You are on page 1of 11

Don

De dood van een personage


Ilja Leonard Pfeijffer

Genua, 21 oktober 2015.


Lieve Gelya,
Op woensdag 7 oktober rond zes uur s middags overleed Don. Zijn volledige
naam is Donald Perrygrove Sinclair en hij staat model voor de stijlvolle,
confabulerende Britse alcoholist die ik heb opgevoerd als protagonist van het
eerste intermezzo van mijn roman La Superba. Daar is hij de enige van alle
immigranten die in het boek voorkomen die in zekere zin succesvol is en in
elk geval zeer geliefd. Zijn geheim is dat hij zich totaal niet heeft aangepast,
dat hij na dertig jaar in Genua te hebben gewoond nog steeds geen woord
Italiaans spreekt en Engelser is geworden dan elke Engelsman die je in
Engeland aantreft. Hij heeft zichzelf een flamboyante rol aangemeten die op
grote bijval kan rekenen bij het publiek en een bijbehorend levensverhaal
gecreerd dat bewondering afdwingt. Zoals zoveel van de personages in La
Superba leeft hij in zijn fantasie. Hij nuttigt niets anders dan gin-tonic, of
cappuccino senza schiuma zoals hij dat zelf noemde, en is het zijn langetermijnproject om zich dood te drinken op de piazza. Ik heb hem niet hoeven
te verzinnen. Ik heb hem opgevoerd onder zijn eigen naam. De verhalen die
hij mij in werkelijkheid heeft verteld, heb ik hooguit een beetje verfraaid. Hier
en daar heb ik met mijn fantasie lacunes opgevuld in het fictieve levensverhaal
dat hij aan mij als werkelijkheid presenteerde. Ik heb het wat coherenter en
geloofwaardiger gemaakt. Maar de Don uit mijn boek bestond echt.
Ik heb hem vermoord. Schitterend vond hij dat. Omdat ik per se zijn
begrafenis wilde beschrijven, heb ik hem in het boek laten sterven. Ik heb hem
op papier de dood gegund die hij zichzelf toewenste. Hij had aan zijn hoge
tafel bezoek gekregen van een groep boaties, zo schrijf ik:
Voor hen was hij Don geweest op zijn Donst. Ik had hem breed zien gebaren en hard
horen schateren. Er was over en weer hartelijk op schouders geslagen. Hij had alle
ruimte gekregen om een groot deel van zijn repertoire op te voeren. Zijn anekdotes
waren als warme broodjes van de hand gegaan. Ze hadden zijn liederen meegezongen

en ze hadden hem rijkelijk beloond met vele volle glazen. Hij was het middelpunt van
de avond geweest. Hij had geglorieerd.
Toen ze waren weggegaan, was hij ingedommeld achter zijn zonnebril. Er stond een
vol glas gin-tonic vr hem. Hij had een glimlach op zijn gezicht.
De massas trokken aan zijn tafeltje voorbij. Ciao Don. Hij zei niets. Hij
glimlachte slechts. Forza Sampdoria. Ze sloegen hem vriendschappelijk op de
schouder en liepen door. Grande Don.
Het liep tegen sluitingstijd. Verschillende serveersters hadden Don al een paar keer
in het voorbijgaan gezegd dat hij zijn drankje moest opdrinken omdat ze bijna dicht
gingen. Hij had het met een minzame glimlach aanhoord.
Toen de rolluiken van de bar half dicht waren, kwam Rebecca, de eigenares, hem
wakker schudden. Zijn glas was nog steeds even vol. Don, we moeten sluiten. Zijn
zonnebril viel van zijn hoofd. En hij bewoog nog steeds niet. Hij voelde koud aan.
De ambulance was onmiddellijk ter plekke. Maar er was niets was te konden doen.
Hij was dood.
Hoe lang al?
Dat is moeilijk te zeggen. Maar toch al minstens een uur of vier. Hebben jullie
niets gemerkt?
We dachten dat hij gelukkig was.
Einde citaat. Zo sterft Don in mijn boek. Vervolgens beschrijf ik zijn
begrafenis. Ik schrijf hoe het nieuws van zijn dood als een lopend vuurtje door
de stad ging en hoe iedereen naar Caff Letterario kwam, waar de eigenares
een condoleanceregister had gemproviseerd in een schriftje in de kleuren van
Sampdoria en dat zijn laatste glas gin-tonic onaangeroerd op zijn tafeltje
stond. Een rozenverkoper had er een roos bij gelegd. Ik schrijf hoe ik in een
tweedehandswinkeltje glinsterende, veelkleurige medailles met veel nepgoud
ga kopen om zijn kist mee te sieren. De begrafenis vond in mijn versie plaats
op het monumentale kerkhof van Staglieno.
Ondanks het vroege uur was het onwaarschijnlijk druk. Op het moment
dat de korte plechtigheid werd geopend door Irene Cerboncini, de sopraan
van de Carlo Felice, die een goede vriendin was van Don en die een a-capellauitvoering gaf van zijn lievelingsaria O mio babbino caro, stonden er
honderden mensen rond het graf, onder wie zo goed als elke barman van
Genua en omstreken. Onze Schotse vriend hield een gloedvolle toespraak in
het Italiaans waarin hij uitvoerig stilstond bij een aantal verdiensten van Don
die hij uit bescheidenheid nooit had willen delen met zijn Italiaanse vrienden,
zoals zijn heldenrol tijdens verschillende veldslagen in Korea en Maleisi en
de beslissende rol die hij als agent van de Britse Geheime Dienst had gespeeld
bij een aantal sleutelmomenten in de geschiedenis van de twintigste eeuw. De
medailles lagen te glimmen op zijn kist.
Vervolgens beschrijf ik hoe iedereen in een lange stoet langs de rivier de
Bisagno terugliep naar het centrum. Aan de buitenmuur van het stadion Luigi
Ferraris in Marassi hadden supporters van Sampdoria een levensgroot
spandoek opgehangen om hem te eren. Op Piazza delle Erbe waren alle bars
geopend op volle oorlogssterkte. Daar barstte het grootste feest los dat de
piazza ooit had gezien.

