Professional Documents
Culture Documents
8.2 Oorzaken
Er is sprake van uitgesproken ontoereikende zorg: het kind kreeg onvoldoende veiligheid en
geborgenheid. Niet alle mishandeling en verwaarlozing leidt tot problematisch
hechtingsgedrag. Het hangt van de volgende factoren op drie niveaus af:
- Van het kind: problemen bij de geboorte, lichamelijke of psychische gebreken en een
moeilijk temperament. Er is geen sprake van erfelijke, genetische oorzaken.
- Van de ouders/het gezin: onveilig gehechte ouders, verwaarlozing of mishandeling,
wisselende opvoeders en tienermoeders.
- Van de omgeving: geen steunend netwerk, slechte woonomgeving, lage
sociaaleconomische status en problemen vanuit het moederland.
8.3 Begeleiding en behandeling
Er is weinig bekend over de soort en de effectiviteit van de behandeling bij RHS.
De behandeling hangt af van de leefsituatie van het kind:
- Het kind woont bij de ouders: verbetering van sensitieve, responsieve aandacht van de
verzorgers.
- Verwaarlozing/mishandeling: het kind wordt uit huis geplaatst. Dit kan verdere
emotionele verwaarlozing besparen.
8.4 Prognose
Het blijkt dat de problemen betrekkelijk duurzaam zijn. RHS vormt een risico voor het latere
vermogen om relaties aan te gaan en te onderhouden. Te denken valt aan huwelijksproblemen,
opvoedproblemen en persoonlijkheidsstoornissen.
8.5 Concrete verschijningsvormen van het gedrag van kinderen met problematisch
hechtingsgedrag en de aanpak ervan in de groep.
Voor een overzicht van problemen in verband met depressieve gevoelens en de daarbij
horende aanwijzingen voor een mogelijke aanpak, zie: hfst. 8; blz. 173-180; Pedagogische
adviezen voor speciale kinderen; Trix van Lieshout.
9.2 Oorzaken
Bij ADHD spelen erfelijke factoren en neurobiologische disfuncties een rol. De
neurobiologische factoren zijn bepalend.
Erfelijkheid speelt een grote rol, dat blijkt uit het feit dat broers en zussen van kinderen met
ADHD twee- tot driemaal meer kans hebben om ook ADHD te krijgen. Kinderen van een
ouder met ADHD hebben 50% kans.
Daarnaast spelen omgevingsfactoren een rol: geboorte, blootstelling aan nicotine en alcohol,
gifstoffen in het milieu, opvoeding enz. De omgevingsfactoren veroorzaken niet ADHD, maar
hebben wel invloed op de ernst van de stoornis.
D oorzaak van ADHD blijft nog onduidelijk. Er lopen nog dergelijke onderzoeken.
9.3 Begeleiding en behandeling
Iemand met ADHD heeft permanente begeleiding en behandeling nodig. Deze behandeling
begint altijd met psycho-educatie: leren onderkennen, onderzoeken, interpreteren en
anticiperen op de probleemsituatie. Als het probleemgebied beter begrepen en geaccepteerd
wordt, kan er ook beter mee om worden gegaan. De volgende stap in het proces is medicatie.
Door medicijnen kan de onderstimulatie van de hersenen benvloed worden. Een bekend
medicijn is Ritalin, dat gemiddeld 4 uur werkt. Volgens de Gezondheidsraad (2000) is Ritalin
bij 70% tot 80% van de kinderen goed werkzaam.
De derde stap is een gedragstherapie. Individuele contingente gedragstherapie is succesvol op
korte termijn. In deze therapie worden de gevolgen van het gedrag direct duidelijk gemaakt.
Cognitieve gedragstherapie is niet helemaal effectief bij ADHD. Het kind leert niet zijn eigen
gedrag te beheersen.
Belangrijk in de behandeling is de ouderbegeleiding. Dit begint al bij de psycho-educatie.
Daarna is het zinvol om als ouder een gedragstherapeutische oudertraining te volgen die
gericht is op het veranderen van het gedrag van het kind via de ouders.
De leerkrachtbegeleiding is ook zeer belangrijk. Ook deze begint bij de psycho-educatie en
bestaat vervolgens uit meditatietherapie en een gedragstherapeutische leerkrachttraining.
Homework focused interventions is een huiswerkprogramma, waarbij de ouders getraind
worden in het begeleiden van het huiswerk.
De multimodale behandeling is een behandeling op drie niveaus: het kind, de ouder en de
begeleider. Het bestaat uit psycho-educatie, therapie met cognitieve technieken en medicijnen.
