Professional Documents
Culture Documents
INHOUD
1.
1.2.
2.
1.3.
1.4.
Leg kort de historische en filosofische verhouding uit tussen Thales, anaximander en Anaximenes ... 9
1.5.
1.6.
1.7.
Wat is het verschil tussen de antieke en de hedendaagse ervaring van de natuur? .......................... 10
2.2.
2.3.
Wat soort van kennis is voor Parmenides de uitleg die de natuurfilosofen over de natuur geven? .. 11
2.4.
2.5.
2.6.
2.7.
Leg het verschil uit tussen Parmenides en Heraclitus en de natuurfilosofen vanuit de concepten van
metafysica, natuurfilosofie, observatie en het onzichtbare .......................................................................... 11
3.
Hoe heet en wie was de vrouw in Rafaellos de school van Athene? ............................................. 11
3.2.
Som hoofdkenmerken op van het platonisme en het aristotelisme. Geef voorbeelden van
platonische en aristotelische filosofen in de geschiedenis van de wijsbegeerte tot heden. ............................ 12
3.3.
Wat is het principe voor plato? Hoe is dit aanwezig in het geheel van de realiteit ............................ 12
3.4.
3.5.
3.6.
LeG de verhouding uit tussen een idee, haar bestaan in de wereklijke wereld en haar representatie
in een kunstvoorwerp ....................................................................................................................................... 13
3.7.
4.
5.
Leg het platonisch begrip van zijn uit met behulp van het begrip van participatie ............................ 13
4.2.
Welke soort van verhouding tussen rede en instincten stelt platos opvatting van geluk voor?........ 13
4.3.
4.4.
Geef de regeringsvormen van Plato in volgorde van zijn theorie van politieke decadentie ............... 13
4.5.
4.6.
Welke zijn de verschillen tussen plato en aristoteles wat ethiek politiek en metafyscie betreft? ...... 14
4.7.
Is plotinus een echte griekse denker zoals aristoteles? waarom (niet)? ............................................. 14
5.2.
Leg zo uitgebreid mogelijk uit welke functie autoriteit, schepping en religie hebben in de
middeleeuwse wijsbegeerte ............................................................................................................................. 14
6.
5.3.
Leg de stelling kennis = verlossing uit in de context van het hermetisme en de gnostici. ............... 15
5.4.
5.5.
Noem drie secten van de gnostici.6. Is politiek een centrale kwestie voor de middeleeuwse filosofie?
15
5.6.
6.2.
Wat is het verschil tussen de middeleeuwse filosofie en de moderne en de antieke filosofie met
betrekking tot geloof en rationaliteit? ....................................................................................................... 15
6.3.
6.4.
Welke filosofische doctrines heeCft Augustinus gevolgd voor zijn bekering tot het christendom? .. 16
6.5.
Wat zegt Augustinus over de filosofie van Plotinus en het evangelie van Johannes? Is dat
waar? Waarom? ................................................................................................................................................ 16
3
6.6.
Leg kort uit hoe Augustinus Plotinus, Plato en het Stocisme in een christelijke taal vertaalt. .. 16
6.7.
7.
8.
Wat betekent het dat de geschiedenis van de mensheid voor het christendom voorbereiding
16
8.2.
2. Wat betekent het Anselmus godsbewijs een symptoom van crisis van geloof is? ......................... 17
8.3.
8.4.
Leg Gaunilo s kritiek uit op Anselmus bewijs van het bestaan van God. ............................................ 17
8.5.
5. Leg de kritische ontwikkeling van FIDES tot DUBITO kort uit, gebruik als voorbeeld het geval
van Anselmus. ................................................................................................................................................... 17
9.
9.3.
Wat hebben filosofen in de 20ste eeuw gezegd tegen de moderne filosofie? ................................... 18
9.4.
9.5.
Lees de geciteerde passage van de toewijding waarmee de Meditaties (beginnen (slides 24-27)): wat
zegt Descartes daar over de argumenten van de theologen? .......................................................................... 18
9.6.
9.7.
9.8.
Waarom kan men zeggen dat de titel van descartes meditaties eerder typisch is voor de
middeleeuwse filosofie dan voor de moderne filosofie? ................................................................................. 18
10.
10.1.
Welke functie spelt God in Descartes Meditaties? Leg zo uitgebreid mogelijk uit. ........................... 19
10.2.
10.3.
Leg het algemene concept van empiristische filosofie zo uitgebreid mogelijk uit. ............................. 19
10.4.
10.5.
10.6.
11.
11.1.