Hij was een levende legende en het zal voor de hele stad moeilijk zijn om eraan te
wennen dat hij nu een legende is. Hij had zichzelf glimlachend achter zijn zonnebril
dood gedronken en schaterlachend had hij daar een levensverhaal bij verzonnen. De
schooier. De drunken bastard. Hij had ons allemaal doen verdwalen in zijn fantasie.
En hij had het voor elkaar gekregen. Hij was de meest geliefde immigrant, de meest
succesvolle buitenlander van heel Genua omdat hij nooit is gentegreerd, zich nooit
heeft aangepast en altijd zichzelf is gebleven. Sterker nog, hij had zichzelf
gesublimeerd tot een karikatuur van zichzelf. En op de dag van zijn begrafenis hadden
honderden en honderden vrienden cappuccino senza schiuma gedronken terwijl er
serieus werd gesproken over een standbeeld. Uit honderden en honderden dronken
kelen had zijn lijflied geklonken. We all live in a yellow submarine. En hij had altijd al
geweten dat het zo zou aflopen. Grande Don.
Zo eindigt mijn intermezzo over Don. Ik heb hem dit allemaal verteld. Hij
vond het meesterlijk. Hij kon niet wachten om de Engelse vertaling te mogen
lezen. Die Engelse vertaling is inmiddels zo goed als af, gemaakt door Michele
Hutchison. De Amerikaanse editie verschijnt in het voorjaar bij Deep Vellum.
Maar Don zal wegens zijn overlijden mijn versie van het verhaal van zijn dood
niet meer lezen.
La Superba is gepresenteerd op woensdag 27 februari 2013 met een groots
feest in de Spiegelzaal van het oude pand van De Arbeiderspers op de
Herengracht 370-372 in Amsterdam met optredens van Katja Schuurman,
Thijs Rmer en Ellen ten Damme, ware het niet dat Katja ziek was en Ellen bij
nader inzien toch niet kon. Maar Thijs deed het voortreffelijk. Het manuscript
had ik uiteraard al veel eerder af. Ik heb het opgezocht. Ik heb het ingeleverd
op 6 september 2012, met het volgende mailtje: Goede vrienden, het is af. Na
meer dan vier jaar. Ten opzichte van de vorige versie die ik jullie een paar
maanden geleden stuurde, heb ik nog vrij veel veranderd in het eerste deel, of
beter gezegd, toegevoegd, vooral in de eerste helft van het eerste deel. Op
suggestie van Peter en van mijn vader heb ik dat gehannes met dat
geamputeerde vrouwenbeen erin geschreven om vooral in het begin wat meer
actie te hebben. Het is wel belangrijk om dat te herlezen, want anders snap je
de ontknoping in het laatste deel niet helemaal. Dat laatste deel is helemaal
nieuw. In de drie middendelen heb ik niets veranderd ten opzichte van de
vorige versie. En pas bij de slotzin begrijp je de openingszin. Ha ha! Ja, ik ben
er best een beetje trots op. Ik ben heel erg benieuwd wat jullie ervan vinden.
Morgen ben ik voor een weekje in Nederland voor de honderdste verjaardag
van mijn oma. Ik ben dan te bereiken op mijn Nederlandse nummer. Grote
groeten, Ilja. Maar het intermezzo over Don had ik dus nog aanzienlijk eerder
geschreven dan dat. Ook dat heb ik opgezocht. Mijn eerste aantekeningen
over Don in mijn zwarte Moleskine opschrijfboekjes dateren van 22 november
2008, de dag van zijn drienzeventigste verjaardag. Over een maand en een
dag, op 22 november 2015, zou hij tachtig zijn geworden.
In de tussentijd is hij uitgegroeid tot het favoriete personage van veel lezers
van mijn boek. Sommige journalisten en interviewers die naar Genua zijn
gekomen, hebben hem tot hun verbijstering in levende lijve ontmoet. Anderen
hebben hem gezien zonder dat te beseffen, want ik had niet altijd zin om te
vertellen wie hij was. Ook lezers zijn naar Genua gekomen om te verdwalen in
het decor van mijn roman en sommigen van hen hebben Don herkend. Bas en

