Professional Documents
Culture Documents
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org
Language: Dutch
*** START OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK KANNIBALEN OP DE NIEUWE HEBRIDEN ***
Den 26sten April 1910 bereikte ik Noum�a op Nieuw Caledoni� met de van
Marseille komende stoomboot van de Messageries Maritimes, waarop ik
mij te Sydney had ingescheept. Vier dagen later kwam de "Pacific" uit
Sydney in Noum�a en nam mij mee naar de Nieuwe Hebriden. Noum�a maakt
geen al te besten indruk; sedert Nieuw Caledoni� geen strafkolonie
meer is, nam de achteruitgang snel toe, en men krijgt in de stad den
indruk, dat ze nog in haar eigen aanleg moet groeien, zoo le�g en
verlaten doen zich de pleinen voor, zoo onverzorgd zijn de tuinen,
en zoo weinig aantrekkelijk zien de huizen eruit. Hier en daar zijn
over de trottoirs daken van gegolfd plaatijzer gespannen, waaronder
men naar stoffige winkels kan kijken, en waar op iederen hoek een
matrozenkroeg lokt. Er is een raadhuis, van hout opgetrokken, en
de residentie van den gouverneur is ook niet veel bijzonders. De
ambtenaren spelen kaart in de club en gaan vroeg naar bed, nadat ze
zich hebben laten vermaken door afgespeelde operadiva's uit Sydney
of door de voorstelling van een kinotheater.
Den volgenden dag bij het ontwaken waren we het rif al voorbij en
rolden op de zware, hooge golven, die de zuidoostpassaat over de
onmetelijke watervlakte jaagt, en een dag later deden we Port Vila
aan, de ingangshaven van de Nieuwe Hebriden op het eiland Elate. Uit
den lichten nevel van den zomermorgen kwamen de vormen van een
eiland voor den dag en de koepels van bergen, en bij het naderkomen
onderscheidde men kronen van vijgenboomen, die hoog boven het andere
groen uitstaken als kathedralen boven de huizen van een stad. Men
kon nu ook de branding zien schuimen tegen de vlakke kust, zag den
ingang van de wijde baai, herkende palmen, en onvoorziens waren we
al in de lagune, waar het water in den zonneschijn fonkelde met den
glans van juweelen. We hadden nu de vlakke landtongen achter ons, en
de bocht werd hier omzoomd door steile hellingen van koraalplateau's,
waarlangs watervallen van oerwoud neerstortten in overweldigenden
overvloed van gewassen. Er was iets spontaans in die weelde van den
plantengroei, en men werd herinnerd aan een vulkaan, waarbij de eene
rookzuil de andere schijnt te willen verdringen. Zoo scheen hier
de eene boom den anderen te willen verstikken als in de worsteling
om het leven, waarin de zwakkeren, beroofd van hun plaats, zich nog
krampachtig vastklemden aan den oever en ver daarbuiten, tot boven
de spiegelende watervlakte, terecht waren gekomen. Daar, boven het
water, welfden ze zich in ronde kruinen en vormden een prachtige
randversiering. Slechts hier en daar bleef het strand vrij, en het
blinkend witte zand scheidde het blauw van het water van het woudgroen,
zoodat het landschap in kleurenpracht straalde.
De baai vernauwde zich tot de eigenlijke haven van Port Vila, en kleine
eilanden lieten kijkjes toe op koele bochten, waar lichtgekleurde
huizen aan het strand stonden. Op het hooge plateau bij de stad lagen
grootere villa's, en in het havenbassin witte zeilschepen van de
planters. Ongeveer duizend meter van het land wierpen we het anker uit.
Het fransche residentshuis was een laag gebouw met een weide eromheen,
waar kippen en paarden liepen en die een kaal aanzien had. Maar van de
veranda had men een verrukkelijk uitzicht op den uitgang van de baai,
doordat de beide oevers te zien waren, die de watervlakte insloten
en hun landtongen vooruit schoven. Aan den horizon verloor zich dan
de open zee tot in het oneindige. Iririki ligt aan de overzij op den
groenen waterspiegel, en men kan gemakkelijk de goed verzorgde tuinen
onderscheiden met hun mengeling van cultuurplanten en natuurlijken
plantengroei. Daarnaast ligt de wijde haven in een druk spel van
kleuren, waarin het donkere purper van de koraalriffen door het water
te zien is. De pracht van het landschap was wel een vergoeding voor
het betrekkelijk minderwaardige van het menschenwerk.
Het zou het beste zijn geweest, als ik een eigen schip had zien te
krijgen; daardoor zou ik veel tijd hebben bespaard, daar ik niet
van andere schepen afhankelijk had behoeven te wezen. Nu werd ik
door transportmoeilijkheden opgehouden. Ik vond dus geen personeel,
en daar ik onbekend was met de verhoudingen op de eilanden, verliet
ik mij op den raad van den resident en vond den tocht met hem een
gelukkig toeval.
Dezen keer had niemand van het gezelschap geluk op de jacht. De avond
werd nog besloten met een danspartij in de bescheiden woning van de
beide dames. Op de zoete klanken van een grammofoon draaide men in
het rond, en zelfs de niet meer slanke moeder kon de verzoeking niet
weerstaan en huppelde met den niet mageren resident zoo ijverig mee,
dat men voor beiden bezorgd moest wezen. Wij sliepen aan boord bij
het zachte schommelen van het schip. Soms plaste een groote visch
in het water, maar verder was het stil en drukkend warm als in een
bangen droom.
Er was juist een heftige strijd over het recht op dien weg. De
protestantsche zendeling, de heer M., had dien weg door de inlanders
laten aanleggen en verlangde van een planter, den heer E., die in het
binnenland woonde, tolgeld voor elken zak copra, dien deze naar de
kust voerde. De planter was bereid, zijn aandeel aan het onderhoud
van den weg te betalen, maar weigerde, de hooge tol te betalen. De
inboorlingen, waarschijnlijk opgezet door den zendeling, versperden
hem daarom den weg en dreigden, zijn huis in brand te zullen steken,
als hij niet toegaf. Wij kwamen juist op tijd, om den twist voorloopig
bij te leggen. Daarna keerden we naar de kust terug, aten in de
schaduw van een tent en flaneerden het overige van den dag.
Men had mij de jacht op het droge rif als bijzonder prettig
afgeschilderd, en we maakten ons daarom den volgenden dag klaar, om
bij eb op de wijde vlakte avonturen te beleven. Op het rif had zich al
eenige plantengroei afgezet, voornamelijk mangroven, die zich op hun
luchtwortels boven den hoogwaterstand trachtten te houden. Ofschoon
er voor mij niets te jagen viel, was het waden door het stijgende,
lauwe water een genoegen, omdat ik er kennis kon maken met een wereld
van onbekende dieren. Er waren holothuri�n, die geel of purperkleurig
als worstjes in de poelen lagen en door de Chineezen worden gegeten,
waarom ze een kostbaar uitvoerartikel zijn. Groot was het aantal
kleurige vischjes, die in de plassen verschrikt heen en weer schoten,
evenals dat van de wormen, de zeesterren en polypen. Toen het water
hooger steeg, gingen we aan boord en zeilden verder naar Vao en van
daar verder noordwaarts, voeren door de Bougainvillestraat met haar
lastige stroomingen en wierpen des middags het anker uit in de haven
Canal du Segond in het Zuidwesten van het grootste eiland der groep,
Espiritu Santo of alleen Santo.
De resident stelde mij voor aan het planterspaar, den heer en mevrouw
Ch., en verzocht voor mij huisvesting. Zijn wensch was voor hen zoo
goed als een bevel. Ze hadden een jaar geleden een weelderig leven in
Parijs verwisseld voor het plantersbestaan op de Nieuwe Hebriden en
hadden, daar ze een oude plantage van de Societ� des Nouvelles H�brides
hadden gehuurd, dadelijk een huis gereed gevonden, anders dan de
overige kolonisten, die de eerste grashut voor zichzelf moeten bouwen
en vaak eerst na jaren zich een behoorlijk huis kunnen veroorloven.
Er was dus voor dezen planter veel te doen, wilde hij de koffieboomen
weer doen dragen, en om toch dadelijk wat te verdienen in den tijd,
voordat de koffie een opbrengst leverde, wat eerst na twee of drie
jaren te verwachten was, deed hij als alle planters en zaaide ma�s,
die in drie maanden al vruchten levert. Zijn arbeiders, kroesharige,
donkere, in lompen gekleede kerels, waren dan ook bezig, de een
voet lange ma�skolven te plukken. Met onverschillige hand wierpen
ze de goudgele vruchten over hun rug op den grond; daar werden ze
door eenige vrouwen opgezocht, in zakken gedaan en naar de loods
aan den oever gedragen. De heer Ch. wekte de menschen op, voort te
maken, daar de ma�s voor de verzending gereed moest wezen, tegen dat
de binnen enkele dagen te verwachten "Pacific" zou aankomen. Bij de
groote vochtigheid van het klimaat kan men de waren niet lang laten
liggen, zonder dat ze verrotten, vooral niet in eenvoudige loodsen
of open ruimten onder daken van palmbladeren.
Een groote voorraad goederen wordt altijd aan boord meegenomen, vooral
dingen van dagelijksch gebruik, zoodat men daar een soort van warenhuis
heeft en alles kan uitzoeken, wat men aan levensmiddelen en kleeding
behoeft. Daarbij wordt gaarne crediet verleend aan beginnende planters,
dat zijn menschen, wier plantages nog niets opbrengen, waarvoor dan
de planters de verplichting op zich nemen, al hun producten later
aan Burns en Philp af te geven, en wat ze noodig hebben, ook van
die firma te betrekken. Zoo komt het, dat veel planters in schulden
steken bij Burns, Philp en Co, en deze, omdat er geen concurrentie
is, de prijzen voor copra en andere producten kunnen vaststellen. De
firma is dus een belangrijke machtsfactor op de eilanden.
Wij stonden op het kleine koraalstrand, dat de oevers van het kanaal
omzoomt. Onze kle�ren waren doorweekt van den regen, dien we hadden
meegenomen van het gras en de struiken van de plantage. Het water
leek slaperig en dik; alles rook modderig, en bruine regenwolken
kwamen aandrijven uit het midden van het eiland over de bergen
en het oerwoud. Door de zware lucht druilde een fijne motregen,
die alles doordrong. De messen in onze zakken gingen roesten, en
de lucifers wilden niet branden. Het was trouwens al maanden zoo,
en men behoeft zich niet te verwonderen, dat in die omstandigheden
de malaria haar slachtoffers maakte. De heer Ch. zag er na een jaar
al uit als een verlorene, broodmager, geel en uiterst zenuwachtig,
en met zijn vrouw was het al niet beter gesteld. Zij was een dame
uit de beste kringen, een Fransche, die haar man was gevolgd en met
hem voor zijn fouten boette. Ze hield zich dapper, kookte en waschte
en vervulde de plichten van een plantersvrouw, terwijl ze vroeger
zich in het geheel niet met de huishouding bemoeide. Tot steun had
ze enkel een inboorlingenvrouw, die weinig uitrichtte.
Men kan trouwens niet ontkennen, dat de vrouwen van deze eilanden,
waar ze maatschappelijk laag staan, niet zoo leerzaam en intelligent
zijn als de mannen, omdat ze van der jeugd onderdrukt worden en tot
machinalen arbeid opgeleid. Maar in dien lichamelijken arbeid zijn ze
krachtig en flink en vlijtiger dan de mannen. Na het eenvoudige maal
van vleesch uit een bus, yams en bananen kwam de voorwerker, iemand,
die voor eenige jaren nog een echte wilde was uit het zeer gevaarlijke
en ook nu nog niet ontsloten noordelijk district van Malekula. Ook
zijn hoofd was kaalgeschoren met uitzondering van een plek boven het
voorhoofd, waar de mode een pruikje haren wil zien. Hij was welgebouwd
en zag er goed gevoed uit, terwijl hij zich met natuurlijke beleefdheid
bewoog. Hij had iets vriendelijks in den blik en hij sprak met zachte
stem. Zijn lijf leek in het lampenschijnsel een bronzen standbeeld.
