You are on page 1of 52

JL

de wBBBtna
twintig overdenkingen voor d e n
P a a s c h t i j d en a n d e r e d a g e n

door
PROF. DR KARL BARTH

IK BEN DE OPSTANDING

Laat het ons gezegd zijn: Ik, Ik ben de


Opstanding en het Leven, dan is er
geen dood meer; dan is de dood ver
slonden tot overwinning.
Karl Barth

Brandende kaarsen"
1 Laat uw licht schijnen
door C. H. Spurgeon
2 Oudejaarsavondbrief
door dr J. H. Gunning J.H.zn
3 Pa a sc h b o o d sc h a p
door A. K. Straatsma
4 Zoo ik niet had geloofd....
door L. J. van Leeuwen
5 Vaeantie van het ik?
door A. G. Barkey Wolf
6 De leerschool van het lijden
door Sren Kierkegaard
7 Laten we bidden....
door A. A. Wildschut
8 De taak der toekomst
een nieuwjaarswoord van dr B. Wielenga
9 Bijbel en blijheid
door N. Buffinga
10 Heeft ons leven zin?
door prof. dr Joh. de Groot
11 De volheid in J e z u s C h r i s t u s
door dr Ed. Thurneysen
12 Bij U is vergeving
door A. K. Straatsma
13 Solidair
door dr A. van Selms
14 Ik ben het licht d e r wereld
door dr Ed. Thurneysen
15 Ik ben de opstanding
door prof. dr Karl Barth
16 Vrede zij u
door dr H. Puglsang Damgaard
17 Niets hebbend, e n alles bezittend
door Toyohiko Kagawa
18 Storm en stilte
door A K. Straatsma

Vertaald met toestemming van Furche Verlag


Copyright Furche Verlag, Berlijn NW7

IK BEN DE OPSTANDING

Door prof. dr KARL BARTH


Vertaald door

A. A. WILDSCHUT

J. N. VOORHOEVE - DEN HAAG

INHOUD

1 Het bloed is de verzoening

Bladz.
5

2
3
4
5

De werken Zijner handen


7
Ga niet aan Uw knecht voorbij!
9
De Heere is een God des gerichts
12
Wie is er willig, heden zijn hand den Heere

<6

te vullen?
De Heere zal over u heerschen

7
8
9
10

16

19
Abel en Kan
Verlustig u in den Heere
21
De Heere kent al de Zijnen
23
De Heere verhoorde onze stem en zag onze

ellende aan
11 Mijn zuchten is voor U niet verborgen

25
28

12 Zoo ga nu de Heere met ons


30
13 Mijn God, op U vertrouw ik
32
14 Indien gij God zoekt. Hij zal van u gevonden
15
16
17
18
19

worden
Waarom woeden de heidenen?
Ik zal U loven in oprechtheid des harten
Gij zijt verheerlijkt geweest, en Ik heb u lief
gehad
Ik ben de Heere!
Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb Ik u

gegeven
20 De Heere zal Zijn volk niet verlaten

34
36
38
40
42
44
46

Het is het bloed, dat voor de ziel ver


zoening zal doen.
Levitikus 17 : 11.

Op het altaar zag de geloovige van het Oude


Testament het bloed en in het bloed het le
ven van het offerdier wegstroomen. Hij zelf,
de mensch, zou eigenlijk moeten sterven. Hij
heeft immers gezondigd en het geheele volk.
Hem en 't gansche volk moest Gods bran
dende toorn treffen. Maar zie. Hij treft hem
niet. God breekt Zijn verbond met Zijn volk
en Zijn belofte niet. Isral moet veeleer vrij
zijn en nieuw zijn door Gods onverdiende
goedheid; moet leven. De mensch moet heen
gaan naar zijn huis, gerechtvaardigd. Isral
moet opnieuw Gods heilig volk en erve we
zen. Niet krachtens zijn deugd en sterkte,
maar krachtens zijn verkiezing, die den goddelooze rechtvaardig maakt. Ten teeken
daarvan moet nu het onschuldige dier met
zijn bloed zijn leven laten wegvloeien. Juist
door zijn offer erkent de mensch: ik kan niet
zelf voor mijn zonde genoegdoening geven.
Maar Gods bevel heeft het wegstroomende
offerbloed tot een teeken gemaakt, tot Gods
woord, en dat woord luidt: Ik delg uw over
tredingen uit als een nevel en uw zonden als
een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb
u verlost." *)
Dat is heerlijke taal! Een heerlijke boodschap
*) Jesaja 44 : 22.

wordt daarin uitgesproken. In welk een


groote duisternis ontmoet ons daar Jezus
Christus, die het zoenoffer Zelf is, naar Wien
dat alles immers heenwees. En toch ook
weer: hoe klaar en voor ieder kind begrij
pelijk juist in dit teeken! Het offeren moest
ophouden, toen dat ne, onvergelijkelijke
offer gebracht werd, toen God Zichzelf ten
offer bracht, mensch onder menschen werd
en in Zijn dood de zonde voor altijd teniet
deed. Ons aller verdoemde en verloren le
ven x) was in 't bloed, dat op Golgotha vloei
de. Het beteekende dit niet alleen,
neen: het was in het wegvloeien de ver
zoening. Zoo was het Nieuwe Testament: het
vervulde oude verbond. Het oude verbond
is verleden tijd geworden. Maar juist als
verleden tijd spreekt het nog als de nood
zakelijke aankondiging en verklaring van
het Nieuwe Testament, gelijk de wijzende
vinger 2) van Johannes den Dooper: Zie het
Lam Gods, dat de zonde der wereld weg
neemt!
Heere Jezus Christus! Gij hebt ons zondige
leven weggenomen, doordat Gij Uzelf voor
ons gegeven hebt. Laat ons dan vrij en nieuw
U navolgen en onzen naaste dienen, naar U
luisteren, U gehoorzaam zijn. Amen.
*) Hier volgt de schr. de Duitsche vertaling, die luidt:
het bloed is de verzoening, omdat het leven in het
bloed is.
2) Op het beroemde Isenheimer-altaarschilderij.

De werken Zijner handen zijn waarheid


en oordeel; al Zijn bevelen zijn getrouw.
Psalm 111 : 7.

De werken van Gods handen daarbij den


ken we nu aan Gods daad, dat Hij Zijn lieven
Zoon lijden en sterven liet onder de handen
der menschen, onder ons aller handen. En
wij denken verder aan het gebroken brood
en den vergoten wijn, welke de Zoon Gods
Zelf ons naliet als teekenen van wat er ge
schiedde: Doet dit tot Mijne gedachtenis!
Deze werken Zijner handen zijn waarheid en
oordeel. Maar wie hier niet zou twijfelen,
zou hier ook niet gelooven. Hoeveel oogen
hebben in dat gebeuren slechts de bevesti
ging gezien van het feit, dat het menschenleven een duister raadsel is ja zelfs de
verdiende straf voor den overmoed om dat
raadsel nochtans te willen oplossen!
Wie heeft onze prediking geloofd en aan
wien is de arm des Heeren geopenbaard?" 1)
Ik? Het is beter, als wij inzien, dat met al
dat Ik-roepen hier weinig, neen: niets bereikt
wordt. Het geloof, dat zich houdt aan den
gekruisigden Zoon Gods, en dat in het teeken van brood en wijn het lichaam en het
bloed van den Gekruisigde ontvangt, dat
geloof mag zeker niet Ik! roepen. Blinden
zijn het, die hier zien, lammen zijn het, die
hier wandelen. Niet ons geloof is waarheid
1)

Jesaja 53 : 1.

en oordeel; maar de werken Gods zijn het,


die het geloof ontdekt. Niet doordat Hij ons
tot geloofshelden maakt, zijn we met God
verzoend, maar doordat Hij in onze plaats
getreden is; doordat Hij Zichzelf gaf aan ons
twijfelzuchtig geloof; doordat Hij ons, in on
ze leegheid, vervulde met Zichzelf. Al Zijn
geboden zijn getrouw. Al Zijn geboden loopen n.1. daarop uit, dat wij niet Ik! maar: Gij!
roepen, en z in onze armoede rijk en in
onzen honger verzadigd worden. Wij zijn
ieder oogenblik verloren, waarin wij, inplaats van Hem aan te hangen, uitgaan naar
wat ons mogelijk of onmogelijk lijkt om te
gelooven. In Hem, maar werkelijk in Hem,
en in Hem alleen, zijn wij gered.
Heere Jezus Christus! Nu staat Gij voor de
deur en klopt, en nu moeten wij Uw stem
hooren en de deur opendoen, opdat Gij bij
ons binnenkomt en avondmaal met ons houdt
en wij met U. Wij verlangen naar dat alles,
en zijn toch tot dat alles zoo onbekwaam.
Wij gelooven, o Heere, kom ons ongeloof te
hulp! Wij geven ons in Uw handen! Amen.

