You are on page 1of 226

fou o

.(TL
V* fei-*

VERZAMELING
VAN

UITLANDSCHE

EN

ZELDZAAME

SVOGELEN,
f

BEN EVENS EENIGEVRE EM DE i

DIEREN EN PLANTGEWASSEN
IN *T ENGELSCH NAAUWKEURIG BESCHREEVEN EN NAAR
'T LEVEN MET KLEUREN AFGEBEELD,

''' ' :'fllj|| : ' # '


DOOR jjjj| . ;" ' "i '|'': .'
- G. EDWARDSEN M. CATESBY:
^J3i*r*iite'ilWlMlllil1*'|fl

TEN 0P7IGT VAN DE PLAATEN MERKELYK


VERiETERDj N 3T HOOGDITSCH UITGEGVEN

VERVOLGENS,

^^ ' j. -. M. i s E| L' r G M|A .' N 'N. jt .


THANS IN 'TNEDERDUITSCH VERTAALD EN MET
AANHAALINGEN

VAN

ANDERE

VERRYKT,

AUTHEUREN

DOOR

lt M. H O U TT U Y N, MEDIC. DOCTOR.
'T W

E D

D, :||:. .'

B E H EL Z E N D E

H ET DERDE EN VIERDE D E E L, M

Te . A M S
BY

JAN

TE R D AM, j|, '

CHRISTIAAN
; ;;

SEPP, Boekverkooper.

't MDCCLXXVI. -: ;'

-.'#'

'S

A A N

DEN WEL EDELEN GESTRENGEN HEERE


DEN

HEERE

WILLEM VAN DER MIULEN


DIRECTEUR EN LID VAN VERSCHEIDE GELEERDE

SP-'"'./ >

. GENOODSCHAPPEN, fH^K' V.'-'

REGENT VAN 'T OUDEZYDS HUYSZITTEN-HUIS

fi D E R ST AD

AMSTERDAM,^

Pp- GROOT KENNER ENJLIEFHEBBER DER j


'NATUURLYKEIHISTORIE;

WORD
VAN

HET DERDE

EN

VIERDE DEEL

DEEU NEDERDUITSCHE UITGAVE

' j DER UITL ANDSCHE VOGELEN


|J. ""

VAN

EDWARDS

EN

'^

CAT ES BY, jf^

J.. EERBIEDIGST OPGEDRAGEN

' ;

' 1811

DOOR

'^^^^^^^^^^"

.'"!'' f' -HS Z Y N W E LI E DELENS

1 '

vnerdanig bereidwilHge Dienaar

JAN CHRISTIAAN SEPP.

VERZMELING
VAN UITHEEMSCHE EN

ZELDZAAM

V O G EIL E N
DiE.R|'D E
; :.; |

D 1E L

f L A A T"'

. ..* I''

De Afchgraauwe uizerd (i).


Ik hb deepen Vgel gemeiden naam toegelegd, m dat hy inet den gehen, dieri
wy Buizerd noemn, in geftalte, grootte en ten deele ook in Kleur^ taamelyfc
overeenkomftig is; ofichoon hy anders, in veele opzigteh, van hem afwykt, o dat
hy in 5t byzonder verichilt van onzen Engelichen Buizerd, wiens beichryving men
in de Vogelkunde van WILLOUGHBY , bladz. 38. Plaat 6, kan vinden. Hy ichynt
my de grootte te hebben van een middelmaatige Hen of Haan, maar volgens Zyne
geftalte heb ik hem in evenredigheid op deeze Plaat, 20 naauwkeurig als 't my doen*
Jyk was, afgebeeld.
De Bek is blaauwagtig Loodverwig en gedekt met een Vlies van dergelyke Kleur,
dat men het Wafch nomt. Van de Neusgaten tot aah de ene Punt is dezelv vyf
K warder Duims, en, van de hoken des Beks tot aan die zelfde Punt, twee Duimeft
lang. De Kop en het voorfte deel van den Hals, zyn met Vederen gedekt, die in het
middendonkerbruine Vlakkenhebben,dochvoor\ overige v&h yn;zo dtdezel veer
fraay aanzien heeft. Van de hoeken des Beks loopt wederzyds, onder de Oogen,
eene donkere Streep. De donkere V-iakken z?yn aan de Borft groocer dan op den Kop
De Zyden en het Lyf zyn gedekt met donker bruine Vederen, welke ronde of ovaa
le Vlakken hebben. De Schenkels voeren, tqt hunne bedekking, witte, zagte eri
losfe Vederen, met lange, ongelyjce, donker bruine overlangs uitloopende Vlakken*
DeDekveders, aan den onderkant van den Staart, zyn ovefdwars wit en zwart.gevlakt!
De geheele bvenkant, .de Hals, Rug, Wieken en Staart, Zyn gedekt met bruinagtig Afchgraauwe Vederen, welke in \ midden donkerer zyn, doch aan den rand
allengs helderer worden; 't welk zig aah de kleine Dekvedefs der Wieken het duidlykfte openbaart, wier Rand bykans wit is. De bitenfte Baard van de eerfte Slag>
pennen is helder gevlakt; de binnenfteBaard, aan de onderkant, is Achgraaw en zeer
blykbaar met witte Punten uitgehakkeld, die, tot aande twaalfde Slagpentoe, langa
hoe meer afgebroken en ongeregelder zig vertooneti, verdwynende aldaar byna ge-*
heel, terwyl de overige Slagpennen van onderen Achgraaw zyn. De Dekveders
onder de Wieken, zyn vuil donker bruin, en befprengd met ronde witte Vlakkeri!
De bovenfte vlakte van den Staart is overdwars metSmalleKIeyverwigeStreepen oveitoogen, hoedanigen men ook aan derzelver bovenfte Dekvederen waarneemt : de
onderfte Vlakte is Achgraaw en overdwars wit geftreept. De Pooten en Voeten
2yn blaauwagtig Achgraaw; de Klaauwen zwart ende Pooten van vooren tot aan
de helft der Voeten, gedekt met donkere Vederen.
,^
.
Dee*
0) EDW. AV. IL T. 53.
Ill Deel.

VERZAMLING

VAN

UltHEEMStHE

Deezen Vogel heeft de Heer ALEXANDER LIGHT, die my denzelven vereerde,


uit de Hudbns-Straat tot ons gebragt. Hy was legts opgezet, doch wel geconerveerd. Deeze He^af my tevens besagt, dat deszelfs Aas voornaamelyc beiond
in Sneeuwhoenders, die men aldaar witte Patryzen noemt, en waar van ik 5er een,
tot fieraad, onder hem voorgeiteld heb: doch, -dewyl ik de witte Patrys op eene byzondere Plaat voorneemens ben mede te deelen, zo heb ik daarvan thns niets anders
te melden, dan dat dezelve hier in Wintergewaad verchynt, zynde, uitgencpen eeiiige zwarte Veders in den Staart, geheel wit. De op myne Bladz. 72, volgende Afbeelding zal dezelve, gelyk zy zig in h Voorjaar opdoet, wanneer de witte Kleur der
Vederen in eene bruine of roodagtige verndert, voorftellen.

'

1-

p L A A T

,;

* '

De purperkhurige Zwakw (2).


)eeze | grooter dan onze gemeene Zwaluwen. >o geheele Vogel is donker Pur
perkleurig, doch de Wieken, als ok de Staart, zyn donkerit en byna bruin. :%&
broeden gelyk de Duiven in Hokjes, die men voor hun aan de Huizen maakt; gelyk
ook in Kalabasfen, welke men aan hooge Staaken hangt, op dat zy daar in voortteelen mgen ; dewyl zy om de Huizen en Tuinen van veel nut zyn. De Kraaijen>
Sperwers en andere Roofvogelen, naamelyk, worden door hun van het tamme Ge*
vgelte verjaagd en afgehpuden. Met de aankomft van den Winter trekke zy weg^
en komen in *t Voorjaar t rug, naa Virginie en Karolina.
I|
De (mooglyk) mgedoornde Steekw\nde^ met boekige Klint-op ladern (*).
De Raken van deeze Plant zyn dun, klimmende aan de Muuren van onde Gfjfa
bouwen op, en windende zig om Paalen en Boomen. De Bladen gelyken naar d&
van onze gewoone Klim-opof Boom-Veil. In bloey heb ik ze nooit gezien, maat
zy draagt roode Besfn, Zo groot als kleine Erwten, die by trosen groeijen.

f^^SflP^I ' P AfA T IIL

:\ g /f

De Gekuifde rosfe Kiaauwier (3).


Deeze Vogel is in zyne Natuurlyke grootte voorgefteld. Hy krnt in gedaante ert
geftalte, als ook eenigermaate in Klur, met de Wyfjes-Kiaauwier, welke WIL*
LOGHBY bl. 54, bechryft, overeen. De Bek is de Snebbe van een Valk eenigermaate gelyk, doch langer en een weinig gekromd, hebbende in zyn bovenfte ge
deelte, niet verre van de Punt, wederzyds een hoek. Aan \ Grondftuk is hy Vleeichkleurig, doch wordt .naar de Punt toe allengs zwart. Agter ieder Oog heeft hy een
zwarte halfmaanswyze Vlak. Rondom het Grondftuk van het bovenfte gedeelte ftaan
zwarte Borftelhaaken, als een Baard. De Kuif op den Kop is roodagtig van Kleur
en vertoont zig in den dooden Vogel, gelyk in deeze Afbeelding. De bovenfte Vlak*
te van den Hals, de Rug, Stuit en Staart, is rood, of roodagtig, doch niet zo glanzig als de Kuif. De zyden van den Kop zyn, rondom de Oogen, zo wel als de Keel "
Borft,
(2) Hirundo purpurea CATESB <> I. T. 51. Hirundo apus Carolineniis. BRISS. AO. II. p, 515. Hlrundo purpurea. LINN. Sy. Nat. XJI. Gen. 117. Sp. 5.
(*) Smilax (forte) lenis folio angulofo Hederaceo.
CATESB. Car* I. T. 51.

(3) Lanius fulvus criftatus. EW. AV. II T C,


Lanius Bengalenfis rufus. BRISS. <O II n WR rt
nius criftatus. LINN. Sy. Nat XII Gen W i
Gekuifde Kiaauwier. Nat. Hi. D IV STUKM ' 3*
**> 01.213*

E'N

ZE1Z A M

VOGEL N.

I 3

Boift, Buik, de Schenkels en Ddsvederen onder den,Staart, vuil bleek Oranjekleur,


riet donkere dwars-Streepen. De Wieken zyn bruin, en hebben de grote Vedern wat donkerer dan de Dekvederen; doch allen met een wat helderer bruinen 200m
De Pooten , Voeten en Klaauwen , zyn zwart. De onderfte Vlakte van den Staart is
uey.kleur: de middelfte Veders zyn in dezelve de langften, doch wederzvds worden de anderen allngs korter, glyk in de Aakfters plaats heeft.
Dewyl deeze Vogel het boven gedagte Wyfje van den Klaauwier dermate gelyk
is, zo zal het niet ondienftig zyn, dat ik aanton, waar in dezelven zig van elkander ondercheiden. De tegenwoordige heeft iets Van eene Kuif, waar van men in
dat Wyfje niets befpeurt: 00k ontbreekt aan \ zelve die grote zwarte Vlafc agter \
Oog, welke zo duidelyk zigtbaar is in deezen. De geheele onderfte Vlakte des Lighaams, welke in deezen roodagjtig geel is met dwars-Streepen, heeft in genh een vuil
witte Kleur, met halfmaanswyze Vkkkeru Deeze toont eene gantich rood bruine
Rug, zonder Vlakken ; dat Wyfje een Aichgraauw bruine Rug met heldere en donkere dwars-Streepen, De Bek, Wieken en Voeten, zyn in beiden nagenoegevenens*
Deeze Klaauwier werdt aan den Heer DANDRIDGE, die te Londen in Moorfields
woont, uit Bengalen togezonden. Men geeft'er, in zyn Vaderland, den naam
van Charab aan. In Vrankryk noeitit men de Vogelen van dit Geflagt, in het algemeen, Pie Grieche. Men kan daar over een Boek nazien, waar in de Vogelen zeer
fraay in Plaat gebragt zyn , naar de Tkeningen van den Her ROBERT, een der
Kabinet-Schilderen van wylen Koning Lodewyk den XIV. Het is door dien Schiller uitgegeven, en op de Vierde Plaat worden vercheide Soorten van Klaauwiern
geer naauwkeurig voorgefteld.

:; ;

|i|. 3| H' '..: vij L A A llJPIIIf': ..p| ' E'SI


De Gekuifde -Pliegen- vanger met een geelen Bmk (4).
freeze weegt een Once. Zyn Bek is zwart eri breed. Boven aan | Lyf is e Vogel donker groen ; hebbende de Keel en Borft Loodkleurig, den Buik geel, de Wieken bruin, wier meefle Slagpennen, echter, aan d Baarden een rooden Rand hebben. De beide middelfte Veders van den Staart zyn geheel bruin ; van de overiVen
zyn de binnenfte Baarden rood; de Pooten en Voeten zwart. Hy broedt in Karolina en Virginie, doch trekt des Winters weg. Deeze Vogel chynt, van wegen zyn
onaangenaam en fterk geichreeuw* met alle anderen ir ftryd en onmin te Jeeven.
m Steekwinde met Bkden van Zwarte Wilde Wyngaard^ Stekelige Sieelen EH
en zwarte Bejfen (*).
Dit Gewaschiet vercheide buigzaame Steklg Ranken, die, wanneer zy haara
volkomene dikte hebben, zo dik als een Rotting en Knoopig zyn. Het wordt gemeenlyk twintig Voeten hoog, kruipende over de naby ftaande Boomen en Heefters |
door middel van zyne GafFeltjes, heen. In de Herfst draagt het zwarte Beifn, die
by troflen groeijen en aan Steelen hangen, welke omtrent drie Duim lang Zyn,' bevattende ieder Befie een harde ronde Kern. Het heeft een knobbeligen Wortel /welke zig in vercheide Knoeften en Knollen verdeelt, zynde, als menze uitgraaft, in
teerft ^eek en Sappig, doch Wordende, door \ droogen in de Lugt* zo hard als
Hout. De Ingezetenen van Karolina maaken van denzelven een Drank, daar zy in

' l|f

' :

- @'^'-^S

J4) Mufcicapa criilata Ventre lutea CATESB. Car.


L T. 52. Mufcicapa Virgimana cnftata. BRISS. Aoi
II. p. ^12 Mufcicapa crinita. LINN. Syft.NaP. Xll.
Gen. 113 Sp. 6.

* '

ft Smilax Bryonia nigra? fouis, Caule fpinofo,


Baccis nigris. CATESB. Car. J. T m Smilax Taml
noides. LINN. Spec. Plant. Ed. II. pag 140

rift aft

<a

VERZAMELING

VAN

UI T H MSC HE

I Bloed zuiveren als anders grote kragten aan toefchryven. Ook kooken zy in t
Voorjaar de tedere Scheuten en eeten dezelven als Aipergies, Men geett er , m
daar, den naam van China- Wortel aan.
\

.'-. I

:^';

IE L A A T

' Vv

De kkine Kiaawier (5).


)it Vogeltje is reeds door LBrtsr afgebeeld en kortelyk bechreeven ; doch, by hefc
bnderzoeken van zyne Af beelding en beichry ving, heb ik die beiden zo onvolkomen
gevonden,dat ik, alzo dit Vogeltje in Engeland weinig bekend is, het niet ongevoeglyk oordeelde, hetzelve ook af te beeiden en omftandig te beichry ven. Ik heb ?er
tevens zyn Wyfje bygevoegd, dat, zo veel ik geloof, te vooren nog nooit was afgebeeld. ALBIN noemt dit Vogeltje de Gebaarde Meeze of aardmees: doch terwyl
het in de meeft Kenmerken met de Klaauwiren overeenkomt, houd ik hetzelve
voor eene Soort van dit Gelagt.
||
Deeze Vogeltjes zyn alhier in hunile Natuurlyke grootte voorgefteld. De onderife
Figuur op de Plaat is het Mannetje, dt den Bek wat krom heeft, gelyk in de overige
Soorten, en choon helder Oranjekleur. Ik heb 'er geen hoekigheid aan kunnen beipeuren. Rondom het Oog loopt een glinfterende Oranjekleurige Kring. Van het
Grondftuk des Beks ftrekt zig een breede, zwarte Vlak, welke het Oog in zig bevat
j iiar onderen uit, alwaar dezelve in eenePuntuirloopt, gelyk de Afbeelding aantoont*
De Keel is%, zo wel als de Kop, aan de zyden wit, alwaar gedagte zwarte VJak van
het Witte omringd wordt. De Kruin vn den Kop is blaauwagtig Aichgraauw, de
Borft eenigermaate bleek Rooze-kleur : het Onderlyf van vooren witagtig, doch wordt
naar de Stuit toe, en aan de Schenkels, donkerer. Op de zyden, onder de Wieken,
vertoont zig iets Oranjekleurigs. De Dekveders, onder den Staart, zyn zwart. De
bovenfte Vlakte, de Hals, Rug en Staart, zyn rodagtig bruin en trekken ook wat
naar \ Oranje. De grote Slagpennen der Wiekfcn zyn zwart en hebben eenen Witten Rand: .de binnenite, naar de Rug toe, zyn zwart en Oranjekleurig gezoomd: de
beide binnenften, eene uitgezonderd, hebben inwaards eenen witten Baard': zynde
de laatfte en binnenfte Slagpen geheelenal wit. De eerfte ry der bovenfte Dekvederen van de Wieken komt, in Kleur, volkomen met de Slagpennen overeen, welken
zy bedekken; doch, wat de Oranje-Kleur betreft, dezelve is daar aan donkerer en
breeder dan aan de Slagpennen, en hieruit ontftaat, op de Wieken, een breede Oranjekleurige dwars-Streep. De kleine Dekveders zyn zwart: de Rand van de Wiek
is wit: d binedfte Dekveders der Wieken zyngeelagtig wit. Tufchen de Rug
en de bovenfte Dekveders der Wieken zyn "er eenige heldere of witagtig geele Veders onder gemengd. De Staart beftaat uit twaalf Vederen, welke in \ midden langft
zyn, en aan de zyden allengs korter worden, zo dat zy ten deele maar half zo lang
zyn als de middelften. De Staart trekrvan onderen uit het Oranjekleurige naar het
Aichgraauwe; zynde de Pooten en Voeten zwart. Het Wyfje ondericheidt zig van
het Mannetje daar door, dat het rondom de Oogen geene zwarte Vlak heeft, en dat
de Dekveders onder den Staart helder bruin zyn. De middelfte Veders in den Staart zien
5
er uit als in het Mannetje; die op zyde van dezelven ftaan zyn zwart met taamelyk
lange witte Punten. De Kruin van \ Hoofd is vuil bruin j in het Mannetje daarentegen blaauwagtig. Haare Rug is met eene langwerpige donkere Vlak beiprengd. De
Punt van den Bek is zwart, en aan de Borft vertoont zig niets Roozekleurigs. Voor
9

(S) Lanius minimus. EDW. AV. IL T. 55. Parus


beardmannicus. ALB. m L p. 40. T. 48. Parus barbatus. Bfan. Av. III. p. 567- FRISCH. AV. T. g, Pa-

rus biarmcus. LINN. Syfl. Nat. XII p <M2 Baarrf


mannetje. Nati. Hi. I. D. V. ST bladz* cnn
J
' 0mZ S99<

BNZELDZAAME

VOGELE

^^

^toverige komt zy met het Mannetje, zowel in deGeftalte als in de Kleur3 voliriakt overeen.
5
t Gene de Heer ALBJN meldt van de zorgtfuldgheid 5 waar mede ht Mannetje
het Wyfje, wanneerzy roeften, bedekt, dat is, zo ik vernomen heb, ook van an*
deren gezegd. Toen de Graavin vari Albemarle, welke eene onzer Groot Brittannifche Princein, waar mede de Kroonprins van Deenemarken, in 5t Jaar 17435 in
Huwelyk tradt, naar Koppnhagen geleidde, van daar terugkwam, bragt y eene
grote Kouw vol van izodanige Vogeltjes met zig naar huis. Ik had de er van ec
by de Graavin te zien: ook zyn my eenige anderen van'die zelfde Soort, zp wel
Manhetjes als Wyfjes, voorgekomen, welke omftreeks Londen, in de Rietboichen
der Moerafln, gechooten waren; doch zy zyn in Engeland niet bekend genoeg?
m eenen eigenen naam te voeren.
De Heer ALBIN hadt twee zulke Baardmannetjes, en Mannetje en een Wyfje,
op eene zelfHe Plaat, in Zyn Derde Deel bladz. 53 afgebeeld en bechreeven, en dezelven Bergmeezen genoemd. Hy hadt die naar de Tekeningen van den Ridder
THOMAS LOWTER gemaakt; doch ik houd dezelve voorzyne Baardmees, welke
zig in 't I. Deel van zyne Vogel -Hiftorie, bladz. 46, bevindt. In dit Gevoelen word
ik te meer verfterkt, dewyl ik meen, de Origineele Tekeningen daarvan in de Verzameling van den Koninglyken Lyf-Medicus, den Heer Doktor RICHARD MEAD,
gezien te hebben.