Ann uit Antwerpen waren speciaal naar de begraafplaats Staglieno gegaan


om zijn graf te bezoeken. Ze konden het niet vinden. Toen ze die avond iets
gingen drinken in Caff Letterario, vonden ze in plaats van Dons graf Don
zelf. De Belgische journaliste Cath Luyten kwam naar Genua om een
reportage te maken voor het blad Feeling. Zij heeft haar onverwachte
ontmoeting met Don meesterlijk beschreven:
Ilja drinkt zijn laatste slok en ik ga binnen afrekenen. Twee studenten staan
achter de bar. Ze houden het gezelschap van de grote schrijver al een paar uur
in de gaten. Kennen jullie hem goed? vraag ik, wijzend naar het boek in het
raam. Oh yes, we do, zegt een stem achter mij. De stijlvolle magere man. Of
course we know him. The bloody bastard. De man praat zo geaffecteerd Brits
dat ik me wel moet omdraaien. U bent geen Italiaan, vermoed ik. Oh, god,
no, zegt hij. En trots voegt hij eraan toe dat hij professor Engelse Literatuur is.
Mijn hart staat stil. Ik ben hier voor het weer, de wijn en de vrouwen. Hij
reikt me zijn hand en vraagt hoe ik heet. Ik zeg mijn naam en vraag met wie ik
de eer heb. Don, zegt hij. My name is Don. Ik sta perplex. Maar je bent
helemaal niet dood! roep ik uit. Ongeloof en euforie. I am not dead, zegt
de man, enigszins gerriteerd. The bloody bastard made me die, maar ik loop
hier nog altijd rond. De tranen rollen nu over mijn wangen. Het enige wat ik
nog uitbreng, terwijl ik Don vastpak alsof het mijn grootvader was die vijf
minuutjes heeft gekregen om goeiedag op aarde te komen zeggen, is: I am so
glad youre still alive. So am I, lacht de man. Ik pak hem nog n keer vast
en beloof bij het buitengaan niks te verklappen. Dit is ons geheim.
Dit alles gun ik Don meer dan wie dan ook. Het was zijn levenswerk om
een mythe te worden en het stemt mij gelukkig dat ik daaraan iets heb kunnen
bijdragen. Maar in zeven jaar kan er veel gebeuren. In de tijd die er is
verstreken tussen zijn door mij verzonnen en zijn werkelijke dood, is er veel
veranderd, of misschien juist te weinig. De werkelijkheid heeft zich niet zo
barmhartig getoond om zich te voegen naar mijn fictie. Uiteindelijk is het
allemaal helaas een beetje anders gegaan dan ik heb beschreven.
Het streven om zich dood te drinken wordt een hel als het lichaam weigert
te bezwijken. Don takelde af. Hij liep steeds slechter. Dat was volgens hem zelf
te wijten aan slijtage van de knien. Zijn rondjes rondom het hotel waar hij
woonde en Piazza delle Erbe waar hij dronk, werden kleiner. Hij had vaker
last van zijn astma. Dat had volgens hem niets te maken met de twee pakjes
sigaretten die hij elke dag rookte. Hij sprak moeizamer. Waarschijnlijk had hij
ook een kleine beroerte gehad zonder zich daar zelf bewust van te zijn. Hij
leek slechter tegen de drank te kunnen. Steeds vroeger op de avond was het
zo goed als onmogelijk geworden om een samenhangend gesprek met hem te
voeren. Hij zag er slecht uit. Maar hij leefde. Zijn lichaam bleef standhouden.
In plaats daarvan begon zijn geest het te begeven. Hij kreeg last van
waanvoorstellingen die kwamen en gingen als golven maar die soms weken
konden aanhouden. Hij werd paranode. Hij dacht dat mensen hem wilden
bestelen en mishandelen. Hij kon soms zonder enige waarschuwing vooraf
woest uitvallen tegen wildvreemden omdat hij dacht te weten dat zij slecht
over hem spraken. Hij was ervan overtuigd dat iedereen op de piazza zich s
nachts onder het raam van zijn hotelkamer verzamelde om te roepen dat hij
een pedofiel was. Ik vormde daar in zijn ogen geen uitzondering op. Ook mij
had hij horen roepen onder zijn raam.

