Professional Documents
Culture Documents
Libro Antiguo Aves
Libro Antiguo Aves
.(TL
V* fei-*
VERZAMELING
VAN
UITLANDSCHE
EN
ZELDZAAME
SVOGELEN,
f
DIEREN EN PLANTGEWASSEN
IN *T ENGELSCH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR
'T LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD,
VERVOLGENS,
VAN
ANDERE
VERRYKT,
AUTHEUREN
DOOR
lt M. H O U TT U Y N, MEDIC. DOCTOR.
'T W
E D
D, :||:. .'
B E H EL Z E N D E
H ET DERDE EN VIERDE D E E L, M
Te . A M S
BY
JAN
CHRISTIAAN
; ;;
SEPP, Boekverkooper.
-.'#'
'S
A A N
HEERE
SP-'"'./ >
fi D E R ST AD
AMSTERDAM,^
WORD
VAN
HET DERDE
EN
VIERDE DEEL
VAN
EDWARDS
EN
'^
' ;
' 1811
DOOR
'^^^^^^^^^^"
1 '
VERZMELING
VAN UITHEEMSCHE EN
ZELDZAAM
V O G EIL E N
DiE.R|'D E
; :.; |
D 1E L
f L A A T"'
. ..* I''
VERZAMLING
VAN
UltHEEMStHE
'
1-
p L A A T
,;
* '
:\ g /f
E'N
ZE1Z A M
VOGEL N.
I 3
:; ;
' l|f
' :
- @'^'-^S
* '
rift aft
<a
VERZAMELING
VAN
UI T H MSC HE
I Bloed zuiveren als anders grote kragten aan toefchryven. Ook kooken zy in t
Voorjaar de tedere Scheuten en eeten dezelven als Aipergies, Men geett er , m
daar, den naam van China- Wortel aan.
\
.'-. I
:^';
IE L A A T
' Vv
BNZELDZAAME
VOGELE
^^
^toverige komt zy met het Mannetje, zowel in deGeftalte als in de Kleur3 voliriakt overeen.
5
t Gene de Heer ALBJN meldt van de zorgtfuldgheid 5 waar mede ht Mannetje
het Wyfje, wanneerzy roeften, bedekt, dat is, zo ik vernomen heb, ook van an*
deren gezegd. Toen de Graavin vari Albemarle, welke eene onzer Groot Brittannifche Princein, waar mede de Kroonprins van Deenemarken, in 5t Jaar 17435 in
Huwelyk tradt, naar Koppnhagen geleidde, van daar terugkwam, bragt y eene
grote Kouw vol van izodanige Vogeltjes met zig naar huis. Ik had de er van ec
by de Graavin te zien: ook zyn my eenige anderen van'die zelfde Soort, zp wel
Manhetjes als Wyfjes, voorgekomen, welke omftreeks Londen, in de Rietboichen
der Moerafln, gechooten waren; doch zy zyn in Engeland niet bekend genoeg?
m eenen eigenen naam te voeren.
De Heer ALBIN hadt twee zulke Baardmannetjes, en Mannetje en een Wyfje,
op eene zelfHe Plaat, in Zyn Derde Deel bladz. 53 afgebeeld en bechreeven, en dezelven Bergmeezen genoemd. Hy hadt die naar de Tekeningen van den Ridder
THOMAS LOWTER gemaakt; doch ik houd dezelve voorzyne Baardmees, welke
zig in 't I. Deel van zyne Vogel -Hiftorie, bladz. 46, bevindt. In dit Gevoelen word
ik te meer verfterkt, dewyl ik meen, de Origineele Tekeningen daarvan in de Verzameling van den Koninglyken Lyf-Medicus, den Heer Doktor RICHARD MEAD,
gezien te hebben.
PLAAT
VL
De Zwarte Vliegenvanger
(6).
t)e Sneb van deezen Vogel is breed en zwart; ht bvenfte deel van den top donker zwart: de Rug, de Wieken en de Staatt:, zyn bruin; de Borl en Buik beek
geelagtig blaauw groen : de Pooten en Voeten Zwart. De Kop van het Manhetje is
waiter dan die van het Wyfje: anders heet daar tulchen geen ondercheid plaats.
Ik erinnr my niet, ds Winters zodanige Vogelen gezien te hebben. Zy geneeren zig van Vliegen en andere Infekten en broeden in Karolin. KLEIN geeft *er den
iiaai van Zwarte Grasmofch aan.
f^irginifcbe gee/e welriekende klimmende jftifmyn (*).
Deeze Plant gfoeit doorgaans op vogtige Plaatien, en haare Steelen hangen aart
Boomen en Heefters, lngs welker Stammen en Tkken zy opklimmen. De Bladen
komen uit de Knoopen van den Steel, tgenover elkander, voort, en uit deeze
Knoopen geele Pypagtige Bloemeh, welke aan haaren Rand in vyf deelen ingefneeden zyn. Het Zaad is plat, aan de ne zyd gvlugeld en verVat in een Jangwer*
pig Ipits Zaadhuisje, hetwelk zig, wanneer het Zaad ryp is, tot aan den Steel toe
opent en hetzelve vallen laat. De Bloemen ruiken als geele Violieren. In Virginie
is deeze Plant niet gemeen, doch in Karolina vindt menze overal. Ook heeft de
Heer BACON haar, te Hoxton in Engeland, alwaar zy zo goed voort wil, dat haar
ons Klimaat en Grond zeer wel fchynt te behaagen. Schoon PARKINSON haar aU
tyd groenende noemt, heb ik doch altos gezien, dat zy haare Bladen in de Winter vallen laat.
llh Deel
PLAAT
ovato-lanceoats conjugad* ntegerrms. ROIJN Lugi.
Bat. 291. Bignonia fempervirens. LINN. Sp. Plant.
Ed. I. p. 869.
^j
P L A A T
VIL
4 7^I^^B P L A-A T
VIII. 4 -
EN
kleinfle Vederen hebben eenen wftten ftoom. Het gehele onderfte gedeelte des
Lighaams is vuil wit en tevens faat geel : de Pooten en Voeten zyn swart. KLEIN
fceeft hem de vaale Grasmofch met bruine Wiefcefigeheten.
De Rood-Oogige fliegenvanger (*).
Deeze Vogel is een weinigje fcwaarder dan de voorgaande. Zyne Sneb k Loodkleurig en de Oogkringen zyn rood. Van den Bek loopt, over de Oogen heen, eene tamelyk vuilwitte Streep, tegen aan welke van boven een zwarte legt. -De
Kruin des Kops is graauw; voor t overige de bovefte Vlakte des Lighaams groi/
De Hals, BorftenBuik, zyn witagtig; de Pooten en Voeten rood. Deeze beide
Vogels broeden in Karolina en trekken 's Winters naar 't Zuidem
Boom met Laurier'binden, die Pluisagtige Bloemen nit de hoeken der,
Bladerfleelen mtgeeft (|).
Deeze Heeiter, die doorgaans maar agt of tien Voeten hoog wordt, heeft eenen
dnnen Stam 5 en zyne Bladen gelyken veel naar Peerebooms-of Laurier-Bladen.
Zy itaan beurtelings, met Steelen van een Duim lang, aan de Takken. Uit de hoeken of Mikjes der Steelen groeijen witagtige Bloempjes, die uit vyf Blaadjes beikan*
hebbende in \ midden een menigte van Meeldraadjes, met geele Knopjes. De Wortes van dit Gews worden in Dranken afgekookt, die men voor de Maag en tot
Bloedzuivering dienilig oordeek. De Vrugt heb ik niet gezien. Deeze Plant groeit
in vogtige lommerryke Boflchen der laage Landilreeken van Karolina.
'
y'g
L A
TflX. "'.;:
'
|^
fx
jj
;j
<
'%, If
.'.;
'
Slag-
(*) Mufccapa Ocuis rubris. CATESB. Car. I. T. ""'Cuculus Analfiae. BRISS. AV. IV. p. 126. Cuculj
54. Mubcapa Olli EDW. AV. V. p. 93. T. 253. GlancliHi*. LINN; Syfl. Nat. XIi*Gen. 57. Sp. 5*
I4NTC Syfl. Nat. XII. Gen. 113. Sp. 14.
Syfl. Nat. X, Gen, 51. Sp. 4. Spaanfche Kkkoefc
(J.) Arbpjr Laun folio , Floribus ex Foliorum Alis Nat. HjJL 1^1?,. W- STUK bladz 366.
pentapetafis, pluribus Sinipbus doatis. CATESB. Car.
(*) Zie het I. Deel van deeze Venwmeling. Plaat
-T. 54.
XVIO^
(p) Cuculus fiilvus maculatus. EDW.*JV. H/t 57.
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCH
Slagpennen en de Staart de donkerften en byna zwart zyn. Alie de Veders der Wjken, oitgezonderd de grootfle Slagpennen , hebben witte Vlakken en zyn helder
graauV, gelyk de bovenle Dekveders van den Staart. De twee middelfte Pennen
Van den Staart zyn geheel donker ; doch de zydelingfe krygen, naar dat zy korter worden, ook lngere witte Vlakken. De onderfte zyden van den Kop zyn, 20 wel als
de Hals, tot aan de Borft toe ichoon glanzig ros, en trekken wat naar h Oranjekleurige: doch aan \ Lyf en de Beenen wordt deeze Kleur allengs vuil geelagtig bruin >
en verdwynt in de Dekvederen onder den Staart, Inwaards zyn de Slagpennen, benevens het onderfte van den Staart, Achgraauw, en helderer dan bo ven. De Pooten
gyn kort, naar gelange van het Lyf: twee der Vingeren van den Voet ilaan voorwaards, twee agterwaards. Hy heeft fterke zwarte Klaauwen, en de Pooten zyn*
2:0 wel als de Voeten, met zwarte Schubben gedekt.
Ik geloof dat deeze Vgel 2ig, by verwifleling, in de Zuidelyke deelen van Europa en in de Noordelyke van Afrika onthoude : want dezelve is, op zynen togt derwaards, zo ik vermoede, op de Rotfen van Gibraltar in Spanje, door een Engelich
Officier gechooten, die hem aan zynen Broeder, den Heer M. CATESBY, te Londen, toefchikteI en deze heeft de goedheid gehad, hem, tot myngebruik, gunftig*
aan my te bezorgen.
WS^: ''^^^^M P L A A T X.
De rood getopte yiiegenvanger
. . H
{10).
feN
ZELDZAAME
V O G h E N.
gyn tamme en onfchadelyk Vogeltjes. Zy bouwen hun Neft zeer vry op laage boomen en Heefters, doch gemeenlyk op den genen, waar van de fbeelding, van
Blad, Bloem en Vrugt, hiernevens gaat, naamelyk .
De Sajfapbras - Boom (*).
eeze valt doorgaans klein, en heeft den Stam melden een Voet dik. e Bladeti
zyn, doordiepe ininydingen, in drie Lappen gedeeld. In Maart draagt hy Trosjes
van kleine geele vyfbladerige Bloeraen, waarop Beien volgen, die in grootte en gedaante naar Laurierbeflen gelyken, aan roode Steelen hangen , en, gelykerwys de
Eikes, in een Kelk zitten, die insgelyks rood is. De Beien zyn in \ eerft groen,
doch ryp geworden blaauw. Deeze Boomen groeijen in de meefte Strecken op hec
Vafte Land van Amerika Noordwaards, en gemeenlyk in den beften Grond. De kragt
van het Hout, tot verzagting des Bleds, is bkend; wear ik alleenlyk by zal voegen*
dat in Virginie een fterk Afkookze! van den Wortel in Afgaande Koortin dikwils^
met goed gevolg gebruikt wrdt. Deeze Boom kan ons Klimaat, in Engeland, verdraagen; waar van vericheidene tot bewys dienen* welke te Peckharn by den Heer
COLLINSON en in Hoxton by den Heer BACON ftaanj alwaar zy de Koude van ettelyke Winters reeds verduurd hebben.
%,
L A
.XL .'' *
' f
!" :
Ill Deel.
-B
i " :^
' W ^Wt*'
. *\
* Hy is bykans zo groot als een Mofch, hebbende grote zwarte Oogen; den Bek
dik, kort en geelagtig. De geheele Vogel is ichoon rood, uitgezonderd, dat de
inwaarde Baarden der Slagpennen bruin zyn. Deeze, echter, komen niet te vooi>
ichyn, dan wanneer hy de Wieken uitpreidt. Hetzyn Trekvogels, die in den Winter Virginie en Karolina verlaaten. Het Wyfje heeft eene bruine en geelgtige Kleur.
De fcPeindihe Ahornboom (*).
Deeze Boom wordt gemeenlyk zeer breed en hoog. Zyne Bladen zyn breeds
beider groen, en wat Wollig aan de agterzyde. De Zaadhuisjes zyn rond, en hangen enkeldaan Steelen van vier of vyf Duimen langte. De Vrugtgelyktin maakzel
naar die van <ten Ootindichen Ahorn. De Schors is plat en gemeenlyk zodanig wit
en groen gefchakeerd, dat deeze Boom onder de anderen een fraaije Vertooning
maakt. In Virginie vindt menze overvloedig in diepe Gronden, doch in Karolina
zyn 5er maar weinigen, uitgenomen in Heuvelige Landftreeken. inzonderheid aan
de Oevers van den Savanna - Stroom.
: :
fit S^ ^^ 1
A A
EN
ZELDZAAME
VOGELEN,
ders onder den Staart, veel wits waar onder zig aan het Lyf, aan de Schenkels en
onder aan den Staart, iets Oranjekleurigs mengt. De geheele onderle Vlakte is wat
ongeregeld bezet met zwarte Halfmaanswyze Vlakken. De Pooten zyn kort, en,
20 wel als de Voeten, geelagtig. Van de Vingeren ftaan twee voorwaards, twee
agterwaards, De Klaauwen zyn donker.
Alzo deeze Vogel naar den gewoonen Koekkoek meer gelykt, dan de anderen 5
die in dit Werk befchreeven zyn, zo kon hy van Luiden, die de Natuur niet genoegzaam naauwkeurig nagaan, voor den zelfden gehouden worden. Derhalve zal
het niet ondienftig zyn, dat ik hier het voornaamfte ondericheid, tufchen den een
en den anderen, aanwyze. In de eerfte plaats is hy wel een derde kleiner, hoewel,
ten aanzien der langte van zynen Staart, wel een Duim, en daar boven, langer, dan
de gewoone Koekkoek, die 00k aan de onderfte Vlakte-3 van deBorft naar beneden,
wit is, met regelmaatig op elkander volgende dwars-Streepen, hebbende fchoon
Goudkleorige Pooten. Van de Kleur, die de Indifche heeft, is boven gefproken.
Door deeze beide Vogelen te zien en met elkander te vergelyken, ben ik met
meer, zekerheid daar van overtuigd, dan iemand met enkel woorden kan zyn. De
Staartvederen van den gewoonen Koekkoek hebben witte Vlakken, doch hier openbaart zig niets dergelyks.
Ute Bengale is deeze Vogel tot ons gebragt, en wordt aldaar, in de Landtaal,
Bougbtfillik genoemd. De Heer DANDRIDGE heeft de goedheid gehad, van my
denzelven te vertoonen, en dus heb ik 'er myne Afbeelding naar gmaakt.
<$8>- Hi
:p L A A T
XIV
*|:: -; ^W JPK
c2
VERZAMELING
VA I
flT H EEM SC H E
'-'|p
':M:
'"
\XV. . $*.
'
t)eeze Vogel is van de sswaarfte ibort der Nagt-Uilen, krnende den grooten
Schuifuit naby. Zyn-Kop is gantfch niet kleiner, dan de Kop van een gewoone
Kat. De Wieken hebben, als zy geflooten 2yn, van boven tot aan het End der
Slagpennen, volkomen de langte van vyftien Duimen. De Bek is zwart, hebbende het bovenfte deel gekromd en over het andere nederwaards heen hangende,
gelykerwys in de Arenden en Havikken | doch heeft geen hoeken gelyk in dezelven, maar eenen gelyken Rand. Hy is met eenen Huid overtoogen, waar m de
Neusgaten ftaan, en deeze is bedekt met graauwe Borftelagtige Vederen, die
rondom het Grondftuk van den Bek groeijen. De Oogen zyn groot en met taamelyk breede Ringen omgeven , welke eenen pragtigen Goudglans hebben. De
ruimte rondom de Oogen, welke men het Gezigt zou kunnen noemen, is helder bruin , met lets Oranjekleurigs ongeregeld daar onder gemengd, doch wordt
allengs in de ftandplaats der Oogen bruiner. Boven de Oogen zyn witte Streepen.
De Veders, waar uit de Hoornen beftaan, bitten regt boven den Bek, en zyn aldaar
wat wit, doch in haaren voortgang worden 2y, boven den Kop, roodagtig bruin,
donker en zwart gevlakt. Het bovenfte deel van den Kop, den Hals, de Rug en
de Wieken is, 20 wel als de bovenfte Vlakte van den Staart, donkerbruin, doch tevens gevlakt en bezet met kleine Aichgraauwe en roodagtige dwars - Streepen. De
grote Slagpennen en de Staart zyn overdwars donker geitreept, zodanig, dat de
Streepen een half Duim breed, en 00k wel breeder of maller 2yn* De Veders, tusichen de Rug en de Wieken, zyn Oranjekleur en wit. gevlakt. Wat onder den Bek
is de Hals wit. Het onderfte deel van den Hals en de Borft zyn glanfcig bruin en
vallen in ft Oranjekleurige, dat aan de zyden lngs hoe dofFer wordt. Dit bruine deel
heeft grote donkere Vlakken, tuflchen welken zig hier en daar insgelyks wat donkers
vertoont. Het midden der Borft, des Lighaams, de Schenkels en de onderfte zyde
van den Staart, zyn wit of dof Alchgraauw en overdwars zeer regelmaatig bezet met
donkere Vlakken. De binnenfte zyde der Wieken vertoont zig even zodanig. De
Pooten en Vingers zyn, by na aan het End toe, met helder Aichgraauwe Veders bedekt doch het End der Vingeren en de Klaauwen zyn donker Hoornkleurig.
Ik heb deezen Vogel op de Luftplaats van den Heer Graaf van BURLINGTON,
te Chiswick by Londen, in de Diergaarde levendig gezien, en opk aldaar uitgefchilderd. Hy was uit Virginie in Engeland overgebragt.
t'Huis heb ik een Vogel, dien ik voor deeze zelfde Soort houde, welken ik droog
uit deRudibns-Baay, in Noord- Amerika, heb gekreegen. Hy onderfcheidt zig
van den voorigen daar door, dathy, tuflchen de Rug en de Wieken, geene Oranjekleurige en witte Vederen heeft, en dat aan de binnenfte zyde der Wieken, aan
het Lyf, aan de Schenkels, Voeten en onder aan den Staart, zig iets donker Oranjekleurigs daar onder vermengt, doch tuflchen de zwarte dwars-Streepen maar iets wei*
nigs wits, even als aan den eerftgemelden, vertoont. Beiden zyn zy, voor \ ovege, van gelyke grootte.
ik heb deezen Vogel hier geplaatft, dewyl zyne befchryving wat afwykt van de gene,
(15) Otus Americanus. EDW. AV. IL T. 60. Scops
CarolinienQs. BRISS. AV. I. p 497. Mo. LINN. Sy.
EN
ZELDZAAME
VOGELEN,
| 13
' j;
X'VI.
;p
! v
;
\
SS
v
?*
'
' ' ?
(16) Parus Uropygio luteo.
Car. I. T. 58. p. 1346.
CATESB.
111 Deel.
W:'
De
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
PC
'^^^.
PLAAT
(18) tais Bahamern. CATESB. tor. I. T. S9. Cer^Bahamei^ BRISS A. III. p. tSao. Certhia faX
S
v*! i*?;
!?- IV.
Ww
*>' l8- SuiterVogeltje.
Nm.^
Htfi. h D.
ST. bladz. 430*
(*) Arbor Jafmini floribus albis, Foliis Cenchramidea?, Fruu ovali, Seminibas parvis nigrs, MucBa.
59.
&
2ELDZAA-ME VOGEL'EN. -f
i*
h'et gewricht van de Hand, en heeft een heldere ruuwe Sdiors. De Bladen groeijen
by troflen en hebben ongevaar de grootte van onze gemeene Laurierbladen, zynde
aan hun end, dat hec breedfte deel is, fterk ingeheeden. Deeze Bladen zyn gemeenlyk zeer dik en ftyf, en krullen doorgaans zodanig om, als het de Afbeelding vertoont. De Bloemen groeijen ook by troin en zyn nbladerig, gelykende veel naar
die van onze gemeene Jafmyn, wit doch een weinig bleek roodagtig van Kleur. De
Vrugt hangt aan een Steel, die de langte van een Duim heeft, zynde Eyvormig en
van buiten groen, met rood en geel gefchaduwd. Ryp geworden is zy zo zagt as
een murwe Peer, en bevat eene Papagtige zeffftandigheid, welke ook in Kleur en
Smaak naby komt aan 5t Merg van de Cffia Fifluk Negen Maanden agter elkand*
heb ik aan deezen Heefter beurtlings Bloemen en Vrugten gezien, welke in zeven
of agt Maanden ryp wierden. Ik weet derhalve niet, waarom de Ingezefnen der Baharpa-Eilanden, alwaar deeze Heefter groeit, 'er den naam van Zvenjaarigen Appel aan geeven.
P
XIX.
"f"
EDW. AV.
II. T. 62.
D 2
VERZAMELING
VA
UITHEEMSCHE
Seven of agt fmalle helder bruine Streepen. De Borft, Buik, Schenkels eu Dekaeders onder den Staart, syn wit, en taamelyk regelmaatig overdwars met fmalle bruine
Streepen getekend. De Pooten en Voeten zyn 5t eenemaal bedekt met fyne zagte
Vedertjes, die eene gelyke Kleur hebben met de Vederen van | Lyf, doch fyner
Streepjes. De Klaauvven zyn icherp, ipits, krom en donker bruin.
- Met deezen Vogel kwam ook een ander van de zelfde Soort, die wat grooter en
in Kleur een weinig daar van verichillende was, hebbende voor 't overige gelyke
Tekeningen, doch niet zo lerk en choon. Ik geloof dat die het Wyfje ware van
deeze Kat-Uilen.. De Heer LIGHT, myn zeer goede Vrind*, heeft dezelven uic
de Hudibns-Baay medegebragt, alwaar zy Coparacoch geheten worden. Hun Aas
beftaat in witte Patryzen en andere Vogelen. Zy zyn, naar myns Vrinds berigt,
zo onvertiagd, dat zy zig zeer naby eenen met zyn Snaphaan loerenden Jaager begeeven, en menigmaal een van hem gedoode Patrys, eer hy deeze* zyne Buk opgegreepen heeft, wegvoeren. Zo veel ik weet, is deeze Vogel nog niet beichreeven of afgebeeld.
:
I''
^/:^P
A A T
%X.
!5| '4
''-
L A A T
XXL
"''';
tu
ZELDZAAME
V O G E L E N. fj| t
wordt: uitgenomen, dat hy 5t een en ander byfconder Kenmerk heeft en een derde*
xieel kleiner s. In Virginie geeft men hem den naam van TVhip-poor - will', wegens
zyn geichreeuw, dat byna overeenkomftig is in klank met deeze woorden. De A
beelding ftelt hem in zyne natuurlyke grootte voor.
De Bek is taamelyk klein en zwart va Kleur, doch heeft een zeer wyde gaaping
doordien zig deszelfs hoeken tot onder de Oogen, en verder agterwaards uitftrekken.
Op zydfc is de Kop, rondom de Oogen , helder bruin naar 5t Afchgraauwe trekkende. Aan de Keel heeft hy eene halfmaanswyze witte Vlak , \vier Punten opwaards >
naar de Ooren, gekeerd zyn. Het bovenfte deel van den Kop en Hals, de Rug,
de bovenfte Dekveders van de Wieken en Staart, zyn donker bruin, overdwars geftreept, en met wat helderer Vlakken beiprengd: ook komt daar nog iets Aichkleurigs by, ?t welk zig onregelmaatig mede daar onder mengelt. Van den Bek ftrekken
2ig, over de Oogen heen, tot aan de zyden van den Hals, ettelyke ichoon Oran^
jekleurige, en aan de bovenfte Dekveders de Wiekn vertoonen zig eenige zeef
kennelyke lichtbruine Vlakken. De Slagpennen zyn donker of veeleer zwart. Door
de vyf eerften loopt een witte Vlak, welke zig zo wel aan de aarden als aan de
Schaft vertoont, de buitenfte Baard en Schaft der buitenfte Slagpen uitgezonderd, en
deeze Vlak is zo wel aan de buken- als binnenzyde der Wiek zigtbaar. De binnenfte
Dekveders der Wieken zyn wit, en hebben tevens eene Oranjekleurige donker overdwars geftreepte Vlak. Het onderfte deel der witte Vlak aan de Keel, is ook wat
Oranjekleurig. De Pooten en Voeten zyn zeer klein, tot onder de Knie eenigermaate met Vederen begroeid en Vleechkleurig. De buitenfte en middelfte Vinger
zyn, door middel van een Vlies, een weinig te imen gevoegd, en die beide middelfte Klaauwen zyn inwaards gekarteld. In de Vederen* van den Staart is, digt aan de
Enden, wederzyds, een witte Vlak (*).
Deezen Vgel heb ik den Heer MARCUS CATSBY te danken. Hy kwam it Vir*
ginie, en te gelyk met hem een ander, welke de eigenfte Kenmerken hadt, doch
donkerer was, en dien ik voor het Wyfje houde. Tot verklaaring van de beichryving zal ik hier een Brief by voegen, dien de Heer CATESBY met deeze Vogelen uit
Amerika bekomen heeft. Omtrent het midden van April komen zy naar Virginie
s, en van dezen tyd af hoort men ze alle Nagten, tot aan het end van Juny. Zy
beginnen met de Avondichemeringen laaten zig hooren tot dat de Dag aanbreekt,
53 doh onthouden zig voornaamelyk menigvuldig in de bovenfte of Weftelyke deeIn de Zuidelyke deelen heb ik ?er nooit een gehoord, maar in ?t
3> ien des Lands.
Gebergte beginnen zy in de Mey-maand, ettelyke Minuuten na der Zonne On33 dergang, allen te gelyk, en maaken den geheelen Nagt door een luid en helder
33 klinkend geichreeuw, 't welk nog bovendien door den wedergalm der Bergen der33 maate vermeerderd wordt, dat ik by myn eerfte verblyf aldaar naauwlyks daar van
1 kon ilaapen. Over dag laaten zy zig zelden zien. De Indiaanen beeiden zig in,
dat deeze Vogels de Zielen zyn van hunne Voorouders, welken de Engelfchen
weleer dood geflagen hebben: want voor datBloedbad, zeggen zy, hadden zig dee*
ze Vogels nimmer in hun Land vertoond. Veele Luiden houden ze voor boden
van aanftaande Ongelukken. Naar men my berigt, leggen zy twee donker groe ne zwart gevlakte Eijeren op de opene Voetpaden, zonder dat men iets, ?t welk
Zy zitten 5er op te broeden, zon33 naar een Neft gelykt, daar by gewaar wordt.
33 der zig te verroeren, laatende den Voetganger zeer naby komen eer zy daar van
opvliegen".
PLAAT
(*) Niettegenftaande een dergelyke Vogel reeds in 't
I. Deel deezer Verzameling, op Plaat XVI., onder de
van den Heer CATESBY uitgegeven Vogelen, was me-
Ill Deel.
m_
VERZAMELING
VAN
['''[y'M^i--''^ " #- A A T
UITHEEMSCHE
XXIf.
r :
"'^- ill
p L A A
EN ZELDZAAME VGELEN.
1 I9
melte heeft zy een grote holte. De Neusgaten vertoonen 1 niet ll I
in het bovenfte gedeelte vari de Snebbe, reSt in 1SWW SS dordien ^
her Voorhoofd doorgaat, zeer dig" b1\t *& O fS I ?"* en
neelkleur, en in | ronde met eene ifaale*w^'J ST 3 Ka"
ke afgebrokene R impels en Plooijen omhfOofKen Deeze HnK^
t **
ld rekt2l tot
aan de Snebbe ut, wier Grondftuk omrino-H J?,*j?
,? .
S
|S boveA geded.e van ^^B^
^
VVJi
kels en Staart, zyn zwart; doch de W;P^n dl! r
*en, het Lyf, de Sehenfchietende Kleuren. DezySkedednSi i irt* 5 ?enen S,ans van verof veeleerRoomkleur. TEte^eZfSnT i en Brft' ig wit>
eene fchoon roode halfmaanswvze Street wieSf '" ^ T* de?L5h*a I
gerigt zyn, en welke, zo wd in STondesTdeEU d6,Zyden ^
zy tegen aan floot. De Stuit ofDdcveders, aan fcrt^
"""
an
wit. De Veders boven het Fundament ^717$ n. ? den Staart, zyn
de Staa
zyn bleekrood: de Poote^SeSfaS^ helder
h w" I**!
^
"
*'
b, auw
'tzittenhoudthy, aan ieder Voe tweeZT '
^
^ Violetkleur. In
y
Ik heb deezen Vogel, ^
Regter van Jama.ka, levendig aangetroffen, die hem van dir met zl3Fn^H
gebragt hadt,. doch hy was eigentlyk uit een ffedeelte TS?
TW
fche Weilindien gefcomen. Dogt<^vSS^Zn ^H ^ ' SpT"
ze Vogels hebten, brengen my tot de^gt^ SB| Soot? Z Z f*
zyn : doord.en die grootelyks van elkander vlrfchillen. OokLbTS
N^
lk er in de Nat
ra hen- Kabinetten, verichillendp WKk
,
'
u*
langer dan deeze, and en fn teendeel Teefkoner SW 1 tWGS Duiin
en fommigen glanzig zwart.' Terl^ok Sddi |39gM?W
fchryven, hem voorgeeven levendig gezien te hebben,geP|leerteZT b&"
daar van toegekomen, uit andere Gefchiedfchriften P p";l ru
rSten> ons
r daarikgelegenheidhebgehad,omhe^^^
g
als ook na zynen dood naauwkeurig te onderzoeken u
i T T tekenen
ding en befchryving, tot welke If&B^Irt^ndT Itf ItT Afbed"
daartoe za dienen, dat hy htm beter bekend mag wo den | d7zv
tt^0?
y er dus een vo1
komener denkbeed van mofren mask Ann J?, iT . j '
,
'
ehad heb
ben. Na j flerven vanXTCd ve'rfchooSn de M P^ *? T ^
de Snebbe
|f
H!
maal en de kaale Huid om I OcgTJiS^
.