PLAAT

VL

De Zwarte Vliegenvanger

(6).

t)e Sneb van deezen Vogel is breed en zwart; ht bvenfte deel van den top donker zwart: de Rug, de Wieken en de Staatt:, zyn bruin; de Borl en Buik beek
geelagtig blaauw groen : de Pooten en Voeten Zwart. De Kop van het Manhetje is
waiter dan die van het Wyfje: anders heet daar tulchen geen ondercheid plaats.
Ik erinnr my niet, ds Winters zodanige Vogelen gezien te hebben. Zy geneeren zig van Vliegen en andere Infekten en broeden in Karolin. KLEIN geeft *er den
iiaai van Zwarte Grasmofch aan.
f^irginifcbe gee/e welriekende klimmende jftifmyn (*).
Deeze Plant gfoeit doorgaans op vogtige Plaatien, en haare Steelen hangen aart
Boomen en Heefters, lngs welker Stammen en Tkken zy opklimmen. De Bladen
komen uit de Knoopen van den Steel, tgenover elkander, voort, en uit deeze
Knoopen geele Pypagtige Bloemeh, welke aan haaren Rand in vyf deelen ingefneeden zyn. Het Zaad is plat, aan de ne zyd gvlugeld en verVat in een Jangwer*
pig Ipits Zaadhuisje, hetwelk zig, wanneer het Zaad ryp is, tot aan den Steel toe
opent en hetzelve vallen laat. De Bloemen ruiken als geele Violieren. In Virginie
is deeze Plant niet gemeen, doch in Karolina vindt menze overal. Ook heeft de
Heer BACON haar, te Hoxton in Engeland, alwaar zy zo goed voort wil, dat haar
ons Klimaat en Grond zeer wel fchynt te behaagen. Schoon PARKINSON haar aU
tyd groenende noemt, heb ik doch altos gezien, dat zy haare Bladen in de Winter vallen laat.

Ir(6) Mafdcapa nigrefcel. CATESB. Car. I. T. 53.


{*) Gelfeminum five Jafminum luteum odoratum,
Virginianum, fcandens, fempervirens. PARK. Tbeatr.
Pa& 1465. CATESB. Car. I. T. 53. Bignonia folia

llh Deel

PLAAT
ovato-lanceoats conjugad* ntegerrms. ROIJN Lugi.
Bat. 291. Bignonia fempervirens. LINN. Sp. Plant.
Ed. I. p. 869.
^j

VERfcAMELTNG VAN UITHEMSCH


I V

P L A A T

VIL

De Indkanfche Klaauwiery met een gegaffelen Staart (7).


J ;

De gefchapenheid van den Bek , de Borftelhaairen, die aan deszelfs Gtondftuk


groeijen, en de fterke Pooten, hebben my bewoogen, om aan deezen Vogl den
gedagten naam te geeven; hoewel zyn Staart met dien der andere Klaauwieren geheelniet overeenkomt ; doordien zyne langfte Veders p de zyden, de kortften in
\ midden ftaan.
De Vogel is op deeize Plaat,4 10 veel ik op het enkele Gezigt kon oordeelen, in
deNatuurlykegrootte voorgefteld: want, doordien hy tufchen vaftgezette Glazen
digt befloten was, kon ik zyne Lighaamsdeelen niet wel fineeten. Hy heeft een
dikken, fterkenfiek, die, gelyk de ek vaneen Havik, wat geboogen, doch zo
krom niet, en, naar evenredigheid van zyne dikte langer was, hebbende 00k faamelyk grote Neusgaten. Boven aan het Grondftuk van den Bek ftaan in 't ronde veel
fly ve voorwaards geftrekte Haairen. Zo Wel het bovenfte als onderfte gedelte daar
van, is donker bruin of zwart, doch naar het Grondfttik bleeker, en naar de Punt
toe lngs hoe donkerer. De geheele Kop, de Hals, de Rug en Dekveders der 'Wieken, zyn helder glanzig zwart, doch, naar dat zy op de een of andere manier tegen
*t Licht gedraaid worden, ipeelen zy 00k meer of min in 9t blaauwe, PurperkleurJg^
en groene. De grote Staartveders en eenigen der Dekvederen van de eerfte ry\
welke digt daar boven ftaan, zyn Yzerzwart, en hebben geenen Glan, oflchoort.
de naaft aan h Lyf zittende Slagpennen de Kleur van den Kop en de Rug hebben*
Dezelven zyn in \ midden korter dan aan de zyden, weshalven de Staart 00k gegafr
feld of gevorkt is. Haar Kleur is, over ?t geheel, donker Yzergraauw* uitgenomen
dt de twee uiterften vuil w^tte Punten hebben. De Borft is donker Aichgraauw of
zwartagtig. Het geheele Lyf is wit, zo wel als de Pooten en d Dekvederen onde?;
den Staart. Aan de zyden en aan de Schenkels vertoonen zig eenige donkere Vlakken..
De Pooten, Voeten en Klaauwen, hebben eene donkere zwartagtige Kleur.
Ik twyfelde of ik deezen Vogel onder de Klaauwieren of onder de Aakfters plaatZen zoude, dewyl hy met'beider Geflagt overeenkomt. Ookhoud ik het daar vor,
dat de Aakfters wel by de Klaauwieren geplaatft kunnen worden, dewyl zy byna in
alle opzigten met elkander overeenkomen, en, hoewel2xilks nog van^geen Engelichman opgemerkt is, chynen doch de Kranichen, die dezelven altemaal Aakfters, noe*
men, de gelykvormigheid van derzelver Eigenichappen beter ontdekt te hebben, Ik
geloof, dat deeze Vogel nbg niet beichreeven zy. Hy bevindt zig in de Verzame
ling van den Heer DANDRIDGE, wiens dienftvaardigheid my dikwils gelegenheid
gegeven heeft, om zyner te gedenken. Hy kwam uit Bengale en werdt in deXand*
taal aldaar Ftngab genoemd.

4 7^I^^B P L A-A T

VIII. 4 -

De kleine bruine Vliegemanger (8).


Deeze weegt drie vierendeel Loots. Zyne Sneb is zeer breed en plat ; liebbencf
het bovrifte gedeelte zwart, het onderfte geel. De geheele bovenkant van zyn Lfcrhaam is donker Afchgraauw: de Wieken zyn bruin- doch eenigen van derzelver
(7) Lanius Cud forcipata.' EDW. AV. II. T. 56.
Lanius crulefcens. LINN. Syfl Nat XII. 6en. 44.
Sp. 2. X. Gen. 43. Sp. 8. Nat. Hi. IV. STVK,

bladz 221 '


Kiein(8) Mu^pa fufca, Gpi Car. I. T,
54.
x
"!&*

EN

2ELDZAME VOGLEN. ' If . 7

kleinfle Vederen hebben eenen wftten ftoom. Het gehele onderfte gedeelte des
Lighaams is vuil wit en tevens faat geel : de Pooten en Voeten zyn swart. KLEIN
fceeft hem de vaale Grasmofch met bruine Wiefcefigeheten.
De Rood-Oogige fliegenvanger (*).
Deeze Vogel is een weinigje fcwaarder dan de voorgaande. Zyne Sneb k Loodkleurig en de Oogkringen zyn rood. Van den Bek loopt, over de Oogen heen, eene tamelyk vuilwitte Streep, tegen aan welke van boven een zwarte legt. -De
Kruin des Kops is graauw; voor t overige de bovefte Vlakte des Lighaams groi/
De Hals, BorftenBuik, zyn witagtig; de Pooten en Voeten rood. Deeze beide
Vogels broeden in Karolina en trekken 's Winters naar 't Zuidem
Boom met Laurier'binden, die Pluisagtige Bloemen nit de hoeken der,
Bladerfleelen mtgeeft (|).
Deeze Heeiter, die doorgaans maar agt of tien Voeten hoog wordt, heeft eenen
dnnen Stam 5 en zyne Bladen gelyken veel naar Peerebooms-of Laurier-Bladen.
Zy itaan beurtelings, met Steelen van een Duim lang, aan de Takken. Uit de hoeken of Mikjes der Steelen groeijen witagtige Bloempjes, die uit vyf Blaadjes beikan*
hebbende in \ midden een menigte van Meeldraadjes, met geele Knopjes. De Wortes van dit Gews worden in Dranken afgekookt, die men voor de Maag en tot
Bloedzuivering dienilig oordeek. De Vrugt heb ik niet gezien. Deeze Plant groeit
in vogtige lommerryke Boflchen der laage Landilreeken van Karolina.

'

y'g

L A

TflX. "'.;:

'

|^

fx

De grote gevhkte Koekkoek (9).


Oftl deeSn Vogel, ten aanzien van zyne grootte, met iets bekends te vergely*
ken, zo zou ik zeggen, dat hy naar een Aakfter zweemt.' Ook is hy degrootfte
van onze Koekkoek-Sooffen, waar van ik, in myne Verzameling van Vogelen, naar
h leven gemaakte Afbeeldingen heb. Ten aanzien van zyne Kleuren en Vlakken,
nogtjB65 is hy de ichoonfte Vogel, welken ik ooit gezien, of by eenig Autheur bechreeven heb gevonden. Twee Soorten kan men in de Natuurlyke Hiftorie van Jamaika van den Heer HANS 9LOANE. II. Deel, bladz. 312, 313, op Pkat 258, en
eene in de Natuurlyke Hiftorie van Karfina, door den Heer CATESBY L Deel, pag
9 (*), beichreeven en afgebeeJdvkiden.
Hy heft een ilerken zwarten Bek, die ten aanzion van zyne dikte wat lang, doch
van vooren een weinig ijederwaards gekfomd is, eindigende in eene pite Punt. Do
onderfte helft heeft van onderen eefrigermaate een hoek; zyndede geheele Sneb zwart
van Kleur. Wederzyds ftrekt zig, van de hoek des Beks naar het agterfte gedeelte
van den Kop, een zwarte Streep, die aan beide Enden fmalft, en in 5t midden, daar
de Oogen ftaan, breeder is. De Kruin van den Kop is lugtig gedekt *met blaauw*
agtig Afchgraauwe Vederen, welke zo lang zyn en z weinig neerleggen, dat zy eenigermaate een Kuifformeeren. De geheele bovenfte vlakte, de Hals, Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met donker bruine Vederen, onder welken de grootfte

jj

;j

<

'%, If

.'.;

'

Slag-

(*) Mufccapa Ocuis rubris. CATESB. Car. I. T. ""'Cuculus Analfiae. BRISS. AV. IV. p. 126. Cuculj
54. Mubcapa Olli EDW. AV. V. p. 93. T. 253. GlancliHi*. LINN; Syfl. Nat. XIi*Gen. 57. Sp. 5*
I4NTC Syfl. Nat. XII. Gen. 113. Sp. 14.
Syfl. Nat. X, Gen, 51. Sp. 4. Spaanfche Kkkoefc
(J.) Arbpjr Laun folio , Floribus ex Foliorum Alis Nat. HjJL 1^1?,. W- STUK bladz 366.
pentapetafis, pluribus Sinipbus doatis. CATESB. Car.
(*) Zie het I. Deel van deeze Venwmeling. Plaat
-T. 54.
XVIO^
(p) Cuculus fiilvus maculatus. EDW.*JV. H/t 57.

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCH

Slagpennen en de Staart de donkerften en byna zwart zyn. Alie de Veders der Wjken, oitgezonderd de grootfle Slagpennen , hebben witte Vlakken en zyn helder
graauV, gelyk de bovenle Dekveders van den Staart. De twee middelfte Pennen
Van den Staart zyn geheel donker ; doch de zydelingfe krygen, naar dat zy korter worden, ook lngere witte Vlakken. De onderfte zyden van den Kop zyn, 20 wel als
de Hals, tot aan de Borft toe ichoon glanzig ros, en trekken wat naar h Oranjekleurige: doch aan \ Lyf en de Beenen wordt deeze Kleur allengs vuil geelagtig bruin >
en verdwynt in de Dekvederen onder den Staart, Inwaards zyn de Slagpennen, benevens het onderfte van den Staart, Achgraauw, en helderer dan bo ven. De Pooten
gyn kort, naar gelange van het Lyf: twee der Vingeren van den Voet ilaan voorwaards, twee agterwaards. Hy heeft fterke zwarte Klaauwen, en de Pooten zyn*
2:0 wel als de Voeten, met zwarte Schubben gedekt.
Ik geloof dat deeze Vgel 2ig, by verwifleling, in de Zuidelyke deelen van Europa en in de Noordelyke van Afrika onthoude : want dezelve is, op zynen togt derwaards, zo ik vermoede, op de Rotfen van Gibraltar in Spanje, door een Engelich
Officier gechooten, die hem aan zynen Broeder, den Heer M. CATESBY, te Londen, toefchikteI en deze heeft de goedheid gehad, hem, tot myngebruik, gunftig*
aan my te bezorgen.

WS^: ''^^^^M P L A A T X.
De rood getopte yiiegenvanger

. . H

{10).

t)e ek is breed, plat en eindigt Kegelvormig. De Kop heeft boven op de Kruri


een breede roode Vlak, die omringd is met zwarte Vederen, van welken, wanneer 2y
zig. mentrekken, het roode bedekt wordt; doch zy laaten het zo veel te pragtige?
weder zien, wanneer zy zig opeen, even als in het Goudhaantje plaats heeft. De
Rug, Wieken en Staart, zyn bruin: de Hals, Borft en Buik, wit; de Pooten ep
Voeten zwart. Tuichen het Mannetje en Wyfje vertoont zig. naauwlyks ondercheid. Zy komen, in Virginie en Karolina, omtrent April te voorfchyn, broeden
ook aldaar en trekken met het aankomen van den Winter weder weg.
Dit kleine Vogeltje is byzonder loutmoedig Het vervolgt allerley foort van Vogelen, die zyne verblyfplaats naderen en dryft dezelven op de vlugt; Ja geene, van
de kleinften tot de grootlen, ontgaat zyne woede en nooit heb le waargenomen,
dat n derzelven het waagde, zig in h vliegen tegen hetzelve te weer te lellen:
want zittende tail het geenen aan. Ik heb gezien, dat zulk een Vogeltje zig op de
Rug van een Adelaar nederzette, en deezen zodanig plaagde, dat hy zig in de Lugt
omdraaide en veelerley poftuuren maakte, om 5er van ontlagen te worden, tot dat
hy zig eindelyk gedwongen zag, op eenen in de nabuurchap laanden Boom te blyven zitten, van welken hy niet durfde afgaan, voor dat het kleine Vogeltje moede
ware, of goed vond, hem los te laaten. Dit is het Mannetje altos gewoon te doen
zo Jang het Wyfje broedt. Het zet zig neder op een Struik of kleinen Boom, niet
ver van 5t Neil, en, wanneer kleine Vogeltjes naby hetzelve komen, jaagt het dezelven weg: maar de grooten, gelyk Kraaijen, Havikken en Arenden, laat het 'er
niet tot den afland van honderd Roeden by komen, zonder dezelven aan te randen.
Het maakt enkel een piepend Gechreeuw, en laat hetzelve onder h aan vallen zeer
fterk hooren. Wanneer de Jongen uitgevloogen zyn, dan zyn zy zo vreedzaam
als andere Vogelen. Het heeft een fyne Sneb en aal alleenlyk op Infekten. Het
zyn
(10) Mufcicapa Corona rubra. CATESB. Car. 1. T.
55. Mufcicapa Tyrannus. BRISS. Jn. II. p. 391. Pica
Americana criftata. FRISCH. AQ IV. T. 62. Lanius

Tyrannus. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen A H r


Syfi. Nat. X. Gen. 43. Sp. 4, Tyrai Nal ffl3f
Y
D. IV. STUK, bladz. 217
' Hl^ i

feN

ZELDZAAME

V O G h E N.

gyn tamme en onfchadelyk Vogeltjes. Zy bouwen hun Neft zeer vry op laage boomen en Heefters, doch gemeenlyk op den genen, waar van de fbeelding, van
Blad, Bloem en Vrugt, hiernevens gaat, naamelyk .
De Sajfapbras - Boom (*).
eeze valt doorgaans klein, en heeft den Stam melden een Voet dik. e Bladeti
zyn, doordiepe ininydingen, in drie Lappen gedeeld. In Maart draagt hy Trosjes
van kleine geele vyfbladerige Bloeraen, waarop Beien volgen, die in grootte en gedaante naar Laurierbeflen gelyken, aan roode Steelen hangen , en, gelykerwys de
Eikes, in een Kelk zitten, die insgelyks rood is. De Beien zyn in \ eerft groen,
doch ryp geworden blaauw. Deeze Boomen groeijen in de meefte Strecken op hec
Vafte Land van Amerika Noordwaards, en gemeenlyk in den beften Grond. De kragt
van het Hout, tot verzagting des Bleds, is bkend; wear ik alleenlyk by zal voegen*
dat in Virginie een fterk Afkookze! van den Wortel in Afgaande Koortin dikwils^
met goed gevolg gebruikt wrdt. Deeze Boom kan ons Klimaat, in Engeland, verdraagen; waar van vericheidene tot bewys dienen* welke te Peckharn by den Heer
COLLINSON en in Hoxton by den Heer BACON ftaanj alwaar zy de Koude van ettelyke Winters reeds verduurd hebben.

%,

L A

.XL .'' *

' f

!" :

De zwarte Indiaanfche Koekkoek (n).


JDeeze Vogel is ongevaar zo groot als onze Lyter of Merel b en derhave kleinen
dan de Koekkoek, die alle Zomers by ons in Engeland overkomt. Zyn Kop komt
myvoorj naar evenredigheid grooter dan die van onzen Koekkoek, en de Snebbe
merkelyk dikker doch niet wel zo lang te zyn. Zy is dikker en fterker dan in eenig
ander Vogel van deeze Soort en glazig Oranjekleur ; de zyden of de Rand van da
Bovenkaak loopen, daar zy over de onderfte nederwaardsgaan, niet in eene regt
lyn voort, maar zyn uitgebreid, gelyk men in de Afbeelding kan zien. De Kop,
het Lyf, de Wieken en Staart, zyn over \ gehel met donker zwarte Vederen g@dekt, zonder dat zig op dezelven eenige Vlak van een andere Kleur vertoone; doch
niettemin kan men hem voor een regt ichoonen Vogel houden, dewyl zyne Veders
jeenen zo fterken glans hebben, dat zy, naar dat men hem draait, en het Licht daar
op valt, met aile de verichillende Kleuren van den Regenboog ipeelen. De middelle Veders van den Staart zyn taamelyk lang; doh de genen, die aan de zyden ftaan,
worden lngs hoe korter. De Staart en Wieken zyn beiden zeer lang, gelyk in aile
andere Vogelen van dit Geflagt. De Pooten zyn korter, doch dikenfterk, gelyk
de Voeten en Klaauwen, welke altemaal een roodagtig bruine Kleur hebben, hoe*
wel de Klaauwen donkerer dan de Vingers zyn.
Alzo het moeielykte verklaaren is, hoe het bykomt, dat een ding, het welk menigmaal geheel zwart ichynt te zyn, by de geringiie wending of omdraaijing met
glanzige Kleuren peele, hoewel geene derzelven by der hand zyn, die Straalen zouden kunnen terugkaatzen; zo heb ik my laaten ihvallen, dat in deeze Veders eenige
doorfchynende driezydige Vezelen moeten zyn, welke, op gelyke manier als de
driehoekige Prismatieke Glazen, in ons Oog werken. Deeze Zaak was wel waar*
() Cornus mas odorata , Folio trfido, margine
plano , SaiTaphras dia. PLK. Almag, 120. T. 22.
f. 6. SaiTaphras arbor ex Florida, Ficulneo folio.,
C. B. Tin. 431. Laurus foliis integris, trilobisque.
Laurus SaiTaphras. LINN. Sp. Plant. Ed. IL p. 530.

Ill Deel.

(ii) Cuculus Indicus niger. EDW. AV. IL T. 58.


Cuculus Bengalenfs niger. BKISS. AV. IV. p. 14.1.
Cuculus .niger. LINN. Syfi. Nat, XII. Gen. 57. Sp. 12.
Sy. Nat. X. Gen. 52. Sp. 6. Zwarte Koekkoek.
Nat. Hi* I. D. IV STUK, bladz. 368.

