You are on page 1of 10

Bezoek aan het MSK Gent

MSK staat voor .


In 1798 werd in Gent het Muse du Dpartement de l'Escaut opgericht.
234 schilderijen en beelden vormden de basis van het huidige Museum
voor Schone Kunsten. De werken werden samengebracht in de SintPieterskerk in Gent, die in 1802 voor het publiek werd opengesteld.
In 1809 verhuisde een selectie van de collectie naar de Stedelijke
Academie in het voormalige Augustijnenklooster en werd het museum een
stedelijke instelling. In de loop van de negentiende eeuw groeide de
collectie aan, zowel door aanwinsten uit de jaarlijkse Concours van de
Academie en aankopen door de stad op de driejaarlijkse Salons, als door
giften en legaten van kunstenaars en verzamelaars.
De definitieve beslissing tot de
oprichting van een nieuw
museumgebouw dateert van 1898,
precies honderd jaar na de stichting
van het museum. Het
museumgebouw werd in twee fasen
voltooid, achtereenvolgens in 1902
en in 1913.
Het werd opgetrokken naar een
ontwerp van Charles van
Rysselberghe.

Charles van Rysselberghe


1850 - 1920) was stadsarchitect
van Gent.
Hij startte zijn opleiding op 13-jarige
leeftijd en studeerde aan de Koninklijke
Academie voor Schone Kunsten in Gent.
Hij bouwde werkliedenwoningen in
dezelfde periode als Victor Horta en was
de ontwerper van het Gentse Museum voor
Schone Kunsten. Het museum werd
tussen 1902 en 1913 gebouwd
in neoclassicistische stijl.
Charles van Rysselberghe was de broer van
architect Octave en kunstschilder Tho van
Rysselberghe.

De collectie
De vaste (of permanente) collectie geeft een beeld van de kunst van de
middeleeuwen tot en met de eerste helft van de 20ste eeuw.

Het verhaal van de Gentse collectie begintin de 15de eeuw. Dat is voor de
schilderkunst in de streek tussen Maas en Noordzee een revolutionaire tijd
en een ongekende bloeiperiode waarin de markt explodeert.
Dit is de eeuw van de Vlaamse Primitieven, het begrip waarmee de grote
schilders uit deze tijd sinds de 19de eeuw worden aangeduid.
Ht topstuk : het Lam Gods. Andere belangrijke schilders zijn de Meester
van Flmalle, Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes, Dirk Bouts,
Hans Memling...
Met de Vlaamse Primitieven zet de schilderkunst een grote stap
voorwaarts. Volgens een legende vond Van Eyck het schilderen met
2

olieverf uit. Dat klopt niet, maar hij heeft het wel geperfectioneerd. De
nieuwe benadering van de Vlaamse Primitieven heeft kunstenaars over
heel Europa gentrigeerd.
De 15de eeuw is ook een periode waarin de middeleeuwer, die zich met
heel zijn wezen naar God wendde, plaatsmaakt voor een nieuwe mens.
Behalve naar God kijkt die eveneens met frisse ogen naar de aardse
wereld. Toch blijft ook voor hem die aarde een nabootsing van de hemelse
perfectie. Vaak staan de gerenommeerde schilders aan het hoofd van min
of meer omvangrijke ateliers.
Belangrijke steden zijn in deze tijd onder meer Gent, Brugge, Ieper,
Brussel en Leuven. In de 16de eeuw zal Antwerpen de fakkel overnemen.

Jheronimus Bosch maakte hoofdzakelijk religieuze schilderijen, die tegelijk


de wereld en zijn menselijke bewoners kritisch ontleden. Dat gebeurt vaak
op een bijzonder fantasierijke wijze. Jezus' lijdensverhaal neemt in Bosch'
oeuvre een belangrijke plaats in. Jheronimus Bosch schildert in veel van
zijn werken de slechte, zondige mens in alle mogelijke gedaanten en
situaties.
Jos de Sigenza, een 16de-eeuws Spaans auteur zei: "Het verschil
tussen het werk van Bosch en dat van de andere schilders ligt in het feit
dat de anderen de mens uitbeelden zoals hij van buiten uit gezien is.
Alleen Bosch heeft het aangedurfd hem te schilderen zoals hij er innerlijk
uitziet."

De 16de eeuw is in de Nederlanden een onrustige tijd, getekend door


godsdiensttwisten en politieke conflicten. Geleidelijk aan wordt Antwerpen
de belangrijkste stad van de Zuidelijke Nederlanden.
In de kunst vinden een aantal belangrijke evoluties plaats. Zo verblijven
behoorlijk wat schilders een tijd in Itali, waar ze onder de indruk komen
van de Renaissance, met haar aandacht voor naaktstudies de mens
staat centraal! en de weergave van de perspectief.
We zien vooral historiestukken, met scnes uit de bijbel, de antieke
mythologie, de geschiedenis. Daarop volgen de figuurstukken: scnes
uit het dagelijkse leven met een moraliserende boodschap. Lagere genres
zijn het landschap, stillevens, bloemstukken, portretten.
Schilders worden in de eerste plaats beoordeeld op hun inventiviteit en
dus op hun intellectuele capaciteiten en kennis. Opvallend is de tendens
tot specialisatie die stilaan ontstaat: je krijgt landschapsschilders,
dierenschilders, enz. Dikwijls werken ze samen aan n schilderij.

