You are on page 1of 8

Notities Europees recht

1. Richtlijn 2004/38 is niet van toepassing op de zaak-Zambrano. Immers is er geen


grensoverschrijding aan de orde;
2. Het leerstuk van de wederzijdse erkenning houdt verband met het voorkomen van de
tussenstatelijke "dual burden";
3. Middels art. 62 VWEU worden art. 51 jo. 52 VWEU van toepassing verklaard op het
dienstenverkeer;
4. De Keck-uitzondering kan worden aanvaard, op voorwaarde dat deze wordt toegepast
op alle marktdeelnemers (1). Bovendien heeft de maatregel in kwestie feitens en
rechtelijk gelijke invloed op binnenlandse en importgoederen (2). De
markttoegangstoets vloeit voort uit deze vereisten (3);
5. Daarmee wordt duidelijk dat de Keck-uitzondering voornamelijk in verband met het
vrije verkeer van goederen bezien dient te worden. Wanneer art. 56 VWEU in het
geding is, is de Keck-uitzondering moeilijk toe te passen: verkoopmodaliteit en
producteis zijn, in het geval van een dienst, niet altijd goed te onderscheiden;
6. Objectief gerechtvaardigde beperkingen op de vrijheid van vestiging worden
uiteengezet in de zaak-Gebhard. De Cassis-rechtvaardiging inzake de diensten, wordt
gentroduceerd in zaak 33/74, Van Binsbergen. De Cassis-rechtvaardiging inzake het
kapitaalverkeer, wordt gentroduceerd in zaak C-302/97, Konle (r.o. 40);
7. De heersende lijn in de jurisprudentie van het Hof, was dat de nationale maatregel op
effect werd beoordeeld. In de zaak C-452/04 wordt echter het doel van de nationale
maatregel als uitgangspunt genomen;
8. Kan een werkzoekende in een andere lidstaat profiteren van het vrij verkeer van
werknemers? Zie Raulin, r.o. 10, voor de omschrijving van het begrip "werknemer" >
van belang voor de afbakening van marktburgers en niet-marktburgers. De
werkzoekende heeft minimaal zes maanden recht om in een lidstaat te verblijven,
teneinde werk te vinden, zie zaak C-292/89, Antonissen, r.o. 21: de werkzoekende mag
na deze termijn niet worden uitgezet als hij werk zoekt en een rele kans maakt op een
aanstelling;
9. Verliest de niet-marktburger van een lidstaat nu het verblijfsrecht bij ontslag? Artikel 7
lid 3 van Richtlijn 2004/38 biedt uitkomst;
10. Maatregelen van lidstaten na totale harmonisatie. Relevant is art. 114 VWEU. Kan een
nationale maatregel blijven bestaan, als de harmonisatiemaatregel is
gemplementeerd? Belangrijk is of de nationale maatregel strikter is dan de
harmonisatiemaatregel; . Een striktere en reeds bestaande nationale maatregel dient te
voldoen aan art. 114 lid 4 VWEU. De nationale maatregel dient te strekken tot
bescherming van de in art. 36 VWEU genoemde belangen, het milieu of
arbeidsmilieu.