VERZAMELIJSG VAN UITHEEMSCHE


i
dig dat zy van de Lief hebbers der Mkroskoopifche Waarneemingen naauwkeung
cS^wJL De zwarte Veders van e*n Aakfter | Raaf of een ander van onze
VoS ** een zwart glanzig Pto^gie hebben, konden hier toe dienbg zyn.
Deeze Vogel is van Bengale11 onsfebragt, alwaar men hem, in deLandtaal,
Cukeel noemt MiiTchien is zyn Geluid taamelyk met dat van onzen Europifchen
Koefcfcoek overeenkomftig, zo dat hem de Indiaanen naar hetzelve heeten: aangesien de Indifche Naam vry wel ftrookt met den Europifchen. Deeze Vogel bevondt
zte, onder anderen , die seldzaam zyn, in de Verzamehng van den Heer DANDRIDGE, in Moorfieids te Londen, en naar denzelven is deeze Tekening gemaakt.

-B

i " :^

' W ^Wt*'

XII. """""\ '" "'"'!'

De roode Vliegenvanger (12):

. *\

* Hy is bykans zo groot als een Mofch, hebbende grote zwarte Oogen; den Bek
dik, kort en geelagtig. De geheele Vogel is ichoon rood, uitgezonderd, dat de
inwaarde Baarden der Slagpennen bruin zyn. Deeze, echter, komen niet te vooi>
ichyn, dan wanneer hy de Wieken uitpreidt. Hetzyn Trekvogels, die in den Winter Virginie en Karolina verlaaten. Het Wyfje heeft eene bruine en geelgtige Kleur.
De fcPeindihe Ahornboom (*).
Deeze Boom wordt gemeenlyk zeer breed en hoog. Zyne Bladen zyn breeds
beider groen, en wat Wollig aan de agterzyde. De Zaadhuisjes zyn rond, en hangen enkeldaan Steelen van vier of vyf Duimen langte. De Vrugtgelyktin maakzel
naar die van <ten Ootindichen Ahorn. De Schors is plat en gemeenlyk zodanig wit
en groen gefchakeerd, dat deeze Boom onder de anderen een fraaije Vertooning
maakt. In Virginie vindt menze overvloedig in diepe Gronden, doch in Karolina
zyn 5er maar weinigen, uitgenomen in Heuvelige Landftreeken. inzonderheid aan
de Oevers van den Savanna - Stroom.

: :

fit S^ ^^ 1

A A

- W' '. ' 'M^M^^^'i'^-y^

De bruine gevlakt Indifche Koekkoek (13).


Deeze is 20 groot ais een Lyler, doch langer van Lyf, en heeft, naar reden van
zyne grootte, een grooten Kop en eene zeer lange Staart. De Bek is, voor dergelyke Soort van Vogelen, taamelyk fterk en dik, van Kleur vuil geel en trekt naar
\ groene. De Kop, de Hals, het geheele Lyf, de Wieken en Staart, zyn bruin,
en tevens overal met helderer bruine of witte Vlakken en Streepen bezet. De Kop,
de Wieken en Rug, zyn donkerer dan de onderfte Vlakte en hebben helderer bruinedoch in de kleine Dekveders der Wieken vertoonen zig in eenigen witte Vlakken.
De Slagpennen zyn gevlakt met helder bruine dwars-Streepen. . De Staart is op der*
gelyke wyze en met de zelfde Kleur geilreept, zodanig dat de Streepen van de Schaft
der Vederen naar derzelver Punt gericht zyn, \ welk men in de Afbeelding didelyk
heeft uitgedrukt. De Bor ft, het Lyf en de Schenkels hebben, zo wel als de Dekve(12) Mufcicapa rubra. CATESB. Carol I. T. 56. BRISS.
Jv. IL p. 432. Mufcicapa rubra. Um. Syfi. Nat. XII.
fllp *P' ^
..

(*) Platanus Opcidentahs. CATESB. Carol l. T. 56.


Platanus foliis lobatis. LINN. Hort. Cliff. 78. ROIJEN
Jjugd. Bat. 7. Platanus Occidentals LINN. Spec. Plant.

Ed. II. p. 1418.


(13) Cuculus Indicus fufcus maculatus. EDW AV II
T
- 59. Cuculus Bengalenfis naevius. BRISS. AV IV
p. 132. Cuculus" Scolopaceus. LNN. Syfi' Nat'YU
Gen. 57. Sp. 11. Sy. Nat. X. Gen. f Sn * KT+
Hi. fi D; IV. STK, bladz 307

EN

ZELDZAAME

VOGELEN,

ders onder den Staart, veel wits waar onder zig aan het Lyf, aan de Schenkels en
onder aan den Staart, iets Oranjekleurigs mengt. De geheele onderle Vlakte is wat
ongeregeld bezet met zwarte Halfmaanswyze Vlakken. De Pooten zyn kort, en,
20 wel als de Voeten, geelagtig. Van de Vingeren ftaan twee voorwaards, twee
agterwaards, De Klaauwen zyn donker.
Alzo deeze Vogel naar den gewoonen Koekkoek meer gelykt, dan de anderen 5
die in dit Werk befchreeven zyn, zo kon hy van Luiden, die de Natuur niet genoegzaam naauwkeurig nagaan, voor den zelfden gehouden worden. Derhalve zal
het niet ondienftig zyn, dat ik hier het voornaamfte ondericheid, tufchen den een
en den anderen, aanwyze. In de eerfte plaats is hy wel een derde kleiner, hoewel,
ten aanzien der langte van zynen Staart, wel een Duim, en daar boven, langer, dan
de gewoone Koekkoek, die 00k aan de onderfte Vlakte-3 van deBorft naar beneden,
wit is, met regelmaatig op elkander volgende dwars-Streepen, hebbende fchoon
Goudkleorige Pooten. Van de Kleur, die de Indifche heeft, is boven gefproken.
Door deeze beide Vogelen te zien en met elkander te vergelyken, ben ik met
meer, zekerheid daar van overtuigd, dan iemand met enkel woorden kan zyn. De
Staartvederen van den gewoonen Koekkoek hebben witte Vlakken, doch hier openbaart zig niets dergelyks.
Ute Bengale is deeze Vogel tot ons gebragt, en wordt aldaar, in de Landtaal,
Bougbtfillik genoemd. De Heer DANDRIDGE heeft de goedheid gehad, van my
denzelven te vertoonen, en dus heb ik 'er myne Afbeelding naar gmaakt.

<$8>- Hi

:p L A A T

XIV

*|:: -; ^W JPK

De gekuifd Mees (14).


Het Gewigt van dit Vogeltje is wat minder dan een Loot. De Bek is zwaft en
het heeft daar boven een zwarte Vlak. De geheele bovenfte Vlakte van het Lyf is
graauw. De Hals, en het geheele Lighaam van onderen, is wit, met wat rood
vermengd, hetwelk zig onder de Wieken.ten donkerfte vertoont. De Pooten en
Voeten zyn Loodkleurig. De Kuif op den Kop heeft, regt over end ftaande, eene
ipitf Punt. 1 uchen het Mannetje en Wyfje heeft geen verchil plaats. Zy broeden, en onthoudenzig het geheele Jaar door, in Virginie en Karolina. Omtrent de
Huizen laaten zy zig niet veel zien, doordien zy eeniglyk en alleen op de Bofchboomen woonen, op welken zy hun Voedzel vinden, dat in Infekten beftaat.
T^irginibe Kamperfoelie > die niet klimt (*).
Deeze Plant chiet gemeenlyk twee of drie regte Steelen, welke dun blyven, als
zy niet in een zeer vogtige en vette Grond groeit, waar in zy zo dik als een Rotting
en van twaalf tot zeftien Voeten hoog worden, verdeelende zig 00k in veele kleine
Takken, aan welken de Bladen beurtlings ftaan. Aan 5t end van den Steel groeijen
troffen van Bloemen, die naar de Bloemen van onze gemeene Kamperfoelie gelyken, doch niet allen eenerley Kleur hebben, zynde dezelven aan eenig Planten wit
aan anderen rood of purperkleurig. De Reuk is in allen zeer aangenaam, maar van
dien der onzen verfchillende. Op de Bloemen volgen lange, fpitie Huisjes, in welken ontelbaare kleine Zaadjes vervat zyn. Oorfpronglyk groeit zy in Virginie en
Karolina, doch verdraagt in ?t vrye Veld onze Lugt; hebbende voor eenige Jaaren
haa(14) Parus crilatus. CATESB. Car. I. T. 57. BJRISS.
Av. III. p. 561. Parus bicolor. LINN. Syfi. Nat. XII.
\ 11 Wk \
*
x
M
.
(*) Giflas Virginiana flore & odore Penclymeni.

Alm. iotf. T. 161. f. 4. CATESB Car I T


57. Azalea Rami* infra flores foliofis. GJON. Vv
W Az,ea vircofa' LlNI*. Sp. Plant. Ed. II. p. 21t
^
PLUK.

c2

VERZAMELING

VA I

flT H EEM SC H E

haare fchoone en welriekende Bloemen te Hoxton by den Heer BACON, en te Beck^


ham by den Heer COLLINSON getoond. fi
-

'-'|p
':M:

'"

\XV. . $*.

'

.$ ^ Virginifche Nagt-IM (15).

t)eeze Vogel is van de sswaarfte ibort der Nagt-Uilen, krnende den grooten
Schuifuit naby. Zyn-Kop is gantfch niet kleiner, dan de Kop van een gewoone
Kat. De Wieken hebben, als zy geflooten 2yn, van boven tot aan het End der
Slagpennen, volkomen de langte van vyftien Duimen. De Bek is zwart, hebbende het bovenfte deel gekromd en over het andere nederwaards heen hangende,
gelykerwys in de Arenden en Havikken | doch heeft geen hoeken gelyk in dezelven, maar eenen gelyken Rand. Hy is met eenen Huid overtoogen, waar m de
Neusgaten ftaan, en deeze is bedekt met graauwe Borftelagtige Vederen, die
rondom het Grondftuk van den Bek groeijen. De Oogen zyn groot en met taamelyk breede Ringen omgeven , welke eenen pragtigen Goudglans hebben. De
ruimte rondom de Oogen, welke men het Gezigt zou kunnen noemen, is helder bruin , met lets Oranjekleurigs ongeregeld daar onder gemengd, doch wordt
allengs in de ftandplaats der Oogen bruiner. Boven de Oogen zyn witte Streepen.
De Veders, waar uit de Hoornen beftaan, bitten regt boven den Bek, en zyn aldaar
wat wit, doch in haaren voortgang worden 2y, boven den Kop, roodagtig bruin,
donker en zwart gevlakt. Het bovenfte deel van den Kop, den Hals, de Rug en
de Wieken is, 20 wel als de bovenfte Vlakte van den Staart, donkerbruin, doch tevens gevlakt en bezet met kleine Aichgraauwe en roodagtige dwars - Streepen. De
grote Slagpennen en de Staart zyn overdwars donker geitreept, zodanig, dat de
Streepen een half Duim breed, en 00k wel breeder of maller 2yn* De Veders, tusichen de Rug en de Wieken, zyn Oranjekleur en wit. gevlakt. Wat onder den Bek
is de Hals wit. Het onderfte deel van den Hals en de Borft zyn glanfcig bruin en
vallen in ft Oranjekleurige, dat aan de zyden lngs hoe dofFer wordt. Dit bruine deel
heeft grote donkere Vlakken, tuflchen welken zig hier en daar insgelyks wat donkers
vertoont. Het midden der Borft, des Lighaams, de Schenkels en de onderfte zyde
van den Staart, zyn wit of dof Alchgraauw en overdwars zeer regelmaatig bezet met
donkere Vlakken. De binnenfte zyde der Wieken vertoont zig even zodanig. De
Pooten en Vingers zyn, by na aan het End toe, met helder Aichgraauwe Veders bedekt doch het End der Vingeren en de Klaauwen zyn donker Hoornkleurig.
Ik heb deezen Vogel op de Luftplaats van den Heer Graaf van BURLINGTON,
te Chiswick by Londen, in de Diergaarde levendig gezien, en opk aldaar uitgefchilderd. Hy was uit Virginie in Engeland overgebragt.
t'Huis heb ik een Vogel, dien ik voor deeze zelfde Soort houde, welken ik droog
uit deRudibns-Baay, in Noord- Amerika, heb gekreegen. Hy onderfcheidt zig
van den voorigen daar door, dathy, tuflchen de Rug en de Wieken, geene Oranjekleurige en witte Vederen heeft, en dat aan de binnenfte zyde der Wieken, aan
het Lyf, aan de Schenkels, Voeten en onder aan den Staart, zig iets donker Oranjekleurigs daar onder vermengt, doch tuflchen de zwarte dwars-Streepen maar iets wei*
nigs wits, even als aan den eerftgemelden, vertoont. Beiden zyn zy, voor \ ovege, van gelyke grootte.
ik heb deezen Vogel hier geplaatft, dewyl zyne befchryving wat afwykt van de gene,
(15) Otus Americanus. EDW. AV. IL T. 60. Scops
CarolinienQs. BRISS. AV. I. p 497. Mo. LINN. Sy.

Nat. XII. Gen. 43. Sp. 3. Virginifche Uil. Nat. HifL


I D. IV. STuic/bladz. 189. JPJ. XXXII. f. |
"

EN

ZELDZAAME

VOGELEN,

| 13

ne i welke ik van dergelyk flag van Europifche Vogelen, by andere Autheuren,


vond. Men kan dienaangaande het Werk van WILLOGHBY, bladz.99, Tab. 14,
nazien. Werkelyk bevindt zig een zodanige leevende Hoorn - Uij, in de Herberg
genaamd i be Mourning Bufcb, by Aldersgate, te Londen, welke ikvoorevende
zelfde Soorc aanzie.

' j;

X'VI.

;p

De Mets met de geele Stuit (16).


Dit is een Boomkruiper en fchynt een ibort van Mees te zyn. Het byfconderfte
aari dit Vogeltje is zyn Stuit, welke zig geel vertoont. Alle de overige Veders zyn
bruin en peelen een weinig in het groene. Het loopt om de Stammen der Boomen
heen en voedt zig met Infekten, welken het uit de barften van de Schors haalt. Het
Mannetje is van het Wyfje door de .Kleur der Vederen een weinig verlchillende.
Men vindtze in Virginie. KLEIN noemt haar Geel-Stuit.
Tf^tlde Mesivorte!, met zesbiaderige Bloemen bet Blqdom den Steeluitende i*\
Deeze Plant heeft een Uijenagtigen Worte!, waar uit een enkelde Steel, die een
Voet hoog is, ntipringt, welken in \ onderfte gedeelte een Lelie-BIad gelyk een
Scheede omvangt. Aan 5t bovenfte end groeit de Bloem, die uit zes Blaadjes beftaat,
waar van drie lang en purperkleurig, de overige drie korter en bleek Roozekleurig
zyn, buigende zig ook gemeenlyk agterwaards om3 en in't midden ftaat een Stam*
pen Zy groeit op vogcige plaatin.
Hondendood met Hartsvormige Bladen en mtte Bloemen (f).
Deeze Plant kruipt lngs de naby flaande Boomen en Heefters op. Haare Bladen
groeijen tegenover elkander, aan Steelen, die niet wel een Duim lang zyn. Van de
Bloemen ftaan gemeenlyk vier of vyf troswyze by een, die wit zyn en vyfbiaderig.
Hier op volgeri lange Cylindriiche of rolronde Haauwen, die by paaren groeijen en
veele platte Zaaden bevatten, ziende'er uit als in andere Planten van deezen naamu
Zy groeit in de meefte Bahama-Eilanden:

fr.- JE J. . ..: P|L A A T| XVII. ; ./. " |jg?.

De grote witte Kat-Uil (17).


Deeze Vogel behoort tot de grootflen van het Geflagt der Kat-Uilen, en is, wegens zyne Witheid, welke naar die van Sneeuw gelykt, de choonle van alle Soorten. Zyn Kop is naar evenredigheid kleiner dan in andere Uilen. De geflooten
Wieken hebben, van de Schouders tot aan het uiterfte End der Slagpennen, eene
langte van zeftien Duimen; waar uit de grootte van het Lighaam gemakkelyk is op
te maaken. Het zou een Dagvogel zyn, onthoudende zig, het geheele Jaar door,
in de Hudins-Baay, wiens Roof in witte Patryzen beitaat.

! v
;

\
SS
v
?*
'
' ' ?
(16) Parus Uropygio luteo.
Car. I. T. 58. p. 1346.
CATESB.

Parus Virginianus. BJUSS. AV. III. p. 575. LINN. Syfi.


Nat. XII. Gen. 116. Sp. 9.
(*) Helleborine Lilii folio, Caulem ambiente, Flore
unico hexapetalo, tribus petalis longis anguftis obfcuTe purpureis, caeteris brevioribus Rofeis. CATESB. Car.
I. T. 58. Arethufa divaricata. LINN. Spec. lant. IL

111 Deel.

W:'

De

(t) Apocynum fcandens Folio cordato, Flore albo


Car. I. T. 58.
I (17) Aluco albus diurnus. EDW. AV. II. T. 6t2
BRISS. V. I. p. 522. Strix Ny&ea. LINN. Syfi. Nit.
XII. Gen. 43. Sp. 6. Syfi. Nat. X. Gen. 42. Sp. 8.
Nat. Bi. I. D. IV. STUK, bladz. 201,
CATESB.

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

;2 DeBekiskrom, geiykinde Havikken, doch zonder hoeken aan de zyn, ge


'faeelzwan, met witte Neusgaten. Oct is dezelve byna geheel bedekt met ftyve
Haairagtige Vederen, ate om het Grondiluk vaft zitten en voorwaards geboogen zyn.
De Oogen hebben gianzig geele Ringen : de Kop is , naar evenredigheid van het
Lighaam, kleiner, dan die anders in zulk flag van Vogelen gewoon is te zyn, en volkomen wit, zo wel als 't gantiehe Lyf, de Wieken en Staart. Van boven is de Kop
vol kleine donkerbruine VJakken, en zodanige dwars-Streepen verfieren het bovenfte
deel van de Rug, gelyk mender ook aan de zyden onder de Wieken vindt, doch
die wat kleiner en bleeker zyn. De Slagpennen hebben, op haare buitenfte Baarden,
donkere Vlakken* en eenige dergelyke, die klein zyn, vertoonen zig opde Dekvederen. De Afbeelding wyft dit ailes aan. Die aan de binnenkant der Wieken zyn
f geheel wit* Het onderfte deel van de Rug heeft kleine Vlakken. De middelfte Ve*
ders van den Staart Zyn, ter wederzyde van de Schaft, bezet met weinige VJakken.
De Pooten en Voeten zyn gedekt met witte Vederen: de Klaauwen lang, fterk,
&wart van Kleur en zeer ipits.
Met deezen Vogl is my tevens een andere , van even de zelfde Soort, onder de
handen gekomen, welke van den tegenwoordigen aUeenlyk hier in ondericheiden was,
dat hy meer en zwarter Vlakken hadt. Den eerften heb ik in 5t Kabinet der Koninglyke Societeit, doch dien met donkere Vlakken in de Verzameling van den Ba*
ronet HANS SLOANE, gegeven.
De Heer PETER COLLINSON, te Londen,een Medelid van de Koninglyke Societeit, heeft de Afbeelding in natuurlyke grootte van eene Kat-Uil, welke op \ bevel
van den Heer PENN, in Penfylvanie, naar een zodanigen Vogel was gemaakt, dien
men levendig gevangen en eenen tyd lang gehouden hadt. Daar uit is rtiy de Kleur
zyner Oogen bekend geworden. Ook heb ik eenige Afbeeldingen van deezen Vogel in de Verzameling van Sir HANS SLOANE gevonden, in welken de Kleur der
Oogen met die in de Schildery van den Heer COLLINSON overeenkomt: waar uit ik
tnet reden meen te kunnen befluiten, dat die Kleur zodanig is, als ik ze voorgefteld
heb. Naar *t leven heb ik dezelve niet kunnen tekenen; dewyl my de Vogel droog
uit de Hudbns-Baay, door den Heer ALEXANDER LIGHT, wien ik veele derge*
Jyke beleefdheden te danken heb, toegezonden is. De Heer PENN heeft deezen
Vogel wegens de zeldzaamheid willen laaten uitichilderen; dewyl men voormaals nooit
dergelyken in Penfylvanie gezien hadt : weshalve ik dan ook geloof, dat hy zig maar
alleen ver.Noordwaards in Amerika onthoude. Ik kan niet vinden, dat deeze
zcnderlinge Vogel nog ergens door iemand in Plaat gebragt zy,

PC

'^^^.

PLAAT

XVIII. "_ .''/-''

De Bahamahe Mees (18).