Heere, heb ik nu genade gevonden in Uw


oogen, zoo ga toch niet van Uw knecht
voorbij.
Genesis 18 : 3.

Stadhouder Pilatus was geen slecht mensch


en hij was in elk geval verstandig. Toen men
er bij hem op aandrong, Jezus Christus te
kruisigen, nam hij tenslotte water, wiesch
zijn handen voor het oog van het volk en
sprak: Ik ben onschuldig aan het bloed van
dezen Rechtvaardigen." x) Zoo gaf hij Hem
toen over, om gekruisigd te worden. Zoo
denkt en handelt hij, die in de oogen des
Heeren geen genade gevonden heeft. Niet
het feit, dat hij Christus kruisigen liet, be
wijst, dat hij geen genade gevonden heeft.
In 't midden van ons allen, door ons aller
ongerechtigheid, is Christus gekruisigd. En
dat Christus, de onder ons en door ons Ge
kruisigde, bij ons is, dat beteekent juist, dat
God met ons is; dat is het Evangelie, de zich
heerlijk openbarende genade Gods. God is
altijd Degene, die ten goede denkt, wat wij
ten kwade hebben gedacht. Maar het geen
genade gevonden hebben" wordt duidelijk,
als wij tegenover dezen onder ons aanwezi
gen God reine handen willen hebben en on
schuldig willen zijn. Aan zulke onschuldigen
gaat de Heere voorbij en laat ze in de bui
tenste duisternis achter. En al het volk,
*) Matthes 27 : 24.

antwoordende, zeide: Zijn bloed kome over


ons en onze kinderen." x) Het was een ver
draaid, een waanzinnig volk, dat zoo sprak.
Het riep het oordeel over eigen hoofd uit
en het gericht bleef niet uit. En toch sprak
de wijsheid Gods niet uit den mond van den
verstandigen Pilatus, maar uit den mond van
het volk. Niet doordat het volk het slechte
wilde, maar doordat God door het slechte
van het volk het goede wilde en deed. Wie
geen reine handen hebben, niet onschuldig
zijn, wie veeleer zijn schuld aan de kruisi
ging van Christus belijden wil, aan hem gaat
de Heere niet voorbij. Wij weten al evenmin
als dat volk, wat wij doen,- het gebeurt met
niet minder overmoed, wanneer wij deze
onze schuld belijden. Maar wanneer menschen genade vinden in Gods oogen, dan
doet God het niet om hun oprechtheid of
laat Hij het niet om hun onoprechtheid, maar
het gaat om Zijn eigen grooten Naam. Chris
tus' bloed, het bloed des nieuwen verbonds,
waarin Hij, terwijl het wegstroomt, verzoe
nend treedt in de plaats van hen, die gelooven, dat bloed moet komen over ons en
onze kinderen. Zouden wij graag willen, dat
de Heere niet aan ons voorbijgaat? Dan kun
nen we niets beters doen, dan met gebogen
hoofd in de rij van dat dwaze volk gaan
staan.
Heere, wij zijn geschrokken van onszelf, dat
wij U zoo gemakkelijk en zoo dikwerf ver
geten kunnen. Bewaar ons niet minder voor
') Matthes 27 : 25.

10

den valschen deemoed van de lichtvaardig


heid dan voor den hoogmoed van een al te
menschelijke gerechtigheid. Wek ons op uit
onze verstrooidheid, opdat wij opnieuw er
kennen, dat bij U, en bij niemand anders, de
vergeving is. Amen.

11

4
De Heere is een God des gerichts; wel
gelukzalig zijn allen, die Hem ver
wachten.
Jesaja 30 : 18.

Het woord gericht", dat in onze ooren zoo


hard klinkt, heeft in den Bijbel, als men alles
goed met elkaar vergelijkt en samenvat, een
rijken, troostvollen, heilrijken klank. De
schilders der middeleeuwen hebben welis
waar het wereldgericht z voorgesteld, dat
de ontzetting over het lot der verdoemden
en dus ook de vrees voor den rechter, de
sterkste indruk is, dien men van de schil
derijen krijgt. Zij hebben daarmede evenwel,
gelijk bijna allen, die Christelijke onderwer
pen hebben gepoogd te schilderen, ver
warring gesticht. De God des gerichts"
is in den Bijbel wel de God met den vreeselijken brandenden toorn over de zonde, Die
alles, maar vooral ook al wat groot en hoog
is en tegen Hem in opstand komt, vernedert
en verbreekt, Die den dood zijn gang laat
gaan met alle, maar dan ook met alle ijdelheid der schepselen. Daarin hadden de oude
schilders wel gelijk. En toch hadden zij in
plaats van weenende menschen in den greep
van den duivel, iets heel anders moeten
schilderen. Alleen Golgotha toont ons he
God richt, waar Hijzelf als mensch het ge
richt gedragen heeft tot in de diepten der
hel. Maar juist deze God des gerichts" is
volgens den Bijbel de God des vredes, der
barmhartigheid en der zaligheid. Laten we
het evenwel goed verstaan: niet bij en niet
na en niet ondanks Zijn heiligheid en streng12

heid. Hij is in het gericht zlf de Genaderijke,


zoodra Zijn gericht door ons wordt erkend
en aanvaard, zoodra wij Hem billijken in Zijn
toorn en ons buigen onder Zijn straf. Zooals
Hij-Zelf Zich in Jezus Christus diep heeft
neergebogen onder de straf, die op ons ligt.
Daar en daar alleen is Hij te vinden,- vandaar,
waar Hij zich om onzentwille heeft geofferd,
komt Hij naar ons toe. Daar wil Hij gevonden
worden. Daar wrdt Hij ook gevonden door
wie schuld belijdt, en is Hij de goedheid zelf,
die allen nood, alle pijn, die wij verdiend
hebben, van ons afweert en tenslotte zelfs
het slot des doods verbreekt, omdat alles op
Hem ligt en Hij bij machte is, alles te dragen
en weg te nemen. Daarom staat er: W e 1 g e1 u k z a 1 i g zijn allen, die Hem verwachten.
Niet: wee hen! alsof Christus niet opge
staan ware uit de dooden; alsof de Christus,
voor Wien men vrst, niet een afgod van
het ongeloof en van de ongehoorzaamheid
was; alsof de Heiland een stukmaker" en
niet een zaligmaker" was! Welgelukzalig
zijn allen, die Hem verwachten! Ja waarlijk:
die H m verwachten; die de plaats niet
mijden, waar Hij Zich vinden laat! W e l g e
lukzalig zijn allen, die Hem verwachten!
Onze Vader in den hemel! Wij zijn altijd
weer bang voor U en dan juist vreezen wij
U niet gelijk 't behoort. Laat ons U z vree
zen, dat wij in de diepte, waarin Gij ons hebt
bezocht, Uw groote liefde ontdekken, die
ons hart zoo blij maakt. Laat ons in vreeze
en beven voor Uw gericht dankbaar worden!
Amen.
13

Wie is er willig, heden zijn hand den


Heere te vullen?
1 Kronieken 29 : 5.

Dat was de vraag van koning David aan de


oversten en het volk Israls, toen het erom
ging goud en zilver te geven tot versiering
van den tempel. En wij vernemen, dat zij rij
kelijk en blijde gaven, en de juiste verkla
ring hiervoor ontbreekt ook niet: Het is al
les van U en wij geven het U uit Uw hand."
Is het niet het mysterie van den Goeden Vrij
dag, dat hier tot ons spreekt? Wij zijn waar
lijk met die oversten in allen ernst opgeroe
pen, om den Heere heden onze hand te vul
len, niet met goud en zilver, maar, zooals het
in Calvijns wapen te zien is, met ons eigen
brandend hart, dat Hij met ons geheele leven
voor Zichzelf, tot vermeerdering van Zijn eer
en heerlijkheid, bezitten wil. Is dat een pijn
lijke oproep? Moeten wij misschien achter
blijven, omdat wij weten, dat wij voor de
wet Gods, die ons hart en leven opeischt,
toch te kort schieten; dat het smeulen van
onze liefde toch niet is te vergelijken met
het branden, dat geischt wordt? Is het nu
niet het rechte oogenblik, om te spreken
over de noodzakelijke oprechtheid en over
onvermogen om het goede te doen? Maar
dan zouden we toch weer al te veel gelijken
op dien luien knecht, die het ontvangen
talent nam en het in de aarde begroef. Neen,
zegt ons de Goede Vrijdag, daarom gaat het
14