Belangrijk hierbij is structuur, routine, voorkomen van negatieve situaties, aanmoediging en
controle.
Er zijn een aantal afwijkende behandelingen toepasbaar:
- Diten. Het voorkomen van bepaalde kleur-, geur- en smaakstoffen.
- Voedingssupplementen, zoals vitamines en mineralen.
- EEG- bio-/ neurofeedback. Een training voor kinderen om met behulp van een EEG en
een computer hun hersenactiviteit te benvloeden.
9.4 Prognose
Er werd lang gedacht dat ADHD een rijpingsprobleem is en dat het vanzelf verdwijnt, dat is
onjuist. ADHD is een chronische aandoening. Bij een derde blijft de diagnose ook na het 18e
levensjaar, bij een derde worden de klachten minder en bij een derde verdwijnen de
symptomen helemaal.
9.5 Concrete verschijningsvormen van ADHD en de aanpak ervan in de groep
Voor een overzicht van problemen in verband met ADHD en de meer specifieke
ADDproblematiek en de daarbij horende aanwijzingen voor een mogelijke aanpak, zie: hfst. 9;
blz. 208-212; Pedagogische adviezen voor speciale kinderen; Trix van Lieshout.
Volgens de psychodynamische theorie: kinderen met langdurig antisociaal gedrag hebben een
jarenlange strijd met volwassenen en andere kinderen achter de rug.
Volgens de biologische theorie: antisociaal gedrag is deels genetisch bepaald.
10.3 Begeleiding en behandeling
Behandeling: er is een keuze (afhankelijk van de ernst van het probleem) tussen een
ambulante en een klinische behandeling. Meestal is er sprake van een langdurige behandeling:
psycho-educatie, voorlichting, gedragstherapie met ouders, meditatietherapie gericht op de
ouders en de school, oudertraining, gezinstherapie, gedragstherapie met het kind, training in
probleemoplossende vaardigheden en training om met boosheid om te gaan.
Medicatie wordt toegepast bij comorbiditeit met ADHD en stemmingsstoornissen.
10.4 Prognose
Er is een kleine groep kinderen met ODD die er overheen groeit. Bij een kwart slaat ODD
over in CD.
10.5 Concrete verschijningsvormen van oppositioneel-opstandig gedrag en de
aanpak ervan in de groep
Voor een overzicht van problemen in verband met oppositioneel-opstandig gedrag en de
daarbij horende aanwijzingen voor een mogelijke aanpak, zie: hfst. 10; blz. 228-229;
Pedagogische adviezen voor speciale kinderen; Trix van Lieshout.
PDD-NOS
Dit is een pervasieve ontwikkelingsstoornis en staat voor Pervasive Developmental Disorder,
Not Otherwise Specified. De stoornis is aan autisme verwant. Kinderen met PDD-NOS
vertonen in mindere mate autistische kenmerken of voldoen niet aan alle kenmerken. Diverse
vormen: stoornissen in sociale interacties, in verbale en non-verbale communicatie, in
verbeelding en als gevolg van deze 3: beperkt repertoire van interesses en activiteiten. Een
PDD-NOSer overziet het geheel van prikkels niet en gaat zeer gedetailleerd te werk.
De symptomen verschillen per kind/persoon: de n is zeer in zichzelf gekeerd en praat
helemaal niet, terwijl de ander op een vaak claimende manier contact maakt en steeds praat
(zonder dialoog). De verschillende reacties leiden tot verwarring in de omgeving. Vaak wordt
gedacht dat er sprake is van manipulatie in plaats van onmacht. Ook zijn er stoornissen in de
ontwikkelingsgang (biologisch-lichamelijk, sociaal-emotioneel, spel en intermenselijke
relatievorming).
MCDD
MCDD is een subgroep binnen PDD-NOS. Het staat voor Multiple Complex Developmental
Disorder, meervoudige complexe ontwikkelingsstoornis. Rond 2011 wordt hier een diagnose
in de DSM-V verwacht.
Bij MCDD gaat het om de problemen bij het reguleren van emoties en gedachten. Het gedrag
van deze kinderen is vaak extreem en onvoorspelbaar. Ze kunnen uitbarstingen hebben en
heftige gemoedsbewegingen.
12.2 Oorzaken
Autisme komt vaak voor in families waarin andere aandoeningen voorkomen, zoals epilepsie,
fragiele-X-syndroom en hersenbeschadigingen.