De heer Ch. zei hem, dat de menschen dien avond verder moesten werken;
maar vooraf wou hij hun een glas wijn geven ter opwekking. Aan alcohol
zijn de inboorlingen verslaafd, en gewetenlooze kooplieden maken daar
misbruik van. Wel is het afgeven van alcohol aan inlanders verboden
bij de wet van het condominium; maar van franschen kant wordt daar
niet de hand aan gehouden. Vandaar dat er niet weinig planters zijn,
die groote sommen door den alcohol verdienen en met hun handel den
ondergang van de inboorlingen bewerken. Anderen gaan daarbij indirect
te werk, door namelijk elken Zaterdag aan de zwarten wijn en jenever
te geven, waardoor dezen bij hen in schuld raken en vaak hun heele
weekloon verdrinken. Willen ze dan na afloop van hun contract naar
huis terug, dan wordt hun duidelijk gemaakt, dat zij bij hun meester
nog diep in de schuld staan en minstens nog een half jaar moeten
dienen, om hun schulden af te doen. De arme kerels drinken natuurlijk
verder en komen nooit uit de schuld en nooit naar huis. Deze praktijk
dateert nog maar van de laatste jaren en is een gevolg van het gebrek
aan werkkrachten, maar tevens is ze een manier van slavernij. Zoo'n
arbeider is namelijk zoo goed als rechtloos, omdat de blanken niet
tegen elkander zullen getuigen, en als er al eens een ambtenaar kwam
ter contr�leering, wat bij de Franschen haast nooit gebeurt, dan
kan de een of andere schriftuur gemakkelijk worden voorzien van een
kruisje, dat, onzinnig genoeg, als onderteekening van den inboorling
wordt erkend, en als document tegen den zwarte worden gebruikt.
Mijn gastheer behoorde niet tot die klasse van planters; zijn
europeesch geweten was nog wakker. Maar het moet gezegd, dat hij,
helaas, zich ook hierin heeft geacclimatiseerd en later wel dingen
heeft gedaan, die hij als socialist eigenlijk niet zou kunnen
verantwoorden. Het afgeven van alcohol als medicijn aan zwarten,
dat geoorloofd is, maakt het misbruik maar al te gemakkelijk.
De heer Ch. heeft koorts, maar wij gaan toch naar de werkloods. Het was
pikdonker, en de lucht drukkend als in een warme broeikas. De branding
kon men hooren bruisen, en de regenwind zwiepte het oerwoud. Nu en
dan kraakte er een zware tak. Al uit de verte klonk het geluid van
de machine, die de ma�skorrels uit de kolven haalt. Twee aan twee
draaien de arbeiders aan de drijfraderen, die hun amusement schijnen te
verschaffen, want hoe sneller en luider het gaat, des te onderhoudender
schijnen ze het te vinden. De paren zijn met zorg uitgekozen, en het
is een eer, zoo lang mogelijk en zoo krachtig mogelijk te draaien,
waarbij ze elkander met geschreeuw aanvuren. Het leek, alsof ze op
een dansfeest waren, waar ze ook den heelen nacht kunnen springen en
huppelen onder gelach en geschreeuw. Zoo kon men alleen den werklust
begrijpen, die allen had aangegrepen, en hun verlangen, om maar weer
aan de zware raderen te mogen draaien.
Op een morgen kwam een inboorling aan het huis en meldde, dat er "men
bush" waren, menschen uit het binnenland. We gingen op de veranda en
zagen magere gestalten met zware haarvlechten met lichten tred over
het smalle pad naderen. Achter hen op eenigen afstand volgde een heele
schaar, die bij het laatste heestergroepje op den grond gingen zitten
en schuw en opmerkzaam rondkeken, terwijl de eersten wantrouwig het
huis naderden. Bijna allen droegen geweren, oude Snidergeweren, die
altijd geladen en gespannen zijn. De mannen bleven een poosje stom
bij de veranda staan, tot eindelijk een van hen in gebroken "pidgin"
Engelsch een woord mompelde. Hij duidde de waren aan, die hij en
zijn vrienden wilden koopen, messen, bijlen, patronen, kruit, tabak,
aarden pijpjes, lucifers, katoen en glazen kralen. "All right", zei
de heer Ch., en eenige mannen haalden van de achtergeblevenen keurige,
voor dit doel van palmbladeren gevlochten manden, vol copra.
Ieder, vooral de vrouw, doet mee aan het dragen, en de last komt vaak
van ver uit hun dorpen en moet over slechte wegen worden vervoerd soms
dagen lang, om de gewenschte artikelen te erlangen. De manden werden
gewogen en de ervoor afgegeven hoeveelheid waren voor iederen korf
bepaald, waarbij de blanke hier een winst van honderd tot driehonderd
procent opstrijkt. Op andere eilanden moet hij zich tegenwoordig met
dertig procent tevreden stellen. Ieder stuk wordt door de zwarten
onderzocht; elke pijp geprobeerd of ze wel wil trekken; de lucifers
afgestreken, of ze willen branden, en de scherpte van de messen wordt
beproefd, terwijl de schuwe menigte op den achtergrond met gespannen
opmerkzaamheid toeziet.
Voor een werktijd van langeren duur verhuren ze zich zelden en enkel,
als ze een grooter voorwerp willen koopen, meestal een geweer,
waar zonder de inboorling zich niet graag ergens vertoont. Dan
werken gewoonlijk een aantal mannen samen voor een enkele, die hen
later naar inlandschen trant voor de hulp schadeloos stelt, door hun
varkens ten geschenke te geven of hun op andere wijze diensten te
bewijzen. Op de plantages zijn ze vreesachtig, wantrouwend en vaak
lui, maar ongevaarlijk, zoolang men ze niet hindert of prikkelt. De
heer Ch. had lang achtereen al aan dertig van zulke daglooners
werk gegeven, tot eens ��n van hen in de nabij zijnde rivier viel,
hangen bleef tusschen geknikt bamboe en, daar hij niet kon zwemmen,
verdronk. Volgens de inlandsche rechtsbegrippen was dat de schuld
van den heer Ch., en hij had voor den doode boete moeten betalen,
wat hij uit onbekendheid met de volkszeden niet deed.
Men kon trouwens aan deze "men bush" geen vertrouwen schenken. Thans
waren ze nog onder den indruk van een goed geslaagde strafexpeditie van
een paar oorlogsschepen in het vorige jaar, toen eenige inboorlingen
een ouden, goedmoedigen planter, die de inboorlingen van alle blanken
wel het allerbeste had behandeld, plotseling doodgeschoten hadden
en zijn beide dochters met bijlen hadden geslagen, om zijn, naar ze
meenden, welvoorzien wapenmagazijn te rooven. Ze hadden echter niet
veel gevonden en moesten hun daad met het verlies van hun dorp en
hun have en goed boeten.
Den derden avond was nu alles klaar voor de verzending. We zaten nog
aan den avondmaaltijd in de gewone zware, vochtige lucht. Plotseling
klinkt een lang gefluit: "De Pacific!" Alles springt op in blijde
verrassing, want de stoomboot brengt een beetje beschaving, en haar
aankomst is het besluit van een drukke week, de hoofdgebeurtenis aan
het Canal du Segond, want men rekent hier niet naar maanden, maar per
"Pacific".
Er waren dezen keer nog een paar reizigers aan boord, planters van
andere eilanden, die naar Vila, Noum�a of zelfs naar Sydney wilden,
en spoedig was men aan het drinken en spelen, waaraan eerst een eind
kwam, toen de rooksalon gesloten werd. Den heelen volgenden dag bleef
de "Pacific" in het Kanaal, nam van alle planters goederen in, en
nog twee dagen duurde de feeststemming. Toen herstelde zich de rust
met het eentonige leven van iederen dag.
Eenige dagen later beproefde ik aan den zuidwesthoek van Santo, waar
de inboorlingen uit het bosch zich vaak moesten vertoonen, dienst
personeel te huren. Een buurman van Ch. wou in zijn kleine kotter
erheen varen, om verfhout van de inboorlingen te koopen, hout, dat
ze gebruiken voor het verven van hun grasmatten. Hij dacht, dat dan
weer op Malekula aan inboorlingen te verhandelen. Ik verzocht hem, mij
mee te nemen, wat hij gaarne deed. Wij voeren dus op een regenmorgen
door het Kanaal, maar moesten spoedig ankeren, omdat er geen wind was
en de tegenstrooming ons dreigde, terug te voeren. We gebruikten den
wachttijd voor een bezoek aan den heer R., die behalve anarchistische
beginselen ook een kokos- en cacaoplantage kweekt, zoo flink in orde,
dat ze in scherpe tegenstelling was met zijn antikapitalistische
stellingen. Hij was een van die niet zeldzame fransche kolonisten, die,
afkomstig uit zeer bescheiden boerenkringen, van de koloni�n niets
anders verwachten, dan zich een betere maatschappelijke positie te
scheppen. Spaarzaam, vlijtig, aan harden veldarbeid gewend, had hij
zich van een heel klein begin af langzaam omhoog gewerkt en was nu
nog op jeugdigen leeftijd eigenaar geworden van een groote plantage,
die hem tot een welgesteld man maakte en hem rijk zou kunnen doen
worden. Dat goede boerenslag, waar Frankrijk zoo rijk aan is, levert
de beste kolonisten, terwijl die menschen, die in korten tijd geld
willen vergaren, zooals mijn gastheer, niet buiten schulden bij de
handelshuizen in Noum�a kunnen blijven.
Die huizen leenen geld tegen zeer hooge rente en verlangen bovendien,
dat alle waren van hen betrokken worden en alle voortbrengselen aan
hen moeten worden verkocht. De prijzen van hun goederen bepalen ze
zelf, zoodat de renten van het geleende kapitaal wel oploopen tot
dertig procent en meer.
Wij brachten aan boord een paar dagen door; maar de inboorlingen kwamen
trots talrijke dynamietontploffingen, waardoor men aangeeft, dat men
met hen handel wil drijven, niet van de bergen naar beneden. We zagen
hun vuren ver in het binnenland bij de Piek van Santo. Wij flaneerden
langs den oever en vischten.
Ik zag toen een methode van visschen, die elders ook wel wordt
toegepast,namelijk door vergiftiging van het water. Een der leerlingen
van Tangoa gebruikte de tijd van eb, om op de steenen in de poelen van
het rif een zekere vrucht kapot te wrijven. Het sap van die vrucht
verdooft na eenigen tijd de visschen, die dan onbewegelijk aan de
oppervlakte komen drijven of krampachtig in een kring rondzwemmen en
gemakkelijk met de hand kunnen worden gevangen.
Ik moest te voet gaan, want de kotter was nog niet klaar met de zaken,
maar ik kon voor den kleinen afstand geen gids huren. De afstand was
ongeveer vijftien kilometer, en ik besloot, alleen te gaan, hoewel
men het mij afried. Ik geloofde echter, met het kompas den weg te
kunnen vinden en in staat te wezen, met behulp van enkele paden er
mij door te slaan.
Tegen vier uur kwam ik aan een rivier, waarin ik waadde naar den
overkant; maar mijn teleurstelling was groot, toen ik zag, dat ik mij
niet meer dan vijftienhonderd meter van de op den morgen geziene lagune
had verwijderd. Dat was een schrale belooning voor de inspanning van
acht uren. Ik wou toch niet omkeeren en vervolgde mijn weg langs het
strand. Het was niet bepaald prettig loopen, daar op het strand van
die kantige stukken koraal lagen, en de uitgeslepen koraalbodem er
messcherpe punten en kanten had. Daarbij kwam ik telkens aan spleten,
waarin de branding bruiste, en waarover ik moest springen. Er brak een
koraalplaat onder mij, en ik kwam in een spleet en schaafde mij het
scheenbeen en de handen op onverkwikkelijke manier. Maar hier kwam
ik tenminste vooruit, beter dan in het oerwoud. Soms werd de oever
hoog, en er volgde een klimpartij. Tot overmaat van ramp overviel
mij de nacht, en in donker kon ik geen pas doen, zonder de kans te
loopen in een spleet te storten. Ik moest maar gaan zitten op den
koraalbodem, waar die het minst scherp leek, en wachten. Een poging,
om een vertroostend vuurtje aan te leggen, mislukte volkomen; de
nacht was pikdonker en er viel een fijne regen.
Zelden heeft mij een nacht langer geschenen, en zelden voelde ik mij
zoo verlaten. Maar de schemering bracht nieuw leven; ik klauterde
verder, zwom door verscheiden lagunen, waarin, naar men mij later
vertelde, het van haaien krioelde, en ten slotte hielden de koralen
op. Nadat ik nog twee uren lang tot het middel door het zeewater
langs de kust had gewaad, zonk ik uitgeput bij de plantage van den
heer R. aan den oever neer. De eigenaar was afwezig, en de boys
verwezen mij naar zijn buurman, waar ik juist tijdig aankwam voor
het middagmaal. Dat smaakte uitstekend na de vermoeienis, al bestond
het slechts uit vliegenden hond. Een kotter nam mij op en bracht mij
"naar huis", naar den heer Ch. Ik had de onherbergzaamheid van het
oerwoud van nabij ervaren en heb sindsdien nooit meer wandelingen
zonder gids ondernomen.