\r
f
f.
A ..T
"S'' ".
P
het bo
tTeete
lkkth Uelleel
Hfe
^^
*
^u/srf*
-^van
iwee geeie V
viaKKen.
is glanzig
gee], met
eene
Qfr^^
H
J
,*
rt
gezoomd. De Rug en het agterL gTis grLuW De^ Wieken zvn' ^
donker graauw, en trekken naar het bruine, doch eenigen7isa^erzdver DHV^
de e
llTwirZt
VMken
f ^'^^
H
M
Dyae wieKen, zwarte Vlakken. D
De Staart
is zwart eq
wit. De
PootenBN
zyn bniin
en
(*>[Men ziet naauwlyks Toukans zonder verfchil
van Kleuren. Ik heb ekken, die bvna ffeheel rn^i
In de e^dfc
Zyn, van zes Duim lang.
gezien heb, is de Bek rrfeeilal bleekT^gtt 1
dit Jaat 1772 is hier te Amfterdam een leevende Vo-
ff%a r^o^
-,
S
f
^eflagt, waar m ik onder anderen heb
^f^men dat hy gely^c een Aakiler huppeJt l
^f8 Amecans ^tture Juteo. CAT^
E 2
ao
en hebben, gelyk in de Boomkruipertjes, zeer lange Klaauwen, welke hun ten ui*
terften dienftig zyn, wanneer zy op de Boomen de Infekten opzoeken\ die hun
tot Aas verftrekken. Het Wyfje heefc niets geels noch zwarts. Zy zyn in Karolina zeer gemeen.
Qe Ahornboom met roode Bloemen (*).
Deeze Boomen waflen zeer hoog, doch hebben zelden een zeer dikken Star. Eer
fcig nog in February de Bladen vertoonen, opeiien zig derzelver kleine roode Bloemen, en bloeijen dan drie Weeken lang; waar op de Vrugten volgen, die rood zyn*
n benevens de Bloemen zes Weeken lang duuren ; zo dat zy eer dan andere Boomen de Boflchen in Karolina verfieren. Ons Klimaat, hier in Engeland, verdraagen
zy izo wel als het hunne; gelyk dit in den Hof van den Heer BACON * te Hoxton*
aan vercheide zodanige Boomen, welke zeer groot zyn, gezien kan worden.
^^^^^^^^P
XXV-
'".'%'
BIP SF
^^^^^^
(*) Acer Virgimanum, Folio majore fubtus Argenteo, fupra vmdi fplendente. PLUK. Almag. 7. T. 2.
f 2. Acer Foins quinquelobisacuminatis, acute ferratis, Petiohs teretibus. Hort. pf. 94. Acer rubrum.
LINN. Spec* Plant. IL p. 1495.
W^
uk
fc N ZELDZAAME"
VOGELE N. j#
21
fluk der Snebbe, flegts vier ofvyfnaauwlyksfcigtbaare roode Pukkeltjes heeft. Ver
der onderfcheiden hem ook de beide Vlakken, die van de zyden des Beks wederfcyds
naar agteren loopen, en de Aichgraauwe Nek, benevens de onderfte Vlakte des Lighaams, alwaar de andere bleek geelagtig groen is. Voor \ overige komen zy taamelyk met elkander overeen^ Doch, dewyl deeze Vogel uit een Noordelyk Land
is, zo mag het onderfcheid der Kleur miflchie veeleer daar vandaan komen, dan dat
zulks een weezentlyk byzonder verichil tuflchen hem en onze Engelfche Groenipeche
zou te kennen geeven. De Noorder Landftreeken, naamelyk, brengen geene za
ichoon gekleurde Vogelen voort, als die naby den Evenaar leggen. Dus neemea
wy 00k waar, dat Beeren, Voien, Haazen en vericheide Vogelen, in regt Noordelyke Landen, graauw en menigmaal 00k wit zyn, welke verder van den Pool geheel andere Kleuren hebben ; weshalve ik dan 00k geloof, dat de Aichgraauwe Kleur
van den Kop en van de onderfte Vlakte des Lighaams, in deezen Vogel, alleenlyk
aan zyn N'oordelyke verblyfplaats is toe te fchry ven.
Wm'~ ''^^B' *
L A A T
XXVI
h' $ m 1
- . . ,:. - '
Soi
Warn
i^H
v:::'-.''^
Il Zy is kleiner dan een Winterkoningje. In 't eerfte aanzien houdt menze voor
gantfch geel, doch, wanneer men haar naauwkeuriger befhouwt, dan wordt men 5er
het volgende in gewaar. Haar Bek is dun ; de Kop, de Borft en 5t Lyf, zyn helder geel; de Rug is groenagtig geel: de Staart is bruin met iets geelagtigs daar onder
gemengd. Het Wyfje is niet zo helder geel als het Mannetje. Zy broeden in Karolina, doch vertrekken met het aankomen van den Winter,
De roode Laurierboom (*).
De Bladen van den^elven komen in gedaante met die van den gemeenen Laurierboom grootelyks overeen, en hebben eene Speceryagtige Reuk. De rype Beilen
zyn blaauw en groeijen met haar tween of ook dikwils met haar drien by elkander,
op Steeltjes van twee tot drie Duimen lang, die, gelykerwys de Kelk der Vrugt,
welke aan den rand gehakkeJd is, rood zyn. Deeze Boomen zyn in Virginie niet
gemeen, uitgenomen in eenige aan. de Zee Ieggende plaatin. In Karolina ziet menze overal, inzonderheid in laage Moeraffige Landftreeken. Doorgaans worden het
ilegts kleine Boomen en Heefters, doch op eenige Eilanden, en byzonderlyk aan de
Zee, groeijen zy tot grote en regte Boomen op. Het Hout heeft fchoone Aders
en levert zeer fraaije Kabinetten uit. Ik heb *er eenige uitgezogte Stukken van gezien, welke naar gewaterd Atlas geleeken, en alle ander Hout, dat my ooit voor't
gezigt gekomen is, in ichoonheid overtrofn.
^j--
' W-
L A
XXVIL
--
/' ^
(26) Parus luteus. CATESB. Carol I. T. 63. An Motacilla Trochilus. Lim.Sy.Nat.XIL Gen.114.Sp.49.
(*) Laurus CaroKnienfis, Foliis acuminatis, Baccis
coeruleis, pedicul^ longis rubris infidentibus. CATESB.
Carol S T. 63.
J1L Deel
z n-
M VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
%$%e gggl v^ Kieur-, doch ta de ?im | token De Oogen zy n ook geel nfciar
ta^i^fe%eed^ &y ftaaa in eene fchooa SjckajMenrode Plek,. weite geene Vede
reh*$ft,u pa^ar dpnetjes II Haaiti be&et is. Etemel ve maakt bo vea wedstzyds een
Jifoq^tje;, endigt agterwaards, in eejie Puiat, en vejtaiagt zig nedewaaiads mec Lap*.
pen, ala de Le&\*an een Haan. Het bovenikdeel des* Kops i&ym dfejp Bek terugwaardsbedekt metege zwaite, Vedcisai\ welkest purperkleurigeflpeelen eia: agter
i de Nek nedrhangen. D zydemvan den Kop, hft bovenfe van cba Hak, de
Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met witte Vederen, tebbetade. ieder drie of
vier fype zwarte Streeken, van welken altos de eene binnen de andeie xon getrofc,
ken is, en die eve^wydig loopen aan den buitenften rand der Vederen, gdyk in de
f beelding is aangetoondk De grote Slagpemnen, evenwe, en de buitmite Saste
vedei?ei,/zyn hier van u6ge2/Onderd, als welke cheef loopeiade zwarte Streepen&ebt,
ben 3 dis in^gejyks ioide Afbeelding uitgedrukt zyn. De twee brenne. Sttaarveders
zyn wit* De onderte Vlakte des Lighaams k, van den BeLatot amd&Bekvectei;s
onder den Staart, Zwart, en ipeelt tevens in het purperkleurige. Bove aan den Hals
is deeze Vlakte imal, doeh wordt, naar de Borft en het Lyf toe, lngs hoe breecfer.
De Pooten en Voeten zyn ichoon Scharlakenroodj ook heeft hy Spooren gelyk een
gemeene Haan, welke wit van Kleurzyn.
De Hen is wat kleiner: haar Bek ziet bruinagtig geel, zo wel als de Oogen, die
ook in een roode Plek van de naakte Huid, doch welke niet zo groot als in den Haan
is, ftaan. De kruin des Kops is gedekt met donker bnaine Veders, welke agterwaards
wat afhangen. De Keel en de zyden van den Kop, onder de roode Plek, zyn witagtig. De geheele Hals, de Borft, Rug, Wieken en de middelfte Veders van den
Start, voeren eene roodagtige bruine Kleur, uitgezonderd de grote Slagpennen,
4ie in het donkere vallen; die, welke naaft aan 't Lyf zitten, zyn zwart geiprenkeld ::
de Buikveders en die aan de zyden van den Staart, zyn vu&wit, en overdwara,, dochop eene wat ongeregelde manier, donker of zwart gevlakt. De Pooten en Voeten
zyn rood, gelyk in den Haan, doch niet zo helder en hebben geene Spooren.
Deeze zonderliqge Vogels zyn eenige Jaaren lang, door den Heer HANS SLOANE,
by zyn Hpis te Loten, onderhouden, alwaar zy ook Eijeren gelegd en die uitgebroed hebben. Den Haan heeft ALBIN in zyne Vogel-Hiftorie, in5t Derde Deel,
bladz. 3 j, afgebeeld en belchreeven ; doch dewyl ik zo wel de afbeelding als de befchryving verbeterd, en ook de Hen daar by gevoegd heb, welke in zyn Werk ontbreekt; zo hope ik dat de Liefhebbers mynen arbeid niet overtdllig zullen agten.
ALBIN heeft den Staart veel te kort gemaakt; ook is de roode Plek, rondom het
Oog, niet naauwkeurig van hem afgetekend. Van de aardige en zonderlinge Tekeningen der witte Vederen heeft hy insgelyks geen gewag gemaakt, noch dezelverr
aangetoond, en de Spooren zyn door hem weg gelaten. Waarichynlyk zal hy deezen Vogdtflcgts in den Tuin rond loopende gezien,, en dus op ftaande voet zyne Tekening aldaar naar denzelven gemaakt hebben, weshalve hy geene zo goede gelegenheid gehad heeft om het wel te volbrengen, als ik. Want deeze Vogels behoorden
mynen vriendelyken begunftiger, in wiens Wooning ik dikwils kwam, en dus vericheide maalen gelegenheid had, om my ne Tekening te verbeteren; doordien ik derzelver ook de allergeringfte Lighaamsdeelen > zo wel in't lverais na dedood, ten
naauwkeurigfte onderzoeken kon.
PLA\T
EN
ZELDZAAME VGELEN.
A T
XXVIII.
23
|f
F2
VERZMELINP
VAN
UTHEEMSCHE
ders, welke opwaards laan, met de Punten vorwaards geboogen. Aan den Hals
is hy ganzig brn, en heeft donkerbruine dwars-Streepen. Het bovenfte gedeelte
Van de Rlig is, benevens alle de Veders der Wieken* de grote Slagpennen uitgeszonderd, donker bruin, doch aan h end heeft ieder Veder eene keurlyk gnfterende,
ronde, purperkleurige Vlak, Welke in het blaauwe, groene^ Goud en Koperkleurige peelt. Deeze Vlakken zyn zwart gerand en ieder Veder is tevens nog aan \ End
choon geelagtig bruiii. De ruimte, tuflchen de Vlakken der Wieken en de Rg,
i aardig licht bruin geprenkeld. De grootfte Slagpennen zyn geheel dokr bruin
of zwart. De orft, het Lyf en de Schehkels, zyn donker bruin met zwarte Vlakken over-dwars. Het onderfte deel van de Rg en de Dekveders van den Staart
zyn bruin, en tevens choon helder brin geipreftkeld. De Staartveders zyn taamelyk donker bruin, en insgelyks fyn licht bruin geprenkeld : in \ midden vallen zy
langft, doch naar de zyden worden zy allerigs korter. Ieder Staartveder fieft, naar
het End toe, twee choone Ogen, waar van ieder aan een zyde van de Schaft geplaatft is, zo dat zy by paaren ftaan, ipeelende ook met niet minder choone Kleuren, dan die op de Rugen Wieken. Zy hebben een zwarten Rand, die wederoni
van een anderen, welke donker Oranjekleurig is, omzoomd wordt. Aan de onderfte zyde van den Staart, alwaar dezelve een donkere Kleur heeft, zyn deeze Vlakken
niet duidelyk zigtbaar. De Pooten en Voeten zyn van geftalte als in de Hoenders,
hebbende eene vuil bruine of zwarte Kleur. Hy heeft aan ieder Poot twee Spooren*
waar van de eene, die de grootfte is, in t midden van de Poot, de andere wat laager ftaat. Dit is ongemeen zeldzaam en merkwaardiger dan alie zyne ichoonheid.
Toen ik deezen Vogel aftekende, was hy in bezitting van een Doktor der Gereeskunde te Londen, genaamd J. MONRO, een zeer hoflyk Heer, die my veele beleefdheden beweezen heeft. aderhand werdt hy aan den Lord ORFORD vereerd, en
is nog werkelyk in desfcelfs Woonplaats, by de Koninglyke Schatkamer, i h leven.
Het Bloemgewas, dat hier tot veriering van de Plaat bygevoegd is, en zeef |J
wils voorkomt in Sineefche Tekeningen, wordt de Cbineebe Roos geneti. Ik heb
het naar de Natuur afgebeeld. E)e Bloem breidt zig rrieer dan eene Roos uit, en is
choon Roozerood, doch in 't midden geel of Goudkleurig. De groene Bladen zyn
ftyf, vaft en glad, gelyk die van altos groen blyvende Gewflen. Deezen, zo choon
bloeijenden Boom, heeft wylen Lord PETER, een edel Liefhebber van zeldzaame
Planten, in zyne Broeihuizen te Thorndonhall in Eix, opgekweekt.
If'"
". /If'"
EN
2 EL DZ A AME
VGELET
kort en 2wart. Het zoekt fcyn Vodzel als de Byn in de Bloemen, doordien syne
Tong een Pypje is, waar mede het uit dezelven haar Honigp insuigt. Door de gezwinde beweeging van zyne Wieken zweeft het zodanig in de Lugt, dat het gehed
zonder beweeging fchynt te zyn* Zy vliegen van de eene loern naar de andere,
gelyk de Hommelbyn* en ik heb niet befpeurd of vernomen* dat zy eenig Infekt
of iets anders^ dan die Honig, tot hun Aas gebruiken. Jn Karolina broeden zy C
vertrekken tegen 5t aankomen van de Winter.
\ Geen LERIUS en THEVENOT van hun Gezang verhaalen,* is even zo waar, als
dat men van \ Gezang der Zwanen vertelt. Daarwordt, naamelyk, geen ander
Geluid van hun gehoord, dan Scrip, Scrip, gelyk MARCGRAAF met meer waafheid
berigt. HERNANDEZ zoekt ook zyne Lezers wys te maaken, dat het geen Fabel
zy, dat zy den geheelen Winter in diepe Slaap doorbrengen. Ik heb deeze Vgel*
tjes, het geheele Jaar dopr, op \ Eiland San Domingo en in vericheide andere Landflreeken, tuichen de Keerkringen , gezienj doordien men aldaar een geduurige ver*
wiifling van zodanige Bloemen * als waar van zy lee ven, heefu
Trompetboom met Scharlaknroo de Bloemen en EJjchen-Bladerenf*).
Dit Gewas kruipt taamelyk hoog lngs de Boomen op, en dikwils ziet men de
geknotte Stammen van hooge Boomen geheel daar mede bedekt. De Bladen die
het heeft, zyn Vinswyze lamengefteld uit vericheide gehakkelde Blaadjes, die paar
aan paar aan eene Ribbe groeijen. In Mey, Juny* July en Augulus, draagen zy
troien van roode Bloemen, welke eenigermaate naar de Vingerhoedbloemen gelyken. Ieder Bloem beftaat uit een geheel Stuk, dat van eene Trompetagtige gedaante is, ia ?t midden dik, en zig aan ?t End verdeelt in vyf omkrullende lppen.
De Kelk, daar deeze Bloem uit voortkomt, is van langwerpige figuur en roodagtig, geevende eenen Styl of Stamper uit, die midden door de Bloem heen gaat. In
Augulus komen de Peulen of Zaadhuisjes te voorchyn, welke, ryp geworden de
langte van agt Duimen hebben, Zy zyn aan beide Enden imal en verdeelen zig
van boven tot beneden, in twee gelyke deelen, waar door zy veele platte gewiekte
Zaaden vallen laaten. De Kolibrietjes beminnen het fip van deeze Bloemen e
wanneer zy 5er te diep in kruipen, heeft men dikwils gelegenheid om ze levendig te
vangen.
P
XXXL
Ill Deel.
26
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
naauwlyks de helft van haare langte. Bovendien zyn nog veele Byzonderheden
door hem voorbygegaan, welke ik, zo wel in myne Afbeelding ais befchryving, ,
i
zal bybrengen.
De Bek van deezen Vogel is helder geel, en wordt naar de Punt toe wat donkerer : de Oogen hebben eenen beider geelen Ring : de zyden van den Kop zyn on*
der' de Oogen Vleechkleurig en kaal of zeer dun met Vederen bezet. De Kruin
van den Kop is bedekt met choone helder geele of Goudkleurige Vederen, wel1
ken hy menigmaal overend zet ais een Kuif, doch dikwils ook in de Nek laat nederzakken. Het bovenfte van den Hals.is met Oranjekleurige Vederen bedekt, en getekend met zwarte dwarsftreepen. Deeze Veders kunnen zy op de zelfde manier
over- end zetten, als onze Haanen , wanneer zy met elkander vegten, gewoon zyn
te doen. Het onderfte van den Hals en het bovenfte van de Rug, is bezet met
choone donkergroene Vederen , die eenen Goud^lans en aan de Punten zwarte
dwarsftreepen hebben. Wanneer zig de Vogel beweegt, hebben deeze Veders een
andere beweeging dan de overigen, doordien zy wat over de Rg heen vallen en
aan de zyden over elkander chuiven. Het overige van de Rug is, tot aan de Staart
toe, choon Goudgeel, en by het Gewricht van de Wiek, ais ook by de Dekvederen van de Staart, meteenige weinige rood Scharlakene Vederen gemengeld. De
fcwaarfte of grootfte Slagpennen zyn donker of zwart, en aan de baarden bruingeel
gevlakt: de middelfte donkerrood met zwarte Vlakken, en eenigen derjdeinften,
die digft aan de Rug ftaan, van eene by uitftek choone Hemelchblaauwe Kleufc
Aan de binnenzyde zyn alie Slagpennen donker, en alie Dekvders van eene donkerroodagtige Kleur: doch de eerfte rj, welke de Slagpennen onmiddelyk bedekt,
is wat geelagtiger, en overdwars zwart geftreept. De onderfte zyde des Vogels is,
van den Bek tot aan de Staart, choon rood of Scharlakenkleur: de Schenkels zyn
Tegelrood. De Staart heeft eene mengeling van zwart en roodgtig bruin; de
twee middelfte Veders zyn zwart, met eenige ronde, benevens ettelyke onregelmaatige bruine Vlakken: terwyl de Zyd-Veders ichuins zwart en bruin gfcftreept
zyn, gelyk de Afbeelding vertoont. Boven de grote Staartpennen fteeken eenige
lange en malle Scharlakenklferige Vederen, met geelagtige Schften, uit, welke
byna de halve langte van de Staart hebben. 1k heb de Staartvederen yler en meer
van elkander afgezonderd voorgefteld, dan de Vogel dezelven gemeenlyk draagt,
ten einde ik derzelver verfchillende Tekening zo veel te beter mgt kunnen vertoonen. De Pooten en Voeten gelyken naar die der Hoenderen, doch zyn wat dunner, van Kleur geel en hebben krte geele Spooren.
Dergelyke Vogels zyn ons, idert eenige Jaaren, dikwils uit China toegebragt.
Ik heb vericheidene derzelven by onzen Adel, als ook by eenige andere Liefhebbers, gezien, en de Gemaalin van Sir J. HEATHCOTE heeft ?er my eenen, die kort
te vooren geftorven was, vereerd; waar door ik in ftaat gefteld ben geworden, om
een naauwkeuriger Afbeelding van denzelven te maaken, dan het my anders wel
doenlyk geweeft zou zyn, die te leveren, en naauwkeuriger tevens, dan dezelve
van anderen uitgegeven was. Deeze Vogels zyn taamelyk ftrk van natuur, en
verdraageft ons Klimaat zeer wel; ja, indien men ze met hunne Hennen tot ons
ovei-bragt, zou men ze, zonder veel moeite, ;iunnen aanfokken. De Haan, welken^de tegenwoordige Afbeelding voorftelt, is nog werkelyk by den Heer HANS
SLOANE in Leven, en, zo ik het wel onthouden heb, heeft zyn Ed. denzelven
reeds vyftien Jaaren gehad.
PLAAT
EN
%';)-
Z E L D Z A A: M E
V O G ELE N/
P L A' A T
XXXll^w^^,- / :': ,
Z) Zwartgekruinde Vliegenvanger (32),
27
jj
Deeze Vogel is byna 20 groot, of 00k wat grooter dan een Leurik. De Kruin
des Kops is zwart; de bovenfte Vlakte des Lighaams, der Wieken en der Staart,
donkerbruin;'zynde de Staart in h byzonder byna geheel zwart. Hy heeft den Hals,
de Borft en Buik, wat helderer bruin. Van agteren komen, onder de Staart, ee~
nige vuilroode Vedertjes te voorfchyn. Op hooge Boomen ziet men deezen Vogel
niet, maar hyonthoudt zig in Boichen en Struwellen, aazende op Infekten. Zyn
Stern beftaat uit eenerley toon, en komt met het maauwen van een Kat overeen,
weshalve hy 00k Katten - Vogel geheten wordt. Hy legt een blaauwEy, en vertrekt 's Winters uit Virginie.
Elsbladerige Amerikaanfche Heefier met wit te Aairswyze geplaate Ehernen (*).
Deeze Heefter groeit op vogtige Plaate en dikwils in ?t Water, uit het welke
hy zig, met veele dunne Steelen, van tien tot veertien Vpeten verheft. Zyne wat
ruuwe Bladen taan beurriings tegen elkander over, zynde watTandswys uitgeffieeden,
en in 'figuur de Haagappel-Bladeren niet ongelyk. In July komen, aan de enden der
Takken, Aaireh voort van vier tot vyf Duim lang, beftaande pit witte Bslpemen, die
ieder vyf Blaadjes en in 5t midden een Bosje van kleine Draadjes hebben* DeBloemen
itaan digt by elkander op Steeltjes van een Kwartier Duims lang.; Daar volgea kleine Eyvormige pite Doosjes op, waar in veele ligte Zaadjes vervat zyn. Deeze
Plant verdraagt ons Klimaat in de vrye Lugt, en bloeit by den Hee&BAQf te
Hoxton (f).
|
'-:f;r
''"'$ p L A' A T |^^i?J.. -|j| ;W|:
De Hennen van den PaauwrFaifant uit China en vcm den ChineefcbemMoudlakenfen.,
Faifant (-33).
De Vogel, dien de bovenfte Afbeelding voorftelt, is ongevaar een derde deel
kleiner dan de Paauw-Faifant Haan, die op Plaat XXIX is vertoond; doch hy komt
met denzelven, ten aanzien van de Kleur en Vlakken, meer overeen dan andere Vogels van het Faianten-Gelagt, wlken ik ooit gezien heb: hoewel hy veel donkerer is. De Bek is donker of zwart; de Oogkring geel: de Veders zyn aan den geheelen Vogel donkerbruin : hebbende het agterfte deel van de Rug, benevens de ge^
heele Staart, donkere en helderbruine Stippen. Alle Dekveders der Wieken en van
het bovenfte deel der Rugge, als 00k de naaft daar aan zynde Slagpennen, hebben,
ieder op zig zelf, digt aan de tip, een ronde donkerblaauwe Vlak; doch de tippen
zelf zyn vuil Oranje0eurig;of roodagtjg bruin^Op ieder van de Staartvederen zyn,
naar het end toe, twTee donkerblaauwe Vlakken, maar alle deeze? jVlakken ojntbreekt
de heldere Qlans, die aan do Haan waar te neemen ||| Pe Pooten en Voeten zyn
donkerbls$uw of zwartagtig, zonder pooren. ijj0
De Hen van den booten Chijaeeicheni Fa^nt, die op de XXXI., Plaat vertoond is,
wordt in de onderfte Afbeeldiiagl: van deeze Plaat voorgefteldI eh is zo zeer van
(32) Mufcicapa Vrtice ngro. CATESB. Carol I. T. ni varus Coloribus fpendidi , five Aurei Chinenfis.
66. Mufcicapa fufca, fubtus cinerea , Capice^gro^^Ew. Av. II. I&69. Fmell prcedentium, Tab. 29
CriTo rubro. BRISS. AV. II. p. 365. Mufcicapa Caroli-| & 31.
nenfis. LINN. Sy. Nat-. XII. Gen. 113. Sp, 18.
(t) [Zy heeft 00k, in dit Jaar 1772, gebloeid op
(*) Alnifolia Americana ferrata, Floribus pentape- de Bukenplaats van onzen Amfterdamfchen Hoogleetalis albis, in fpicain difpoficis. PLK. Phyt, Tab. 115. raar J. BUIIMANNUJSJ die dezelve aktaar in zyne Qflchfig. 1. CATESB. Carol I. T. 6*6. Clethra. LINN. Spec* gie rn velerley uitheemfcS^nite heef.;*c Een
P/awt.TI. p. 566.
Takje daar van, met Blorrjn 2laden, my vreerd,
(33) Fmella Phafiani Pavond Chinenfis & Phafia- vind ik met deeze fbeelding.vry wi oveieenlUg.j
"
;'
28
VERZAMELING
UITHEEMSCHE
VAN
haaren Haan verfallende* als eenig ander flag van Faifanten, my bekend. Terwyl, naamelyk, de Haan eene mengeling van 20 pragtige Kleuren heeft, als men
zig voorlellen kan, ziet 'er de Hen gantich gemeen en eenkleung uit, zonder de
minfte Vlakken of andere Kentekenen te hebben. Haar Bek is geel: de Oogen zyn
geelagtig Ha!zelaarkleur en met donkerkleurige Vederen omringd : de Kruin vail den
Kop is bedekt met roodbruine Vederen , die eenigermaate een Kuif of Toupet
maaken. De bovenft Vlakte van den Hals,, de Kug, Wieken en Start, yn
roodagtig bruin. Kort onder den Bek zyn de Vederen wit; doch de Keel* Borft
en \ Lyf, helder geelagtig bruin, hebbende wat donkerer bruine Vlakken, gelyk
in de Af beelding is aangetoond. De rand aan h bovenfte der Wieken is witagtig.
De Poten en Voeten Zy geel.
Den hier eerft befchreeven Vogel heo ik, benevens deszelfs Haan, by Doktor
MoNROO te Londen gezien, alwaar zy beiden 00k van my zyn afgetekend. Die
Heer hadt veel hope, dat deeze zeldzaame Vogels Jongen voortbrengen zouden,
ten welken einde hy *er ook in zyn Huis, te Croydon by Londen, eene zeer bekwaame plaats Voor inruimdej doch, dewyl de Hen kwam te fterven, eer hyze
lang genoeg gehad hadt, werdt hy in zyne verwagting te leur geteld.
Den tweeden hier voorgeftelden Vogel kan ik onder allen, die in dit Werk voorkomen, het allerminfl met zekerheid itgeeven voor den genen, dien hy zal vertoonen* Ik heb hem zelf nooit gezien: doch alzo ik thans drie Chineefche Faifanten-Haanen, en van twee derzelven de Hennen, had voorgefteld, wilde ik gaarn
derzelver Huishouding hier compleet tnaaken. Derhalve gelegenheid gehad, om
verfcheide fraaije en zeer wel gemaakte Chineefche Schilderytjes van den bonten Faiiant en deszelfs Hen, naauwkeurig te beichuwen, en dus bevondeh hebbende, dat
de Haanen met de Natuur zeer wel overeenkwamen, geloofdeik, dat de Hennen
met derzelver Origineelen niet minder overeenkomftig zouden zyn. De Hennen,
naamelyk, fchoon niet van een zelfdeHand getekend, en op verfchillende tyden, dus,
in Engeland overgebragt, ftemden in Kleur met elkander overeen. Het is my derhalve waarfchynlyk, dat de onderle Figuur, op de nevensgaande Plaat, den Vogel
even zo gelyk zy, als of ik hem zelf naar de Natuur had afgetekend. Ook hebben eenigen myner Vrienden, door wien deeze Goudlakenie Faiiant-Hen hier te
Lande gezien is, my verzekerd, dat onze Aftekening den Vogel, o zy zig erinnerdeh, zeer wel geleek.
PLAAT
XXXIV.
EN
ZELDZAAME
VOGELEN*
29
de&ze Boomen, doch nzonderheid Virginie en Maryland* by den oirprong der Ri*
vieren, alwaar zy op Iaage vette Gronden menigvuldig en zeer hoog groeijen. De
Bladen zyn imalier en piter, en zo glad niet, als die van onze Nooteboomen. De
Schaal det Nooten is zo dik, dat men ze met den Hamer moet aan ftukken ilaan:
De Bolder is ook zeer dik en van buiten gantfch ruuw. De Kern is zeer Olieagtig
en van een garftige Smaak, doch wordt, als zy ettelyke Maanden gelegen heeft * ,
van de Indiaanen, als ook van de Inkhoorntjes, enz. gegeten. Het ichynt dat de
Boom van de Kleur des Houts zynen naam bekomen heeft, ?t welk bruiner is, dan
alle ander Stamhout van zulk eene grootte, wordende deswegen ook tot Kabinet*
ten, Tafels en ander Huisraad, zeer veel gebruikt.
-
XXXV.
Ill Deel.
VERZA ME LI N G Y^; U I T H WE M SJ H E
doh het overige en bedekte gedlt^AMg^uw hebben^ Deeze Veers gaar* ten
dle over de Wfeken heen. De Stmt is Afchgraatiw>en glyke Kleur hfcbWDok
de middelfte Staartpennen, doefe zyn wat 'donkefer 'en teverisroverdware donkey geftreept. De zydveders van dfe?Start zyn in de eene helfey naar het Lyf toe, Afchgraauw;, dochr in de andere helft, naar de tippen toe, vuil Oranjekleur: de Pooten
en Voeten rood^ doch choner dan in de- Duiveti; Ook ha$t deeze Patrys nog
kleine Spoorn en haare Klaatiwen* waren brian.