De Sneb van deezen Vogel is fcwart en wat krom. Het bovenfle deel van den
Kop, de Rug en Wieken, zyn bruin. Van den Bek loopt, naar het agterite van
den Kop toe, eene witte Streep. De Borft is, gelyk de Schouders der Wieken,
geel. Hy heeft een wat lange Staart, die van boven "bruin is, van onderen vuil wit
|g|
De Zevenjaarige Appelboom (*).
^Deeze Heefter wordt van zes tot tien Voeten hoog; de Stam is zelden dikker dan
het
V

(18) tais Bahamern. CATESB. tor. I. T. S9. Cer^Bahamei^ BRISS A. III. p. tSao. Certhia faX
S
v*! i*?;
!?- IV.
Ww
*>' l8- SuiterVogeltje.
Nm.^
Htfi. h D.
ST. bladz. 430*

(*) Arbor Jafmini floribus albis, Foliis Cenchramidea?, Fruu ovali, Seminibas parvis nigrs, MucBa.

ine votas. Cms*. Car. I. T.

59.

&

2ELDZAA-ME VOGEL'EN. -f
i*
h'et gewricht van de Hand, en heeft een heldere ruuwe Sdiors. De Bladen groeijen
by troflen en hebben ongevaar de grootte van onze gemeene Laurierbladen, zynde
aan hun end, dat hec breedfte deel is, fterk ingeheeden. Deeze Bladen zyn gemeenlyk zeer dik en ftyf, en krullen doorgaans zodanig om, als het de Afbeelding vertoont. De Bloemen groeijen ook by troin en zyn nbladerig, gelykende veel naar
die van onze gemeene Jafmyn, wit doch een weinig bleek roodagtig van Kleur. De
Vrugt hangt aan een Steel, die de langte van een Duim heeft, zynde Eyvormig en
van buiten groen, met rood en geel gefchaduwd. Ryp geworden is zy zo zagt as
een murwe Peer, en bevat eene Papagtige zeffftandigheid, welke ook in Kleur en
Smaak naby komt aan 5t Merg van de Cffia Fifluk Negen Maanden agter elkand*
heb ik aan deezen Heefter beurtlings Bloemen en Vrugten gezien, welke in zeven
of agt Maanden ryp wierden. Ik weet derhalve niet, waarom de Ingezefnen der Baharpa-Eilanden, alwaar deeze Heefter groeit, 'er den naam van Zvenjaarigen Appel aan geeven.
P

XIX.

"f"

De kleine V^lken - Uil (19).


Deeze Vogel is rykelyk zo groot als een Sperwer, en heeft, ten aanzien van de
langte zyner Wieken' en Staart, veel van een Havik, doch de geftalte van Kop en
Pooten geeft te kennen, dat by veeleer tot het Geflagt der Kat-ilen behoort. De
Vrind, die my twee zulke Vogels opgezet heeft medebragt, verhaalde my, dat dezelven op den helderen Middag naar hunnen Roof uitvloogen, h welk anders ftrydt
tegen de fcatuur der meefte Kat-Uifeji.
De Bek vertoont zig als die van een Havik, doch heeft op de zyden geen Hoe*
ken, en is glanzig roodagtig geel. Naar men my berigt htft, tzyn ook de Oogen
van dergelyke Kleur. De plaats rondom de Oogen is wit, met eenig geel daar on
der gemengd, an tevens met kleine langwerpige Vlakken voorzien, doch aan den uiterften rand, naaf de Ooren^oe, is deeze plaats zwart gezoornd, en daar tegen aan
komt weder iets wits te voorfchyn. De Bek is grootendeels bedekt met helderkleurige Borftelagtige Vederen, even als in de meefte iborten van Kat- Uilen. Van boven is de Kop regt donker bruin, en tevens met regelmaatjge rorde, witte Vlakjes,
verfierd. Om den Hals in 5t ronde, en tot op *t midden van de Rug, is deeze Vogel
donker bruin 9 waar by het ichynt, als of de Veders witte Punten hadden. De Wieken hebben eene bruine Kleur, doch de buitenfte Baarden der Slagpennen en Dekvederen &yn choon wit gevlakt. De drie digtft aan 9t Lyf ftaande Slagpennen. hebben
geene Vlakken, maar witte Punten. De Veders, tuflehen de Rug en Wieken, zyn
overdwars met breede, bruine en witte Streepen, verfierd. De Dekveders,~an de
binnenkant der Wieken, zyn wit, en hebben bruine dwars-Strepen ; de Slagpennen
zyn aldaar donker Aichgraauw, en aan de beide Baarden wit gevlakt. De eerfte Slagpen heeft, van binnen en van buiten, aan haaren buitenften Baard, geene Vlakken:
ook ziet men aan dezelve naauwlyks de krommingen, welken de Punten der Vedertjes aan de buitenfte Baarden, anderszins, in de Kat- Uilen maaken. Dit zelfde heeft
ook plaats in de bovn, op de XVIIde Plaat, afgebeelde grote Witte Uil. De Stuit
is, gelykerwys deDekveders v^n den Staart, donner bruip, waaronder zig eenige heiderer bruine dwars - Streepen vermengen. De Staart is van boven donker bruin en
van onderen Aichkleurig. Dezelve beftaat uit twaalf Vederen, van welken de mid
delfte by de twee Duim langer is dan de buitenfte. Dwars over den Staart heen loopen
se(*p) Ulula Acfjfxi affinis.

EDW. AV.

II. T. 62.

D 2

VERZAMELING

VA

UITHEEMSCHE

Seven of agt fmalle helder bruine Streepen. De Borft, Buik, Schenkels eu Dekaeders onder den Staart, syn wit, en taamelyk regelmaatig overdwars met fmalle bruine
Streepen getekend. De Pooten en Voeten zyn 5t eenemaal bedekt met fyne zagte
Vedertjes, die eene gelyke Kleur hebben met de Vederen van | Lyf, doch fyner
Streepjes. De Klaauvven zyn icherp, ipits, krom en donker bruin.
- Met deezen Vogel kwam ook een ander van de zelfde Soort, die wat grooter en
in Kleur een weinig daar van verichillende was, hebbende voor 't overige gelyke
Tekeningen, doch niet zo lerk en choon. Ik geloof dat die het Wyfje ware van
deeze Kat-Uilen.. De Heer LIGHT, myn zeer goede Vrind*, heeft dezelven uic
de Hudibns-Baay medegebragt, alwaar zy Coparacoch geheten worden. Hun Aas
beftaat in witte Patryzen en andere Vogelen. Zy zyn, naar myns Vrinds berigt,
zo onvertiagd, dat zy zig zeer naby eenen met zyn Snaphaan loerenden Jaager begeeven, en menigmaal een van hem gedoode Patrys, eer hy deeze* zyne Buk opgegreepen heeft, wegvoeren. Zo veel ik weet, is deeze Vogel nog niet beichreeven of afgebeeld.
:

I''

^/:^P

A A T

%X.

De zwart gekapte Mees (20).


Deee is ongevaar to groot als een Putten De Bk is zwart. Een breede zwarte
Streep bedekt den Nek en het agterfte van den Kop, maakende dat het Vogeltje zig'
als gekapt vertoont. Buitendien is het voorfle deel van den Kop, en d^geheele onderfte Vlakte des Lighaams, geel; de Rug, Wieken en Staart* vuil groen. Zy
onthouden zig in de Boflchen en Schaduwagtige Streeken der onbwoonde deelen vaq
Karolina.
' De in *t PPater groeijede Tpelo-Boom (*).
Deeze Boom heeft een Starn, die, inzonderheid om laag, dik is, en wordt zeer
hoog. De Bladen zyn breed* en onregelmaatig uitgefheeden. i Aan de zyden der
Takken ichiet hy zyne Bloemen, die op Steelen ftaan van ongevaar drie Duimen
lang, en imengefteld zyn uit verfcheide kleine, fmalle, groenagtige Blaadjes, welke op de onrype EyvormigeVrugt zitten. De Bloemkelk, daar onder, verdeelt zig
in vier deelen. Wanneer deVrugtvolgroeid is, dan komt zy in grootte, gedaante en
Kleur, naby aan eene kleine Spaanfche Olyf, en in dezelve fteekt een harde geftreepte Steen. Het Hout is wit, week en Spongieus. De Wortels hebben zulks
nog meer, zo dat die byna met het Pantoffel - Hout overeenkomen, en ook inKarolina, even as hetzelve, tot het digt floppen van Flefchen en gedroogde Kalbafen
gebruikt worden. Altos groeijen deeze Boomen in vogtige Gronden, en gemeenlyk op de Ondiepten der Rivieren en Meiren.

!5| '4

''-

L A A T

XXL

"''';

De J^hip-Poor-Tffll of kleine Geitenmelker (21).


Deeze Vogel komt in Geilalte, Kleur en hoedanigheden, den genen zeer naby.
die in Engeland de Nagt-Havik of-Valk {Night- Hawk) en Geitemelker geheten
wordt;
(20) Parus Cucullo nigro. CATESB. Car. I. T. 6"o.
(*) Arbor in Aqua nafcens, foliis latis acuminatis
& dentatis, fru&u Elaeagni majore. CATESB. Cau I.
T. 60.

(21) Caprimulgus minor Americanus. EDW. AV. If


T. 63. CATESB. Car.l. T. 16. KALM. hin. III. p g**
LINN. Syfl. Nat. XII. Gen. 118. Sp. 1. Syfl. Nat. X
Gen. 102. Sp, 1. Nat. HI. I. D. V. SIUK,* bl 61

tu

ZELDZAAME

V O G E L E N. fj| t

wordt: uitgenomen, dat hy 5t een en ander byfconder Kenmerk heeft en een derde*
xieel kleiner s. In Virginie geeft men hem den naam van TVhip-poor - will', wegens
zyn geichreeuw, dat byna overeenkomftig is in klank met deeze woorden. De A
beelding ftelt hem in zyne natuurlyke grootte voor.
De Bek is taamelyk klein en zwart va Kleur, doch heeft een zeer wyde gaaping
doordien zig deszelfs hoeken tot onder de Oogen, en verder agterwaards uitftrekken.
Op zydfc is de Kop, rondom de Oogen , helder bruin naar 5t Afchgraauwe trekkende. Aan de Keel heeft hy eene halfmaanswyze witte Vlak , \vier Punten opwaards >
naar de Ooren, gekeerd zyn. Het bovenfte deel van den Kop en Hals, de Rug,
de bovenfte Dekveders van de Wieken en Staart, zyn donker bruin, overdwars geftreept, en met wat helderer Vlakken beiprengd: ook komt daar nog iets Aichkleurigs by, ?t welk zig onregelmaatig mede daar onder mengelt. Van den Bek ftrekken
2ig, over de Oogen heen, tot aan de zyden van den Hals, ettelyke ichoon Oran^
jekleurige, en aan de bovenfte Dekveders de Wiekn vertoonen zig eenige zeef
kennelyke lichtbruine Vlakken. De Slagpennen zyn donker of veeleer zwart. Door
de vyf eerften loopt een witte Vlak, welke zig zo wel aan de aarden als aan de
Schaft vertoont, de buitenfte Baard en Schaft der buitenfte Slagpen uitgezonderd, en
deeze Vlak is zo wel aan de buken- als binnenzyde der Wiek zigtbaar. De binnenfte
Dekveders der Wieken zyn wit, en hebben tevens eene Oranjekleurige donker overdwars geftreepte Vlak. Het onderfte deel der witte Vlak aan de Keel, is ook wat
Oranjekleurig. De Pooten en Voeten zyn zeer klein, tot onder de Knie eenigermaate met Vederen begroeid en Vleechkleurig. De buitenfte en middelfte Vinger
zyn, door middel van een Vlies, een weinig te imen gevoegd, en die beide middelfte Klaauwen zyn inwaards gekarteld. In de Vederen* van den Staart is, digt aan de
Enden, wederzyds, een witte Vlak (*).
Deezen Vgel heb ik den Heer MARCUS CATSBY te danken. Hy kwam it Vir*
ginie, en te gelyk met hem een ander, welke de eigenfte Kenmerken hadt, doch
donkerer was, en dien ik voor het Wyfje houde. Tot verklaaring van de beichryving zal ik hier een Brief by voegen, dien de Heer CATESBY met deeze Vogelen uit
Amerika bekomen heeft. Omtrent het midden van April komen zy naar Virginie
s, en van dezen tyd af hoort men ze alle Nagten, tot aan het end van Juny. Zy
beginnen met de Avondichemeringen laaten zig hooren tot dat de Dag aanbreekt,
53 doh onthouden zig voornaamelyk menigvuldig in de bovenfte of Weftelyke deeIn de Zuidelyke deelen heb ik ?er nooit een gehoord, maar in ?t
3> ien des Lands.
Gebergte beginnen zy in de Mey-maand, ettelyke Minuuten na der Zonne On33 dergang, allen te gelyk, en maaken den geheelen Nagt door een luid en helder
33 klinkend geichreeuw, 't welk nog bovendien door den wedergalm der Bergen der33 maate vermeerderd wordt, dat ik by myn eerfte verblyf aldaar naauwlyks daar van
1 kon ilaapen. Over dag laaten zy zig zelden zien. De Indiaanen beeiden zig in,
dat deeze Vogels de Zielen zyn van hunne Voorouders, welken de Engelfchen
weleer dood geflagen hebben: want voor datBloedbad, zeggen zy, hadden zig dee*
ze Vogels nimmer in hun Land vertoond. Veele Luiden houden ze voor boden
van aanftaande Ongelukken. Naar men my berigt, leggen zy twee donker groe ne zwart gevlakte Eijeren op de opene Voetpaden, zonder dat men iets, ?t welk
Zy zitten 5er op te broeden, zon33 naar een Neft gelykt, daar by gewaar wordt.
33 der zig te verroeren, laatende den Voetganger zeer naby komen eer zy daar van
opvliegen".

PLAAT
(*) Niettegenftaande een dergelyke Vogel reeds in 't
I. Deel deezer Verzameling, op Plaat XVI., onder de
van den Heer CATESBY uitgegeven Vogelen, was me-

Ill Deel.

degedeeld; hebben wy doch deezen, zo ais hy van dea


Heer EDWARDS afgebeeld en befchreeven is, hier ook
willen invegen.

m_

VERZAMELING

VAN

['''[y'M^i--''^ " #- A A T

UITHEEMSCHE

XXIf.

Z) Geelagtige Dennen-Mees. (22).


It Deeze is weinig meer dan een Loot zwaar. Zy heeft den Bek zwart, en het
bovefte gedeelte des Lighaams, van den Bek tot aan den Staart, geelagtig groen;
den Hals en deBorftgeel; den Buik, naar den Staart toe, bleek; de Wieken bruin
met eenige witte Vlakken. De Staart is insgelyks bruin, uitgezonderd de twee buitenifte Vederen, welke halfwit zyn, en de Voeten vuil zwart. Het Wyfje is over
h geheel bruin. Zy klauteren rondom de Boomen, inzonderheid de Pyn-en Dennen, daar zy allerley Ongediert uit haalen, h welk hun tot Voedzel dient. Met de
meefte andere Boomkruipers en Meezen lee ven zy, by kleine fchoolen, in gezelichap, en derhalve ziet men ze gemeenlyk in de Winter op Boomen, welke de
Bladen vallen laaten.
Mondhout met Laurierbhden (*).
Deeze Boom wordt gemeenlyk zeihen Voeten hoog, en de Stam van zes tot agt
Duimen dik. De Bladen zyn zeer glad en glanziger groen dan die van den gewoonen Laurierboom , naar welken hy anders, ten aanzien van degeftalte en manier van
groeijing, zeer gelykt. In Maart komen, tuilchen de Bladen, Aairen uit van twee
of drie Duimen lang, welke uit vierbladerige, zeer kleine, witte Bloempjes beftaan,
groeijende tegen elkander over en eenen Steel hebbende van een Duim lang. De
daar op volgende Vrugten zyn ronde Beflen, bykans zo groot als de Laurierbein,
met eene Purperkleurige Huid overtoogen, en eene Kern bevattende, welke in \
midden van n plyt.

r :

"'^- ill

p L A A

^^^^^- > v/v''p

De Eraliaanfche Aakery Toucan genaamd of Pepervreeter (23).


^Deefce Vogel is zo groot als een gemeene tamme Duif3 en komt in de gealte
des Lighaams taamelyk met een Aakfter overeen, doch heeft den ICop grooter, om
zyne grote Snebbe zo veel te beter te kunnen draagen. De Staart is eer kort dan
lang en beftaat uit Vederen van gelyke langte. De Sneb is, van de hoeken des Beks
tot aan de Punt, zes Duimen lang, en heeft, daar zy het hoogfte is, wat meer
dan twee Duimen, doch digt aan den Kop, van de ne zyde tot de andere, n
Duim dikte. Het bo vende gedelte is bleek geelagtig groen, maar op^zyde heefc
het, aan den gehakkelden Rand, een lange Oranjekleurige Streep, in welke donkere
of zwarte dwars - Streepen zyn, welke zig door de verdeeling van de Snebbe heen,
oogichynelyk, tot in de zyden van de onderfte helft uitftrekken. Deeze is ongemer:
ichon blaauw, naar den Kop toe bleeker, doch voorwaards donkerer. Ook is de
Spits van de geheeleSnebbe, ter langte van ongevaar een Duim, ichoon rood Scharlaken-kleur. Zy is aan de zyden taamelyk plat, en loopt in \ bovenfte gedeelte in
een volkomene Sneede uit; zynde die van het onderfte gedeelte niet zoicherp. Aan
de Punt kromt zig de Snebbe, gelyk de Afbeelding vertoont, en boven het Gehemel*
(-22) Parus Americanus lutefcens. CATESB. Carol I.
* 5^JV - n.
T
. n. r ri . \ m*
(*) LiguftrumLaun folio, fruftu violceo. CATESB,
Carol. I. T. 6r.
(23) Pica Brafilienfis. EDW. AV. II. T. <54. Tuca-

na Brafilienfis Guttare albo. BRISS. AV. IV. p, 413.


Picus
Americanus. HERN. Mexic. 697. Xochitenacatl
tertia. RAJ# Jv. 178. Ramphailos Pifcivorus. LINN.
Syfl. jf^ XII Gen s
Aracari. Syfl. Nat.
XII. Gen. 45. Sp. 4. Nat. Hi. IV. ST.' bl 278.

EN ZELDZAAME VGELEN.
1 I9
melte heeft zy een grote holte. De Neusgaten vertoonen 1 niet ll I
in het bovenfte gedeelte vari de Snebbe, reSt in 1SWW SS dordien ^
her Voorhoofd doorgaat, zeer dig" b1\t *& O fS I ?"* en
neelkleur, en in | ronde met eene ifaale*w^'J ST 3 Ka"
ke afgebrokene R impels en Plooijen omhfOofKen Deeze HnK^
t **
ld rekt2l tot
aan de Snebbe ut, wier Grondftuk omrino-H J?,*j?
,? .
S
|S boveA geded.e van ^^B^
^
VVJi
kels en Staart, zyn zwart; doch de W;P^n dl! r
*en, het Lyf, de Sehenfchietende Kleuren. DezySkedednSi i irt* 5 ?enen S,ans van verof veeleerRoomkleur. TEte^eZfSnT i en Brft' ig wit>
eene fchoon roode halfmaanswvze Street wieSf '" ^ T* de?L5h*a I
gerigt zyn, en welke, zo wd in STondesTdeEU d6,Zyden ^
zy tegen aan floot. De Stuit ofDdcveders, aan fcrt^
"""
an
wit. De Veders boven het Fundament ^717$ n. ? den Staart, zyn
de Staa
zyn bleekrood: de Poote^SeSfaS^ helder
h w" I**!
^
"
*'
b, auw
'tzittenhoudthy, aan ieder Voe tweeZT '
^
^ Violetkleur. In
y
Ik heb deezen Vogel, ^
Regter van Jama.ka, levendig aangetroffen, die hem van dir met zl3Fn^H
gebragt hadt,. doch hy was eigentlyk uit een ffedeelte TS?
TW
fche Weilindien gefcomen. Dogt<^vSS^Zn ^H ^ ' SpT"
ze Vogels hebten, brengen my tot de^gt^ SB| Soot? Z Z f*
zyn : doord.en die grootelyks van elkander vlrfchillen. OokLbTS
N^
lk er in de Nat
ra hen- Kabinetten, verichillendp WKk
,
'
u*
langer dan deeze, and en fn teendeel Teefkoner SW 1 tWGS Duiin
en fommigen glanzig zwart.' Terl^ok Sddi |39gM?W
fchryven, hem voorgeeven levendig gezien te hebben,geP|leerteZT b&"
daar van toegekomen, uit andere Gefchiedfchriften P p";l ru
rSten> ons
r daarikgelegenheidhebgehad,omhe^^^
g
als ook na zynen dood naauwkeurig te onderzoeken u
i T T tekenen
ding en befchryving, tot welke If&B^Irt^ndT Itf ItT Afbed"
daartoe za dienen, dat hy htm beter bekend mag wo den | d7zv
tt^0?
y er dus een vo1
komener denkbeed van mofren mask Ann J?, iT . j '
,
'
ehad heb
ben. Na j flerven vanXTCd ve'rfchooSn de M P^ *? T ^
de Snebbe
|f
H!
maal en de kaale Huid om I OcgTJiS^

.
\r

f
f.