11.2. Welke zijn de pijlers van de Verlichting? Met welk historisch gebeurtenis is de Verlichting daarom
verbonden? ....................................................................................................................................................... 20
11.3. Hoe vertaalt Todorov de pijlers van de Verlichting in de taal van het Humanisme van de 20ste
eeuw? 20
11.4.
11.5.
11.6.
12.
12.1.
Welke historische evenementen of filosofen markeren een begin en een einde van de Verlichting? 20
12.2.
Voor welk groot werk zijn Diderot en D Alembert verantwoordelijk geweest? .................................. 20
12.3.
12.4.
12.5.
12.6. Classificeer de filosofen van de traditionele canon (slide 9) in: rationalisten en empiristen. Gebruik,
indien nodig, de aanbevolen literatuur. ............................................................................................................ 21
12.7.
12.8.
12.9.
12.10.
Leg de twee subversieve identificaties van Spinoza uit (slide 23). .............................................. 22
12.11.
Leg de principes van Burkes filosofie zo uitgebreid mogelijk uit (slides 33H39). ............................ 22
12.12.
12.13.
12.14.
13.
13.1. Wat betekent het dat de rare identificatie van mens met man een politiek gebruik is van
synecdoche? ...................................................................................................................................................... 24
13.2.
Wat hebben Locke, Spinoza, Hume en Burke over vrouwen gezegd? ................................................ 24
13.3.
Voor Aristoteles zijn vrouwen gelijk aan slaven en kinderen. Wat wou hij daarmee zeggen? ........... 24
13.4.
Vat kort de argumenten samen van Astell en Wollstonecraft voor de rechten van de vrouwen. ...... 24
13.5.
Leg kort uit hoe de logica van identificatie werkt bij Astell en Wollstonecraft? ................................. 24
13.6.
Wat zegt het rationalistische feminisme van de 17de en 18de eeuw over schoonheid? ................... 24
13.7.
Welke functie speelt God in het argument van M. Astell voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen?
25
13.8.
Is ongelijkheid voor M.A. en M.W. natuurlijk? Leg zo uitgebreid mogelijk uit .................................... 25
14.
14.1.
Waarom zeggen we dat het debat over wat Verlichting is, zelf een verlichte discussie was? ............ 25
14.2. Leg de gelijkenis comfort = opium zo uitgebreid mogelijk uit vanuit Kants tekst over de Verlichting
geciteerd in slide 15. ......................................................................................................................................... 25
14.3.
Kant onderscheidt twee verschillende manieren om de rede te gebruiken: welke zijn ze? ............... 25
14.4.
14.5.
14.6.
14.7.
Wat wil Kant zeggen met Caesar non est supra grammaticos? ....................................................... 26
15.
15.1.
Welke zijn volgens Kant de drie gebieden van het menselijke leven (kennis en zijn)? ....................... 26
15.2.
15.3.
15.4.
15.5.
15.6.
15.7.
Wat zegt Kant over het schone in zijn tafel van het schone? .............................................................. 27
15.8.
15.9.
15.10.
16.
Wat zijn volgens Kant tijd en ruimte? Zijn ze dus subjectief of objectief? ..................................... 27
16.1.
Kan een totaliteit (in filosofische termen) gezien worden? Waarom? ................................................ 27
16.2.
Welke zijn de argumenten tegen de stelling dat Nietzsche een filosoof is? ....................................... 27
16.3.
Welke zijn de twee betekenissen van Nietzsches concept van nihilisme? .......................................... 27
16.4.
Som de zes momenten op van Nietzsches geschiedenis van het nihilisme? ....................................... 27
6
16.5.
16.6.
Wat is genealogie?............................................................................................................................... 28
16.7.
Leg zo uitgebreid mogelijk uit wat Nietzsche over het Ik zegt ......................................................... 28
16.8.
Ze willen altijd uitblinken, winnen, individuele prestatie neerzetten prestige, roem en eer
Zien we vb aan hun Panhelleense spelen (Olympische, Pythische, Isthmische, Nemeische)
! Vrijheid erkenning- individualiteit subjectiviteit!
Ook goed te merken in de werken van Homerus.