Op de volgende bladzijden zal men nog hooren van een paar gevallen;
maar ik wil hier toch een en ander over de werving vertellen.
Vaak is het bij jonge mannen de wensch, naar den vreemde. te trekken,
andere eilanden te zien en uit de engte van den eigen kring te komen,
waar, vooral op sexueel gebied, strenge regels gelden, en waar de heele
stam op hen toeziet. Menigmaal is het ook de wensch, geld te verdienen
voor den aankoop van de thans zeer dure vrouwen, die ze niet kunnen
missen bij het winnen en bereiden van de copra. Dan drijft velen de
angst voor de vervolging van machtige hoofden en toovenaars, om een
toevlucht te zoeken op de werfschepen. Maar behalve aan hen bieden deze
schepen ook een schuilplaats aan allerlei misdadigers, wien de grond
onder de voeten thuis te warm is geworden, en aan de liefdespaartjes,
die aan de woede willen ontkomen van een wraakgierig bloedverwant of
een bedrogen echtgenoot. Zoo wordt het werfsysteem indirect een steun
voor de toch al voor het ras zoo nadeelige anarchie en zedeloosheid,
ja, het is daarop eigenlijk alleen gebaseerd. Dit zien de wervers wel
in, en daarom stoken ze zoo dikwijls de vuurtjes, die wanorde stichten.
Als men weet, dat er ergens in het land oorlog is, dan verzamelen zich
aan de kust de schepen, om de vluchtelingen op te nemen. Is er geen
oorlog, dan zoekt men ook wel door intriges verwarring te stichten. Men
deelt alcohol uit, die twist veroorzaakt, en neemt den volgenden morgen
de inboorlingen, die physieken en moreelen Katzenjammer hebben, aan
boord of overreedt dronken knapen tot meegaan door voorspiegelingen
van de vreugde, die hen wacht op de plantages, waar wijn en vrouwen
zijn en dansen. Lukt het ook dan niet, dan overvalt men badenden aan
het strand of drijft heele famili�n door gewapenden, die veelal van
de Loyalty-eilanden komen, naar de schepen. Ook tracht men vrouwen te
lokken, om door haar de jongelieden aan te trekken. Neen, het zijn geen
mooie middelen, die het meerendeel der wervers aanwenden, en het is
gemakkelijk te begrijpen, dat ze bijna overal, waar ze zijn geweest,
een verscheurd familieleven, ontevredenheid en wrok achterlaten en
een sterken haat tegen zichzelven en tegen de blanken in het algemeen.
De techniek van het werven houdt in, dat het kleine zeilschip een
paar honderd meter uit de kust voor anker gaat liggen en twee booten
met gewapende bemanning naar den wal stuurt, waar ��n boot zich
dichtbij de kust ophoudt en met de aan het strand op het hooren van de
dynamietontploffing te zamen gekomen bevolking een bespreking houdt,
terwijl de andere boot verder naar buiten de inboorlingen bewaakt,
om bij den eersten aanval op hen te vuren en de eerste boot den
terugtocht gemakkelijk te maken. De blanke blijft meestal aan boord
van de zeilboot achter. Die voorzichtige taktiek is nu nog maar op
weinig plaatsen noodig, doch daar men nooit kan weten, wat de blanke
voorganger op zulk een plaats heeft uitgevoerd, en de inboorlingen
dan daarvoor op den volgende blanke wraak nemen, is het wijs, den
ouden regel te volgen.
Ik wil hiermee niet beweren, dat de inboorlingen nooit zonder
provocatie aanvallen. Dat overkwam al aan Cook op Erromango,
en hij had toch stellig nooit de inboorlingen gekwetst, op welke
manier ook. De Melanesi�r echter is een bloeddorstig wezen, als hij
meent, de sterkste te zijn; maar tegenwoordig moeten stellig zonder
uitzondering alle aanvallen op werfschepen op de Nieuwe Hebriden aan
misgrepen van blanken worden toegeschreven.
Daar een van de regeeringen van het condominium zoo goed als niets
uitvoert, wat de misbruiken kan tegengaan, en aan den anderen kant
de plantages zonder voldoende werkkrachten te gronde moeten gaan,
zou het in het belang van de inboorlingen zijn, alsook in dat van de
planters, als het tegenwoordige werfsysteem geheel werd afgeschaft
en daarvoor in de plaats een arbeidersconscriptie werd ingevoerd van
wege de regeering. Daarmee zou het ras zijn gediend en de degelijke
kolonisatie eveneens.
Georges, onze kapitein, was een merkwaardige knaap. Hij was zeventien
jaar, maar men zou hem best veertig kunnen geven. Bleek, met kleine,
grijze oogen en een wantrouwigen blik, een zwak gekromden neus,
smalle lippen, liep hij met hooge schouders en gebogen knie�n altijd
blootsvoets, in een blauwen werkmansbroek, een groen hemd en met een
ouden, verweerden vilten hoed. Hij sprak weinig, en als hij praatte,
gebeurde het zoo snel en zacht, dat haast niemand hem kon verstaan
behalve zijn boys, die instinctmatig zijn bevelen begrepen. Maar
hij was een uitstekend zeeman, kende de zee op zijn duimpje en wist
zijn scheepje te besturen. Dat scheepje, drie meter breed en zes tot
zeven meter lang, was zeer geschikt voor een verblijf van een dag of
twee, drie; maar voor een reis van verscheiden weken was het totaal
onvoldoende, vooral omdat het dek door talrijke kisten en voorraden
was ingenomen, zoodat voor ons beiden slechts een kleine ruimte bij
het stuur en de miniem kleine hut overbleef. Die hut was twee meter
lang, anderhalven meter hoog, en daar waren al onze voorraden gepakt,
de kle�ren, de geweren, de ruilgoederen enz. Alleen kruipend kon men
er zich bewegen, en als we met ons beiden waren, moesten we ons in
de onmogelijkste bochten wringen, om naar dit of dat te reiken.
Bij mooi we�r, als men zich op dek in de frissche lucht kon ophouden,
leek het best uit te houden, maar bij regen, en het regende zeer
dikwijls en hevig, als men zich redden moest naar de kajuit, was het
heel onaangenaam aan boord. Maar de heer Greorges had geen oog voor
dergelijke kleinigheden. Ofschoon hij alles met gemak veel dragelijker
had kunnen maken, gaf hij zich daarvoor geen moeite. Het zonne- en
regenzeil werd zoo laag gespannen, dat men er net niet meer recht onder
kon staan, en hoe irriteerend dat op den duur werkt, weet ieder die
het heeft ondervonden, terwijl het even goed anders zou hebben kunnen
gebeuren. Voor het eten had hij daarbij volstrekt geen zin. Niet enkel
had hij blijkbaar geen fijnen smaak, maar ook geen menschelijke maag,
want als hem maar het een of ander eetbaars in de hand kwam, rauw
of gekookt, etenstijd of niet, hij slikte het begeerig naar binnen,
en hij vond het een overbodige beslaglegging op zijn boys, wanneer ik
nu en dan mij wat rijst kookte of een bord liet wasschen. Zoo had hij
eigenlijk altijd gegeten, en als ik hem vertelde, dat het etenstijd
was en de maaltijd klaar stond, hulde hij zich in zijn dekens en
legde zich, zonder een woord te zeggen, neer, om te slapen.
Het gevolg van een en ander was, dat ieder van ons zijn eigen leven
leidde, wat de materi�ele zijde betrof. Maar de gemoedelijkheid, die
voor de vele ontberingen aan boord wat vergoeding had kunnen geven,
ontbrak geheel. Intusschen, het ging zoo ook wel.
Sinds vele weken was het de eerste zonnige dag, toen we ons door de
strooming uit het Kanaal lieten drijven; de riemen moesten helpen,
als het al te langzaam ging. Na verscheiden uren kwamen we in de open
zee; een frissche bries kreeg vat op ons, en vliegensvlug lieten we
Santo en de kleinere eilanden Aor�, Malo, Tutuba achter ons.
Blauwe, met wit schuim gekroonde golven hieven ons op, zoodat we ver de
prachtige zee konden overzien; maar dan zonken we weer in een golfdal,
van waaruit we de nabijzijnde golven dreigend zagen naderen. Achter
ons schommelde de eene roeiboot zigzagsgewijze mee, zwevend als een
eend op het water.
De streek Big Nambas, aan welker kusten we ons bevonden, draagt haar
naam naar de grootte van een zeker kleedingstuk, dat ten deele onze
broek vervangt. In verschillende vormen is de nambas bijna in den
geheelen archipel bekend, maar nergens vindt men het kleedingstuk in
zoo kolossale afmetingen als hier. Big Nambas is nog de minst bekende
streek van de eilandengroep; bijna nog nooit heeft een blanke het
binnenland daar betreden. In tegenstelling met andere streken hebben
de inboorlingen hier nog hun strenge organisatie behouden, en dat is
waarschijnlijk de reden, waarom ze niet gedegenereerd en machteloos
zijn geworden.
Bourbaki, zoo heette onze man uit Big Nambas op de plantage, had zich
v��r twee jaren laten aanwerven. Toentertijd was hij de moordenaar
geweest van het groote hoofd met honderd-vijftien vrouwen, en nu was
hij een zeer bruikbaar arbeidsleider op de plantage van den heer
Georges. Een gemoedelijke, vroolijke vent, met brutaal gezicht en
kleine, sluwe oogen, die zich in de europeesche kleeding zeer goed
kon schikken. Hij was een van de weinige inboorlingen, die openlijk
erkende, hoe smakelijk menschenvleesch was, en een jaar geleden moet
hij ontroostbaar zijn geweest, toen hij bij een bezoek thuis een
dag te laat kwam voor een kannibalenmaaltijd, en moet zijn vader
bittere verwijten hebben gedaan, dat hij niet een portie voor hem
had bewaard. Maar, afgezien van die smaakafdwaling, was Bourbaki een
zeer net mensch, betrouwbaar, dienstvaardig en innig verheugd, nu en
dan zijn papa en mama weer te zien. Wij hoopten, dat hij ons bij het
werven goede diensten zou bewijzen en beloofden hem commissieloon.
Toen Bourbaki zich had laten aanwerven, was het hoofd woedend geweest,
dat hij zijn beul verloor en had bevel gegeven, den werver, een
zwager van den heer Georges, te dooden. Eenige inboorlingen loerden
op hem aan het strand en schoten op hem, toen hij in zijn boot ging;
de blanke werd licht gewond, en een inlandsche vrouw, die achter hem
in de boot zat, werd gedood. De boot verwijderde zich snel. Bourbaki
vond het zoo erg niet, nu er maar ��n vrouw bij was omgekomen.
We keerden naar de boot terug en wachtten. Men mag bij het werven niet
op tijd zien, maar moet zich wapenen met veel geduld, want alleen
daardoor kan men op eenig succes hopen. De zwarten zelf hebben geen
idee van de waarde van den lijd en geen begrip van de haast, die onze
beschaving in het leven heeft geroepen.
In den namiddag verschenen eenige naakte gestalten aan het strand. E�n
van hen wenkte met een tak. Weldra kwamen er meer, en op het laatst
waren het ongeveer vijftig man; op den achtergrond, half verborgen
in het bosch, stonden eenige vrouwen, ongeveer een dozijn.
Het waren meest allen knappe mannen van iederen leeftijd. Hun uitzien
was echter wild en dreigend, toen ze met hun yams naar de booten
toekwamen. De knollen waren zeer groot en wij gaven ��n of twee rollen
tabak ervoor of pijpen. Katoen en lucifers waren niet erg in trek. De
menschen waren geheel naakt buiten een gordel van palmbast, dien ze
eenige malen om het lijf hadden gewonden, zoodat hij als een dikke
rol afstond. Daaromheen hadden ze gevlochten banden geslingerd van
rood gekleurd gras, waarvan de uiteinden als langen kwasten ter zijde
afhingen. Onder den gordel hing de nambas, die ook van rood gekleurd
gras was vervaardigd. Daarbij kwamen nog kleinere sieraden, als
oorringen van schildpad, bamboe-kammen, armbanden en halskettingen van
schelpen. Maar op de mooie, lenige lichamen zat een hoofd, dat aan de
geschiedenissen van menscheneters uit sprookjesboeken kon herinneren.