nu heelemaal niet. Om onzer zonden wil is


Christus overgegeven. Op die zonden kunt
en moet ge u dus nu juist niet beroepen.
Keer u nu k af van uw oprechtheid en on
macht. Hoort ge het niet, dat juist deze op
rechte en onmachtige mensch met Christus
aan het kruis gestorven is? En ziende op
dezen Gekruisigde, ziende door het geloof
op Hem, die al uw zonden gedragen heeft,
hoor nu den oproep en de vraag van David
nog eens: Wie is er willig, heden zijn hand
den Heere te vullen?" Ge zegt: Maar ik ben
nog altijd arm, radeloos, hulpeloos en onwil
lig. Ja, hoe zoudt ge dat niet zijn in uzelf!
Maar offer nu eindelijk dat alles aan Hem:
juist uw armoede, uw radeloosheid en hul
peloosheid en onwilligheid. Juist dat alles is
immers uw hart en leven. Juist dat is het,
wat God van u hebben wil. Geef over wat
ge hebt, niets anders, niets beters, maar geef
het werkelijk over. Meen niet, dat het bran
dende hart van Calvijn iets anders geweest
is dan de gave van n, die niets bezat. In
dat offer heeft God behagen. In zulke offers
leeft en werkt Zijn heerlijkheid midden onder
Zijn volk. En het volk, dat zulke offers brengt,
zal niet anders weten dan dit: Het is alles
van U en wij geven het U uit Uw hand."
Heere Jezus Christus! Al onze zonden hebt
Gij gedragen. Laten wij dan instemmen met
het Halleluja der bevrijden, die van zichzelf
niets, maar van U alles verwachten! Wilt gij
ons geven het volkomen deemoedige en vol
komen blijde hart van Uw heiligen, opdat
wij het U terug geven. Amen.
15

6
De Heere zal over u heerschen.
Richteren 8 : 23.

Z luidt het woord dat Gideon terecht zeide


tot de lieden, die hem vanwege zijn over
winning tot hun heer wilden maken. Hij kon
en wilde zoo'n regeering niet aanvaarden.
De Heere zal over u heerschen! Dat komt
God toe, den Schepper en Regeerder aller
dingen; en dat is de onmetelijke vrijheid,
waartoe Hij Zijn kinderen geroepen heeft:
dat Hij geen heer naast Zich duldt. Gideon
wist en beleed dat, blij en graag. Anderen
moeten het tegenstrevend en tandenknar
send weten en tenslotte belijden. Dat het zoo
is, is ons weliswaar diep verborgen. Wij zien
dat de wereld vol van vreemde heeren is.
Mammon en zijn verwanten regeeren met
macht, en denken er niet over om af te tre
den. Valsche godzaligheid laat zich ook nog
al gelden, en doet den vorst dezer wereld
heelemaal geen afbreuk. Had hij zich niet
opnieuw tot heer geproclameerd op Golgotha in het dooden van den Rechtvaardige?
Er is ook wel een fijner oor dan het onze
noodig, om in het diepe zwijgen van den
nacht en den dag en den tweeden nacht tusschen Goeden Vrijdag en Paschen de stem
men te vernemen van den onmachtigen, ge
broken toorn van de daemonen dezer we
reld, en boven deze uit de stemmen van den
triomf der hemelsche dienaren Gods. Maar
wat wij nog niet hooren, is niettemin waar:
16

Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten,Gij zult niet toelaten, dat uw Heilige de ver
derving zie." x) En als wij nog niets te zien
krijgen van den val van tronen, overheden
en machten, en van de overwinning van God
over alle Hem tegenstrevende heerschappij
en; als onze hemel, zoover het oog reikt, ver
duisterd is door groote wolken van goden en
godheden, die zich veel aanmatigen, en voor
wie de menschen (en wij zelf vaak met hen)
neerknielen; als het maar al te waar is, dat
wij geen enkele van deze valsche heeren uit
eigen kracht ten val kunnen brengen en dit
ook niet zullen doen, wel, dan is het ons
toch, en juist in deze duisternis, geopen
baard, en het geloof verneemt wat het oog
niet ziet en het oor niet hoort: De Heere zal
over u heerschen! Daartoe, ja waarlijk, daar
toe heeft Jezus Christus den nood des doods
en het oproer van de hel over Zich heen
laten gaan, opdat Hij over alles heerschen
zou,- opdat Hij alle dingen vervullen zou. De
heele wereld dier valsche heerschers, hoe
massaal en indrukwekkend ze er ook uitziet,
is immers rijp voor de ineenstorting. Maar
de erfgenamen der belofte zijn midden in de
gevangenschap nu reeds de verborgen
vrijen. Laten ze vooral de gelegenheid niet
verzuimen, om voor hun mede-gevangenen
boodschappers der Goddelijke vrijheid te
zijn!
Heere, maak ons vrij! Maar maak ons vrij al
leen door het aanbreken Uwer heerschappij.
*) Psalm 16 : 10.

17

Gij ziet en kent onze ellende. Maar het Leven


is verschenen! En dus vertrouwen wij en
smeeken met alle andere gebondenen, onze
broeders en zusters: Uw koninkrijk kome!
Amen.

18

De Heere zag Abel en zijn ofler aan; maar


Kan en zijn offer zag Hij niet aan.
Genesis 4 : 4-5.

Naar onze meening zou er tusschen het of


fer van Abel, waarvan we niets goeds, en
het offer van Kan, waarvan we niets kwaads
weten, voor God geen verschil moeten be
staan. Naar onze meening zou Jezus Christus
n van de vele groote leeraars en leiders
der menschheid moeten genoemd worden,
tusschen wie men kiezen kan, maar meer
niet. Naar onze meening zou er geen aan
leiding bestaan om onder al het vele, wat
de mensch doen kan, nu juist van het geloof,
en onder het vele, waarin een mensch gelooven kan, nu juist van het geloof in Jezus
Christus alle heil te verwachten. Het zou ons
toch best goed kunnen gaan met al nze
meeningen! Maar.... het gaat ons met dat
alles nu eenmaal niet goed! De wereld van
onze meeningen is de wereld, waarin de een
tegen den ander opstaat en toch ook weer
niemand vrede vindt; de wereld, waarin
geen waarheid en geen vrede is; de wereld
in schaduw des doods." Maar Christus is
opgestaan. Hij is waarlijk opgestaan! Dat is
niet onze meening of die van een of ander
mensch; dat is de genadige gedachte Gods.
Gods inzicht richt zich niet naar onze mee
ningen. God gaat dwars door alles wat wij
voor goed en kwaad, waar en onwaar, mo
gelijk en onmogelijk houden, dwars door
19

alles heen gaat Hij Zijn eigen weg. Omdat


Hij de Heere is, die beter weet, wat goed,
waar en mogelijk is. Omdat Hij Zelf, en Hij
alln, goed en waar is. Omdat Hij, en Hij
alln, bepaalt, wat mogelijk en onmogelijk
is. Wat beteekent Paaschfeest? Paschen beteekent: God gebiedt en het is er; het onbe
grijpelijke als noodzakelijk, het dwaze als
wijsheid, de dood als leven. Paschen betee
kent: voorbijgang. Paaschfeest vieren moet
derhalve beteekenen: het oude zuurdeeg
wegdoen, d.i. al onze meeningen vaarwel
zeggen en recht doen aan het genadige in
zicht en de beslissing Gods. Zooals Hij alle
dingen ziet, z alleen zijn ze, en z alleen
zijn ze rechtvaardig en heilzaam. Dat moeten
we inzien; daarmede moeten we vrede
hebben. Hij neemt Abel aan met zijn bloedig
offer, en verwerpt Kan. Hij verwekt Jezus
Christus, die den dood inging, als Eersteling
uit de dooden. Hij legt ons het geloof voor
als het heil, buiten hetwelk geen ander heil
is. En van het woordje Hij" uit wordt in de
troosteloosheid van de wereld van onze
meeningen door de blijde boodschap dit
licht geworpen: Zie, Ik maak alle dingen
nieuw!
Heere Jezus Christus! Laat in Uw dood over
wonnen en verslonden zijn de lichtzinnige
en de ernstige hoogmoed, waarmede wij zelf
uitmaken willen, wat goed is. Gij hebt ons
den Vader getoond. Laten wij gebonden zijn
aan Zijn rechtvaardig gebod, en vrij in Zijn
liefde. Wij danken U, dat wij in Uw licht ht
licht zien. Amen.
20

Verlustig u in den Heere, zoo zal Hij u


geven de begeerten uws harten.
Psalm 37 : 4.