Na de godsdiensttwisten beleeft de religieuze kunst een ongeziene bloei.


De productie is omvangrijk, door de noodzakelijke herinrichting van veel
beschadigde kerkgebouwen.
De onbetwistbare hoofdstad van de barokke schilderkunst is Antwerpen,
met het befaamde driemanschap van leidende schilders: Peter Paul
Rubens, Anthony van Dyck en Jacob Jordaens.
Hun invloed is bijzonder groot, zowel op hun tijdgenoten als op de 17deen 18de-eeuwse Zuid-Nederlandse generaties schilders na hen. De
barokkunst staat in dienst van de Contrareformatie, de
4

hervormingsbeweging in de katholieke kerk die wilde uitpakken met


grootse, dramatische en triomfalistische kunstwerken.
De emoties van de gelovigen moesten worden beroerd in grote
altaarstukken, maar ook in de beelden, het kerkmeubilair en de
architectuur van de gebouwen. Behalve grote schilderijen met religieuze,
historische en mythologische taferelen worden ook andere genres
beoefend. Terwijl kerkelijke en officile opdrachtgevers vooral voor het
grotere werk opteren, is de rijke burgerij in de eerste plaats klant voor
portretten, landschappen en stillevens. Ook hiervoor is het rijke
Antwerpen het centrum, maar Gent en Brussel blijven belangrijk.

Terwijl in de Zuidelijke Nederlanden de monumentale barok de


overheersende stijl blijft, evolueren de Franse en Italiaanse kunst naar de
rococo. In Engeland, waar ook tal van Noord- en Zuid-Nederlandse
kunstenaars actief zijn, ontwikkelt zich een school die in nauw verband
staat met de belangrijkste opdrachtgever van schilders: de adel. Die wou
uitpakken met portretten, schilderijen van hun landhuizen, societytaferelen, ...

Vanaf de jaren 1750 keek men in Europa vooral naar de klassieke kunst
van de Grieken en de Romeinen. (Het was onder meer de tijd waarin
Pompeji werd opgegraven) Onder invloed hiervan en als reactie op de
frivole rococo ontstond het neoclassicisme.
Kenmerkend zijn: de aanwezigheid van antieke elementen (kleren,
personages, architectuur, landschap, ...), de koele academische kleuren,
het streven naar een exacte weergave en de evenwichtige composities.

De stijl verspreidde zich vanuit Itali over Europa. Bij ons moest het
neoclassicisme aanvankelijk met de barok concurreren.
Na 1800 was de stijl spoedig over zijn hoogtepunt heen, maar met name
aan vele kunstacademies bleef het de richting die onderwezen werd.
Aan het begin van de 19de eeuw was het burgerlijke Gentse kunstmilieu,
dat op Europees niveau stond, sterk op Parijs gericht. Vele Belgische
schilders verbleven op hun beurt in Parijs en/of in Rome. Vaak
combineerden deze kunstenaars het neoclassicisme met romantische
trekken. De romantiek trad vanaf 1800 immers steeds meer op de
voorgrond.
Het neoclassicisme is een academische stijl. Daar werd in de 19de eeuw
door jonge generaties schilders tegen gereageerd, maar tegelijk bleef de
koele esthetiek schilders van landschappen, stadsgezichten, huiselijke
taferelen, ... benvloeden. Ze lijken nauwelijks af te wijken van het werk
van hun 17de- en 18de-eeuwse voorgangers, op n belangrijk punt na:
het streven naar een exacte weergave van de realiteit en naar een
gedetailleerde afwerking, zoals de neoclassicistische normen dat
voorschreven.

Romantische schilders reageren vanaf het begin van de 19de eeuw tegen
het kille en academische neoclassicisme van hun tijd. Ze zoeken naar
waarachtigheid en proberen de werkelijkheid om zich heen rechtstreeks
en geconcentreerd te observeren. Zowel de landschappen als de
portretten getuigen van nieuwe opvattingen. Vergelijkbare ideen zullen
vervolgens tot het impressionisme leiden. Een aantal 19de-eeuwse
schilders gaan in tegen de academisch gevormde smaak van de burger en
verwekken nu en dan zelfs schandaal. Kunstenaars eisen meer en meer de
individuele vrijheid op.