Wij hadden in het begin niet veel trek, aan land te gaan en
hielden onze vis-�-vis goed in het oog. Die werden langzamerhand
vertrouwlijker, vergaten hun schuwheid en gedroegen zich als
luidruchtige, vroolijke kinderen; maar de minste heftige beweging
van onzen kant deed hen opschrikken en achteruit gaan. Zoo gingen
velen op de vlucht, toen ik haastig een aarden pijpje wou grijpen,
dat van de zitplaats ging vallen.
Nadat onze booten met yams waren gevuld, waagden we, aan land te
gaan. Wantrouwend stonden ze om ons heen, elke onzer bewegingen
bespiedend. We lieten hun onze wapens zien, die ze met bewondering en
verbazing bekeken. Hoe grooter de patronen en de kogels waren, des
te meer indruk maakten ze, en onze revolver beschouwden ze met een
verachtelijk schouderophalen, tot we ermee begonnen te schieten. Bij
elken knal wendden ze zich verschrikt af en lachten dan om hun eigen
angst, maar hadden van toen af groot respect voor "them small fellow
musquets".
Tegen den avond kwamen weer eenige mannen aan het strand. Vergenoegd
over de gekochte tabak, dansten ze een vreugdedans, van den eenen voet
op den anderen springend, zich draaiend en erbij zingend met lagen,
eentonigen klank. Het rumoer en het hinnikende lachen klonken door de
schemering. Toen de nacht aanbrak, werd het rustig, en ze verspreidden
zich aan het strand, ontstaken vuren en roosterden hun yams. In de
verte bliksemde het, de branding bruiste, het scheepje stampte, en
de roeibooten stieten er onrustig tegenaan. De wind ruischte door
het oerwoud, en nu en dan rolde de donder. Wij voelden ons eenzaam;
zou er storm komen? Op ons notedopje waren we niet veilig. Na de
lamp te hebben uitgedaan, gingen we op het dek liggen. Daar sliepen
we in, tot een hevige regen ons opschrikte. In een oogwenk was het
dek overstroomd; we trokken ons in de hut terug en brachten in de
benauwde ruimte een onaangenamen nacht door.
Den volgenden morgen waren weer een twintigtal mannen aan het
strand. Het spelletje van den vorigen dag herhaalde zich. Nu
en dan trokken we ons op de boot terug; maar de menschen werden
vertrouwelijker, kwamen zonder wapens, en toen hun voorraad yams
was uitgeput, gingen ze naar het dorp terug. Een oogenblik van
rust gebruikten we, om langs het smalle, glibberige pad den hoogen
oever te bestijgen. Halverwege stieten we op twee oude mannen, die
yams droegen. Bij onzen aanblik beefden ze sterk, bleven staan en
begonnen te praten. Wij legden de geweren neer en wenkten, dat ze
naderbij moesten komen. Toen wierpen ze hun yams weg en vluchtten in
het dichte struikgewas. We gingen maar terug, om niemand te prikkelen.
Des avonds kwamen langs de kust uit het Zuiden een troep inboorlingen
met yams. Ze naderden voorzichtig en tot schieten klaar. Ze waren van
een anderen stam, die met den stam hier oorlog voerde. Ze hurkten
neer, altijd bereid, om op te springen en nauwkeurig den boschrand
bespiedend. E�n van hen sprak een beetje pidgin-Engelsch. Ze noodigden
ons uit, bij hen te komen en yams te ruilen. We beloofden het voor
later. Daar klonken roepstemmen uit het bosch. Plotseling sprongen
ze op en liepen weg. Georges wou met hen spreken en ijlde achter hen
aan, met de karabijn in de hand. Toen zwaaiden ze dreigend met hun
geweren en verdwenen achter de rotsen. Ze meenden, dat wij op ze wilden
schieten. Zoo ontstaan wel meer misverstanden, die met schieterijen
en moord eindigen, als men niet de grootste kalmte bewaart.
Den heelen dag regende het in sterke buien; alles was vochtig, en de
nacht was donker en stil. We leden in de stiklucht van de hut.
Des morgens kwam Bourbaki terug met een schaar inboorlingen. Weer
werden wij betast en bewonderd. Ik liet enkele mannen met een geweer
schieten, waarbij ze het wapen ver van hun lichaam hielden en op goed
geluk schoten. Bourbaki vertelde, dat er over een paar dagen een groote
slachtpartij van varkens zou plaats hebben, en dat tot dien tijd alle
menschen het druk hadden. Het hoofd was niet te spreken en bleef voor
ieder onzichtbaar, behalve voor een bediende, die hem zijn eten bracht.
Wij landden een geitje en twee varkens. Het geitje wekte groote
verwondering, en niemand waagde, het aan te raken. Bourbaki gelukte
het, drie oude mannen aan boord te lokken. Onhandig gingen ze in de
booten en angstig hurkten ze op het dek van het schip, stom en met
groote oogen. Slechts langzaam overwonnen ze hun schuwheid en bekeken
alles. Een kookpan bracht hen in verrukking en smakkend betastten ze
de planken van het schip, terwijl de aanblik van de hut hen sprakeloos
maakte van bewondering. Als ze iets niet begrepen, haalden ze den
rechterschouder op. We lieten hun een spiegeltje zien. Het duurde
lang, eer ze het gebruik uitvonden; maar toen ze begrepen, dat ze
zichzelf erin konden zien, lachten ze luid en staken de tong uit. Al
spoedig zagen ze in, dat de spiegel een toiletinstrument kon wezen
en staken lucifers in hun haar ter verfraaiing. Een horloge wekte
een geresigneerd schouderophalen en maakte verder geen indruk. Geld
wilden ze zien; maar ze waren teleurgesteld en hadden het zich heel
anders voorgesteld.
Zelfs een goudstuk liet hen koud; een stukje papier hadden ze
liever. Daarentegen imponeerde hen onze voorraad patronen kolossaal. We
lieten Bourbaki vragen, of wij het groote feest mochten bijwonen,
en of ze ons niet zouden opeten.
Na een uur verlieten ze ons weer, wel minder angstig dan ze waren
gekomen, maar toch blij, het schip te kunnen verlaten met al zijn
wonderen. Bourbaki maakte zich vroolijk over hun na�eveteit en kwam
zich verbazend beschaafd voor; maar hij is zelf nog ruw en vertrouwt
mijn fotografietoestel maar half. "De blanke man weet te veel",
is zijn uitspraak.
Het regende den geheelen dag, en eerst tegen den avond klaarde het
op. Eenige inboorlingen bleven den nacht over aan het strand. Ze
maakten vuur en zongen. Onze boys lachten om hen, bootsten het
gezang na en voelden zich ver verheven boven de wilde boschmenschen,
vergetend, dat voor slechts enkele jaren zij zelf niet veel beter
waren, en dat ze, als ze naar hun dorp terugkeerden, al gauw alle
beschaving weer zouden hebben afgeschud.
Twee groote wilde zwijnen kwamen dien avond aan het strand en groeven
uit het zand de yams, die de inboorlingen er begraven hadden. Een
jacht, die niet slaagde, gaf ons wat beweging en afleiding. We konden
gerust ons van de boot verwijderen, want de inboorlingen waren allen
boven, in hun dorpen. Heerlijke zonsondergangen besloten heldere
dagen. Een wolkenbank bedekte half de zon, die gloeiend zich met
de zee scheen te verbinden. Naar boven schoten heldergele stralen
in den staalblauwen hemel. Daarna loste alles zich op in een zee
van vuur, en spoedig viel de nacht. De sterren blonken, eerst het
zuiderkruis. Halley's komeet was nog flauw te zien.
Bourbaki kwam met zijn broertje. Hedenavond zou het groote feest
beginnen; ik vroeg hem, of er veel varkens zouden wezen, om te worden
geslacht. "O", antwoordde hij, "dat beteekent niets; wij hebben een
mensch. Gisteren hebben we hem in het bosch gedood en hedenavond zullen
we hem opeten". Hij zei het met het kalmste gezicht ter wereld, alsof
hij het over het we�r had. Ik moest mij geweld aandoen, niet van hem
weg te gaan en keek hem ongerust in het gelaat. Hij keek verloren in
de ruimte, alsof hij al aan het maal smulde, nam een stuk kokosnoot
en rukte met zijn sterk gebit het vleesch van de schaal. Dien heelen
morgen was hij zeer vergenoegd en behulpzaam.
Des middags ging Bourbaki weer weg en twee dagen lang zagen wij geen
inboorlingen. Ze waren allen boven in het dorp bij het groote feest,
terwijl wij de dagen in doffe rust doorbrachten. Eentonigheid overal;
de zee en het strand en het oerwoud, alles werd vaal en grauw onder
de regenlucht. Wat is men toch afhankelijk van de omgeving! Een
zonnestraal kan leven brengen en onze stemming meteen verhelderen.
Den derden dag kwam Bourbaki terug, wat vermoeid en gedrukt, maar
zichtbaar tevreden. Eenige vrienden vergezelden hem. Hij bracht een
boodschap van het hoofd, waar we zeer mee waren ingenomen. Het hoofd
liet zeggen, dat hij ons welgezind was en niet ongenegen, ons boys te
leveren. Hij had echter nu nog in het dorp te doen en zou eerst over
tien dagen aan zee komen, om ons te bezoeken. Tot zoo lang moesten
we geduld hebben.
De wind was niet gunstig voor onze vaart. Den geheelen nacht kruisten
we heen en weer, zonder vooruit te komen. Regenvlagen streken over
de zee, en even daarna was er geen zuchtje te bespeuren. Maar in de
hoogte dreven zwarte wolken naar het westen, en ertusschen zagen we
enkele sterren in volle sterkte. Het dek was door allerlei voorwerpen
en kisten versperd, dus wist men nog minder dan anders, waar men zich
zou bergen, als men niet in de hut wou stikken. Als er geen wind is,
fluiten de boys om hem op te wekken, eentonig, onvermoeid, en zijn
vast overtuigd, dat zij den eerstvolgenden windstoot hebben uitgelokt.
Na zonsopgang liet ik mij met Georges naar den oever roeien, om eens
in het binnenland te kijken; maar halverwege zag ik Macao aan het
strand als een bezetene heen en weer loopen, schreeuwend en wenkend,
waarbij ik, toen ik hem kon verstaan, mij hoorde toeroepen: "Bourbaki
is dood, kom en help mij!" Ik nam hem in de boot en voer naar het schip
terug. Macao trilde over zijn heele lijf, stiet wilde verwenschingen
uit en schreide. Tusschen de vingers van zijn linkerhand had hij zijn
patronen geklemd. Men kon niets verstaanbaars uit hem krijgen. Alles,
wat hij kon zeggen was, dat men tegen den morgen Bourbaki had
doodgeschoten, en dat hij zelf was gevlucht. Wij vermoedden, dat
Bourbaki wat op zijn geweten had gehad; maar achtten het toch noodig,
zijn lijk te halen. Genoegdoening te erlangen zou wel niet gaan. Macao
zei, dat het dorp dichtbij was. We wapenden ons en de boys en landden
na tien minuten. Den jongsten, een veertienjarige, lieten we achter;
hij moest met de roeiboot dichtbij het strand blijven. Zijn oudere
broer, een sterke knaap, wou ook liever in de boot blij ven, en nu
waren we nog met ons vijven. Macao liep vooruit op het smalle pad in
het oerwoud, scherp rechts en links uitkijkend.
Na ongeveer een half uur kwamen ze terug; twee mannen stonden schuw
ter zijde. De inboorlingen hurkten neer en fluisterden te zamen,
tot een van hen ons naar de beide mannen leidde. We begrepen, dat
het de beide moordenaars waren, en Georges en ik grepen elk een
aan. Ze verzetten zich, weinig; maar er volgde wel een algemeen
tumult, waarbij er waren, die de misdadigers vervloekten, maar ook
verwanten, die ze niet wilden uitleveren. Wij zeiden, dat wij met
de uitlevering van de schuldigen ons zouden tevreden stellen; anders
zouden we het oorlogsschip inlichten, en dan zou dat wraak nemen op
het heele dorp. Toen mijn gevangene zich begon te verzetten, bond ik
hem vast, en toen ik daarmee bezig was, hoorde ik een schot, en ik
dacht al, dat het uit was met den vrede, toen Georges mij toeriep,
dat de andere gevangene ontvlucht was. Hij had van de onderhandeling
van Georges met de inboorlingen gebruik gemaakt, om zich los te rukken
en in het woud te verdwijnen. Een schot had hem niet opgehouden.