Het is k wel waar, en de boodschap van


het kruis heeft er ons weer opnieuw aan her
innerd, dat wij in den Heere onze onrust,
onze benardheid, onze verdoemenis, onzen
dood moeten vinden. Maar in dat alles en
boven dat alles uit zegt ons diezelfde bood
schap van het kruis k: Verlustig u in den
Heere! Waarom lust in den Heere" hebben?
Omdat Hij opgestaan is, omdat Hij de Over
winnaar is, het allerlaatste Woord. Omdat Hij
de hemel is, van waaruit alle nog zoo hooge
bergen van ons leven en van deze wereld te
overzien zijn. Omdat niemand en niets ons
scheiden kan van Zijn liefde. Omdat Hij ons
werkelijk geeft, wat ons hart begeert. Hij zou
niet de Heere zijn, als de onrust, die Hij ons
bereidt, het sidderen voor Zijn gericht, de
smart van ons sterven-moeten,- als de hel,
waarin Hij ons werpt, wanneer Hij ons ont
moet, niet tevens ingesloten zouden zijn
door de woorden, die vuriger zijn dan al het
hellevuur: Verblijdt u in den Heere te allen
tijde; wederom zeg Ik u: verblijdt u!" J) Wij
weten nog niet voldoende van den ernst van
het geloof en van den nood van de hel af;
het getuigt van een nog steeds te klein in
zicht in onze verlorenheid, wanneer wij dien
1)

Filippenzen 4 : 4.

21

oproep Verblijd u!" niet hooren. Dit te


kleine inzicht openbaart zich dan daarin, dat
de onbevredigde begeerten van ons hart
toch weer opstaan. En de goden, die wij
eigenlijk aanbidden, zijn dan: een of ander
geluk in een hoekje van ons hart, of ook een
of ander verdriet of bekommernis, die we
met recht als heel erg groot en belang
rijk zien. Wie kent dit niet? Wanneer God
alleen onze schrik en niet met vreeze en
beven onze lust is, dan mot het wel zoo
wezen. Maar God, die den Paaschmorgen
heeft doen aanbreken, wil werkelijk onze
lust iijn. Hij doet ter helle nederdalen en
Hij doet weder opkomen." x) Hij slaat geen
onbevredigde begeerten over. Hij maakt al
len afgodendienst onmogelijk en bewaart ons
voor de slavernij der valsche goden en hun
smarten. Het komt er maar op aan, dat wij
werkelijk Z ij n woord en dat wij Zijn woord
werkelijk gehrd hebben!
Heere, onze God! Gij kent de begeerten van
ons hart en de moeiten, die zij ons veroor
zaken. Wij kunnen ze niet voldoen noch ver
anderen. Zoo bidden wij U: Wilt Gij ze op
lossen in Uw vrede, zoodat wij stil worden
in de vreugde in U, in Wien wij alles hebben.
Wilt Gij ons z leiden, dat wij met opgerichten hoofde op U wachten, en U recht
vaardigen in al Uw doen! Amen.
a)

1 Samul 2 : 6.

22

9
Gij zult zien het onderscheid tusschen
dien, die God dient, en dien, die Hem
niet dient.
Maleachi 3 : 18.

Er is geen onderscheid; want zij hebben


allen gezondigd" lezen we in den Bijbel op
een andere plaats. Daarin kan het onder
scheid, waarvan we in bovenstaanden tekst
hooren, dus niet bestaan, dat hij, die God
dient, geen zondaar zou zijn. Het is trouwens
heelemaal niet de kwestie, dat wij dit onder
scheid zouden kunnen maken, dat wij de een
ter linker-, en de ander ter rechter zijde zou
den kunnen plaatsen. En al evenmin, dat wij
het reeds hir zouden kunnen zien, wie naar
Gods oordeel hier en wie daar geplaatst
wordt. Dit onderscheid treedt noch in het behooren tot deze of gene kerk of gemeen
schap of richting aan den dag, noch in het
feit, dat de menschen zus of zoo praten en
zich gedragen, noch ook in hun resultaten
of mislukkingen. In dat alles ziet de mensch
aan, wat voor oogen is, maar God ziet het
hart aan. Bij het kruis van Golgotha moest
ons ook de lust vergaan om te oordeelen,
en in het licht van de opstanding moesten
we leeren iederen mede-schuldige en medebedroefde met dezelfde hoop aan te zien,
waarmee we onszelf troosten mogen.
Maar laten we ons ook naar de andere zijde
niet vergissen: het onderscheid, het groote
onderscheid, wordt gemaakt tusschen dien,
die God dient, en dien, die Hem niet dient.
De Heere kent de Zijnen. Wie zou dat kunnen
23

loochenen, vooral als we denken aan het


kruis van Golgotha en de opstanding van
Christus?
Is dit woord niet een tweesnijdend zwaard,
dat voortdurend in een ieder onzer schei
ding maakt: eenerzijds de farizer, de oude,
hoogmoedige, zichzelf rechtvaardigende en
heiligende zondaar, en anderzijds de tolle
naar, de zondaar, die God om genade bidt
en die heengaat naar zijn huis, gerechtvaar
digd? Wij kennen den afloop van dezen strijd
niet, die het Woord der genade tegen ons
en om ons voert. Wij kunnen onszelf niet als
tollenaar, en de anderen niet als farizers
aanmerken. Wanneer we dat wilden doen,
zouden we zelf de ergste farizers zijn. Wij
kunnen den strijd slechts zijn gang laten
gaan. God ziet het einde ervan. Hij weet nu
al, wie wij zijn, en in eeuwigheid zijn zullen.
En wij, wij zullen het k zien. Dat is onze
troost. Want wij denken vaak zoo licht, dat
het tevergeefs kan zijn om God te dienen.
Het zal niet tevergeefs zijn. Maar wij moe
ten dezen troost zoeken in Gods eeuwige
barmhartigheid en eeuwig welbehagen. Hij
weet het en zal zeggen, wie degenen zijn,
die Hem werkelijk hebben gediend.
Heere, laat ons niet verzinken! Wij worden
vaak zoo moede. Alles wordt ons vaak zoo
onverschillig. Wij zijn vaak zoo ver van U.
Maar Gij slaapt noch sluimert. Gij zijt altijd
rechtvaardig, altijd wijs, altijd goed, meer
dan wij weten en verstaan. Ga ons niet voor
bij, maar laat Uw sterke hand haar werk aan
ons doen. Wij hopen op U! Amen.
24

10

Wij riepen tot den Heere, den God onzer


vaderen; en de Heere verhoorde onze
stem, en zag onze ellende aan, en onzen
arbeid en onze onderdrukking.
Deuteronomium 26 : 7.

Het was donker om ons en in ons geworden,


de wereld was leeg en ons hart verlaten. De
gewone antwoorden, die wij onszelf tracht
ten te geven en die anderen ons gaven, vol
deden ons niet, en wij vonden toch ook geen
betere. Onze zonde stond ons voor oogen,
niet alleen het woord zonde", maar dat wat
er werkelijk mee bedoeld is: Wij waren af
gesneden. Wij waren God kwijt. Wij konden
niet meer tegen Hem spreken als tegen on
zen eigen God, die vlak bij ons is. Wij kon
den alleen nog maar tot Hem roepen, als tot
den God onzer vaderen," tot den Heere,
over Wien we eens gehoord en gelezen had
den, dat Hij de God zou zijn vol van waar
heid, genade en sterkte. Wij zagen niets van
dat alles, wij zagen alleen, dat anderen, die
vr ons leefden, dit alles gezien zouden
hebben. Wij spraken niet met Hem. Het was
geen geregeld bidden; het was alleen maar
roepen als van een verlaten kind. En terwijl
wij zonder eenige ervaring, zonder geloof,
zonder gevoel, ja: van God vervreemd rie
pen tot den God onzer vaderen," had Hij ons
al verhoord. Toen was Hij al bij ons. Toen
was het al zonneklaar, dat onze vaderen zich
niets hadden ingebeeld bij dat eene wat zij
25

zouden gezien hebben; dat Hij niet alleen de


God van onze vaderen, de God van andere
menschen uit reeds lang vervlogen tijden is.
God zag ons: juist ons, menschen van dezen
tijd, met alles wat ons, menschen van nu,
onderscheidt van de menschen van vroeger.
Terwijl God ons aanzag, ook ons aanzag,
waren wij al verhoord, was Zijn waarheid,
genade en hulp al bij ons, juist z, gelijk
wij 't eens ergens gehoord en gelezen had
den. En wat kreeg God van ons te zien, ter
wijl Hij ons aanzag? Niets anders dan onze
ellende, onzen angstx) en onze onderdruk
king. Onze goddeloosheid lag vr Zijn
oogen uitgebreid. Het lag vr Z ij n oogen,
door Hm aanschouwd, door H m en bij
H m opgenomen, opengelegd en toege
dekt voor het licht van Z ij n aangezicht. Wij
zagen, dat wij voor Zijn aangezicht niets an
ders hebben uit te breiden. Ook onze va
deren hadden niets anders voor Hem open
te leggen. Ook zij hebben alleen maar ge
roepen. Maar juist omdat zij riepen en alleen
maar roepen konden, werden zij verhoord.
Alles, wat wij gehoord en gelezen hebben
over Zijn goedheid en trouw, heeft betrek
king op dit roepen. Alle stemmen van
allen, die verlost werden, klinken samen en
zeggen gelijktijdig dit eene: Christus is
voor ons gestorven, toen wij nog zondaren
waren." 2) Wat kunnen wij beter verlangen,
dan met dit koor te mogen instemmen?
x)
2)

Z leest n.1. de Luthersche Vertaling.


