You are on page 1of 1

Ros | Ploeger

advocaten

Procesrecht: De termijn waarbinnen een verzoek tot wraking van de rechter moet worden
gedaan, is niet in alle gevallen altijd even duidelijk.
Samenvatting annotatie onder Rb. Noord-Holland (wrakingskamer) 24 november 2014, Prg. 2015/20
m.nt. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBNHO:2014:11321).
Een week na de zitting op de rechtbank verzoekt een werkgever wraking van de rechter. Hij zou blijk
hebben gegeven van partijdigheid en vooringenomenheid jegens de werknemer. Het gaat hier om de
vraag of de werkgever het verzoek tot wraking tijdig heeft ingediend. De wrakingskamer is van oordeel
dat dit niet het geval is. Het wrakingsverzoek is immers een week na de zitting ingediend en dat is te
laat. De feiten en omstandigheden op basis waarvan het wrakingsverzoek is ingediend, waren volgens
de wrakingskamer immers ter zitting al bekend. Het wrakingsverzoek had op of kort na de zitting
moeten worden ingediend. De werkgever werd niet-ontvankelijk verklaard.
Bij deze uitkomst kunnen vraagtekens worden geplaatst. Volgens Hoge Raad 13 april 2010, NJ
2010/234 (ECLI:NL:HR:2010:BJ9926) kan een wrakingsverzoek immers nog tijdig worden gedaan,
indien het voorafgaand aan de einduitspraak is ontvangen en wel zodanig dat de betrokken rechter(s)
daarvan redelijkerwijs nog kennis kon(den) nemen. In de jurisprudentie wordt niet eenduidig
geoordeeld over de uiterlijke termijn waarbinnen een verzoek tot wraking kan worden ingediend. Twee
voorbeelden.
In Rb. Amsterdam (wrakingskamer) 6 juli 2012, ECLI:NL:RBAMS:2012:9135 werd op 5 april 2012 een
tussenvonnis gewezen met een voor de verzoeker tot wraking onwelgevallige beslissing. Het verzoek
tot wraking wordt op 19 april 2012 ontvangen, dus veertien dagen na afgifte van het tussenvonnis. Op
tijd, zo oordeelt de wrakingskamer, enige bedenktijd moet verzoeker worden gegund.
Anders Rb. Rotterdam (wrakingskamer) 2 juli 2010, ECLI:NL:RBROT:2010:BN0041, waarin de
comparitierechter veertien dagen na de zitting alsnog werd gewraakt. Te laat, zo oordeelde de
wrakingskamer. Ondanks enige benodigde bedenktijd waren de feiten en omstandigheden voor
wraking immers reeds ter comparitie bekend, aldus de wrakingskamer.
En zo zijn er meer voorbeelden waaruit volgt dat er verschillend wordt omgegaan met de termijnen tot
wraking. Vooral lagere rechters komen regelmatig tot verschillende uitspraken over termijnen.
Knelpunt is ook dat de beslissing van de wrakingskamer ex art. 39 lid 5 Rv niet appellabel is.
Aanpassing van het landelijk wrakingsprotocol ligt derhalve voor de hand, te meer omdat in genoemde
Hoge Raad 13 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ9926 is bepaald dat voor ontvankelijkheid het criterium
is dat betrokken rechters nog redelijkerwijs kennis moeten kunnen nemen van het wrakingsverzoek.
Bovendien wordt in de wetsgeschiedenis over wraking met geen woord gerept over bezwaren tegen
een wat vastere omlijning van de termijn waarbinnen een dergelijk verzoek moet zijn ingediend.
Wilt u meer weten? Het volledige commentaar met wetsgeschiedenis en aanvullende jurisprudentie is
te raadplegen in de annotatie onder Rb. Noord-Holland (wrakingskamer) 24 november 2014, Prg.
2015/20 m.nt. P.J.M. Ros (ECLI:NL:RBNHO:2014:11321) of neem contact op met ons kantoor.

You might also like