industriekapitalisme (vanaf de late 18e eeuw): mede door de industriële revolutie.
Hierdoor ontstond massaproductie en kon er makkelijk over lange afstanden worden
gehandeld (kolonialisme).
Politieke modernisering:
- feodaal koningschap (Middeleeuwen): een bestuurlijk en economisch systeem waarbij
het draaide om de grond. Er was grond van de leenheer in ruil voor bijstand met raad
en daad door de leenman. In geval van oorlog (daad) en wanneer er rechterlijke
uitspraken gedaan moesten worden (raad). Er was echter maar een beperkte
effectiviteit door de afhankelijkheid van de afstand tot de leenheer. Ook waren er
opvolgingsproblemen omdat bijvoorbeeld erfopvolging niet goed geregeld was. De
koning was niet meer dan een primus inter pares (1 onder de gelijken).
- new monarchy/absolutisme (vroeg moderne periode): toen het handelskapitalisme op
gang kwam en de geldeconomie, versterkte de positie van de koning. Er kwam meer
vrijheid in de steden, er ontstonden banken, er werden soldaten ingehuurd en er
kwamen ambtenaren waardoor bestuur op lange afstand mogelijk werd. Ook werden
er geleerden ingehuurd die idealen verspreidden als: raison detat en droit divin. Dit
betekende dat god de koning verkiest en de staat het beleid volgens eigen inzicht
voert. Tegelijkertijd is er een potentiële verzwakking van het koningschap door de
opkomst van de geldeconomie. De New monarchy is namelijk afhankelijk van
geldschieters en belasting. En door de ontwikkeling van de burgers gaan ze zich steeds
meer bemoeien met de politiek. Ze zien zichzelf steeds minder als onderdaan en gaan
in debat. Habermas: Zo ontstaat er een onderscheid tussen de privé-sfeer(religie,
economie, huiselijke sfeer en kunst) en de sfeer van het openbaar gezag/de overheid.
De burgerlijke openbaarheid wordt gevormd, het wordt een sociaal domein voor
rationeel maatschappelijk debat tussen burgers. Het wordt een platform voor de
constructie van sociale identiteit. De burger wil meer zijn dan een onderdaan. Dit
wordt een basis voor de verandering van het staatsgezag, er komt steeds meer vraag
naar een parlementaire democratie.
- parlementaire democratie.
De functie van de media zijn in deze ontwikkeling erg groot.
Er zijn ook andere visies op deze ontwikkelingen dan die van Habermas. Zo zien Briggs
en Burke het proces eerder als een evolutie dan een revolutie. Niet de technische
veranderingen veroorzaakte veranderingen in de samenleving, maar dat wat de mens met
deze techniek heeft gedaan. De interactie tussen mens en techniek.
Teksten.
De florentijnse politieke cultuur was evenals die van Athene in de oudheid mondeling en
visueel. Tijdens de reformatie ging gedrukt materiaal voor het eerst een belangrijke rol
spelen. Er werden pamfletten verspreid door aanhangers van Luther, en er werden
vertalingen gemaakt van de Bijbel.
Habermas legde de nadruk op wat hij noemt de privatiserende effecten van de reformatie.
Dit was een terugtrekking van gelovigen naar binnen, die werd gesteund door Luthers
overtuiging dat gehoorzaamheid aan de heerser de plicht van een goed christen was. Over
lange termijn kan Habermas volgens Briggs en Burke gelijk hebben, maar hun zien echter
hier al heftige discussies. Over de functie van de macht van de paus en de kerk. Dit
leverde een belangrijke bijdrage aan de opkomst van het kritisch denken van de publieke
opinie.
Om een bredere groep te bereiken volstond communicatie van mond tot mond niet,
waardoor de elite gebruik ging maken van publieke debatten en pamfletten. De
betrokkenheid van de mensen bij de Reformatie was zowel een oorzaak als een gevolg
van de betrokkenheid van de media.
Na het stichtten van de protestante kerken konden hun tradities worden doorgegeven via
de opvoeding van de kinderen. De protestanten voerden een media offensief, om hun
eigen ideeën naar buiten te brengen en om de katholieke kerk belachelijk te maken.
Hiervoor gebruikten ze bijvoorbeeld toneelstukken en prenten. Ze wilden met alle
christenen communiceren. Langzaamaan werd het drukken van de geschriften steeds meer
een commerciële kwestie.
Omdat slechts een minderheid van de bevolking kon lezen en schrijven is het logisch dat
de mondelinge communicatie bleef domineren. Zo was preken van enorm belang tijdens
de reformatie. En afbeeldingen werden gebruikt om door te dringen tot de ongeletterde.
De ontwikkeling van propaganda en structuur is een onvermijdelijk gevolg geweest van
de uitvinding van de boekdrukkunst. Maar direct gezien waren ze het resultaat van de
godsdienstoorlogen van de 16e eeuw. Propaganda en censuur waren religieus voordat ze
politiek werden.
Tegen Habermas kan worden ingebracht dat de Duitse reformatie bijdroeg aan de opkomst
van de publieke sfeer. In ieder geval gedurende enige tijd. Men kwam er steeds meer
achter dat het nieuwe medium een krachtig politiek instrument kon zijn.
Na de jaren 1520 neemt het aantal aanwijzingen van openbare discussies af. Maar later is
er genoeg nieuws te melden voor de media. Men zocht steeds vaker mensen op om steun
te krijgen, vaak politieke steun. Het verspreiden van nieuws zorgde voor een hechtere link
tussen politieke centra en regio’s. Dit heeft een positief effect gehad op de ontwikkeling
van een politieke cultuur.
De verlichting sluit aan bij Habermas. Men ging voortaan uit van de rede, en moest
kritisch zijn. De media waren bij uitstek hun instrumenten. Er heersten tijdens de Franse
Revolutie nog censuur, waardoor plaatsten als koffiehuizen politiek belangrijk waren. Ook
kwam er een encyclopedie welke erg belangrijk is geweest voor de communicatie.
De revolutie was gunstig voor de pers aangezien er veel opwindend nieuws te brengen
was. Drukwerk en mondelingen of visuele communicatie waren zeer belangrijk tijdens
deze periode. Media werden doelbewust gemobiliseerd om houdingen te veranderen, dit is
te beschrijven als propaganda.