Natuurfilosofen; materialisten
Thales Oerstof: alles is water, Het goddelijke heeft begin noch einde
Anaximander Apeiron; oerstof, Wat bestaat heeft grenzen, Het onbepaalde/onbegrensde = begin
van wezens of vernietiging van wezens
Anaximenes alles tot lucht: onbeperkt maar niet ongedefineerd, aanpassingsvermogen, het
onbepaalde = het onbegrensde
-> Combinatie van Thales en Anaximander
PYTHAGORAS
Natuurfilosoof
Mathematicus ( start zijn theorie bij Apeiron van Anaximander) + religieuze denker
HERACLITUS
Natuurfilosoof
Minachtte de mensen (buiten Bias) Mensen doen enkel goed onder dwang
Vuur als oerelement, niet letterlijk meer maar eerder oerenergie
Filosoof van het veranderlijke
Enigmatische en aritocratische filosoof
PARMENIDES
Natuurfilosoof
Ontologie (! Dus geen kosmologie!) = de zijnsleer. Enkel via de rede kom je iets echt te weten
1 van de eerste echte rationalisten
Denken = zijn als iets gedacht wordt kan het niet niet zijn
o Zijn is ruimtelijk er bestaat geen lege ruimte dus beweging en worden bestaan ook niet.
Filosoof van het blijvende: ontkent de verandering van realiteit
EMPEDOCLES
ANAXAGORAS
Natuurfilosoof
Talrijke oerelementen
Eerste abstracte begrip nou denkende, redelijke, almachtige, onpersoonlijke geest. Deze zorgde
voor welgeordende wereld
DEMOCRITUS
Natuurfilosoof
Voerde het begrip leegte/ruimte in Niet-zijnde (<-> Vs Parmenides)
het zijnde oneindig aantaal ondeelbare deeltjes = atomen
o Heeft kwaliteiten die niet zichtbaar zijn voor de mens dus we mogen niet vertrouwen op
de zintuigen
Plato
Aristoteles
Diogenes Lartus Lives of eminent Philosophers
Simplicius
m.a.w. werken van andere, latere filosofen (?)
The Loeb classic Library
Anaximander
610 vC 547 vC
Apeiron het onbepaalde
Leraar van Anaximenes
Anaximenes
585 vC 524 vC
Oerstof: lucht
Inductie: op grond van een aantal waarnemingen komt men tot een algemene regel (een theorie)
Deductie: Gevolgtrekkingen uit het algemene (een theorie). Vb: 1) alle mensen zijn sterfelijk 2)
Socrates is een mens. Gevolg: Socrates is sterfelijk.
Deductie leidt tot empirie, wat dan weer terug leidt tot inductie.
Heraclitus
Tegen de opinies
Tegen de dialoog
Luisteren naar godin
Luisteren naar Logos
De wereld is niet waar
De wereld is waar en onwaar
De wereld is niet begrijpelijk
De wereld is wel begrijpelijk
Waarheid zit in de absolute eenvoudigheid
Waarheid zit in de eenheid van de tegengestelden
Er is niets dan het zijn zonder meer
Er is niets dan logos (harmonie, rede, wet,
verhouding)
NEEN tegen de wereld
JEIN tegen de wereld
Het ware is altijd hetzelfde
Alles stroomt, verandert
De agon gaat over de relatie tussen het blijvende en het veranderlijke. Kunnen beiden samen bestaan? Hoe kan
men de tegenstelling tussen het veranderlijke van de zintuiglijke waarneming verzoenen met het blijvende van
het verstand?
Heraclitus kiest voor het veranderlijke : Alles vloeit, we kunnen geen twee maal in dezelfde rivier stappen.
Parmenides voor het blijvende. Hij redeneert als volgt : Het niet zijn kan niet gedacht worden, wat meteen de
gedachte van het worden en dus de verandering uitsluit.
10
Je kan alleen een zijn zijn, een niet-zijn bestaat namelijk niet
Denken en zijn is hetzelfde, want als iets gedacht wordt is het onmogelijk te zeggen dat het niet is.
Het zijn = ruimtelijk er is geen lege ruimte mogelijk! ook geen beweging
Worden kan niet, dat is schijn
1 en ondeelbaar
alles wat op hierop lijkt (worden,beweegbaar,deelbaar) zal gebeuren binnen een gesloten systeem.
11
3.3. WAT IS HET PRINCIPE VOOR PLATO? HOE IS DIT AANWEZIG IN HET GEHEEL VAN
DE REALITEIT
Idee het geziene: het prototype en archetype van de realiteit
Kennen is zien van de ideen
Kennen laat zien van de wereld
De idee van het goede de hoogste idee
+ geeft licht licht om te zien = voorwaarde voor kennis
Ik weet = ik heb gezien
De realiteit is een afspiegeling van de ideen De allegorie van de grot (check dees is op wikipedia ofzo)
Dualisme: ware werkelijkheid wordt gevormd door de ideenwereld VS wereld van de verschijnselen
metafysisch idealisme
12
3.6. LEG DE VERHOUDING UIT TUSSEN EEN IDEE, HAAR BESTAAN IN DE WEREKLIJKE
WERELD EN HAAR REPRESENTATIE IN EEN KUNSTVOORWERP
Kunst is het derde en laagste stadium van kennis (afbeelding van een afbeelding). Het bevat geen kennis,
waarde, menselijke kwaliteiten, geen waarheid.