Myn Goed Vrind, de Meer THOMAS RAWLIGS, een Koojjfean, #oonende
te St. Crux, in dat gedeelie van Barbarye, ?t welk buiten de Swflvan Gibraltar
aan den Atlantichen Oceaan legt > heeft my een paar van deeze Vogelen levesM
toegeichikt. Ik heb niet gehoord, dat de Patrys met roode Pooten, noch de Eure?;
pifche noch de frikaanche, ooit in Engeland heeft voortgeteeld, ofichoon de beide Soorten dikwils daar heen gebragt zyn. Be genen, die verlangen naar Berigt,
aangaande de Europiiche roode Patrys , hebben maar de Ornithologie van Wii>
LOUGHBY, pag. 167, Tab. 29, na te zien. ALBIN aan te haalen is onnoodig, de*
wyl deszelf becHryving een gtfelte van \ erigt van WXLLOUGHBY uitmaakt. 1
'zmm
P
XXXVI.
.-.
E I ZEL D Z A A M E
VOG EL E BpgJJg
31
een Patrys te fcyn, hbbende naar evenredigheid de Staart langer. De Bek is wart,
en gedekt met bruine Vedtfen, welke voorwaards over de Neusgaten zig uittek*
ken. Boven het Oog heeft hy een klein ftukje van eenn rooden Huid. Van het
Grondftuk des Beks loopt naar het Oog een witte Streek, en van het Oog looped
agterwaards twee andere Streeken, van welken de onderle de Jangfte is. Het boVenfte dee! van den Kop, de bovenfte vlakte van den Hals en de Rug, zyn gedekt
mi 'aflker bruine Vederen, onder welken zig ook wat vil Oranjekleurigs en Achgraauws mengt. De Dkveders der Wieken zyn donkerbruin, en hebben de tippen
#at lichter bruin gerand, niet alleen, maar binnen dezelven nog eene helderbruine
Streek, die met deezen Rand evenwydig is. De grote Slagpennen zyn donker of
Wart, en aan den Rand van den buitenften Baard wit geprenkeld. De kleiner Slagpennen, naail an<de Rug, zyn helderbruin, met dnkerbruine Streepen overdwars.
De binnenfte Dekveders der Wieken zvn donker en hebben witte Punten. Tuschen de Rug en de Wieken zyn eenige Veders, welke langwerpige witte Vlakken
hebben, die naar de Tippen toe gerekt zyn. De Staart is donkerbruin ofzwart,
ii dezelvr middelfte Vederen zyn, overdwars helder roodagtig bruin, ja byna
Oranjekleufig geftreept: terwyl de zyd- Vederen met de zelfde Kleur geprenkeld en
getipt zyn. De Keel is fonder den'B'k, geelagtig wit, en heeft kleine zwarte
-V4akker& De Hals* daar onder, zo w'l als de Borft, is* verchooten Oranjekleurig fi ovfdwate gtekehd met halfnfiswyze zwarte Vlakken, waar van de punten opwaas: ftili Ondr het zwarte en Oranjekleurjge van de Boril is ook wat
wit^gemetigd. Het overige der onderite Vlakte, vh de Boril af tot aan de Dekvedis onder de Staar, is wit met wat Roomklrigs gemengd, en tevens met even
odnige Vakkeri^ -als de Hals en Bor, bezet. De Pooten zyn van boven over
de Kniejen tot aan de Voereu gedekt met Haairagtige bruine Vedefen, welke weggris haare fyne dwars-Streepjes zig als geaderd V0Ftoften. De Voeten zyn bruinjfd en h|&n de dfie voorwaards ftaande Vingefs gehakkeld aan ieder zyde; doch
de agterile Vinger is f zyde gld, met ee zeer lange zwarte Klaauw, gelyk de
deren.
Ik lld deezen Vogel voor eeii Soort vfi Hzelhoen. Ik heb hem met alle be*
fehryvingen, welken ik van dit Glagt kon vinden, vergeleeken, en bevind, da
Ify zo zeer van dezlven afwykt, dat ik geloof hem voor eene tot nog toe niet bechrevene Srt te kunnen uitgeeven. Hy werdt my uit de Hudibns-Baay, doof
jfyn Vrind den Heer LiiiT, toegezonckri^ met een Berigt, dat hy zig in die
Landftreek het gfeeele Jaar onthoude. Deee Sooft van Vogelen leeft, in Noord-
Amerika, op laag vlak Land: in Efpa, daarentegen, vindt menze niet dan in
hooge Landen en op de Bergen, alwaf de Lugt, wegens de hoogte, zo koud
is als in de laage Laftdftfeefen van de Hudfons - Baay, die het bewoonde deel van
Amerika uitmaaken, dat frei'meeft naar *t Nrden legt. By de Autheuren treft
men, in de beichryving van dit Geflagt van Vogelen, etikel duifterheid en tegenftryfjigheden aan: waar van het meefte door den Heer WILLOGHBY, in zyne Ornithologie, by een verzameld is, alwaar men het van pag. 172 tot 178 kan nazien.
ggf>3j
|g
>
-.;..I P
af
A. T .XXXVIL |..';|-
-^ft-'
M (BS) Ifpida. CATESB. Carol I. T. 6p. RAJ. jv. 49. -Gen. 62. Sp< 7. Syjl. Nat. X. Gen* 56. Sp. 3. 'Nat.
N. 2 & 184. N. 14. Ifpida Carolinenfis criftata-BRiss. Hi. I. D. IV. Sru|* bladz* 404.
U%
v
> V. p. 512. Alcedo Alcyon. LINN. Sy. Nat. XIL '#
| S
. $1
H 2
32;
VERZAMELING
UITHEEMSCHE
VAN
derdhalf Duim lang en zwart, de Oogn zyn groot: de Kop is met lange blaauwagr
tige Vederen bedekt. Onder het Oog heeft hy eene witte Vlak en nog een andere
aan Y Grondftuk van de bovenfte helft des eks. De geheele Oppervlakte des Lighaams is donkerblaauw. De Hals is wit, met eene breede donkerblaauwe dwarsflreep, waar onder de Boril vuilrood verichynt. De Buik iswit. De Slagpennen:
der Wieken zyn zwart, doch hebben ook eenig wit aan de binnenfte Baarden, die:
bovendien eenen blaauwen en zwarten zoom met witte dwars - Vlakken voeren ;
doch men kan zulks alleenlyk, wanneer de Wiek uitgeipreid is5 befchouwe.n. De
Staart is donkerblaauw en aan het End wit, gelyk de meefte Slagpennen. Hy heeft
vier Vingers, van welken maar ne agterwaards ftaat., Zyn Geluid, zyn eenzaame ophouding aan de Rivieren, en zyn Voedzel, maaken hem den Engelchen Ysvogel gelyk. Hy vreet niet alleen Vichen, maar ook Haagdiilen. KLEIN geeft 'er
den naam van Ruigkop aan.
De Smalbladerige Kaaffefineer- of TJ^afchboom *n Carolina (*).
Gemeenlyk zyn dit maar kleine Boomen of Heefters, die byna de hoogte van
twaalf Voeten en kromme Stammen hebben, welkie hunne Takkeh ongeregeld over
den Grond uitbreiden. De Bladen zyn lang, (mal, en zeer ipits ; aan eenige Boomen grootendeels, aan anderen in 5t gehel niet gehakkeld. in Mey zyn de kleine
Takken overhoeks bezet met langwerpige trofleii van zeer kleine Bloemen, die ingedaante en grootte naar de Katten der Hazelaaren gelyken, van eene rood en groe-*
ne Kleur. Hier op volgen Druifttofln van kleine Beien, die blaauw zyn, zo digt
aan elkander ftaande als de Druiven. De Kern teekt in eene langwerpige harden
Steen, die met eene vette Meelige Stoffe overtoogen is, welke het Wach of Smeer
uitlevert, daar men op de volgende manier Kaaren van bereidt
In November en December, op welken tyd de Beien ryp zyn, begeeft zig een
Man, benevens zy ne Familie, van Huis 5 op een Eiland of een aan de Zee leggende Zandbank, alwaar deeze Boomen in menigte groeijen, en neemt Ketels met zig
om de Beien daar in te kooken. Aldaar maakt hy zig van Palmboombladen eena
Hut, om, benevens zyne Huisgenooten geduurende zyn verblyf aldaar, 'twelkge**
meenlyk drie of vier Weeken duurt, daar in te woonea De Man kapt de Boomen
af, en de Kinderen vergaderen de Beilen in een Schottel, waaf op zy dan verder
Water gieren, en die zo lang kooken, tot dat de Olie 5er boven op zwemt, welke
alsdan in een ander Vat afgeichuimd wordt. Dit herhaalt men zo dikwils, tot dat 'er
geen Olie meer overblyft.. Wanneer dezelve vervolgens verkoeld is, wordt zy zo
ftyf ais Wach, en krygt eene vuilgroene Kleur. Dan kookt men deeze Stoffe
nog eens en zuivert dezelve in Koperen Ketels, \ welk dezelve doorchynend groen
maakt. De Kaaren, daar van gevormd, branden lang, en geeven een aangenaamen Reuk* Gemeenlyk wordt ||| een vierde deel Smeer onder gedaan, en dit doet
deeze Kaaren helderer branden.
^^K^B"
p L A A T
'
XXXIX
'.., |fK
>
^Mat
E N j Z ELDZAAME
VOGELEN,
33
dat zyn Staart wat langer is. fly heeft den JBek zwart; de Neusgaten zyn gedekt
met kleine witte Vedertjes, die voorwaards gepunt zyn. Het onderfte deel van den
Bek heeft aan zynen Wortel 00k witte Vederen, van welken een imal Kringetje
om de Oogen ftaat. Boven ieder Oog is een ilappe Wenkbraauw, die maar van
onderen vaft zit, gaande wederzyds over de Kruin van den Kop in de hoogte. Dezelve is een Duim lang en een half Duim breed: zy ziet 5er uit als Pluis, of als de
Huid die het Oog van eenen Faiiant-Haan omringt, en heeft een ichoon roode
lleur. De Kop en Hals zyn roodagtig bruin en hebben fyne zwarte dwars-Streepjes; doch van vooren aan den Hals zyn 00k eiftelyke witte Vederen. Het middelfte
deel van de Rug is, gelykerwys de geheele Wiek, wit; de Schaft der grootfte
Slagpennen, welke zwart is, uitgezonderd. De gevlamde Veders* onder aan den
Hals, hden niet eehsklaps op, maar vertoonen zig ok hier en daar, op \ begin
van de Rug en wederzyds, tuichen dezelv eil de Wieken. Ook ftaan 'er eenigen
op de Born, en in de Dekveders boveii aari de Staart. De. twee middelfte Staartpennen Zyn overdwars bfuin en Z\tfrt gftreept,.gelyk die aan den Hals, eriz.: de
beide wederZyds aan deZelveri volgende zyn wit ; de overige buitenfte Staartpennen
Vilbruin f zwart, hbbende witte Punten. Het Lighaam, d Zyden, de binnerifte Vlakte der Wieken, de Dekveders onder de Staart, de Pooten en Voeten
zyn, tot aan het End der Vingeren, t'eenemaal bedekt met witte Vederen, doch
die aan de Pooten en Voeten itaan gelyken meer naar Haain De Klaauwen zyn
bruin en taamelyk lang, maar tevens regter dan men dezelven gewoonlyk vindt in
het Pluimgdiert.
By den Heer HANS SLOANE is deeze Vgel opgfet te zien, e naar denzeven
heb ik myne Afbeelding en bcchyving gemaakt. De Heer LIGHT, die eerft kortlings uit de Hudibns-Baay irl Engeland terdg gekomn is, zeid*, toen hy deezen
Vogel zag, dat dezelv eeh Haan ware, glyk die in 5t Voorjaar, wanneer hy de
witte Kleur verlieft en weder bruin wordt, zig vertoont: aangezien zy des Winters Sneeuw-witte Vederen hebben, uitgenomen de buitenften aan de Staart, welke zwart zyn met witte Punten. In ?t Voorjaar beginnen zy te veranderen, ea
worden op de bovenfte Vlakte bruin, terwyl het Lyf grootendeels wit blyft.
De Heer LIGHT heeft een dd^er Voglen van de Hud/ons-Baay medegebragt,
die volkomen wit was, en my denzeven preent gedaam Hy hadt her ldar in
de Winter gechooten, en verzekerde my tevens, hoe hy voorzeker wift, datzig
deeze Vogels tegen den Avond in de Sneeuw ter rufte begeeven. In dat Land is
de Sneeuw zo lugtig als fyn droog Zand. Zy blyven de geheele Nagt over daar
in, doch met den morgenftond vliegen zy regtop in de hoogte, om de Sneeuw van
5
t Lyf te chudden. Hy heeft ze dikwils dus zien opftygen, en hiinne Drek in de
Sneeuw-Legerftee gevonden. Hy voegde 3er by, hoe men waargenomen hadt, dat
zy in den Winter maar 5s morgens en 's avonds vreeten, doch omtrent den Middag zig
in de Zon zetten. Het zyn Inboorlingen van de Hudibns-Baay, alwaar zy broe?
den en zig het geheele Jaar door ophouden ; doch bovendien zyn zy zo wel in Amerika als in Eufopa gemeen. Ik heb dergelyke uit Noorwegen gekreegen, en in alle
Vogel -Hiftorin worden zy naauwkeurig befchreeven, met het byvoegzel* dat zy
zig in Switzerland, Spanje, Italie, enz. op het Gebergte onthouden. Een Patrys
is deeze Vogel eigentlyk niet, maar van de Soort der genen, die wy Berkhoen noemen, zynde de Lagopus Avis van ALDROVANDUS. In zyn Wintergewaad vindc
men hem by WILLOUGHBY, pag. 176, bechreven. Aan den Vogel, naar welken ik, als boven gemeld is, myne Tekening heb gemaakt, waren de roode
Wenkbraauwen veel grooter, dan aan alle anderen, doordien menze, wanneerde
Huid droog is, in eenigen naauwlyks beipeurt* Ik heb 5er niettemin zeer veelen gezien ; des ik geloof, dat dit een oude en volkomen opgegroeide Haan geweeft zy.
Wy worden gewaar, dat de Kmmen, in onze gewoone Hoenders, in \ Voor-
///. Deel
34
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
jaar veel grooter en rooder dan 's Winters zyn. Dewyl het my voorkomt, dat eenige dingen, die ik ten aanzien van deezen Vogel ontdekt heb, gantch nieuw
zyn; 20 geloof ik, dat de Liefhebbers mynen arbeid niet voor overtollig houden,
noch het uitgeeven van hun Geld beklaagen zullen, ofchoon dezelve reeds overlang
bechreeven en aan de Liefhebbers niet onbekend zy. De Heer ALBIN heeft hem
niet gekend.
I1
P L A A; T
XL.
PA" Wfk. P L A A T
"iE
(40) Gallnula Americana. Ralus Amerianus. CACarol I. T. 70. Biuss. Av. V. p. 175/ Rallus
Virginianus. LINN. Syfl. Nat. XII. Gen. 92. Sp. 10.
Nat. Hifi. I. D, V. STUIC, bladz. 285.
(*) Gentiana Virginiana Saponaria folio, Flore cjfueo longiore. Hift. Oxon. III. p. 484. Tab. 5. Sea.
21. Centena major Virginiana, floribus amplis ochroleueis. PLUK. Alm. 16. T. iStf. Gentiana Saponaria.
LINN. Spec Plant. II. p, 330.
(41) Otis mas. EDW. AD. II. T. 73, Tarda. ALB.
TESB.
De
Av. III. pag. 36. T. 38, 39. Otis five Tarda Avia
ALDROV. Ornithol. IL p. 85. T. 89. GESN, 4V, 484.
WILL. Orn. 129 T. 32. BRISS. AV. V. p. 18. Otis
Tarda. LINN. Syfl. Nah XII. Gen. 95. Sp. 1, Syfl. Nah
X Gen. 85. Sp. r. Gewoone Trapgans. at. Hi. h
D. V. Stuk, bladz. 288.
(*) [Hier tot een vierde vrkeind, moet hy Na-
EK
ZELDZAAME
V O G E L E N.|
3?
De Bek is helder Hoornkleurig en trekt wat ftaar het geel : de Oogen tsy Oralje-geel: de Kop en Hais ichoon helder Achgraauw en ipeeleft in 5 blaauwe. Van
vooren is de Hais in \ midden gantch helder of wit. Aan de zyden van de onderfte
helft der Snebbe heeft hy lange Vederen, welke gelyl^een Knevelbaard terugWaards
gaan, doch aan het Wyfje ontbreeken. Aan de zyden van den Hals vertoont zig
de kaale Huid, welke Violetkleurig, en, wanneer de Hals fterk uitgeftrekt wordt,
van de Vederen bedekt is. Midden op de Kruin des Kops vertoont zig iets Oranjekleurigs. Doch, h gene het wonderlykfte in deeze Vogel is, heeft de onlangs overleeden Heer DOUGLASS, Doktor der Geneeskunde en Medelid van het Collegium
Medicum, ontdekt; een eurs of Zak naamelyk 5 waar in friich Water door hem
bewaard wordt, om zig daar van te bedienen, als hy zig in drooge en ver van Water afgelegene plaaten bevindt. Deeze Zak heeft zyne Opening onder de Tong,
tuichen dezelve en de Oiderkaak. By A wordt deze Zak opgeblazen vertoond.
Ik heb daar ir eer de Kop afgeheden werdt, voile zeven Pinten Waters, die
bmtrent zeven Ponden van oris gewoon Gewicht uitmaaken, gegooten, eer hy oyerliep. B wyft de Strot of Lugtpyp aan, en C de Keel of Zwelgpyp. Aan het Wyfc
Je ohtbreekt deeze Zak (*).
Het agterfte en onderfte deel van den Hals, de geheele Rug, de Stuit, de middelfte Vederen van de Staart, gelyk 00k de kleine Dekveders der Wieken, zyn lichtbruin of Oranjekleurig en overdwars ichoon zwart geftreept, maar opeenige plaatfn onregelmaatig beiprengd met zwarte Vlakken. Het Dons, aan de Worteis der
Vederen, is over Y geheele Lyf ichoon Roozerood. De zyd-Vederen van de
Staart zyn wit, doch hebben tevens iets bleek Oranje-geels en blaauwagtig Achkleurigs. Ook toont zig aan ieder by de Punt een zwarte dwars - Streep. In
eder Wiek heeft de Vogel twee-of drie-en-dertig Slagpennen. De zeven of
agt eerlen Zyn donker Achgraauw met witte Schften ; daar op volgen omirent
vyftien, wier G rond ten ha ven wit, doch het overige benevens de Punten,
fcwart is : hoe nader zy aan h Lyf ftaan, hoe minder donker het Zwart is, yt
welk in de vyf- of zes- en- twintigfte Slagpen geheel verdwynt. Daar op volgen
vyf of zes geheel writte, en de overige drie of vier, die naaft aan de Rug ftaan,
feyn daar mede eenkleurig. Het gantiche deel van de Wiek, dat op de Borft en
het Lyf legt, is wit met eenig helder Achgraauw daar onder gemengd. Dit Wit
belaat de ruinte onder de Wiek, wanneer dezelve geflooten is, van den Schouder
af tot byna aan het end der Wiek, geheelenl. De Borft, het. Lyf, de Schenkels, de Dekveders onder de Staart en de zyden onder de Wieken, zyn t*eenemaal
wit. De Pooten zyn grof en met kleine Schubben bedekt; de Voeten dik en kort.
Zy hebben een ronden Hil en drie Vingeren, welke altemaal voorwaards uitgeftrekt zyn, hebbende dikke niet zeer pite Klaauwen. De Pooten en Voeten zyn
vuil Vleechkleurig, wat naar het Aichgraauwe trekkende.
Zo iemand aangaande de Ontleeding van deezen Vogel een ig Berigt begeert, hy
behoeft maar de Memorin van de Koninglyke Acadertue der Weetenichappen van
Parys, van de Jaaren 1666 tot 1699, in het Tweede Deel van den=Derden Band,
pag. 101, na te zien, alwaar men de Anatomiiche befchryving van zes Mannetjes
frapganzen vindt (f). Daar in is nogthans geen agt gegeven op deeze zonderlinge
bewaarplaats van Water, wier voornaamfte nuttigheid, naar myn gevoelen, daar
in beftaat, dat het Wyf je, wanneer zy haar Eijeren uitbroedt, en de Jongen, eer
zy nog vliegen en Water haalen kunnen, daar uit voorzien worden.
lk heb deezen Vogel, friich en wel gefteld, van den Heer DANIEL GWILT in
de
(*) Pe maat van *t Zakje nehmende, dat hier by
A is afgebeeld, kan ik evenwel niet berekenen, dat,
fehoon raen het viermaal zo lang en breed begrypc,
I 2
36
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
XLII.
L A A T
XLIIL
De ppyfjes Trapgans (43).
Deeze Vogel was, wat de grootte aangaat, van het Mannetje zo zeer verichillende , dat ik hem voor eenen Jongeh nog niet volgroeiden Trapgans, zou gehouden hebben, indien ik hem niet in 't begin van de Meymaand te Londen gekogt
had, op welken tyd, naar ik onderftel, deeze Vogels of nog piep-jong of reeds
geheel volwafln zyn: het welk met alle my in Engeland bekende Vogelen, nog
lang
. (42) Pluyi.alis vociferas. CATESB. Carol. . T. 71. Piaviahs Virgimana torqoata BRISS. A.V. p. 68. Charadnus vodferus. LINN. Sy. Nat. XIIGen. 88. Sp. 3.
Syfi. Nat. X. Gen. 7p. Sp. 4. De Schreeuwer. NaP.
&F\V'&K1,adz"-255- 1 r.
Frut
CU
atl
F nbus pi
Puno
?rfiSlT.^
^ 71. An "
catis
verla
dilpohtis, CATESJB.T
Carolf'TI. T.
EN
ZELDZAME
V O G E L R
37
lang voor dat zy den Oudrdom van een Jaar berikt hebben, plats hft. De uit*
gefpreide Vlerken van deeze Trapgans hadden, van \ eene tot het andere End, maar
de langte van 66; aan het Mannetje, daarentegeri, wel van 88 Duimeri. Duswa
ren 00k aile de overige Lighaamsdeelen naar evenredigheid kleiner. Wanrier men ,
nu, het ondericheid in Lighaamelyke grootte, tuihen dit Wyfje en het voor befchreevene Mannetje, x(ri\ weeten, 2:0 moet mefi alleenlyk de Terlingen zoekln vari
de gedagte getallen; door dezelven eerii jn zig zelf, en dn nog eens met het zlfdegetal, te vermenigvldigen. Dus krygt men 287496 en 68472; waar uit blykt,
dat het Wyfje meer dan de helft kleiner is dan het Mannetje: eeri ondericheid z
groot, als ik nooit tulche de beide Sexen , in eenig andere Soort van Vogelen
waargenomen heb. Zo zyn, integendeel, 00k onder de Roofvgelen de Wyfjes
doorgaans grootr dan de Manntjes.
De Bk van deezen Vogel heeft even de zelfd gftalt en kleur, als iri de Man*
netjes Trapgans. De Tong is zeer pits en aan de'zyden gehakkeld: de Bek vari
binnen bleek Vleefchkleurig. De Water-Zak mankeerde geheelenal, en onder de
Tong was voor dezelve geene 2odanige Opening, als in het Mnnetje. De Oogert
yn Oranje of Goudkleurig. De Kop is vulbruin en trekt nar h Aichgraauwe*
uitgenomen de Kruin, die zig ichoon Oranjekleurig vertoont met Zwarte dwfs*
ftreepjes. Het voorile van den Hals is blaauwagtig Afchgraauw: zyn agterile deel,
d' Rug-, Wieken en Staart, zien 5er uit als in het Mannetje, doch zy niet zo helder van Kleur. De Wiek is van deszelfs Wiek daar in verlchillende, dat haar Rand,
die op de Borl en het Lyrlegt, met zwarte Vederen bedekt is, en het witte, dat
Jangs de Wiek, wanneer deelve geiloten is, loopt, heft o veel breedte niet als
in den Haan. De zyd-Veders van de Staart zyn aan beide Enden wit: zy hebben
in 5t midden ene roodagtige VJak en digt aan 5t uiterile End afgebroken dwarsStreepen. De Slagpennn zyn, 0 ver zy zig onbedekt vertoonen, zwart, doch
haar gronddeel is wit. Jnwaards zyn de Wiken, feo wel als de geheele onderfle
Vlakte van het Lyf, even als in 5t Mannetje, wit. De Pooten, Voetenen Klaauwen, komen, wat d geftalte en kleur belangt , in het Wyfje "en Mannetje met
elkander overeen*. Eenige weinigen vari de grootfte Slagperinen hebben witte
Schften.
I Van deezen Vogel hadt WILLOGHBY reds een krte Befchryving gemaakt, eri
in dezelve, wat de maat der langte van den ek tot aan het end der Staart aangat,
welke hy op zeitig Duimen begroot, eer mis gtaft. ALBIN, die hem nchfeef,
heeft den mislag voortgeplant, 5t welk tot en bewys dient, dat hy den Vogel tiiefc
onderzogt, ja moogyk zelfs niet eens gezien hadt: want zyne Afbeeldingen, die
van het Mannetje zo wel als van het Wyfje, zyn uit de Plaat, wlk zig in de Memoriri van de Akademie van Parys bevindt, genomen. Aart Zyn Wyfje heeft hf
die lange Veertjes aail den ek, f Knevels gegeven, welke het Mannetje maf
alleen heeft, en van het Wyfje is door hem geen woord tt bechryving gezgd,
dewyl hy in geen Autheur dienaangaande iets vondt, dat hy kon naichryven:
*weshalve het zeker is , dat de Afbeelding van zyne Wyfjes Trapgans louter uit
het hoofd gemaakt zy.
Tenfryl deeze Vogel zo veel voornaame Eigenchapper heft, eri het ons ri een
volkomen Berigt daar van ontbreekt, gelyk 00k de ontdekking van den Waterzak
geheel nieuw isj zo hope ik, dat de Liefhebbers de mededeeling myner Afbeeldingen en Befchryvingen voor geenen overtolligen Arbeid zullen houden. De Heer
WiLLOUGHBY zegt, dat zy op Koorn, Zaaden van Kruidn, Kool, Paardebloems*
Bladen eri dergelyke Kruiden, aazen. Men treftze in opene en vlakke Landftree*
ken, in vericheide deelen van Engeland, aan) doch inzonderheid in de Vlakte vari
Salisbury : weshalve ik 00k kdeeze Afbeelding, in *t verichit, met de oude StoneIII. Deel.
K
W
.38
VERZAMELING 'VAN
UITHEEMSCHE
^ V'^.
';; '.P
L A
A|T.|
XLIV.
\"-
|: '
. . ;/
ENZE L D Z A AM E
vo
G:E L E N.|
-, '.1 P
A.|
XLV
::. "'"^>- :^
K 2
40
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
|. /
PL
A |
XLVIL
"
zyden
() Keratophyten Dichotomum fufcum. CATESB. Carol l. T. 73* An Gorgonia elongata. LINN. Sy. Nat.
.XII. Gen. 341. Sp. 7. Roode Zee-Boom. Nat. Hi. I.
D XVII. STUK g bladz. 330.
(47) Turtur Indicus fufcus. EDW. AV. I. T. 76.
Columba fubfuca meda, Iride croce, Palpebris imfrirais cruleis. BROWN Jam. 468. Columba ndica.
BRISS AV. I. p. 105. Columba leucoptera. LINN. Sy/i.
Nat. XII. Gen. 104. Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 92. Sp
14. Nat. H$. I. D. V. STUK, bl. 449.
EN
ZELDZAA ME
VOGELEN,
41
&yden van den Hals, eenen Purpergloed hebbem Het boveniie van de Rug, de
Dekveders der Wieken, en eenige naaft ah \ Lyf ftaande Slagpennen, zyn donker
roodagtig bruin, .en ipeelen dik^ils in het blaauwe. De buitenle f grootfte Slagpennen zyn zwart.* doch wat helderer aan d Punten : de middelile wart b met grote witte Tippen, gelyk 00k de Dekvederen, en dit maakt een chuine Streek dwars
over de Wieken. De binnenzyde der Wieken, de Buik en de Dekvders onder
de Staart, zyn fierlyk bleek blaauwagtig Alehgraauw: het laagfle deel van de Rug
en de bovenfle Dekveders van de Staart zyn dohkr fchgraauw. De twee middelile Staartveders hebben het zelfde bruin als de Rug en Wieken, en al de overig
Veders, aan ieder Zyd, zyn donker Aichgraauw met witte Tippen van omirent een
Duimbreed lang. Dikwils wipt deeze Vogel zyn Staart zeer ichielyk op, \ welk
k in andere Duiven niet waargenmen heb. De Pooten en Voeten zy gedkt met
roode Schubben : de Klaauwerl bruin.
Myne Aftekening is gemaakt naar een leevenden, en ten opzigt van zyn Pluima*
ge wel geftelden Vogel, di aan den Schildknaap TAYLOR WHITE toebehoorde.
Mengaf my berigt, dat dezelv uit Ooftindie kwam. Ik kon nergens de Bechry*
Ving vinden van een Duif, die met deeze oVerefenkoniilig ^as.
-;':'
p L A A t-
Lviit.?aBB 19^
IIL Deel
CATESB.
Carol L T. 74*
4*
VERZAMEMNG
VAN
UITHEEMSCHE
Van Tg gee ven. Dit Brigt heb ik van geloofwaardi^e ^Luiden-bekmen, doch self
hun niet zien aatzenj 20 dat m het Gvoelen der gehen, die zeggen^tat jtffVw
chen, en ift jfl bjpMar Aalen vreeten, niet wederleggeo;r^ Ook^hynt Dr.
GREW met zy ne glibberige Prooy, om welke vaii fc^ftbuden de Tlhden gefchikt
waren, iets dergeiyks te hbben willen aduiderilf
De vlytige Heer Dolor ]i|DouGLASS'4eeft d geleerd Wereld, door eene by*
sondere en omftandige Bnryving van deezen Vogel, aan 2ij^rplij|t gemaalHs
Zie Nomm. 550, van defhilofophifche Transaren.