Kanttekeningen:
- Briggs en Burke benadrukken echter dat er in de vroegmoderne periode voldoende
vormen van openbaarheid aanwezig waren.
- Openbaarheid is een abstract begrip. Het krijgt steeds weer andere invullingen,
afhankelijk van onder andere tijd en plaats.
Een voorbeeld van hoe openbaarheid zich kan ontwikkelen is te vinden bij de
plechtige intochten van de vorst gedurende de late Middeleeuwen en de vroegmoderne
periode. De macht van de vorst was tijdens deze periode nog grotendeels op leenrechtelijke
basis gebaseerd. Hierdoor was het voor de soeverein van groot belang om zich tegenover de
buitenwereld te doen erkennen als de personificatie van orde, recht en welzijn. Om dit te
bereiken maakte de vorsten van de 14e eeuw steeds meer gebruik van de tot dan toe bestaande
communicatiemiddelen. Ze wilden de legendevorming rond hun persoon versterken om bij
hun onderdanen gevoelens van loyaliteit en saamhorigheid te creëren. Er kwamen plechtige
intochten waarin drie stadia zijn terug te vinden: communicatie, propaganda en spektakel.
De vorstelijke intochten waren aanvankelijk bescheiden te noemen, maar vanaf ongeveer
1350 werden deze steeds indrukwekkender en spectaculairder. Ook ontstonden er
schouwspelen die de relaties tussen de soeverein en de vorst moesten verduidelijken. Deze
gebeurtenissen vonden plaats om de collectieve identiteit van de burger tegenover de vorst
te bevestigen. Er werd dus getracht om de loyaliteit van de burgers te stimuleren evenals
het vorstelijk gezag. Al bleven de plechtige intochten echter de enige vorm van
massamedia die een rechtstreeks contact tussen de vorst en de bevolking mogelijk
maakten.
Media hebben een functie in amusement, als uiting van commercie. Het is een opkomend
kapitalisme. De gilden gebruikten media als productie. Ze wilden er geld mee verdienen.
En omdat het allemaal nog vrij nieuw was bestonden er nauwelijks regels voor media.
Elizabeth regeerde van 1558 tot 1603. Ze was maagd, hield van feesten maar leefden wel
erg zuinig. Er was veel vermaak aan het hof. Zo waren er bijvoorbeeld interludes. Dit
waren theatrale en muzikale spektakelstukjes. Ook waren er masques. Deze werden
uitgevoerd door de gasten na het eten. Het was een eerbetoon aan de vorst. De anti-
masques waren een komische of dramatische aanvulling op de masque. Deze hadden
uitgeschreven teksten en werden uitgevoerd door beroepsspelers. Acteurs kwamen
oorspronkelijk van het religieuze toneel. Dit was afgeschaft in Engeland, waardoor ze
hiervoor gebruikt werden. Uiteindelijk ontstaan er toneelvoorstellingen.
Om dit te organiseren werden er livery companies gevormd. Als acteur moest je worden
opgenomen in de huishouding van het hof. Vrouwenrollen werden in het Elizabethaans
theater gespeeld door mannen. Als salaris gaf Elizabeth kleding.
Maar waar kon men publiek vinden? Londen groeide erg snel. De handel, scheepvaart en
de bevolking met name. Hierdoor ontstond er een groter publiek. De stukken werden
opgevoerd in herbergen of accommodaties waar voorheen dierengevechten werden
gehouden.
Inns of court opleidingsinstituten voor juristen. Hier werd ook commercieel theater
georganiseerd: private theaters. Dit was voor een specifieker publiek bedoeld dan de
public theaters. Voor de studenten was er scholing, onderdak en amusement.
Maar van 1550-1600 waren er ook beperkende factoren voor het commerciële theater in
Londen. Zo ontstonden er godsdienstige conflicten met bijvoorbeeld de protestanten. Zei
waren namelijk fel tegen het theater. Ook waren er staatsinstanties die op alles toezicht
hielden wat religieuze conflicten kon veroorzaken, dus ook theater. Echter waren niet alle
protestanten vies van theater.
In Nederland is de oorsprong van het commercieel theater te vinden in de late 16e eeuw,
tijdens de 80-jarige oorlog. Er was geen koninklijk hof zoals in Engeland en er heerste een
nasleep van de Reformatie. De aanleiding voor het ontstaan van theater was de noodzaak
om de armenzorg te blijven financieren. Men belaste de publieke vermakelijkheden als
kermis en toneel.
Teksten.
Media is een vorm van amusement, maar heeft uiteraard ook een belangrijke functie in
serieuze zaken. Zoals de machtsposities tussen groepen in een samenleving. Media kon
worden gebruikt om sociale posities te bevestigen, of juist aan te vechten.
De modernisering heeft tot een nieuwe sociale ordening geleid:
Middeleeuwenadel,geestelijkheid, derde stand(o.a. vrije boeren).
Late Middeleeuwen/vroeg moderne periodede stedelijke burgerij wordt steeds
belangrijker.
18e 19e eeuwde arbeidersklasse komt erbij.
Frans classicisme. Richeleu was een Franse kardinaal die het centrale staatsgezag heeft
versterkt met praktische en ideologische middelen. Zijn inspiraties kwamen uit geschriften
van de klassieke oudheid. Ze wilden staatsgezag en kerkgezag scheiden, dit was immers in
de oudheid ook zo. Verder had men behoefte aan een stabiele samenleving.
Het theater werd gereguleerd. Klassieke teksten (vooral uit de poetica van Aristoteles)
werden gebruikt als handleiding van de opvoering van een stuk. Verder gebruikten men
voor het bouwen van de theaters boeken uit de oudheid.
Het theater had een perspectief decor, er waren verschillende lagen aanwezig. De acteurs
waren op een bepaalde manier opgesteld. Zo stond de koning altijd in het midden, met
daaromheen de edelen. Dit werd vergeleken met planeten die om de zon heen draaien.
Ook in de zaal zat de koning in het midden. De zaal was een weerspiegeling van de
sociale verdeling.