De oorzaak van PDD-NOS: 90% wordt aan erfelijkheidsfactoren toegeschreven.
Er zijn aanwijzingen dat autisten neurocognitieve problemen hebben met de verwerking van
sociale informatie en de planning en organisatie van gedrag.
De stelling dat de stoornis samenhangt met de persoonlijkheid of de aanpak van de ouders is
onverdedigbaar.
12.3 Begeleiding en behandeling
Autisme is een ernstige, neurobiologische, levenslange ontwikkelingsstoornis. In iedere
ontwikkelingsfase uit de stoornis zich weer anders.
Aan de behandeling gaat psycho-educatie vooraf. De ouders krijgen kennis van en inzicht in
diverse kenmerken van ASS. Tijdens de behandeling staat de educatieve,
ontwikkelingsgerichte benadering centraal. Dat betekent dat er altijd een klimaat heerst met
de nadruk op het aanleren van vaardigheden die de handicap kunnen compenseren.
Gaandeweg de ontwikkeling wordt het behandelplan ingevuld en aangepast aan de omgeving
van het kind.
Van der Gaag en Van Berckelaer-Onnes (2000) ontwerpen een matrix met twee assen als
behandelprotocol. Op de eerste as wordt weergegeven: kind- of gezinsgerichte interventie. Op
de tweede as wordt weergegeven: de eerste-, tweede- en derdegraads strategie:
- Eerstegraads strategie: het scheppen van een adequaat, groeizaam leefklimaat.
- Tweedegraads strategie: het bieden van de juiste therapievorm bij de kindgerichte
interventies. Aanleren van vaardigheden en het probleemoplossend vermogen vergroten.
- Derdegraads strategie: er wordt altijd afgestemd op de eigenheid van het kind.
Medicatie geneest de stoornis autisme niet. Wel kan het steun bieden bij het
behandelingsaanbod. Het kan de ernst van het probleem verminderen.
12.3 Prognose
Autisme is niet te genezen. Wel geldt: hoe hoger het IQ van de persoon met autisme, hoe
beter de spraak-/taalontwikkeling en hoe beter het vooruitzicht.
Slechts enkele autisten leven zelfstandig, hebben vrienden of een vaste baan. Slechts een paar
procent van de 20- tot 40-jarigen functioneert geheel zelfstandig.
De kans dat kinderen met ASS later schizofrene psychose ontwikkelen is zestien keer hoger
dan dat een normaal kind dat doet.
12.4 Concrete verschijningsvormen van PDD-NOS en de aanpak ervan in de groep
Voor een overzicht van problemen in verband met PDD-NOS en de daarbij horende
aanwijzingen voor een mogelijke aanpak, zie: hfst. 12; blz. 297-302; Pedagogische adviezen
voor speciale kinderen; Trix van Lieshout.
Gezinstherapie: de ouders moeten de problemen erkennen en onder ogen zien. Zij moeten
leren om hun kind met borderline los te laten. Het kind moet leren dat hij de ouders niet
ten gronde richt door ze te verlaten.
Medicatie kan de stoornis niet verhelpen. Het kan wel bepaalde gedragingen of klachten
verminderen. Toch is de beste keus geen medicatie.
14.4 Prognose
De prognose is niet rooskleurig. Op relationeel gebied zijn de problemen hardnekkig. De
stoornis verloopt met ups en downs. Na verloop van tijd verdwijnen vaak een aantal
kenmerken, maar de personen kunnen slecht functioneren. De prognose is het meest gunstig
bij personen met een hoge intelligentie.
14.5 Concrete verschijningsvormen van borderline en de aanpak ervan in de groep
Voor een overzicht van problemen in verband met BPS en de daarbij horende aanwijzingen
voor een mogelijke aanpak, zie: hfst. 14; blz. 336-338; Pedagogische adviezen voor speciale
kinderen; Trix van Lieshout.
Bijlage
Het boek bevat een aantal bijlagen.
Bijlage 1 originele modellen van J.J.M. Haartmans
Zie: bijlage 1; blz. 343-351; Pedagogische adviezen voor speciale kinderen; Trix van
Lieshout.
Bijlage 2 verschillen in gedrag tussen jongens en meisjes
Zie: bijlage 2; blz. 353-360; Pedagogische adviezen voor speciale kinderen; Trix van
Lieshout.
De bijlage wordt gevolgd door de literatuurlijst.
Zie: literatuur; blz. 361-413; Pedagogische adviezen voor speciale kinderen; Trix van
Lieshout.