Die paranode overtuigingen trokken na een tijdje over als buien, maar
daarmee verbeterde zijn humeur niet. Waar hij vroeger glorieerde op het
terras in het midden van de piazza, trok hij zich nu zelfs op de heetste dagen
van de zomer als een stervende kat terug aan het kleine tafeltje in de hoek
naast de bar binnen in het caf. De boaties kwamen niet meer om hem gintonic aan te bieden in ruil voor zijn weergaloze onemanshow en om samen
met hem We All Live in a Yellow Submarine te zingen. Zijn vrienden kwamen
niet meer om zich een uurtje onverdiend te laven aan zijn brille. Niemand
kwam nog naar zijn tafeltje. Hij vereenzaamde. En ik moet ook toegeven dat
ook ik steeds minder zin had om hem gezelschap te houden. Als ik dat wel
deed, zat hij zwijgend tegenover mij als een zwart gat dat energie wegzoog of
begon hij onsamenhangend en nauwelijks verstaanbaar te klagen. Ik vind het
vervelend om te zeggen, maar als ik eerlijk ben, vond ik hem vervelend
geworden. Ja, goed, hij bleef Don. Natuurlijk hielden we allemaal van hem.
Maar vanavond even niet.
Hoewel hij er nauwelijks enige vreugde meer aan leek te ontlenen en zelfs
zijn gin-tonic hem geen troost meer leek te bieden, kwam hij elke avond trouw
naar het caf alsof het een plicht betrof die hem zwaar viel maar die hij niet
mocht verzuimen. Wanneer hij er niet was, viel dat echt op. En op een bepaald
moment was hij er al een week niet geweest. Deborah, de eigenares, die ik in
mijn roman Rebecca noem, maakte zich zorgen. Ik ook. Ik besloot om samen
met Stella op onderzoek uit te gaan. Dat was op 20 augustus. Met grote
moeite kwamen we erachter dat hij zich een aantal dagen had opgesloten op
zijn hotelkamer omdat hij ervan was overtuigd dat er mannen waren die hem
wilden vermoorden. Hij had de luiken vr zijn ramen dichtgebonden met
stropdassen. Op een gegeven moment had iemand een ambulance gebeld.
Waarschijnlijk lag Don in het ziekenhuis. Stella kwam er via haar contacten in
de medische wereld achter dat dat inderdaad het geval was en dat hij was
opgenomen in San Martino.
Daar moesten we de volgende dag toevallig zijn. We hadden op 21
augustus een afspraak met de eminente hepatoloog dokter Borro. Hoewel ik
na afloop van dat consult wel iets anders aan mijn hoofd had dan
ziekenbezoek aan een afgetakelde alcoholist en het liefste zelf als een
stervende kat in een hoekje was gekropen, haalde Stella mij over om naar het
paviljoen te lopen waar Don lag. Hij bevond zich in het oudere gedeelte van
het uitgestrekte ziekenhuisterrein, op de heuvel, in Padiglione Maragliano, op
de afdeling voor longziekten en ademhalingsstoornissen aan de Levantzijde
op de eerste etage in een zaal met riant uitzicht over zee die hij deelde met
zeven anderen. Als het op een ziekenhuis leek, was het een ziekenhuis uit
lang vervlogen tijden. Vergeelde vitrage woei voor de openslaande deuren
naar het balkon. Er was een bordje opgehangen dat waarschuwde dat het
beter was om de duiven niet te voederen. Don lag in een vuil ziekenhuishemd
in een onopgemaakt bed. Hij had een zuurstofslangetje in zijn neus, maar zag
er verder opvallend goed uit. De abstinentie van gin-tonic en sigaretten in ruil
voor drie warme maaltijden per dag had hem kleur teruggegeven in het
gezicht. Hij was blij om ons te zien. Hij was ronduit opgetogen. Jullie zijn
mijn eerste bezoek, zei hij, mijn eerste bezoek in tien dagen. Ik zei dat hij er
goed uitzag. Hij begon te fluisteren en vroeg mij om mijn stem te dempen. Ze
staan onder het raam, zei hij. Ze luisteren alles af. Ze wachten mij buiten op.