Romeinen 5 : 8.

26

Vader in den hemel! Laat het ons in alle eigen


benauwdheid geen oogenblik vergeten, wat
ons van oudsher gezegd is: Gij zijt de God
aller vertroosting. Terwijl wij vragen, twij
felen, dwalen, terwijl wij niet weten in- of
uit te gaan, hebt Gij Uw woord reeds waar
gemaakt. Wij danken U en prijzen U, dat Gij
ook heden de God Uwer ellendigen x) zijt.
Amen.
1)

Jesaja 49 : 13.

27

11
Heere! voor U is al mijn begeerte; en mijn
zuchten is voor U niet verborgen.
Psalm 38 : 10.

Is dat een boodschap om blij te zijn of om


te schrikken, dat al onze begeerte voor God
is? Onze begeerte: dat is toch de bezorgd
heid en de lust, waardoor we allen voortge
dreven worden, de hartstocht van onze zin
nen en van ons denken, en de ondoorgron
delijke drang van ons hart, dien we zelf zoo
weinig begrijpen. Al onze begeerte: ook de
moordzuchtige, de ontuchtige, de diefachti
ge, ook de godslastering en de godlooche
ning, die ergens in de verborgen diepten van
ons leven wonen en in 't verborgen of ook
openlijk vaak genoeg voor den dag komen.
Al onze begeerte: ook de donkere driften,
die de menschelijke samenleving in het ver
borgen leiden en altijd weer tot zooveel on
recht en onheil brengen, en waardoor de en
keling, doordat hij zelf er aan meedoet, zich
laat voortdrijven. Al onze begeerte: ook de
groote onoprechtheid en verkeerdheid, die
in de Christelijke Kerk aanwezig is en waar
voor ieder lid afzonderlijk medeverantwoor
delijk is. Al deze onze begeerte is vr den
Heere! Hij weet alles, en kent ons heel nauw
keurig. En Hij oordeelt ons voor tijd en
eeuwigheid, zooals het rechtvaardig is. Is dat
geen boodschap om van te schrikken? Wie
zal dan bestaan? Wie kan dan iets anders dan
den dood verwachten? Deze vraag moet ge
steld en onbeantwoord blijven, wanneer we
dat andere, dat zalige mysterie ook nog wil
len aanraken: Mijn zuchten is voor U niet
28

verborgen! Is er niet achter al onze begeer


te, en deze overtreffend, ook nog dat andere:
het zuchten? Als wij oprecht en sterk zuch
ten, dan beteekent dat, dat wij toch ook in
den storm der begeerte om onszelf verdriet
hebben; dat wij onszelf tenslotte toch tegen
staan in onze begeerte; dat we zoo graag
verlost zouden willen zijn van onszelf in de
ze gesteldheid. Er is ook een zuchten, dat
door de heele samenleving en door de gansche Christelijke Kerk heengaat als een groot
heimwee, dat een mensch doet huiveren.
Dat ook dit zuchten den Heere niet verborgen
is, dat is de blijde boodschap! Als ons iets
kan redden, dan kan het dit zuchten zijn. Het
kan de Heilige Geest Gods zijn, die in zulk
zuchten tot ons gekomen is. Het kan zijn, dat
God in zulk zuchten het zuchten van Zijn
eigen, lieven Zoon herkent, die in Zijn ster
vensnood den vloek van al onze begeerte op
Zich genomen en gedragen heeft. Het kan
zijn. Laten wij echter niet alleen zuchten,
maar laten wij bidden! Als wij op de juiste
wijze bidden, dan i s het zoo, en dan is ook
dat eerste, dat al onze begeerte vr Hem is,
in zijn diepen ernst niet een verschrikkelijke,
maar een blijde boodschap.
Heere, onze God! Wij vragen U, of Gij de
muren tegen onszelf sterk wilt maken. Wilt
Gij ons verlichten, veranderen, besturen! Wij
weten: alles hangt hiervan af, dat wij voor
U rechtvaardig zijn. En wij weten: Alles
hangt hiervan af, dat Gij Zelf voor ons tusschenbeide treedt. Uw woord zal ons gezond
maken! Amen.
29

12

Heere, indien ik nu genade gevonden


heb in w oogen, zoo ga nu de Heere
met ons.
Exodus 34 : 9.

We willen er goed op letten, dat er niet staat:


zoo ga nu de Heere met mij! Maar: zoo ga
nu de Heere met ns! Het is immers Mozes, die zoo gebeden heeft, en Mozes was in
dit opzicht een echte man Gods, dat hij zich
in zijn bidden zoowel als in zijn arbeiden
heelemaal solidair verklaarde met het door
God uitverkoren volk; dat het doel van alles,
wat wij van zijn leven weten, het groote
Wij" was, en niet het groote Ik." Ook niet
en vooral niet het groote vrome Ik, dat wel
heel graag zou willen, dat de Heere met
mij, met mij, met mij ging. Mij, mij, mij
door twijfel, aanvechting, zonde en dood
heen in den hemel bracht. En dat heelemaal
vergeet, dat God, zooals de Heidelberger
catechismus zegt, een uitverkoren g emeente" verzamelt, beschermt en be
waart, en dat ik nu pas is er van mij spra
ke daarvan een levend lid ben en eeuwig
blijven zal. Wij kunnen erop aan: Als het
waar is, dat ik genade gevonden heb in Gods
oogen, dan kan ik niet met ik," maar dan
mot ik met wij" verder bidden. Wij zijn
Gods kinderen. Hoeveel verborgen gemis
aan genade treedt daarin onverbiddelijk aan
den dag, hoeveel niet-verhooring van schijn
baar oprechte gebeden vindt daarin haar
30

oorzaak, hoeveel bederf en verwording in


Kerk en Christenheid is eenvoudig hieruit te
verklaren: Het draait alles, ook in het geloof,
of in dat wat wij geloof noemen, om onszelf.
Wij maken van de godzaligheid een beroep,
waarvan wij de opbrengst vanzelfsprekend
voor onszelf bestemd hebben. En dat is dan
nog veel gevaarlijker zonde dan de eerste!
Als ik weet, dat Christus voor mij gestorven
is, wie moet mij dan dadelijk voor oogen
staan? Laat Mozes het ons nog eenmaal zeg
gen: Indien ik nu genade gevonden heb in
Uw oogen, zoo ga de Heere met o n s." En
dan spreekt hij van dat hardnekkige volk.
Ik word samen met dit hardnekkige volk ge
red of ik zal heelemaal niet gered worden.
Slechts de zonde is een particuliere aange
legenheid. In de genade gaat de Heere met
o n s; gaat Hij in het midden van ons. Hebbij wij niet alle aanleiding, ons juist onder dit
gezichtspunt nog eens in de laagste klasse
van Gods school te verplaatsen?
Vader in den hemel! Gij hebt ons broeders
en zusters gegeven. In hun midden woont
Uw barmhartigheid. Zij bevallen ons niet al
tijd. En wij zijn telkens geneigd, ze te ver
geten en onzen eigen weg te gaan. Dan raken
wij ook U kwijt. Houdt ons bij elkander, op
dat Gij onze Heiland zijt en blijft. Amen.