11. Aan een strikte nationale maatregel die n de harmonisatiemaatregel door de lidstaat
wordt getroffen, wordt ex. art. 114 lid 5 VWEU de verzwaarde eis gesteld dat de
maatregel is gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek;
12. No bail-out: op grond van art. 125 VWEU is het de lidstaten niet toegestaan om
verbintenissen van andere lidstaten over te nemen. Uiteraard geldt dit ten aanzien van
de buitensporige overheidstekorten, ex. art. 126 VWEU. Het toezicht op het
economisch beleid van de lidstaten wordt geregeld op grond van art. 121 lid 3 t/m 6
VWEU. De Commissie komt een centrale rol toe;
13. Mededinging. Niet-strekkingsrestricties, zijnde gevolgbeperkingen, zijn slechts
verboden, indien zij de mededinging daarwerkelijk beperken. Er komt een belangrijke
rol toe aan marktanalyse, wat nimmer het geval kan zijn bij ware
strekkingsbeperkingen. Waarom is een gevolgrestrictie in beginsel niet verboden?
Eenvoudig: iedere strekkingsbeperkende afspraak is op voorhand verboden, zie zaak
59/64, Consten & Grundig;
14. Marktanalyse. Substituutproducten: horizontale verhouding, complementaire
producten: verticale verhouding. De concurrentie zal op het gebied van de substitutie
eerder worden beperkt door overeenkomsten, dan op het gebied van de
complementaire productie het geval is.
Merk op dat intrabrandconcurrentie juist versterking van de interbrandconcurrentie op
kan leveren;
15. Ten aanzien van gevolgrestricties geldt: mededingingsbeperkingen worden afgewogen
tegen -versterkingen. De merkbaarheidstoets om een nettomededingingsbeperking
inzake art. 101 VWEU te constateren, wordt opgesplitst in een kwantitatief
(marktaandeel, met inachtneming van de de minimis-bepaling) en kwalitatief
(afspraken ten aanzien van het concurrentiegebied) element.

Europees recht: beroep tot nietigverklaring en infractieprocedure


Wat zijn de mogelijkheden bij een beroep tot nietigverklaring van een handeling van de
EU?
Zie artikel 263 VWEU, eerste alinea, voor de ontvankelijkheid van het ingestelde beroep. EUinstellingen kunnen zich wenden tot het Hof, particulieren wenden zich in eerste aanleg tot het
Gerecht. Ook de lidstaten en EU-organen hebben het recht om een nietigverklaring, art. 264
VWEU, aan te vragen. Beroep dient binnen twee maanden ingesteld te worden. De wettigheid
van een handeling van n der EU-instellingen, organen of lidstaten, wordt vervolgens
getoetst.
Artikel 263 VWEU, tweede alinea, noemt de voorwaarden voor gegrondheid van een beroep
tot vernietiging:
- Een onbevoegd genomen besluit (strijd met attributie- en subsidiariteitsbeginsel: optreden
zonder rechtsgrondslag en optreden zonder exclusieve bevoegdheid door de EU-instellingen,
ontbreken objectieve gegevens t.b.v. rechterlijke toetsing);
- Schending van vormvoorschriften (schending motiveringsplicht, ontbreken van essentile
informatie);
- Schending van rechtsbeginselen en het Unierecht;
- Misbruik van bevoegdheden.