Waarom wilden ze het theater reguleren? De vorst moest natuurlijk wel nog zijn
standpunten laten zien aan zijn onderdanen. Omdat deze niet meer aanwezig was in de
stad, maar naar Versailles vertrok werd hij symbolisch gepresenteerd in Parijs.
Ancien regime = het oude regime, het classicisme en absolutisme was toen in Frankrijk op
zijn hoogste punt.
Theater werd dus ingezet om sociale onderscheiden duidelijk te maken. De staat schrijft een
bepaalde esthetische smaak voor aan de onderdanen, en mengt zich op deze manier dus in de
privé-sfeer.
Maar er kwam een reactie van het gezag op deze ontwikkeling. In 1706 werden de dialogen
verboden. Er kwamen nu voortaan liplezers in de zaal die de tekst wel hardop zeiden,
waardoor er toch een soort dialoog was. In 1709 werden de monologen verboden. Daarom
moest men gebarentaal gebruiken of kwamen er engelen met tekstbordjes naar beneden.
Het kermistoneel werd een platform dat was gericht tegen het staatstoneel. Op deze manier
ontstond er een tegenstelling tussen de elite cultuur en de populaire cultuur. Dit brengt wel
kanttekeningen met zich mee:
- de tegenstelling is niet van alle tijden, en dus geen natuurlijk gegeven.
- De tegenstelling is vooral een theoretische en ideologische constructie.
Alle sociale groepen werden op de kermis gesignaleerd, zelfs de koning. De adel speelde
binnenshuis kermisje. Opera comique: De baas van de opera verhuurde zijn recht om
spektakel te tonen aan de kermisartiesten. Hij had zo geld om zijn faillissement tegen te gaan.
Kermisartiesten maakten een grappige vorm van opera. Dit trok super veel mensen en de baas
werd jaloers. Hij kocht zijn rechten dan weer terug. Het was dus vanaf de kermis
geïmporteerd in de classicistische opera cultuur.
Teksten.
Van de late Middeleeuwen tot na de Renaissance ontstond de publieke sfeer vooral rondom de
ceremonies van de koning. Maar in de 17e eeuw, toen de koning in Versailles ging wonen,
ging dit terug naar enkel de naaste omgeving van de koning. Alleen een kleine groep mensen
nam dus nog deel aan de ceremonies. Daarom werd de koning “levend” gehouden in de
toneelstukken in Parijs.
De kopers van de goedkoopste kaartjes wilden hun kritische mening geven over een
voorstelling. De mensen in de pit reageerde met afgedrukte materialen. Dit sprak het doel van
de koning tegen.
In het midden van de 18e eeuw kwam de verlichting in Frankrijk op. Men wilden toen ook
zitplaatsen in de pit maken, zodat er minder chaos kwam in het theater. In 1777 kwam er nog
meer commentaar op de staanplaatsen in de pit. Het werd gezien als een liberale plek waar
mannen het steeds weer probeerden om het met elkaar eens te zijn over wat er op het podium
gebeurde. Voor andere was de staande pit een theatraal Utopia. De deugdzame mensen waren
namelijk op een verlichte manier bezig. Dit debat ging nog heel lang door.
1780-1800 revolutietijdperk.
- patriottentijd (1780-1787): burgers wilden meer inspraak. Er ontstonden opstanden
tegenover de stadhouders.
- Franse revolutie (1789): er ontstaan universele idealen over vrijheid en gelijkheid.
- Franse invasie (1795): er ontstaat een revolutie in Nederland.
De vroege pers had echter ook problemen. Er heerste nog censuur waardoor je niet alles
zomaar op kon schrijven. En doordat exemplaren door amateur-journalisten werden gemaakt
verdwenen ze snel. Je had nog geen bedrijven waardoor continuïteit uitbleef.
Habermas was zeer positief over de publieke sfeer in de late 18e eeuw. Hij was voor burgers
die actief met politiek bezig waren en hierover praatten. Dit was gedurende de 18e eeuw op
een positieve manier aanwezig volgens Habermas. Hij levert kritiek op de inactieve burgers
uit de 19e eeuw.
Thompson is juist negatief over de publieke sfeer aangezien er nu nog maar een klein deel van
het publiek werd bereikt.
Tussen 1800 en 1830 stort het publieke debat grotendeels in. Men hield zich nu meer bezig
met ontspanning dan met politiek. Dit had verschillende oorzaken:
- men was na jaren van revolutie hier een beetje moe van geworden en wilde voortaan
rust.
- Door onder andere Napoleon werd er ontzettend veel censuur op de pers uitgeoefend.
Zo kregen alle bladen een dagbladzegel (een artikel werd eerst gecontroleerd voordat
het gepubliceerd werd, en kreeg bij goedkeuring een zegel).
- Er heerste economisch verval.
Voor Habermas en Thompson was deze periode niet echt relevant.
Het liberale tijdperk correspondeert met de idealen van Habermas. De burger moet zelf zijn
status verdienen en meedenken. Thompson vond het publiek echter nog steeds veel te beperkt.
Zo had alleen de mannelijke elite kiesrecht. Van 1848 tot 1870 blijft deze situatie min of meer
hetzelfde.
Van 1870 tot 1914 komt de massamedia op. Habermas ziet een neergang in de publieke sfeer.
Thomspon is juist positief aangezien er nu veel meer mensen bereikt worden. Er komen
persbureaus waardoor er een constante stroom aan persuitingen ontstaat. De pers wordt steeds
professioneler en groter.
Verzuiling = vorming van ideologische netwerken van meerdere organisaties, die een
monopolie op representatie hebben. De samenleving werd opgedeeld in een reeks van sociale
groepen. Men kon van wieg tof graf binnen een bepaalde cultuur opgroeien. zo kwamen er
verschillende politieke stromingen met elk hun eigen idealen op gang. Door de verzuiling
probeerden ook achtergestelde groeperingen groot te worden. Zo zetten de orthodox-
protestanten zich af tegen de liberalen.
De anti revolutionairen werden geleid door Kuyper. Ze zetten zich in voor religieus onderwijs
en waren tegen de franse revolutie en liberale modernisering.