A ..T

' XXIV. f.'

^^-geelkeeUge Amerikaanfche Mees (24).

Zy weegt omtrent derdhalf Drachme.

"S'' ".

De Bek is zwart, zo wel als % n<\

P
het bo
tTeete
lkkth Uelleel
Hfe
^^
*
^u/srf*
-^van
iwee geeie V
viaKKen.
is glanzig
gee], met
eene
Qfr^^
H
J
,*
rt
gezoomd. De Rug en het agterL gTis grLuW De^ Wieken zvn' ^
donker graauw, en trekken naar het bruine, doch eenigen7isa^erzdver DHV^

de e
llTwirZt
VMken
f ^'^^
H
M
Dyae wieKen, zwarte Vlakken. D
De Staart
is zwart eq
wit. De
PootenBN
zyn bniin
en
(*>[Men ziet naauwlyks Toukans zonder verfchil
van Kleuren. Ik heb ekken, die bvna ffeheel rn^i
In de e^dfc
Zyn, van zes Duim lang.
gezien heb, is de Bek rrfeeilal bleekT^gtt 1
dit Jaat 1772 is hier te Amfterdam een leevende Vo-

ff%a r^o^
-,
S
f
^eflagt, waar m ik onder anderen heb
^f^men dat hy gely^c een Aakiler huppeJt l
^f8 Amecans ^tture Juteo. CAT^

E 2

ao

fVERZAMELING VANpJIT H EEMSC HE

en hebben, gelyk in de Boomkruipertjes, zeer lange Klaauwen, welke hun ten ui*
terften dienftig zyn, wanneer zy op de Boomen de Infekten opzoeken\ die hun
tot Aas verftrekken. Het Wyfje heefc niets geels noch zwarts. Zy zyn in Karolina zeer gemeen.
Qe Ahornboom met roode Bloemen (*).
Deeze Boomen waflen zeer hoog, doch hebben zelden een zeer dikken Star. Eer
fcig nog in February de Bladen vertoonen, opeiien zig derzelver kleine roode Bloemen, en bloeijen dan drie Weeken lang; waar op de Vrugten volgen, die rood zyn*
n benevens de Bloemen zes Weeken lang duuren ; zo dat zy eer dan andere Boomen de Boflchen in Karolina verfieren. Ons Klimaat, hier in Engeland, verdraagen
zy izo wel als het hunne; gelyk dit in den Hof van den Heer BACON * te Hoxton*
aan vercheide zodanige Boomen, welke zeer groot zyn, gezien kan worden.

^^^^^^^^P

XXV-

'".'%'

De Grohjpecbt met den Abgraauwen Kop (25*).


Deeze Vogel is byna zo groot als de Groenipecht, dien wy in Engeland hebben^
welke wat kleiner dan de Aakfter is. Hy heeft eene regte zeer pite Snebbe, van
even de zelfde geitalte als in de andere Spechten, en donker Aichgraauw gekleurd;
doch het onderite gedeeke heeft aan zyn Grondituk, en rondom de hoeken van den
Bek, iets helder Oranjekleurigs. De Neusgaten zyn met ftyve zwarte Borftelhaaired
bezet, die over dezelven voorwaards gekeerd ftaan, doch het zwarte trekt zig, we
derzyds, van den Bek naar de Oogen terug. Van het Grondituk der onderite Snebbe
loopt, aan ieder zyde, een zwarte Streep terugwaards beneden naar de Keel toe, die
witagtig is tulchen deeze Streepen. De Kop, Hals, Borit, het Lyf en de Schenkels, zyn blaauwagtig graauw of Achkleurig. Aan den Kop en boven aan den Hals
is deeze Kleur zuiverer dan aan de onderite Vlakte, alwaar dezelve van de Keel af,
geheel voorcgaande, vermengd is met eenig groen. Het bovenfte deel van de Rug
is choon blaauwagtig groen, doch naar de Stuit toe wordt dezelve bykans volkomen
geel. De Dekveders van de Wieken, en de naaft aan h Lyf ftaande Slagpennen,
zyn geelagtig groen, maar hebben de binnenile Baarden overdwars wat donker geilreept. De grootile Slagpennen, en een gedeelte der op dezelven leggende Dekvgderen, zyn donker bruin met helder geele Vlakken, welke aan derzelver Rand ettelyke ryn uitmaaken. De Staartveders fchynen dubbelde Punten te hebben, dewyl
haare Baarden, wederzyds, over de gebrokene en afgeleetene Schaft zig uititrekken : zy zyn donker bruin en nog donkerer overdwars geitreept; aan den Rand groenagtig, in't midden jangft, doch aan de zyden worden zy allengs korter. De Dekvederen van den Staart zyn, zo wel boven als onder, vuil groen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn zwart, en de langite Vinger is zo groot als de Poot zelve. De
Vingers zyn, in ieder Voc, op even de zelfde manier, voorwaards en agterwaards,
gericht, als gemeenlyk plaats heeft in de Spechten.
De Ridder TAYLOR WHITE verichafte my deezen Vogel, die uit Noorwegen
was gekomen, en zig daar in van onzen Groenipecht (f) ondericheidt, dat hy boven
op den Kop niet zo choon Scharlakenrood is, maar van vooren, digt aan het Grond-

BIP SF

^^^^^^

(*) Acer Virgimanum, Folio majore fubtus Argenteo, fupra vmdi fplendente. PLUK. Almag. 7. T. 2.
f 2. Acer Foins quinquelobisacuminatis, acute ferratis, Petiohs teretibus. Hort. pf. 94. Acer rubrum.
LINN. Spec* Plant. IL p. 1495.

W^

uk

(25) Picus viridis Capite cinreo. EDW. AV. IL T. tfc.


(f) Picus viridis Capite coccneo. LINN. Sy. Nat.
XII. Gen. 59. So. 12. Picus viridis Aiuhorao. Zie
Nat. Hi. 1. D. IV. ST. bladz. 380.

fc N ZELDZAAME"

VOGELE N. j#

21

fluk der Snebbe, flegts vier ofvyfnaauwlyksfcigtbaare roode Pukkeltjes heeft. Ver
der onderfcheiden hem ook de beide Vlakken, die van de zyden des Beks wederfcyds
naar agteren loopen, en de Aichgraauwe Nek, benevens de onderfte Vlakte des Lighaams, alwaar de andere bleek geelagtig groen is. Voor \ overige komen zy taamelyk met elkander overeen^ Doch, dewyl deeze Vogel uit een Noordelyk Land
is, zo mag het onderfcheid der Kleur miflchie veeleer daar vandaan komen, dan dat
zulks een weezentlyk byzonder verichil tuflchen hem en onze Engelfche Groenipeche
zou te kennen geeven. De Noorder Landftreeken, naamelyk, brengen geene za
ichoon gekleurde Vogelen voort, als die naby den Evenaar leggen. Dus neemea
wy 00k waar, dat Beeren, Voien, Haazen en vericheide Vogelen, in regt Noordelyke Landen, graauw en menigmaal 00k wit zyn, welke verder van den Pool geheel andere Kleuren hebben ; weshalve ik dan 00k geloof, dat de Aichgraauwe Kleur
van den Kop en van de onderfte Vlakte des Lighaams, in deezen Vogel, alleenlyk
aan zyn N'oordelyke verblyfplaats is toe te fchry ven.

Wm'~ ''^^B' *

L A A T

XXVI

h' $ m 1

De geek Mees van Karolina (26).


}" *l'%^tt.'S

- . . ,:. - '

Soi

Warn

i^H

v:::'-.''^

Il Zy is kleiner dan een Winterkoningje. In 't eerfte aanzien houdt menze voor
gantfch geel, doch, wanneer men haar naauwkeuriger befhouwt, dan wordt men 5er
het volgende in gewaar. Haar Bek is dun ; de Kop, de Borft en 5t Lyf, zyn helder geel; de Rug is groenagtig geel: de Staart is bruin met iets geelagtigs daar onder
gemengd. Het Wyfje is niet zo helder geel als het Mannetje. Zy broeden in Karolina, doch vertrekken met het aankomen van den Winter,
De roode Laurierboom (*).
De Bladen van den^elven komen in gedaante met die van den gemeenen Laurierboom grootelyks overeen, en hebben eene Speceryagtige Reuk. De rype Beilen
zyn blaauw en groeijen met haar tween of ook dikwils met haar drien by elkander,
op Steeltjes van twee tot drie Duimen lang, die, gelykerwys de Kelk der Vrugt,
welke aan den rand gehakkeJd is, rood zyn. Deeze Boomen zyn in Virginie niet
gemeen, uitgenomen in eenige aan. de Zee Ieggende plaatin. In Karolina ziet menze overal, inzonderheid in laage Moeraffige Landftreeken. Doorgaans worden het
ilegts kleine Boomen en Heefters, doch op eenige Eilanden, en byzonderlyk aan de
Zee, groeijen zy tot grote en regte Boomen op. Het Hout heeft fchoone Aders
en levert zeer fraaije Kabinetten uit. Ik heb *er eenige uitgezogte Stukken van gezien, welke naar gewaterd Atlas geleeken, en alle ander Hout, dat my ooit voor't
gezigt gekomen is, in ichoonheid overtrofn.

^j--

' W-

L A

XXVIL

--

/' ^

De Zilverlakenfi Cbineebe Faifant-Haan met zyne Hen (27).


De Haan is aanmerkelyk grooter dan onze gewoone Faifnten Haan, doch gelykt
in geftalte veel naar denzelven. Zyn Bek vertoont zig als die van onze Hoenderen,


(26) Parus luteus. CATESB. Carol I. T. 63. An Motacilla Trochilus. Lim.Sy.Nat.XIL Gen.114.Sp.49.
(*) Laurus CaroKnienfis, Foliis acuminatis, Baccis
coeruleis, pedicul^ longis rubris infidentibus. CATESB.
Carol S T. 63.

J1L Deel

z n-

(27) Phafianus Sinens albus e nigro cmleus. EDW.


Av. II. T. 66. ALB. AV. III. T\ 37. p. 35. BRISS. AV.
I. p. 276. Phafianus nythemerus. LINN. Syfi. Nat.
XII. Gen. ioi. Sp. 6. Syfi+Nat. X. Gen. 9o.Sp.$a
Nat. Hi. I; D. V. SXUK, bl. 38p.

M VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

%$%e gggl v^ Kieur-, doch ta de ?im | token De Oogen zy n ook geel nfciar
ta^i^fe%eed^ &y ftaaa in eene fchooa SjckajMenrode Plek,. weite geene Vede
reh*$ft,u pa^ar dpnetjes II Haaiti be&et is. Etemel ve maakt bo vea wedstzyds een
Jifoq^tje;, endigt agterwaards, in eejie Puiat, en vejtaiagt zig nedewaaiads mec Lap*.
pen, ala de Le&\*an een Haan. Het bovenikdeel des* Kops i&ym dfejp Bek terugwaardsbedekt metege zwaite, Vedcisai\ welkest purperkleurigeflpeelen eia: agter
i de Nek nedrhangen. D zydemvan den Kop, hft bovenfe van cba Hak, de
Rug, Wieken en Staart, zyn gedekt met witte Vederen, tebbetade. ieder drie of
vier fype zwarte Streeken, van welken altos de eene binnen de andeie xon getrofc,
ken is, en die eve^wydig loopen aan den buitenften rand der Vederen, gdyk in de
f beelding is aangetoondk De grote Slagpemnen, evenwe, en de buitmite Saste
vedei?ei,/zyn hier van u6ge2/Onderd, als welke cheef loopeiade zwarte Streepen&ebt,
ben 3 dis in^gejyks ioide Afbeelding uitgedrukt zyn. De twee brenne. Sttaarveders
zyn wit* De onderte Vlakte des Lighaams k, van den BeLatot amd&Bekvectei;s
onder den Staart, Zwart, en ipeelt tevens in het purperkleurige. Bove aan den Hals
is deeze Vlakte imal, doeh wordt, naar de Borft en het Lyf toe, lngs hoe breecfer.
De Pooten en Voeten zyn ichoon Scharlakenroodj ook heeft hy Spooren gelyk een
gemeene Haan, welke wit van Kleurzyn.
De Hen is wat kleiner: haar Bek ziet bruinagtig geel, zo wel als de Oogen, die
ook in een roode Plek van de naakte Huid, doch welke niet zo groot als in den Haan
is, ftaan. De kruin des Kops is gedekt met donker bnaine Veders, welke agterwaards
wat afhangen. De Keel en de zyden van den Kop, onder de roode Plek, zyn witagtig. De geheele Hals, de Borft, Rug, Wieken en de middelfte Veders van den
Start, voeren eene roodagtige bruine Kleur, uitgezonderd de grote Slagpennen,
4ie in het donkere vallen; die, welke naaft aan 't Lyf zitten, zyn zwart geiprenkeld ::
de Buikveders en die aan de zyden van den Staart, zyn vu&wit, en overdwara,, dochop eene wat ongeregelde manier, donker of zwart gevlakt. De Pooten en Voeten
zyn rood, gelyk in den Haan, doch niet zo helder en hebben geene Spooren.
Deeze zonderliqge Vogels zyn eenige Jaaren lang, door den Heer HANS SLOANE,
by zyn Hpis te Loten, onderhouden, alwaar zy ook Eijeren gelegd en die uitgebroed hebben. Den Haan heeft ALBIN in zyne Vogel-Hiftorie, in5t Derde Deel,
bladz. 3 j, afgebeeld en belchreeven ; doch dewyl ik zo wel de afbeelding als de befchryving verbeterd, en ook de Hen daar by gevoegd heb, welke in zyn Werk ontbreekt; zo hope ik dat de Liefhebbers mynen arbeid niet overtdllig zullen agten.
ALBIN heeft den Staart veel te kort gemaakt; ook is de roode Plek, rondom het
Oog, niet naauwkeurig van hem afgetekend. Van de aardige en zonderlinge Tekeningen der witte Vederen heeft hy insgelyks geen gewag gemaakt, noch dezelverr
aangetoond, en de Spooren zyn door hem weg gelaten. Waarichynlyk zal hy deezen Vogdtflcgts in den Tuin rond loopende gezien,, en dus op ftaande voet zyne Tekening aldaar naar denzelven gemaakt hebben, weshalve hy geene zo goede gelegenheid gehad heeft om het wel te volbrengen, als ik. Want deeze Vogels behoorden
mynen vriendelyken begunftiger, in wiens Wooning ik dikwils kwam, en dus vericheide maalen gelegenheid had, om my ne Tekening te verbeteren; doordien ik derzelver ook de allergeringfte Lighaamsdeelen > zo wel in't lverais na dedood, ten
naauwkeurigfte onderzoeken kon.

PLA\T

EN

ZELDZAAME VGELEN.

A T

XXVIII.

23

|f

De Amerikaanfche fnk-Mees (28).


Dee?%eegt wat minder dan een half Loot. Het bovenfte gedeelte van den Bek
is bruin, het onderfte geel. De Kop is blaauw. Boven en onder ieder Oog heeft zy
een witte Vlak. Het bovenfte van de Rug is geelagtig groen. Het overige van het
bovenfte des Lighaams, de Wieken en Staart, zyn donker blaauw. De Veders aan
de Schoderen hebben ettelyke witte Vlakken. De Keel is geel, de Borft donkerer
geel en tufchen beiden heercht een donker blaauwe Streek. De Buik is wit, en aan
de Borft zyn ettelyke Vlakken rood geftreept. De Voeten zyn donker geel. Aan het
Wyfje zyn de gedagte Veders zwart en bruin. Deeze Vogeltjes klimmenal kruipende rondom de Stammen van grote Boomen, daar zy zig voeden met Infekten, welke zig in de barten van de Schors verzamelen. Den geheelen Winter houden zy
hun verblyf in Karolina.
Een Heefter met K/okswyze wte Bloemen en dikke vierzydige Jungten (*).
De Stam van deezen Heefter is dun en menigmaal komen uit eenen Wortel twe
of drie Stammen, die gemeenlyk tien Voeten hoog worden. De Bladen gelyken naar
die der Peereboomen. In February en Maart groeijen aan de zy den der Takken witte
Klokswyze Bloemen, die tot twee en drie, aan Steeltjes van een Duim lang, by elkander hangen. Uit het midden van de Bloem komen vier Meeldraadjes, benevens
een roode Styl, welke een halven Duim voorby dezelven uitfteekt. Op de Bloemen
volgen Jangwerpig vierzydige Zaadtfeisjes, die in.een Punt uitloopen.

' f .- VKI k A AT flKXIX; % 'SSIB^


De Chinee/che Paauvo-Faifant (29).
Deeze Vogel overtreft in grootte den gewoorien Faiint, en, ichon men hem
insgelyks dien naam geeft, houd ik hem doch voor geene Soort van Faiiinten. Zyn
Staart, naamelyk, beftaat uit platte Veders, die aan ?t End niet fpits zyn, en zig naar
hetzelve toe 00k niet nederwaards ombuigen, noch aan haare onderfte zyde, wegens
den gekromden Baard, hol worden: maar zy zyn aan 't End plat en rond, en in het
loopen buigt zig de Staart niet zodanig, dat zy eenen boog maakt als in de Faianten;
gelyk aan de overigen, die in dit Werk bechreeven worden, is te zien. Ofichoon,
nu, deeze Vogel 00k wat donker is van Kleur, mag men hem wel een der grootfte'
ichoonheden van de Natuur heeten. Men zou zyn Pluimagie zelfs met een Sbel-Vel, dat met glihfterende Juweelen, van vericheide Kleuren, bezet ware^vergelyken kunnen.
De Bek is wat donker, doch in 5t bovenfte gedeelte, vin de Neusgaten af tot aan
de Punt toe, rood. De Oogen zyn geel, en tuichen d|elven en den Bek heeft hy
eerie geele vederlooZe Vlak, die bezet is met zwarte Haairtjes; zynde de Zyden, tot
wat verder dan de Oogen, witagtig. Boven op den Kop heeft hy donkrbruine Veders,
(28) Parus Fringillago. CATESB. Carol I. T. 64.
. Ficedula Carolinenfis cinerea. BRISS. AV. III. p. 522.
Parus Americanus. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 11 .
Sp. 4. Syfi. Nat. X. Gen|ioo. Sp. 3. Nat. Hi. l.
D. V. STK, bladz. 595(*) Frutes Padi fols non ferratis, Floribus mono-

petalis albis, campaniformibus, Fru6lu craflb tetragono. CATESB. Carol I. T. 0*4.