De vierde alinea van artikel 263 VWEU dient nader te worden geanalyseerd: `Iedere
natuurlijke of rechtspersoon kan...beroep instellen tegen handelingen die tot hem gericht zijn
of die hem individueel en rechtstreeks raken, alsmede tegen regelgevingshandelingen die hem
rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen met zich meebrengen.
In samenhang met art. 277 VWEU betreft de exceptie van onwettigheid, een bijzondere
categorie, de mogelijkheid om middellijk een besluit van algemene strekking aan te vechten.
Als de particulier meent dat een op een besluit van algemene strekking gebaseerde handeling
hem rechtstreeks en individueel raakt, dan kan de (on)wettigheid van de algemene strekking
ter toetsing voorgelegd worden.
Om te bepalen of een particulier rechtstreeks in de belangen is geraakt, is het handig om de
vergelijking met een adressaat te trekken. Zo wordt duidelijk of een particulier individueel
geraakt is en zich derhalve voldoende onderscheidt van andere partijen (vergelijk met de
beschikking, gehanteerd in de Awb).
Van belang is dat het beroep tot vernietiging betrekking heeft op handelingen die beogen
rechtsgevolgen ten aanzien van derden te bewerkstelligen. De vorm van de handeling is
(enigszins) ondergeschikt aan deze factor.
Tegen een verordening kan geen beroep tot vernietiging worden ingesteld. Echter, het Hof
dient te beoordelen wanneer er sprake is van een verordening, of dat een verordening naar
aard en context toch als een beschikking of verzameling beschikkingen kan worden
aangemerkt. Ook hier geldt: beoogt de handeling van een EU-instelling rechtsgevolgen ten
aanzien van derden en is de particulier rechtstreeks en individueel geraakt?
Het gevolg van een geslaagd beroep tot nietigverklaring is te vinden in art. 264 VWEU. De
vernietigde handeling is niet met terugwerkende kracht nietig. Eventuele rechtsgevolgen die
voortvloeien uit de uitoefening van het vernietigde besluit, kunnen definitief blijven, zie
tweede alinea. 266 VWEU behandelt de verplichting voor de EU-instelling, het orgaan of de
instantie tot het uitvoeren van het arrest van het Hof.
De taakomschrijving en competentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie
Artikel 19 lid 1 van het VEU bepaalt het institutionele kader. Het Hof van de EU bestaat uit
het Hof van Justitie, het Gerecht en de gespecialiseerde rechtbanken. Het Hof en het Gerecht
bestaan uit n rechter per lidstaat van de EU.
De taakomschrijving staat in lid 1 en 3. Het Hof verzekert de eerbiediging van het recht bij de
uitlegging en toepassing van de Verdragen. Uitspraak wordt gedaan over een door een lidstaat,
EU-instelling, natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep; de nationale rechter kan het Hof
verzoeken om een prejudicile beslissing inzake de uitlegging van Unierecht, of om het
vaststellen van de geldigheid van handelingen, afkomstig van de EU-instellingen.
In eerste aanleg melden natuurlijke en rechtspersonen zich bij het Gerecht, ex. artikel 263 lid
4 en 265 VWEU, evenals de lidstaten (wanneer het handelingen van de Commissie betreft).
Het Gerecht is bevoegd om het hoger beroep, 256 lid 2 VWEU, te behandelen van
ambtenarenzaken die in eerste aanleg door de gespecialiseerde rechtbank zijn behandeld, 257
VWEU: de rechterlijke kamers. Op grond van artikel 265, lid 3, is het Gerecht slechts bij
bepaalde aangelegenheden bevoegd om kennis te nemen van prejudicile vragen. Het betreft

een uitzondering: voor het nemen van een principile beslissing, die invloed heeft op de
rechtseenheid binnen de Unie, kan de zaak naar het Hof worden doorverwezen. Het Hof is,
volgens de tweede alinea van lid 3, dan ook bevoegd om een beslissing inzake een
prejudicile vraag aan het Gerecht, te heroverwegen.
Het Hof van Justitie behandelt beroepen in eerste aanleg van EU-instellingen en - organen,
nationale rechterlijke instanties en lidstaten. De infractieprocedure is te vinden in de artikelen
258-260 VWEU (toetsing nakoming verplichtingen lidstaat). Artikel 263 VWEU betreft het
beroep tot nietigverklaring, 265 VWEU het beroep wegens nalaten (let op het verschil met de
infractieprocedure); art. 269 VWEU ziet op de naleving van procedures ex. art. 7 VEU.
De prejudicile vraag, art. 267 VWEU, wordt door de nationale rechter voorgelegd.
Rechtspersonen en natuurlijke personen kunnen geen beroep in eerste aanleg instellen bij het
Hof. Na een procedure bij het Gerecht, is er een mogelijkheid tot hoger beroep bij het Hof.
Het Hof beperkt zich echter tot rechtsvragen, ex. artikel 256 lid 1 VWEU: Tegen de
beslissingen die het Gerecht op grond van dit lid geeft, kan een tot rechtsvragen beperkte
hogere voorziening worden ingesteld bij het Hof van Justitie...
Het Hof heeft tevens een adviserende functie. Advies kan worden ingewonnen met
betrekking tot de verenigbaarheid van te sluiten overeenkomsten met de Verdragen (VEU,
VWEU). Zie art. 218 lid 11 VWEU.
Wat houdt de infractieprocedure in?
Iedere lidstaat is gerechtigd jegens een andere lidstaat een klacht inzake de schending van
verdragen, in te dienen bij het Hof van Justitie van de EU. Op grond van artikel 259 VWEU,
tweede alinea, wendt de (wellicht in zijn belangen geschade) lidstaat, als eisende partij zijnde,
zich eerst tot de Commissie.
Artikel 258 VWEU heeft betrekking op de precontentieuze fase. De lidstaat die een regel uit
het verdragenrecht zou hebben geschonden, kan de verplichtingen nakomen, alvorens de
Commissie de zaak bij het Hof aanhangig maakt.
Wat is het gevolg, als de zaak voor het Hof is gewezen en de veroordeelde lidstaat zijn
verplichtingen, voortkomend uit het arrest, alsnog niet nakomt? Zie art. 260 lid 2 en 3
VWEU: de lidstaat die door het Hof wordt veroordeeld, kan op voorstel van de Commissie
gesommeerd worden een forfaitaire som of dwangsom te betalen.