Een zwar te HoornngligcZee-Hoeer (*).
SS
Sit '
'$$$ II? !
"Ss^fe^i?^''" Misffi^ v^2|3
DeeeSoort is van de voorige verichillende door haare zwarte Ker> en dat zy
een dikker Boomagtigen Stam heeft, welke door het midden van de Plant heen gaat,
verdeeleq^e zig in verchei<^e grote Takken, uit welken kleinere Twygjes voortkomen, di^krommer eu dunner dan aan de overige zyn: zo.dat zy zig in 5t alg^
meen jg^yk een Bladerlooze Boom vertoont. Zy groeit insgelyks tuflchen de gezegde Eilanden op de Rjptien onder Water.
EDW. AV.
II. T.
;,;.,
EN
$!l heeter Landen in de Zudelyk,;<Jeelen van Enrop5komt, en vaii?welken ALDROVANOUS de Ierus Plinii paaktveeJgelykheid heeft::' doch- ik heb den xnfyd tt
ondercheiding de 2fydrtkoppig gehten , alzo d ander den gheelen Kop.gel
heeftj| uitgenomen een ovarte Sfreek, die wederzyds van den hoek des: Beks naar
de Oogen loopt. In deeze fcyn de Dekveders. der Wieken wart, doch aan den
iiynen geel. Het Lyf is, in beiden, t'eeriemaal geel, en fcy koien beiden in Bengale voor, weshalve fcy ook beiden den naam van Indifche mgen voeren. Die het
! ondercheid tufchen den een en anderen begeereri te zien, zulieft genen in WILLOUGHBYS Ornithologie , bladz. 198, onder den naam van Wielewaal zeer wel*
doch ilegter by ALBIN voorgefteld vinden, in deszelfs Vogel-Hiftorie, het Derde
Deel, pag. 19 j alwaar hy hem den Bengaalichen Geelvogel noemt, doch welken hy,
volgens zyn eigene bekentetiis, maar uitgeichilderd heeft gezien. Myne Aftekening
Van deeze beide Vogelen, heb ik naar ht Leven en volgens volkomene Ofigineeleri
gemaakt. De hier voorgeftelde Vogel zal, zo ik geloove , den Liefhebberen iii
dit Wereidsdeel geheel niuw zyn. Ik heb in gene Natuurlyke Hiftorie of Reisbeichryving eene Afbelding of eenig Berigt van denzlven gevonden.
Tak
"
bacfe. 190.
(*) Prunus Buxi folitf cordato, Fttiftu nigfo rotim*
do. CATESB. Carol I. T. 75.
L 2
VERZAMELING
VAN
VOGELEN.
Takke digt aan den Grond, die zig vry ver uitbreiden. De Bladen 2yn 5io ftyf al
*3e Bladen van Palm, en hebben ook dergelyke grootte, met eene uityding aari
^t End. De Befln hangen, aan de kleinfte Takjes, aan Steelen die maar een half
Duim lang zyn. Zy zyn Kogelrond, wat grooter dan een zwarte Kers of Kriekj
l>kauwagtig zwart, en bevatten eenen enkelen Steen.
Tat. I
Birteo cmeretLS
er ajcMuriee x?uf]c
-it air.
La Bttze C en bree
te
i-. ^ !..
^:
mrprfarbegVfjtpaiie
Tat.n.
Hirttndo purpure L.
WS
TaVm
es<6s?r-.
~N 3.M7l,
J*dl +felu77nann,
xups, or &naa, ,
er mit entiben
^CM-CU
Tah.W.
Mi
N4 mmi
eir^cua^.^frrtmi,
TafcV.
er rletujte etmfaDer.
Lantus minimus.
MM
Mulcicapa Nigrefcens
Tab .VII
N..7.J22&Z
Tat .VIII
MufcicapsL fufca.
PetitPretieur deMouckes b run
N.. 8.SF2&2.
Tab. DC
BT
Tab.X
Le Tyr an
Tat) .XI
CUCILTUS
In da cut mjrer
crthe \lte^enftecffer.
Muicicatpa Rubra.
N?. M3L.
Tat. XII
Tab.Xffl.
TS115MIU.
Tab.xiv:
ParuLS Crt&tu
N.. i4fjzfl&u:
JVIeXan<re liuppee.
Tab .XV.
>
Mm
(X\X\
&sm
1ST.0. 3SM1IH.
Le Dtxc :
Tat .XVI.
N JUllaL.
Tab.xvn.
teyoffie tuet
-salas**
.-
S^^s
i ^ dutrLs
uL -WAS, Le-hTis.
te t3rommtjcne Jtete*
Is.
S"!
11
Mm
mrn--
"'
'$&#*
Partis B aliameafis
Mefange deBabam'
Tab-XIX
Ifetteoue l
Tat). .XX
Tab.XXI
er-BCJ-^aof- DBt, ober feme (UtispeCcer
xctratertmete
Tab. XXII
/-
f-ri
Tab. XXIII
te CJraltltlche
'A
Pica Brafilenis
L e Toucan ou la Pie u Br el
Tab. XXIV.
e amencantpepfUfe mtt
1$.4 MTfed
1' A
I'at.XXV.
lrauTODTttter (twiutltieeryt-.
Pieus,viridi,capite cinreo
XXVL
Parus luteum
M. efanjre jautne.
T$m~6M'lfcl.
TakXXVlI.
t-T
; ezeud.
/
icnv~2irU>, Sac, Cctej<Lueft.
-rw alian
'~c ' del,
11 v^h-iii'iSot^et
nv^^J^^^5^^
' T
J^erh.
blanc, a/w
N <7MlfwL.
1* Femelle \
laKxxvm
Parus frinpilaris
TX?.2SM7Al.
Jiefang* e -Pmfon
Tat. XXIX
iger ci)iue(i(cije^^ttianem)fau.
Le Paon-Phaifan de la Chine
Tab. XXX
L e Colibri
Tab.XXXI
Le PKaifan belles-couleurs.
^r jrluofttfnavyev mt
Tabxxxn
qreutl.
u.
Tab.xxxm
~N 33.fflle
ich es ^tffhccx\woi7i>)iein
Tab. XXXIV;
tr Park, -4J-4 :
Rutieilla Americana
TsT.. 3 4M^lmL I
Tab
$^T?
"?. 3SMlXa:
W&%
r^Jas xlerne
Tab.XXXVI
^%%Ww MU,
Tab XXXVII.
CCS
WW flccftct c WajUmiju
-''/V.'-K'V
N 37. Ml/ml
'
'
Tab. XXXVI
arr.
ff*ejccucL,
<^ ^,
Ifpid su
N&8MIU.
Li-Alcyon
Tab.XXXIX..
L a<^*opus
as tpetie
^rtrhuhu
kartT'ra/.Jac.i^LeJ, ^Laepzcka.
LSL
Perdrix blanclie.
raune
Tab. XL
alle *
Gallnula Americana
TahXLI
Olis,:mas .
-NT.^MTAel.
U Outarde Maie
($ c HH
er T^chre-ndibtv
Piuvialis vocrferus.
TaJb.XL'n.
Pluvieur Criard.
TakXLI
te ^ravvhemtt i
Otis foemellat
N?.43 MBu.
L Outarde Femelle
3XL
-N?.44M%.
Tat.xy.
^.^S.WIQ
cnxixncu) -tnoenico&itr
Tab.XLVI
'%^ahtymrtzm,'^Pi^^
H4wina.
amant.
TabXLVII
te :
braune tu5tantft?he ^-ube
Turtur, IndicuS/fuTctL
Tab XLVm
Tab .XXIX
iat> . L
*>H, Catahy
ait *w deixav,
~N.O.MTkaL
VERZAMELING
VAN
UIHEEMSCH ti ZLDZAAIVE
V O G ELE M
VI E R 'Df'D'''::E|E''JL
IF. DeeL
46
VERZAMELIMG
VAN
UITHEEMSCHE
- %
'^^^M-'^t^ : l"\.r
U ADdfi-T S&IT: Cr
L T 7tf W
K -
'
IM
Mufcca a fndca
*r ZEL DZ A A ME V O G ELEN,
D Engelicl^ Vogeljes, dieser *t nate mede overeenkomes, fcyn het Gbittihaai^
je en een klein ged* Vogeltje, dat nog geen naam heeft, zyide van den Btssr
WILLOUGHBY, in zym rtmbabgy r pag. 227, 228, bechreeven. Het myne krnt
met het eerigemelde in Kfeur en Vlakken der ^idken overeen, doch 5er ontfe^eekt
de Gotegeele Sftep op den Mop aan* zynde daarentegen bet Lyf heiderer ran
Kleur en de Staart langer. Met hat andere, dat op de Wieksn feene Vlakka fefefi,
komt het nog mimler overeen. Het iiyne chynt ook byna de felf grower te zyn
dan n van beiden. Ik geloof dat het behooren sal tot het Geikgt van die Vogeflies, welken WILLOUGHBY, in zyn Ornithology, pag. 2*6, Vygefl-eeters (Becca-%
go) tytelt y die gelyke Geftalte en Gtrootte hebben, doch van waken geen 20 !
Qten is als het hier afgebeelde.
%/'
'Vfl' '
:1|
P L A A Tf;-_ LIV. f ;
;
:
\f
Deeze Vogel is ongevaar zo groot als de voorgaande bla&uwe Reiger. 2*yne Sn$&
is rood: de Oogen hebben geele Ringen: de Poote en Voeten zyn groen: de
geheele Pluimagie is wit. Hun Voedzel beflaat in Viche, Kikvorehen, enz. Zy
onthouden zig*, gelyk andere Reigers, aan Ri vieren, Meiren erhMoerafln. lkge*
loof wel dat zy in Karolina broeden \ doch heb *er nook eenen in de Wkter gezien
Heeeragtige khaawgroene Ketniia, met Ahornbooms Bladen en J^leefchkleurige
Bloemen (*).
DitGewas maakt gemeerilyk vericheide Stammetjes van vyf Voeten hoog, met
Hreede, uitgeineeden , Wollige Bladen, gelyk die van den breedbladerigen Ahorn*
boom, met zes Inihydingen. De Bloertien groeijen troswys aan h end van den SteeL
Zy zyn bleekrood, met vyf Inihydingen. De Vrugt is rond en geribd, bykans zo
groot als een grote Hazejnoot, em bevat veele kleine zwarteZaden* Het groeitrtusichen de Rotfen op de Bahamaas-Eilanden.
i|Wc'-5'^::
'"
I. (54.)
- rdea albaIminor Carolinenfs. -CATESB.
fcf
Carol
I T. 77. rdea alba Rotro Pedibufque viridibus.
BRISS. AV. V. p. 435. Ardea aequino&ialis. LINN.
%fi. Nat.Xll. Gen. 84- Sp. 25. Syfi. Nat. X. Gen.
76. Sp. 19. Witte Reiger. Nat.I$. I. D: V. Smfc,y
b]$dz. m Doch LiNNiffiS' itelt de aanhaaling twylagtig.
(*) Ketmia frutefcens glauca , Aceris majoris folio
iongiore, ferrato, Flore carneo. CATESB. Caro!. I.
I T. 77. i -
' " Sf
M 2
4S
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
is heb ik het Vogeltje in dit poftuur afgebeeld. Het Zwart ftrekt zig van de Keel
een tfompe Punt op de Borft uit5 en van daar loopt lngs den Bulk een witte Streep,
welke allengs breeder wordtj zo dat de Schenkels en Dekveders onder aan de Staarfc,
geheel wit zyn > uitgenomen eenige weinige zwarte Vlakkn aan het agterile van
het Lyf. Wanneer de Wieken geflooten zyn, vertoont zig nogthan* vry veel Oranje aan de Borft. De twee middelfte Ve'ders van de Staart zyn geheei zware, alle de
iyd-Vederen Oranje-kleur aan | beging doch aan de Tippen * zo wel ais de Pooten,
-Voeten en Klaauwen, zwart.
De Heer COWEL, Heelmeefter in de Lombardftraat > heeft ftfy begunftigdmet
?
een gezigt vn dit Vogeltje, 't wek hy, met eenige anderen, Van Jamaika bade
ntvangen. In de Hiftorie van Jamaica, door Sir HANS SLOANE* vond ik 'er we
een befchryving doch geene Afbeelding van; naamelyk, in \ II. Deel, bladz. 3i2>
onder den naam van mar een Kanarie gelykend^ zwart en Saffraankleurigboni g
gelt je. De Heer CATESBY heeft 'er, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, ia
\ I. DEEE, bladz. 67, 00k gewag van gemaakt, en 'er een Afbeelding van gegeVen (*). Hy zegt : dat deeze Vogeltjes zig in digte Boflchen van Virginie onthouden, lautende zig alleerityk by Zomer zien, en dat de Wyfjes bruin zyn. Hy noemt
hetzelve Roodfiaartje, en, dewyl my deeze benaamiiig zeer eiged vorktoarh, H
ik hem hier in nagvolgd. De Heer SLOANE hadt 'er geen Engelfchen fiaam aari
gegeven. Aangezien het een Trekvogel fe in Virginfe, geloof ik zal het op Jamaika 00k zodanig zyn, alwaar het miflehien 2yne WinteHcwartiereri houdt: doch hier
Van heb ik geen Berigt gekreegeti. Deeze Plaat was reeds gemaakt eri mn met A
zetten ver gevorderd, eer ik my herinnerde, dat de Afbeelding zig in 5t Werk van
CAT^ESBY bevondt: anderszins zouik dezelve agterweg hebben gelaten; doch niettemin zal myne moeite, zo ikhope, niet geheel vrugteloos zyn,. aangezien 'er veele begunftigers zyn van dit myn Werk, die de Natuurlyke Hiftorie van den fcteei
CATESBY niet gekogt hebben (f).
Geelgefireepte zwarU gerekte Kapel (). j
if! De Kapel, hier afgebeeld, heeft my de Heer P. COLINSON ggvefi. Zy was
van Montierrat uit de Weftindin overgebragt. Zy heeft van boven geen andere
Kleur dan zwart met geele Streepen, uitgenomen twee kleine rode VJakjes, die
op ieder van de kortfte Wieken, digt aan het Lyf der Kapel ftaan. Op de oftderife
Vlakte vindt men de zelfde Tekeningen, doch, in plaats van geel zyn dezelven vuil
jRoozekleur, en de Grond of het zwarte deel is van nderen insgelyks vuil bruin.
"v:'"iM::--''
f. PL A AT
LVL
, V '" "."./'
LINN.
Syfl. Nat.
CATSSB.
Carol I
::.|g
N:|Z
E L D Z A A M E'l V O G E L E N. a
Vues met elkander verbonden. Aan de binnen - zyde is de middelfle Vinger Zaagswyze gekarteld.
Deeze Vogels onthouden zig aan friiche Beeken en Meiren, in de hoog en ver
van de Zee afgelegene deelen des Lands.
g
P
LVIL
im$
P
' ;
. - -,
LVIIf.
ir. Deel.
W^^^^^^^
I VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
&&0aS9i!QSS$9^^
LIX.
^S^P^fe..!
D
Y
v
>
y
m
de
Natuurlyke
erootte
vooro-pftplf
T
De ek is naar den Kon tnp VPABUTL A:U
L
6 " vuorgeiteir.
aen ivop toe redelyk dik, van boven een weinig krom, en loopt
in
fo,io
jj.
.EN
ZELDZAAME
in een pite Punt uit, zynde geheel en al wit van- Kleur. De Kruin en de fcyden
vanden&op, de bovenfte Viakte van den Hals, de Rug, Wieken en de Staart*
*yn alien doflkerbruin of zwartagtig , maar alle de Veders zyn ligterbruin gezoomd,
foet\vlk een artige mengeling formeert. De Keel, de onderile Vlakte van den
Hals, de orit en Buik, zyn heerlyk icharlakenrood. De Schouder van de Wiek is
van dergelyke Kleur, die lngs den Rand, met een klein Strookje, nog wat neder\*&ards loopt. De onderte Vlakte der Wieken is donker, de Dyn, het Onderlyf
ende Dekveders onder aan de Staart, hebben eene zwartagtig bruine Kleur. De
Staart is kort naar het Lyf te rekenen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn ligt
bruin. Aan ieder Voet flaan vier Vingers in de gewoone rigting.
De Heer BLEW, Bibliothecaris van de inner-Temple te JLonden, fereerde my
deezen zonderlingen Vogel, benevens eenige anderen: doch dewyl dezelven in vericheide handen waren geweel, eer hy ze in bezitting hadt, kon hy niet weeten,
van waarzy kwamen., Ik ben van denkbeeld, dat, Amerika zyn Vaderland is, alzo
3
er vericheidene onder.de gemeiden waren, die ik vaft weet, Amerikaanfche te zyn.
' J- '
"S P L.. A A T
LX. I -^^^^^^
if P
' /* w
T i LXi,i^^^^^^
N 2
52
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
fchynt, wegens de dikte en kortheid van zynen Bek, tot dat flag van kleine Vogelen
te behooren ( welke gemeenlyke Zaaden eeten. De Bek is wit; de Kruin en Zyderv
van den Kop; de bovenzyde van den Hals| de Rug, Wieken en Staart, zyn alien
van eene donkerbruine Kleur, met lichter bruin geichakeerd, om dat de randen
der Vederen zo donker niet zyn als het midden. Dus zyn ook de Wieken aan de
binnenzyde helder bruin. De Keel, de onderzyde van den Hals, de orft, Buik,
Dyn en de Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene bleek roodagtige OranjeKleur: de Pooten, Voeten en Klaauwen , bleekbruin. Ik heb dit Vogeltje gekreegen van den gedagten Heer BLEW, Bibliothekaris van de inner-Temple, die my
ook niet zeggen kon, van waar het kwara. Het was, met anderen, gedroogd be
waard.
De Goudgeek Manakyn (*).
W$ Het Vogeltje van de onderte Afbeelding is van het zelfde Geflagt als dat, het weik
onder den naam van Zwarte Mees met eenen Goudkleurigen Kop, in \ Eerfte Deel,
bladz. 32, is beichreeven, en op PI. XLI afgebeeld. \ Verfchynt hier ook in zyne
Natuurlyke grootte. De Bek is niet zeer dik noch dun, eerder wat krom dan volkomen regt, en in een Punt uitloopendei wit van Kleur. De geheele Kop, Hals, de
Borlen Buik, tot aan de Dyn toe,' zyn bleek geelagtig Oranjekleur : de Dyn
Oranjekleur en zwart gemengeld. De Dekveders onder aan de Staart, zo wel als de
Rug, de Wieken en Staart, zyn zwart, zonder eenigen verfchietenden Glans. Die
aan. de binnenkant der Wieken, benevens eenigen van de kleine Vedertjes der Wieken aan de Schouders buitenwaards, zyn vuil Oranje. Eenigen der binnenfte Baarden
van de Slagpennen zyn aan ?t Grondftuk wit, en dit maakt witte Vlakken op den bovenkant der Wieken, die echter, als de Wieken digt iamen geplooid zyn, verdwynen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin.
Dit Vogeltje bevondt zig, met het voorgaande, in de Verzameling van den Heer
BLEW. Ikgeloof dat hetzelve afkomftig is uit eenig gedeeke van Zuid-Amerika
digt .aan de Evennagts-Linie : want ik heb Aftekeningen van vier verichillende Soorten, welke gezegd werden uit de Holland/ehe Volkplantingen op ?c Vafle Land van
Zuid-Amerika te komen : waarondern volmaaktelyk met het hier af gebeeide overeenftemt, in Gedaante, Grootte en Kleur, uitgenomen dat het fchitterend rood
is en dit alleenlyk vuil Oranjekleurig : zo dat mooglyk dit myn Vogeltje het Wyfje en het andere het Mannetje zal zyn van de zelfde Soort. Van de andere Soorten
heb ik alleenlyk Aftekeningen gezien; des het tegen myne Voorftellingi by de eerile Uitgaave van dit Werk, zou ftryden, indien ik daar gebruik van ging maaken.
^^S':^'
||f
P L A A T
LXIL
Deeze Vogel is byna zo groot als een Gans. Zyne Sneb is tiendhalf Duim lang,
naar het End toe gekromd, aan den Kop zeer dik, doordien hy daar eenen Omtrek
heeft van zes en een half Duim (*). Het voorfte gedeelte van deT Kop is bTdekt
met eene donkerblaauwe Huid, welke geen Vederen heeft, en het agK t zo
weL
(*) Parus niger & fulvus. EDW. AV II T *o f
Manacus Aurantius. BRISS. AV IV p J *t
Surinamenfis. PET. Gaz. T. 46. f. $ Rnt Aureo
la. Syfi. Nat. XII. Gen. 115. Sp. 7 Parus Aurpnla"
Syfi Nat. X. Gen. 100. Sp. A. Roodkopie
'
Pje NaU
Hifi. I D. V. Stuk, bladz. 601.
'
(62) Pelicanas Americanus. CATESB. Carol I T 8r
Nuraenius Americanas major. BRISS. AV. V. 'p. 335.'
SiM^ Bi* M
~
%"??% ft - ?/ W. Wiu. Ornitb. 218.
;5t
^"S LocuIator- LN. Syfi. Nat.XII. Gen.
SriVv. -.
6
hi/Sr
T^.7^^S
teat van negen en een
f
d
J.' * dit is font, gelyk uic de Afmeecing
m Scht8 voor
llh kil,
S^aea Kop deezes Vo7
EN
ZELDZAAME
V O G E L E N. |
I 53
wel ais de Hals, bruin. De Wieken zyn groot, en aan haar gantfche onderfte gedeelte, van den Schouder tot het End toe, naar oogenichyn zwart, doch tevens
met Groen gemengeld. Het bovenfte deel van de Wiek is wit, de Staart 2wart,
2eer kort en aan 't End vierhoekig. Voor 't overige is't geheele Lighaam wit. De
Pooten zyn zwart en zeer lang. De Vingers der Voeten zyn imengevoegd door
middel van een Vlies, dochdat niet zo groot is als in de Eenden: want het ftrekc
zig legts tot aan het eerfte Lid van ieder Vinger uit.. De agterfte Vinger is geheel
los en vry, zonder zulk een Vlies, en langer dan gewoonlyk.
Dat deeze Vogel tot het Gelagt der Pellikaanen behoort, toont de Zak, die ziV
onder de Snebbe bevindt: hoewel dezelve doch maar klein is, en niet meer dan een
half Pintje Vogts bevat. Tegen 't end van den Zomer vallen gewoonlyk in Karolina zwaare Regens, en dan komen geheele choolen van zulke Vogelen op de open
Velden, die alsdan onder Water ftaan; doch voor November trekken zy weder
weg. Zy zyn zeer goed om te eeten, ofchoon zy van Vichen en andere Waterdieren leeven. Voor't overige is het een domme Vogel, die niet gaauw verfchnkt J en gemakkelyk gefchooten kan worden. 2y zitten menigvuldig op hooge
Cypreen en andere Boomen. Zy houden zig regtoverend, en laaten, waarfchynlyk gemakshalve, hunne zwaare Snebbn op den Hals ruften. Ten aanzien van de
Kleur heb ik tuflchen t Mannetje en Wyfje, geen onderfcheid kunnen vinden
[liLEiN geeft er den naam van Nimmerzat en Boom-Pellikaan aan].
'.''.;"'..
LA
LXllL
^^^^^8
'JV. Deel
J4
,ti
~
+*r* hui2e
hn\>7f> van dden Heer BLUNT, Koop*
*
^ g aHs overeenkwamen
raen, die ik eden heb en hooren 2.ngen,
lg^f maa
man in Goodmans-* lelds te Londen
de2eiven nu in ^
UJUai
'
, ,- ,
mpt AP Tpkeninff en het Bengt van den Heer IJAWK.IIV> ,
#1
i evening uc
Tonino- ome
die volmaakt aan t hcht
5
Leven voor my hebbende, verbeterde ik de-fekcning,
Q n-Jf
te knnnen ^eeven. By den Heer BLUNT werd ik onderngt, dar zy uit Uoltindie
VeLme^warn Dokter HENRY PLUMPTREE , Prefident van het Korandyk.
Idlegfe van Geneesheeren, zag deeze Vogeltjes by gezegden Heer, enhadt de
goedheid van my toegang te befolgen, om myne Waarneemingendaar op m \
werk te tellen.
|v'- . "ASC _ '-; >- De Chineefihe Paauw-Oog Kapel (*).
,
__jj
ff De Kapel, hier Levensgrootte afgebeeld, heeft de bovenfte Wieken van eerie
roodagtige Oranjekleur; de onderften een weinig meer naar Brum trekkende. Zo
wei de bovenften als de onderften zyn donkerbruin gezoomd, met zwarte Streepen. De bovenften hebben Iangwerpige donkerblaauwe Merken, lngs haaren voorften Rand, benevens een grote en kleine ronde Vlak op ieder Wiek. Van deeze
Vlakken is de buitenfte. Kring zwart, die daar aan volgt geelagtig, de binnenfte
blaauwj met een bleekblaauwe of witte Stip in't midden. De onderite Wieken hebben ieder een grote ronde Vlak, beftaande uit een zwarten Kring, met Geel daar
binnen, en verder Purperkleurig; aan de ne zyde zwart met twee witte of bleekblaauwe Vlakjes in $ midden, die langwerpig zyn. Bovendien heeft ieder onderite
Wiek nog een klein, rond, donkef Vlakje. Het Lyf, de Pooten en Hoorntjes of
Sprieten, zyn roodagtig bruin. De geheele onderite Vlaktc is donkerbruin, daar
de Vlakken van de bovenkant flegts flaauw doorblinken.
Deeze Kapel was uit China gebragt, door mynen Goeden Vriend, Kapitein
ISAAK WORTH, die my een Doos met Infekten van dat Land heeft prefnt gedaan.
?%h
LXIV.
|fcft;g!! .2;' %.
"$''*
m m. . b. XI. m bladz.
28
ma t %* ;
IP*
Xl Gea
WnKf*^;
^
' 77- SPW
at H
*&
**<
2> Wlttft
. lu |g z E
L D ZAAME
to G
E. L E
$gt tot tien Duim^ breed zyn, ilaande aan dikke, Sappige, ronde Steelen, van by
de vier Voeten hoog. Voorts chieten uit den Worte vercheide andere dergelyke
Steelen, aan ieder van welken 5 op het End 5 blaauw Blemen groeijen : doch de~
wyl ik geen gelegenhei.d had, om de Plant in haar bloefem naauwkeurig te onderzoeken, zo berigt ik maar alieen* dat op de Bloemen een Tros van groene Beien
volgt, die digt aan elkander zitten, en als eene Ananas- Vrugt zig yrtoonen. Deeze
Beflen worden nooit hard, maar vallen af wanneer zy ryp zyn, en komen in Kleur,
gedaante en vaftheid, de Kippers naby..
^^^*- ''<'
P- L- j A
A; T
LXV. /
.' .^ \,v
feS PLAAT
(6s) Emberiza fufca Americana. EDW. AII.T. 85.
Xanthornusnspgws; Bgss. Jv.lJ.^. i26.,^riolus me*^holicus. LINN. Syfi. Nat. X$.; Ge%$2. Sp. 17.
.Fringilla melanch^a. %$. Nat. X. Gen. 98. Sp. 7.
Droevige Vinlfe $& Hi. I. D* ^Stuk jbladz, 537.
56
VERZAMELING
P L
VAN
UITHEEMSCHE
LXVI.
#:.. ;
'/-...
,,f , P
L A
A T
LXVII. .
ffi!P* Pelore TObro 'Cau& longiflm, S. Friagiiia Africana macroura. EDW. AV. II. T. 86. Paffer
Vidua. BR1SS. A. IIL p. I20 T 8 f fe ?db Iildi_
K a1"/- Win.. Ormth. I84. T.45. Env
t 1,1*1?**% H"* W' Nat' XII. Gen. no. Sp.
sat. Hift. I D. V. Stuk, bladz. 527. R 49. 4.
V OG EL E
vor: de bovenfte is verkleind, om hem, benevens zyne Staart, in 5t geheel te kunnen vertoonen. Het is een zeet vlug aartig Vogeltje, van grootte ais een Moichy
daar de lange Staart, welke het opligt en weder zakken laat, een zeer vermaakelyke
vertooning aan geeft.
Deszelfs Bek is kort en naar evenredigheid zeer dik, laauwagtig of Loodkleurig
De Oogen zyn Hazelnooten4ileur. Degehele Kp is, benevens de Keel tot aa
de.Borft toe, zwart, zo wel als de Rug, Wieken en Staart, doch de Rand der grote
Slagpennen is war witagtig of Achgraauw. De Staart is,gelyk in andere kleine Vo~
geltjes,gefchapen,doch daar bo ven ontlpringt,uit de Stuit, als een tweede Staart, die
maaruit vierVederen beftaat, waar van de twee langrten dertien en een half Duim lang
en aan de Stuit drie Kwartier Duims breed zyn, doch allengs zo afneemen, dat zy
aan 5t end naauwlyks de breedte van een Kwartier Duims hebben. Tufchen deeze zyrt
tweekortere, wier langte zig tot zevendhalf Duim uitftrekt, en die op ?t meeft de
breedte van anderhalf Duim hebben, doch fchielyk vermallende twee dunne Punten
maaken ,die uit nevens, elkander leggende Draaden beftaan. De lange Vedrs zyn wat
krom, gelyk de Veders van een Haanelaart, en hebben dergelyke Dwars-Streepen, als wy in de gewaterde Zyden Stoffen zien, doch voor ?t overige vertoo.pt
zig niets byzonders in haar Kleur, alzo zy over \ geheel donkerzwart zyn. De
Borjfl is van een zeer donkere Oranje-Kleur; de Nek bleeker Oranje of Goudklur;
de Buik en Dyn zyn wit; de Stuit en Dekveders onder de Staart donker of zwart.
De Pooten, Voeten en Kkauwen, in gedaante met die van de meefte andere klei*
ne Vogetjes overeenkomende, zyn Vleeichkleurig.
