Professional Documents
Culture Documents
Inhoud
Dieren: Dag- en nachtdieren
Activiteit
-memory
-quiz
Dagdieren
-stellingenspel
Een dier met een dagactieve -een dier meenemen
levenswijze. Ze leven zowel op -taboe
het land, in de lucht als in het
water. Voorbeelden hiervan
zijn olifanten, giraf, hond,
Doel
7.4. Kinderen zien in dat
mensen, dieren en planten een
grote verscheidenheid in
kenmerken vertonen.
8.4. Kinderen beleven bewust
het ritmisch karakter van de
tijd en kunnen dit illustreren.
Nachtdieren
Een dier dat hoofdzakelijk s
nachts actief is. Ze leven zowel
op het land, in de lucht als in
het
water.
Voorbeelden
hiervan
zijn
vleermuizen,
katten, uilen, vlokreeften,
Nachtjobs (verder uitgewerkt
hieronder)
-times up
-inleefspel (rollenspel)
-nachtspel
Kunst
-schaduwspel
-les over expressionisme +
Werken rond beeldende kunst. nuancering in kleuren
Een
aantal
voorbeelden (eigen emoties uiten in kunst)
hiervan
zijn
schilderijen,
tekeningen, Ook het werken
met schaduwen komt in deze
les aan bod aan de hand van
een schaduwspel.
Godsdienst
-Kerstmis
-hoe wordt nieuwjaar gevierd
Kerstmis is het feest waarbij over de hele wereld
we vieren dat het kindje Jezus -klasgesprek: lichtpunt in uw
geboren is. Jezus staat symbool leven
voor het licht.
Advent is het uitkijken naar de
geboorte van Jezus. Deze
periode duurt 4 weken voor
Kerstmis en iedere nieuwe
zondag wordt er een extra
kaarsje aangestoken van de
adventskrans.
Dag en nacht
-verschillende werelddelen
(zomer-winter)
Er bestaan 4 seizoenen: lente, -seizoenen
zomer, herfst en winter. In de
zomer zijn de dagen langer dan
de nacht en is het langer licht.
In de winter zijn de dagen
korter dan de nacht en is het
langer donker.
Nachtjobs:
Inhoud:
Nachtjobs zijn beroepen die s nachts worden uitgevoerd. Voorbeelden hiervan zijn nachtwinkels,
nachtwakers van een ziekenhuis, bewakers, De leerlingen moeten zich er ook bewust van zijn dat er
in een ziekenhuis zowel dag- als nachtjobs zijn en dat deze elkaar kunnen afwisselen door middel van
shiften.
Doel:
1.4. Kinderen zijn er zich van bewust dat arbeidsomstandigheden kunnen verschillen. Dat houdt in
dat ze weten dat bij sommige jobs verschillende werktijden voorkomen.
Activiteit:
Activiteit 1: Times up
De leerkracht maakt ongeveer 40 kaartjes met daarop verschillende nachtberoepen of voorwerpen
die je nodig hebt bij het uitoefenen van een nachtberoep. Deze kaartjes worden verzameld in een
grote kom. De leerkracht overloopt deze kaartjes met de leerlingen zodat de leerlingen weten wat er
op de kaartjes staat en wat deze betekenen. Daarna verdeelt ze de klas in twee groepen. De eerste
groep stuurt 1 persoon naar voren. Deze persoon moet proberen om in 1 minuut tijd zoveel mogelijk
kaartjes te beschrijven zonder het nachtberoep zelf te vernoemen. De bedoeling is dat de rest van
zijn of haar groep probeert te raden welk beroep of voorwerp er op het kaartje staat. Lukt dit, dan is
het kaartje voor deze ploeg en wordt het aan de kant gelegd. Weten de leerlingen het niet, zeggen ze
pas en wordt het kaartje opnieuw in de kom gelegd. Na deze ene minuut is het de beurt aan de
andere ploeg. Deze ploeg doet hetzelfde. Als alle kaartjes op zijn, worden de punten geteld. Ieder
kaartje is gelijk aan 1 punt. Dan start de tweede ronde. In de tweede ronde dienen de kaartjes
uitgedeeld te worden. In de derde ronde mag je voor elk kaartje maar 1 woord gebruiken om
duidelijk te maken wat er opstaat. Belangrijk is wel dat het beroep of het voorwerp niet vernoemd
wordt! In de vierde en tevens de laatste ronde is het de bedoeling dat de leerlingen alleen met
geluiden werken om het kaartje over te brengen aan hun ploeg.
Materiaal: kaartjes met nachtberoepen of voorwerp, kom, zandloper.
Activiteit 2: Inleefspel (rollenspel)
De leerkracht bedenkt situaties die bij een nachtberoep kunnen voorkomen. De bedoeling is dat de
leerlingen deze situatie per vier gaan naspelen. Iedere leerling krijgt ook een korte uitleg van wie zij
zijn in het rollenspel en wat hun karaktertrekken zijn.
Materiaal: per 4 leerlingen een situatie met uitgewerkte karakters, eventueel extra materiaal dat bij
het beroep hoort en nodig is in het rollenspel.