Europees recht: stroomschema's contingentering, kartelvorming en


staatssteun
Contingentering en andere kwantitatieve beperkingen van de invoer, art. 34 VWEU
1. Welke vrijheid staat centraal?
2. Is er een grensoverschrijdend element?
3. Is er sprake van een maatregel, opgelegd door een lidstaat?
4. Bestaat harmonisatiewetgeving inzake de kwestie? Zo ja, is de maatregel niet in strijd
met de harmonisatieregeling; is de maatregel verenigbaar met het VWEU?
5. Gaat het om de import van goederen?
6. Betreft het een non-tarifaire maatregel?

7. Is het een MGW in de zin van Dassonville, r.o.5?


8. Wordt de maatregel de jure en de facto zonder onderscheid toegepast?
Let op: MZO voorwaarde voor rechtvaardigingsgrond of uitzondering!
9. Betreft het een producteis (Familiapress) of verkoopmodaliteit (Keck)?
> Keck-uitzondering van toepassing?
1. Maatregel van toepassing op alle marktdeelnemers;
2. Maatregel heeft feitelijk en rechtens gelijke invloed op import en binnenlandse
goederen;
3. Maatregel heeft geen belemmerend effect op de markttoegang
> Aan alle voorwaarden voldaan? Art. 34 VWEU niet van toepassing.
> Niet aan de voorwaarden voor de Keck-uitzondering voldaan? Art. 34 VWEU is wel van
toepassing, maar mogelijk is de maatregel gerechtvaardigd.
> Rechtvaardiging voor producteisen of niet-geslaagd beroep op Keck:
> Er dient beoordeeld te worden of de maatregel in aanmerking komt voor de expliciete
rechtvaardigingsgrond van art. 36 VWEU, f de impliciete rechtvaardigingsgrond, zoals
geformuleerd in Cassis de Dijon;
> Cumulatieve voorwaarden Cassis de Dijon en Deense Flessen:
1. Is er harmonisatiewetgeving?
2. Wordt de maatregel toegepast zonder onderscheid?
3. Is er voldaan aan dwingende vereisten om beperkingen aan de invoer te stellen?
4. Is toepassing van de maatregel proportioneel?
> Proportionaliteitstoets: drie elementen
1. Geschiktheid maatregel
2. Noodzakelijkheid maatregel/ subsidiariteit
3. Proportionaliteit strictu sensu
Beperking van de uitvoer van goederen, art. 35 VWEU
De MGW is inzake artikel 34 VWEU, zoals gezegd, zeer ruim gedefinieerd. Voor de export
van producten, ex. art. 35 VWEU, wordt de MGW beperkter uitgelegd. Uiteraard worden de
vragen over verenigbaarheid met de eventuele harmonisatiewetgeving en het VWEU eerst
beantwoord.
Voor de export is slechts van belang of de maatregel discrimineert. Wordt de binnenlandse