We gingen met de zaalarts praten. Zij was zo mogelijk nog blijer om ons te
zien dan Don was geweest. Jullie zijn de eersten die hem zijn komen
opzoeken. We waren eerlijk gezegd ten einde raad. We weten niets van hem.
Hij is Engels, toch? Kennen jullie zijn volledige naam? Zijn adres? Zijn er
familieleden die we moeten inlichten? Is hij hier in Genua ingeschreven? Wij
gaven haar alle gegevens, vertelden dat zijn familie, op een zus in Birmigham
na, al minstens dertig jaar elk contact had verbroken, suggereerden om het
Britse consulaat in te schakelen waar ze hem goed kenden en lieten haar onze
telefoonnummers noteren. We vroegen hoe het met hem ging. Laten we het
zo zeggen, zei de dokter. Zijn ademhalingsproblemen zijn onder controle. Hij
heeft chronische astma, maar daar hebben we medicijnen voor. Verder is hij
zoals hij is en eigenlijk gezonder dan je zou mogen verwachten voor iemand
van zijn leeftijd met zijn levensstijl. Op grond van zijn lichamelijke gesteldheid
zou hij morgen naar huis kunnen. Of ook vandaag. Maar zijn lichamelijke
gezondheid is niet datgene waarover we ons zorgen maken. Hij heeft last van
hallucinaties. We hebben een psychologisch onderzoek laten uitvoeren en de
psychiater heeft, na een sessie die aan mij werd beschreven als langdurig en
diepgaand, geoordeeld dat hij niet langer autosufficint is. Hij kan niet meer
voor zichzelf zorgen.
En nu?
Omdat hij geen familieleden heeft die hem in huis kunnen nemen en de
verantwoordelijkheid kunnen dragen, zal hij worden overgedragen aan de
Italiaanse staat. Dat betekent dat hij in eerste instantie een sociaal assistent zal
krijgen toegewezen. Hij zal op zoek gaan naar een gemachtigd bewindvoerder
die juridisch de volmacht krijgt om voor hem te beslissen, zijn geld te beheren
en te bepalen hoe zijn leven wordt ingericht. Daar is een rechterlijke uitspraak
voor nodig. We hebben de procedure inmiddels in gang gezet. In de tussentijd
gaan we op zoek naar een plek.
Een verzorgingstehuis?
Ja. Maar dit is geen gemakkelijk geval. Omdat hij de Italiaanse nationaliteit
niet heeft en niet eens officieel ingezetene is van deze stad, zal de
bureaucratische afhandeling complexer zijn dan normaal. Tot die tijd houden
we hem hier.
Maar hij komt dus niet meer naar huis?
Nee.
En weet hij dat?
We hebben het hem wel verteld. Maar de vraag is of hij het beseft.
Ik belde mijn Schotse vriend McKenzie op om hem in te lichten en de zaak
te bespreken. Hij kent Don al vanaf het moment dat hij dertig jaar geleden
flamboyant zijn opwachting maakte op de Genuese terrassen en hij is als
projectontwikkelaar meer thuis in de Italiaanse bureaucratie dan hem lief is.
We hinkten op twee gedachten. Enerzijds waren we het erover eens dat het in
alle opzichten goed voor Don zou zijn als hij zou worden overgedragen aan de
zorg van professionals. Het was waar. Hij kon niet meer voor zichzelf zorgen.
De laatste twee jaar hadden uitgewezen dat hij niet langer in staat was om te
voorkomen dat hij zich fysiek en mentaal in een deplorabele staat vertoonde
aan zijn ooit zo trouwe publiek. De hallucinaties maakten het onmogelijk voor
hem om normaal te kunnen functioneren. En ze waren ook en hel voor
hemzelf. Als hij nou tenminste nog waanbeelden had van zeven maal zeventig

huwbare maagden met dikke tieten in een bubbelbad vol gin, zou het tot op
zekere hoogte acceptabel kunnen zijn geweest. Maar zijn paranoia was
kwaadaardig en vijandig en zij sloopte hem. Een verzorgd leventje op kosten
van de Italiaanse staat in een gecontroleerde en veilige omgeving was
misschien precies wat hij nodig had. Anderzijds beseften we dat Don dit zelf
nooit zo accepteren. Zijn leven was in de piazza en zijn enige ware liefde was
zijn glas gin-tonic. Als ze hem ergens in een tehuis in Sturla of Busalla zouden
plaatsen onder het gezag van een bewindvoerder die hem een paar
grijpstuivers als zakgeld zou gunnen om te voorkomen dat hij het weer op een
zuipen zou gaan zetten, zou hij zijn leven zelf als beindigd beschouwen. In
zijn gloriedagen is hij wel eens op het terras van de bar verschenen met een
infuus in zijn arm. Hij was opgenomen in het ziekenhuis, maar had zichzelf
ontslagen en was weggelopen omdat hij dorst had. Als ze hem in een tehuis
zouden plaatsen, zou hij waarschijnlijk de eerste dag ontsnappen om terug te
keren aan de toog. Hij had geen ander leven dan dat en het was ondenkbaar
om hem dat op te dringen. Maar we beseften dat onze overwegingen
irrelevant waren. De procedure was in gang gezet. Anderen zouden beslissen.
We zouden afwachten. In elk geval werd er in het ziekenhuis goed voor hem
gezorgd.
Uiteindelijk heeft Don vijf weken in het ziekenhuis gelegen. De serveersters
van Caff Letterario hebben een inzamelingsactie gehouden en onderbroeken
en pyjamas voor hem gekocht. Ze hebben hem Engelse boeken en
tijdschriften gebracht, maar hij kon niet meer lezen. Hij bleek al tijden voor
driekwart blind te zijn. Niemand die dat wist. Toen hebben ze hem een
transistorradio gebracht. Zij bleken zijn ware vriendinnen. Ik ben zelf een paar
keer op bezoek geweest met McKenzie, Beppe en Sara. Zijn oude vriendin
Lucia kwam geregeld. Maar niemand van al zijn andere honderden vrienden,
niemand van al die drinkenbroeders die zichzelf beschreven als Dons
vrienden voor het leven, die zo ontzettend veel van hem zeiden te houden en
die hem vereerden als een levende legende --- niemand heeft in die vijf weken
de moeite genomen om hem op te zoeken.
En opeens, totaal onverwachts, verscheen Don weer op Piazza delle Erbe.
Dat was op zaterdag 19 september. Ze hadden hem ontslagen uit het
ziekenhuis en Lucia had hem met haar auto opgehaald en thuisgebracht. Bij
navraag bleek het een voorbeeld van typisch Italiaans pragmatisme in het
licht van principile problemen. Er zat geen schot in de bureaucratische
afhandeling van de zaak, ze konden geen plek in een tehuis vinden, ze
konden hem evenmin langer in het ziekenhuis houden, welbeschouwd had hij
al te lang ten onrechte een bed bezet gehouden op een gespecialiseerde
afdeling en hoewel ze hadden besloten dat hij in geen geval terug naar huis
kon, hadden ze toen maar besloten om hem naar huis te sturen.
Aanvankelijk leek het goed met hem te gaan. Hij liep opvallend soepel en
had een gezonde teint in het gezicht. Vijf weken verzorging hadden hem
zichtbaar goed gedaan. Maar de opleving was van korte duur. Hij begon weer
te drinken, uiteraard, wat voor zin zou het anders hebben om weer thuis te
zijn, en hoewel Deborah een truc had verzonnen met een nieuw, smal, hoog
glas dat ze speciaal voor hem had aangeschaft, dat er veel groter uitzag dan
het in werkelijkheid was en waarin zij de hoeveelheid gin kon minimaliseren
zonder dat hij het merkte, zakte hij na een paar dagen weer weg in zijn