In de werkelijke wereld zien we afspiegelingen van de ideen (= de eerste afbeelding , die nog kennis bezit?)
4.2. WELKE SOORT VAN VERHOUDING TUSSEN REDE EN INSTINCTEN STELT PLATOS
OPVATTING VAN GELUK VOOR?
Tirannie van de rede tegen de instincten/begeerte wordt verondersteld bij geluk
4.4. GEEF DE REGERINGSVORMEN VAN PLATO IN VOLGORDE VAN ZIJN THEORIE VAN
POLITIEKE DECADENTIE
Aristocratie
Timocratie
Oligarchie
Democratie
Tirannie
13
Ethiek: interllectualistische opvatting van de moraal versuz een moraal met de voeten op de aarde
Politiek: ideale regeringsvorm versuz een analyse van werkelijke grondwetten
Metafysica: religie vs wetenschap
Schepping: Universium is dooor 1 almachtige persoon geschapen. Alles heeft een oorsprong, ook de
rede is geschapen.
5.5. NOEM DRIE SECTEN VAN DE GNOSTICI.6. IS POLITIEK EEN CENTRALE KWESTIE
VOOR DE MIDDELEEUWSE FILOSOFIE?
Marcionisme: is het dualistische geloofstelsel dat afstamt van de leer van Marcion van Sinope. De leer van
Marcion was dat Jezus een tot dusver onbekende God had geopenbaard. De God van het Oude Testament was
de auteur van het kwaad, een demiurg, (de rechtvaardiging, dit betekent noch goed noch slecht, in
tegenstelling tot God die enkel goed is. De goede God houdt zich verre van de wereld, terwijl de demiurg de
schepper van het materile is.) die er alleen was voor de joden. Daar tegenover stond de God van het Nieuwe
Testament, die vol was van genade en van iedereen hield en die zichzelf in Jezus openbaarde.
Manichesme: Het manichesme is een oude religie, gesticht door Mani (216-276) in het oude Perzi. Deze
religie had ooit grote aanhang, maar is nu uitgestorven.
In het door Mani verkondigde religieuze stelsel, dat benvloed was door de joods-christelijke sekte van de
elkesaieten, misschien ook door het mandaesme, het gnosticisme en andere richtingen, werd een algehele
tegenstelling geleerd tussen licht en duisternis, tussen goed en kwaad, tussen ziel en stof.
Valentinianisme: was een van de grote gnostische bewegingen. Valentinus en de gnostische beweging werden
beschouwd als bedreigingen tot het Christendom door kerkelijke leiders en christelijke geleerden, niet alleen
vanwege hun invloed, maar ook vanwege hun doctrine, praktijken en overtuigingen
15
6.6. LEG KORT UIT HOE AUGUSTINUS PLOTINUS, PLATO EN HET STOCISME IN
EEN CHRISTELIJKE TAAL VERTAALT.
Plato's val
16
8.2. 2. WAT BETEKENT HET ANSELMUS GODSBEWIJS EEN SYMPTOOM VAN CRISIS
VAN GELOOF IS?
Er gebeurde een crisis in de principes van het middeleeuwse filosoferen. Door meer en meer te vragen en te
willen weten worden autoriteit van het geloof en theologie in vraag gesteld
8.4. LEG GAUNILO S KRITIEK UIT OP ANSELMUS BEWIJS VAN HET BESTAAN VAN
GOD.
Gaunilo beweert dat A zijn argument over Godsbestaan niet sterk genoeg is.
de logische bewijs is gecontamineerd
Fides is verondersteld: waarheid maar geen (logische/rationele) zekerheid
8.5. 5. LEG DE KRITISCHE ONTWIKKELING VAN FIDES TOT DUBITO KORT UIT,
GEBRUIK ALS VOORBEE LD HET GEVAL VAN ANSELMUS.
Fides --> ratio --> demonstratio --> dubito
Niet meer geloof maar twijfel lijkt nu het principe van denken te zijn.