31

13

Tot U, o Heere, hef ik mijn ziel op. Mijn


God, op U vertrouw ik; laat mij niet
beschaamd worden.
pgalm 25 . j 2

God zou ons zeker beschaamd kunnen ma


ken. Hij zou met ons kunnen doen zooals wij
het verdienen. Hij zou tegen ons kunnen zeg
gen: Ik wil uw geloof en uw liefde net zoo
ernstig opnemen als gij dat zelf doet. Ik wil
in dezelfde mate goed voor u zijn, als gij 't
voor Mij zijt. Ik wil een afbeelding van u ma
ken, zooals gij in uw diepste innerlijk wer
kelijk zijt en er uitziet, en z zult ge dan
vr Mij staan voor tijd en eeuwigheid. Dan
zouden wij beschaamd worden! Dan zou het
voor onze eigen oogen en voor die van alle
menschen duidelijk blijken, en het zou dan
in alle eeuwigheid waar en klaar zijn, dat
wij dwaze Christenen zijn, dat wij onszelf en
anderen en God wat wijs maken met ons ge
loof, en dat de wereld volkomen gelijk heeft,
wanneer ze met Kerk en Christendom geen
rekening meer houdt. Waarlijk, als 't moest
gaan naar verdienste, naar onze verdienste,
wij zouden in deze wereld beschaamd wor
den. Hoe leert men het toch, om zoo blij te
bidden: Laat mij niet beschaamd worden?
Dat leert men zelf eigenlijk heelemaal niet.
Het kan evenwel zijn, dat God het ons leert
door Zijn Woord en Geest. Dan komt het er
op aan, daarin geoefend te worden,- het de
Heilige Schrift precies na te zeggen. Tot U,
Heere, hef ik mijn ziel op. Mijn God, op U
32

vertrouw ik!" In dat U" ligt de ondoorgron


delijke zekerheid, die de Heilige Schrift wer
kelijk tot Heilige Schrift maakt. Menschen zooals wij, hebben den Bijbel geschre
ven. God had ook hen beschaamd kunnen
maken, als Hij hen behandeld had, zooals zij
Hem behandelden. Waarom deed Hij het
niet? Omdat zij niet met hun deugd, en niet
met hun vroomheid, niet met hun geloof en
niet met hun liefde, maar ook niet met hun
deemoed vr Hem gingen staan,ook niet met
het vertrouwen, dat zij bevende zondaren en
niet zelfverzekerde farizers zijn, maar om
dat zij ondanks alles wat zij waren en niet
waren, naar H m verlangden, op H m
hoopten. Zij waren als pasgeboren kinderkens." Dat was de genade van deze menschen. Staande in deze genade, baden zij het
reeds verhoorde gebed: Laat mij niet be
schaamd worden! Luther heeft bij zulke ge
legenheden gaarne over de kunst" van den
waren Christen gesproken. Welaan, zoo kan
men het noemen! Maar kunst komt van kun
nen. En wie deze kunst" verstaat, weet, dat
men zelf dit kunnen" niet verkrijgen kan.
Het kan ons echter gegeven worden, h ed e n nog.
Heere, Gij houdt ons vast tusschen hemel en
aarde. Wij zouden het niet anders willen
hebben, want we weten, dat wij z alleen
voor tijd en eeuwigheid geborgen zijn. Maar
laten wij Uw aanwijzingen verstaan, van ons
zelf afzien, en U zoeken met ons gansche
hart. Opdat Uw geduld en trouw ons tot heil
worden. Amen.
33

14

Indien gij God zoekt. Hij zal van u ge


vonden worden.
1 Kronieken 28 : 9.

Tweerlei moet in dit zoo eenvoudige, maar


beteekenisvolle Schriftwoord worden opge
merkt. Ten eerste, dat het geen algemeene
regel en waarheid is, die hier uitgesproken
wordt. Twee maal twee is vier. Men kan
evenwel niet voortgaan met: God zoeken is
altijd God vinden. Hier is het koning David,
die het tegen zijn zoon Salomo zegt; er is
wellicht ook nu nog een vader, die het tegen
zijn zoon zegt; ook de Bijbel zegt dit woord
van David op een of andere bepaalde halte
plaats van mijn levensweg tegen mij; mis
schien ook tot velen van een bepaald ge
slacht in een bepaalden tijd; en ook een pre
diker van het Evangelie zegt het, soms on
bewust, tegen een bepaalden toehoorder:
Indien gij God zoekt, Hij zl van gevonden
worden. Z alleen kan dit woord waar zijn.
Het is waar, terwijl het waar wrdt; ter
wijl het gebeurt, dat iemand het als een op
dracht tegen een ander uitspreekt. In zulk
spreken en gebeuren, ontvangen en hooren,
leeft en beweegt de groote waarheid van de
Heilige Schrift: dat God gezocht wil en ge
vonden zal worden. Het tweede is dit: Wie
iets zoekt, moet weten, wat hij zoekt en dat
het er is, wat hij zoekt. Doelloos rondzien
of er ook iets tot mij komt en mij meeneemt,
is toch werkelijk geen zoeken! Een geestelijk
34

vragen, waarbij het misschien heelemaal niet


gaat om een antwoord, is toch werkelijk
geen zoeken. Wie God zoekt, moet weten,
dat God de H e e r e is en dat Hij er wer
kelijk is; en dat Hij is een Belooner van die
Hem zoeken! Hij moet in zekeren zin dus al
gevonden hebben, wat hij zoekt. Daarom
juist is er een David, een vader, een Bijbel,
een prediker noodig, die mij dat toeroepen
moet. Indien gij God zoekt, Hij zal van u ge
vonden worden. In het vinden moet ik er
varen, wie God is, en dat God er is. God is
immers werkelijk de God onzer vaderen.
Dan mag en moet het zoeken aanvangen met
de eerlijke vraag: Zijt Gij er ook voor mij?
Wilt Gij ook mijn God zijn? En dan is de weg
van het zoeken naar het vinden lijnrecht.
Men mag het zonder uitzondering iedereen,
die met ernst vervuld is, zeggen: Indien gij
ja: gij Gd ja: Gd! zoekt. Hij zal
van u gevonden worden. Er is nog nooit
iemand geweest, die van dat zoeken met le
dige handen is teruggekeerd.
Heere Jezus Christus! Geef ons de eenige
eerlijkheid, die deugt: dat wij ons Uw woord
laten zeggen. Indien Gij ons gevonden hebt
door Uw woord, dan zijn wij rijk, ook al zou
den wij bedelaars zijn. Wilt Gij in den mor
gen met ons beginnen, opdat wij des mid
dags en des avonds niet vreezen? Wij danken
U, dat Gij als Overwinnaar optreedt. Amen.

35

15

Waarom woeden de heidenen en beden


ken de volken ijdelheid?
Psalm 2 : 1.

Als wij het toch weer eens konden leeren,


volkomen duidelijk in te zien, dat het wer
kelijk ijdel, dat het tevergeefs is, wat in haat
tegen God en in onverschilligheid jegens
God door de menschen gezegd en onder
nomen wordt. Beide, de haat en de onver
schilligheid, hebben in onzen tijd zeer be
paalde vormen aangenomen. Wat zullen wij
daarover zeggen? Wij zuchten, wij werken,
wij strijden; wij doen afweerpogingen en
tegenaanvallen. Dat is wenschelijk en mis
schien goed. Wij bidden ook wel. Dat is mis
schien nog het beste, vooral als het in stilte
geschiedt. Maar wat wij ook zeggen en doen
mogen, het zou, om ernstig en krachtig te
zijn, moeten gebeuren in het besef, dat menschelijke haat en menschelijke onverschillig
heid tegenover God werkelijk ijdel zijn.
Zonder dat staan we er wel erg hachelijk
voor met ons klagen, roepen en werken.
Maar hoe komen we tot dat klare besef? Er
is maar n weg: wij moeten de goddeloozen
beter begrijpen, dan zij zichzelf begrijpen.
Wij moeten hun haat en onverschilligheid
van dichtbij leeren kennen. Wij moeten be
grijpen en toegeven, dat hun opstandigheid
en hun blindheid volkomen die van onszelf
zijn. Laten we toch de goddeloosheid niet in
Rusland en niet bij onze proletarische jeugd
36

zoeken en zien, maar in onszelf, in onze


Christelijke huisgezinnen, inrichtingen en
vereenigingen, in al het menschelijke van de
Christelijke Kerk! Om dan en op deze wijze
te weten, dat het alles ijdelheid is. Hoe kan
iemand dat weten, die de goddeloosheid bij
anderen zoekt, en den balk in eigen oog niet
ontdekt? Van het ontdekken van dezen balk
hangt af de overwinningskracht van het ge
loof over het ongeloof. Wie met het ongeloof
konden spotten, zooals daarmede gespot
met worden, dat waren altijd degenen, die
het ongeloof kenden uit eigen ondervinding,
en daardoor de onmacht ervan, omdat zij
Jezus Christus hadden leeren kennen als den
Opgestane, den Koning en Heere, Die voor
allen en alles het verzoeningswerk heeft
volbracht; Die aan den dood zijn macht ont
nomen heeft. Het ongeloof van thans wacht
evenmin als het ongeloof van alle tijden, op
de overtuigingskracht van onze Christelijke
ideen en van ons Christelijk leven. Neen,
het wacht op de elementaire kracht van de
boodschap van de vergeving. Het is de groote vraag, die tot de Kerk wordt gericht, of
zij draagster van deze boodschap zijn wil.
Heere, onze God! Wij weten hoe Gij met ons
als Uw vijanden gehandeld hebt en nog han
delt. Daarom kan geen Uwer vijanden ons
meer verschrikken. Daarom gelooven wij in
U als in den Overwinnaar van alle ongeloof.
Uw Woord zal zijn loop hebben, en er is nie
mand, die U kan weerstaan. Amen.