Naturalisten en realisten namen in de tweede helft van de 19de eeuw de


wereld om zich heen nauwgezet waar. Ze streefden in hun schilderijen
naar een bijna wetenschappelijk objectieve weergave van de
werkelijkheid. Dat wordt bij sommigen als het ware een lofzang op wat je
als mens met je zintuigen kon waarnemen.
Andere schilders wendden zich af van de banale, alledaagse wereld.
Zij leggen hun ziel in hun kunst, die hun hoogstpersoonlijke houding
tegenover de buitenwereld moet tonen. Landschappen zijn bij hen niet
langer weergaven, maar projecties; het zijn landschappen van de ziel.
Vandaar onder meer vaak de afwezigheid van menselijke figuren en de
besloten indruk van veel landschappen. Deze schilders behoren tot de
symbolisten, die een verheven opvatting koesterden van de kunst: kunst
moet het oppervlakkige, het zichtbare overstijgen. Ze passen daartoe
onder meer hun technieken aan en werken vaak met potlood, krijt, pastel
of aquarel.
De tweede helft van de 19de eeuw is ook de periode waarin met name in
Frankrijk het impressionisme van zich laat horen, met schilders als
Claude Monet, Edouard Manet en Pierre-Auguste Renoir. Zij willen in de
eerste plaats een visuele sensatie op doek brengen, hoe kort die impressie
ook mag zijn: een wisseling van licht, een windstoot over de velden, een
streepje zon. Op de Salons die in grote steden worden ingericht en waar
de hartenklop van de kunst wordt gemeten, wordt intens gediscussieerd
en vindt wel eens een schandaal plaats als een schilder uitpakt met een
ongezien werk.

Rond 1900 vestigen enkele kunstenaars zich ongeveer gelijktijdig in het


landelijke Sint-Martens-Latem op een tiental kilometer van Gent: George
Minne, Valerius De Saedeleer, Karel en Gustave Van de Woestyne, Albert
Servaes, ...
Ze ontvluchten de stad met haar oppervlakkige en mondaine
kunstkringen, van impressionisme en luminisme willen ze niet weten, en
ze streven in contact met het eenvoudige landleven naar een nieuwe,
diepere, ingekeerde kunst.
Het religieus gevoel speelt een grote rol in hun leven en in hun kunst; op
artistiek gebied oefent de (her)ontdekking van het verfijnde, verinnerlijkte
werk van de Vlaamse Primitieven veel invloed uit. Kenmerkend voor hun
kunst zijn het sobere kleurgebruik, de synthese die ze brengen en de
duidelijke omtreklijnen. Sint-Martens-Latem is geen gesoleerd feit in de
(schilder)kunst. Het streven naar verdieping en herbronning, en naar een
doorleefd contact met mensen en plaatsen die dat konden bieden, komt in
deze periode in diverse kringen aan de oppervlakte.

Het Vlaams expressionisme was in grote mate een respons op wat er in


het buitenland gebeurde : het Duits expressionisme, het Franse kubisme,
het Italiaanse futurisme.
Centrale figuren van het expressionisme zijn bij ons Constant Permeke,
Gustave De Smet en Frits Van den Berghe. Zij behoren tot de zogeheten
tweede Latemse groep: rond 1910 brengen ze vaak de zomermaanden
door in het Leiedorp en schilderen ze nog impressionistisch en in een
'zonnig' coloriet. Hun expressionistische impulsen kregen ze vooral tijdens
de Eerste Wereldoorlog, wanneer ze in het buitenland verblijven
(Nederland, Engeland). In die zin is het expressionisme ook een reactie
tegen de bourgeoiskunst en het overgecultiveerde karakter van het late
impressionisme en de art nouveau. In de jaren 1920 komt het Vlaams
expressionisme volop tot ontplooiing. Brussel wordt voor deze schilders
een belangrijke, bruisende aantrekkingspool. Kenmerkend voor de stijl is
het streven om de gevoelswereld direct tot uitdrukking te brengen. Door
het uitzicht van figuren en natuurlandschappen te vervormen, ze te
dramatiseren en er kenmerkende aspecten van uit te vergroten en dus
krachtiger te maken, moesten ze 'expressiever' worden.

In de jaren 1920-1930 is het Vlaams expressionisme bij ons de


belangrijkste kunstrichting. De kunstenaars combineren daarin elementen
uit het Europese expressionisme en ook het kubisme met voorstellingen

die vaak eenvoudig en volks zijn. Hier en daar dringen ook invloeden uit
de abstracte kunst binnen.
De discussies over de verhouding tussen cultuur, menselijke natuur, kunst
en de werkelijkheid bereikten tussen de twee wereldoorlogen een
hoogtepunt in het dadasme en het surrealisme. Brussel was een
belangrijk centrum van surrealistische kunst, met een web van
tijdschriften, kunsthandels en tentoonstellingen. Ook buitenlandse
kunstenaars kwamen hier aan hun trekken.
Het surrealisme, dat rond 1920 in Frankrijk ontstond, wil het onbewuste
de vrije loop laten en op die manier mensen bevrijden van de strakke rede
en logica; vandaar onder meer het belang van de droom en van het
primitieve. Het surrealisme is na de Tweede Wereldoorlog over zijn
hoogtepunt heen, maar de invloeden van deze richting en levenshouding
blijven tot op vandaag in de kunst merkbaar.

10

You might also like