Kritisch: er gebeurde een crisis in de principes van het middeleeuwse filosoferen. Door meer en meer te vragen
en te willen weten worden autoriteit van het geloof en theologie in vraag gesteld. Anselmus had niet meer
genoeg aan FIDES, Het geloof dat god bestaat. Hij wilde het begrijpen (= DUBITO). Gaunilo ontmaskerde
Anselmus als de echte insipiens. Anselmus ontkracht uiteindelijk de autoriteit van het geloof door een discussie
te beginnen waar argumenten niet op de autoriteit van het geloof mogen gebaseerd zijn (een vrije discussie).
9.8. WAAROM KAN MEN ZEGGEN DAT DE TITEL VAN DESCARTES MEDITATIES
EERDER TYPISCH IS VOOR DE MIDDELEEUWSE FILOSOFIE DAN VOOR DE
MODERNE FILOSOFIE?
18
10.2.
10.3.
LEG HET ALGEMENE CONCEPT VAN EMPIRISTISCHE FILOSOFIE ZO
UITGEBREID MOGELIJK UIT.
- zintuigen = oorsprong van kennis
- enige rol van verstand is verwerken van die zintuiglijke gegevens
- inductief
10.4.
10.5.
10.6.
19
11.2.
WELKE ZIJN DE PIJLERS VAN DE VERLICHTING? MET WELK HISTORISCH
GEBEURTENIS IS DE VE RLICHTING DAAROM VERBONDEN?
Vrijheid (libert)
Gelijkheid (egalit )
Broederschap (fraternit )
Verlichting nauw verbonden met de Franse Revolutie
11.3.
HOE VERTAALT TODOROV DE PIJLERS VAN DE VERLICHTING IN DE TAAL
VAN HET HUMANISME VAN DE 20STE EEUW?
Verlichting en humanisme: principes van de autonomie van het ik (de vrijheid); de finaliteit van de mens (de
broederlijkheid) en de universaliteit van mens (de gelijkheid)
11.4.
WELKE ZIJN DE NEGATIEVE EN POSITIEVE KANTEN VAN DE PARADOXALE
VERLICHTING?
Negatief: actuele politieke, culturele en economische crisis is ten slotte gebaseerd op de idealen en principes
van de Verlichting
Positief: de filosofische omgang metVerlichting biedt ons toch een instrument om onze wereld kritisch te
benaderen
11.5.
11.6.
WAT ZEGT FOUCAULT OVER TEGEN OF VOOR DE VERLICHTING TE
ZIJN?
Foucault: tegen of voor de Verlichting te zijn hindert een vrije omgang met de Verlichting.
12.2.
VOOR WELK GROOT WERK ZIJN DIDEROT EN D ALEMBERT
VERANTWOORDELIJK GEWEEST?
Encyclopdie
20
12.3.
12.4.
12.5.
WELK ARGUMENT GEBRUIKTEN DE VERLICHTINGSFILOSOFEN TEGEN
OORLOG?
Irrationaliteit
12.6.
CLASSIFICEER DE FILOSOFEN VAN DE TRADITIONELE CANON (SLIDE 9)
IN: RATIONALISTEN EN EMPIRISTEN. GEBRUIK, INDIEN NODIG, DE AANBEVOLEN
LITERATUUR.
Rationalisten:
Descartes
Spinoza
Leibniz
Diderot
DAlembert
Condorcet
Rousseau
Empiristen
Hobbes
Locke
Hume
Lessing
Mendelssohn
Maimon
Kant
12.7.
12.8.
21
12.9.
12.10.
23).
12.11.
LEG DE PRINCIPES VAN BURKES FILOSOFIE ZO UITGEBREID MOGELIJK UIT
(SLIDES 33H39).
De mens is een religieus wezen: geloof belangrijk om geestelijk gezond te blijven (individueel vlak). Zonder
religie vervalt men in nihilisme of vult die leegte op door pseudo-geloof (maatschappelijk vlak)
De maatschappij is het organische product van een langzame historische ontwikkeling: Er wordt grote waarde
gehecht aan de historisch gegroeide instellingen, verworvenheden en verhoudingen.
de mens is onvolmaakt en weinig of niet instaat tot verbetering: tegen de maakbare mens: de rede is de
menselijke rede, dus niets bovennatuurlijks: rede is ook beperkt
mensen zijn ook gevoelsmatige wezens
ervaring, gewoonte en vooroordelen zijn betere leidraden
de ware rede: bootst de natuur na en zet detradities voort,
de valse rede: gaat enkel uit van haar eigenabstracte principes (bv. cogito, ergo sum)
Voorzichtige verandering binnen het bestaande, natuurlijke, traditionele bestel zijn aanvaardbaar: No
revolution!