(29) Phafianus Pavonfcus Chinenis. EDW. Av. IL
T. 67. BRISS. AV. I. p. 291. Py bicalcartus. Syji.
Nat. XU?-6en. 98: Sp. 0$. Nat, X. Gen. 87. Sp
2. Nat Hi?*L D. V. STKi^bladz. 334*

F2

VERZMELINP

VAN

UTHEEMSCHE

ders, welke opwaards laan, met de Punten vorwaards geboogen. Aan den Hals
is hy ganzig brn, en heeft donkerbruine dwars-Streepen. Het bovenfte gedeelte
Van de Rlig is, benevens alle de Veders der Wieken* de grote Slagpennen uitgeszonderd, donker bruin, doch aan h end heeft ieder Veder eene keurlyk gnfterende,
ronde, purperkleurige Vlak, Welke in het blaauwe, groene^ Goud en Koperkleurige peelt. Deeze Vlakken zyn zwart gerand en ieder Veder is tevens nog aan \ End
choon geelagtig bruiii. De ruimte, tuflchen de Vlakken der Wieken en de Rg,
i aardig licht bruin geprenkeld. De grootfte Slagpennen zyn geheel dokr bruin
of zwart. De orft, het Lyf en de Schehkels, zyn donker bruin met zwarte Vlakken over-dwars. Het onderfte deel van de Rg en de Dekveders van den Staart
zyn bruin, en tevens choon helder brin geipreftkeld. De Staartveders zyn taamelyk donker bruin, en insgelyks fyn licht bruin geprenkeld : in \ midden vallen zy
langft, doch naar de zyden worden zy allerigs korter. Ieder Staartveder fieft, naar
het End toe, twee choone Ogen, waar van ieder aan een zyde van de Schaft geplaatft is, zo dat zy by paaren ftaan, ipeelende ook met niet minder choone Kleuren, dan die op de Rugen Wieken. Zy hebben een zwarten Rand, die wederoni
van een anderen, welke donker Oranjekleurig is, omzoomd wordt. Aan de onderfte zyde van den Staart, alwaar dezelve een donkere Kleur heeft, zyn deeze Vlakken
niet duidelyk zigtbaar. De Pooten en Voeten zyn van geftalte als in de Hoenders,
hebbende eene vuil bruine of zwarte Kleur. Hy heeft aan ieder Poot twee Spooren*
waar van de eene, die de grootfte is, in t midden van de Poot, de andere wat laager ftaat. Dit is ongemeen zeldzaam en merkwaardiger dan alie zyne ichoonheid.
Toen ik deezen Vogel aftekende, was hy in bezitting van een Doktor der Gereeskunde te Londen, genaamd J. MONRO, een zeer hoflyk Heer, die my veele beleefdheden beweezen heeft. aderhand werdt hy aan den Lord ORFORD vereerd, en
is nog werkelyk in desfcelfs Woonplaats, by de Koninglyke Schatkamer, i h leven.
Het Bloemgewas, dat hier tot veriering van de Plaat bygevoegd is, en zeef |J
wils voorkomt in Sineefche Tekeningen, wordt de Cbineebe Roos geneti. Ik heb
het naar de Natuur afgebeeld. E)e Bloem breidt zig rrieer dan eene Roos uit, en is
choon Roozerood, doch in 't midden geel of Goudkleurig. De groene Bladen zyn
ftyf, vaft en glad, gelyk die van altos groen blyvende Gewflen. Deezen, zo choon
bloeijenden Boom, heeft wylen Lord PETER, een edel Liefhebber van zeldzaame
Planten, in zyne Broeihuizen te Thorndonhall in Eix, opgekweekt.

If'"

'-- ' ;|l:-':'; LA A T IXXX.

". /If'"

Het Bloemzuigertje of Kolibrietje (30).


In Karolina is maar ne Soort van dit flag van Vogeltjes| dewelke zig by Zomer
in \ Noordelyk deel van 't Vafte Land, tot aan de Grenzen van Nieuw Engeland
toe, bnthoudt. Deszelfs Lighaam is ongevaar zo groot als een Honigby. De zwarte Bek loopt regt uit, en is drie Kwartier Duims lang. De Oogen zyn zwart; het
bovenfte des Lighaams, benevens de Kop, glanzig groen. De geheele Hals is verfierd met Vederen, welke gelyk de Vichchubben op elkander leggen en glinfteren
als Karmozynrood Emailjeerzel. De Buik is donker wit. De Wieken Zyn van eene
zonderlinge figuur, gelykende naar de Kling van een Turkien Zabel. De Staart is
Iioperkleur, uitgenomen de bovenfte Veder, welke groen is. De Pooten zyn zeer
kort
% (30) Mellivora Avis Carolinenfis. CATESB. Cat. I.
1&^5. MeJhfuga Carolinenfis Gutture rubro. BRISS.
Jv. ftl p 716. T. 36. f. 5, 6. Tominio Mariana
virefcens Gttare fiammeo. PSTIV. Gaz. T. 3. . g.

Trochilus Colubris. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 66.


Sp. 12. Syfi. Nat. X. Gen. <5o. Sp, 6. Nat. Hifi.
I. D. IV. STUK, bladz. 439.

EN

2 EL DZ A AME

VGELET

kort en 2wart. Het zoekt fcyn Vodzel als de Byn in de Bloemen, doordien syne
Tong een Pypje is, waar mede het uit dezelven haar Honigp insuigt. Door de gezwinde beweeging van zyne Wieken zweeft het zodanig in de Lugt, dat het gehed
zonder beweeging fchynt te zyn* Zy vliegen van de eene loern naar de andere,
gelyk de Hommelbyn* en ik heb niet befpeurd of vernomen* dat zy eenig Infekt
of iets anders^ dan die Honig, tot hun Aas gebruiken. Jn Karolina broeden zy C
vertrekken tegen 5t aankomen van de Winter.
\ Geen LERIUS en THEVENOT van hun Gezang verhaalen,* is even zo waar, als
dat men van \ Gezang der Zwanen vertelt. Daarwordt, naamelyk, geen ander
Geluid van hun gehoord, dan Scrip, Scrip, gelyk MARCGRAAF met meer waafheid
berigt. HERNANDEZ zoekt ook zyne Lezers wys te maaken, dat het geen Fabel
zy, dat zy den geheelen Winter in diepe Slaap doorbrengen. Ik heb deeze Vgel*
tjes, het geheele Jaar dopr, op \ Eiland San Domingo en in vericheide andere Landflreeken, tuichen de Keerkringen , gezienj doordien men aldaar een geduurige ver*
wiifling van zodanige Bloemen * als waar van zy lee ven, heefu
Trompetboom met Scharlaknroo de Bloemen en EJjchen-Bladerenf*).
Dit Gewas kruipt taamelyk hoog lngs de Boomen op, en dikwils ziet men de
geknotte Stammen van hooge Boomen geheel daar mede bedekt. De Bladen die
het heeft, zyn Vinswyze lamengefteld uit vericheide gehakkelde Blaadjes, die paar
aan paar aan eene Ribbe groeijen. In Mey, Juny* July en Augulus, draagen zy
troien van roode Bloemen, welke eenigermaate naar de Vingerhoedbloemen gelyken. Ieder Bloem beftaat uit een geheel Stuk, dat van eene Trompetagtige gedaante is, ia ?t midden dik, en zig aan ?t End verdeelt in vyf omkrullende lppen.
De Kelk, daar deeze Bloem uit voortkomt, is van langwerpige figuur en roodagtig, geevende eenen Styl of Stamper uit, die midden door de Bloem heen gaat. In
Augulus komen de Peulen of Zaadhuisjes te voorchyn, welke, ryp geworden de
langte van agt Duimen hebben, Zy zyn aan beide Enden imal en verdeelen zig
van boven tot beneden, in twee gelyke deelen, waar door zy veele platte gewiekte
Zaaden vallen laaten. De Kolibrietjes beminnen het fip van deeze Bloemen e
wanneer zy 5er te diep in kruipen, heeft men dikwils gelegenheid om ze levendig te
vangen.
P

XXXL

De Goiidlken Faifant uit China (31).


Deeze Vogel is wat kleiner dan onze Engelche Faiant, doch anders gelyk hy
'er taamelyk naar; hoewel zyne Staart, zo ik meen, naar evenredigheid langer is
hebbende de middelle Veder, daar van, de langte van drieen- twintig Duim. AL5
BIN heeft hem reeds, in zyne Vogel-Hiiiorie, in t Derde Deel, bladz. 34 > onder
den naam van Roode Faifant beichreeven ; doch alzo hy ongemeen kakelbont is
door eene mengeling van de allefpragtigfte Kleuren, die men zig voorlellen kan,
heb ik geoordeeld dat myne benaaming gepalr zy, Dewyl ook de Afbeelding
welke ALBIN van deezen Vogel heeft gegeven, ver afwykt van de Natuur, zo wil
ik zyne gebreken in de myne fragten te verbeteren. Hy heeft den Bek en Kop
naar evenredigheid veel te groot gemaakt ; de Wiek is te lang en de Staart heefc
naauw(*) Bignonia Fraxini Foliis, coccneo Flore miore. CATESB. Car. I. T. 0*5. Gelfeminum Hederaceum
Indicum. CORN. Caad. T. 103. Bignonia radicans.
Um Spec Plant. IL p. 871.
C31) Phafianus variis Colonbus Jplendidus. EDW. AV.

Ill Deel.

T. 6*8. PhafianuS Aureus Sinenis. BRISS. AV. I. p. 271.


Phafianus ruber e China. ALB. AV. III. p. \. T. so\
Phafianus pitus. LINN. Syfl. Nat.' XII Gen ioi" Sp
1 Syfl. Nat. X. Gen. W Sp. 4.'Natuurl. Hi. 1 D.
V. Stuk3 bladz. 308.

26

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

naauwlyks de helft van haare langte. Bovendien zyn nog veele Byzonderheden
door hem voorbygegaan, welke ik, zo wel in myne Afbeelding ais befchryving, ,
i
zal bybrengen.
De Bek van deezen Vogel is helder geel, en wordt naar de Punt toe wat donkerer : de Oogen hebben eenen beider geelen Ring : de zyden van den Kop zyn on*
der' de Oogen Vleechkleurig en kaal of zeer dun met Vederen bezet. De Kruin
van den Kop is bedekt met choone helder geele of Goudkleurige Vederen, wel1
ken hy menigmaal overend zet ais een Kuif, doch dikwils ook in de Nek laat nederzakken. Het bovenfte van den Hals.is met Oranjekleurige Vederen bedekt, en getekend met zwarte dwarsftreepen. Deeze Veders kunnen zy op de zelfde manier
over- end zetten, als onze Haanen , wanneer zy met elkander vegten, gewoon zyn
te doen. Het onderfte van den Hals en het bovenfte van de Rug, is bezet met
choone donkergroene Vederen , die eenen Goud^lans en aan de Punten zwarte
dwarsftreepen hebben. Wanneer zig de Vogel beweegt, hebben deeze Veders een
andere beweeging dan de overigen, doordien zy wat over de Rg heen vallen en
aan de zyden over elkander chuiven. Het overige van de Rug is, tot aan de Staart
toe, choon Goudgeel, en by het Gewricht van de Wiek, ais ook by de Dekvederen van de Staart, meteenige weinige rood Scharlakene Vederen gemengeld. De
fcwaarfte of grootfte Slagpennen zyn donker of zwart, en aan de baarden bruingeel
gevlakt: de middelfte donkerrood met zwarte Vlakken, en eenigen derjdeinften,
die digft aan de Rug ftaan, van eene by uitftek choone Hemelchblaauwe Kleufc
Aan de binnenzyde zyn alie Slagpennen donker, en alie Dekvders van eene donkerroodagtige Kleur: doch de eerfte rj, welke de Slagpennen onmiddelyk bedekt,
is wat geelagtiger, en overdwars zwart geftreept. De onderfte zyde des Vogels is,
van den Bek tot aan de Staart, choon rood of Scharlakenkleur: de Schenkels zyn
Tegelrood. De Staart heeft eene mengeling van zwart en roodgtig bruin; de
twee middelfte Veders zyn zwart, met eenige ronde, benevens ettelyke onregelmaatige bruine Vlakken: terwyl de Zyd-Veders ichuins zwart en bruin gfcftreept
zyn, gelyk de Afbeelding vertoont. Boven de grote Staartpennen fteeken eenige
lange en malle Scharlakenklferige Vederen, met geelagtige Schften, uit, welke
byna de halve langte van de Staart hebben. 1k heb de Staartvederen yler en meer
van elkander afgezonderd voorgefteld, dan de Vogel dezelven gemeenlyk draagt,
ten einde ik derzelver verfchillende Tekening zo veel te beter mgt kunnen vertoonen. De Pooten en Voeten gelyken naar die der Hoenderen, doch zyn wat dunner, van Kleur geel en hebben krte geele Spooren.
Dergelyke Vogels zyn ons, idert eenige Jaaren, dikwils uit China toegebragt.
Ik heb vericheidene derzelven by onzen Adel, als ook by eenige andere Liefhebbers, gezien, en de Gemaalin van Sir J. HEATHCOTE heeft ?er my eenen, die kort
te vooren geftorven was, vereerd; waar door ik in ftaat gefteld ben geworden, om
een naauwkeuriger Afbeelding van denzelven te maaken, dan het my anders wel
doenlyk geweeft zou zyn, die te leveren, en naauwkeuriger tevens, dan dezelve
van anderen uitgegeven was. Deeze Vogels zyn taamelyk ftrk van natuur, en
verdraageft ons Klimaat zeer wel; ja, indien men ze met hunne Hennen tot ons
ovei-bragt, zou men ze, zonder veel moeite, ;iunnen aanfokken. De Haan, welken^de tegenwoordige Afbeelding voorftelt, is nog werkelyk by den Heer HANS
SLOANE in Leven, en, zo ik het wel onthouden heb, heeft zyn Ed. denzelven
reeds vyftien Jaaren gehad.

PLAAT

EN

%';)-

Z E L D Z A A: M E

V O G ELE N/

P L A' A T
XXXll^w^^,- / :': ,
Z) Zwartgekruinde Vliegenvanger (32),

27
jj

Deeze Vogel is byna 20 groot, of 00k wat grooter dan een Leurik. De Kruin
des Kops is zwart; de bovenfte Vlakte des Lighaams, der Wieken en der Staart,
donkerbruin;'zynde de Staart in h byzonder byna geheel zwart. Hy heeft den Hals,
de Borft en Buik, wat helderer bruin. Van agteren komen, onder de Staart, ee~
nige vuilroode Vedertjes te voorfchyn. Op hooge Boomen ziet men deezen Vogel
niet, maar hyonthoudt zig in Boichen en Struwellen, aazende op Infekten. Zyn
Stern beftaat uit eenerley toon, en komt met het maauwen van een Kat overeen,
weshalve hy 00k Katten - Vogel geheten wordt. Hy legt een blaauwEy, en vertrekt 's Winters uit Virginie.
Elsbladerige Amerikaanfche Heefier met wit te Aairswyze geplaate Ehernen (*).
Deeze Heefter groeit op vogtige Plaate en dikwils in ?t Water, uit het welke
hy zig, met veele dunne Steelen, van tien tot veertien Vpeten verheft. Zyne wat
ruuwe Bladen taan beurriings tegen elkander over, zynde watTandswys uitgeffieeden,
en in 'figuur de Haagappel-Bladeren niet ongelyk. In July komen, aan de enden der
Takken, Aaireh voort van vier tot vyf Duim lang, beftaande pit witte Bslpemen, die
ieder vyf Blaadjes en in 5t midden een Bosje van kleine Draadjes hebben* DeBloemen
itaan digt by elkander op Steeltjes van een Kwartier Duims lang.; Daar volgea kleine Eyvormige pite Doosjes op, waar in veele ligte Zaadjes vervat zyn. Deeze
Plant verdraagt ons Klimaat in de vrye Lugt, en bloeit by den Hee&BAQf te
Hoxton (f).
|
'-:f;r
''"'$ p L A' A T |^^i?J.. -|j| ;W|:
De Hennen van den PaauwrFaifant uit China en vcm den ChineefcbemMoudlakenfen.,
Faifant (-33).
De Vogel, dien de bovenfte Afbeelding voorftelt, is ongevaar een derde deel
kleiner dan de Paauw-Faifant Haan, die op Plaat XXIX is vertoond; doch hy komt
met denzelven, ten aanzien van de Kleur en Vlakken, meer overeen dan andere Vogels van het Faianten-Gelagt, wlken ik ooit gezien heb: hoewel hy veel donkerer is. De Bek is donker of zwart; de Oogkring geel: de Veders zyn aan den geheelen Vogel donkerbruin : hebbende het agterfte deel van de Rug, benevens de ge^
heele Staart, donkere en helderbruine Stippen. Alle Dekveders der Wieken en van
het bovenfte deel der Rugge, als 00k de naaft daar aan zynde Slagpennen, hebben,
ieder op zig zelf, digt aan de tip, een ronde donkerblaauwe Vlak; doch de tippen
zelf zyn vuil Oranje0eurig;of roodagtjg bruin^Op ieder van de Staartvederen zyn,
naar het end toe, twTee donkerblaauwe Vlakken, maar alle deeze? jVlakken ojntbreekt
de heldere Qlans, die aan do Haan waar te neemen ||| Pe Pooten en Voeten zyn
donkerbls$uw of zwartagtig, zonder pooren. ijj0
De Hen van den booten Chijaeeicheni Fa^nt, die op de XXXI., Plaat vertoond is,
wordt in de onderfte Afbeeldiiagl: van deeze Plaat voorgefteldI eh is zo zeer van
(32) Mufcicapa Vrtice ngro. CATESB. Carol I. T. ni varus Coloribus fpendidi , five Aurei Chinenfis.
66. Mufcicapa fufca, fubtus cinerea , Capice^gro^^Ew. Av. II. I&69. Fmell prcedentium, Tab. 29
CriTo rubro. BRISS. AV. II. p. 365. Mufcicapa Caroli-| & 31.
nenfis. LINN. Sy. Nat-. XII. Gen. 113. Sp, 18.
(t) [Zy heeft 00k, in dit Jaar 1772, gebloeid op
(*) Alnifolia Americana ferrata, Floribus pentape- de Bukenplaats van onzen Amfterdamfchen Hoogleetalis albis, in fpicain difpoficis. PLK. Phyt, Tab. 115. raar J. BUIIMANNUJSJ die dezelve aktaar in zyne Qflchfig. 1. CATESB. Carol I. T. 6*6. Clethra. LINN. Spec* gie rn velerley uitheemfcS^nite heef.;*c Een
P/awt.TI. p. 566.
Takje daar van, met Blorrjn 2laden, my vreerd,
(33) Fmella Phafiani Pavond Chinenfis & Phafia- vind ik met deeze fbeelding.vry wi oveieenlUg.j

"

;'

28

VERZAMELING

UITHEEMSCHE

VAN

haaren Haan verfallende* als eenig ander flag van Faifanten, my bekend. Terwyl, naamelyk, de Haan eene mengeling van 20 pragtige Kleuren heeft, als men
zig voorlellen kan, ziet 'er de Hen gantich gemeen en eenkleung uit, zonder de
minfte Vlakken of andere Kentekenen te hebben. Haar Bek is geel: de Oogen zyn
geelagtig Ha!zelaarkleur en met donkerkleurige Vederen omringd : de Kruin vail den
Kop is bedekt met roodbruine Vederen , die eenigermaate een Kuif of Toupet
maaken. De bovenft Vlakte van den Hals,, de Kug, Wieken en Start, yn
roodagtig bruin. Kort onder den Bek zyn de Vederen wit; doch de Keel* Borft
en \ Lyf, helder geelagtig bruin, hebbende wat donkerer bruine Vlakken, gelyk
in de Af beelding is aangetoond. De rand aan h bovenfte der Wieken is witagtig.
De Poten en Voeten Zy geel.
Den hier eerft befchreeven Vogel heo ik, benevens deszelfs Haan, by Doktor
MoNROO te Londen gezien, alwaar zy beiden 00k van my zyn afgetekend. Die
Heer hadt veel hope, dat deeze zeldzaame Vogels Jongen voortbrengen zouden,
ten welken einde hy *er ook in zyn Huis, te Croydon by Londen, eene zeer bekwaame plaats Voor inruimdej doch, dewyl de Hen kwam te fterven, eer hyze
lang genoeg gehad hadt, werdt hy in zyne verwagting te leur geteld.
Den tweeden hier voorgeftelden Vogel kan ik onder allen, die in dit Werk voorkomen, het allerminfl met zekerheid itgeeven voor den genen, dien hy zal vertoonen* Ik heb hem zelf nooit gezien: doch alzo ik thans drie Chineefche Faifanten-Haanen, en van twee derzelven de Hennen, had voorgefteld, wilde ik gaarn
derzelver Huishouding hier compleet tnaaken. Derhalve gelegenheid gehad, om
verfcheide fraaije en zeer wel gemaakte Chineefche Schilderytjes van den bonten Faiiant en deszelfs Hen, naauwkeurig te beichuwen, en dus bevondeh hebbende, dat
de Haanen met de Natuur zeer wel overeenkwamen, geloofdeik, dat de Hennen
met derzelver Origineelen niet minder overeenkomftig zouden zyn. De Hennen,
naamelyk, fchoon niet van een zelfdeHand getekend, en op verfchillende tyden, dus,
in Engeland overgebragt, ftemden in Kleur met elkander overeen. Het is my derhalve waarfchynlyk, dat de onderle Figuur, op de nevensgaande Plaat, den Vogel
even zo gelyk zy, als of ik hem zelf naar de Natuur had afgetekend. Ook hebben eenigen myner Vrienden, door wien deeze Goudlakenie Faiiant-Hen hier te
Lande gezien is, my verzekerd, dat onze Aftekening den Vogel, o zy zig erinnerdeh, zeer wel geleek.

PLAAT

XXXIV.

Het Amevikaanfche Koodaartje (34).