Het wonderbaarlykft in deeze Vogel is, dat dfe'zelve van Kleur verndert en van
Staart beroofd is, mer dan zes Maanden in h Jaar. mtrent het begin van November verlieft hy zyn Staart en ruit, wordende dan van een gemengelde Kleur :
de Kp is by Streeken zwart en wit; de Borft, Rug en Dekveders der Wieken
zyn roodagtig bruin, met donkere Vlakken, byna gelyk de Pluimagie van een
Kwartel: de grote Slagpennen en Staartveders zwartagtig bruin j de geheeleBuik*
Dyn en Dekveders onder de Staart wit: de Pooten en Voeten Vleeichkleurig als te
Yooreru In deeze itaat blyft hy den geheelen Winter, zonder de vier lange
Staartvederen. Tegen 5t begin van den Zomer ruit hy wederom, dan beginnen
zy ne lange" Staartveders uit te chieten, en in Juny oft begin van July is hy even
de zelfde als hy in de voorgaande Zomer was. De bovente Afbeelding vertoont
hem in zyn Zomer-, de onderfte in zyn Winter-Gewaad. iff
Dit Weeuwtje was in hezhting van den verpligtende Heer HATTON, Woonend
in Laurence-Lane te Londen. Hy heefc hetzelv vier Jaaren in 5t Leven gehouden, en deszelfs Veranderingen zodanig waargenomen, als ik die heb bechreeven*
Hy maakte my tot een Getuige daar van, door my verfcheide maalen te verzoeken, om den Vogel in zyne verchillende ftaaten en tegen den tyd van zyne
' Vernderung-'te bechouwen ; geevende my ook.de vryheid, om 'er Aftekeningen van
te maaken, op welk een tyd ik het bekwaamii oordeelde.
41 Van Angola in Afrika was dit Vogeltje overgebragt. Het ichynt kortelyk door
ALDROVANDUS, in zyn 15 Boek Kapittel 23, beichreeven te zyn, doch is onge*
voeglyk, zo ik oordeel, onder de Moichen geplaatft, alzo het, naar myn gevoelen
eerder tot het Geilagt der zingende Vinken behoort (*).. Het gelykt, in zyn Win*
tergewaad, veel naar de Berg-Vink. Onze Landsman, de Heer WILLOGHBY
hee'ft in zyne Ornithologie, pag. 251, de beichryving van dezen Vogel ingevoegd
uit ALDROVANDS , van wien dezelve een Indiiche lang geitaarte Mofch gehetea
W-
"'"''^ffl' :*jlL
'-^^^
ir. DeeL I
'S
'^ 'WE
'
'i- '1
wordt*
s8
W>^
LXVII.
"
-IM is een grooter Vogel, dan de vorgaande bwine Wulp, kodJffloVjn grootce
den gemeenen Kraay naby- Zyn Bek is v geftdte als m de andere Wulpen e
van Eur bleekrood! Aan h Voorfte deel van den Kop en random de Oogen heeft
by een Huid, die van de zelfde Kleur is als de Sfleb, en Vederfoos. De Poorenzyn
igelyk-s bleekrood. Aan Y end zyn de Wiekefteen Dtom laug, **m, voor t
overige is de geheele Vog rood.
;
Zy houden zig aan de Kuften der Bafomaas-ilanden, en m adere deelen va
Amerika, tuTchen de Keerkringen op, en zelden ziet rflen arc nieer Zuid- of
Noordwaards. De Wyfjes zyn donkerf rood dan d MttUtitjWr
LXX.
EN
ZELDZAM E
V O G EL
felf
P 2
Z0
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
|P L A A
(71) Albatrofs maxima. Epw. Aa. II. Tab. 88. Albatrofs. ALB AV III. p. 76. BRISS. JO. VI. p. i2tfv
GREW W. T 6 U Diomedea exulans. Um.Syfl.
Nat. XII. Gen. 71. Sp. i.Syfi. NM. X. Gen. <55.Sp. 1.
"
'De
: ,;.
EN
ZELDZAAME
V O G E L jl "vi t
De Sneb is-van eene vuilgeelagtige Kleur, gelyk die van oude Beenders. On
der op de Plaat is dezelve in de Natuurlyke groorte voorgefleld, met haare Groeven en Streepen. De Neusgaten zyn zeer aantfrerkelyk* alzo die verheven bedek*
Eels hebben, met de Openingen voorwaards, gelyk in de Afbeeldingen is uitgedrukt. De Sneb is, by den Kop, op zyde een Peinig plat, en deeze platheid ver*
meerdert allengs naar de Punt toe, welke een krommen Haak maakt> De Kruin
van den Kop is licht Achkleurig bruin : het overige, zo wel als e Hals, Borl,
Buik> Dyen en Dekveders onder de Staart, als mede die aan de binnenzyde dei:
Wieken, is wit. Het agterite van den Hals, de Zyden onder de Wieken en de
Zyden van de Borft, hebben eenige, kleine, donkere, dwarsftreepjes door het
Wit heen loopende. De Rug is vuil bruin met dergelyke kleine zwarte dwarsilreepjes, en eenige grootere Vlakken van Zwart of Lodkleur. De Stuit is helder
bruin: de Staart Van eene blaauvVagtige Loodkleur , naar Zwart trekkende. De
Wiek is van de zelfde Kleur als de Staart, doch heeft de Slagpennen donkererof
volkomen zwart. De Rand, van het gedeelt der Wiek naar de Rug toe, is wit.
De Pooten en Voeten zyn Vleechkleurig. Hy heeft iliaar dri Vingers, welke allen voorwaards taan, zynde met een Vlies aan elkander verbonden. Ook heeft hy
een Vlies, loopende lngs de buitenzyde van de bitenfte en binnenle Vingeren
van ieder Voet'hetwelk ik in geene andere Watervogelen, anders dan aan de binnenfe Vingers van bmmign, waargenomen heb.
Ik heb twee opgezette Vogelen van dit flag onderzogt, welke in grootte en alle
andere opzigten overeenkwamen, daar ik Tekeningen van maakte. De een werdt
my getoond door den Schildknaap GEORGE HOLMES, Regifterbewaarder in den
Tower te Londen : de ander is in bezitting van den Her BENJAMIN COWELL* g
Heelmeeter in de Lombardfraat. ALIN heeft een Afbeelding gegeven van den
Bek van deezen Vogel: zie Zyn Werk over de Vogelen, Vol. Ill p. 76, en ik
geloof dat wylen Doktor JAMES DOUGLAS hem met de bechryving daar van verpligt heeft. Hy verwart hem met eenen in de Weftindien de Fregatvogel genaamd,
daar hy zeer mis in heeft: want,de Reizigers ovef dit ftuk raadpleegende, bevind ik,
dat zy den Fregatvogel als een veel kleiner Vogel opgeven,' en, di van den Alt>atros preeken, marken 5er een Watervogel van de eerfle grootte van : zo dat ik
in geenen deele kan toeftemmen, dat het de zelfde Vogelen zyn zouden.
Ik weet niet, dat 'er reeds een Afbeelding gemaakt en uitgegeven is, of eenige
bechryving van deezen Vogel, buken de Berigten der Reizigers, welke meeftenleels zeer oppervlakkig zyn y zo dat men zelden andere dan onvolmaakte denkbeelden van Natuurlyke Zaaken van hun krygt. Dus ordeelde ik, dat deeze myne Afbeelding en bechryving niet onaargenaam zoude zyn aan de begunftigers van myft
Vogelen-Werk.
Zy komen van de Kaap der Goede Hope, alwaar menze in grote menigte ver?
jieemt. Ik hoor niet, dat zy in eenig ander gedeelte van den Aardkloot gemeeft
zyn. Ik heb hier de bechryving, welke de Heer SLOANE van den Fregatvogel in
zyne Hiftorie van Jamaika geeft, overgenomen, om te toonen, dat deeze de Albatrofs niet zy. Dus luidt dezelve, VOL. 1. p, 30. | Deeze Vogel fchynt zeer groot*
grooter dan een Kuikendief te zyn, en is zwart. Zy vliegen, gelyk de Kuikenr
dieven,zeer hoog, en hquden zig dikwils als onbewoogen boven \ Water, tot
het beloeren en vangen van kleine Viichjes, die in de Oppervkkte zig vertoonen*
Zy zyn icherp gewiekt en hebben een gevorkte Staart.'5 Ik oordeel dat die van
ALBIN Frgate-Bird genoemd wordt, de zelfde als deeze zy (*).
I ' I
(*) [Men leeze, om daar van verzekerd te zyn,de
Natuurlyke Hifiorie, volgens 't Samenftel van LINN^US ,
qg.p. V. STUK , bladz. 111., en befchouwe, om het ver-
ff IF, DeeL
'
f:
PLAAT
62
P L A A T
LXXII.
Deeze Heeft- wordt van agt tot tien Voeten hoog, en heeft eenen dnnen Stam,
die met eene witagtige Schors bedekt is. De Bladen groeijen overhoeks op Su
i&n, die een derde Duims lang zyn. Aan 't begin zyn zy final, doch aan 't End
worden zy breeder en rond. Hunne langte ftrekt zig tot twee Dirimen, de hieee
tot n Duim uit. In 't breedfte deel zyn zy Gianzig groen, en hebben ook maar
een enkele Ribbe. DeBIoemenzyn Pypagtig, van boven met vier Infcydtogen,
wit yan Kleur, doch inwendig wat roodagtig. Zy groeijen Troswyate aan \ end !
der lakken. Men vindt deezen Heefter, op veden der Bahamaas-Eilandenj aan de
.Rotzige Stranden, onder het Rietgras ftaan.
V- St. bl. 127.
%/' M*
A.
aw.
PLAAT
~% \ . EN ZELDZAME VOGEL
I; "
;|:P 14 A T
LXXlll
rvi
''|jj
'
'""'
<
'-
(73) Petrella magna fufca EDW. AO. II. T. 89. Puffinus Capitis Bon Spei. BRISS. AV. VI. p. 137.
Avi&Diornedea. REDI Diffre. Procellaria Equinota-
' #'
p.-' '
Medi
lis. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 70. Sp. 4. Syfl. Nat.
X. Gen, 64, Sp. 2. WE Hi. I. D. V. STUK , bladz. 95
Q2
64
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
Medicum en Gcneesheer van't Bethlehem-Hofpitaal is: want toen deez' myne Af.
S, ?,Pi hy my, dat hy *ig eenen in de Reisbefchryving naar St. Kjk
^^n Vogel erinnerde , die aldaar Aft genoemd werdt krnende met den
Zen ovjL: waarby hy tevens meidde, dat hy denken geaen .Joo.
SffVde, een Tekening voor de Plaat in-dat Werk hadtgemaakt. De AfbeelSing en befchryving van den Fulmar km in de Raze naar St. Ktlda bkdz. rg
Lezien wordenU alwaar de Autheur getuigt , dat hy zyn Aas zoekt op de Rug van
leevende Walviflchen. Deeze zyne manier van aazen kan ons tot een bewys die.
nen dat de Natuur ieder .Dier zodanig gefabriceerd heeft, als cleszelfs Levensmanier'vereifchte. De kromme Bek, naamelyk, kan tot vergaanng van de Slymige
zelfltandigheid s welke aan de Huid van den Vifch zit, niet dan zeer bekwaam zyn (*),
en de Klaauw of Spoor aan den Hiel, welke geheel naar onderen itaat mag ten
dien einde daar zyn, op dat de Vogel niet van den gladden Huid der WalviTchen
20U afolyden j of door den Wind en Baaren daar af gefmeeten worden; doch ik wil
deeze myne gedagten gaarn aan het oordeel der geenen, die meer Ondervindinghier
in hebben, onderwerpen. Ik geloof niet, dat deeze Vogel ergens anders voorgefteld
of bechreeven zy (f).
PLAAT
LXXIV.
''.'-
EN
2E'LDZAAM;. VOGELilf
6h
dere StfandvogeJen* doch inzonderieid van dien der Gekken leefr* Z dm, naa
jmelyk, als de Zeeroover verneemt , dat de Gek een Viich gevangen heefc, vliegc
hy in volle woede p hem toe, en dwingt denzelven, zig tot zyne veiligheid ondef
Water te begeeven. Terwyl, nu, de Zeeroover hem aldaar niet volgen kan, zo
zweeft hy over die plats, en zo dra de Gek weder bovefr krnt om Lugt te cheppen,randt hy hem weder aan; herhaalende dit t'eJkens: zo dat eindelyk de Gk ,
geheel afgemat, den gevangen Viich moet ten beegeeven. Hier door echter lat
die zig niet affchrikken, maar begint op nieuws met allen vlyt te vichen, ofchoon
hy van zynen Roofziigtigen Vyand op nieuws wordt aangevalien, en dus zynen
Buit by herhaaling moet vaaren laaten.
Aangezien ik geen gelegenheid gehad heb, om den Zeeroover ergens anders dan
in de Lugttezien> zo kan ik denzelven niet wel beichryven , noch ook eenig ander berigt van hem geeven, dan dat ik uit vertellingen heb, hier in beiiaande. Men
jsegt my, dat, zo lang zy te broeden zitten, hunne bruine Kop Scharlakenkleurig is, wordende, als zy uitgebroed hebben, weder bruia Dit hebben my veelen
verzekerd, die deeze Vogelen dikwils op hun Neft gezien hebben: want diestyd
zyn zy zeer tarn, en lyden dat men 'er naby komt; hoewel zy anders zeer ichuuw
%yn. Men heeft deeze Zeeroovers, op de meefle Bahamaas-Eilanden, in menigte
|---'!
P L
A. A
LXXV.^^^^^^Wfl
t)it is een Vogel, die, wat de Geftalte aangaat, met den genrl, Melken nleii
op Plaat LXXHI afgebeeld vindt, overeenkomt, doordien hy alle deszelfs byzondere Ken merken heeft. In grootte is hy oiigevaar als een gemeene tamme Du if!
De Bek is zwart: d Neusgatn zyrt Buizen, welke op het bovenfte deel aan \
Grondftuk van de Snebbe leggen, zynde voorwaards open. Hy heeft ook een dubbeld Geutje,dat fcheef lngs de Snebbe, van \ eene End tot het andere, loopt. Het
onderftedeel der Snebbe,evenwel,is niet nederwaards geboogen,geIykin de voorgemelde grote Onweersvogel, mar het heeft aan de onderite zyde, by de Punt, een
Knobbelof Hoek;gelyk men dit alles in de Afbeelding duideyk kan zien. De Kopis*
benevens het onderfte deel van de Nek, zwart, bebbende op ieder zyde van den Hals
eene witte Vlak, die met het Zwarte ongeregeld vermengd is* De Rug en kleine
Dekveders van de Wieken zyn wit, eu tevens geheel regelmaatig zwart gevJakt*
Even zo beftaat het met den Stuit en de Dekvederen van de Staart, die geheel gwart
is, Zowel als eenigen der grootfte Slagpennen, doch de binnenile, welke naaft aan
de Rug ft aan, hebben zwarte Tippen, en derzelver Gronddeel is wit. De Dekveders van de eerfte Ry, digt boven de Slagpennen, hebben allen zwarte Punten, waar
uit een zwarte, dwars over den Vogel loopende, Streep ontlat. De Wieken, die
feig tot over de Staart uitftrekken, zyn aan den geheelert Rand zwart gezoomd.
Van den Vogel is de geheele onderfte Vlakte, van den Bek af tot aan de Dekveders
onder de Staart, wit. De Keel, Borft en de Dekveders, zo even gemeld, hebben eenige weinige zwarte langwerpige Vlakken. De Pooten en Voeten zyn, evea
als in den grooten Onweersvogel, gechapen, en voeren insgelyks, aan den Hiel,eene
Klaauw of Spoor: doch in deeze middelbaare heb ik geen Vlies aan de buitenzyde
fQ
der
I IF. D*d
.'. M
IR,
',.
\p\. '
Jtf ,
66
VERZAMELING
UITHEEMSCHE
VAN
I3 f
woone Onweerevna*!
bladz
*>>
9^
ra*
Nat
TI;K
* W
n V QmV
'
Stuk
PLAAT
I '% E L D 2 A A M V OGL M
P L T
LXXV.
';|H
..."P
F L A A T
LXXVL |
8 .
| ";"// ' \
' I
(76) Hirundo marina tnajr Capte albo. OTESS. Cro/. I.T. 88. SLOAN. Jam. I. p. 31. % 6. f. 2. Larus gava fafca?. BRISS. JV. V. p; 199. T. it- f. 2. PaBet
ftdtus. NIEREMB. Nat. 207. WILL. Orn. 297. RAj. Jv.
154. Sterna ilolida. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 77. Sp.
1. Syfi. Nat. X. Gen. 70. $p. m Arnerikaarifche Stern.
Nat.Hifi.l.-.V.m.blis4-
se~
" 1
V.Sc.bI.90.
R a
68
VERZAMELING
VAN|UTHEEMSCHE
gebroken. Het voorle deel van den Hals is taamelyk donker of Afchgraauw j doch
wordt naar de Borft toe lngs hoe helderer. De Buik, de Zyden onder de Wieken,
en de Dekveders onder de Staart, zyn wit. De Pootcgi en Voeten zyn vuil Vleeichkleurig. Het Vlies tuflchen de Vingeren is zwart. De agterfte Vinger ontbreekt,
doordien de Vogel maar drie Vingesrs heeft , welke voorwaards ftaan, en kromme
Klaauwen voeren. Aan de zyden der binnenfte Vingers zyn geene Vliezen of Lappen, welken de meefte Vogels met Vliespooten anders hebben. Wat boven de Kniea
heeft deeze geene Vederen. Ik houd hem yoor het Wyfje van deeze Soorr.
De gene, die boven op deeze Plaat vegende vertoond wordt, houd ik voor het
Mannetje, en dezelve is van gelyke grootte. Deszelfs Bek is zwart en van geftalte
als in de voorgaande. De geheele bovenfte Vlakte komt, zo wel ais de Buik, en
de Zyden benevens de Dekvederen onder de Staart, met even de zelfde deelen van
den voorigen volkomen overeen. Aan de binnenzyde der Wieken vertoont zig, in
vergelyking met den voorigen daar in eenig onderfcheid, dat, wanneer die uitgebreid
zyn, aan dezelven zig eene vuikvitte dwars-Streep openbaart, doordien de Dekveders der Slagpennen deeze Kleur hebben. De Kop en Hals zyn aan deezen Vogel
geheel zwart, en dit is het aanmerkelykfte ondercheid tuflchen beiden. De Poorer!
en Voeten zyn, wat de Kleur en Geftalte aangaat, even als in de voorige gefchapen.
De Afbeelding van den eerften deezer Vogelen heb ik in '0 jaar 1742, in 5t Virginifche KofFyhuis, agter de Koninglyke Beurs te Londen , naar eenen afgezetten
Vogel gemaakt. Volgens het Berigt van Sir THOMAS BROWN van Norwich, zyn
het taamelyk zeldzaame Vogels, welke zig aan de Zee-Kuit, (van Norwich zo ik
denk,) onthouden: gelyk hem dan 00k een Kuftbewaarder twee derzelven gebragt
hadt. Zyne beichryving en Afbeelding daarvan is in de Ornithologie van WiLLOGHBY, bladz. 261. Tab. $9, te vinden.
Den anderen Vogel heb ik, in5t jaar 1743, in \ Bierhuis van Marlboroughs Hoofd,
iji Pettycoat-Lane te Londen, zien hangen; van waar ik hem om af te tekenen wift
te bekomen, en vervolgens weder daar heen liet brengen. ALBIN heeft hem bechreeven, en Groenlandche Duif genoemd, zonder zig Verder over deszelfs Natuurlyke eigenichappen te bekommeren. Zyne Afbeelding is weinig verfchillende
maar heeft de Snebbe veel te dik, de Pooten en Voeten te klein. De Luiden in het
Bierhuis wiften my niet te zeggen, van waar deeze Vogel was gekomen. Ondertuflchen twyfel ik 'er geenszins aan, of deeze beide Vogelen, die 20 ongemeen naar
elkander gelyken, zyn Mannetje en Wyfje. Dewyl echter de befchryving van
WiLLOUGHBY Zo kort is, en 00k flegts naar eene Schildery gemaakt: ALBIN daarentegen den Vogel wat gebrekkelyk voorgeileld, en hem als een Wyfje met een
Mannetje gepaard heeft, daar hy doch in Soort niet mede overeenkomt: ik, in tegendeel, beiden met elkander vertoond, en naar de Natuur zelve beichreeven heb:
zo hope ik dat de Liefhebbers zulks als eene verbetering, van het gene te vooren
over deeze Vogelen gechreeven was, zullen aanzien.
PLAAT
LXXVIIL
EN
ZELDZAME
VOGELE N.
69
end donker; de geheele overige Oppervlakte des Lighaam is wit, zo wel as deStaart,
wier Veders van gelyke langte en by de twee Duimen korter dan de Wieken zyn.
De Pooten en Voeten, wier Vingers door middel van een Vlies te iamen gevoegd
2yn > hebben eene zwarte Kleur.
Deeze Vogels onthouden zig mehigvuldig op de meeflen der Bahamaas-Eilandem
Hun gefchrey beftaat in een Soort van Lachen, weshalven zy 00k van de Engelichen
de Lachende Meeuiv genoemd worden. [Anderen geeven 'er den naam van Sptter
aan. KLEIN noemtze de Roodbek met den zwarten Kop.] Of het Mannetje van
het Wyfje ondericheiden zy, is my onbekend.
W. Deel
OIEAR. Mu T. 13. f. 1 BRISS. JV. VI. p. 510 Pelecanus Onocrotalus. LINN. Sy. Nat.XII.Gen 75IsT
Syfl. Nat. X. Gen. 66. Sp. I Pelefcaan. Nat'InkXID
V. Stuk, bladz. 104. P
* P ^ D*
VRZAMELING
VAN
IT H E E MS G H E
wit; maar de Slagpennen zwart. De eerfte en naaft daar bovenilaande ry der Dtek
Vetren is grauwagtig licht bruin, de overigen zyn meer blekgraawagtig, met
eetfig mt gemngeld. De Rug en Staart zyn van eene helder gfawe Kleur, welke tulchen de Rug en Wieken wat naar 5t roodagtige trekt* fcynde met warte Vlakkeft riM. De Pof* en Voeten zy Prperagtig Vteichkleur : net Vlies tuschen de Vingereft bfek Loodkletfig. Hy heeft vier Vingers die, gelyk in de SchotfchGariS (Soitid Qodf) eff in de Zee-Wter-Raave (Corworm),door middel van
ten VJt$ met elkander v^boden zyn. De beide inwaarde Vingers ftaan wat agterwaards, doch niet zo regt naaragtern, als in de Vogels, die dezelven vry hebben. De Klaauwen zyn van eene bruinagtig Kleu.
Deeze Pfikaan, nn de Kaap der Goede Hope, door den in dienft'V& de oft.
indiche Kompagnie laande Kapitein PELLY, in 't jaar 174?, herwaards gebragc
zynde, kreeg ik verlof, om hem, eer hy te Londen vertoond werdt, naawkeurig
te bechouwen. Ik vond tuihen be en den getieft, dien WILLOUGHBY benevens
de Akademiiien van Parys uitgegeven hebben, geen verfchil, dan alleenlyk ten
rffen van? de Grbtte: zo dat ik niet zeggen kan, dat dezdve zig grootelyks van
at vrhefti befehreevenen ondericheidt. De gezegde Akademiith houden hunnen Vogel ^f den FBktfios van ARISTOTELES en den Onoerotalus van PLNIUS:
00k achten zy htm Gevoefen,dt dergelyke Vogels lang van Leven fcyn, daar door
bekr^fga, dat vn veefen derzelven, die te Veriaile onderhouden werden, geen
enkele vddiKhet Twaalfde Jaar geftorven zy, en deeze waren, dat aanmerkelyk is,
de eenigife Dieren in de Menagerie, van welken 5er geen, binnen deezen tyd, zyn
Leven hdt ge-fndigd. De Wieken hadden, uitgebreid zynde, eene langte van
elf Voeten, wafdoor wy warichynlyk Parysfche maat te verman hebben. De Liefhebbers, die nr de Ontleeding van deezen Vogel nieuwsgierrg zyn, knnende
Werken van de Akademie van Parys daar over italien (*). De Heer WILLOUGHBY
heeft 00k de Berigten van oude utheuren, denaangaande, byeen verzameld; voegende daar by, eene door hem zelf vervaardigde beichryving van deezen Vogel (f).
Men kan hieromtrent ook de Reizen van <Je BRUIN , door JVfoskovie, Perfie, enz.
in'tTweede Deel, bladz. 167, nazien, alwaar hyhem Babbe noemt.
De Pelikaan fchynt een Inwooner van \ grootfte gedeelte der Oude Wereld te
2yn, doordien men hem in verfcheide Landen, zo wel vetnaar \ Zuiden en Noorden, als ook tuchen beiden, vindt. In Rnsland is hy zeer gemeen; in Egypte
treft men hem overvloedig aan, en brncyds ook aan de Kaap der Goede Hope, in
welk Land deeze Vogel, gelykerwys dit uit onze beichryving biykt, grooter ichynt
te valler^an elders Alzo geen Engelich Autheur van hem een goede Afbeelding
gegevn heeft, za myrte beichryving, zo wel ten dien opzigte, ab wat de ongeitieene Grootte aangaaf, nietiw zyn, en wat het laatfte betreft, daar van kunnen alie
Lief hebbers te Londen getuigenis draagen, dewyl men hem hier opentlyk heeft
laaten zien. [KLEIN heeft hem Kropgans, Sneeuwgans, Veelvraat en Qbnvogd
geheten,
*'"'
m De Sneb die het ondericheidend Kenmerk van deezen Vogel uitmaakt, is een verwondedeS Sckn
de u?
ai
nTv
lP
P
J
Part 3 p m
^^}l^%?f
m
;
'
>l\i*$ne fmholy- Pa& H6. .
0)
m 0
ATESB C r l L
T
o a ST
*r
- / 142.
T. t
90. pAR
PJotus Roftro
Comeo maraah.
KLEIN,^.
fi
;. :|
ENZLDZAME
VGELEN, ^/
7r
Ir
LA AAL
* pf:"
'%'
;r^P"
Witte
S 2
72
VERZAMELING
VAN
UiTHEEMSCHE
Witte eindigde, aan h agterle van den Hals, Piekswyze, byna op't midden van
de Rug, die met kleine Vederen gedekt is, welke onder aan haare Schften wit, en
op zyde donker Aichgraauw zyn, loopende ook alien ipits uit* De Staart is
Aichgraauw en middelmaatig donker. De grote Slagpennen der Wieken zyn
fcwart, maar de regte daar bo ven ftaande Dekveders, zo wel aan de bovenfte als
onderfte Vlakte der Wieken, Aichgraauw. De kleine Dekveders, zo wel bo
ven als onder, zyn in haar midden wit, en aan de zyden Aichgraauw gerand,
even als die op de Rug, en tevens ook wat pits gepunt.. Aan de binnenite zyde
zyn de Slagpennen vuil Afchgraauw. Het grote Been van de Wiek gebrbken
zynde, bevond ik hetzelve zeer ligten hoi, van Merg geheel ontbloot; en aan de
zyden zo dun als Perkament. De Borft, Buik, de zyden onder de Wieken, dat
is de geheele onderfte .Vlakte van het Lyf, is donker Aichgraauw en byna zwart,
zonder dat zig een heldere Kieur daar mede onder menge. De Pooten zyn korr.
Hy heeft vier Vingers, die met elkander, gelykerwys in de voorige, verbonden
zyn. De middelfte of langfte Vinger is langer dan de Poot. Zo wel de Pooten
als de Voeten zyn vuil groenagtig Geel, met donkere Klaauwem
Deeze Vogel heeft myn hoog-eerwaarde begunftiger, de Schildknaap | THEOBALD , uit de Weftindin medegebragt en my vererd, Ofichoon dezelve met den
voorigen Pelikaan, in gedaante en evenredigheden, wel overeenkomt, zyn zy doch
in Grootte en Kleur ongemeen verichillende. Den eerften kan men niet zeer ongevoeglyk den witten Pelikaan noemen, doch deezen niet dan den donker Graauwen met den witten Kop, en geeven wy acht op den afftand hunner woonpkatien
wordt het Gevoelen, dat zy tweederley van elkander verichillende Vogels zyn,
daar door niet onwaarichynlyk gemaakt. Tot vefder voldoening wil ik nog dat ge*
ne bybrengen, het welke Sir HANS SLOANE, in zyne Natuurlyke Hiorie van Jantaikci) Vol. IL pag. 322, van deezen Vogel ichryft. Dezelve ichynt met den
5) Witten Pelikaan eenerley te zyn, zynde alleenlyk donker van Kleur. Zy zyn in
alle Zeewateren der heete Streeken van de Weilindien zeer gemeen. De Vis35 ichen worden door hun op dergelyke manier gevangen, als door de zogenaamde
Fregatvogelen. Ook komen zy, by Stormagtig Weder, in de bedekte Zee*
Zy vliegen over de Zee
35 boezems, alwaar zy dikwils op de Boomen roeften.
33 gelyk de Meeuwen, en vangen de Viflchen, welken zy gewaar worden, door
35 op dezelven neer te vallen ; begeevende zig dan weder in de hoogte. Men achtze
niet bekwaam tt Spyz. Als men hun op de Zee gewaar wordt, zo is dit een
teken, dat men niet ver van Land zy " WAFER zegt, in zyne Reistogt en befchryving der Land-Engte van Amerika, lhmus de Panama genaamd, dat aan
33, de Weftelyke zyde van die Land-Engte de Pelikaan niet gevonden wordt j ter33, wyl zy, in tegendeel,aan de andere zyde, in de Weilindien, menigvuldig voor33 kwamen ; zynde donkergraauw van Kleur, met een Zak ondr aan den Hals.
Hier
33 De ouden werden niet gegeten, maar de jongen waren goed tot Spyze."
voegt die Reiziger nog meer by, \ welk de Liefhebbers in zyne aangehaalde Reisbeichryving, p. 119 en 120, kunnen leezen. Veele andere Reisbeichryvers ichyrien ook van deezen Vogel, onder verichillende naamen, melding gemaakt te hebben, maar ik vind in geen derzelven eene Afbeelding, noch eehe zo omftandige
befchryving als de myne \ weshalve ik hope, dat myne moeite indezen niet nutteloos
zal geagt worden.
De twee Koraaliborten, op de Grond van de Aftekening tot fieraad daarby gevoegd, zyn naar de Natuur getekend en gekleurd. [De grootfte, die bruin is met
witte Knobbels, noemt men Konings-Koraal ; de kleine wordt Rood Pypkoraal of
Orgel-Koraal geheten.]
PLAAT
; ;ngKW % E L D % 1 mAll V 0 E L Si
;../': ''!
P L A A t'.f LXXXL
-.fc%
. v|. l
^r >. 'JPl MM L ||
Pehguyn met zwarte Voetn (83).