22
Mensen zijn van nature ongelijk: Dit moeten we niet opvatten in morele zin maar wel wat
talenten/vaardigheden betreft
Daaruit ontstaat een legitieme sociale ongelijkheid, die vraagt om een hirarchisch gestructureerde
maatschappij
Een elite dient te leiden
De mens is een sociaal wezen: De familie vormt de hoeksteen van de maatschappij
Kleine groepen of kleinere gemeenschappen met duidelijk gedefinieerde plaatsen = sterke sociale cohesie
12.12.
12.13.
12.14.
De radicale filosoof is de consequente verlichte filosoof, de conservatieve bedriegt zichzelf of durft niet te
filosoferen en de anti-verlichtingsfilosoof is tenminste eerlijk
Radicale Verlichting: realisering van de idealen van de Verlichting in alle gebieden van het menselijke leven
Conservatieve Verlichting: (moreel, politiek,religieus) beperkte realisatie
Radicale Verlichting: immanentie horizontaliteit
Conservatieve Verlichting: transcendentie -verticaliteit
23
13.2.
WAT HEBBEN LOCKE, SPINOZA, HUME EN BURKE OVER VROUWEN
GEZEGD?
Locke heeft nooit expliciet tegen de vrouwen geschreven. Hij vond dat vrouwen ook rechten moesten hebben.
Maar: als hij het over de mens had, bedoelde hij zeer vaak de man. Er was naar zijn mening een natuurlijk
verschil tussen beiden: de man was sterker en meer capabel. Daarom vond hij dat binnen het huwelijk de
man de autoriteit moest zijn.
Spinoza was een radicale egalitarist en voorstander van het absoluut monisme (=er is slechts n van iets).
Onder burgers verstond hij enkel mannen. Vrouwen waren geen politieke subjecten. Zijn argument hiervoor
was: Doorheen heel de geschiedenis zijn het altijd al mannen geweest die succes hadden
Hume was een scepticus. Hij was tegen dogmas, bijgeloof en tirannie. Hij was van het principe We weten
allemaal dat de vrouw zwakker is, maar laat haar praten. Mannen moesten dus een gentleman zijn en geduld
en respect hebben voor vrouwen.
Burke was een antiverlichte filosoof. Hij was voor sociale gelijkheid. Toch zag hij de vrouw als passief en de man
als actief: De vrouw zorgde voor de materie en de man geeft er vorm aan. Een voorbeeld hiervan is kindjes
maken.
13.3.
VOOR ARISTOTELES ZIJN VROUWEN GELIJK AAN SLAVEN EN KINDEREN.
WAT WOU HIJ DAARMEE ZEGGEN?
Aristoteles zijn redenering ging als volgt: Politiek is voor mannen. Vrouwen zijn hiervoor niet volwassen genoeg
en ze zullen dit ook nooit worden. Ze zijn zoals kinderen, alleen hebben ze geen opvoeding nodig want ze
kunnen niet man worden. Daarom moeten ze de man dienen en voor slaaf spelen.
13.4.
VAT KORT DE ARGUMENTEN SAMEN VAN ASTELL EN WOLLSTONECRAFT
VOOR DE RECHTEN VAN DE VROUWEN.
Als alle mannen vrij worden geboren, waarom zou dit voor de vrouw dan niet zo zijn?
Men moet voor ECHTE vrijheid vechten. Vrouwen zijn ook mensen. Mannen onderdrukken hun door hun geen
toegang tot onderwijs en cultuur te geven.
Vrouwen voeden kinderen op, dus vrouwen zijn een belangrijk instrument. Ze zouden ook rechten moeten
hebben.
De bestaande ongelijkheid is niet natuurlijk maar geconstrueerd.
Niet de schoonheid maar enkel rede is belangrijk en karakteristiek voor de mens. Een lichaam is slechts
materie. Men moet zich als ziel erkennen. Vrouwen hebben ook rede en dezelfde vermogens.
13.5.
LEG KORT UIT HOE DE LOGICA VAN IDENTIFICATIE WERKT BIJ ASTELL EN
WOLLSTONECRAFT?
13.6.
WAT ZEGT HET RATIONALISTISCHE FEMINISME VAN DE 17DE EN 18DE
EEUW OVER SCHOONHEID?
Schoonheid is een uitvinding van mannen om vrouwen stil te houden. Ze willen dat vrouwen zicht enkel
hiermee bezig houden. Schoonheid is geen deugd, natuur kan ook mooi zijn.