Deeze Vogel is byna zo groot als, of veeleer wat kleiner dan ons Roodftaartje,
en heeft eenen dnnen zwarten ek. De Kop, Hals, Rug en Wieken, zyn
zwart, uitgenomen vyf of zes der grootfle Slagpennen, die ten deele aan haare buitenfte Baarden rood zyn. De Borft is rood, maar door een Afchgraauwe Streek
verdeeld; welke Kleur ook de Buik heeft. De Staart is rood, behalve het End
dat zig zwart vertoont. De Pooten en Voeten zyn zwart. De Wyfjes 2yn bruin.
Deeze Vogeltjes onthouden zig in digte Boflchen van Virginie. Zy laaten zig alleenlyk by Zomer zien.
De zwarte TJ^alnooten^ Boom van Plrginie (*).
De meefte Streeken, van h Noordelyke Vafte Land van Amerika, zyn vol van
dee-

<34) Ruticilla Americana. CATESB. Carol I. T. 67.


Mufcicapa Ruticilla LINN. Syfi Nat. XII. Gen. 113.
Sp. 10. HmM Syfi. Nat. X. Gen. 99. S9.
15. Nat. Hi. I. D. V. Stuk, bladz. 577.

(*) Nux Juglans Virginiana nigra. CATESB. Car. I


T. 67. Nu fuglans ni|ra Virginienfis. PAR 144
4H
Juglans nigra. LINN. Spec. Plant. IL p. 1415.
*

EN

ZELDZAAME

VOGELEN*

29

de&ze Boomen, doch nzonderheid Virginie en Maryland* by den oirprong der Ri*
vieren, alwaar zy op Iaage vette Gronden menigvuldig en zeer hoog groeijen. De
Bladen zyn imalier en piter, en zo glad niet, als die van onze Nooteboomen. De
Schaal det Nooten is zo dik, dat men ze met den Hamer moet aan ftukken ilaan:
De Bolder is ook zeer dik en van buiten gantfch ruuw. De Kern is zeer Olieagtig
en van een garftige Smaak, doch wordt, als zy ettelyke Maanden gelegen heeft * ,
van de Indiaanen, als ook van de Inkhoorntjes, enz. gegeten. Het ichynt dat de
Boom van de Kleur des Houts zynen naam bekomen heeft, ?t welk bruiner is, dan
alle ander Stamhout van zulk eene grootte, wordende deswegen ook tot Kabinet*
ten, Tafels en ander Huisraad, zeer veel gebruikt.
-

XXXV.

De roodpootige Patrys uit Barharye (3 $).


\k houd deezen Vogel vor wat kleiner, dan onze gewoone Patrys want, hem
afmeetende, heb ik bevonden, dat hy van de Punt des Beks tot aan het End der
Virtgeren dertien, doch tot aan het end van de Staart flegts twaalf en een half Duim
lang ware, en zyne uitgebreid Wieken hadden, van ?t eene End tot het ander, negentien Duimen vlugts. WILLOUGHBY ichryft, in zyne Ornithologie, dat de Haan van
onze Engelche Patryzen, van den ek tot aan de Klaauwen, de langte van veertien
en een vierde Duims; doch, tot aan 5t End van de Staart, van twaalf en drie vierden
Duims heeft, en van de eene Punt der uitgeipreide Wieken tot aan de andere eene
breedte van twintig Duimen. Hier uit bykt, nu, dat de tegenwoordige Vogel kleiner zy dan de gewoone of Achgraauwe Patrys, niettegenaande Heer WILLOUGHBY de roode Franche en taliaanche Patrys grooter maakt dan deeze en de graauwe
is; {teilende de hoogfte langte van dezelve op agttien, en de breedte op twee-en*
twintig Duimen : zo dat niet alleen het verichil der Grootte, maar ook dat der
Kleur van eenige Deelen, tuichen de Roode Europiiche Patrys en die van de Afrikaaniche Kuften, een weezentlyk ondericheid aanduidt.
De Bek is fchoon Scharlakenrood; deOogen zyn Hazelbruin, en de Oogleden*
rondom het Oog, lieflyk rood. Bo ven op den Kop is hy helder Kaftanje - bruin,
welke Kleur zig ook over het agterdeel van den Kop nederwaards uitftrekt, doch
dan donkerer wordt, naar vooren toe loopt en om den Hals eenen Ring maakt, welke met ronde wltte Vlakjes is gefpikkeld. De Kop en Hals zyn op zyde lichtblaauwagtig Afchgraauw, en deeze Kleur omringt ook de Oogen. Aan ieder Zyde is, random de plaats van het Oor, een donkere Vlak. Het voorfte van den Hals is, onder
den Ring, Aichgraauw, en deeze Kleur verdwynt aan de Borft, ongewaarwordelyk,
in eene bleeke Roozekleur. De ik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn
helderbruin of Tegelrood. De bovenfle Vlakte van den Hals* Rugen Wieken,
zyn donkerbruin en peelen wat in \ Achkleurige. De grootfte Slagpennen der
Wieken vallen wat donkerer dan de overige Vederen, en hebben naar de Punt toe,
aan den Rand, eene niet zeer grote, lichte, geelagtig bruine Vlak. De binnenzyde der Slagpennen is donker Aichgraauw, maar de binnenfte Dekveders der Wieken zyn eenigermaate Tegelrood. De Veders die op de Schouders, tuflchen de
Rug en de Wieken flaan, zyn lieflyk blaauw, met donker rood gezoomd. De
Zyden van het Lyf zyn gedekt met choone dwars gechakeerde Vederen , die
de Tippen Oranjekleur, met een zwart Halfmaantje daar boven, en verder wit,
doch
(35^ Perdix ruffa, Africana. EDW. AV. II. T. 70.
Perdix rufa five major. GESN. AB. 682. JONST. AV. 68.
T. 27. WILL. Ornithol. 118. T. 29. ALB. AV. I. T. 29.
BRISS. AV. I. p. 24*. T. 23. f. 1. Tetrao rufas. Syfi.

Ill Deel.

Nat. XII. Gen. 103. Sp. 2. Sy. Nat. X. Gen. M


Sp. 8- Roode Patrys. Natuurl. Hift. I. D. V. Stuk5
bladz. 413-

VERZA ME LI N G Y^; U I T H WE M SJ H E

doh het overige en bedekte gedlt^AMg^uw hebben^ Deeze Veers gaar* ten
dle over de Wfeken heen. De Stmt is Afchgraatiw>en glyke Kleur hfcbWDok
de middelfte Staartpennen, doefe zyn wat 'donkefer 'en teverisroverdware donkey geftreept. De zydveders van dfe?Start zyn in de eene helfey naar het Lyf toe, Afchgraauw;, dochr in de andere helft, naar de tippen toe, vuil Oranjekleur: de Pooten
en Voeten rood^ doch choner dan in de- Duiveti; Ook ha$t deeze Patrys nog
kleine Spoorn en haare Klaatiwen* waren brian.
Myn Goed Vrind, de Meer THOMAS RAWLIGS, een Koojjfean, #oonende
te St. Crux, in dat gedeelie van Barbarye, ?t welk buiten de Swflvan Gibraltar
aan den Atlantichen Oceaan legt > heeft my een paar van deeze Vogelen levesM
toegeichikt. Ik heb niet gehoord, dat de Patrys met roode Pooten, noch de Eure?;
pifche noch de frikaanche, ooit in Engeland heeft voortgeteeld, ofichoon de beide Soorten dikwils daar heen gebragt zyn. Be genen, die verlangen naar Berigt,
aangaande de Europiiche roode Patrys , hebben maar de Ornithologie van Wii>
LOUGHBY, pag. 167, Tab. 29, na te zien. ALBIN aan te haalen is onnoodig, de*
wyl deszelf becHryving een gtfelte van \ erigt van WXLLOUGHBY uitmaakt. 1

'zmm
P

XXXVI.

Hei kleine twarte Roodaartje (36).


it is byna zo groot als een Knarie- Vogel en geheel fcwat, tritgenomen d
Schoders der Wieken, en een gedeelte van de Baarden der beide grooti Slagpeniten^ welke wit zyn. De Bek is dik en kort, en heeft in5 zyn bovenie gedeelte eerie infnyding, gelyk in de Valken plaats heeft. I Dit Vogeltje onthoudt zig in
Miiko, en wrdt van d Spanjaarden Maripofa nigra, dat is de Zwarte Vlindef o
Kajtl genemd. Of dit het Mannetje of het Wyfje zy, weet ik niet aan t wyzea.
De Amelanchier of Franje-Boom i^\
Deze Heefler groeit gemeenlyk aan de Oevers van kleine Beekeft eti Rivren.
Zy wordt van zes tot tien Voeten hoog, en heeft meerendeels eenen krommen onregelmaatigen Stam. De Bladen zyn fielder groen, en van figuur als de Oranjebpoms- Bladeren. In Mey brengt hy Trofln voort van witte Bloemen, welke aan
Takkige Steelen hangen, die een half Duim lang zyn. Ieder Blem beftaat uit vier
fialle dunne en twee Duim lange Blaadjes; waarop ronde, zwartagtig blaauwe BesJei vblgn, die in grootte veel naar de Slee-Pruimen gelykn.
:

^^^^^^K P L A AT -xxxvii. |'- " ";5v:. .>


Het bruine gevlakte Hazelboen (37).
, Deeze Vogel is wat grooter dan een Engelche Patrys, of bykans zo groot ak
onze kleine Soort van tamme Hoenderen. Hy iehynt 00k wat langer van Lyf dan
| ;(36) Rubella minor nigra. CATESB; Carol. I T. 68.
MB. AV.III. -p.

65: T. 69. Pyrrhula Mexicana nigra.


Btss. Ai). III. p. 316. Loxia nigra. LINN. Syfl. Nat.
XII. Gelb; 109. Sp. 40. Syfl. Nat. X. Gen. 96. Sp. 28.
Zwarte Kernbyter. Nat.- Hift. I. D. V. STUK, biadz.
T(*jJ ^Atelanchier Virginiana, Lamrocerafi folio. H.
0Wfe RAJ. Suppl. App. 112. Arbor Zeylanica Cotini foliis, fubtus Lanugine villdfis, Floribus albis Cuculli modo laciniatis. PLUKN. Aim. p. 44. Phyt. Tab.

CCXLI. fY 4, Chionanthus, Hort.. Cliff. 17. GRON.


Vjrg. 10. ROYEN Lugd. Bat. 17. Chionanthd Virginia. Lims&pec. Plalkfall. p. u.
(37) IJrogallus minor Americanus, five maclatus
Canadenfis: fmina. EDW. AV. II. T. 71. Bonafia Freti Hudfonis. BRISS. AV. I. p. 201. Append. 10. Tetrao enenfis. LIN* Syfl. Nat. XII. Qen. 103. Sp.
3- Syfl. Nat. X. Sen. 91. Sp. | Kanadafehe VeldhoeD
Nat.yt.i,D. V. Sxuk, bladz. 403.

.-.

E I ZEL D Z A A M E

VOG EL E BpgJJg

31

een Patrys te fcyn, hbbende naar evenredigheid de Staart langer. De Bek is wart,
en gedekt met bruine Vedtfen, welke voorwaards over de Neusgaten zig uittek*
ken. Boven het Oog heeft hy een klein ftukje van eenn rooden Huid. Van het
Grondftuk des Beks loopt naar het Oog een witte Streek, en van het Oog looped
agterwaards twee andere Streeken, van welken de onderle de Jangfte is. Het boVenfte dee! van den Kop, de bovenfte vlakte van den Hals en de Rug, zyn gedekt
mi 'aflker bruine Vederen, onder welken zig ook wat vil Oranjekleurigs en Achgraauws mengt. De Dkveders der Wieken zyn donkerbruin, en hebben de tippen
#at lichter bruin gerand, niet alleen, maar binnen dezelven nog eene helderbruine
Streek, die met deezen Rand evenwydig is. De grote Slagpennen zyn donker of
Wart, en aan den Rand van den buitenften Baard wit geprenkeld. De kleiner Slagpennen, naail an<de Rug, zyn helderbruin, met dnkerbruine Streepen overdwars.
De binnenfte Dekveders der Wieken zvn donker en hebben witte Punten. Tuschen de Rug en de Wieken zyn eenige Veders, welke langwerpige witte Vlakken
hebben, die naar de Tippen toe gerekt zyn. De Staart is donkerbruin ofzwart,
ii dezelvr middelfte Vederen zyn, overdwars helder roodagtig bruin, ja byna
Oranjekleufig geftreept: terwyl de zyd- Vederen met de zelfde Kleur geprenkeld en
getipt zyn. De Keel is fonder den'B'k, geelagtig wit, en heeft kleine zwarte
-V4akker& De Hals* daar onder, zo w'l als de Borft, is* verchooten Oranjekleurig fi ovfdwate gtekehd met halfnfiswyze zwarte Vlakken, waar van de punten opwaas: ftili Ondr het zwarte en Oranjekleurjge van de Boril is ook wat
wit^gemetigd. Het overige der onderite Vlakte, vh de Boril af tot aan de Dekvedis onder de Staar, is wit met wat Roomklrigs gemengd, en tevens met even
odnige Vakkeri^ -als de Hals en Bor, bezet. De Pooten zyn van boven over
de Kniejen tot aan de Voereu gedekt met Haairagtige bruine Vedefen, welke weggris haare fyne dwars-Streepjes zig als geaderd V0Ftoften. De Voeten zyn bruinjfd en h|&n de dfie voorwaards ftaande Vingefs gehakkeld aan ieder zyde; doch
de agterile Vinger is f zyde gld, met ee zeer lange zwarte Klaauw, gelyk de
deren.
Ik lld deezen Vogel voor eeii Soort vfi Hzelhoen. Ik heb hem met alle be*
fehryvingen, welken ik van dit Glagt kon vinden, vergeleeken, en bevind, da
Ify zo zeer van dezlven afwykt, dat ik geloof hem voor eene tot nog toe niet bechrevene Srt te kunnen uitgeeven. Hy werdt my uit de Hudibns-Baay, doof
jfyn Vrind den Heer LiiiT, toegezonckri^ met een Berigt, dat hy zig in die
Landftreek het gfeeele Jaar onthoude. Deee Sooft van Vogelen leeft, in Noord-
Amerika, op laag vlak Land: in Efpa, daarentegen, vindt menze niet dan in
hooge Landen en op de Bergen, alwaf de Lugt, wegens de hoogte, zo koud
is als in de laage Laftdftfeefen van de Hudfons - Baay, die het bewoonde deel van
Amerika uitmaaken, dat frei'meeft naar *t Nrden legt. By de Autheuren treft
men, in de beichryving van dit Geflagt van Vogelen, etikel duifterheid en tegenftryfjigheden aan: waar van het meefte door den Heer WILLOGHBY, in zyne Ornithologie, by een verzameld is, alwaar men het van pag. 172 tot 178 kan nazien.
ggf>3j

|g

>

-.;..I P

af

A. T .XXXVIL |..';|-

-^ft-'

De TWeinafcbe Tsvogel (38).


Deeze Soort van Ysvogelen is wat grooter dan een Merel.

Hy heeft den Bek


der-

M (BS) Ifpida. CATESB. Carol I. T. 6p. RAJ. jv. 49. -Gen. 62. Sp< 7. Syjl. Nat. X. Gen* 56. Sp. 3. 'Nat.
N. 2 & 184. N. 14. Ifpida Carolinenfis criftata-BRiss. Hi. I. D. IV. Sru|* bladz* 404.
U%
v
> V. p. 512. Alcedo Alcyon. LINN. Sy. Nat. XIL '#
| S
. $1

H 2

32;

VERZAMELING

UITHEEMSCHE

VAN

derdhalf Duim lang en zwart, de Oogn zyn groot: de Kop is met lange blaauwagr
tige Vederen bedekt. Onder het Oog heeft hy eene witte Vlak en nog een andere
aan Y Grondftuk van de bovenfte helft des eks. De geheele Oppervlakte des Lighaams is donkerblaauw. De Hals is wit, met eene breede donkerblaauwe dwarsflreep, waar onder de Boril vuilrood verichynt. De Buik iswit. De Slagpennen:
der Wieken zyn zwart, doch hebben ook eenig wit aan de binnenfte Baarden, die:
bovendien eenen blaauwen en zwarten zoom met witte dwars - Vlakken voeren ;
doch men kan zulks alleenlyk, wanneer de Wiek uitgeipreid is5 befchouwe.n. De
Staart is donkerblaauw en aan het End wit, gelyk de meefte Slagpennen. Hy heeft
vier Vingers, van welken maar ne agterwaards ftaat., Zyn Geluid, zyn eenzaame ophouding aan de Rivieren, en zyn Voedzel, maaken hem den Engelchen Ysvogel gelyk. Hy vreet niet alleen Vichen, maar ook Haagdiilen. KLEIN geeft 'er
den naam van Ruigkop aan.
De Smalbladerige Kaaffefineer- of TJ^afchboom *n Carolina (*).
Gemeenlyk zyn dit maar kleine Boomen of Heefters, die byna de hoogte van
twaalf Voeten en kromme Stammen hebben, welkie hunne Takkeh ongeregeld over
den Grond uitbreiden. De Bladen zyn lang, (mal, en zeer ipits ; aan eenige Boomen grootendeels, aan anderen in 5t gehel niet gehakkeld. in Mey zyn de kleine
Takken overhoeks bezet met langwerpige trofleii van zeer kleine Bloemen, die ingedaante en grootte naar de Katten der Hazelaaren gelyken, van eene rood en groe-*
ne Kleur. Hier op volgen Druifttofln van kleine Beien, die blaauw zyn, zo digt
aan elkander ftaande als de Druiven. De Kern teekt in eene langwerpige harden
Steen, die met eene vette Meelige Stoffe overtoogen is, welke het Wach of Smeer
uitlevert, daar men op de volgende manier Kaaren van bereidt
In November en December, op welken tyd de Beien ryp zyn, begeeft zig een
Man, benevens zy ne Familie, van Huis 5 op een Eiland of een aan de Zee leggende Zandbank, alwaar deeze Boomen in menigte groeijen, en neemt Ketels met zig
om de Beien daar in te kooken. Aldaar maakt hy zig van Palmboombladen eena
Hut, om, benevens zyne Huisgenooten geduurende zyn verblyf aldaar, 'twelkge**
meenlyk drie of vier Weeken duurt, daar in te woonea De Man kapt de Boomen
af, en de Kinderen vergaderen de Beilen in een Schottel, waaf op zy dan verder
Water gieren, en die zo lang kooken, tot dat de Olie 5er boven op zwemt, welke
alsdan in een ander Vat afgeichuimd wordt. Dit herhaalt men zo dikwils, tot dat 'er
geen Olie meer overblyft.. Wanneer dezelve vervolgens verkoeld is, wordt zy zo
ftyf ais Wach, en krygt eene vuilgroene Kleur. Dan kookt men deeze Stoffe
nog eens en zuivert dezelve in Koperen Ketels, \ welk dezelve doorchynend groen
maakt. De Kaaren, daar van gevormd, branden lang, en geeven een aangenaamen Reuk* Gemeenlyk wordt ||| een vierde deel Smeer onder gedaan, en dit doet
deeze Kaaren helderer branden.

^^K^B"

p L A A T

'

XXXIX

- ' ' ''"':-" ' '

Het witte Berkhoen of Hazelboen (39).


Deeze Vogel ftaat, ten opzigt van de grootte, in \ midden tuflchen de gewoone Patrys en Faiintj doch in geilalte komt hy de Patrys zeer naby, uitgenomeii

for h ^fpl \ |; ;' fr

'.., |fK

() Myrtus, Brabanticse fimilis, Carolinenfis, bac


cata, Fru6b racemofo feffili mpnopyraeno. PLUK. Aim.
*4- I *8i19'p(;A?sTB; CaroL l T- <* Myrica Cenfera. LINN. Sp. Plant. IL p. 1453.
(39) Lagopus. EDW. AV. II. T. 72. Bmss, Av. U

>

^Mat

p. 216. FRISCH AV. T. no, in. Tetrao Lagopo


LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 103. Sp. 4. Syfi. Nat.X.
Gen. .91. Sp. 4. Sneeuwhoen. Nat. Hi. I D. V* STUK
blaiz.404.