Deeze Vogels kwamen my by a ZQ groot yoor als tamtlie Ganzen. k heb defcelven Zvoartvoetige getyteld, omze te ondercheiden van een anderen, in dit Werk
belchreeven, die roode Voeten en eene roode doch anders gfchapene Snebbe heeft,
en dien ik maar eenvodig de Penguyn geheten heb. De A^beelding en bechryving
daar van, kan in 'tTweede Deel, op Tab. XCVIL bladz. 75* worden nagezien. On-5
der aan, op de tegenwoordige Plaat, heb ik deszelfs Snebbe, benevns de Snebbe
van den thans te bechryven Vogel, beiden in de Natuurlyke grootte voorgefteld|en, alzo die taamelyk van elkandr verichillen, zo zou ik denken, dat zuks genoegzaam bewyii, dat het tvvee byzondere Soorteii van Vogels zyn.
De Snebbe is in de Vogels van deeze Af beelcfing ^wart, en Ket aan de Punt van
de bovenfte helft eene Haak* aan de onderfte, daarentegn, vertoont zig de Pune
als afgeheeden, doch in de daar uit ontflaande Spieet iluit de kromme Haak van de
bovenfte helft. Aan de zyden is zy wat ingedrukt, en met Groefjes voorzien. De
Keusgaten ftaan even ver van.het Grondftuk en de Punt des eks. Naar de Punk
toeloopt'er dwars over heen eene bfede geelagtige Streep. De Keel is, zo we
als de zyden van den Kop, vuil bruin, en in dit Bruine ftaan de Oogen; maar vari
het Grondftuk der Snebbe af loopt, ter wederzyde van derr Kop over de Oogen heen,
een breede witte Streep, welke zig met het Witte, dat aan de zyden en het onder*:
fte van den Hals is, vereenigt. Het bovenfte deel van den Kop; het bovenfte van
den Hals, de Rug en de bovenfte Vlakte der WielcWv yn^van eene donkerbruine
Kleur. De Keel, Borft en Buik, zyn wit, uitgenompn eene bruine Streep, welke
over de BorftJoopt, ftrekkeilde zig Wederzyds tot^aaf^de Pooten uit,.gelyk in de
Afbeelding is te zien. Aan de St uit is deeze Vogel wit* Inwaards zyn (ie Wieken
brujn, en wat geichakeerd met zwart en wit. Alle bruine deelen zyn, met wat donkerer of zwarte Vhkjes geprenkeld, Van ectik Staart is weinjg blyk, dordienzig*
in
I ,(&2) Podiceps minor Itoiro vario. CATESB. Carol. Jf
^f\ 91. Colymbus fuviatilis Carolinehfis. B&iss. Av.Vh
p. 63. Colymbus Podiceps. LINN, Syfl. Nat. XII, Gem
75. SpV ir. Syfl. Nat. X. Gen. 68. Sp. 1 Nat. Hifa
I, p, V.-Stuk, bl. 140..
If
(83) Penguin Pedibijs fiigris. ow. Av. II. T< o"'
"~ K Deel
74
VERZAMELING
VAN
ITHEEMSC H E
in plaats van dezelve, maar eenige korte Borftels vertoonen. De Veders van bo*
venfte deel 2yn hard en digt: de Pooten en Voeten zwart van Kleur. De Pooten zya
ver naar ageren geplaatft, gelyk in de voorheen beichreevene. Aan de Vingers 2yn
ilerke Klaauwen. Drie derzelven zyn met een Vlies verbunden, doch de vierde
is zeer klein en geheel los, ftaande ok meer voor- dan agterwaards. De binnenfte
der drie grote Vingeren heeft aan de zyde een Lap. De Voeten van deezen Vo*
gel zyn dik en kort. Een ander, die met hem overkwam, was in de donkere deelen 2warter 5 doch verder eveneens,
.
Het gedagte bevondt zig dus in de Penguyn \ die van vooren afgebeeld is. De an*
dere, die men op zyde bechouwt, komt in de geftalte en Kleur van de Sneb en
Pooten met de voorige overeen. De Kop, Hals*- Rug en Wieken zyn donker,
doch aan de Keel em boven de Oogen wat helderer bruin : de Borft en Buik geheel
wit, doch de Streep, welke de onderfte Vlakte van de andere omringt, mankeert
5
er aan. De tegenwoordige heeft een imallen witten Rand, aan de icherpte vandat
Deel, daar in andere Vogels de Slagpennen zig bevinden. De Wieken waren, in
beiden, plat, hard en naar de grootte van den Vogel zeer klein; bedekt met 20 kleine
ilyve Vedertjes, dat zy zig als Sagryn-Leder vertoonden. 1k heb een der grootften van deeze Vedertjes,in zyne Natuurlyke grootte, aan de zyde van den Vogel,
op de Plaat voorgefteld. Ik telde in de eerfte ry meer dan honderd van dezelven.
Den eerften deezer Vogelen heeft my de Heer COWELL, den anderende Heer
HOLMS gelend. 2y konden met geene zekerheid zeggen, van waar dezelven
kwamen, doch dewyl zy door Ooftindiche Schepen waren medegebragt, zo acht
ik iE vari de Kaap der Goede Hope afkomftig, en, die op Plaat XCVH. in het
Tweede Deel is voorgefteld, kon weide Magellaaniche Gans zyn. Deeze Zuide*
lyk Vogels zyn van den Noorder Penguyn, welken WILLGHBY pag. 322 befhFeven heeft, zeer verchillende: alzo deeze de Wieken volkomener heeft. Een
der Saipenren, die ik daar van heb uitgetrokken, was drie en een half Duim lang.
Hy hdt een zwaarder Staart, doch geen vierden Vinger. Verder Berigt van den
Noorder Penguyn is in de Hiftorie der Faro - Eilanden, welke uit het Deenfcb
in 5tEngeifefiBis vertaald, p. 141., omftandig te vinden, alwaar mn hem Garfa*
gel noemt. De Autheurvan die befchryving oordeelt, dat dezelve overeenkomftig'fcy met den Penguyn, die op Terra del Fuego, [by de Straat van Mage/laanJ gevonden wordt, fcynde in de kleine Atlas van Mercator afgebeeld en beichreeven. Het
Koraalgewas, van eene Klokjeswyze gedaante, tot verfiering van de Plaat hier bygevoegd, is in de Natuurlyke grootte voorgefteld, zynde mt vn Kleur; doch in
welk Wereldsdeel het groeije is my niet bekend. (*)
'^j
tt$m*%w
PLAAT
LXXXIV.
EN
ZELDZA A ME
V O GE LE N.
|f
| Des Vogels langte (zegt hy) van de Punt der Snebbe tot aan het End der Staart
i* of der Pooten, iirekt zig tait tot twee-en-veertig Duimen. De Sneb is, van de
hoeken des eks af, twee Duimen lang en zwart van Kleur. Hy heeft ruime
De geftalte zynes Lichaams zweemt naar die van eenen tarnmen
33 Neusgaten.
De Stuit is zwart, doch de
33 Gans, doch hy chynt wat langer te zyn dan deeze.
De Rug is donker graauw* gelyk
33 Veders die digit by de Staart itaan, zyn wit.
33 in de gewoone Ganzen: de Hals aan \ onderfte deel wit, doch voor *t overige
Aan de Keel heeft hy een witten Ring, welke zig wederzyds, onder de
33 zwart.
De Emk is wit, de Staart, zo wel als
33 Oogen, tot aan het Agterhoofd uitftrekt.
De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur, en de rand
35 de grote Slagpennen, zwart.
De Voeten zyn zwart en met een Agtervinger
33 der Oogendekzelen is wit.
55
35 voorzien.
De aangewee&en witte Ring of Keelband dient, om deezen Vogel van alle andere Soorten van Ganzen te ondercheiden. Zy komen des Winters uit de Noordelyke
deelen van Amerika naar Karolina, nz.
Zonnebloempjes van de Ber'mudes- Eilanden, met hngwerpige Bladen (*).
[Het Plantgewas, op deeze Plaat afgebeeld, is hier niet beichreeven. De Bladen
gelyken geenszins naar die der Violieren, en hunne dikte chynt ook niet uit te munten. ?t h derhalveri duifter, hoe de gedagte benaaming van PLUKENETIUS hier aangehaald kan zyn, en dit zo wel as op de volgende Plaat LXXXVI, alwaar een verichillend Gewas vertoond wordt.]
|L
A A
TSLXXXV.
ff| - ''%
collari albo: Mas. Faun. Sue. 135. Mergus Criffo dpendente, apite nigro n^culis ferrugineis: Fmtna
Faun. Suc. 136. Mergus. ift dependente, ftore
ruf^nt ^riegato, Collari albo, Reftricii^s filfas^
cinreo variegatis. Mergus Serrator. Syfi. Nat. XII.
Genf 68. Sp. 3. fcaqgbj^ Nat.- Bfi. |j J). v/SlSS^
bladz. '74. . r
T 2
's W "' " ' ; '"
76
VERZAMELNG
VAN
UITHEEMSCHE
luchtig en langer'dan de andere Vederen. Een gedeelte van den Hals is wit, doch
regt agter lngs denzelven loopt een zwarte Streep, welke zig van den Kop tot aam
de Rug uitftrekt. Het onderile van den Hals en de Bort zyn bruinagtig Oranje.
geel, en lngs de Schften der Vederen zwart gevlakt. Onder an den Hals, ter
Avederzyde van de Borft, is een aanmerkelyke Vlak, beftaande uit witte Vederen,
jie zwart gerand zyn. Vooraan is de Rug zwart, maar naar agteren, zo wel als de
iStuit, Alchgraauw, en met donkere fyne dwars-Streepjes verfierd. De Staart is
vuil bruin.^ Van de Schouders af loopt een Streek van witte Vederen, tuflchen de
Rug en de Wieken heen. De eerfte tien Slagpennen zyn zwart: de drie naaft daaran .volgende hebben uitwaards' zwarte, inwaards witte Baarden : de zes volgende 2yn.
wit, haar grondgedeelte uitgezonderd: de vier naaflen insgelyks, hebbende aan haare uitwendige Baarden, tot aan de Punt toe, een fynen zwarten Rand: de drie binnnften, die digft aan de Rugftaan, zyn gheelenal zwart. DeDekveders, naaft
bovende Slagpennen, zyn, zo veel 'er op de zwarte of grote Slagpennen leggenzwart; de overigen hebben een zwart gronddeel en witte Punten, en deeze bedenken de Slagpennen van die zelfde Kleur: boyen deeze is een gedeelte der kleine Dekvederen van de^Wiek wit, maar de geheele Wiek heeft, geflooten zynde, eenea
uit, donkere en zwartagtige Vederen beftaanden Zoom, uitgezonderd de Rand by
fiet Gewricht, welke wit is. De birinenfle Slagpennen der Wieken zyn ook wit |
zo wel als de Buik, Schenkels, Zyden en Dekveders onder de Staart, dochtevens
met Roomkleur een weinig geichaduwd. De zyden des Lighaams, onder de Wieken, zyn met fyne donkere dwars-Streepjs gchakeerd. De Pooten en Voeten zyn
aan die der Eenden gelyj^vormig. De kleine agterfte Vinger heeft, zo wel als de
inwaardfe Vinger van ieder Voet, eene Vliezige Lap. Ook zyn de Pooten en Voeten regt Ichoon glanzig rood, en de Klaauwen zwart.
Deeze Vogel is van Newfoundland geltmeto 3 atwaf mtfo hem aan de Kuften,
daar men Kabeljaauw vicht, gevangen heeft: gelyk my berigt is door mynen waarden Vriend, den Ridder GEORGE HOLMS| door wen my eeze Vogel, zeer fraay
opgezet en wel geconerveerd, is gechonken. Ik geloof niet, dat dezelve tot nog
to bechrven zy\ noch ook, dat men 5er eene goede Afbeelding van heeft, die
van ROBERT uitgezonderd, in welke de witt Zyd-Vlakken van den Hals aangeweefcen zyn, welken ALBIN in de zyne niet afgebeeld noch bechreeve heeft. Toen de
Heer WILLOUGHBY de Maag van den Europiichen Duiker-Gans opende, bevondt
byj dt,dezelve Viflchenvreet (*).
f;
#4f^| I
Hg 'j^^
uik
M-,
ZELDZA AM E
EN
V O G E L E
Bik. Het bovenfle van de Wiek en de Startveders zyn donker bruin. Op 5t midden van de Wiek flaat een ry van groene Vederen, gelyk in de gewoone Schyf-Talingen. Deeze Veders zyn aan ?t End zwart en hebben voorwaards een witten Zoom.
Onder deeze, en zeer digt aan de Slagpennen 5 itaat een ry van geele Vederen. De
Voeten zyn Loodkleurig.
Deeze Vogels onthouden zig in de Bahamaiche Eilanden, doch daar moeten 'et
niet veel zynv alzo ik nooit meer dan n gezien heb, welke een Mannetje was.
Bermudifcb Goudshloem met dikke Violier-Bladen (*).
Dit Gewas groeit aan de Zeekuilen, op de Rotien, in de meefen der gdagte
Eilanden. Het wordt gemeenlyk van vier tot vyf Voeten hoog, en heeft veele buigzaame groene Steelen, welke uit den Wortel voortkomen. De Bladen zyn lang, en
worden naar het End toe lngs hoe breeder, doch komen in geilalte overeen met die
der Muurbloemen, Zy zyn dik *, Sappig en glanzig groen, ftaande tegen elkander
over. De Bloemen groeijen enkeld, aan \ End der Steelen, op Steekjes van vier
Puimen lang.
[Deeze Plant is van die, welke op Plaat LXXXIV voofkomt, niet alleen ten op2igt van de Bloemen, maar ook van de Bladen en van het gantiche Gewas, aanmer>
kelyk verichillende. De Heer LINNAEUS heeftze, gelyk hier onder, aangehaakL]
|- -
fe
j P
A.. A
T"f LXXXVII. ; -
|f
Jr. Dee/.
7S
VERZAMELING
>AN|U1THEEMSCHE
T ' LXXXVIIL
. -M
1
Zyne Oogkringen
zyn
- C88) Anas criftatus. CATESB. Carol l T. 94. Merganfer Virginianus. BRUS. AV. VI. p. 258. Avis Venti. HERN. Mex. 24, 33. WILL. Ornithou RAJ. Av.
W& Merges cucul'ams. LINN. Syfi. iL Gen.
68. Sp. i. Syfi. Nat. X. Gen. 62. Sp..i. GekapteZaag*
bek. || g| $ D g SxJJK I ^
Z E L D Z A A M E
EN
V O G E L E N.
zyn geel,^ de Sneblang en final; met het bovenfle gedeelte aan 5t en krom geboo*
gen en, zo wel als 5t onderfte, Zaagswyze gehakkeld. Deeze geichapenheid van
d'Silfcbbe tont, dat hy tot de Duikers [of liever tot de Zaagbekken] behoore. Zie
WILLOUGHB*5 pag.33 J, Plaat 64*. De Kop is met een grote ronde Kuif, Kwait
of Vederboch, gekroond, wefe fi^t midden wederzyds wit en voorts rondom zwart
is^fttfekkerfde deezettZitfmfo&id zig tot aan de Keel uit> en dezelve benevens den
Hals geheel bedenkende. De Borft en Buik is wit. De Slagpennen der Wieken
gyn bruin 5 en digt boven dezelven ft aan een ige kleine Vederen , wier uitwendige.
Baarcfn wit gerand zyn. Ok vertoont zig in dezelven 3 gelyk in eenige andere Vederen , een weinig Wim Efe Staart is bruin, zo wel als het agterfte van den Buik r
fifby de Stuit en? de Zycfen onder de Wieken ; zynde het overige derzelven en des
Lighaams, donker zwart. De Wyfjes zyn geheelenal bruin, 2elfs ook het kleine
Vederboichje, dat zy op den Kop hebben. Zy onthoudenzig in verch Water, in*
zonderheid by de Molen- Plain in Virginie en Karolina.
'. ''''
LXXXIXJML
-M| %
8o
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
hebbende aan de Keel geen rood (f ). Onlangs werdt my een van dit flag van Voge.
]en gebragt, die nieuwlings in de Theems gevangen was, waarin lk, door de Vin
gers voorwaards over te buigen, bevondt, dat zy niet meer dan veertig Graaden wilden afwyken van de verlangde linie der Poot, daar zy, om den Poot loodregt te maken in het gaan, een hoek van negentig Graaden met die linie moeften kunnen maaken (*). Derhalve oordeel ik, dat het Berigt, van hun overend loopen, een misflag zy : want, ftond het Lighaam regtop, en de Pooten niet, zo moeften de Voetn voorwaards uitleeken, en dan zou noodwendig de Vogel agterover vallen, ten
ware hy zyn Lighaam op de Knokkels der Pooten van agteren deed ruften, dat niet
natuurlyk is: des verbeeld ik my, dat hy in een half regtop ftaande poftuur moetloopen, zo als ik hem in Afbeelding heb gebragt. By myn weeten is deeze Vogel tot
nog toe niet beichreeven.
SSiSSSSS
XC
' \M
s
P
XCI.
bucephala. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 67. Sp. 21. Syfi.
Nat. X. Gen. 61. Sp. 19. Dikkop-Eend. Nat. Hifi. I.
D. V. STUK. bladz. 50.
(9O Anas major "albus & fufcus. EDW. AV. II. T.
98. Anas St. Cuberti five Farnenfis. WitL. Ornith. 278.
T. 70*. RAJ. AV 141. N. 3. Anas Plumis molliffimis.
WORM. Muf. 310 Anfer lanuginofus. BRISS. AV. VI.
pT 494. T. 19, 20. Anas molliflima. LINN. Syfi. Nat.
XII. Gen. 67. Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 61. Sp. 12.
Eider-vogel. Nat. Bi. I. D. V. Stuk, bladz. 40.
fr
EN
ZELDZAAM
V O G E L E N.
82
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
deepen niet verfmaad 2al worden door de onderzoekers der Natuur en Liefhebbers. Ifc
houd het voor een Zee-Eend , die alleenlyk de Zoute Wateren bezoekt (*)..
S^5
<s?^^
;>s&
P L A
A T
XCIL
PL
XCIIL
; ||
. -ffli "Z'E
ID;Z A AME
ar
aafi ieder yde, een wine Streep liit* Die Kop is van boven bruin 5 loQpQ0je de
Vedertjes voorwaards in een Punt*, lngs de Snebbe, tot tuffchen de Nesgaten, uit.
De geheele Hals, zo voor als agter, tuilchende ge^egde witteStreepen, iszwart;
maar heeft onder, efFen boven de orft, een witte Ring of Kraag , die byna rond
loopt en zig als een Halsband vertoont, isynde van agteren flegts een weinig afge^
broken. De Veders, aan deeze Hajskraag paalende, zo boven als beneden, zyn
dohker zwart. Een dergelyke witte Streep vertoont zig tuffchen deeze Kraag en de
Wieken. De Rug is, digt aan den Hals, donker purperblaauw; in 5t middeh vuil
zwartagtig bruin, zynde deStuit enDekveders van de Staart donkerzwart, met eenen
blaauwen weerichyn. De grootite Slagpennen en de Staartvederen zyn vuil zwartagtig bruin, hebbende de middelfle Slagpennen haare buitenile aarden ichoon glinilerend purperagtig blaauw * en de Dekveders, onmiddelyk daar boven, zyn vari:
even de zelfde Kleur, met Witte Tippen. De Slagpennen naaft aan de Rug, als
00k de Vederen, die van de Schouders overdezelven heen vallen, zyn aan de ran*
den haarer Baarden blaauwagtig Aichgraauw, en in \ midden, lngs haare Schften,
wit: de kleine Dekveders zyn Aichgraauw, met eene witte Vlak in 5t midden vatv
dezelven, op ieder WieL De Schouders zyn roodagtig brim De Wieken zynaan de binnenzyde donkerbrin* De oril onder de Halskraag is blaauwagtig. De
Buik en Schenkels zyn van een viler Kleur, naarZwart hellende; maar de Veders,
op de zyden van het Lyf, zyn roodagtig bruin of dof Oranjekleur, welke de Wie:
ken, als die geflooten zyn, ten deele bedekken. Daar is aan ieder zyde van de
Staart, waar de bovenfte en onderte Dekveders amenkomen, een kleine witte Vlak.
DePooten, Voeten en Klaauwen, zyn blaauwagtig zwart ; met de Vingeren ge>
webd of gevliesd, gelyk de Afbeeding toont.
Deeze Vogel was, met en benevens anderen, gedroogd Zynde, van Newfoundland of Terreneuv herwaards gebragt. My werdt dezelve geleend door den Heer
HOLMS, van den Tower te Londen, diemyzeid', dat de Terreneufche Vichers
he&den Lord noemen. Wat hier van de reden zy kan ik niet zeggen , maar ic
onderftel, dat zulks van d$ gedaante v^n een Halsbancl voorgemeld, welke deeze
Vogel aan den Hals heeft, af te leiden zy : aangezien het draagen van Gouden Kettingen van ouds een rflffJctekett. V3# hooge Wa^rdighfid in Europa is geweeft (*).
Geen Afbeelding noch eiders eenig het minfte gewag gemaakt vindefide van deezen
Vgel, magik, dunkt my, het wel waagen, denzelven voor eenen niet behree*
Unen te verklaaren.
P
""^-
xciv.
-\\'$$- - *^
i1 .
.#:
-. ;
(*) [Ik geloof veeleer, dat 'er die naam aan gegeven zy, wegens de kakelbonte Pluimagie, waar in hy
mooglyk in die Geweftep utfR&nt boven de andere
Wilde Eenden , hoewel veel te kort fchietende by de
volgende , deswegen het Bruidje getyteld j want die
Halsband zegt byzondei wdnig.]
|f*
agter
84
VERZAMELNG
VAN
UITHEEMSCHE
agter aan den Kop af, en van een geicheiden zynde door eene fmalle witte Streep I
welke zig, van het bovenfte des Grondftuks der Snebbe, agterwaards uitftrekt. Van
onderen is ieder Vederboich ook met eene witte Streep gezoomd , welke aan de
Oogen beging met de andere evenwydig voortloopt, en de Kuif van het onderfte
deel des Kops, het welk purperkleurig is, afzondert. De Keel is wit, en daar
van komen wederzyds twee witte Streepen af, waar van de eene opwaards loopt
naar de Kruin, de andere rondgaat om den Hals. De Bort is vuil rood* en* gelyk
Ermelyn, digt befprenkeld met witte Vlakken. Wat boven de Schouders is eea
breede wkte Streek, overdwars, en daar onder, digt tegen dezelve aan, een breede
zwarte Streek. De Rug en bovenfte deelen der Wieken zyn op veelerley en veranderlyke wyzen , bruin , blaauw en Purperkleurig. De kleine Veders, aan de
Stuit, zyn roodagtig Purperkleur, en tuflchen dezelven komen twee geelen te voorfchyn. De Staart fpeelt in 5t blaauw en paariche. Het onderfte gedeelte of de Rand
der Wieken wordt door de kleine zyd-Pluimen, van de Schouders af tot aan de helft
der Wiek, ingeflooten en bedekt, en deeze naraken eene wonderbaare verwifling
van zwarte en witte Streepen, die echter, naar de beweeging van den Vogel, en
de verchillende plaatzing welke hy aan zyne Vederen geeft , een ander aanzien
-krygt .(*); het welk zyne Schoonheid kragtig vermeerdert. Aan de zyden is het
Lyf, onder de Wieken, bruin, met d^ars loppende, Golfswys geboogene Streepen , gelykerwys in veele andere Eenden De Pooten en Voeten zyn roodagtig bruin*
In Virginie en Karolina broeden deeze Eenden , en maaken haar Neil: in deGaten,
door de Spechten gehakt in hooge in 5t Water groeijende Boomen, inzonderheid 1
de Cypreiln. Nog jong zynde en niet vliegen kunnende, worden zy door de
Ouden, op de Rug, uit de Neften in 5t Water gebragt, en, als 'er gevaar ont
ftaat, dan houden zy zig met den Bek vaft aan de Rug der Ouden , die dus met hua
dan weder van daar weg vliegen. Het Wyfje is t'eenemaal bruin.
^^^^V;^B| PiL
T f-XCV.
.?'
ZELDZAAME
V O G ELE jfe:
'
%j
f}
?. '..-. 'I
TlXCVl.
^^^^^^^
IV. Deel.
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
Duims lang en een kleine getande Kelk hebbende. Deeze Beilen bevatten een onzeker getal, van vier, vyf en dikwils es, kleine bruine met Slym overtoogene
Zaadjes. Wanneer de Baft en Bladen van deezen Boom in een Mortier geftooten
worden 5 geeven zy een Zeepagtige Schuim, waar van men zig tot het waflchen
van Kleederen en Ly waat bedient ; doch het laatfte wordt daar geel van. De Jaa*
gers, die in de woefte Bahamafche Eilanden zig veel onthouden , moeten van deeze
Zeep dikwils , tot het waflchen hunner Hembden , by gebrek van beter, gebruiJc
rnaaken.
^3 11 "IS | L A;. A T
^
XCVIL
CATESBY
_;
(97).
Deeze Vogel is kleiner dan de gewoone Eend ik reken hem omtrent 0 groot
als een Taling. De Wieken, uitgeipreid zynde, komen met de punten ruim dertig
Duimen van elkander. Van de tip der Snebbe is, tot aan het end^van de Staart, de
langte negentien en een half Duim, maar tot aan de enden der Vingeren n Duim
minder. De Sneb is, van de punt tot aan den hoek, daar dezelve zig in de Onderkaak beweegt, twee Duimen lang. De Opperkaak is aan \ grondftuk geel, in't
midden rood en naar de punt witagtig: zy heeft een zwarte Vlak van boven, tusichen de Neusgaten; zynde haare Randen en het Haakig kromme gedeelte, als 00k
de Onderkaak , zwart. De Tong en Bek van binnen zyn Vleeichkleurig ; de
Oogkringen Hazelnooten-Kleur, met Oogleden , die fierlyk rood zyn , omringd.
Hy heeft een dubbele Kwaft of Kuif, die agterwaards van den Kop afhangt. Hiec
van is het bovenfte gedeelte groen, met een weerichyn : dan volgt een witte Streep,
die aan 5t Grondftuk van de Sneb begint en over het Oog heen gaat, doorloopende
verder de geheele langte van de Kuif. Hier onder is de tweede Kuif, van eene glanfcige donkere Purperkleur. Een tweede Witte Streep, van agter het Oog voortkomende, icheidt deeze Kuif van het agterfte des Kops. De zyden van den Kop zyn
purperkleurig, doch wat groenagtig naby de Snebbe. De Keel is wit, en daar van
loopteen witte Streep af, die agter de Oogen opdraait, en laager gaat een andere
naar de Nek toe, ontmoetende bykans die van de tegenoverzyde, onder de Kuif.
De Hais en Borft zyn verder bruinagtig donker rood, van vooren digt bezet met
driehoekige witte Vlakken. % de Schouders is , aan ieder zyde van het Lighaam,
een breede witte Streep overdwars, en daar tegen aan een andere zwarte. De Rug
is donkerbruin, met verichietende glnzen van Koperkleur en Groen. De Staart en
derzelver Dekveders zyn donker, maar de kanten van de Veders hebben een ichoonen weerfhyn. Onder de Dekveders van de Staart zyn eenige weinigen glanz/g
Koperkleur, die aan ieder zyde nederwaards hangen. De grootfte of buiren/ie
Slagpennen zyn van eene donkere Kleur, met groene Tippen, hebbende de kanten
der buitenfte Baarden wit : de middelfte zyn van een allerheerlykft Blaauw, met
fmalle witte Tippen , en een gedeelte der genen, die naaft aan de Rug leggen,
zyn geheel blaauw: de eerfte en tweede ry der Dekvederen, die de blaauwe Pennen
dekken, zyn van de zelfde Kleur; maar alle deeze Veders geeven nu en dan een
paarchen of groenagtigen weerichyn. De kleiner Dekveders van de Wieken zyn
glanzig bruin, gelyk de Rug. Aan de binnenzyde zyn de Slagpennen donker Aich
graauw, en de binnenfte Dekveders der Wieken wit, met onregelmaatige zwarte
dwars-Streepen. De Veders der Zyden, die over een gedeelte der Wieken vallen jj
zyn
J! : f
ZLDZAAM1 V 0 G L R .
;. "! #:' P L A A T
XCVIIL
, \
<;
W\i 'S
II^"- '.'
p L A A T
'
xcix. i ^^^
Y 2
If
lin-
Bsl
VERZAMELING
VAN
ITHEEMSCHE
lineen, of is een weinig grooter, indien 'er eenig verfchil in plaats heeft. Zyne'Kle*
ren zynzo fchoon, als de geilaltezyner Wieken zeldzaam.