markt beschermd door exportbelemmeringen (protectionisme), dan valt de maatregel onder


art. 35 VWEU.
De rechtvaardiging van art. 36 VWEU is van toepassing als een der doelen van dit artikel
wordt beoogd n als de maatregel evenredig is.
Ten overvloede kan worden opgemerkt dat de Keck-uitzondering en Cassis-rechtvaardiging
nimmer gelden voor effecten op de uitvoer, omdat inzake art. 35 VWEU niet over
maatregelen zonder onderscheid wordt gehandeld.
Merk tevens op dat omgekeerde discriminatie binnen het EU-recht is toegestaan. Onderdanen
van de lidstaat mogen "ongunstiger" worden behandeld dan niet-onderdanen van de lidstaat.
Hoewel deze formulering wat ongelukkig klinkt, wordt het de lidstaat juist aanbevolen om
optimale omstandigheden voor de onderdanen van de lidstaat te ontwikkelen om omgekeerde
discriminatie waar mogelijk op te heffen.
Mededingingsbeperkingen, art. 101 VWEU

Is er sprake van een onderneming ( Hfner & Elser: de entiteit oefent zelfstandig
economische activiteit uit)?

Wordt het marktgedrag gecordineerd? Cordinatie van marktgedrag kan zich uiten in:
1. De overeenkomst op basis van wilsovereenstemming- let op: schijnbaar
eenzijdige handelingen zijn niet uitgesloten van toepassing van art. 101
VWEU;
2. Besluiten van ondernemersverenigingen;
3. Onderling afgestemde feitelijke gedragingen- OAFG- het causaal verband
dient te worden aangetoond.

Strekkingsbeperking: verboden -> geen rechtvaardiging of uitzondering mogelijk;

Wordt de handel tussen de lidstaten ongunstig benvloed?

Valt de beperking onder de uitzondering van lid 3 van art. 101 VWEU?

Uitwerking uitzondering kartelverbod, art. 101 lid 3 VWEU (cumulatief):


1. Verbetering productie, verdeling producten, technologische en/ of economische
vooruitgang;
2. billijk aandeel der voordelen komt ten goede van de gebruikers;
3. aan de betrokken ondernemingen worden geen beperkingen opgelegd die niet onmisbaar
zijn voor het bereiken van de doelen (ofwel: het noodzakelijkheidscriterium);
4. aan de betrokken ondernemingen wordt niet de mogelijkheid gegeven om de
restconcurrentie uit te schakelen.
Staatssteun, art. 107 VWEU

Onderneming? (zie Hfner & Elser);

Steun, door staatsmiddelen bekostigd (Banco Exterior, r.o. 13):

o subsidies;
o kwijtschelding belasting of lagere heffing;
o niet-marktconforme investeringen en leningen tegen te laag bedongen rentes.

Vervalsing mededinging (i.s.m. selectiviteitsvereiste);

Selectiviteit: maatregel die ondernemingen of producties selectief bevoordeelt.


> Tenzij: objectieve rechtvaardiging door opzet en aard van belastingstelsel,
differentiatie.
Let op! Effect van belastingmaatregel geeft de doorslag. Intentie van de maatregel niet
relevant voor het beoordelen van het selectiviteitsvereiste;

Ongunstige invloed op intracommunautair handelsverkeer (HAMSA, r.o. 220, 221);

De minimis-uitzondering van toepassing? -> 200.000 Euro per drie jaar uitgezonderd
van art. 107 lid ;

Objectieve differentiatie? Zie "selectiviteitsvereiste" in de zaak-Soman Neptun.