24
13.7.
WELKE FUNCTIE SPEELT GOD IN HET ARGUMENT VAN M. ASTELL VOOR
GELIJKHEID TUSSEN MANNEN EN VROUWEN?
God is essentieel in haar denken, hij is almachtig. God is de oorzaak van de wereld. Door hem bestaan we. Hij
heeft niets geschapen zonder reden. Hij is het maximum van perfectie en goede wil. Opvoeding helpt om de
weg naar god te volgen. Astell zei: Als u inderdaad in god gelooft, dan moet u toegeven en erkennen dar we
allemaal gelijk zijn.
13.8.
IS ONGELIJKHEID VOOR M.A. EN M.W. NATUURLIJK? LEG ZO UITGEBREID
MOGELIJK UIT
De bestaande ongelijkheid is niet natuurlijk maar sociaal-cultureel geconstrueerd.
Vrouwen bezitten ook rede en niet enkel schoonheid. God heeft mannen en vrouwen gelijk geschapen.
Gelijkheid tussen beide is dus een imperatief van god
14.2.
LEG DE GELIJKENIS COMFORT = OPIUM ZO UITGEBREID MOGELIJK UIT
VANUIT KANTS TEKST O VER DE VERLICHTING GECITEERD IN SLIDE 15.
Comfort is een verdovend middel. Het is gemakkelijk om onmondig te zijn. Je hoeft geen moeite te doen, je
hoeft niet te denken, anderen zullen dit werk wel van mij overnemen. Door niet te denken en onmondig te zijn
maak je het makkelijk voor jezelf. Je maakt het je zelf comfortabel, maar dit gaat ten koste van een aantal
dingen. Je verdooft jezelf als het ware. Je doet niets meer en denkt niets meer vanuit jezelf.
14.3.
KANT ONDERSCHEIDT TWEE VERSCHILLENDE MANIEREN OM DE REDE TE
GEBRUIKEN: WELKE ZIJN ZE?
Priv en publiek gebruik van de rede. Onder priv verstaat hij individuele moraal of geloof, onder publieke
louter rede.
14.4.
Durf te weten, heb het lef om van je eigen verstand gebruik te maken. Het is een motto van de verlichting, over
vrijheid van meningsuiting.
14.5.
WAAROM MOET DE VERLICHTING VOLGENS KANT ZICH OP DE RELIGIE
FOCUSSEN?
Religie is een dominant instrument. Dogmatisme is de vijand van denken. De religie behoort tot dogmatisme en
hindert dus de vooruitgang. De verlichting moet kritisch denken over religie.
14.6.
WELKE ZIJN VOLGENS K ANT DE HINDERNISSEN VOOR DE INDIVIDUELE
VERLICHTING?
Comfort van het moderne leven en dominantie van het geweten door institutionele religies
25
14.7.
WAT WIL KANT ZEGGEN MET CAESAR NON EST SUPRA GRAMMATICOS?
Het is een pleidooi voor vrijheid en meningsuiting. Waarheid gaat boven alles, ook boven macht.
15.2.
WAT IS HET OBJECT VAN DE THEORETISCHE TRANSCENDENTALE
FILOSOFIE?
We moeten onszelf niet afvragen Wat is het object? maar we moeten ons richten op het subject. Dit
onderzoek naar de menselijke kennis is een onderzoek naar de mogelijkheidsvoorwaarden van menselijke
kennis.
Men start vanuit het punt: We kunnen niet alles weten. Niet alles heeft correlatie met de realiteit. Wij zijn
vrije wezens. Hoe wordt onze externe wereld verbonden met de menselijke geest?
15.3.
Het sceptisme was een inspiratie voor Kant. Het sceptisme vroeg zich onder andere af: Hoe komt het dat we
causaliteit kunnen voorspellen? Hoe kunnen wij zeker zijn dat onze voorstellingen een correlaat hebben in de
realiteit?. Hierdoor begon Kant na te denken. Zijn hoofdvragen waren: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen?
Wat mag ik hopen? Wat is de mens?
Hume maakt Kant wakker van de hallucinaties. De objecten van de metafysica (God, vrijheid, ziel) zijn in
theoretisch opzicht hallucinaties. In praktische zin zijn ze fundamenten van ons leven. Causaliteit bestaat niet in
realiteit.
15.4.
KAN MEN VOLGENS KANT DE VRIJHEID THEORETISCH OF PRAKTISCH
BEWIJZEN?