lethargie van incoherent gemompel. Hij werd somber. En er viel een soort
diepe, existentile vermoeidheid over hem. Zelfs voor zijn paranoia kon hij de
kracht niet meer opbrengen. Het leek of hij geen zin meer had. Hij had de
energie niet meer om het personage te zijn dat hij van zichzelf had gemaakt.
Het leek alsof hij besefte dat elke dag die hij langer zou leven, afbreuk zou
doen aan de mythe die zijn levenswerk was geweest. De verstuiver met het
medicijn tegen zijn astma was op. Hij kocht geen nieuwe. Hij ademde steeds
moeilijker. Toen liet hij zich opnieuw een paar dagen niet zien. Deborah
alarmeerde Lucia. Zij belde het hotel waar hij woonde. Ze vonden hem in bed
met ernstige ademhalingsproblemen. Ze hebben de ambulance gebeld. Hij is
naar het andere ziekenhuis gebracht, Galiera, in de wijk Carignano. Dat was
op de avond van 6 oktober. Op 7 oktober in de voormiddag is Lucia nog bij
hem langs geweest. Hij leek naar omstandigheden in goede doen. Hij was in
goede handen. Ze had weinig tijd. Ze moest haar kind afhalen van school. De
volgende dag zou ze terugkomen om een paar spullen te brengen. Of anders
de dag daarna. Maar dat hoefde niet meer. Om zes uur was hij dood. De
officile doodsoorzaak is een crisi respiratoria. Hij is gestikt. Als een hond
alleen in een hoek van een ziekenhuiszaal is hij gecrepeerd.
Toen ik die avond het bericht van Dons overlijden vernam, zat ik met Beppe
in de piazza. Hij begon te huilen, haalde toen adem en zei: Een grote fuck you
tegen het verzorgingstehuis. Ik denk dat hij gelijk had. Waar de laatste dertig
jaar van Dons leven een langzame, flamboyante en bij vlagen uitzinnig
vrolijke zelfmoord waren geweest, die twee jaar te lang had geduurd, denk ik
dat het een bewuste keuze was om de laatste week geen nieuwe medicijnen te
kopen en de astma gruwelijk op zijn beloop te laten. De mythe moest
voortleven, dat was belangrijker. De fictie die hij decennialang met zorg had
geconstrueerd, mocht niet worden ingehaald door de vernederende
werkelijkheid. De gedachte kwam in mij op dat Lucia de chronologie van de
gebeurtenissen enigszins anders zou kunnen hebben verteld dan wat er echt
was voorgevallen en dat zij op zijn verzoek een kussen in zijn gezicht gedrukt
zou kunnen hebben. Zij is een forse vrouw met een praktische instelling en
weet van aanpakken. Don was de schim van een tengere, oude man. Ik mag
niet zo denken, dat weet ik. Het is zeker niet zo gegaan. Maar als zij mij op
een dag zou vertellen dat het wel zo is gegaan, zou ik het geheimhouden en in
stilte goedkeuren.
Ik schrijf je dit verslag van de werkelijke dood van Don niet met de
bedoeling om afbreuk te doen aan de legende en het spijt me dat ik dat toch in
feite doe. Misschien had ik het bij de met een fictieve dood en begrafenis
opgefleurde hagiografie in mijn roman moeten laten. Dat zou Don zelf zeker
hebben geprefereerd. De reden dat ik mijn fictie besmeur met de modder van
de werkelijkheid, is dat ik je iets anders wil vertellen, een gedachte die mij
sinds de droeve dag van Dons dood bedrukt.
Het eerste dat ik deed toen ik het bericht van Dons overlijden vernam, was
dat ik naar Stella ging om het haar te vertellen. Haar reactie was opmerkelijk.
Ze werd boos. Ze ontstak in woede omdat ze vond dat ik geen poot had
uitgestoken om Don te helpen. Ik was een paar keer naar het ziekenhuis
gegaan, dat dan nog net wel, maar ik had het aan de serveersters overgelaten
om hem de spullen te brengen die hij echt nodig had. En zij had mij moeten
overhalen om de eerste keer bij hem op bezoek te gaan. Het was niet in mij