37

16

Ik zal U loven in oprechtheid des harten,


als ik de rechten Uwer gerechtigheid
geleerd zal hebben.
Psalm 119 : 7.

Als ik geleerd zal hebben! Dat is het groote


geheim van ieder afzonderlijk oogenblik van
ons leven, zoolang wij het leven hebben. Als
ik de rechten Uwer gerechtigheid geleerd
zal hebben. Dat zijn dus de leefregels, zooals
ze in overeenstemming met Gods wil zijn;
de wegen waarop ik vandaag zus, en morgen
zoo moet gaan volgens Zijn Woord. Ik ken
ze niet van te voren. Ik kan wel de tien ge
boden kennen, en nog veel meer wat ons in
den Bijbel geboden wordt. Maar wat zal van
daag en hier voor mij beteekenen: Gij zult
geen andere goden voor Mijn aangezicht
hebben!?.... Dat kan ik niet van te voren
weten. Ik ben veeleer ieder oogenblik op
school en moet dat telkens weer leeren als
iets geheel nieuws. Men heeft den mensch
niet ten onrechte vergeleken met een hond,
welks gehoorzaamheid aan zijn meester al
leen daarin bestaan kan, dat hij telkens weer
aan zijn fluitje en roep gehoorzaamt. Als
wij het te voren alles zouden weten, dan
waren wij immers eigenlijk onze eigen mees
ters! Dat zijn we niet. Het kan slechts daarom
gaan, dat ieder oogenblik van ons leven is:
een door God geleerd worden. Ik zal U
loven in oprechtheid des harten, als ik ge
leerd zal hebben," staat er. Dat klinkt blij!
38

Het zou niet zoo vroolijk kunnen klinken,


als we vroegen: Leeren wij ieder oogenblik
van ons leven goed? En: Is ieder oogenblik
er een van gehoorzaamheid? Er is wel niet
n oogenblik van ons leven, waarop wij ons
in dezen zin voor God zouden mogen beroe
men. Maar nietwaar: wij willen en mogen
God altijd danken voor wat H ij aan ons
doet. En terwijl Hij ons leert, betoont Hij ons
Zijn liefde, zegt Hij ons zoo duidelijk moge
lijk, dat Zijn verbond met ons onomstootelijk
vaststaat. Gods wet hooren beteekent: het
Evangelie hooren, de blijde boodschap, dat
Hij nog altijd onze God is, wat wij ook ge
maakt mogen hebben van wat Hij tot dusver
aan ons deed. Of is het niet z, dat, als God
zwijgt en ons niets te doen geeft, dan alles
troosteloos en triest wordt? Wanneer God
ons evenwel in Zijn school neemt, is er
vreugde. Want juist in die school is het Ko
ninkrijk der hemelen nabijgekomen.
Heere, laat ons begrijpen, dat Gij een strenge
Meester zijt. Want daardoor ervaren wij, dat
Gij ons vergeeft om Christus' wil. Laat ons
dan niet ledig staan, maar leer ons ook heden
nog Uw rechten, opdat ons hart blij worde.
Amen.

39

17

Van toen af, dat gij kostelijk zijt geweest


in Mijn oogen, zijt gij verheerlijkt ge
weest en Ik heb u liefgehad.
Jesaja 43 : k.

Laten we goed bedenken: deze stralende


woorden zijn gesproken tot een volk, over
welks verderf en gericht dezelfde profeet
zulke scherpe woorden zegt, als nog nooit
over een volk uitgesproken zijn. En dat in
een tijd, waarin dit volk zonder huis, zonder
macht, zonder eer ter aarde lag, zooals nog
nooit met een volk gebeurd is. Te midden
van schaduwen des doods zijn deze woorden
gesproken. En nu moeten ze ook ons aan
gaan. Kunnen ze ons aangaan? Zijn wij niet
veel te goede menschen, en gaat het ons wel
licht ook niet veel te goed, dan dat deze
woorden ons treffen kunnen, zooals ze be
doeld zijn? Maar ze zouden ook nog wel
voorbij kunnen gaan aan de verdwaalden en
vernederden in onze straten en de armen in
de tuchthuizen en de ernstige zieken in de
klinieken, aan de mislukte en meest bedroef
de menschen onder ons. Want het volk, dat
door den glans van deze woorden getroffen
wordt, is dat volk, hetwelk alle hoop heeft
laten varen, behalve de hoop op God, om
in deze hoop alln te leven. Het woont
in een diepte, ng dieper dan die welke wij
als de diepten des levens huiverend meenen
te kennen. Weten we, dat wij daarbij behooren? Wij kunnen en willen hierop niet ant40

woorden. God alleen weet, wie van de rijken


en armen, wie van de rechtvaardigen en onrechtvaardigen dezer wereld werkelijk daar
toe behooren. Maar tot dit volk wordt ook
heden nog gezegd: Gij zijt verheerlijkt en
Ik heb u liefgehad! Waarom? Ja, waarom?
Alleen: omdat gij kostelijk zijt in Mijn
oogen." Verstaan we, wat dat beteekent? Dat
er voor de belofte van de heerlijkheid, die
God den Zijnen geeft, geen andere reden is
dan het oog Gods, dat niet alleen als onze
oogen ziet wat er is, maar schept, wat er niet
is. Laten wij daarin onzen troost en onzen
roem vinden: alles tegen ons en niets vr
ons te hebben niets vr ons, dan alleen
de oogen Gods, die het onwaardige waardig
maken in koninklijke vrijheid en goed
heid. Dan zouden we, als we dat ver
stonden, in de waarheid staan. En dan zou
den we wandelen in het licht.
Heere, onze God! Terwijl U de engelen loven
in het versiersel van hun gehoorzaamheid,
die zij nooit braken, en in hun geluk, dat
nooit verstoord is, hebben wij slechts onze
schande en onzen nood voor u neer te leg
gen. Maar Gij hebt ons boven alle engelen
verhoogd door mensch te worden en onze
schande en onzen nood aan te nemen. Zoo
loven en prijzen wij U, en bidden: Blijf bij
ons met het wonder van Uw genade, n nu
n tot aan de voleinding der wereld. Amen.

41

18

Zij zullen weten, dat Ik de Heere hun


God ben, Die hen uit Egypteland uitge
voerd heb, opdat Ik in het midden van
hen wonen zou; Ik ben de Heere, hun
God.
Exodus 29 : 46.

Wanneer de eeuwige God Zijn Woord


spreekt en ons, arme menschen, de ooren
opent, zoodat wij Hem kunnen verstaan, dan
is er telkens een groot, door niets gestoord
gejubel in den hemel en op de aarde. Zonde,
nood en dood moeten dan zwijgen.
De gevangenschap in Egypte is voorbij, ver
geten als een booze droom. Gods Woord is
Gods zalige belofte en Gods zalige belofte
beteekent vrede, vreugde en vrijheid voor
wie deze ontvangen. Dat is waar, en dat blijft
waar, en het zal steeds wr waar worden.
Zoo was het ook goed en noodig, dat zij in
dertijd takken van de boomen rukten en niet
luide genoeg konden roepen: Hosanna! toen
Jezus, de profeet uit Nazareth, uit Galila tot
Zijn volk kwam. Maar Gods Woord komt tot
ons, om onder ons te wonen, niet slechts
voor een oogenblik, maar voor altijd, niet
alleen in onze harten, maar ook in onze hui
zen, niet alleen in onze stille overdenking,
maar daarna ook in onze gesprekken en da
den. Om in hun midden te wonen, heeft God
de Isralieten uit Egypte uitgeleid, en kwam
Jezus uit Nazareth tot Zijn volk. De Zijnen
42

echter namen Hem niet aan.1) En wij? Wat


doen wij het Woord Gods aan? Het wordt
door ons aan het kruis genageld. Is het wel
zoo? Zoodra het na dien jubel in hemel en op
aarde tot ons komt, maken wij er ons mees
ter van, en dan wordt het verloochend, ver
smaad en gedood. Is het niet altijd en overal
het Licht, dat in de duisternis schijnt en door
de duisternis niet wordt aanvaard? Zie, z
woont het Woord in ons midden. Juist op
deze wijze, om ons onuitsprekelijk te veroot
moedigen en ons onbegrijpelijk te verhoogen, het Woord van dien God, Die vr ons
is, terwijl wij altijd tegen Hem zijn. Ik ben
de Heere!" Dat alleen geldt; niet: gij zijt de
gehoorzame mensch. De zalige belofte zou
haar kracht verloren hebben als dat laatste
zou gelden. Want wij zijn ongehoorzame
menschen. En daarom beteekent Hosanna"
niet: Hoera! En ook niet: Heil! Maar: H e l p
toch! Want slechts hulpeloozen, die z
roepen, worden geholpen. Dat is het, wat wij
weten moeten.
Heere, laat ons blijde weten, dat Gij de Heere
zijt, die alles heerlijk volbracht hebt, en vol
brengt wat wij noodig hebben. Gij woont in
het midden van ons, Uw vijanden. En Gij
houdt niet op met rechtvaardig en barmhar
tig te zijn. Help ons toch, dat wij, en alle
hulpeloozen met ons, geen andere hulp dan
de Uwe begeeren! Amen.
1)

Johannes 1:11.