De stemming werd intusschen zoo opgewonden, dat wij het maar het best
vonden, ons terug te trekken. We namen den gevangene mee en keerden
naar de kust terug. Eenige inboorlingen volgden ons. Toen we het dorp
verlieten, braken de verwanten van den gevangene in luide weeklachten
uit; ze dachten, dat we den man zouden martelen; Belni, zoo heette de
schuldige, trilde als een blad en schreide als een gestraft kind. Hij
vroeg Macao telkens, wat er met hem zou gebeuren. Macao zal hem wel
niet hebben gerustgesteld, want hij was woedend en wou tot elken
prijs zijn vriend Bourbaki wreken. Wij lieten Belni opsluiten in het
schip en deelden toen aan het dorp mee, dat wij voor den volgenden
middag de uitlevering van den vluchteling, de patronen van Bourbaki en
twee varkens verlangden. We leerden toen ook de oorzaak van den moord
kennen. Belni's broeder had zich met de vrouw van het hoofd ingelaten
en was door dezen tot betaling van eenige varkens veroordeeld. Hij was
echter arm, had geen varkens en wou zijn schuld boeten door iemand
te dooden. De ongelukkige Bourbaki kwam hem juist gelegen, en hij
stookte daarom Belni op, hem te vermoorden. De broeders praatten den
heelen nacht met hun slachtoffer en Macao, lieten zich het geweer van
den eerste vertoonen en speelden ermee. Toen Macao zich op eenigen
afstand bevond, maakten ze van de gelegenheid gebruik, om Bourbaki
in den rug te treffen en namen toen de vlucht. Daarmee was de schuld
tegenover het hoofd geboet, wat wel zeer merkwaardig mag heeten.
Nu de eerste opwinding voorbij was, kregen onze boys, die des morgens
zoo moedig waren geweest een gevoel van angst. Ofschoon ze op het water
volkomen veilig waren, dachten ze aan allerlei gevaren van de zijde
van Belni's verwanten. Macao meende, dat ze zijn vader in het dorp
wel konden opeten, en wij waren beiden ook niet recht gerust. Hier
in de Tesbelbaai konden we niet blijven, en onze werving onder de Big
Nambasbewoners gaf niets. De boys waren slechts met moeite te bewegen,
naar land te roeien, om water en hout te halen. We behielden ons de
beslissing voor den volgenden dag voor.
Des avonds haalden we Belni uit de scheepsruimte. Hij was onder een
hoedje te vangen, maar zag blijkbaar zijn schuld niet in. Nu ja, hij
had een man doodgeschoten; maar dat leek hem meer eer dan schande. De
boys bleven op een afstand; alleen Macao gaf hem te eten, hurkte voor
hem neer met haat in de oogen en onder felle dreigementen. Hij kwelde
Belni zoo wreed, dat ik den schuldige weer liet opsluiten, en wij
waakten des nachts, om te beletten, dat Macao een moord beging. Het was
een heldere maannacht. Een van de boys leed aan krampen en bleef op dek
kreunen. Allen meenden, dat hij door de bloedverwanten van Belni ziek
was getooverd, en ze wilden dadelijk wegzeilen. Den volgenden morgen
brachten wij aan boord door in afwachting van de inboorlingen. Ze
verschenen, ongeveer twintig man sterk, maar zonder den vluchteling
van gisteren; ze beweerden, dat het schot hem had getroffen, en in den
nacht was hij gestorven. Dat kon wezen en daar wij toch niets tegen
het dorp konden ondernemen, drongen we niet verder aan. Het geweer
en de patronen brachten ze ons terug en twee groote varkens. Daarmee
hoopte het hoofd, dat wij tevreden waren gesteld, wat hem betrof,
en van toen af hadden we enkel met de beide moordenaars te doen.
Daar wij den goeden wil van de menschen erkenden, verklaarden we ons
tevreden en keerden naar boord terug. De varkens werden bij Belni
opgesloten, en wij lichtten het anker en voeren noordwaarts in een
wind, die ons in vier uren den afstand deed afleggen, waarvoor we op
de heenreis vier-en-twintig uur hadden noodig gehad.
Georges besloot, naar huis te varen, omdat we bang waren dat onze
boys Belni zouden vermoorden, want als de golven bijzonder hoog waren,
hadden ze telkens gevraagd, of ze hem nu niet in zee mochten gooien. De
terugreis ging vlug; maar de golven sloegen over de boot en alles
was doornat. We troostten ons met de gedachte, dat het nu spoedig
voorbij was, en gemak en zindelijkheid leken zeer aantrekkelijk na
de ellende op de kleine boot. Wel had onze werving geen succes gehad,
maar dergelijke tegenslagen behooren tot het handwerk.
Na den terugkeer van die reis deed zich het vraagstuk, om van het
Canal du Segond in een beter werkgebied te komen, nog dringender
voor. De eenige hoop was nu de eventueele aankomst van den pater
van Port Olry in het noorden van Santo met zijn kotter, waarmee hij
nu en dan tochten naar zijn collega's ondernam. Hij deed dat alle
paar maanden, en het was mijn geluk, dat hij toevallig na ongeveer
veertien dagen door het kanaal voer en bij den zendeling het anker
liet vallen. Ik bracht hem een bezoek en besprak mijn toestand met
hem. Hij ried mij, met hem naar Vao te varen, waar hij zijn kotter
moest laten repareeren, wat wel een paar weken zou duren, en dan later
met hem naar Port Olry terug te varen. Mijn bagage moest ik dan voor
een groot deel achterlaten, maar ik kon de gelegenheid niet voorbij
laten gaan, om uit het verloren uithoekje van het Canal du Segond weg
te komen, en de kapitein van de "Marie Henri", het zeilschip van de
opmetingsexpeditie, dat dikwijls naar het noorden voer, beloofde mij,
mijn hebben en houden dan naar Port Olry mee te nemen.
Wij zeilden weg en hadden bij den tegenwind twee dagen noodig, om op
Vao te komen. Het is een eilandje, dat v��r Malekula is gelegen in
het Noordoosten. Als men de doodsche kust van laatstgenoemd eiland
voorbijvaart, is het als een openbaring van iets schoons, Vao te
zien. Niet enkel, dat de natuur afwisseling biedt, maar vooral de
levendigheid is aantrekkelijk. Vao is een der dichtstbevolkte eilanden
van de Nieuwe Hebriden. Er wonen vijfhonderd inwoners op een eilandje
van anderhalven kilometer lengte en ��n kilometer breedte, voldoende,
om overal menschelijke werkzaamheid te toonen zonder overhaasting,
op vroolijke, luchthartige wijze verricht. In deze omgeving vonden
we hutten en haardvuren en levendige menschen, die den vreemdeling
weer hoop en vertrouwen gaven.
Ongeveer zeventig uitleggersbooten lagen aan het strand. Het waren
boombooten, door dwarsstangen verbonden met de uitleggers, die ze voor
omslaan behoeden. Aan de punt hebben ze een gesneden houten reiger,
waarschijnlijk een halfvergeten totemteeken van de inboorlingen. Al
naar de maatschappelijke positie van den eigenaar is het snijwerk meer
of minder rijk uitgevoerd, en er wordt streng op gelet, dat niemand
zijn boot versiert met snijwerk, dat niet in overeenstemming is met
zijn rang en positie. Dan zijn er ook nog kleine dwarsbalkjes, die zich
in aantal ook richten naar den stand van den bezitter. Onder afdaken
werden in de schaduw van de woudboomen een paar groote zeilbooten
bewaard van europeesch fabrikaat. Enkele famili�n hadden die gekocht,
om verre reizen te kunnen doen naar de grootere eilanden in de buurt,
Espiritu Santo, Aoba, Ambrym, enz., waar ze varkens koopen. Die
zeilbooten vervangen de lange, groote booten uit vroegeren tijd,
oorlogsvaartuigen, waar dertig tot veertig man in konden zitten,
en waarmee groote rooftochten werden ondernomen. Want de bewoners
van Vao waren echte zeeroovers, die overal gevreesd werden, omdat
ze onverwachts bij eenig dorp landden, de bewoners overvielen en
met rijken buit terugkeerden. De europeesche invloed heeft aan die
liefhebberij een einde gemaakt, en met den invoer van europeesche
booten zijn de groote pirogen verdwenen en rotten ongebruikt weg aan
het strand.
In den vroegen morgen was het strand ledig, maar een paar uren na
zonsopgang werd het druk; mannen en vrouwen baadden er, de moeders
waschten de kinderen, en in het warme zand werd daarna gerust, tot
het tijd was voor de vaart naar den overkant, waar op het vasteland
de aanplantingen waren. De vrouwen schoven de booten in het water,
jonge meisjes, slank en sterk, de moeders en oudere vrouwen wat
onbeholpener, velen met een kind op de heupen. Uit loodsen of verborgen
hoekjes aan den wal haalden ze zeilen van palmbast, driehoekig en in
bamboestangen gevat, en maakten ze vast aan de booten. Daarna stieten
ze zich af van den wal en zaten of stonden in het smalle bootje,
dat nauwelijks plaats had, om de voeten naast elkander te zetten. De
kleine zuigelingen zaten op den schoot der moeders of hingen op haar
rug in bedenkelijke nabijheid van het water.
Zijpaden leidden van den weg naar de aanplantingen. Ieder individu had
een stuk land, waarvan hij zijn levensonderhoud betrok. Daar groeien
vleezige bananen met groote, sappige bladeren; yams klimmen tegen
vlechtwerk op en hebben kleurige bloemschermen, en ertusschen staan
kokospalmen, broodvruchtboomen, roodbloeiende crotonstruiken en veel
sterk geurende kruiden. In die groene weelde brengt de inboorling
zijn dag door, een weinig arbeidend en veel luierend. Hij schiet op
de groote duiven en de kleine papegaaien en nuttigt ze als welkome
toegift bij de geroosterde yams.
Tegen zon en regen waren beschuttende daken opgesteld, waar des middags
allen samenkomen en eten en praten. Lang geleden lagen hier dorpen,
waarvan een reusachtige, nu gebroken monoliet nog getuigt. De steen
was vijf meter hoog en moet door ondernemende menschen van de kust
hierheen zijn gesleept als sieraad voor een dorpsplein, misschien
ook als monument op een begraafplaats.
Achter de dansplaats was een open ruimte in het woud, waar, tusschen
roodbloeiende boomen, het groote mannenhuis stond. Op palen rustte
een groot dak, dat tot den bodem reikte. Van voren en van achteren
werd de ingang vernauwd door groote steenen platen. Dooreengeslingerde
takken vormden een haag om het huis, en aan den eenen kant stond een
stellage, waaraan honderden van zwijnekaken waren bevestigd.
Elk geslacht of familie heeft zulk een mannenhuis, dat natuurlijk voor
de vrouwen taboe is; op Vao zijn er vijf, in overeenstemming met het
aantal geslachten. In de nabijheid en min of meer rondom het mannenhuis
liggen de woonhuizen, ieder met een lap grond eromheen en ingesloten
door een meterhoog muurtje van los op elkaar gestapelde koraalblokken,
zoo los, dat men niet tegen de muren kan leunen. Achter de muren heeft
men meer dan manshooge schermen aangebracht, van riet gevlochten,
die ongewenschte blikken naar binnen verhinderen. Daar de terreinen
dikwijls bij elkaar aansluiten, zijn de wegen ertusschen zeer smal;
men loopt als door een steegje tusschen de steenen muurtjes en de
rietmatten. Soms kan men bij een bocht vrouwen zien wegloopen en
kinderen schreiend aanschouwen, want de blanke schijnt hier de rol
van boeman te vervullen.
Als men met de bewoners aan het strand een beetje vertrouwd is geraakt,
kan men soms wel eens in de geheimzinnige woningen binnentreden,
natuurlijk altijd vergezeld en bewaakt door een mannelijken bewoner.
Het varken is op Vao, net als op bijna alle eilanden van Melanesi�, het
hoogst geschatte dier. Om het varken draait het denken en trachten van
den inboorling, want door dat dier kan hij allerlei begeerenswaardigs
erlangen. Hij kan er een vijand door uit de wereld laten helpen;
hij kan veel vrouwen koopen; hij kan op de maatschappelijke ladder
tot de hoogste sporten stijgen, en hij kan er zich het paradijs
mee verzekeren.
Veel plechtigs was er niet aan het feest, waarbij de gastheer met een
mes de vastgebonden varkens slachtte, waarna ieder man zijn geschenk
mee naar huis nam. Niet alle feesten verloopen zoo proza�sch, maar toch
zal het niet lang duren, of met deze ceremoni�n wordt geheel gebroken.