opgekomen om naar de nachtapotheek te gaan en een verstuiver te koper


tegen zijn astma. En hoe vaak heb ik hem eigenlijk ooit uitgenodigd om iets te
gaan eten? En als hij, zoals ik beweerde, nooit zin had om ergens naartoe te
gaan, waarom heb ik dan geen pizza naar zijn tafeltje gebracht? Of desnoods
een kebab? En de afgelopen twee jaar had ik zijn gezelschap af en toe zelfs
gemeden. Ja, ik vond hem vervelend geworden. Ja, het was moeilijk geworden
om met hem te praten. Maar dat waren egostische overwegingen. Ik had hem
nota bene gebruikt voor mijn boek. Ik was zo egostisch geweest om zijn
verhalen op de tekenen en goede sier te maken met het personage dat hij van
zichzelf had gemaakt, ter meerdere eer en glorie van mijzelf, ik had er zelfs
een grote literaire prijs mee gewonnen, hoera, gefeliciteerd, maar toen mijn
zogenaamde goede vriend mij echt nodig had, heb ik niets voor hem gedaan.
Niets.
Toen mijn aanvankelijke verbazing over haar reactie was afgezwakt, begon
het angstige besef tot mij door te dringen dat zij in de grond van de zaak
eigenlijk wel eens gelijk zou kunnen hebben. Ik had gedaan wat ik had gedaan
en dat was wat ik altijd doe. Ik had geschreven. Ik had Don op papier tot de
mythe gemaakt die hij van zichzelf wilde maken en ik zou mij in zekere zin
kunnen troosten met de gedachte dat ik hem daarmee een plezier heb gedaan,
al was het genoegen zeker minstens net zozeer mijnerzijds geweest, maar in
het werkelijke leven dat zich afspeelt buiten de randen van mijn vel papier heb
ik zijn behoeftigheid niet gezien, of wel gezien en niets gedaan, wat nog erger
is. Doen is nooit mijn sterkste punt geweest. Het is een karaktereigenschap die
verder strekt dan mijn verhouding tot Don. Mijn leven is altijd secundair
geweest. Wat ik heb geleefd, is een literaire verwerking van de gebeurtenissen
en niet de gebeurtenissen zelf. Pas als ik een pen in de hand neem, begin ik
iets te voelen en iets te doen. Op papier, waar ik de mensen en de wereld kan
voegen naar mijn eigen spelregels en waar ik alles onder controle heb, kan ik
goed en gevoelig zijn, maar met de werkelijke mensen en de werkelijke wereld
ben ik soms niet zo attent. Iets krijgt voor mij pas zin wanneer ik het op zon
manier kan formuleren dat ik er goede sier mee kan maken dat ik heb
begrepen wat voor zin het heeft. Intussen trekt het leven aan mij voorbij. Ik
gebruik mensen voor mijn eigen behoeften en het komt niet in mij op dat zij
behoeftig zijn. Het is niet zo dat ik een slecht mens ben en doelbewust
kwaadaardig, integendeel, maar ik zie het gewoon niet omdat ik mij blind
staar op mijn papier. Stella heeft gelijk. Maar het is genoeg zo. Ik wil niet meer
zo zijn. Ik wil mijn blik oprichten van het papier en beginnen te zien wat ik
kan doen. Op de dag van Dons dood heb ik beseft dat ik niet net als hij wil
leven van de bijval voor mijn fictie, maar echt leven.
En met dat besef kwam ook de hele mythologisering van Don, waaraan ik
zo gretig heb bijgedragen, in een ander daglicht te staan. De grande Don die
we allemaal als een held hebben vereerd, was een man die ooit, om redenen
die we alleen maar kunnen gissen, zijn gezin heeft verlaten, is gevlucht in de
drank en in een glansrol die hij voor zichzelf had bedacht, werd liefgehad als
de persoon die hij niet was, zolang hij het volhield hem te zijn, de laatste twee
jaar van zijn leven met waanvoorstellingen is weggerot in de hoek van het caf
terwijl alleen de serveersters zich nog om hem bekommerden en na een leven
temidden van de mensen eenzaam is gestikt op een ziekenhuisbed. Hij had,
net zoals ik altijd heb gedaan, gekozen voor zichzelf en zijn vrijheid. Hij was,

