Professional Documents
Culture Documents
De collectie
De vaste (of permanente) collectie geeft een beeld van de kunst van de
middeleeuwen tot en met de eerste helft van de 20ste eeuw.
Het verhaal van de Gentse collectie begintin de 15de eeuw. Dat is voor de
schilderkunst in de streek tussen Maas en Noordzee een revolutionaire tijd
en een ongekende bloeiperiode waarin de markt explodeert.
Dit is de eeuw van de Vlaamse Primitieven, het begrip waarmee de grote
schilders uit deze tijd sinds de 19de eeuw worden aangeduid.
Ht topstuk : het Lam Gods. Andere belangrijke schilders zijn de Meester
van Flmalle, Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes, Dirk Bouts,
Hans Memling...
Met de Vlaamse Primitieven zet de schilderkunst een grote stap
voorwaarts. Volgens een legende vond Van Eyck het schilderen met
2
olieverf uit. Dat klopt niet, maar hij heeft het wel geperfectioneerd. De
nieuwe benadering van de Vlaamse Primitieven heeft kunstenaars over
heel Europa gentrigeerd.
De 15de eeuw is ook een periode waarin de middeleeuwer, die zich met
heel zijn wezen naar God wendde, plaatsmaakt voor een nieuwe mens.
Behalve naar God kijkt die eveneens met frisse ogen naar de aardse
wereld. Toch blijft ook voor hem die aarde een nabootsing van de hemelse
perfectie. Vaak staan de gerenommeerde schilders aan het hoofd van min
of meer omvangrijke ateliers.
Belangrijke steden zijn in deze tijd onder meer Gent, Brugge, Ieper,
Brussel en Leuven. In de 16de eeuw zal Antwerpen de fakkel overnemen.
Vanaf de jaren 1750 keek men in Europa vooral naar de klassieke kunst
van de Grieken en de Romeinen. (Het was onder meer de tijd waarin
Pompeji werd opgegraven) Onder invloed hiervan en als reactie op de
frivole rococo ontstond het neoclassicisme.
Kenmerkend zijn: de aanwezigheid van antieke elementen (kleren,
personages, architectuur, landschap, ...), de koele academische kleuren,
het streven naar een exacte weergave en de evenwichtige composities.
De stijl verspreidde zich vanuit Itali over Europa. Bij ons moest het
neoclassicisme aanvankelijk met de barok concurreren.
Na 1800 was de stijl spoedig over zijn hoogtepunt heen, maar met name
aan vele kunstacademies bleef het de richting die onderwezen werd.
Aan het begin van de 19de eeuw was het burgerlijke Gentse kunstmilieu,
dat op Europees niveau stond, sterk op Parijs gericht. Vele Belgische
schilders verbleven op hun beurt in Parijs en/of in Rome. Vaak
combineerden deze kunstenaars het neoclassicisme met romantische
trekken. De romantiek trad vanaf 1800 immers steeds meer op de
voorgrond.
Het neoclassicisme is een academische stijl. Daar werd in de 19de eeuw
door jonge generaties schilders tegen gereageerd, maar tegelijk bleef de
koele esthetiek schilders van landschappen, stadsgezichten, huiselijke
taferelen, ... benvloeden. Ze lijken nauwelijks af te wijken van het werk
van hun 17de- en 18de-eeuwse voorgangers, op n belangrijk punt na:
het streven naar een exacte weergave van de realiteit en naar een
gedetailleerde afwerking, zoals de neoclassicistische normen dat
voorschreven.
Romantische schilders reageren vanaf het begin van de 19de eeuw tegen
het kille en academische neoclassicisme van hun tijd. Ze zoeken naar
waarachtigheid en proberen de werkelijkheid om zich heen rechtstreeks
en geconcentreerd te observeren. Zowel de landschappen als de
portretten getuigen van nieuwe opvattingen. Vergelijkbare ideen zullen
vervolgens tot het impressionisme leiden. Een aantal 19de-eeuwse
schilders gaan in tegen de academisch gevormde smaak van de burger en
verwekken nu en dan zelfs schandaal. Kunstenaars eisen meer en meer de
individuele vrijheid op.
die vaak eenvoudig en volks zijn. Hier en daar dringen ook invloeden uit
de abstracte kunst binnen.
De discussies over de verhouding tussen cultuur, menselijke natuur, kunst
en de werkelijkheid bereikten tussen de twee wereldoorlogen een
hoogtepunt in het dadasme en het surrealisme. Brussel was een
belangrijk centrum van surrealistische kunst, met een web van
tijdschriften, kunsthandels en tentoonstellingen. Ook buitenlandse
kunstenaars kwamen hier aan hun trekken.
Het surrealisme, dat rond 1920 in Frankrijk ontstond, wil het onbewuste
de vrije loop laten en op die manier mensen bevrijden van de strakke rede
en logica; vandaar onder meer het belang van de droom en van het
primitieve. Het surrealisme is na de Tweede Wereldoorlog over zijn
hoogtepunt heen, maar de invloeden van deze richting en levenshouding
blijven tot op vandaag in de kunst merkbaar.
10