De katholieken waren vanaf 1840 voor religieuze zelfbeschikking. Ze gingen zich afzetten
tegen de liberalen en werkten samen met de ARP in de schoolstrijd.
Habermas vindt dat door de verzuiling het publiek uit elkaar valt. Ook ontstaat er een
hierarchie. De massa wordt vertegenwoordigd door de elite van de zuilen. Ook is hij tegen
entertainment aangezien dit niet diep inhoudelijk nieuws is.
Thompson is echter positief. Achtergestelde groepen krijgen nu veel meer kansen en worden
politiek gepresenteerd.
Teksten.
Dit blijkt ook uit het feit dat er bij huldigingen sociale groepen zich gingen
manifesteren. Ze wilden onderscheidden worden van de adel enerzijds en het “gemene volk”
anderzijds. Blijkbaar hadden de burgers gedebatteerd over politieke onderwerpen. Hierbij
hebben ze bepaalde idealen gevormd en hebben de mensen met dezelfde meningen elkaar
opgezocht. Tijdens plechtigheden hebben ze zich verzameld om hun idealen daar aan de
buitenwereld te tonen.
Een ander voorbeeld is te vinden in de ontwikkelingen binnen het theater. In het
theater waren steeds meer kenmerken van de openbaarheid aanwezig. Zo ontstonden in de
tweede helft van de negentiende eeuw in Engeland sensatie drama’s, een vorm van het
melodrama. Dit was spektakel theater waarin heftige emoties en special effects voorkwamen.
Ook de strijd tussen het goede en het kwade was een belangrijk aspect bij deze vorm van
theater. Het theater werd een soort ontmoetingsplaats waar burgers bij elkaar kwamen en het
publiek zeer betrokken bij het stuk was. Ze reageerden actief op de gebeurtenissen in het stuk
door mee te schreeuwen of hun ongenoegen te uitten.
De staat schreef door middel van theater een bepaalde esthetische smaak voor aan de
onderdanen en mengde zich dus in de publieke sfeer. De hiërarchie in de samenleving kwam
ook tot uiting in het theater. De acteurs hadden een bepaalde opstelling, evenals de
toeschouwers. De koning zat dan ook altijd in het midden en verschillende sociale lagen
hadden allen hun eigen plaats. De zaal was een soort weerspiegeling van de sociale verdeling.
Ook werd het een plek waar men heen ging om gezien te worden, om een bepaalde status
aan de omgeving te laten zien. Vaak gingen de stukken over alledaagse dingen waarbij ze
vergelijkingen konden maken met hun eigen dagelijkse leven. Het was een soort spiegel,
met reflecties van hun gemeenschappelijke leven.
Dit theater zorgde er uiteindelijk voor dat de burgers meer voor hun rechten opkwamen en
ideeën uit konden wisselen. Dit zou je dus kunnen zien als een vorm van openbaarheid. Echter
is er hier geen sprake van een rationeel debat, dat volgens Habermas nodig is om van een
openbaarheid te spreken. Maar het kan wel een aanleiding worden om later van een
openbaarheid te kunnen spreken, aangezien burgers op deze manier een ontwikkeling
doormaken die later toegepast kan worden. Door er met elkaar over te praten en ideeën uit te
wisselen werd er bepaalde kennis opgedaan. Op den duur zullen ze met behulp van het
beschavingsoffensief beter in staat zijn om op een rationele manier te discussiëren.
Wanneer de 18e eeuw vordert verplaatst het kermistheater zich van Parijs naar de Boulevard
du Temple. Na de franse revolutie van 1789 wordt de adel zo goed als afgeschaft. De burgerij
die eerst weinig te zeggen had krijgt meer politieke macht. Er waren geen beperkende regels
meer en het classicisme werd tijdelijk afgeschaft.
Vanaf 1800 komt het melodrama op gang. Dit waren theaterstukken met heftige emoties.
Goed was tegen het kwaad en er werd speel spektakel en special effects gebruikt. Hiervoor
werden nieuwe technieken gebruikt. Ook in China ontstaat theater dankzij de superheld
Chung. Het melodrama werd eerst populair in Parijs, later in de rest van Frankrijk en
vervolgens ook buiten Frankrijk.
De grote naam van het melodrama is: Gilbert de Pixerecourt. Hij schreef vele stukken, met
name over de heftige tijd waarin men toen leefde. Europa stond namelijk rond 1800 in vuur en
vlam qua oorlogen en emoties. Iedereen was door de revolutie gegrepen, dit werd cultureel
vertaald in het melodrama. Het werd de basis voor het theater als massa-amusement. Met
name onder de arbeiders was dit populair.
De zaal had een bepaalde indeling. De goedkope en slechte plaatsen waren te vinden in de
engelenbak, hier zaten de armen. Zij waren erg luidruchtig, hoe hoger de klasse hoe rustiger
het publiek. Alle sociale lagen waren geïnteresseerd in dit theater.
Langzaamaan wordt de burgerij machtiger op economisch en politiek gebied. Ze krijgen het
kiesrecht waardoor ze de macht naar zich toe kunnen trekken. Dit gaat stapje voor stapje.
Door het industriekapitalisme werd de groep fabrieksarbeiders (het proletariaat) steeds groter.
Ook zij wilden een aandeel in de macht en werden steeds actiever. De burgerij werd hier
nerveus van, ze voelden zich bedreigt. Ze reageerden hierop met behulp van repressie
(onderdrukking), ze onderscheiden zich op cultureel gebied (distinctie) en door inkapseling
(het proletariaat zich burgers laten voelen).
De burgerij probeert de eigen cultuur onder de aandacht te brengen. Een goed middel hiervoor
was onderwijs. Door te kunnen lezen en schrijven kon men nu ook beter en op een
genuanceerde manier kritisch debatteren en praten. Denk aan Habermas!
Het onderwijs werd een middel om burgers net en beschaafd te laten zijn. Voor die tijd greep
het onderwijs nog terug op de klassieke oudheid. Het bleek dat je hier in de praktijk niet veel
aan had. De sociale mobiliteit (omhoog gaan qua maatschappelijke status) was nog niet groot,
maar het principe was ontstaan.