Activiteit 3: Nachtspel
De leerkracht heeft geregeld dat de leerlingen op school kunnen blijven slapen. De bedoeling is dat
de leerlingen s nachts een nachtberoep gaan uitoefenen zoals het ook in het echt gebeurt. Elke
leerling krijgt bijvoorbeeld een rol: een nachtbewaker, een verkoper in een nachtwinkel, De
leerkracht zet hierop een tijdslimiet zodat de leerlingen op tijd en genoeg gaan slapen. De leerlingen
kunnen elkaar ook afwisselen in shiften om het gevoel te ervaren. Ze kunnen dan ook de rollenspelen
doen van activiteit 2.
Gevoelens:
Inhoud:
Werken rond positieve (licht) en negatieve (donker) gevoelens. We gaan ook zeker aanduiden dat
gevoelens niet eenzijdig is dus dat het vaak om grijs (schemer) gaat.
Doelen:
4.2. Kinderen ontwikkelen vertrouwen in eigen mogelijkheden. Eigen mogelijkheden, kenmerken,
indrukken, gedachten, gevoelens, wensen, beperkingen, voorkeuren, waarderingen, durven en willen
uitdrukken.
4.3.Kinderen ontwikkelen een genuanceerde kijk op hun eigen gevoelens en gaan er op een
adequate wijze mee om.
-gevoelens vrijuit tonen tegenover een vertrouwde volwassene
-gevoelens van angst, blijheid, boosheid, verdriet, vriendschap bij zichzelf kunnen onderkennen en
trachten om te zetten in voor anderen begrijpelijk en aanvaardbaar gedrag.
-kunnen beschrijven wat ze voelen en wat ze doen in een concrete situatie
4.5.Kinderen kunnen zich verplaatsen in de gedachten, gevoelens en waarnemingen van anderen en
houden daar rekening mee.
-bij anderen gevoelens zoals angst, blijheid, boosheid, verdriet, vriendschap.. herkennen en trachten
mee te leven in het gevoel.
-in hun gedrag rekening kunnen houden met de gevoelens of de wensen van anderen.
Activiteiten:
Activiteit 1: De doos vol gevoelens
Tijdens deze activiteit werken de leerkracht en de leerlingen met enkele werkvormen uit de doos vol
gevoelens. Dit is een doos met een groot aantal verschillende werkvormen, ontworpen om de
sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen te ondersteunen en is opgebouwd rond de vier
basisgevoelens: blij, bang, boos, verdrietig. Op een speelse manier leren kinderen gevoelens
(h)erkennen, begrijpen en uiten. De doos bevat een rijkdom aan activiteiten om meerdere jaren met
kinderen rond gevoelens te kunnen werken. A.d.h.v. deze doos brengt de leerkracht drie
gevoelsgroepen aan: donkere- , lichte- en schemergevoelens.
De uitgave bevat:
een handleiding met kopieerbladen
4 draagbare gevoelshuisjes (blij, bang, boos, verdrietig)
4 maskers: 1 masker per gevoel dat zowel door kinderen als volwassenen gedragen kan
worden
17 vingerpopjes (die een bepaalt gevoel uitbeelden)
16 plaatjes met de gevoelsfiguren (die een bepaalde gebeurtenis en emotie weergeven)
48 situatieplaatjes: 12 tekeningen per gevoel met een kort verhaal en vragen op de
achterzijde
4 grote platen met de gevoelsfiguren
een gevoelsplaat (een draaischijf)
een cd met gevoelsgeladen muziek
een emo-meter (het meet de gevoelens die op dat moment aanwezig zijn)
Activiteit 2: Gedichten
De leerkracht neemt voor deze activiteit verschillende (korte) gevoelsgeladen gedichten mee.
Hij verdeelt de leerlingen in groepjes van 3 tot 4 leerlingen . De activiteit bestaat uit verschillende
rondes (5 minuten per ronde). Elk groepje krijgt tijdens de eerste ronde n gedicht. Ze lezen het
gedicht samen. Dan proberen ze te vinden welk gevoel de schrijver van het gedicht had tijdens het
schrijven ervan. Daarna lezen ze het gedicht voor een tweede keer. Nu proberen ze woorden in het
gedicht te zoeken die dat gevoel omschrijven of die dat gevoel ondersteunen. Als derde opdracht,
bespreken ze of dit gevoel tot de groep: donkere-, lichte- of schemergevoelens behoort. Die woorden
schrijven ze op. Als dat gebeurd is, begint de tweede ronde. Ze schuiven het gedicht dat ze bij zich
hadden, bij het begin van een nieuwe ronde door naar de groep die links van hen zit. Bij dit nieuwe
gedicht passen ze dezelfde opdrachten toe.
Activiteit 3: Verhalen
De leerkracht heeft enkele verhalen meegenomen. Hij leest telkens n verhaal voor. Als het verhaal
is voorgelezen, krijgen de leerlingen tijd om te denken of ze zelf al eens hetzelfde hebben gevoeld als
het personage uit het verhaal. Daarna krijgen ze tijd om te vertellen over eigen ervaringen waarbij ze
dat gevoel/die emotie voelden. Hierna verdeelt de leerkracht de klas in groepjes van 2 leerlingen. Ze
krijgen per groepje een kaartje met 1 gevoel op. Bij dat gevoel, moeten de leerlingen een situatie
(tussen 2 mensen) bedenken waar het gevoel aan bod zou kunnen komen. Ze kiezen beide 1 rol, en
spelen de situatie na. Eerst werken ze enkel per 2. Maar, aan het einde van de activiteit is er tijd
voorzien om hun situatie klassikaal voor te brengen (als ze dat willen).