Op Vao, met name in Atchin op het eiland, vindt men veel heilige
vooroudershuisjes, waar een altaar wordt aangetroffen van
steen. Daaronder ligt waarschijnlijk het hoofd van den voorvader
begraven. Op het huis staat het beeld van een reiger, ruw gesneden
en gedragen door een standbeeld, dat, schijnt het, den voorvader
voorstelt. Daar de beelden in de open lucht staan en sterk verwe�ren,
worden ze niet oud, en de jongere producten zijn niet met de oudere
te vergelijken. Ik was zoo gelukkig, een oud exemplaar te krijgen van
een ouden man, die er wel bezwaar in zag en meende, dat de voorvader
het sterk zou afkeuren, maar ten slotte zich geruststelde met de
overweging, dat de man al zoo lang dood was, en dat hij een zwijntje
op het graf zou offeren, welk offer ik ook nog moest betalen. Het
beeld was niet minder dan twee meter hoog en mooi gesneden.
Voor mij was die gebeurtenis het bewijs, dat ik geen bedienden op
Vao zou kunnen krijgen; de jonge lieden, die erover hadden gedacht,
mij te vergezellen, hadden moeten helpen, om het aantal opge�ischten
vol te maken, zoodat ik teleurgesteld vertrok, toen de kotter van den
pater hersteld was en wij, afscheid van het gastvrije Vao nemend,
naar het Canal du Segond voeren, om van daar langs de oostkust van
Espiritu Santo naar Port Olry te gaan. Daar was, in het noordoosten
van het groote eiland, een zendingsstation, waar de honden, de katten
en de bewaker ons kwamen begroeten, en waar ik weer gast was in het
huis van den pater en er een interessanten tijd doorbracht.
De bevolking van Port Olry, zooals de kleine haven aan den mond van
een riviertje heet, verschilt nog al van die der andere eilanden. Ze is
donkerder van kleur en heeft een ander gelaatstype; ook is ze grooter
dan elders. Men moet haar als typisch melanesisch beschouwen, terwijl
de bevolking van Vao bij voorbeeld veel polynesische elementen in
zich heeft opgenomen. Het waren hier gespierde gestalten met nog al
brutale gezichten, waaruit weinig intelligentie sprak. De leefwijze
was dan ook nog zeer primitief. Kleeding en versiering waren beperkt
tot het eenvoudigste, zoodat we hier de primitiefste bevolking van den
archipel v��r ons hadden. De versiering bepaalde zich tot kammen, die
groote vormen hadden en van bamboe waren gesneden, of die bestonden
uit varkensstaarten, bevestigd aan vederschachten, die in de dichte
haarpruik werden gestoken. Wie zich mooi wilde maken, liet het haar
lang groeien, rolde dan de haren tot rollen op, die netjes naast elkaar
werden gelegd, of maakte vlechtjes, die aan alle kanten langs het hoofd
neerhingen. Met kokosolie, roet en vet werden de haren ingesmeerd.
Een merkwaardige vervorming van den neus werd door beide geslachten
in toepassing gebracht en gaf een aanblik van groote leelijkheid. Het
tusschenschot van den neus wordt namelijk doorboord, en behalve dat
er in de opening een houtje wordt gestoken, komt het vaak voor, dat
men een spiraal neemt, die de neusvleugels omhoog drukt, zoodat een
breede punt aan den neus komt, die bij mannen op hoogen leeftijd een
afschuwelijk uiterlijk geeft. Het duurt lang, eer men aan het gezicht
gewend is. Bovendien maken ze op dien opdringerigen neus nog roode
strepen of een roode streep tusschen twee zwarte.
Terwijl dus de mannen een, hoewel niet mooien, maar dan toch
interessant wilden indruk maken, worden de vrouwen door de mode
zoozeer ontsierd, dat men eenigen tijd noodig heeft, om er niet meer
door te worden afgestooten. Ze mogen niet veel versiering dragen en
moeten daarentegen het haar zeer kort houden, waarvoor ze zich den
schedel met kalk insmeren, zoodat het kale hoofd levendig aan een gier
herinnert, vooral ook omdat de neus uitsteekt als een snavel, en de
mond juist niet klein is. Daarbij zijn bij de vrouwen als teeken van
het getrouwd zijn de bovensnijtanden verwijderd. De kleeding bepaalt
zich tot een zeer klein blad, bevestigd aan een dun lendekoord. Van
achteren dragen vrouwen en mannen altijd een bosje bladeren, knapen
en vrouwen meestal geurige kruiden, en de mannen crotonbladeren van
verschillende tint naar de kaste. De zeer hooge kasten mogen de donkere
kleuren dragen. De voorraad wordt geleverd door de crotonstruiken,
die altijd worden aangeplant om de gamals of clubhuizen.
Half sieraad, half rest van een medicijn zijn de groote litteekens, die
men hier veel ziet, het vaakst op de borst of op de schouderbladen. Men
maakt namelijk, als geneesmiddel voor inwendige pijnen, groote sneden
in het lichaam. Dat gebeurt door zich bij voorbeeld stijf een touw om
de borst te binden, zoodat de huid tusschen de windingen omhoog wordt
gewerkt. Dan kan men, zonder veel pijn te voelen, er in snijden. De
korsten na de genezing worden steeds weer weggekrabd, totdat een dik
litteeken is verkregen, dat als een sieraad wordt beschouwd.
Bij rheumatiek neemt men een ongeveer twintig centimeter langen boog
en bindt aan het spankoord een klein pijltje met een haarscherpe punt,
tegenwoordig meestal een glassplinter; met dat pijltje worden fijne
sneden in de huid geschoten, waarvan de litteekens haast niet zichtbaar
zijn en toch fijne, dikwijls mooie patronen op de huid achterlaten.
Tegen den middag ziet men de mannen meestal bijeen in de gamal bij
de gewichtige laplapbereiding. Laplap is het nationale gerecht van
de bewoners der Nieuwe Hebriden, en ze brengen zeker een vijfde deel
van hun leven door met het koken van laplap. Het werk is eenvoudig
en gemakkelijk; men kan er net zoo heerlijk bij droomen als bij
het naaien en breien. V��r zich heeft men een rij bananenbladeren,
kruiselings over elkander gelegd; naast zich eenige yamsknollen,
die men schilt en dan op een rasp, dat is een stuk koraalkalk of een
ruwe bladnerf, fijn wrijft. Men krijgt dan een taaie, witte brij,
die men zorgvuldig in de bladeren inpakt. Intusschen is in een kuil
een vuur uitgebrand en heeft de steenen tot gloeihitte gebracht. Die
neemt men met een tang, dat is een gespleten bamboe, uit den kuil en
legt de brij in de bananenbladeren op hun plaats, bedekt alles met de
heete steenen, legt daarop weer een bundeltje droge bladeren en wacht
slapend, pratend of rookend, tot het gerecht klaar is. Het is dan een
massa geworden, die op brooddeeg lijkt en waaraan men met allerlei
kruiderij wat meer smaak kan geven. Men giet er ook wel kokosmelk van
geraspte kokosnoten over of mengt er kool door of vet of geroosterde
noten, terwijl het ook heel lekker moet wezen, ze met vleeschmaden
te vermengen. Behalve van yams kan laplap ook worden bereid van taro,
maniok of halfrijpe bananen.
Men eet hier ook veel bataten en als het seizoen daar is, de heerlijke
broodvrucht, boven het vuur geroosterd; ook noten, bananen, ananas en
mandarijnen. Er is haast altijd wat te snoepen, en als de inboorling
maar wat wilde vooruit zorgen, dan behoefde hij nooit gebrek te lijden.
De mannen lieten zich door onze komst weinig storen in hun werk; ze
schoven wat ter zijde en gaven ons een blok, om op te zitten; er volgde
een poosje zwijgen, en toen begonnen ze over ons te praten. Er was in
de gamal al evenmin veel te zien als in de woonhuizen. Overal waren in
het dakstroo wapens verborgen, tot dadelijk gebruik gereed, pijlen,
bogen en geweren. De knodsen schijnen meer tot het uitgaanstenue te
behooren en worden steeds meegedragen. Het zijn rechte stokken of ze
zijn kromgebogen als sabels. Ze worden, anders dan de sabels, gebruikt
met de concave zijde naar voren. Die knodsen worden op hoogen prijs
gesteld en zijn vaak oude erfstukken. Ze worden bij elke zegepraal
van een inkerving voorzien en die zegepralen worden bevochten door
een vergelijking in sterkte met de knodsen van anderen. Ik heb een
oud stuk gezien, dat zeven-en-zestig inkervingen droeg. Vroeger was
de werpspeer in gebruik met tweehonderd-vijftig beenpunten; maar die
is door het geweer verdrongen.
Een man te hebben gedood, is nog altijd een eer, en met trots draagt
zulk een held een bos van zwart en witte ve�ren op het hoofd, waaraan
ieder kan zien, welk een dapper persoon v��r hem staat. In Port Olry
waren zulke bepluimde hoofden niet zeldzaam.
Ernstig is het werk alleen in den planttijd, als het bosch gerooid
wordt en de omheiningen om de nieuwe velden worden gemaakt. Maar dan
helpen de mannen mee; de geslachten sluiten zich aaneen, en gezellig
gaat de arbeid als spelend van de hand. Men beloont elkander aan het
eind wederkeerig met maaltijden en geschenken. Het aantal vrouwen
bedraagt in Port Olry hoogstens een vierde van dat der mannen. Daaraan
heeft mee schuld het gebruik, om bij den dood van een hoofd al zijn
vrouwen op te hangen, een zede, die te verderfelijker werkt, daar
de hoofden altijd veel jonge vrouwen hebben, terwijl de jonge mannen
zich op zijn best een oude vrouw kunnen koopen. Gelukkig heeft men die
gewoonte daar, waar de zendelingen en de planters hun invloed kunnen
doen gelden, afgeschaft, vooral door het beroep op de jonge mannen,
dat ze zich zelven daarmee het meest schaden. De vrouwen waren er
echter niet mee ingenomen; velen wenschten den dood, daar ze anders
door de ziel van den ontslapen echtgenoot zouden worden verontrust.
Daar ik nog geen bedienden had, kon ik niet veel ondernemen in de
dorpen van het binnenland. Ik hield mij meest op het zendingsstation
op, waar de inboorlingen zich veel vertoonden, zoodat ik altijd
menschen om mij heen had, op wie ik mijn studi�n kon voortzetten. Ik
gebruikte bij voorbeeld de gelegenheid, om metingen te doen en moest
dan van de goede stemming gauw profiteeren. Als de toeschouwers de zaak
belachelijk vinden, is ze verloren, want dan wil niemand er zich voor
leenen. Het staat er al beter voor, als er vrees voor geheime tooverij
in het spel is, want dan kan men met een geschenk en overreding nog
wel eens moed en vertrouwen doen ontstaan. Maar het allerbest is bij de
objecten het gehuichelde begrip van wat er gebeurt voor de wetenschap,
of wel algeheele onverschilligheid, die zich zonder verder nadenken
als object presenteert en dan met een munt of tabak getroost naar
huis gaat, hoofdschuddend over de vele dwaasheden van de blanken.
Eens had ik bij mijn veranda een flink aantal jonge mannen bijeen
en begon met het werk. Daar verscheen plotseling een heer Fusil,
een spraakzaam Franschman, die zich sedert eenige dagen in de buurt
met den varkenshandel bezig hield. Ik was juist bezig met Paul, een
vroegeren leerling van de zending, die mij al vaak was opgevallen om
zijn onberispelijken bouw en zijn fluweelzachte huid. De heer Fusil
trad op hem toe en gaf hem een hevigen slag op de borst met de woorden:
"Jij hebt mij mijn varken ontstolen!"
De pater verklaarde, dat hij in dezen niet veel kon doen en vermaande
de partijen tot vrede, natuurlijk te vergeefs. De heer Fusil rende op
de veranda op en neer als een roofdier in een kooi en spuwde venijn,
en Paul volgde hem beneden en daagde hem uit, den twist met hem aan
het strand uit te vechten. De Franschman schimpte, dat hij dat om
zijn eer niet kon doen, en hij had gelijk, want hij zou stellig
duchtig geranseld zijn. Dat tooneel duurde zoowat een half uur,
waarin de heer Fusil door alle zwarten werd bespot. Om dien voor het
prestige van de blanken zoo verderfelijken toestand te doen eindigen,
liet de pater, daar de inboorlingen toegaven, dat de heer Fusil een
varken was ontstolen, het dier vervangen, waarna ook de onschuldige
gevangene uit de boot aan land werd gezet. Toen verwijderde de pater
Paul van het tooneel, en de heer Fusil werd veilig naar het strand
begeleid, van waar hij spoedig al schimpend het ruime sop koos.