43

19

God sprak tot Salomo: Zie, Ik heb


gedaan naar uw woorden; zie, Ik heb u
een wijs en verstandig hart gegeven.
Zelfs ook wat gij niet begeerd hebt, heb
Ik u gegeven."
1 Koningen 3 : 12, 13.

Wanneer Jezus Christus onze Heer is, gelijk


wij dat in het Christelijke geloof belijden,
dan beteekent dat heel eenvoudig: Veel meer
en anders en beter dan Salomo, is Hij de
Man met het wijze en verstandige hart, door
Wien onze gedachten, woorden en daden al
tijd weer uiteengaan, gelijk de stroom door
een brugpijler; de Man door Wiens recht
vaardig en onfeilbaar oordeel altijd weer on
verbiddelijk en troostvol tegelijk aan den
dag treedt, wie wij zijn. Het is heelemaal niet
zoo opvallend en geweldig, wat Jezus Chris
tus hier doet. Wat beteekent het temidden
van al het andere, dat ons blijkbaar zoo veel
meer ter harte gaat? Wat beteekent het te
midden van de groote bewegingen der We
reld- en Kerkgeschiedenis? Wat in dat ge
richt aan den dag treedt, is immers alleen
maar, dat wij verloren menschen zijn, die
door onbegrijpelijke barmhartigheid boven
den afgrond van den dood vastgehouden
worden, zoodat we niet vallen en toch ook
niet begrijpen waarom we niet vallen. Is dat
alles? Is dat de machtige, heerlijke Salomo,
van wien we wellicht gedroomd hebben?
Wat zitten dan de Romein Pilatus en in de
verte diens machtige keizer Tiberius veel
44

statiger op hun rechterstoel! Wat is dan


waarheid? Is niet al het andere belangrijker
en urgenter dan juist waarheid"? Moet dan
hij, die slechts waarheid" spreekt. Koning
zijn? Inderdaad, daartoe en daartoe alleen
is Christus in de wereld gekomen; daartoe
heeft Hij de volmacht, en daartoe heeft Hij
oor en hart der menschen van Zijn Vader af
gebeden; terwille van de waarheid, de een
voudige waarheid. Om twaalf legioenen en
gelen tot vestiging van Zijn rijk heeft Hij zelfs
in Zijn doodsnood niet gebeden. Maar juist
de heerlijkheid, om welke Hij niet gebeden
heeft, heeft de Vader Hem erbij gegeven.
Laten wij ons toch niet vergissen, maar vol
komen waakzaam en getroost zijn. Het een
voudige woord van den Rechter is het laat
ste, in beweging brengende woord in alles en
ver uitgaande boven alles, wat ons en de we
reld beweegt en kan bewegen. Dat alles zal
vergaan, zooals het gekomen is. Maar het
woord van dezen Rechter blijft. Hem is ge
geven alle macht in hemel en op aarde. *) En
wie uit de waarheid is, hoort Zijn stem. 2)
Heere, onze Heiland! Gij zijt ons voorgegaan
op den smallen weg en door de enge poort.
Onze gedachten en onze wil gaan steeds
weer op een dwaalspoor. Maar Gij hebt ons
geroepen, om eerst Uw Koninkrijk te zoeken.
Wij hooren de eeuwige vriendelijkheid van
Uw stem. Geef, dat wij die recht verstaan.
Amen.
2)

Matthes 28 : 18.
Johannes 18 : 37.

45

20

De Heere zal Zijn volk niet verlaten, om


Zijns grooten Naams wil.
1 Samul 12 : 22.

Er is een volk, dat God liefheeft. Alleen dit


volk heeft Hij lief. Als Hij iemand liefheeft,
dan om deze reden: omdat hij in het ver
borgen ook tot dit volk behoort. Dat is het
volk der veriatenen, van hen, die als de
man in het Evangelie zeggen moeten: Heere,
ik heb geen mensch" n.1. om mij te helpen
aan wat mij eigenlijk ontbreekt en dat mij
leed doet. Het weenen van deze veriatenen
gaat verloren in het rumoer der straten, in
de drukte van den arbeid, in de drukte van
de ontspanning. Zij zijn misschien wel zelf
het drukste ermee doende hun schreien te
overstemmen en er ongevoelig voor te wor
den. Zij weten het wellicht zelf niet zoo goed,
dat zij werkelijk veriatenen zijn. Ja, wie weet
dat eigenlijk wel? En wie weet het, goed be
schouwd, niet, dat ook hij een verlatene is?
Dit volk van de veriatenen nu verlaat de
Heere niet. Dat mogen en moeten zij weten.
Men moet het hun duidelijk en nadrukkelijk
zeggen: Zalig volk, juist gij zijt degenen, die
door den Heere des levens niet verlaten
worden. Zie, met u is Hij alle dagen, tot aan
de voleinding der wereld. Waarom evenwel
bij hen? Men mag niet gaan zoeken naar ver
borgen deugden en verdiensten in hun ge
lederen. Men mag ze geen haar beter maken
dan ze zijn. Zij vormen het volk, dat niet
46

alleen verlaten is, maar dat God ook verlaten


heeft. Wanneer de beste uit dit volk zijn in
nerlijk blootlegt, dan ontdekt hij, dat hij aan
God en aan zijn naaste alles schuldig geble
ven is. Waarover hij zich tegen anderen be
klaagt, dat klaagt ook en allereerst en vooral
hem zelf aan. Hij vindt in zichzelf Judas te
rug, die den Meester verraden heeft voor
dertig zilverlingen. Dat hij niet naar de
hoogepriesters en schriftgeleerden loopt met
zijn ellende, dat alleen onderscheidt hem van
Judas. Vreest niet, gij hebt al dit kwaad gedaan,- doch wijkt niet van achter den Heere
af...., en volgt de ijdelheden niet na." Dat
dit tot het volk gezegd wordt in vers 20,
vormt het onderscheid met Judas. Daarin is
het het volk dergenen, die door den Heere
niet verlaten zijn; die in al hun verlorenheid
gered zijn. En dat om Zijns grooten Naams
wil! Op al het andere kan en wil dit volk
zich niet verlaten, omdat het zich op dit ne
volkomen verlaat. Daarop moogt g ij u k
thans nog verlaten; gij moogt hden nog al
les ontvangen, wat niemand u geven kan
dan Hij.
Heere, onze God! Wij danken U, dat wij niet
behoeven te vreezen als we verlaten zijn en
U verlaten hebben. Gij hebt ons Uw naam
geopenbaard als bron van de vertroosting en
vermaning, welke wij dagelijks behoeven.
Laat dan Uw naam geheiligd zijn onder ons,
opdat wij U liefhebben, zooals gij dat wilt.
Amen.

4T

Wij weten, dat dengenen


die God liefhebben, alle
dingen medewerken ten
goede, namelijk dengenen
die naar Zijn voornemen
geroepen zijn.
Want die Hij te voren ge
kend heeft, die heeft Hij
ook te voren verordineerd
den beelde Zijns Zoons
gelijkvormig te zijn, opdat
Hij de eerstgeborene zij
onder vele broederen,- en
die Hij te voren verordi
neerd heeft, dezen heeft
Hij ook geroepen; en die
Hij geroepen heeft, dezen
heeft Hij ook gerechtvaar
digd; en die Hij gerecht
vaardigd heeft, dezen
heeft Hij ook verheerlijkt.
Romeinen 8 : 28-30.

48

You might also like