Het traditioneel volksvermaak zoals de kermis werd afgeschaft. Dit werd gedaan om de
cultuur van het gewone volk te laten verdwijnen. Het romantisch drama kende een opmars.
Het burgerlijk realisme kwam centraal te staan. Niet de wereld van de adel maar de wereld
van de burgerij kwam op het toneel.
In 1870 komt het Toneelverbond. Zij vestigden de eerste acteursopleiding. Ze pleitten voor
literair hoogstaande toneelstukken in Nederland.
Distinctie het zich onderscheiden door het je eigen maken van de cultuur. Op de kaart
gezet door Pierre Bourdieu. Hij heeft aangetoond dat burgers zich niet alleen politiek en
economisch hebben ontwikkeld maar ook qua kennis van de cultuur (het cultureel kapitaal).
Door deze kennis op te doen sta je maatschappelijk hoger en onderscheid je je dus
distinctie.
Foucault komt met het begrip discours. Hij bedoelt hiermee dat de manier waarop men
spreekt de mate van macht laat zien.
Er was steeds meer sprake van een opwaartse sociale mobiliteit. Hoe meer mensen dit lukt,
hoe kleiner het gevaar van de lagere klassen tegenover de burgerij. Kantekening: er waren ook
mensen die zich rijk presenteerden maar dit helemaal niet waren. Ook was er neerwaartse
sociale mobiliteit mogelijk.
Door het ontstaan van commercie en dus de consumptiemaatschappij werd iedereen verleid
(door de Chungmeister) om van alles te kopen. Iedereen werd consument. Dit ontstond
geleidelijk.
Teksten.
De beheerst afstandelijke stijl van de media veranderde mede door invloed van de eerste
wereldoorlog in een emotioneel betrokken stijl.
Kranten hanteren een achteraf duidelijk herkenbare journalistieke stijl. Samen met de
inhoudelijke keuzes die een krant maakt, geeft die zicht op haar identiteit. Na de afschaffing
van de dagbladzegel in 1869 ontwikkelde de Nederlandse pers zich tot een massapers. De
krant wilde laten zien dat ze een opbouwende functie konden hebben in de samenleving. De
kranten sloten aan bij de burgerlijke deugden die in Nederland werden gekoesterd. Veel van
de nieuwe lezers hadden nog niet het vermogen om kritisch een krant te lezen en geloofden
alles wat er in stond.
Elke krant wilde leiding geven aan hun lezers en een gids zijn in hun ontwikkeling. De
redactie bepaalde immers wat de lezer moest weten, wat goed voor hem was. Hierbij past een
beheerst afstandelijke stijl. Op bezonnen wijze en met behulp van argumenten lichtten de
kranten de lezer voor. Dit ging goed samen met het strijden voor een politiek ideaal.
Het uitbreken van de eerste wereldoorlog stimuleerde het debat over de rol die de pers
vervulde of zou moeten vervullen in de samenleving. Dit kwam mede doordat men dacht dat
de oorlog was veroorzaakt door buitenlandse kranten.
Bij de emotioneel betrokken stijl richt men zich niet op de ratio van de lezer, maar wordt er
ingespeeld op diens gevoel. Zij ging uit van de behoeften van haar publiek. De lezer moest
zich met het nieuws kunnen identificeren. De telegraaf koos dan ook partij in de 1e WO. Hun
doel was de nieuwsgierigheid van het publiek te bevredigen en zijn hartstochten te prikkelen.
Gevreesd werd dat deze stijl zou gaan overheersen, maar men wilde geen inbreuk plegen op
de persvrijheid.
De meeste Nederlandse kranten hadden ten tijde van WO1 meer het karakter van een journal
d’opinion dan van een journal d’information. Dat wil niet zeggen dat zij geen aandacht
besteedden aan het nieuws, maar zij ruimden veel plaats in voor artikelen OVER het nieuws.
Ze ontstond er een afstand tussen het nieuws en de lezer. Tijdens de oorlog was er veel vraag
naar nieuws, men wilde heel graag weten wat er gebeurde.
Ook de presentatie van het nieuws veranderde. Hierdoor verschoof de Nederlandse pers
voorzichtig naar een emotioneel betrokken stijl. Er kwamen steeds vaker vette koppen bij
kranten. Ook werden er steeds meer illustraties toegevoegd. Het is opvallend dat de
tegenstanders van de Telegraaf toch enkele elementen uit deze krant over gingen nemen.
Teksten.
De eerste filmprojectie voor een betalend publiek was ontwikkeld door Lumiere en Louis. Ze
waren zakelijk slim. Dit gebeurde in Parijs op 28 december 1895. hiervoor was dit al eens
gebeurd, maar dit was niet voor iedereen beschikbaar. De filmpjes die te zien waren heetten
sujets actuel. Deze duurden vaak maar enkele minuten. Edison kwam met de kinetoscoop. Dit
was een soort kijkkast waar een kwartje in moest om het te laten werken.
Er zijn verschillende manieren om als mediawetenschapper tegen de eerste filmvoorstelling
aan te kijken:
- als het begin van een nieuw medium. Dit is een steeds verder te volmaken kunstvorm.
Het probleem is nu echter dat je het teleologisch bekijkt, als een soort reis naar een
einddoel.
- Als volgende stap in de richting van visuele representatietechnieken. Die nieuwe
filmtechniek is zo een gevolg van eerder uitgevonden techniek.
- Niet alleen vanuit het medium maar ook vanuit de toeschouwer. De voorstelling van
28-12-1895 was een begin van het cinematografisch dispositief. Voor het publiek is
het een wisselwerking tussen de toeschouwer en het scherm.
Elementen hiervan zijn:
Filmmakers zagen de toeschouwer niet als daadwerkelijk een toeschouwer, maar nog meer als
een theoretische constructie.
Uiteraard had de filmische illusie al voorgangers in andere media.
Vanaf ongeveer 1840 ontstaat er populair visueel vermaak in Parijs in allerlei vormen. Er
komen steeds vaker illustraties in kranten. Tentoonstellingen werden steeds realistischer
doordat men er zelf doorheen kon lopen en er kwamen panorama’s. er was veel vraag naar
visueel spektakel en extreem realisme. Realistische weergaven van de werkelijkheid
overstemden de werkelijkheid zelf.