Hoe nietig deze quaestie ook was, ze is een voorbeeld van de manier,
waarop conflicten ontstaan. Zakelijk en kalm had de twist kunnen worden
beslist, als de heer Fusil niet zoo tactloos was opgetreden. Het zou
bij een anderen blanke zeker niet zijn gebeurd, want de inboorlingen
weten precies, wien ze voor hebben. Gelukkig had ik de volgende dagen
ruim gelegenheid, mijn metingen en het photografeeren in te halen.
Bij de heeren Th., jonge mannen van goede australische afkomst, die een
kokosplantage op Talamacco hadden, woonden we een offerfeest bij van
de inboorlingen. We moesten toen verscheiden uren door het oerwoud
marcheeren. Mijn mannen hadden zich allen in Zondagsdos gestoken
en hadden broeken en hemden aan van kleurig katoen. Het haar boven
het voorhoofd was met houtasch bestreken, en een paar hadden zich
zelfs geschoren.
Dit waren de gasten; zij, die het feest gaven, stonden op zij bij
een stellage, waarop yamsknollen lagen. De mannen liepen langzaam
om dat altaar heen. In hun handen droegen ze zware bamboekokers,
waarmee ze in de maat op den grond stampten, zoodat een dof, dreunend
geluid ontstond. Ze zongen een eentonige melodie, door een voorzanger
ingezet. Daarbij sprongen ze in de maat van den eenen voet op den
anderen, langzaam en ve�rend. Aan de beide kanten van dien kring
van dansenden stonden de vrouwen in Eva's costuum en over het heele
lichaam ingesmeerd met roet. Aan het slot van de mannengezangen zongen
ze het refrein mee, en dansten ook. Nu en dan sloot er zich een vrouw
bij de mannen aan en danste met hen.
Het geheel maakte een indruk van vreemde romantiek, van woestheid
en hartstocht; maar het was prachtig door het roode licht, dat op de
naakte, glanzende lichamen viel. Niets was anders zichtbaar tusschen
hemel en aarde in den donkeren nacht, niets dan die rood beschenen
groepen van een tweehonderd menschen, die zich onbezorgd aan hun
vermaak overgaven, zich niet bekommerend om den volgenden dag. Het
feest duurde zonder alcohol den geheelen nacht. De menigte werd
steeds hartstochtelijker, de dans doller, en het gezang luider. We
stonden ter zijde, niet in staat, mee te voelen, wat het vermaak van
die lieden was, wat hen tot zulk een inspanning aanzette, als in een
zonderlinge, voor ons gesloten wereld.
Een dikke, oude man bleef bij ons en nam de honneurs waar. Ik lette
weinig op hem, tot mijn bedienden mij zeiden, dat dit de "big fellow
master" was, het hoofd, die het feest gaf en die morgen door het
offeren van de varkens een zeer hooge kaste zou bereiken. Toen kreeg
hij natuurlijk een handvol tabaksrolletjes, en even natuurlijk vroeg
hij om meer, namelijk om mijn goede, trouwe pijp. Dat verzoek kon ik,
ook weer natuurlijk, niet inwilligen. Om hem niet te beleedigen, zei
ik hem, dat de pijp taboe was, en daar hij als hoofd de heiligheid
van het taboe in de eerste plaats had te eerbiedigen, knikte hij
begrijpend en was tevreden gesteld. Ik beloofde hem dan nog, morgen
op zijn eeredag tegenwoordig te zijn en nam afscheid.
Wat we des avonds niet hadden kunnen zien, was nu zichtbaar, namelijk
de gamal of het mannenhuis, waarvoor als zuilen eenige met wilgenloof
omslingerde palen stonden. Zoowat ieder half uur bracht een man een
varken aan een touw op het plein. Daar sommige van die dieren met de
gewonden tanden heel kwaadaardig zijn, waren er wel eens twee mannen
noodig, om het varken vast te houden. Het hoofd danste herhaaldelijk
om het dier heen en ging dan de gamal binnen.
Het valt niet gemakkelijk, zich telkens het noodige aantal zwijnen te
verschaffen, om in een hoogere kaste te worden opgenomen. Men leent
ze vaak, en nu bestaan er talrijke amuletten, die den zoekende bij
zijn vragen kunnen helpen. Meestal zijn dat vreemd gevormde steenen,
vaak ook kleine varkentjes, uit zachte tufsteen gesneden, die men in de
hand of in den gordel draagt, om de harten milddadig te stemmen. Zulke
amuletten erft men dikwijls, en ze worden voor groote sommen gekocht.
De heele namiddag ging ermee heen, eer alle varkens omdanst waren. Wij
brachten den tijd meestal in de open lucht rillend door, wat we nog
verkozen boven het oponthoud in de hut. Daar toch lagen schots en
scheef over elkander in de ongemakkelijkste houdingen de dansers
van den vorigen avond te snorken. Anderen klappertandden van kou,
en weer anderen keken grimmig in het rond. Er werd ons een eereplaats
aangeboden op een dwarshout, en daar zou het wel goed zijn geweest,
als niet een bevende oude man zich, als om warmte te zoeken, tegen
mij had aangedrukt en in zijn halve sluimering zijn met olie gedrenkt
hoofd op mijn schouder wilde leggen, en het alleronaangenaamst waren
myriaden vlooien, waarvoor ik mij eerst veel te laat door de vlucht
uit de voeten maakte.
In den namiddag waren ongeveer zestig varkens vastgebonden. De hoofdman
nam een ouden geweerloop en sloeg den dieren den schedel in. Honden
en menschen vielen op de stuiptrekkende slachtoffers aan; de honden
likten het bloed op, de menschen droegen brokken mee naar huis, en de
gastheer, de "big fellow master", kon het hoofd eenige duimen hooger
dragen, al was het feest in den echten zin in het water gevallen;
wij gingen druipnat door het druipende woud naar huis en trokken zoo
spoedig mogelijk droge kleeding aan.
Ik keerde naar Port Olry terug, waar ik den pater niet meer
aantrof. Hij was op een voorbij varend schip weer naar een anderen
collega gereisd, daar zijn beroepsplichten hem veel vrijen tijd
lieten. Hij bezette namelijk in Port Olry op Espiritu Santo een
verloren post, daar de inboorlingen van de zending niets wilden weten,
al stonden ze er niet bepaald vijandig tegenover. Maar een innerlijke
behoefte aan bekeering voelden ze niet, en daar de arme katholieke
zending hun geen groote voordeelen kan aanbieden in tegenstelling tot
de rijkere presbyteriaansche missie, zagen ze geen reden, waarom ze
hun oud geloof zouden opgeven. De goede pater leefde hoogst eenvoudig
in een bouwvallig huis met een oud echtpaar uit Malekula.
Bij de afwezigheid van den pater verliep het leven als gewoonlijk. Ik
bezocht de dorpen, verzamelde schedels of ging op de jacht of
uit visschen. Paul en een vriend verkochten mij een paar aardige
varkentjes, waarvan het eene dadelijk in den kookpot verhuisde. Den
volgenden dag kwam een schuchtere man en beklaagde zich bij mijn
bedienden, dat Paul de zwijntjes van hem had gestolen.
"Natuurlijk weer Paul", dacht ik en ijlde naar het dorp met het
stellig voornemen, hem eens duchtig de waarheid te zeggen. Ik vond
hem in de hut, languit voor het vuur uitgestrekt. Hij bekende in
de grootste openhartigheid, dat hij wel zelf de dieren niet had
gestolen, maar ze voor zijn vriend, die ze had weggenomen en die
de Biche-la-mar of vreemde taal niet kon spreken, had verkocht. Ik
vond zijn kalmte daarbij zoo opmerkelijk, dat het mij bijna speet,
de koopsom, wat tabak, weer terug te vorderen. Hij gaf die gewillig
af, en toen zetten de dief en de bestolene zich samen aan het vuur
en bespraken het geval rustig en zakelijk, alsof ze er niet zelf
bij betrokken waren. Ik keerde toch onbevredigd terug en wist niet,
of Paul zeer na�ef of uiterst slim was.
Eenige dagen later klaagde een inboorling, dat zijn broeder ziek was,
en of ik hem medicijn wilde geven. Ik kreeg eindelijk zooveel uit hem,
dat de pati�nt een gezwollen lijf had en vernam toen ook de oorzaak,
namelijk dat hij acht dagen geleden op een doodenmaal alleen een heel
vierdepart van een varken had opgegeten. Men wou dat echter niet als
de oorzaak van de ziekte erkennen; maar men hield stijf en sterk vol,
dat hij door den een of anderen vijand was vergiftigd.
Ik gaf den man calomel met de aanwijzing, het den zieke dadelijk te
brengen, want het moest gauw gebeuren. Maar de man verpraatte zijn
tijd; het werd nacht; hij durfde niet alleen door het bosch te gaan
en sliep aan de kust. Den volgenden morgen stierf de zieke. De bode
haalde de schouders op en zei, dat het nu eenmaal zoo was.
Neus en mond van den doode waren met aarde en kalkbrij dichtgemaakt,
misschien, om de ziel in het lichaam te houden. Om het lijk maakte men
in de hut een miniatuurhuisje van bamboe en liet het daarin vergaan.
Met een flinke vaart voer de kleine kotter door het kanaal tusschen
Aoba en Maevo. In een kouden regen wierpen we het anker uit bij
Naroworo. Na de gebruikelijke dynamietontploffing brachten we
eenige arbeiders aan land, die hun jaar bij de heeren Th. hadden
uitgediend. Een deel van hun loon hadden ze in goederen omgezet,
en nu versierden ze zich met al die heerlijkheden, om zich aan de
hunnen voor te stellen in volle pracht en staatsie. Splinternieuwe
broeken, prachtige witte tricothemden, kleurige dassen, elegante
hoeden, schoenen, die hun het loopen moeilijk maakten, en, groote
parapluies. Ze zagen er beklagenswaardig uit in dien staat, want ze
voelden zichzelven ongemakkelijk in de ongewone kleeding en hadden
veel moeite, die behoorlijk aan te trekken. Tegen den middag kwamen
vrienden en bloedverwanten aan de kust, om hen af te halen. De
ontvangst was aan weerszijden merkwaardig koel; nauwelijks groette
men elkander, en het leek, of men elkaar pas gisteren had gezien. Met
meer belangstelling werd de inhoud van de kist onderzocht, die ieder
arbeider meekrijgt, en waarin de rest van de goederen wordt geborgen,
die hij niet aan het lijf kan hangen, lampen, petroleum, katoen,
messen en dergelijke dingen. Meestal worden die koffers door de lieve
verwanten al aan de kust geplunderd, zoodat de man weinig loon voor
zijn arbeid krijgt. Hier echter liet men den schat intact en droeg
de zware kisten de bergen in. Zonder een plechtig afscheid van hun
meester slopen de arbeiders achter hun bezitting aan. Dat en de koele
ontvangst zijn hier zoo de �tiquette.
Op een dag ondernam ik een tocht dwars door het eiland, dat daar
heel smal is. Mijn bediende uit Santo was vreesachtig en waarschuwde
mij, dat de menschen van Maevo niet te vertrouwen waren. Hij wou
volstrekt wapens meenemen, en om hem gerust te stellen, liet ik hem het
jachtgeweer dragen. Hij belastte zich nog bovendien met een heele doos
patronen en was dus van plan, zijn leven duur te verkoopen. Natuurlijk
hadden we de wapens niet noodig; de menschen waren allen vreedzaam en
gastvrij, al hadden ze nooit blanken gezien. Voor de handelaars heeft
het aan copra arme eiland geen belang, en het klimaat is zoo vochtig,
dat de zendelingen zich allen na korten tijd moeten terugtrekken om
hun rheumatiek. Nu bezoekt telkens een zendeling van de melanesische
missie het eiland voor een paar weken in het jaar en laat voor het
overige het werk in handen van de inlandsche onderwijzers.