De Sneb gelvkt naar die van een gewoone lalmg, zynde donker roodagtig,
deOoffkringJnHazelnooten-Kleur; de zyden van den Kop j van het grondftuk der
Snebbetot aan de Ooren, zyn wit, en in i midden van deeze Plekken taan de
OoP-en. De Kruin van den Kop is fchoon groen. Van boven de Oogen agterwaards
loopt wederzyds een Streek van paarfche Vederen > onder welke de Veders wederom
eroen zyn. Alle deeze Veders, op den Kop, zyn zeer lang, en maaken een Ruif
of Toupet, welke de Eend een weinig kan ophefFen, of agter in de Nek laaten val.
len gelyk de Afbeelding voorftelt. De Veders van agteren om den Hals, tot van
vooren een weinig onder de Keel, zyn final en fpits gepunt, gelykerwys die aan
den Hals der Haanen, en van eene fchoon roode Kleur, een weinig naar t Geele
trekkende De Borft is van een roode Wynkleur of wat paarfchagtiger. Aan het
onderfte van den Hals, ter wederzyde van de Borft, is een plek van zwarte eni witte
Streeken, beurt om beurt overdwars geplaatft. De Rug en Dekyeders der Wieken
zyn donker bruin of van eene donkere Kleur, met een veranderlyken weerfchyn/
van blaauw en groen. De langften der buitenfte Slagpennen zyn zwart of donker ^
doch hebben haare randen naby de Schften wit. De middelften zyn van eene ver-,
anderlyke blaauwgroene Kleur, met wit getipt. Drie of vier der Slagpennen naaft
aan het Lighaam zyn bruinagtig, met de uiterfte Baarden wit gerand; even als immigen der Vederen die tuifchen de Rug en de Wieken vallen, 't Gene deezen Vogel
zyne buitengewoone figuur geeft zyn twee Veders, n onder de Slagpennen van.
ieder Wiek, welke, wanneer de Wieken geflooten zyn , boven de Rg in dief
voegen zig verhelfen, als de Afbeelding vertoont. Deeze Veders zyn donker Oranje
of helder Baay-kleur, aan haare opperfte of breede Baarden, naar de Punten met
zwart gezoomd : de fmalfte of onderfte Baarden fierlyk blaauw, maar aan de Punt
roodagtig, gelyk de bovenfte. De Schften deezer Vederen zyn wit. (Zie de Afbeelding van zulken Veder, op zig zelf, onder de Staart van den Vogel.) De Staart
is bruin met een blaauwen glans. Het Lighaam, en de Dekveders onder de Staart
zyn wit. De Zyd-Vederen , die ten deele over de Wieken vallen b zyn helder
Afchgraauw bruin, met kromme dwars-Streepen van Zwart en Wit, beurtlings geplaatft. De Pooten en Voeten zyn Oranjekleur, met de Vliezen tuflchen de Vingers donker en de Klaauwen zwart.
i j-'
Ik tekende deezen Vogel te Richmond in Surrey, naar een leevenden Vogel, dien
men in de Tuinen van den Baronet MATTHEW DECKER hieldt. In KEMPHER
Befchryving van Japan vind ik een Berigt van een Vogel, die ik denk geen anderen te kunnen zyn, dan de zo even beichreevene* Hetzelve luidt aldus. Van
Eenden zyn aldaar ook verfcheide byzondere Soorten. Van eene derzelven, onder anderen, kan.ik niet nalaaten gewag te maaken, wegens de verbaazende ichoon*
heid van het Mannetje daar van, Kimmodfai genaamd; welke zo groot is, dat,
toen hetzelve my in Kleuren afgebeeld vertoond werdt, ik naauwlyks myri eigen
Oogen vertrouwde, tot dat ik den Vogel zelf zag, die daar zeer gemeen is. Deszelfs Pluimagie heeft een wonderbaare mengeling van de choonfte Kleuren die
men zig kan verbeeiden. Omftreeks den Hals en orft zyn de Veders voornaamelyk rood, en de Kop is met een allerpragtigft Toupet gekroond. De Staart,
- zig Ichuins verhefFende, en de Wieken, boven de-Rug, op eene zonderlinge
manier overend ftaande, maaken eene Vertooning niet minder fraay, dan onge'' woon." Zie deeze paflagie, bladz. 129, in de bovengemelde Befchryving van
Japan, en op de Tiende Plaat een klein Figuurtje, met my ne Afbeelding overeenkomende. Ik beb deeze Taling met het Wyfje vericheide maalen afgebeeld gevonden in gekleurde Chineefche Tekeningen, van defraaifteSoort, zynde de Mannetjes daar in nagenoeg als de gene, die ik bechreeven heb, gekleurd, maar de
Wyr
ff' : .
VJN
Z E L D ZA M E
V O h N*4
Wy'fjes aityd geheel bruin Veitoond. De witf Bloeriien, waar mette ik den Vofgrond verferd heb, zyn riaar de Natuur gemaakt. Men vindt dezelven in aile Waters rondon Londen groeijen , in de Maanden Mey en Juny
./.
f^y';
L A A
'% ^
.- ;%
A.. A T f C .
IF. Deel
VERZAMELING
VAN
UITHEEMSCHE
het End toe donker. Het Dier faeeft een breede Streek \ van zeer licht Aschkleurig
bruin, welk rondom het Lighaatn gaat, beginnende aan iedef Schouder, lngs de M
den agterwaards loopende, en efin bo ven de Staart, op het Gat, alwar dezeke
breedt is, famenkomende. Het Haair op het geheele Lighaatn is taamelyk lang,
en fchynt niet zo plat op de Htitd te leggen a!s in bmmige Dieren, Alle de Voeten
zyn, tot aan den Hiel of het eerfte Gewricht toe, met kort zwart Haair gedekt, het
welk boven de Kniejen allngs bruin wordt. De Klaauwen zyn van een lichte
Hoornkleur Het Jieefc aan ieder voorften Voet vier en aan ieder agter-Voet vyf
Vingeren.
Dit Dier, in | Engelsch Quick-Hatch of pFblverene genaamd, Was Van de Hudibns-Baay, het Noordeiyke bewoonde Land in Amerika, afkomflig. Verftheide
baren heeft hetzelve geleefd ten Huize van Sir Hans Shane te Londen, enfcheea
een goedaartig onfchadelyk Dier te zyn. Het liep als een Hond na. In't loopen
maakte het een Kring, draaiende zig akoos, na ettelyke Sehreeden, in ^r ronde om.
Ik geloof, dat deeze beweeging het Dier niet natuurtyk, maar hier aan toe te fhryven ware, dat het zyn eeOog verlooren hadt: want het dtfcte afeos naar d
kant, daar aan 5t zelve zyn Oog ontbrak. Myn Vriend, de Heer LIGHT, egt, dat
by veelen van deeze Dieren gedood hadt in de Hudfons-Baayj (alwaar menze om de
Bornen jaagt,) en dat het een yinnig Schepzel is in zig te verdedige* Wanneer meri
het met een Snaphaan-Kogel gekwetft heeft, of in een Val gevangen; dat zy fomtyds het Hout van de Snaphaans Loop affcheuren met hunne Tanden, als de Jaagr
hun de reft wii geven, na dat zy gekwetft zyn ; doende dikwils meer fchde door
by ten en cheuren aan Vallen en Strikken, dan de waarde van hunne Bonten bedraagt.
Ik geloof dat 5er tot nog toe geen Berigt of Afbeelding van dit Beeft gegeven Zy,
p L A A T
CIL
,s * -
TSM^
L'n
Z E L DZ A M VO G E L . & ,7,
wys in de Inkhrnen > Vtt felkattar fgezonderd* Ook heeft dit Diei de KlaaWti
zeer lang en icherp. De Start bvertreft in langte de helft des Lighaams : zy is met
donkerbruin Haair bgroeid 3 dat middelmaatiglang is> geevende de Staart een ruig
anzieri..
Dit Mararldier it Maryland, \ welk in Nord-Aftieria gelegen is* bvrgbfgt
fcynde 5 wierdt aan den Heer HANS SLOANE vereerd, die het ettelyk Jaaren in fe
ven gehouden heeft. Dwyl men 'er niet dan zagte Spyzen aan gaf, en het dus
niets t knaagen hadt, werden zyne Tanden zo lang en krm, dat ht niets mer
Vreeten kon* endrhalve moeil men het3 indien het in Leven ou blyven, die Tan
den uitbreeken. De Aftekening werdt door my van hetzelve* terwyl het aan *t Vuf
te ruften lag^ griaakh Zo veel my bekend is, was dit Dier nog nit befchreven.
Die luft heeft, om de beiShrytfirtg tfan hetzeive met die van ht gwoon Matmeldier
te vergelyken, kan de Memorin van de Koninglyke Franfche Akademie der Wee,'
tenfchappen, van de Jren 1666 toc 1699, Tom\ HL troieme partie ggjjp. 31. afien 3 alwaar men ook eene Afbeelding daar van vindt. Ik heb bovendin een Krt
Verhaal aangaande het Marmeldrer in een klein Werkje gevonden, het welke in't
jaar 1744 uitgekomen is, voerende den Tytel van; Bericht van de Gietfcben ofTs*
bergen in Savoy e; het welke ik, 5t zy waar of valsch zynde, tot vermaak van de
Leezers hier zal invoegen. )5 De Inwooners Vrhaalen ons, dat dee Dieren zes
, Maahdn in \ Jaar, dat is den geheeen Winter over, flaapen, makeride zig m
5, den Zomer, als hunne Slaaptyd nadert, een watrrie Legrftde. Ten dien eind
99 by ten zy het Gras af, en, om hetzeive naar hunne Holen te brengen, gaat n
99 van hn op zyne Rg leggen , terwyl de anderen hem als een Kar bladen en
dus by de Ooren naar het Hoi trekken. Men beteert ook dat deeze Marmel*
99 dieren, om niet Vervallen te worden , Wagten uitzetten, die door fluiten alarm
Zy worden van de Inwooners des Lands gegeten* die dezelvn voot
99 maaken.
35
35 eene zeer goede Spyze houden, brandende hun Vet in de Lampen . Niets konit
my, m dit Verhaal, onwaarchynlyker voor* dan dar zy van een Dier fcen Kar
ttvaakb, die van de anderen voortgetfokken words: doch men kan zulks geen
grove Omtfaarheid nemen y ichon het 'er eene #as* dardie dzelvo Van cfo een
voudige Alpifche Boeren haren oirprong heeft * die zulks miicfaiei Van hoorea
feeggen hebben.
^1|:;
De Heer Doktor MTCHEL, een Gebeesber uit Virginie, die zig thns in Londen ophoudt, heeft 'my berigt, dat dit Diertje in Levensmanier veel overeenkomfl
met de Inkhorne heeft; zynde deszelfs Staart, wanneer het in h wilde leeft, ok
Veel ruiger, dan in deeze Afbeelding*
|
>,..%.. '|fe
jl
T|
|||
VERZMELING
VAN
UITHEEMSCHE
gebalemd liit Egypte was gekomen (*). Deeze Bek was byna 20 dik als bree^
zynde in de geheele langte rond, Droog vertoonde hy zig wat ruuw, en het Bee^
nige of binnenfte gedeelte hadt eene roodagtig bruine Kleur, gelyk andere verou%
derde Beeders van Dieren. Dit was ten grootften deele bedekt met eene donkey
Huid, die 'er aan beide Enden afgechild was ; zynde het aan 't End haar den Kop
toe wat ingekorven, doch de uiterfte punten toonen de volle langte aan van deezen
Bek. De beide Kaakebeenen hadden hunne pitfe Enden onbechadigd. Door dit Stuk
dus te bewaaren kunnen de Liefhebbers mooglyk in | vervolg dien Vogel, wellJi
by de oude Egyptenaars 20 beroemd was,, ontdekken (f). |
'
'.
De Koninglyke Akademie van Parys heeft de beichryving gegeven van een Witten
Ibis, wiens Bek genoegzaam overeenkomt met deezen, uitgenomen, dathy aan't
End als h ware afgeheeden is, het welk zy voor Natuurlyk aanzien-, doch ik verbeeld,
my, dat het toevaliig moet zyn. De Bek wordt aldus door hun beichreeven. Het
begin daar van was een heifer Geel, het welk allengs fterker wierdt en van eene
3)
Goudkleur, fceer hoog aan \ End. De Oppervlakte van den Bek was efFen, ei>
y>
gepolyft als Yvoor of Hoorn. Geflooten vertoonde dezelve zig uitwendig volko
5>
men rond, hebbende van binnen een Kanaal van de zelfde gedaante* De twee
53
deelen dus imengevoegd zynde, bleef 'er aan h End een kleine Opening over
33
33 om het Zeewater uit te katen, waar mede men zegt dat zy zig zelf waflchen
33 zouden. De kanten van den Bek waren Icherp en hard, gelykerwys al het ovege
33 daar van, en ftevig genoeg om Slangen door te fhyden; gelyk men zegt dat deez$
35 Vogel doet". Volgens hun was hy uit Egypte gebragt en heeft verfcheide Maan*
den te Verailles geleefd (^).
Doktor SHAW zegt, in zyne Reizen en Waarneemingen over Barbarie, en&
33 Delhis, dieweleer aan ieder Huisgezin [in Egypte] bkend was, is thans onge*
35 meen zeldzaam, hoewel zyn gemis genoegzaam wordt vervuld door'de Oijevaa5
33 ren". In t Aanhangzel van dat zelfde Werk heeft de Doktor een gedeelte yan d
Onderkaak in Afbeelding vertoond, die uit een gebalemd Lighaam was genomen,
hoewel dezelve by mifflag, (ik onderilel dat het een Drukfeil zy ) de bovenle helft
genoemd wordt. Eenigen der Beenderen van den Ibis zyn 00k aldaar, bladz. 65, ia
Plaat gebragt* Die den Zwarten Ibis van BELLONIUS met den Tritten vergelykeii
wil, kan de Vertaaling daar van vinden door onzen Landsgenoot, WILLOUGHBY, ia
deszelfs J^ogelkund', pag. 288. In de Hiftorie van Brafil door Piso fchynen twee
Soorten van Ibis beichreeven te zyn, deeerfte, pag. 191, Curicacay de ander pag.
200, Jabir genaamd ()
Het kleine Kolibrietje (**).
^7^.
W'''y'
die.
ces, de Paris9idepuis 1666 jufqu' 1999. Tome III.
troieme Partie.
() [Pe witte Ibis, voorheen door LINMUS onder
de Reigers betrokken, is thans door zyn Ed. in 't Geilagt der Tantali geplaatft, onder den naam van Tantalus Ibis. Syfi. 2V0f.XII.Gen.85.Sp.4. Zie daaromtrenc
de Nat. Hi. L D. V. Stuk, bladz. 213.]
(**) Mellivora Avis minima. EDW. AV. II. T. tos.
Mellifuga. BRISS. AV. III. p. 695. T. 3d. Li. Qpainumbi feptima fpecies. MARCGR. Braf. 197. WILU
Ornith.167. RAJ. AV. 187. Quainumbi minor corpore
toto cinreo. RAJ. AV. 83. Trochilus minimus. LINN.
Syfi. Nat. XII. Gen. 66. Sp. 22. Allerkleinft Bloemzuigertje. Nat. Hi. I. D. IV. SUl. 447. PI XXXVLfe4-
,:
2ELDIAMI VoGLlNr
J .^
die deeen hebbe > in den ^onechyn j enigen grbehagtigeh Gdgans, taa ht
Oog in geWoort Licht geen aafrdomng Van heeft* De onderzyde vn den Ko*
Hals en 't Lighaam, is vuil wit* o \frel als de buitenle Veertjes van d Staatt; d
Pooten en Voeteft zyn zwarh Dit geheele Geflagt van Vogdtjes heeft en zeer fyrt
Buisje of Pypje* ?t welk zy buiten hunnen Bek, onder aah deszelfs Pnt, kunneri
uitftrekken. Dit Pypje ichynt zig aan \ end, in twee 2eer kleine te verdeelen, en
daar mede zuigen zy den Honig uit de Bloemert* Het Eytje van dit Vogeltje, zo ik
onderitel, is nevens hetzelve in de Natuurlyke grootte afgebeeld, zynde wit van
Kleur. Gedroogd zynde woog dit Vogeltje niet meer dan vyf Greinen; ik agt dit
hetzelfde te zyn als het kleinfte Honigzuigertje> uit Sir HANS SLOANE'S Htorie
van Jamaika^ (Vol. IL p. 307.) die aldaar zegt, dat het, toen het zo even gedood
was, niet meer dan twintig Greinen woog (*). De Heer BENJAMIN COWEL, vereerde my dit Vogeltje, en de Heer P. COLINSON het Eytje. Het een zo wel als 't
andere was van Jamaika afko mit ig (f).
Ttije vreene Horn-Torren.
t)e Torren, hier afgebeld, zyn Van de Natuurlyke Gfootte. Ik onderle dat d
bovenfte het Mannetje , de onderfte het Wyfje zyk Haar Geitalte verfhilt ergens in, dan in de fcherpheid en langte van de Hoorens in het Mannetje, terwyl
dezelven ftomper en korter in het Wyfje zyn. Het Mannetje is over 5t geheel don*
ker bruin of Koperkleurig, met eenn ginfterenden Goudglans: het Wyfje zwart
en tevens glanzig. De Oogen zyn in beiden rood.
Myn verpachtende Vriend , Dr. MATTHEW LEE * Lid van het Kollegin der
Geneeskundigen, voorzag my van deeze Torren, die uit Ooftindie gekomen wa
ren. PETIVER ichynt van het Mannetje twee Afbeeldingen in zye Werken t
hebben, waar van het eene, zo hy zegt, van Borneo kwam (.[).
IV.
DMI.
Aa
94
VERZAMELING
VAN
UTHEEMSCHE
Deeze Vogel is Wat kleinen dan onze Kaauw. Op enigett afAnd vertoonfc
hy zig geheel zwart, maar, wanneer men hem wat digter vari naby becliouwt, zt
hebben eenigen van yne Vederen ett paarchen en gronn weerchyn. Zyn Bek
is, wegens deszdfs by Pondere geftalt , met die vari den Bek der Noordch Alk,
fcen Vogel die ook Scheermes-Snavel van WILLOUGHB genoemd wordt, overeen?
komftig (*)j doordien zig d bovfehfte helft merkelyk Boogswyze verheft, hebbend^
eenen hoogen en zeer dnnen Rand. Volgens het getuigenis van Sir HANS SLONE
leeft desse Vogl van Kevers en Sprinkhaanen j aazende tevens ook op Vrugten eri
Graanem Zy vliegen by ichooleh , maakende eeh terk klagehd Geichfey, OverVloedig iithouden zy zig op Jamaika Hipanjola en andere Eilanden,
De f^rowie-S'cboent met. een zeer grole fobdagiig Mkeffl (f).
Onder alie Soorten van Helleborines * draagt deeze Plant de choonfte Borfin *
welke in grote achting zyii by de Ingezetenen van Noord- Amerika\ doordien zte
hun Hoofdhaair daar mede verferen, noemende dezelven MocmJ/efaBloemen : tvefe
woord in hunne Taal zo veel betekent ais een Schoeti of Pafttoffel. Men gft 5er
derhalve ook den naam aan van Calceolus Maria of Liev Vrourote Schoeru
p L A A T
CVL
^- ' De
" 1 zwari en geel honte'Bkfir (io6)
ft^^^^^^
Deeze Vogel is byna zo groot als een Merel of zwarte Lyilef. Hy lieeft de gkringen geel en met een bJaauwagtige Huid omringd 1 den Bek zwart en iets me$if
dan een.Duim lang* Aan den Hals zyn latngagtige pite Vieren, welke los hangen.
Vati boven is de Rg, 20 wel als de Wieken * zwart doch waar mede zig en'm wife
vermengt* zynde onder de Slagpennen bfuin* De Hals en het onderfte deel des
Lighaams zyn, zo wel als het agterite van de Rug en de St-it, roodagtig geel. Oft
Jamaika noerat menze Bananfti - Vogels, deWyl zy tm deele leeven van deeze
Vrugten 3 [of liever om dat zy hnne hangende Neften zeer ko&fig hechten aatid
Banannen of Piangbladen.] Het zyn vlugge levendige Vogek, die lea^ wegens
hunne leerzaatiiJieid e aardig oiimeten, dkwils ia Kouwen houdt,
I
'
-4
(105) Motiedua tota nigra. SLOA. Jam. I. p* 99.
^257. f. 2 RAJ. JV. 185. N. 28. loteras niger
Bteiss. Ai). II. p. 103. T. 10. f. 1. Gr&la DMta.
LINN. S$fl> #. fJL Gen,$$* Sp. 4. Sy. Nat. Gen.
50. Sp. 3. Ping-Spreeuw. Nat. Hi. I. D. V.Stukj
Uadz. 341.
(*) [Zie.het I. D. W SiK van rayne Mut1. ti$i
bladz. 81.]
(t) Calceolus Flore masimorbeite, purpuris V&
. .
'i 'fei?
t>#
pif
S Deeze Plant heeft eenen Bolagtigen Worte!, uit welke zig een dikke Sappig
Steel, zeven ofagt Duimenhoog, verlieft, Voerende op zynen top en Tros vaft
tot of tien kleine groene Bolletjes, uit ieder van Welken eene eenbladerige, roodag,
ti witte Bloem voortkomt. Het bovenfte deel vati de Kelk verdeelt 21g in zes
finalle Blaadjes welke een Beker omvatten , dat de Bloem is, hebbende twaalf In.
fhydingen aan den rand, en van binnen een Styl* benevens zes Meeldraadjes met
geele Helmpjes. De geheele Tros der Bloemen wordt van eene-Scheede ingeilooten,
welke tiw vefdeelende de Tros uitaat , doch zo lang aan den Steel blyft hangen als
de Bloemen duuren. De Bladen zyn donker ganzig gren , gelyk die van de geele
Herfft Lelie-Narciilen. Ik heb deeze Planten in een Moeras by Palluchucula, dat een
Stad is, binnen de paalen van Gorgie, aan den Savanna-Stroom gelegen , groeijen*
de gezien.
,
| .
De biaauwe blutp^esp (j;*
Deeze Wesp is ngVa- dri vierden Duims lang. ene Buis, Welke de langte
Van een Kwartier Duims heeft, vereenigt de Borft met het Agterlyf, die beiden doft^
kerblaauw zyn. Het Diertje heeft zes Pooten. De Wieken Waren btuin en blauvtr
gemengeld en ieder hadt aan 't end een zwarte Vlak.
|
'
!
De Heer COLINSON heeft in de Verhandelingen der Koninglyke Societit van
Londen, N> 476. p. 363, twee Sluipwespen uit Peniylvanie met haare Neften beichreeven en afgebeeld : doch, aangezien de Kleuren van de zynen en de myn
niet overeenftemmen, zo kan men ook met geene zekerheid bepaalen, of zy eenerley zyn.
.
#
Deeze Soort van Wespen maakt van Kley Cylindrche Pypen * welke vii dikte
als de Pink doch eens zo lang zyn. Deeze hechten zy waterpas aan een Luiffel ot
overHangend Dak, voegendedaar van agt, tien of meer zydelings by een. Derge*
lyke-Buizen, nu, zyn door vercheide Middelchotten verdeeld in veele Celletjes, in
ieder van welken zy een Ey leggen, en \ gene ledig blyft met Spinnekoppen op*
vullen, maakende dan het Hokje geheel digt. 1 Hier omtrent is \ opmerkelyk, dat
deeze Wesp de Spinnen de Pooten afbyt, doende zulks met dit oogmerk, niet alleen op dat de Spinnen, geduurende den tyd , dat zy een genoegzaamen Voorraad
derzelven tragt by een te brengen, niet wegloopen zouden kunnen , maar op dat
zy inmiddels levendig blyven en dus de Worm, uit het Ey gekomen, een Voorraad van frisch Aas hebben zou, tot dat hy verndert. Ten dien einde fpirit zig de
Worm een Zyden Tonnetje, waar in de Pop den geheelen Winter overblyft, matfin't Voorjaar, een Wesp geworden zynde, byt zy door het Kleijen Pypje heen>
en vliegt weg. Anders zyn zy il, doch, als zy haare Neften maaken, laatenzy,
zo dikwils zy aan 5t werk gaan , haar zonderling brommend gezang hooren, en vol-'
brengen tevens haaren arbeid regt vrolyk, met eene wonderbaare gechiktheid en
aardige beweegingen. Vervolgens houden zy met brommenop, tot dat zy weder
met een Bek vol natte Kley komen, en haaren arbeid op de gezegde wyze van
nieuws weder aanvangen, tot dat alles isgereed gemaakt.
Merk aan, dat de Wesp, die op de volgende CX. Plaat vrgefteld is, ook eert
Neil van Kley maakt, doch van een andere ftrutuur, hoewel de manier van arbeid
en het gebrom niet verichillendeMs.
Deeze Wespen fchynen niets met de Planten te doen te hebben, dewyl zy eenig
en alleen van Infekten leeven. Voornaamelyk fchynen de Spinnen hun Voedzel te
ni
m \ I
^^^^
% 1"
' " - ^
EN
ZELDZAAME
VGELE N>
-^f
feyn; weshlve &y fcig Vel by Afdakn, Keders, ez. onthouden* alwaarde grootfte overvloed is van Spinnen* Zy vallen dezelven aan$ en draagenze vliegende in
de Bek weg, ofichoon eenigen haar in grootte niet wyken. Ik heb een voorbeeld
van haare dapperheid in deezen gezien. Een zodanige Wesp ileepte een zeet
grooten Spinnekop lngs eenMuur op,en droegdenzelven in haar Neft, en, wanneer
men ze beiden woog, werde de Spin agtmaal zo zwaar als de Wesp bevonden (*)*
A A
G VI .
De
(*) [Even 't zelfde wordt door onze Europifche
afterd-Wespen, die men Spinnedooders noemt, doch
id de Grond verrichc : zie Nat. Hiflorie, XII. STUK ,
bladz. 232, enz. DeNieuw Jorkfe, aldaar PJaatXCVI.
Fig. 10. afgebeeld, heefc vry veel overeenkomft met
die hier voorgefteld is, doch verfchilt grootelyks in
Kleur.]
(107) Hirundo Caud aculeat, Americana. Sp. 10.
LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 117. CATESB. Cat. III. T.8.
BRISS. JV. II. p. 561. Hirundo Pelasgia, Syfi. Nat.X.
Gen. ioi. Sp. 7. KarlinifcheZwaluw. Nat.Hifi. I. D.
V. Stuk. bladz. 613.
W. Deel
^ ;S
98 t
VERZAMLING
vN
UITH EEMSC HE
De Bladen zyn final en aan \ End purperkleurig gevlakt. De Bloem beftaat uit een
Styhen zes IVeeldraaden, die uit het midden van zes donker icharlakenroode Bloembladen komen. Deeze zyn donker rood of purperkleurig gevlakt, doch aan de Rug.
zyde wat ruig en Haairig, gelykerwys het bovenfte van den Steel Zy groeit natuurlyk in Penfylvane3 en heeft in 5tjaar 1743, in den Hof van den Heer COLINSON, te
Peckham, gebloeid.
% '
'. ;!
A|A
: .
Dit is een zeer klein flag van Vloojen, l<* men alleenlyk in heete Landen aari*
treft. Het Diertje is zeer Taftig, inzonderheid voor de Negers en anderen, weite
blootvoets loopen en zig niet genoegzaam reinigen. Zy booren door de Huid en
leggen onder dezelve een zakje vol Eijeren, dat zo groot als een kleine Erwt wordt
en cherpe Pynen verorzaakt, tot dat het uitgenomen worde; doch men moet zeer
voorzigtigzyn, dat men onder het uithaalen het Zakje niet openej alzo daar uit het
Vuur in het Lid kon ontftaan, ja zelfs het Leven van den Lyder in gevaar komen.
Dit Diertje heeft naauwlyks een vierde Deel der grootte van een gewoone Vloo,
maar, door \Mikroskoop vergroot zynde, vertoonde het zig in die grootte, in welke
onze Afbeelding hetzelve voorftelt. Uit zyn Mond komt een hol Buisje, tuilchen
twee Sprieten, gelyk in de gewoone Vlooijen. Het heeft zes Pooten, die uit Leedjes
(108) rdea crftata maxima Americana. CATESB.
Car. III. T.io. ArdeaVirginiana criftata.BRiss. A>. V.
p. 416. Ardea HerodiaS; LINN. Syfi. Nat.Xll Gen.84.
Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 76. Sp. 11. Grote KuifRl5
/lf c ff-'- m$ L D* 1V' Stuk bl 25'
( ) wefoo Aquatics minor Americanus. CATESB.
Car. III. 1.10. Lacerta puntata* LINN. Syfi. Nat. XIL
fftietigefeld fcyn j en lets dat naar een Staart gelykt, \vaar ander een van zyne Eit*
jes, insgelyks zeer vergroot zynd^ voorgeteld is; want met het bloote Oog z.yn die
iiaauwlyks zigtbaar. Deeze Zandvloijen maaken in de meefte deeien van Amerika,
tuflchen de Keerkringen, een zeer ichadelyk ngediert uit. Zie de Hiftorie van
Jamaika door SLOANE* in delnleiding, pag. CXXIV, en in \ Tweede Deel, p*
1915 J92 (J). I
I
:-..]\.!.
Fig, 4. JeH %eer klein Huid- Tofrelje (*).
Toen ik nty^ in 5t Jaar 172J, in de Woohingvan zyne Excellence > den Heer
PHIMNEY, welke diestyds* Gouverneur 'Van de Bahama's Eilanden was, bevondt, en
hy aan zyne VotenChego^s zogt, die wy door ee Mikroskoop beiehouwden, kwam
een zonderling Inikt te voorfchyn aan de punt vari de Naald, waar mede hy zo onBiddelyk aan zyn Voet gepeuterd hadt. Ik vertoonde \ zelve aan eenen Neger en
andere Luiden, van welken niemand ooit dergelyke gezien hadt. Jn de Natuurlyke
grootte was dit Infekt niet grooter, dan het Streepje by zyn Kop is; doch door eeri
Mikroskoop hadt het die grootte en gedaante,in welke het hier verichynt. Het mag,
myns oordeels > den gemeiden naam vperen ().
Fig. 5.
fprEpn Vliezig geel Schild, dat eene-donkerbruine Vlak in V midden heeft, bedekt
een
(4) [Zie deswegen orriftandig, de::NatuurIyfe Hififfi
rie, volgens het Samenftel van LINNAEUS, XIII. Stuk,
bladz. 107, enz.
(*) Scarabseus Capricornus minimus, Cutem penetrans. CATESB. Car. III. T. 10.
() D Gedagte Streepje, by den Kop, isnietmeer
dan^een halve Linie lang, ^n de vergroote Af beeldin^
vyf Dimen: zo dat het hier ten minfte een millioenmaal vergroot voorkomt, 't welk eenaanzienlykeVergrooting is.]
(**) Blatta Americana. CATESB. Car. III. T. 10.
(t) Blatta maximafufcapeltata. CATESB. Car.llLT. 10*
(j) Scarabseus peltatus. CATESB. Car. III. T.io. Silpha ovata fafca, Clypeo flavo* centro nigro intra AhV
Bb 2
na*
too
VERZAMELING
VANJUITHEEMSCHE
een dee! van den Kopen de Borft, terwyl het overige des Lighaams gedekt wordt
door de Wieken, die donker paarsch zyn en glanzige Vlakken hebben van even de
zelfde Kleur. Het hadt zes zwarte Pooten ieder maar van twee Leedjes. Ieder
Wiek was van binnen, door een dunne, Vliezige, geele, in de langte uitloopende
Streep geftevigd. Het overige nderite deel der Wiek was glanzig groen. Dit Infekt kwam uit Penylvanie.
^^i^^A^^
^,^sfe
^^^^^^^^ P
AJA
CIL
S;i-^^^BB' J WEE
A A T
-t l '*
cx
- ^&
:i
Deeze Heefter ichiet uit den Grond verfcheide ftyve onbuigfcaame Stammen van
de gewoonlyke hoogte. De Blaadjes zyn gekarteld en groeijen beurtlings, gelykende naar die der Vlierboomen. De Bloemen vertoonen zig als een enkelde Roos,
en beftaan uit vyf holle Bloemblaadjes, hebbende in 5t midden een Styl die van een
bleekgroen Zaadhuisje afkomt, met veele paariche Draadjes omringd, die blaauwe
Topjes hebben. Hier omirent is 5t merkwaardig, dat n Blaadje in 5t byzonder, aan
nulum fulvum, Silpha Americana. LINN. Syfl;Nat.Xll.