Het spectatorship was voor mannen en vrouwen, en voor alle verschillende lagen in de
bevolking. De vroegste Lumière films, hun vertoning en het zich na 1895 verder
ontwikkelende ‘cinematografisch perspectief’ moet je zien in het verlengde van de op
realitisch spektakel gerichte dispositieven van eerdere mediavormen, zoals beschreven in het
artikel van Vanessa Schwartz.
Teksten:
Weinig mensen in de wereld houden zo veel van amusement als de mensen uit Parijs. Er is
altijd wel wat te beleven. In de late 19e eeuw werd Parijs het Europese centrum voor
entertainment voor de bevolking genoemd. Het realisme van het spektakel was hierbij erg
belangrijk.
Het Parijse lijkenhuis werd een groot succes, waar veel verschillende mensen op afkwamen.
Het was meestal een publiek theater waar men dode lichamen kon zien. Deze waren van echt
vlees en bloed, dit werd een groot succes.
Het museum Grevin werd later opgericht en bouwde voort op de successen van het lijkenhuis.
Dit is vandaag de dag nog steeds geopend. Er waren herkenbare kleine verhaaltjes te zien die
aansloten bij de bezoekers. Ook werd er commercieel gedaan doordat de collectie constant
veranderde.
Ook kwamen er panorama’s. in deze tijdschriften kwamen hedendaagse onderwerpen aan
bod. Ook hier hadden weer vele verschillende mensen interesse in.
Realiteit werd op verschillende manier gepubliceerd. bijvoorbeeld werd er ingespeeld op de
illusies van de spectator.
College 8: Radio, pers en publieke sfeer in Nederland, 1918-1940.
Habermas is over de late 18e en de vroege 19e eeuw positief aangezien er nu de voorwaarden
aanwezig waren waardoor burgers vrij konden debatteren. Hij had een participatie
democratisch ideaal. Dit in tegenstelling tot Thompson. Hij had een representatief (van
boven) democratisch ideaal en was negatief over deze periode. Volgens hem was de grote
meerderheid van de bevolking uitgesloten van debat. Alleen de elite kreeg hier de kans toe.
Hij vond de democratie nog niet groot genoeg, maar zag deze periode echter wel als een goed
begin.
Na 1870 is Thompson zeer positief. Nu kregen de achtergestelde groepen namelijk de kans
om zich te mobiliseren en te presenteren door de verzuiling. Habermas is echter negatief
omdat burgers nu passief worden. Ze laten zich representeren door iemand anders.
De massamedia kwamen op in een context van industrialisatie. Men trok van het platteland
naar de stad(urbanisatie). Voorheen bracht men hun leven door in een vertrouwde omgeving
met hun familie. In de steden waren ze veel meer op zichzelf gewezen en moest men zich
bewijzen. Hierdoor kwam er een sterke behoefte aan communicatiemiddelen. Door de groei
van de mobiliteit gaat het leven zich steeds meer op grotere afstanden afspelen. Er ontstaat
langzaam aan een consumptiesamenleving vol reclame en massamedia. Reclame was niet
alleen bedoeld om producten aan te prijzen, maar ook om een levensstijl te promoten.
Door de komst van radio kwam entertainment de huiskamer binnen. Hertz kwam tot de
ontdekking dat er elektrische golven mogelijk waren in 1888. Marconi ging hiermee
experimenteren en ontdekte dat dit ook op grote afstanden mogelijk wasWireless
Telegraph. In 1901 werd voor het eerst een bericht doorgezonden aan Amerika. De Forest
vond de audion uit. Hiermee werd het mogelijk om een stem te versterken. Op den duur
ontstonden er radio-uitzendingen.
Veel amateurs gingen zelf experimenteren met de nieuwe technieken. Habermas was positief
door de komst van de radio.
In de VS ontstond een commercieel model rondom radio. Er kwamen netwerken van stations
die met elkaar verbonden waren. Dit was een model voor radio en televisie. In Engeland
ontstond echter een publieke service model. De staat had een monopoly over het uitzenden
van radio. Dit was de BBC. Deze had echter wel redactionele onafhankelijkheid. Hun enige
opdracht vanuit de overheid was: informatie, educatie, entertainment.
In Nederland waren er twee grote radiofabrikanten: Philips en Idzerda. Amateurs maakten
steeds vaker radio-uitzendingen en waren al snel succesvol. Al heel snel kregen de
verschillende zuilen de radio in de smiezen.
ProtestantenNCRV
KatholiekenKRO
SocialistenVARA
Vrijzinnige protestantenVPRO
Teksten.
De gouden periode van de radio was van 1930 tot 1940. Het was geïntegreerd in de
samenleving en werd gezien als middel voor entertainment en als bron voor informatie.
Tijdens de 2e wereldoorlog werd het gebruikt als middel in de oorlog voor informatie en
communicatie en ook als middel voor propaganda.
De eerste filmvertoning in Nederland was op 12 maart 1896. Films werden verspreid met
behulp van bijvoorbeeld reisbioscopen. Er werden dan korte filmpjes in een programma
gepresenteerd. De technische kant van de film was een onderdeel van de “attractie.” Niet
alleen de film maar ook de techniek werd laten zien in de reisbioscoop als een
wetenschappelijk fenomeen.
Variete theaters waren ook filmprogramma’s met korte filmpjes, maar hier vond ook
theater/live-acts plaats. Er werden filmpjes gepresenteerd van het theater, dit scheelde kosten.
Vanaf 1907 is er een opkomst van vaste bioscopen. Eerst kwam dit voor in aangepaste oude
theatergebouwen. Voor 1907 werden films door exploitanten gekocht en later verkocht.
Daarom waren reisbioscopen handig aangezien er steeds naar een nieuw publiek gezocht
moest worden. Na 1907 werden films voortaan verhuurt. Zo is er een grotere doorstroom qua
film en is het mogelijk om op een vaste plek (dus verschillende) films te tonen.