net als ik, compromisloos in zijn keuzen ter vermaak van zijn publiek, een
waar en groot artiest. Hij was, evenmin als ik, ooit iemand tot last geweest en
had de trotse vrijheid gezocht en gevonden van belangeloze ongebondenheid.
En omdat hij niemand nodig zei te hebben, kon niemand kritiek hebben op
zijn keuzen. Maar als ik iets heb geleerd van zijn dood, is het dat ik achteraf
gezien kritiek moet hebben op zijn leven. Het waren zijn keuzen. Maar het
waren de verkeerde keuzen, omdat ze, net als de keuzen die ik altijd heb
gemaakt, egostisch waren. Hij heeft bereikt wat hij wilde. Hij is een mythe
geworden. Maar uiteindelijk gaf niemand meer om hem omdat iedereen
alleen nog maar genteresseerd was in de mythe.
De dag na zijn verscheiden, op 8 oktober, ging ik met McKenzie en Deborah
naar het mortuarium van het Galiera-ziekenhuis om afscheid van Don te
nemen en om met de bevoegde instanties te overleggen over de verdere gang
van zaken. Zijn lichaam lag in een laken gewikkeld op een stretcher in een
kaal hokje, met spaanplaat afgeschermd van de andere opgebaarde lijken. Hij
was onmiskenbaar dood. Het viel op hoe klein en kwetsbaar hij eigenlijk was.
Breekbaar en nu dan ook gebroken. Zijn mond stond open, verkrampt in een
laatste vergeefse hap naar lucht. De gekruisigde heiland was boven zijn hoofd
gespijkerd. Ook zon mythisch figuur die was samengevallen met de rol die hij
voor zichzelf had bedacht. Maar hij was volgens de legende in ieder geval nog
gestorven voor de mensheid.
In het kantoortje werd ons uitgelegd dat er bij ontstentenis van familieleden
of vrienden die een begrafenis wilden bekostigen, een procedure bestond
waarbij het stoffelijk overschot op kosten van de Italiaanse staat zonder
ceremonie werd overgebracht naar een gemeenschappelijk grafveld op de
begraafplaats Staglieno. We besloten dat dat het beste zou zijn. Don had bij
leven meermaals expliciet te kennen gegeven dat het hem niets kon schelen
wat er na zijn dood met zijn lichaam zou gebeuren, maar dat hij een groots
feest wilde op Piazza delle Erbe waarbij iedereen dronken moest worden om
hem te herdenken. Dons zus uit Birmingham stuurde een verklaring waarin
zij te kennen gaf af te zien van een plechtigheid. Zijn kinderen, die op de
hoogte waren gesteld door het consulaat, lieten niets van zich horen. Zijn
vrouw, die nog in leven is en van wie hij nooit officieel is gescheiden,
evenmin. We besloten om het door hem gewenste grote feest in de piazza op
de eerstvolgende dinsdag te organiseren. Dat zou op 13 oktober zijn. Er zou
een dj komen om zijn favoriete muziek te draaien en er zou om tien uur een
toast worden uitgebracht met door de bar aangeboden gin-tonic. Deborah zou
alles regelen.
Maar op een typisch Italiaanse manier werd dat toch weer een knoeiboel.
Want de dag ervoor regende het. Als Italianen ergens bang voor zijn, is het
regen. En de weersvoorspellingen voor de dag erna waren slecht. Het feest
werd een week uitgesteld. Maar dat werd slecht gecommuniceerd. Er
begonnen drie verschillende versies van de waarheid te circuleren. Sommigen
hielden vast aan 13 oktober, anderen zeiden dat het 20 oktober zou zijn en er
was een derde groep agnostici zich erbij hadden neergelegd dat de waarheid
onkenbaar is. De voorspellingen kwamen niet uit en dinsdag 13 oktober was
een mooie nazomeravond. Er kwamen wat oude vrienden van Don gin-tonic
drinken, maar er was geen feest. Een week later waren de meeste Don alweer
vergeten. Dat was gisteren. Er was goede muziek, oude jazz en The Beatles,

maar de opkomst viel tegen. Er werd een shirt onthuld van Sampdoria met
rugnummer n, Dons naam en de handtekeningen van de volledige selectie.
Daar zou hij trots op zijn geweest. Om tien uur klonk er een applaus.
Sommigen nipten aan een gratis gin-tonic in een plastic bekertje. Dat was het.
Dat was het grote feest voor Don.
Niemand van die zogenaamde vrienden die er waren en niemand van de
nog veel grotere groep zogenaamde vrienden die er niet waren, heeft Don
werkelijk gekend. Ze wisten dat hij zijn gin-tonic cappuccino senza schiuma
noemde. Dat vonden ze schitterend. Ze wisten dat hij later op de avond graag
het lied van de gele onderzeeboot aanhief. Dat vonden ze nog mooier. Ja, hij
was me er eentje. Een karakter. Een personage. Een mythe. Het was het
vertoon van de oppervlakkigheid die Don zelf heeft nagestreefd. Niemand
van hen had ooit de moeite genomen om tien minuten aan zijn tafeltje te
zitten toen hij begon te verdrinken in droefenis en waanbeelden. Het moest
wel leuk blijven. Zo zou Don het zelf ook hebben gewild. Precies. Don wilde
het zo. En precies dat maakt het allemaal zo intens treurig.

Dit is een van de brieven uit Brieven uit Genua, het nieuwe boek van Ilja Leonard
Pfeijffer, dat in het voorjaar van 2017 zal verschijnen in de reeks Priv-domein bij
uitgeverij De Arbeiderspers.

You might also like