Gen. 196. Sp. 7. [LINN/EUS haac deBlatta Americana
van CATESBY ,Fig. 5, aan, doch 't is zeker, dat zyn
Ed. deeze Fig. 7. bedoelc]
(109) Perdix fylveftns Virginiana. CATESB. Car III.
T. 12. Tetrao Pedibus nudis, Fafci nigra fupra & infra Oculos, Linea Verticali fulv. Tetrao Virginianus.
iof
,, De Plant, welke Gy ty nder deri riam van Steuarti gtoond hebt, houd
ik voor een nieuwGeflagt, en wel voor die zelfde, als welke ik Malacadendr
heb. getyteld. Behoudens allen eerbied echter, dien ik het Sweedche Genotfchap, du esleta Suecica uitgeeft, toedraage, agt ik de Geflagtskennierken van
deeze Plant, welke Gy my in hetzelve getoond hebt zo gebrekkelyk, dt daai
doof in gee Kridkundig Samenilel, zeifs maar de eigentlyke Klaile, tot welke
dezelve behoort, bepaald worde; veel minder geeft zulks het waare Geilagt derzelve te kennen. Zy wordt aldaar in die Klafl gezet, welke LINNAEUS rolyanria mo'nogyni tiemt, terwyl zy eigentlyk tot de Klaie der Monadelpba poliandria behoort. Hier in makt zy er niuwen Rang uit, welke dh naam vari
pentdgynia vert, en dar door wordt zy van den geheelen Rang der Planta
Malvace afgzonderd, war onder zy in aile Kruidkundige Stelzls is bgreepen : want de Bloemblaadjes zyn onder met elkander vereeigd, en vallen ook
met elkander af : \ welke, volgens RAY en TORNEFORT, de egenchap is
van eene ribladige Blorii. D Meeldraden Zyn nder zo friet elkander verbonden, dat zy eenen Ring ukmaaken, en zyn in ht Groridfuk der Bloemblden ingeplant* Deeze Plant hfeeft vyf Styltjs; gelyk ik di aan ne derzelven 9
Welke ikbezit, gtood heb. De Vrugt beaat in en droog Zaadhuisje, met
vyf hoekn, vyf Vakken en vyf Kieppen, welke zig boven penen, doch niet
Van* de Kelk, die aan \ Grondftuk hangen blyft, bekroond worden. In iedejf
Vak is maar n langwerpig, EyVrmig, driehoekig Zaadkorreltje.
JOH. MlTCHELIUS.
t)e Heer Graar van Bute zal het, zo ik hope, niet ongunilig opneemen * dat
ik dit nieuwe Geflagt van Planten met zynen naam vererd hebbe.
Gekuifd Jfinterkoningje (*)
Aangezien dit Vogltje zo wel in Engeland voorkomt als in Amerika, meld ik
alleen maar, dat ik hetzelve, uit dat Wereldsdeel afkomig, met de beichryving,
welke WJLLOUGHBY ons van het Europiiche geeft, vergeleeken en bevonden heb,
dat zy in alle opzigten met elkander overeenkomenj weshalve ik my dan ook alhier
op de Engeliche Uitgaave van zyne Ornithologie.^ pag. 227. beroepe.
Dit Vogeltje, dat het kleinfte der Europiiche Vogelen is, onthoudt zig ook op gelyke Poolshoogtn in de Nieuwe Wereld. Wanneer 5s Winters de Zon ichynt* zyn zy
gewoon, in gezelichap met andere kleine Vogltjes, in \ byzonder met de Boomkruipertjes, Plakkers en Pimpeltjes, of andere Meezen, de Boflchen doorftrykende*
van den eenen Boom op den anderen te hippelen, als of zy allen van n Broedzel
waren, en lngs de Schors der hoogfte Eiken op en nederwaards te klauteren, als
in
(*) Regulus criftatus. CATESB. Car. Ill T. 13. Calendula BRISS. AV. III. p. 579. Motacilla Regulus.
LINN. Syfi. Nat. XI. Gen. 14. Sp. 48. Syfi. Nat. X.
If. Deeh
Ce
$1
VERZMELING
VAN UITHEEMSCHE
in mer Reeten zy hun Voedzel zoeken, het welke in Infkten beilaat, die daar mden geheelen Winter over, as dood leggen. Op gelyke manier zoeken de gezeg*
de kleine Vogeltjes in Amerika ook hun Voedzel, alwaar zy zig op de Geneves
iruiken* als ook op de Dennen en Pynboomen onthouden, en het tegenwoordige
akoos zyn Zikilprk hooren laat, gelyk GESNERUS van zyne Boichmees getuigt,
De grote Baerd-PJ^esp.
Deeze Wesp is wat meer dan een Duim lang, en heeft de Wieken geelagtis
bruin. Haar Kop, Borit en Buik, zyn zeer donkerbruin, ja byna zwart, en tevens over \ geheel met geele Vlakken. Zy heeft zes geelagtige Pooten. Het AgterJyf was Eyrond, en met de Borft verbonden door een klein Buisje, \ welk byna de langte hadt van een half Duim.
^'- - M/ '
De Keerkringvogel (m).
De onkundige Zeelieden houden het gemeenlyk, doch ten onregte, daar voor
|at de Staart van dezen Vogel maar uit eene Veder beftaa. De befchryv'mg, welke oris de Heer WILLOUGHBY daar van gegeven heeft, is wel zeer omftandig, doch
naar eenen gedroogden Vogel opgemaakt, en hier kan het ook wel van daan konien, dat zyne beichry ving van de my ne, die naar een levendigen Vogel gemaakt
s, eenigermaate verichillende zy. an den zynen hadden de Pooten, dewyl hy
lang bewaard was, hunne roode Kleur verlooren, welke ik aan hun allen, die le*
vendig van my gezien zyn, waargenomen heb.
Deeze Vogel is ongevaar zo groot as een Patrys, en heeft zeer lange Wieketfl
Zyn Bek is rood, en heeft aan ?t onderftedeel, gelyk de Meeuwen, tot welkerfll
hy als eene Soort behoort, een icherpen kant. De Oogen ftaan in een zwarte Plek
welke agterwaards fpits uitloopt. Drie of vier der grootle Slagpennen zyn.aan \
end zwart, en hebben witte Punten: voor 5t overige is de geheele Vpgel wit, de
Rug uitgezonderd, alwaar eenige kromme zwarte Vtekke hem Ruitswyze verferen.
De Pooten en Voeten zyn Menie-rood en de Vingers met Vliezen bezet. De Staare
beftaat uit twee regte, lange, malle Veders of Pennen, die van de Schaft tot .aan
de Tippen even breed gebaard zyn.
JS
Deeze Vogels worden zekteaam, dan ver van Land, tufchefl de Keerkringen;
gezien. Hun naam ichynt zelfs hunne verblyfplaats aan te wyzen , en , choou
menzeniet minder zeldzaam eenige Graaden, ?t zy Zuid- of Noordwaards, buiten
de Keerknngen, verneemt, is nogthans een der plaatin, alwaar zy gewoon zyn
te broeden, omtrent negen Graaden van den Noorder Keerkring afgelegen. Ik
meen hier de Bermudiichet Eilanden, alwaar ik hun in de Broedtyd, van de hoogeRotfen, welke deze Eilanden omringen, gefchooten heb ; doch, dewyl derzelver Toppen oqtoeganglyk zyn, zo heb ik de Neften of Eijeren van deeze Vogels niet gezien. Zy broeden ook zeer menigvuldig op eenige kteine Eilanden,
Ooftwaards van Porto Rico gelegen
De kleine Meeuw inet Pypagtige Neusgaten (*)
f| Beefce is byna zo groot als een Vink.
i
(*) Lanius minimus marinus, Naribus tubulofis. CATESB. CarJ. T. 14. Procellaria. BRISS. AV. VI. .p. 140.
T., 13. g. Rotie ANDEKS I IL p. M f- L Pr0*
V O G L E:N%
;5f
het Grondftuk der bovenfte helft tot aan de Tip, een half Duim uit. Twee derde
deelen daarvan zyn met Vederen bedekt, en het zigtbaare gedeelte, daar buken is
zo klein, dat het fchynt, als of deeze Vogel, naar fcyne grootter te rekenen, onder
alle Vogelen de kleinfte Snebbe had. Aan het Grondftuk van de Sneb ftaan eenige
ftyve Borftelhaairen. Aan de Keel is een witte Streep,. die den halven Hals omringt^
de Borft is wit, doch tevens ook roodagtig en bezet met dokere dwarsftreepen. D
Skgpennen der Wieken zyn donkerbruin van Kleur, eene hreede witte dwars-Sfreep
uitgezonderd, waarmede vyf Slagpennen* in \ midden van ieder Wiek* getekend:
zyn. De Staartveders, uitgenomen de drie bovenften, hebben ook, digt aan haar
end, twee witte Vlakken. De overige Veders van het geheele Lighaam zyn bruin,
doch
(*) [Men vindt dezelven hier voor, in dit Werk,
op Plaat LXXIII en LXXV afgebed, en befchreevea
op bladz. 63 6s, 66.]
L
(112) Caprimulgus minor Aroericanus. CATESB. Car.
I. T. 16. EDW. AV T. 63. KALM, ln. Il.p. 93.
04
V ERZ ME LIN G
VAN
UITHEEMSOHE
S^^WE* *^"?'
CATESBY , diVeemW
Vogelen bevatten : want in izyn Tweede Deel zyn matr
Viffchen, Slangen, enz. beLepen. Zieonze Voorrede, bladz. xu, lwaar echter van het Derde Deel
van CATESBY geen eewas- ffemaakt wordt De Plaaten
S* volgend%!SnTk 'zyn ,*"
i.
Zyl5 zou ikdoch geooVeti^ lat 9ef ffier Nord#r,as niet veel nieuwe Soortn te
vermoeden zyn : want aan de Nordelyke Grenzen bevinden zig maar weinige Vogelen, en, hoe nader de Dieren in h algemeen, inzonderheid het Pluimgedierte, aari
de Pool nadert, hoe meer dat ook de menigte der Sorten afneemt.
)e Kaftaafche Uizg fhrtet Plant (*).
De Worte! van eene in de Geneeskonft bekehde Plant, Ginzeng genamd ; is by
de Chineezen [en Japanners] in zeer grote achting. Derzelver vornaamfte Artien
hebben over de kragten en deugdn van deezen Wortel veele oeken geichreeven.
De meefte Chineefche Schryvers maaken gewag van de Ginzeng,, doch deeze Wor*
tel was'zeer weinig bekend, voor dat Pater JARTOUX, een Jeiuiet en Zendeling in
China, die op bevel des Keizers eene Kaart van Tartarie maaken zoude^ de Plant
in en Dorp, dat vier Mylen van 5t Koningryk Corea afgelegen was, zag groeijen,
Deeze Patei* bediende zig van die gelegenheid, om eene juift Afbeelding te maaken
van deceive, en vrvaardigde eene naauwkeurige bechryving daarvan , welke in de
Memorin van d Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys is uitgegeven, en zo veel Licht heeft aangebragt, dat men de gezegde Plant ook in Kanada
en Penylvanie ontdekt heeft. Uit het laatftgemelde Land is zy den Heer COLLINSON toegezonden > en in de voorige twee ofdrie Jaaren, gelyk ook in dit tegenwoor*
dige Jaaf 174 (f)5 heeft zy in deszelfs Knft-Tuin te Peckham gebloeid en Besen
gedragen, gelyk uit de hier bevindlyke Afbeelding blykbaar is. De overeenkomil
is zo groot mt d bechryving der Chineefche Ginzeng van dien Pater, dat men in
geenen deele kan twyfelen, of het is even de zelfde van hem bechreevene Soort.
Maar, dewyl de bechryving van den Jeiuiet te lang is, om hier plaats t vinden*
zal ik alleen het merkwaardigfte daar uit bybrengen, en in myne Afbeelding ook
den Bloesiem vooritellen^ welken de Pater, zo hy zelf zegt, niet hadt gezien. Zyn
Berigt behelft het volgende.
55 De plaats, daar deeze Plant vorkoffit, legt tufchri d 39 en 46 Graaden
35 Breedte, in de fchuinte der Bergen, zo wel in digte Boflchen ,|als aan de Oevers
Men heeft de Landftreek, waarin deeze koftbaare Wortel groeit,
35 derRiviern.
33 aan alle zyden met Paliiaden omringd, daar onophoudelyk Wagten rond gaan^
35 on) te verhinderen, dat iemand deezen Wortel opzoeke. Ondanks alle zorgvuldig*
$3 heid, echter, is by de Chinezen de Gewinzugt zo groot, dat zy zig in deeze
35 Wilderniien menigmaal by twee-en drie duizenden verfteeken, offchoon zy dus
35 gevaar Joopen, van hunne Vryheid &n *] het voordeel hunner Onderrlemingi te
35 verliezen, wanneer men ze in het weggaan, of by het aankomen in d Pi-ovincie*
, waar deeze Wortel groeit, komt te betrappen.
|p Dewyl de Keizer hebben wilde * dat en Tartaaren alle Wirift, welke van deeze Plant te haalen was, by voorrang boven de Chineezen, ten deel zou worden!
gaf hy, in 5tjaar 1709, aan tienduiznd Tartaaren bevel, om alle de Ginzeng op
te zoeken en te verzamelen, met beding, dat ieder hem twee Oncen daar van
geeven moeft, eh dat het overige, naar t Gewigt gerekend, hun niet even zo
veel fyn Zilver betaald zou worden. Op deeze wyze inoeft , volgens eene opgemaakte Rekening, de Keizer in dat Jaar omtrent twintigduizend Chineefche Ponden gewinnen, zonder dat hem zulks mer kwam t koften dan het vierde deel.
,, De Ginzeng, zegt Pater JARTOUX, komt, gelyk ik waargenomen heb, in de
5, meefte Artfnyn, welke de Chineefche Geneesmeefters aan Patienten van Aan?> zien
(*) AurelianaCanadenfk R. P. LAFITEAU. Cinz. 51.
T. 1. CATESB. Car. III. T. 16. Araliaftrum. TREW.
jLbret.T. 6.f. i. Panax foliis ternis quinatis. GRCW.
Virg. 147. Panax quinquefolium. LINN. Sp. Plant. iL
IV. Deel
p.
IST2.
CATESBY
Dd
O6
VER2AMLING
VAN
UTHEEMSCH
|
|
S^^^^^P P L A. A T \ CXIIL
Bj^*a^*^^MB ^e 7avmibe Haas (113).
Hg- : ' \- V
M
Deeze was byna zo groot als onze Haazen gewoonlyk 2y , doch bekleed met
roodagtig bruin Haair. De Kop was klein naar het Lyf te rekenen ; de Oogen hade
hy, daarentegen| groot en fterk uitpuilende. De Ooren geleeken naar die der Katten
:%
IN
>
-8EL0 2'.AM
V G I &fr ; ibf
tnj doch Vor \ Verig k#rft yri Kp met dft er Haan eh Rhn taamelyk
overeen. Om de Lndei ri Dyn was hy r dik ^ doch hadt ltige Pootii eh aart
ieder Voorvoet vier Vingreri, den buitnftti eer korfc De agterfte Voeten hadder
ieder maar drfe Vingefe. D Staart was r kort* Dt Dier^ vor t overig, toa
zeer tam en beichadigde niemand, vreetende ok iegts Vrugten en Kruideri. Or^
pronglyk onthoudt het zig op java erf Sumatra. Dit was in bezitting van deh Hertog van RICHMOND, die ook van oordeel* was, dat hetzelve in deeze Verzameling
teen plaats verdiende.
fyg met Ciiroebladen en kleine prperkleurige /^rgten (*).
Deeze Boom Wordt zeer groot eh heeft een bleke gladde Schors. De Badn k*
inen, ingedaante^ met de Citroenbladen overeen. De Vrugten groeyen, by dri
en vieren, aah de zyden der Takken evens elkander, aan Steeltjes die niet volkmen een Duim lang zyn. D Vrugt is ongvaar zo groot ais een Sleeprim doch
Van geftalte ais een Vyg, h heeft een dunne prperkleurige Huid, bevattend ook
in een Vleech van dergelyke Kieur, veele kleine Zaaden. Vari Smaak is dezelv
zoet doch niet aangenaam, hoewel zy van de Vogels en andere Dieren zeer bemind
wordt. Deez Vygeboom groeit in de Bahamaas-Eilanden op de Rotiert.
Oogen heen* zo dat zy hem in *t vlugten hinderlyk zyn, en dikwils zyn ondergang bevorderen : maar. dit beletzel in 5t Zien wordt vergoed door den flerken
Keuk, welken deeze Dieren hebben, die veel tot hunne beichutting det. In de
Zomer maakt zulk een Stier, wegens zynn kaalen Huid en met lange Haairen bezetten Kop, een chroomeyke vertooning. Zyonthouden zig in afgelegene deelen
des Lands by de Bergen, en laaten zig zelden omftreeks bewoonde plaatfen zien :
Zy trekken by troepen op, graazeride ?s morgens eh 9s avonds in opne Velden
maar op I heetfte van den Dag gaan zy naar beichaduwde Beekeh en Rivirn van
helder Water, flrykende door het dikke en hooge Rietgewas en Geboomte. Ofc
ichoon zy nu aldaar zo goed als verholen zyn > weeten doch de Indiaanen j door
hunn
III Ficus Citri folio, Frtiftu parvo purpureo. CA.
C<w.liI.T.i8. Ficus Indica. THEOPHRASTI. Hi. Plant,
Libr- IV. Cap. 5. STRABO Geograph. Lib. V. PLiN.Lib.
XII. Cap. 5. Q. CURTIUS. Libr. IX. Cap. 1. Ficus Indica. LINN. Spec. Plant, II. pag. 1514-
(ii4}Bibn rericanus, CAT. Car. III.T.20. Taufus Mexicanus,HERN. M^.587. GESN. Quadrup. 301,
Bos Bifon. LINN. Syfi. Nat."XII. Gen. 32. Sp. 3, Nqt.
Hi L D. III. Stulc. bladz. 324.
Dd 2
X8
VERZAM'ELIN G| v
AU
V O G E L" N.
zig bevinden : doch federt is my verhaald, dat de Heer J. LLINSON een Gewas
van deezen Boom uit Amerika bekomen heeft, h welke in zyn Tuin te Exmoutk
in Devonshire ftaat.
(*) Pfeudo-Acacia hifpida Floribus rfeis. CAT. Car.
HIT. 20. An Ffeudo-Acacia Siliquisalatis. PLUM. Spec.
KORT
TsLb.LI
rlemere Averti en
D
Le petit Mocqueur.
er
Arde a
caerulea.,
a
CUJLt
ZtfV.
Tat. LU
Heron blett
Tat. Litt.
'er axunt
txpmt vnbi&nx]che.^ylttCLen\ci\n&vv er.
'\
-N?.5.inu,.
hduMoucherolle verte
riet
er meutere
inewe.
i can*
TabLIV
auca-, hxruf
S-*^
C&J.CJL"3
mS4W3&
Tai.LV.
-N.SS.1F7LE
mtrxcM&CchtMohr^omti.
Tab. L VI
P.J.C> JLajefztLf.
Ar de a. fteilaris Amne an L
Butor brun
Tab. I'VE.
'auntfette
II
4m
CumfjP.J. C^UueftT.
]SP\^PIVTkatl
te &Ttuvic&niffitfooiiefmit 9ert^LerftI
Tat. ivnr.
ovz Zen, p. 2.
'.m
'mss. WTld,
Butor ntxppe.
"fab. LIX
RuDicilla^Tuca major
er QTo\stre
r>
ofl chwan
La grande Pivoine.
Tat. L XI
xx. rtet-n4te-(5vo{i-rt>mer.
urven/Lf
-futas azi^tctuT'itniS
TST.. Jfflml.
Petit Butor
*.* .'s~frpd
,Lucris aj tntz-eUh/v.
-T^lic.axLULS americaruxs
Tab. LXJI
Pellc an amricain.
Tab.ixm
er tnStomi
ch e FrummcL
tiene
mtt
]Sr.. 65JV^at:
Citions, txdictxs.
er roet^e ^racfjWttei .
Tab.LXIV:
San?"*'*
Numermjis
abox .
KP- 64JK&2. \
Corlieix t>laic-
TaVLXV.
Le Scnomkixr^lier
-^e-r b
am-cete l '
Tab.LXVI
Lutrv ,
Numonnxs iltfctts
C.iP.Sac,
Ca^s.JUjefb.
CorlieuL brixn
Tab.LXVII
1$?7,IPj%a,
Tat.LXVin
umeniixs rux>er.
i>
C<P.S . c\ A
Ta,b.LXIX
PorplwTio.
2)as -yrr)urfiiiri)0^tt^r(iu.a.
_/ *4 Sharriancn,
fc. et e&ciuL.
if
J
*
La Poule Sultane
S)er GLilltembtBp
LX)^
Le Preneur d'Huiitres
Tab.LXXl-.
^)tr0MWop.
- dxiarcLr ailvtv,iuk*i
L'AlWir o,
TakXXXH
jL^fLJeu^marav azud, .
Le granel Tfoii
TatJXXJ
W.7SlF^^t-
-^)er Wo) el
CrT.S.C.JLysfiaii*
Tab.LXXW:
-Tyft\Seuarruutrt. epziiL,
Le x oxL
TaJb.LXXV.
I
berrt Keterenert.
Tab . LX^vNl
ZP.J.C.JL
Hiruno xnaunsi xnmT Czpidx, alb jirUfans Jlo cenes %ft. font,, p. 51
-^ 0 ^^Jpj[Sal
Tab .LXXVn
Moulus melancL^s xa&c a**, hren.^ etAmX?. //.JP3L I* ^tHUn^.*** * U^c i *&;
Ta.b. LXXVHI
te
Tleitie Tttepe.
*AL. Catyoy
Laru.
ad vw
maior .
ppwp
J\ Seizarnartn- ecctuv .
Tab.ixxrx.
tucn
On o er atalu,5
W?7%mfui.
L e Perte an
Tat.LXXX.
USE
-NdOJfTMal
QnocrsctaiuLS Americanos,
err. s. A
Le PellcsLi- ce lamenque
TaVLXXXII
CZP.J, c.Jbj i
Tab xxxxm
I
D
tutor'dtt
en^uins
mit c^tvar^en puffen.
v
*2pfi
iSP. J.C. Aa .
J.J. SUcnrutrtn,
eKciui
Les
es P<
jreiiffiimg aux piez noirs
Tab.LXXXW
Anfer Canaxleiijfis
crjp, s. CJLj
Oye de C an ad a.
Tab.LXXXV
TsT.085.#3f
Le Plongeon
SLISL
poitrine roure
Tab.LXXXn.
/ie ^ofiami^e-^
S)chuctbel-
CO*. J. C. Jyes-
Canard de B kama
Tb.IXXXYII
T^b. LXXXVTII
nie*
te
C^P.S. .Ay .
Anas Chnftatus
ST. 88.W1H1,
I Ji SeLrnutttn
fe. et yceiuL.
it
w
Canard, Kuppe.
Tab.LXXXIX.
fi. duartLf
LX
va*, culcrv .
!$?.8WlhaL
TaKXC
Tab .X CI
nie.
I dl J'tuorruatn, jetdps.
K. qJWI&iL
^^3J
ab.XCII
Smabe?
c?.
L.^.^.L-SV..
'N?.2JF~3feil,
1'
'
11
Tab. xcm.
*^s
(
te hxxU hit) ctefTecftie Ajtte
i
Cr.Sduard*f ad vw detav ,
Tab. cxmi
'N?.ff4.WpDU
Canard A Vte
Tab.XCV
:2\ J. C.Aaj
Le petit Caara noir et Diane
Tab. CXV
-N?.lFlImL
Tab.XCVII
r>
N0.^AA
Tat .xcvm
rb.xcix
Mi
fjmeftjcfjes JirecqentWni
C(T, S, C.Jjesb
N.. ggJKUwL.
Tab.C.
Sdiecrtcte ammcctittjcqe^'^vrtecnentletit
~N3JPr7U:
Tab . CI.
C.T.J.CJLoj .
iciJFIL.
azutrds
ut isw. Uun,.
Marmota, AmemeuatLs.
CT. S. Jt .
TS?.10Qj9rflL:
Tab. CIL
i&fc
-N?.io3,JP3J;
er (Xmertcmfcne Dvra)a[)n +
Tab. CIV.
tT.
Tab. CV.
N ios JVTIutt
b ele
MV"3 r ?
T$?.i
Tab. CVL
Tafc l CVIl
jfor
CCP. S. C.JL .
TSTJL/.IKILI.
L'Hirondelle d Amrique.
Tat.CVI.
CT. X C.Jijeir.
Le gr
eron nixpe
JVrdax ^IveftnsVirgimana.
: :
:;: --;^ :
W.J.0.W7U.
La Perdrix Amricaine
Tab .CX.
Regulus enftatus
%t?$cmn$ni5
crp, j. c.jc.
Le Roitelet hupe.
Tab . CXI
grit.
13?'jj,]F.>1[l,
Tab.cxn.
^kcTi
W trflffluilt
Tab.CXffl.
jiCatzy idi/m dd
Lepixs J avenus
w.M3.jrm^
Le Livre de Java
9 er ttmmcaralch
teamjen e puffet.
S5u
Tat.cxjv:
:-i^^^?!le^
'CT S. C. Aaj
Bison Amencanus
K.114 iMal
Le Bison Amricain
INHO
D E ft
TWEDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK.
^sf^ei^a^ss**^*^*^^^!,^^^^^,^^
L Y S T
D E R
*as**a3*asfs*#as*#as*^g**j86**3S*f^*i
V O G E L E N, E N z
BH D E R b |) E E L SUBI
Tab. Bt
e Afchgraauwe Suizert. Graauwe Gier. Graauwe Weihl &,.
L
k
De Turperkleurtge Zwaluw.
M
De Gekuie roffe Klaauwier.
fil M
2
De Gekmfde Vliegenvanger met een geelen Buik.
De klenfle Klaauwier.
H H
I
4
De *w*r* Vliegenvanger. Zwarte Grasmofch. KL.
s
Pe Indiaanfche Klaauwier', atf H gegaffelde Staart.
I
6
De kleine bruine Vliegenvanger.
*
I
H
6
De rood-Oogige Vliegenvanger.
a- ||f
I I
I
De rwte gevlakte Koekkoek. I 1
.
IX.
7
De ?*00 getopte Vliegenvanger.
I
*
^
9 B
X.
s
De zwarte Indiaanfche Koekkoek. I I
I
6,
XL
9
De r00fe Vliegenvanger.
|||
XII.
IO
De bruine gevlakte Indifche Koekkoek*
-
-,
XIH.
IO
De Gekuifde Mees. Roodborftige Kuif-Mees. KL.
>XIV.
it
De Virginifche Nagt-Vil. Beef-Uii. KL.
H *
XV.
12,
De Mees met de geele Stuit. Geel-Stuit. KL.
IE
XVI.
1-3
XVII.
T)e grote witte Kat-Vil. De witbandige Glad-JUil. KL.
s
13
De Bahamafche Mees.
.
1
*
XVIII.
14
De kleine Valken-Uil.
I
I
!
I?
De zwart gekapte Mees.
XX.
i?
De Whip-poor-Whill of kleine Geitenmelker.
1
XXI.
l
XXII.
De geelagtige IJennen-Mees,
*
iS
XXIII.
De Brafiliaanfche Aaker^ Toucan genaamd. Pepefvreeter KL.
i8
XXIV.
De geelkeelige Amerikaanfche Mees
19
XXV.
De Groenfpecht met den Afchgraauwen Rop.
XXVI. at
De geele Mees van Karolina.
->
XXVII.
zz
De Zilverlakenfe Chinee/che Faifant-Haan met zyne Hen.
XXVIII*
De Amerikaanfche Vinkmees. Kaasmeesje. KL.
E9
13
XXIX.
23
De Chinetfche^Paauw-FaifanU
XXX. 24
Het Blemuigertje~ of Kolibrietje.
*
XXXI. 25De Goudlakenfe Faifant uit China.
*
a
XXXII.
De zw art gekruinde Vliegenvanger. Katterivogel.
*7
Goud'
De Hennen van den Taauw- Faifant uit China en van den Chineefchen
XXXIII. 27
lakenfen Faifant.
\
xxxiv* 28
Het Amerikaanfche Roodaartje.
|
XXXV.
29
De roodpootige 6Patrys uit Barbarye.
XXXVL
30
Het kleine zwarte Roodaartje.
* *
*
xxxvn.
30
Het bruine gevlakte Hazelhoen.
XXXVIII.
De JVeflindifche TsvogeL Ruigkop. KL.
|
*
3t
XXXIX.
Het wltte Berkhoen of Hazelhoen.
31
XL
De bruine RalL
~
.';/* ~
' . "
De
IV. T>eeL
^e
}
t &
f
N t
&
LX&XVm
LXXXVIL
LXXX1.X;,
De roodkeeltgefDuiker ofLomme
De blaauwe Sluip<tsesp.
ik
.
*'
fc
De Amerikaanfche Zwaluw 9 met ten fleelige Madrt.
|
De grootfi Amerikaanfche Qekuifde Reiger.
b
De Amerikaanfche Water-Salammder*
|
*?g
De Amerikaanjche Tatrys.
'*
Ee gekifd Winterkoningjte
B
*
&
X>e Reetlrinjg'vogel..
- . , '
g .
$
Dz kleine Meeuw tn Typgtige Nesgaten. Kleine zwarte Storm-Vogel.
Storm-Meeuw, KL.
De Herne Amerikaanfche Gekmmelker*
De javaanfehe Haas.
|
|
De Amerikaanfche Buffeh
|
, *
KU-" LYST
DER
xc.
xci.
77
7$
'79
80
XCII.
80
82,
XCIV.
83
XCIIL
xcv.
XGVI.
xcvii.
84
86
XCVI1I.
XC-J.X.
c.
Gl.
CIL
cm.
CIV
cv,
CVI.
CVII.
CVIII.
CIX.
ex.
87
89
9
9*
93
93
if
9*
9
97
98
98
99
99
99
99
99
loo
ioi
I *
CXi.
IOI
02r
CXII.
cxin.
cxiv.
I03
iod
107
BOOMEN PLANtGEWASSEN,
M
g
Tab.
II.
VI.
VIII.
X.
xn.
XIV.
XVI.
xvu!
XX.
xxii.
XXIV.
BL
3
s
9
10
II
3
3
14
I
18
20