Vanaf 1910 komt de lange speelfilm op. hierdoor ontstaan er filmsterren welke een positieve
bijdrage leverden aan het trekken van publiek. De exploitanten kregen vaak een monopoly-
systeem. Ze kregen het alleenrecht bij het huren van een film deze in een bepaald gebied te
tonen. Niemand anders mocht dat dan doen voor een bepaalde periode. Ook ontstond er
block-booking: een voorwaarde bij het huren van een film dat je ook andere films moest
huren en tonen van dezelfde verhuurder. Je kocht een pakket aan films die allemaal getoond
moesten worden om ook de minder populaire films te verkopen. Hierdoor ontstond première
theaters die vaak alleen voor de elite waren.
Tegelijkertijd ontstond er een groeiend protest tegen het bioscoopkwaad. Met name van de
confessionelen. Ze vonden dat de morele kracht van de film achteruitging. Daarom richtten ze
in 1912 de lokale filmkeuring op. Dit was onhandig voor de ondernemers aangezien er per
gebied andere stukken van de film niet getoond mochten worden. Al snel streefde men naar
landelijke filmkeuring.
Het is nooit goed gelukt om films in te kapselen in de vormende zuilenstructuur. Zo kwamen
de katholieken met witte bioscopen waar films werden getoond die door hen waren goed
gekeurd.
De eerste wereldoorlog zet de filmindustrie op zijn kop. Er kwamen bijvoorbeeld
importbeperkingen, aangezien de neutraliteit van Nederland anders in gevaar kon komen. Dit
was wel een tijdelijke stimulans voor de Nederlandse filmproductie. In Haarlem werd de
filmfabriek Hollandia opgericht. De grote ster en Nederlands eerste filmdiva was Annie Bos.
Tijdens de eerste wereldoorlog wordt de Amerikaanse filmindustrie een dominante speler op
de wereldmarkt, dit is niet tijdelijk. De amusementssector doet het in Nederland tijdens de
oorlog goed. Nu de levensstandaard vrij laag was, had men meer behoefte aan amusement.
Tuschinski bouwde vele bioscooptheaters waar hij goud geld mee verdiende.
Na de eerste wereldoorlog wordt de vermakelijkheids-belasting extreem opgevoerd en is er
nog steeds tegengas uit de confessionele hoek. Uiteindelijk wordt in 1921 de Nederlandse
bioscoopbond tot stand gebracht. dit was een combinatie tussen bioscoopexploitanten en
filmverhuurders. Hun kregen veel macht in handen.
De NBB komt dan ook in actie. er komen boycotacties tegen de hoge
vermakelijkheidsbelasting. Ook kwam er een lobby voor landelijke filmkeuring met in 1926
een bioscoopwet. Ze wilden een positieve reputatie richting de film vormen. Intellectuelen (de
filmliga) zagen films in die tijd vaak nog als een goedkope manier van kunst zonder inhoud.
Er werden tijdschriften opgericht waar men filmkritiek kon uitten. Ook werden er
kunstzinnige films vertoond maar in besloten kring. De filmliga zag geluid bij film als een
slechte uitvinding. Dit zou ten koste gaan aan de kwaliteit van het beeld. Het publiek kiest
echter massaal voor de geluidsfilm en de amusementsfilms uit met name de VS. De kritiek
van de filmliga heeft dus weinig effect.
College 10: Theater film en publieke sfeer in Duitsland, 1900-1933 (voor het nazi-
regime).
Bij de burgerlijke theatercultuur lag de nadruk nog heel erg op het tekstuele. De dramatekst
stond hier centraal spektakel op het toneel stond op de achtergrond. Er is een link te vinden
met het burgerlijk beschavingsoffensief. Het realisme stond voorop en de vierde wand: de
wereld op het toneel was een besloten wereld, alsof er geen publiek aanwezig was. De kunst
was een wereld op zichzelf autonoom en stond los van de rest van de maatschappij
Freischwebendheit. Het spektakeltheater verdwijnt niet volledig ( zo was er nog het Variete
Theater ) maar het verliest wel zijn maatschappelijke status.
Rond 1900 treden er veranderingen op. de film wordt een concurrent van het theater.
Kunstenaars en intellectuelen krijgen last van hun eigen Freischwebendheit wanneer de
kunst autonoom is, houdt de rest van de maatschappij zich er ook niet meer mee bezig. Men
gaat inspiratie putten uit de kunst die er is onder de lagere klassen van de maatschappij.
Er is een her-theatralisering van het theater. Men zag dat er mogelijkheden waren om veel
publiek te trekken. Wanneer men uit de autonomie zou kruipen zouden kunstenaars en
intellectuelen weer een leidende rol in de maatschappij kunnen krijgen.
Georg Fuchs:
Het Duitse publiek moet een eenheid worden met behulp van theater. Zo zouden de Duitsers
de wereld kunnen gaan veroveren. Hier was een nieuw soort theater voor nodig:
- Geen onderscheidingen meer in rangen. Geen sociale verdeeldheid in het publiek. Dit
werkt averechts met betrekking tot de vorming van een eenheid.
- Het publiek is in een bepaalde extase komen, in een Rausch: door wat er op het toneel
gebeurde moest het publiek als eenheid in extase worden gebracht. Dit werd
veroorzaakt door een confrontatie van het publiek met een sexueel geladen ritueel op
het podium.
- Fuchs haalde zijn inspiraties uit het Griekse theater van de oudheid, het middeleeuws
volkstheater en de populaire dans. Fuchs stelde het Kunstlertheater in Munchen op.
Zijn ideeën hadden geen succes.
Max Reinhardt:
Hij was de opvolger van Fuchs als leider van het Kunstlertheater. Door spektakel moest er een
maximale betrokkenheid met het publiek komen. Hij was tegen de vierde wand, en wel
succesvol. Hij werkte eclectisch leende allerlei ideeën van anderen om te gebruiken voor
een nieuw geheel.
Piscator:
Hij maakte politiek theater en gebruikte andere media (communistisch) die vol propaganda
zaten. Hij is een van de grondleggers van het agit-prop en kwam met realistisch theater op een
andere manier dan in de 19e eeuw. Het publiek werd de sociaal/politieke werkelijkheid op een
diepe manier getoond.
Teksten.