Voor Kant primeert de praktische rede. Vrijheid kan echter volgens hem niet bewezen worden. Moraal wet is
de basis van kennis van vrijheid (ratio cognoscendi). Vrijheid is de reden van het bestaan van moraalwet (ratio
essendi).
15.5.
Het ding dat op zichzelf bestaat. Volgens Kant kan de mens de werkelijkheid op zich niet kennen. Er is een
beperking, een absolute grens.
15.6.
De kern van Kants denken is: antinomie (=iets dat onmogelijk kan worden tegengesproken) tussen vrijheid of
noodzakelijkheid. In een antinomie zijn these en antithese juist en daarom kan men niet beslissen welke van
de twee de ware weg is.
De oplossing hiervoor is volgens Kant Iedereen weet wat het beste is. Wijsheid staat boven filosofie.
26
15.7.
WAT ZEGT KANT OVER HET SCHONE IN ZIJN TAFEL VAN HET SCHONE?
15.8.
15.9.
Handel uitsluitend volgens dat maxime waarvan je terzelfder tijd zou willen dat heteen algemeen geldende
wet was.
15.10.
WAT ZIJN VOLGENS KANT TIJD EN RUIMTE? ZIJN ZE DUS SUBJECTIEF OF
OBJECTIEF?
Tijd en ruimte zijn zuivere vormen van zintuigelijkheid. Ze zijn voor iedereen anders en dus subjectief. Het
subject is de oorsprong van de vorm van ervaring
16.2.
WELKE ZIJN DE ARGUMENTEN TEGEN DE STELLING DAT NIETZSCHE EEN
FILOSOOF IS?
Hij denkt niet systematisch
Zijn denken zit vol contradicties
hij heeft geen kennis van de geschiedenis van de metafysica
Zijn visie over de kunst, de kunstenaars en de samenleving is pass
16.3.
WELKE ZIJN DE TWEE BETEKENISSEN VAN NIETZSCHES CONCEPT VAN
NIHILISME?
Nietzsche geeft het concept nihilisme een negatieve en positieve betekenis. De negatieve betekenis: nihilisme
is ontkenning van het niets. De positieve betekenis: nihilisme is het bewuste aanvaarden van de nietigheid van
de wereld.
16.4.
SOM DE ZES MOMENTEN OP VAN NIETZSCHES GESCHIEDENIS VAN HET
NIHILISME?
Plato (1), Christendom (2), Kant (3), Positivisme (4), afschaffing van de echte wereld (5) en Nietzsches nihilisme
(aanvaarding van de nietigheid van de wereld) (6).
27
16.5.
1. Kameel : Men was eerst de slaaf van de waarheid en de plicht. Men deed gewoon wat van hem verwacht
werd.
2. Leeuw : Toen kwam de erkenning dat God of de rede een mythologische entiteit is (een draak). De
emancipatie van de onderdrukkende macht van God en/of de morele imperatief (Du sollst!) kwam tot stand.
Men begon te vechten.
3 Kind : Ten slotte wordt men een kind als men een heilig JA zegt tegen de nietigheid
van de wereld. Een kind heeft geen schuld, men krijgt productieve vrijheid, men kan onschuldig scheppen en
vernietigen (terug naar Heraclitus?).
16.6.
WAT IS GENEALOGIE?
Genealogie is onderzoek naar de waarde van de waarden. De moraal is een uitvinding van krachteloze mensen.
Met de overwinning van deze mensen begint de geschiedenis van het nihilisme. Dit houdt in dat men de
waarden gaat omwaarderen. Wat goed was wordt plots slecht. De moraal van de Griekse helden werd eerst
door de socratische en daarna door de christelijke moraal vervangen.
16.7.
Als de wil een illusie is, dan zijn vrijheid en het subject van wil en vrijheid ook illusies.
Het bewustzijn is niets anders dan een vermogen dat resultaat is van een historisch en bloedig proces,
waardoor de mens heeft geleerd om als een sociaal wezen onder mensen samen te leven. Het ik is ook
resultaat van een proces (geen cogito ergo sum) = een strijd tegen perspectieven (impulsen) geweest.
16.8.
Voor Nietzsche is massief onderwijs of universeel recht op onderwijs een contradictio in adiecto (=een
tegenstelling tussen delen van een argument). Pulchrum est paucorum hominum (=Schoonheid is er voor
weinigen).
Het motto van de anarchisten ni dieu ni matre is de radicalisering van socratisch, christelijk, Verlichtingsen democratisch egalitarisme.
De idealen van verbetering van de mensheid, van de maatschappij, van de mens noemt hij decadent denken.
28