De weg was steil, en mijn boy kreeg de straf voor zijn onredelijke
vreesachtigheid door de zwaarte van de patronen. Ik genoot van de
schilderachtige uitzichten. De flora was veel rijker dan op Santo,
en de bergachtigheid riep prachtige landschappen te voorschijn. Van
de pashoogte, die wij in ongeveer drie uren bereikten, hadden
we door het woud een heerlijk gezicht op den Stillen Oceaan, de
eindelooze watervlakte, die ik in San Francisco eens uit het Oosten
had bewonderd. Het ging nu steil naar beneden, en kleine beekjes
vergezelden ons op ons pad. Liefelijke watervalletjes waren overal
tusschen de kleurige planten te zien, en zooals de beide knapen,
die met ons gingen als gidsen in hun bruine naaktheid met de roode
bloemen boven ieder oor, zich onder den straal plaatsten en het
afkoelende water in den mond opvingen, schiepen ze een tooneeltje,
dat mij nooit uit de herinnering zal gaan. Men is bij zoo'n gelegenheid
teleurgesteld, dat de kleurenphotografie nog niet practisch bruikbaar
is, of ook dat men met de camera te laat komt, want tot poseeren kan
men de inboorlingen natuurlijk niet brengen.
Nadat we ons nog een paar dagen aan de kust hadden opgehouden en
daarbij twee inboorlingen hadden kunnen recruteeren, voeren we naar
huis, waar we door de beide honden van de heeren Th. met stormachtige
blijdschap werden begroet.
Na een lange regenperiode was er een heldere dag gekomen, waarop wij
na een vaart van drie uren bij de monding van de Jordaan aan wal
gingen. De dragers droegen de bagage aan land en trokken toen met
geschreeuw en druk gepraat de boot in het struikgewas en dekten ze met
takken toe. Over een paar dagen zou de boot door andere inboorlingen
weer naar haar plaats worden teruggebracht.
Wij trokken ons terug in de schaduw van het oerwoud en kookten ons
middagmaal, een taak, waar de dragers zich met ambitie aan wijdden. Er
was rijst en voor ieder, om de geestdrift voor de onderneming aan te
wakkeren, een teugje absinth. Ik liet toen de bundels snoeren en de
negen dragers braken op met den moli aan de spits. Eerst ging het door
de vlakte, die de Jordaan gevormd heeft met bergpuin; we lieten de
rivier westelijk liggen en marcheerden in zuidoostelijke richting. Na
een uur traden we uit het woud in een moerassige vlakte, wat op Santo
iets zeldzaams is; het riet was er meer dan van manshoogte. Tegen
de schemering moesten we door het bosch ons op een door den regen
glibberig pad omhoog werken naar een overhangende rots, waar we den
nacht zouden doorbrengen. We waren er droog; het schijnsel van de
vuren reikte niet ver en zette slechts de naaste omgeving in een rood
licht. De zwarten moesten zich wegens watergebrek met thee en beschuit
tevreden stellen, daar we geen rijst konden koken. Ze gingen al spoedig
slapen op een legerstede van bebladerde takken naast het glimmende
houtvuur. Ik las nog korten tijd en bluschte toen de lantaarn.
Tegen den avond verschenen de hoofden, twee groote, knappe mannen met
lange baarden en dichte haarbossen. Als teeken van hun waardigheid
hadden ze breede armbanden om en donker gekleurde crotonbladeren
aan den lendengordel. In hun haar hadden ze een eenvoudigen kam en
zwijnestaartjes, en in de ooren sieraden van schildpad en been. Op
mijn laag veldbed sliep ik in de gamal, omsnuffeld door honden, die
kwamen en gingen in de hut. Des morgens liet ik de vrouwen aan den
rand van het plein komen en begon mijn metingen. Er heerschte onder de
vrouwen en meisjes een stemming van onderworpenheid en gedruktheid,
zooals bij haar slavinnenpositie te verwachten was. Komisch was
het, hoe onhandig ze waren bij het photografeeren. Ze konden zich
niet rustig houden en bewogen handen of vingers, voeten of teenen op
zenuwachtige manier. De profielopneming was haar niet aan het verstand
te brengen. Toch gelukten ten slotte enkele opnamen.
Voor het vervoer van de groote, den vorigen dag gekochte yams had
ik meer dragers noodig, en gewillig boden de hoofden aan, mij te
helpen. Er was niet veel lust bij de mannen, om mij te vergezellen,
en het bevel van de hoofden had weinig effect. Toen had ��n van hen
het idee, zijn vrouwen voor den dienst te gebruiken, en dadelijk
stonden zijn vijf gemalinnen op en belastten zich met driemaal zoo
zwaren last als de mannen. Die werd met lianen samengebonden en op
het hoofd gedragen. Alleen de favoriete droeg niet anders dan een
kleine vrucht en mocht voorop gaan en den weg open slaan. Zij was
een nog mooie, jonge vrouw.
De heele colonne van wel dertig personen liep nu in den helderen morgen
een paar uren over vrij gelijk terrein tot naar het volgende dorp. Bij
den rand van de open plek om het mannenhuis gingen de vrouwen zitten
naast de lasten. De vrouwen uit het dorp kwamen bij haar en lieten
zich allerlei vertellen van den grooten dokter en toovenaar. Wij
mannen begaven ons in de gamal, waar de bewoners ook terstond werden
ingelicht. De gezondheidstoestand was hier nog treuriger dan in het
eerste dorp; ik zag geen enkelen gezonde, en de zindelijkheid liet
nog meer te wenschen over. Overal zweren en builen en uitgeteerde
gestalten.
Ik betaalde de dragers uit het andere dorp met tabak en lucifers, nadat
ze met den prijs zich tevreden hadden verklaard. Toen ze op het punt
waren, weg te gaan, zei de tolk, dat ik de vrouwen nog moest betalen,
wat echter in den prijs was begrepen. Ik hield het voor een middeltje,
om den blanke nog meer af te persen en weigerde beslist. Er was lang
een ontevreden wachten voor de hut, tot ze eindelijk verdwenen, maar
de stemming was erdoor bedorven, en ik beproefde niet, de menschen te
meten, wetend, dat ik geen succes zou hebben met mijn verzoek. Daarbij
deed zich het onaangename gevolg gevoelen van mijn verblijf onder deze
wilden, want ik vond in mijn hoed, mijn zakken en overal bloeiende
koloni�n van ongedierte. Het was een gruwelijke gewaarwording, en
hier kon ik niet aan een grondige reiniging denken.
Slechts met groote moeite kon ik eenige dragers voor het volgende
dorp krijgen, waar het hoofd en eenige mannen voor de gamal zaten en
koel en onvriendelijk waren. De dragers verlieten ons, en ofschoon
ik hier geen hulp kon krijgen, waren ze niet te bewegen tot verderen
dienst. Het hoofd, dat goed Engelsch sprak, wou wel met ons meegaan,
maar zei, geen enkelen gezonde ter beschikking te hebben. Mijn mannen
waren ook mismoedig; ik kon hun geen zwaardere lasten geven. Ik liep
met den hoofdman vooruit, toen de moli mij kwam zeggen, dat er een
bedenkelijke gisting onder de lieden was; ze waren bang, om verder
in het binnenland door te dringen en wilden allen deserteeren. Ik
liet stilhouden en verklaarde, dat de lasten niet te zwaar waren,
dat ze gisteren bijna niets en vandaag nog niet veel hadden gedaan,
en dat ze allen konden wegloopen, als ze wilden; de moli en ik zouden
den weg wel samen vinden. Als de lasten te zwaar waren, zou ik de
conservenbussen wel weggooien en ook de beide flesschen sterken drank,
die ik niet voor mijzelf had meegenomen. Ik beval, de flesschen uit
te pakken en tegen de rots te verpletteren. Dat was te veel; haast
schreiend smeekten ze mij, dat toch niet te doen; ze wilden den last
wel dragen, en de weg was niet meer lang. Aarzelend gaf ik toe en na
een paar dreigementen had ik gewonnen spel, maar het vertrouwen in
mijn mannen had een schok gekregen.
Het ging den volgenden dag langs de rivier door een onbewoonde streek,
en in den laten namiddag lag de baai voor ons. Nu moest er nog een
paar uren gemarcheerd over het strand, waarbij we rivieren moesten
doorwaden, maar des avonds waren we bij den heer F. Na de afbetaling
der dragers volgden een heerlijk bad en een goed maal.
AANTEEKENING
*** END OF THIS PROJECT GUTENBERG EBOOK KANNIBALEN OP DE NIEUWE HEBRIDEN ***
Creating the works from public domain print editions means that no
one owns a United States copyright in these works, so the Foundation
(and you!) can copy and distribute it in the United States without
permission and without paying copyright royalties. Special rules,
set forth in the General Terms of Use part of this license, apply to
copying and distributing Project Gutenberg-tm electronic works to
protect the PROJECT GUTENBERG-tm concept and trademark. Project
Gutenberg is a registered trademark, and may not be used if you
charge for the eBooks, unless you receive specific permission. If you
do not charge anything for copies of this eBook, complying with the
rules is very easy. You may use this eBook for nearly any purpose
such as creation of derivative works, reports, performances and
research. They may be modified and printed and given away--you may do
practically ANYTHING with public domain eBooks. Redistribution is
subject to the trademark license, especially commercial
redistribution.
1.D. The copyright laws of the place where you are located also govern
what you can do with this work. Copyright laws in most countries are in
a constant state of change. If you are outside the United States, check
the laws of your country in addition to the terms of this agreement
before downloading, copying, displaying, performing, distributing or
creating derivative works based on this work or any other Project
Gutenberg-tm work. The Foundation makes no representations concerning
the copyright status of any work in any country outside the United
States.
This eBook is for the use of anyone anywhere at no cost and with
almost no restrictions whatsoever. You may copy it, give it away or
re-use it under the terms of the Project Gutenberg License included
with this eBook or online at www.gutenberg.org
1.E.6. You may convert to and distribute this work in any binary,
compressed, marked up, nonproprietary or proprietary form, including any
word processing or hypertext form. However, if you provide access to or
distribute copies of a Project Gutenberg-tm work in a format other than
"Plain Vanilla ASCII" or other format used in the official version
posted on the official Project Gutenberg-tm web site (www.gutenberg.org),
you must, at no additional cost, fee or expense to the user, provide a
copy, a means of exporting a copy, or a means of obtaining a copy upon
request, of the work in its original "Plain Vanilla ASCII" or other
form. Any alternate format must include the full Project Gutenberg-tm
License as specified in paragraph 1.E.1.
- You pay a royalty fee of 20% of the gross profits you derive from
the use of Project Gutenberg-tm works calculated using the method
you already use to calculate your applicable taxes. The fee is
owed to the owner of the Project Gutenberg-tm trademark, but he
has agreed to donate royalties under this paragraph to the
Project Gutenberg Literary Archive Foundation. Royalty payments
must be paid within 60 days following each date on which you
prepare (or are legally required to prepare) your periodic tax
returns. Royalty payments should be clearly marked as such and
sent to the Project Gutenberg Literary Archive Foundation at the
address specified in Section 4, "Information about donations to
the Project Gutenberg Literary Archive Foundation."
- You provide a full refund of any money paid by a user who notifies
you in writing (or by e-mail) within 30 days of receipt that s/he
does not agree to the terms of the full Project Gutenberg-tm
License. You must require such a user to return or
destroy all copies of the works possessed in a physical medium
and discontinue all use of and all access to other copies of
Project Gutenberg-tm works.
- You comply with all other terms of this agreement for free
distribution of Project Gutenberg-tm works.
1.F.
1.F.4. Except for the limited right of replacement or refund set forth
in paragraph 1.F.3, this work is provided to you 'AS-IS' WITH NO OTHER
WARRANTIES OF ANY KIND, EXPRESS OR IMPLIED, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO
WARRANTIES OF MERCHANTIBILITY OR FITNESS FOR ANY PURPOSE.
1.F.6. INDEMNITY - You agree to indemnify and hold the Foundation, the
trademark owner, any agent or employee of the Foundation, anyone
providing copies of Project Gutenberg-tm electronic works in accordance
with this agreement, and any volunteers associated with the production,
promotion and distribution of Project Gutenberg-tm electronic works,
harmless from all liability, costs and expenses, including legal fees,
that arise directly or indirectly from any of the following which you do
or cause to occur: (a) distribution of this or any Project Gutenberg-tm
work, (b) alteration, modification, or additions or deletions to any
Project Gutenberg-tm work, and (c) any Defect you cause.
Please check the Project Gutenberg Web pages for current donation
methods and addresses. Donations are accepted in a number of other
ways including checks, online payments and credit card donations.
To donate, please visit: http://pglaf.org/donate
Most people start at our Web site which has the main PG search facility:
http://www.gutenberg.org