Het vrije verkeer van goederen en producten: tarifaire maatregelen


Heffingen van gelijke werking, HGW
Relevant: artikel 30 VWEU
Object: alle stoffelijke voorwerpen, zoals gepreciseerd in de jurisprudentie, zie o.a. het arrest7/68, Italiaanse Kunstschatten.
Artikel 30 kent gn rechtvaardigingsgrond, evenals art. 110 VWEU.
Art. 30 VWEU handelt over het verbod op het voeren van douanerechten. Equivalent van de
douanerechten is de zogeheten heffing van gelijke werking (HGW), zie Zaak C-90/94, Haahr,
r.o. 20. Kenmerkend aan de HGW is het grensoverschrijdende element; een HGW komt
slechts aan de orde bij de import van goederen.
Omdat in de zaak-Haahr Petroleum een zeer ruime definitie is gegeven van de HGW, kunnen
uitzonderingen op de regel worden aangenomen. Een uitzondering is niet gelijk te stellen aan
een rechtvaardiging. Een uitzondering valt immers niet onder de definitie van de HGW.
Zaak 46/76, Bauhuis (r.o. 31), bepaalt dat bedragen die geheven worden ten behoeve van
uniforme toepassing van het Unierecht, geen HGW vormen; daarbij is het van belang dat een
heffing een daadwerkelijke vergoeding van gemaakte kosten inhoudt. Het behoeft geen nadere
uitleg dat een vergoeding van geleverde diensten kan worden gevraagd aan de importeur; deze
uitzondering volgt uit Zaak 133/82, Commissie/ Luxemburg.
Stelsel van binnenlandse belastingen
Relevant: art. 110 VWEU
Object: producten. Niet-stoffelijke voorwerpen zijn niet uitgesloten van de toepassing van
art. 110 VWEU.
Art. 30 en 110 VWEU cumuleren niet, aangezien artikel 110 VWEU een discriminatieverbod
inzake het stelsel van binnenlandse belastingen behelst. Artikel 30 ziet slechts op

belemmeringen, eventuele discriminatie is irrelevant. Het grensoverschrijdend karakter is bij


art. 110 VWEU niet doorslaggevend; ook op gemporteerde producten kunnen binnenlandse
belastingen van toepassing zijn.
Zie in dit verband r.o. 20, Zaak C-213/96, Outokumpu, om te bepalen of er sprake is van een
stelsel van binnenlandse belastingen: "..waardoor categorien producten stelselmatig worden
getroffen volgens objectieve, onafhankelijk van de oorsprong van de producten toegepaste
criteria".
Discriminatie bij de toepassing van binnenlandse belastingen op gemporteerde producten,
kan op twee wijzen worden getoetst:
Ex. art. 110, eerste volzin VWEU: de lidstaat heft over producten uit overige lidstaten geen
hogere binnenlandse belasting dan over gelijksoortige binnenlandse producten;
Ex. art. 110, tweede volzin VWEU: de lidstaat heft over producten uit overige lidstaten geen
binnenlandse belastingen om andere producties zijdelings te beschermen.
Hoe bepaalt men, op grond van de eerste volzin, of een product gelijksoortig is? Zie Zaak
184/ 85, Gedroogde bananen en Zaak 243/84, John Walker & Sons LTD. Bij het beoordelen
van de vraag of een product soortgelijke eigenschappen draagt en aan dezelfde behoeften
voldoet, wordt het perspectief van de consument als uitgangspunt genomen.
De tweede volzin van dit artikel ziet op niet-gelijksoortige producten. Voldoende is dat nietsoortgelijke importproducten potentieel kunnen concurreren.
Nu is besloten dat binnenlandse belastingen, die over producten uit overige lidstaten worden
geheven vanuit protectionistisch oogpunt, in beginsel discriminatie opleveren, dient te worden
opgemerkt dat ook staatssteun, ex. art. 107 VWEU, onder het verbod van art. 110 VWEU valt.

You might also like