De man die grote veranderingen in het theater heeft gevormd is Max Reinhardt. Hij was
eerder al met allerlei vormen van theater in aanraking gekomen. Hij populariseerde hoge
cultuur theater zoals Shakespeare. Dit was gebaseerd op 3 principes:
- het spektakel ging voor op de literatuur.
- De tekst van het drama was een skelet waaromheen een multimedia ervaring werd
gerealiseerd.
- Hij voegde de principes van populair theater en cabaret toe. Er was een constante
verandering aan mimiek en elementen.
Reindhardt voegde muziek, zang, dans en acrobatiek toe aan klassieke en moderne werken
ook al stond dat niet in het script. Hij gebruikte reclamecampagnes om zijn projecten te
promoten.
In contrast met Fuchs was het theater volgens Reinhardt een plek waar men de dagelijkse
sleur en sociale realiteit kon ontvluchten Reinhardt gebruikte een driedimensionaal
ultrarealistisch diep podium. Fuchs gebruikte juist een onrealistisch totaal gestileerde vorm
van productie. Fuchs was voor een langzame en ritmische vorm van acteren. Terwijl
Reinhardt hield van diversiteit en vitaliteit in het acteren.
Doorgebruik te maken van goede techniek, de harmonisering van decor taal en choreografie,
introduceerde Reinhardt een nieuwe dimensie in het Duitse theater.
De beroemdste propaganda film uit deze tijd is “Triumph des willens” van Leni Riefenstahl.
Dit was de lievelingsactrice van Hitler. Dit was een hele vernieuwende en originele film die
de media en propaganda van de nazi’s representeerde. Deze film is nu nog steeds verboden in
bioscopen omdat men bang is dat er weer nazi gevoelens zullen ontstaan.
Maar critici viel veel op aan deze film waardoor dit mogelijk zou zijn. Zo vindt Winston de
film veel te langdradig en oersaai. Elsaesser ziet de film als een amateur werk, er is alleen
vernieuwing in het onderwerp. Wel was het bijzonder en vernieuwend dat de bestaande
technieken nu voor politieke doeleinden werden gebruikt.
Elsaesser zag een link met de hedendaagse nieuwsuitzendingen. Zo zag je op 9-11 de hele dag
vliegtuigen in het WTC vliegen. Deze herhaling is terug te vinden in “triumph des willens.”
Ook was de film niet representatief voor nazi-Duitsland. Omdat meeste films amusement
waren tijdens het nazi-regime. Zoals die grosse liebe.
Waarom regeert de Duitse filmindustrie tijdens het nazi-regime gewoon op dezelfde manier
door?
- er heerst rivaliteit met de VS.
- ze wilden de consumptiemaatschappij in stand houden, om de tevredenheid onder de
bevolking te behouden.
- Commerciële overwegingen zoals export.
De massa-manifistaties hadden hoog theatraal karakter om de deelnemers te onderwerpen aan
de Fuhrer. Er werd merchandising gebruikt door de nazi’s, zo kon de bevolking vlaggetjes
kopen. Dit was een grote bron van inkomsten voor de nazi’s.
Het gebruik van moderne media door de nazi’s was steeds gericht op de participatie van de
volksgemeenschap in collectieve happenings in live-karakter. Er was een Gleichschaltung
voor het nazi-regime bestond de burgerlijke openbaarheid, maar daarna werd alles onder
controle van de nazi’s gebracht en deze vernietigd. De media in Duitsland waren anti-
individualistisch.
Wel ontstaan er groeperingen tegen de nazi’s. zoals illegale pers en verzetsgroepen als Die
weisse Rose. En de Swing-Jugend ontwikkelde een eigen levensstijl in bijvoorbeelde
muziek en kleding. Ze waren anti-nazi en wilde zich niet voegen bij de Hitler Jugend.
Het televisietijdperk.
Na de 2e wereldoorlog ontstaat er een crisis binnen de filmindustrie. Het bioscooppubliek was
gehalveerd. Dit kwam door de opkomst van de televisie en de babyboom. Hierdoor ging men
steeds vaker in buitenwijken wonen in plaats van het centrum. Men ging in huiselijke kring
TV kijken. De overheid greep in door bioscopen gedwongen te laten verkopen.
De filmindustrie reageerde hierop:
- er kwamen samenwerkingsverbanden met televisienetwerken.
- Ze gingen zich richten op Blockbusters, op die dingen die voordelen hebben ten
opzichte van TV. Zoals een groot beeld en een mooi geluid. De voordelen van films
werden uitgebuit.
- De traditionele productie code werd afgeschaft er kon nu geweld en sex in de film
voorkomen. Dit gaf filmmakers de kans om een nieuw soort film te maken.
Ook de radio en de pers maken een crisis door na de komst van de TV. Vooral jongeren lezen
minder kranten en tijdschriften. Als reactie gaan bladen zich richten op mode, sterrendom en
lifestyle. Door de komst van de autoradio komt de radio weer op.
Habermas:
- de massamedia nemen het debat over van de burgers.
- De massamedia brengen entertainment, waardoor de burgers onvoldoende informatie
hebben voor een kritisch oordeel.
- Politici gebruiken massamedia om zich te verkopen aan de massa. Dit staat haaks
tegenover het kritisch rationeel debat.
Talkshows leveren volgens Habermas geen positieve bijdrage aan de publieke sfeer. Het
kritisch debat is dan namelijk niet rationeel en de deelnemers enkel bezig zijn met hun eigen
belangen. De setting is ook niet vrij maar juist bepaald door regels. De talkshows draaien om
entertainment en nauwelijks om kritisch rationeel debat.
Livingstone en Lunt:
Benadrukken dat het idee van een publieke sfeer die draait om een consensus
( overeenstemming van mening, eenstemmigheid ) moet worden losgelaten. Een gezonde
publieke sfeer draait juist het best op verschillende belangen en ideeën. Ze sluiten aan bij
Thompson welke gericht is op de evenredige representatie van verschillende maatschappelijke
groepen. Ze staan positief tegenover talkshows aangezien kleine groepen nu naar voren
kunnen stappen.
De digitale stad was een project op internet waar onafhankelijk rationeel gediscussieerd kon
worden. Deelnemers stelden zich open voor argumenten van anderen.