E N j Z ELDZAAME

VOGELEN,

33

dat zyn Staart wat langer is. fly heeft den JBek zwart; de Neusgaten zyn gedekt
met kleine witte Vedertjes, die voorwaards gepunt zyn. Het onderfte deel van den
Bek heeft aan zynen Wortel 00k witte Vederen, van welken een imal Kringetje
om de Oogen ftaat. Boven ieder Oog is een ilappe Wenkbraauw, die maar van
onderen vaft zit, gaande wederzyds over de Kruin van den Kop in de hoogte. Dezelve is een Duim lang en een half Duim breed: zy ziet 5er uit als Pluis, of als de
Huid die het Oog van eenen Faiiant-Haan omringt, en heeft een ichoon roode
lleur. De Kop en Hals zyn roodagtig bruin en hebben fyne zwarte dwars-Streepjes; doch van vooren aan den Hals zyn 00k eiftelyke witte Vederen. Het middelfte
deel van de Rug is, gelykerwys de geheele Wiek, wit; de Schaft der grootfte
Slagpennen, welke zwart is, uitgezonderd. De gevlamde Veders* onder aan den
Hals, hden niet eehsklaps op, maar vertoonen zig ok hier en daar, op \ begin
van de Rug en wederzyds, tuichen dezelv eil de Wieken. Ook ftaan 'er eenigen
op de Born, en in de Dekveders boveii aari de Staart. De. twee middelfte Staartpennen Zyn overdwars bfuin en Z\tfrt gftreept,.gelyk die aan den Hals, eriz.: de
beide wederZyds aan deZelveri volgende zyn wit ; de overige buitenfte Staartpennen
Vilbruin f zwart, hbbende witte Punten. Het Lighaam, d Zyden, de binnerifte Vlakte der Wieken, de Dekveders onder de Staart, de Pooten en Voeten
zyn, tot aan het End der Vingeren, t'eenemaal bedekt met witte Vederen, doch
die aan de Pooten en Voeten itaan gelyken meer naar Haain De Klaauwen zyn
bruin en taamelyk lang, maar tevens regter dan men dezelven gewoonlyk vindt in
het Pluimgdiert.
By den Heer HANS SLOANE is deeze Vgel opgfet te zien, e naar denzeven
heb ik myne Afbeelding en bcchyving gemaakt. De Heer LIGHT, die eerft kortlings uit de Hudibns-Baay irl Engeland terdg gekomn is, zeid*, toen hy deezen
Vogel zag, dat dezelv eeh Haan ware, glyk die in 5t Voorjaar, wanneer hy de
witte Kleur verlieft en weder bruin wordt, zig vertoont: aangezien zy des Winters Sneeuw-witte Vederen hebben, uitgenomen de buitenften aan de Staart, welke zwart zyn met witte Punten. In ?t Voorjaar beginnen zy te veranderen, ea
worden op de bovenfte Vlakte bruin, terwyl het Lyf grootendeels wit blyft.
De Heer LIGHT heeft een dd^er Voglen van de Hud/ons-Baay medegebragt,
die volkomen wit was, en my denzeven preent gedaam Hy hadt her ldar in
de Winter gechooten, en verzekerde my tevens, hoe hy voorzeker wift, datzig
deeze Vogels tegen den Avond in de Sneeuw ter rufte begeeven. In dat Land is
de Sneeuw zo lugtig als fyn droog Zand. Zy blyven de geheele Nagt over daar
in, doch met den morgenftond vliegen zy regtop in de hoogte, om de Sneeuw van
5
t Lyf te chudden. Hy heeft ze dikwils dus zien opftygen, en hiinne Drek in de
Sneeuw-Legerftee gevonden. Hy voegde 3er by, hoe men waargenomen hadt, dat
zy in den Winter maar 5s morgens en 's avonds vreeten, doch omtrent den Middag zig
in de Zon zetten. Het zyn Inboorlingen van de Hudibns-Baay, alwaar zy broe?
den en zig het geheele Jaar door ophouden ; doch bovendien zyn zy zo wel in Amerika als in Eufopa gemeen. Ik heb dergelyke uit Noorwegen gekreegen, en in alle
Vogel -Hiftorin worden zy naauwkeurig befchreeven, met het byvoegzel* dat zy
zig in Switzerland, Spanje, Italie, enz. op het Gebergte onthouden. Een Patrys
is deeze Vogel eigentlyk niet, maar van de Soort der genen, die wy Berkhoen noemen, zynde de Lagopus Avis van ALDROVANDUS. In zyn Wintergewaad vindc
men hem by WILLOUGHBY, pag. 176, bechreven. Aan den Vogel, naar welken ik, als boven gemeld is, myne Tekening heb gemaakt, waren de roode
Wenkbraauwen veel grooter, dan aan alle anderen, doordien menze, wanneerde
Huid droog is, in eenigen naauwlyks beipeurt* Ik heb 5er niettemin zeer veelen gezien ; des ik geloof, dat dit een oude en volkomen opgegroeide Haan geweeft zy.
Wy worden gewaar, dat de Kmmen, in onze gewoone Hoenders, in \ Voor-

///. Deel

34

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

jaar veel grooter en rooder dan 's Winters zyn. Dewyl het my voorkomt, dat eenige dingen, die ik ten aanzien van deezen Vogel ontdekt heb, gantch nieuw
zyn; 20 geloof ik, dat de Liefhebbers mynen arbeid niet voor overtollig houden,
noch het uitgeeven van hun Geld beklaagen zullen, ofchoon dezelve reeds overlang
bechreeven en aan de Liefhebbers niet onbekend zy. De Heer ALBIN heeft hem
niet gekend.

I1

P L A A; T

XL.

De bruine Ral (40).


Deeze Vogel is, in grootte en geftalte, aan onze zwarte Water- Ral gelyk. Zytt
Lighaam is over *t geheel met bruine Vederen bedekt, doch heeft de onderfte Vlakte helderer dan de bovenfte. De Bek en de Pooten zyn 00k bruin. In de Herfft
worden deeze Vogels, wanneer zy wilden Haver vreeten, zo vet, dat zy de In*
ianen niet ontloopen kunnen, welke hun door het rondom jaageh moede maaken*
en dus een grote menigte daar van vangen. In Virginie, alwaar ik 2e maar alleen
gzen heb, worden zy, wegens hun lekker Vleech, zo hoog-geacht, als in Karlina de Ryflvogels en de Ortolaanen in Europa.
De f^irginifche Gentiaan met ZeepkrUid-bladen (*).
Deeze Plant groeit in Slooten en op belommerde vogtige plaatin. Zy Wordt gmeenlyk zeftien Duimen hoog : zy heeft overend flaande regte Steelen met lang
pite Bladen, die tegen elkander over ftaan, en zig horizontaal uitbreiden. Uit d
oxels der Bladen komen vier of vyf eenbladerige blaauwe Bloemen voort, welke,
er zy zig openen, de gedaante van eene langwerpig Rol hebben, doch, als zy
open gaan, dan vertoonen zy zig als een Beker, met vyf inhydingen aan den Rana*
S$&;

PA" Wfk. P L A A T

XLL |. ' ' \ ';' -\%:

De Mannet]es Trapgans (41).


De Wieken van deezen Vogel hebben * wanneer tzy uitgeipreid zyn, van \ een
End tot het andere, de langte van zeven Voeten en vier Duimen. Van de punt des
Beks tot aan het end der Klaauwen is hy drie Voet en tiendhalf Duim lang, doch tot
an het end van de Staart drie Voeten ^n zes Duimen. Van den hoek tot aan de punt
is de Bek drie en een vierdeDuim lang; de Poot, van de Knie tot aan denHiel, ruim
Zeven, en de middelfie Vinger omtrent drie Duimen. De zwaarile Slagpennen hebben
eene langte van twintig Duimen en de geflootene Wieken zyn twee Voeten lang.
Hy woog twintig Pond, het Pond tot zeilien Oncen gerekend. Om de Af beelding
op myn lad te brengen, heb ik den Voet op drie Duimen gereduceerd; zo dat,
door deeze verkleining, de grootte van den Vogel, in de Af beelding, volgns dea
Cubichen of Lighaamelyken Inhoud, tot de Natuurlyke grootte ftaac als 1 tot 64.
Het is zonder twyfel de grootile Vogel, dien wy in Groot Brittannie en lerland
hebben (*).
_^

"iE

(40) Gallnula Americana. Ralus Amerianus. CACarol I. T. 70. Biuss. Av. V. p. 175/ Rallus
Virginianus. LINN. Syfl. Nat. XII. Gen. 92. Sp. 10.
Nat. Hifi. I. D, V. STUIC, bladz. 285.
(*) Gentiana Virginiana Saponaria folio, Flore cjfueo longiore. Hift. Oxon. III. p. 484. Tab. 5. Sea.
21. Centena major Virginiana, floribus amplis ochroleueis. PLUK. Alm. 16. T. iStf. Gentiana Saponaria.
LINN. Spec Plant. II. p, 330.
(41) Otis mas. EDW. AD. II. T. 73, Tarda. ALB.

TESB.

De

Av. III. pag. 36. T. 38, 39. Otis five Tarda Avia
ALDROV. Ornithol. IL p. 85. T. 89. GESN, 4V, 484.
WILL. Orn. 129 T. 32. BRISS. AV. V. p. 18. Otis
Tarda. LINN. Syfl. Nah XII. Gen. 95. Sp. 1, Syfl. Nah
X Gen. 85. Sp. r. Gewoone Trapgans. at. Hi. h
D. V. Stuk, bladz. 288.
(*) [Hier tot een vierde vrkeind, moet hy Na-

turkk, in ditpoiluw?, onugfeot. dri Vaeten hoog


zyn.]

EK

ZELDZAAME

V O G E L E N.|

3?

De Bek is helder Hoornkleurig en trekt wat ftaar het geel : de Oogen tsy Oralje-geel: de Kop en Hais ichoon helder Achgraauw en ipeeleft in 5 blaauwe. Van
vooren is de Hais in \ midden gantch helder of wit. Aan de zyden van de onderfte
helft der Snebbe heeft hy lange Vederen, welke gelyl^een Knevelbaard terugWaards
gaan, doch aan het Wyfje ontbreeken. Aan de zyden van den Hals vertoont zig
de kaale Huid, welke Violetkleurig, en, wanneer de Hals fterk uitgeftrekt wordt,
van de Vederen bedekt is. Midden op de Kruin des Kops vertoont zig iets Oranjekleurigs. Doch, h gene het wonderlykfte in deeze Vogel is, heeft de onlangs overleeden Heer DOUGLASS, Doktor der Geneeskunde en Medelid van het Collegium
Medicum, ontdekt; een eurs of Zak naamelyk 5 waar in friich Water door hem
bewaard wordt, om zig daar van te bedienen, als hy zig in drooge en ver van Water afgelegene plaaten bevindt. Deeze Zak heeft zyne Opening onder de Tong,
tuichen dezelve en de Oiderkaak. By A wordt deze Zak opgeblazen vertoond.
Ik heb daar ir eer de Kop afgeheden werdt, voile zeven Pinten Waters, die
bmtrent zeven Ponden van oris gewoon Gewicht uitmaaken, gegooten, eer hy oyerliep. B wyft de Strot of Lugtpyp aan, en C de Keel of Zwelgpyp. Aan het Wyfc
Je ohtbreekt deeze Zak (*).
Het agterfte en onderfte deel van den Hals, de geheele Rug, de Stuit, de middelfte Vederen van de Staart, gelyk 00k de kleine Dekveders der Wieken, zyn lichtbruin of Oranjekleurig en overdwars ichoon zwart geftreept, maar opeenige plaatfn onregelmaatig beiprengd met zwarte Vlakken. Het Dons, aan de Worteis der
Vederen, is over Y geheele Lyf ichoon Roozerood. De zyd-Vederen van de
Staart zyn wit, doch hebben tevens iets bleek Oranje-geels en blaauwagtig Achkleurigs. Ook toont zig aan ieder by de Punt een zwarte dwars - Streep. In
eder Wiek heeft de Vogel twee-of drie-en-dertig Slagpennen. De zeven of
agt eerlen Zyn donker Achgraauw met witte Schften ; daar op volgen omirent
vyftien, wier G rond ten ha ven wit, doch het overige benevens de Punten,
fcwart is : hoe nader zy aan h Lyf ftaan, hoe minder donker het Zwart is, yt
welk in de vyf- of zes- en- twintigfte Slagpen geheel verdwynt. Daar op volgen
vyf of zes geheel writte, en de overige drie of vier, die naaft aan de Rug ftaan,
feyn daar mede eenkleurig. Het gantiche deel van de Wiek, dat op de Borft en
het Lyf legt, is wit met eenig helder Achgraauw daar onder gemengd. Dit Wit
belaat de ruinte onder de Wiek, wanneer dezelve geflooten is, van den Schouder
af tot byna aan het end der Wiek, geheelenl. De Borft, het. Lyf, de Schenkels, de Dekveders onder de Staart en de zyden onder de Wieken, zyn t*eenemaal
wit. De Pooten zyn grof en met kleine Schubben bedekt; de Voeten dik en kort.
Zy hebben een ronden Hil en drie Vingeren, welke altemaal voorwaards uitgeftrekt zyn, hebbende dikke niet zeer pite Klaauwen. De Pooten en Voeten zyn
vuil Vleechkleurig, wat naar het Aichgraauwe trekkende.
Zo iemand aangaande de Ontleeding van deezen Vogel een ig Berigt begeert, hy
behoeft maar de Memorin van de Koninglyke Acadertue der Weetenichappen van
Parys, van de Jaaren 1666 tot 1699, in het Tweede Deel van den=Derden Band,
pag. 101, na te zien, alwaar men de Anatomiiche befchryving van zes Mannetjes
frapganzen vindt (f). Daar in is nogthans geen agt gegeven op deeze zonderlinge
bewaarplaats van Water, wier voornaamfte nuttigheid, naar myn gevoelen, daar
in beftaat, dat het Wyf je, wanneer zy haar Eijeren uitbroedt, en de Jongen, eer
zy nog vliegen en Water haalen kunnen, daar uit voorzien worden.
lk heb deezen Vogel, friich en wel gefteld, van den Heer DANIEL GWILT in
de
(*) Pe maat van *t Zakje nehmende, dat hier by
A is afgebeeld, kan ik evenwel niet berekenen, dat,
fehoon raen het viermaal zo lang en breed begrypc,

daar in meer dan drie Pond Waters zoud kunnen.]


(t) [Zie de Natuurlyke Hiorie volgens het Samenfiel vanLiNN^us, l.sN> Stuk, btad& 292^ enz.]

I 2

36

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

de Melkflxaat teLonden, myhen hoog geagten Vrind en Bloedverwant 5 bekorien*


Een opmerkzaam en chrander Man van Norfolk, die eenige der grootfte Mannetjes Trapganzen gewoogen hadt, heeft my verzekerd, dat zy menigmaal meer, dan
zevenentwintig Ponden van zetien Oncen, hebben opgehaald.
P

XLII.

De Scbreeuwende Plevier (42);


Deeize Vogel is van grotte als de grootfte Snep. Hy heeFt grote ogen, die
met eenen Scharlakenrooden Kring omgeven zyn. Van den Bek af loopt een zwarte Streep onder de Oogen heen. Het voorfte van den Kop is wit, doch bo ven
wordt dezelve zwart, en zyn overig gedeelte js bruin. De Keeis, gelykookde
omtrek van den Hals, wit, en daar onder is weder een breede zwarte Streep^ die
den Hals omringt. Dwars over de Borft loopt, van den eenen Schouder tot den
anderen, wederom een zwarte Streep, zynde voor *t overige de Borft, als mede
het Lyf,' wit. De Rug en de Wieken zyn bruin, doch de grootfte Slagpennen
meer donkerbruin. De kleine Vederen van de Stuit, welke drie yierde deelen vari
de Start bedekken, zyn geelagtig rood, maar het overige van -de Staart is zwart.
De Potefi en Veten zyn Strookleurig. Een agterfte Vinger ontbreekt ?er aan.
Deeze Vogels Zyn, zo wel in Virginie als in Karolina, zeer gemeen, enden
Vogelaaren zeer hinderlyk, dewyl zy door afgryilyk Geichreeuw de andere Vogels
verjaagen. Men nomtze in Virginie Killdeer, dewyl haar Geluid eenige overeenkomft heeft met dit woord. Zy blyven 't geheele Jaar door in Virginie en Karoli^
na. De Kleur der Vederen van het Mannetje en Wyfje is weinig verichillende. Zy
behooren onder de Plevieren, en worden van KLEIN de lang geftaarte Mornel geheten*
De Zuuringhoom (*) ff
De Stam van deezen Boom is gemeenlyk vyf of zes Duim dik, en wordt by
de twintig Voeten hoog. Hy heeft dnne Twygen, welke digt met Bladen bezet
fcyn, die naar Peerebooms- Bladen gelyken. Aan het end der Twygen groeijen kleine witte uit n Blaadje beftaande Bloemen, die naar de Bloemen van den Aard-*
hezie-Boom gelyken. Zy zitten aan krte Steeltjes op de ne zyde van verichei*
de dunrie Steelen, digt by elkander, en hangen maar aan ne zyde van ieder
Tak nederwaards,
P

L A A T
XLIIL
De ppyfjes Trapgans (43).

Deeze Vogel was, wat de grootte aangaat, van het Mannetje zo zeer verichillende , dat ik hem voor eenen Jongeh nog niet volgroeiden Trapgans, zou gehouden hebben, indien ik hem niet in 't begin van de Meymaand te Londen gekogt
had, op welken tyd, naar ik onderftel, deeze Vogels of nog piep-jong of reeds
geheel volwafln zyn: het welk met alle my in Engeland bekende Vogelen, nog

lang
. (42) Pluyi.alis vociferas. CATESB. Carol. . T. 71. Piaviahs Virgimana torqoata BRISS. A.V. p. 68. Charadnus vodferus. LINN. Sy. Nat. XIIGen. 88. Sp. 3.
Syfi. Nat. X. Gen. 7p. Sp. 4. De Schreeuwer. NaP.

&F\V'&K1,adz"-255- 1 r.
Frut
CU
atl
F nbus pi
Puno
?rfiSlT.^
^ 71. An "
catis
verla
dilpohtis, CATESJB.T
Carolf'TI. T.

dromeda Arbrea, Foliis oblongo-0vatis integerrims,


Floribus pankulatis nutantibus, Racemis fimpliciffimis,
GRON. Virg. 48. Andromeda Arbrea. LNN. Spec.
Plant. II p 565
(43) tis femina. EDW. ^0. II. T. 74. Zie de Mer
voor
> opRaatXLI, aangehaalde Autheuren.

EN

ZELDZAME

V O G E L R

37

lang voor dat zy den Oudrdom van een Jaar berikt hebben, plats hft. De uit*
gefpreide Vlerken van deeze Trapgans hadden, van \ eene tot het andere End, maar
de langte van 66; aan het Mannetje, daarentegeri, wel van 88 Duimeri. Duswa
ren 00k aile de overige Lighaamsdeelen naar evenredigheid kleiner. Wanrier men ,
nu, het ondericheid in Lighaamelyke grootte, tuihen dit Wyfje en het voor befchreevene Mannetje, x(ri\ weeten, 2:0 moet mefi alleenlyk de Terlingen zoekln vari
de gedagte getallen; door dezelven eerii jn zig zelf, en dn nog eens met het zlfdegetal, te vermenigvldigen. Dus krygt men 287496 en 68472; waar uit blykt,
dat het Wyfje meer dan de helft kleiner is dan het Mannetje: eeri ondericheid z
groot, als ik nooit tulche de beide Sexen , in eenig andere Soort van Vogelen
waargenomen heb. Zo zyn, integendeel, 00k onder de Roofvgelen de Wyfjes
doorgaans grootr dan de Manntjes.
De Bk van deezen Vogel heeft even de zelfd gftalt en kleur, als iri de Man*
netjes Trapgans. De Tong is zeer pits en aan de'zyden gehakkeld: de Bek vari
binnen bleek Vleefchkleurig. De Water-Zak mankeerde geheelenal, en onder de
Tong was voor dezelve geene 2odanige Opening, als in het Mnnetje. De Oogert
yn Oranje of Goudkleurig. De Kop is vulbruin en trekt nar h Aichgraauwe*
uitgenomen de Kruin, die zig ichoon Oranjekleurig vertoont met Zwarte dwfs*
ftreepjes. Het voorile van den Hals is blaauwagtig Afchgraauw: zyn agterile deel,
d' Rug-, Wieken en Staart, zien 5er uit als in het Mannetje, doch zy niet zo helder van Kleur. De Wiek is van deszelfs Wiek daar in verlchillende, dat haar Rand,
die op de Borl en het Lyrlegt, met zwarte Vederen bedekt is, en het witte, dat
Jangs de Wiek, wanneer deelve geiloten is, loopt, heft o veel breedte niet als
in den Haan. De zyd-Veders van de Staart zyn aan beide Enden wit: zy hebben
in 5t midden ene roodagtige VJak en digt aan 5t uiterile End afgebroken dwarsStreepen. De Slagpennn zyn, 0 ver zy zig onbedekt vertoonen, zwart, doch
haar gronddeel is wit. Jnwaards zyn de Wiken, feo wel als de geheele onderfle
Vlakte van het Lyf, even als in 5t Mannetje, wit. De Pooten, Voetenen Klaauwen, komen, wat d geftalte en kleur belangt , in het Wyfje "en Mannetje met
elkander overeen*. Eenige weinigen vari de grootfte Slagperinen hebben witte
Schften.
I Van deezen Vogel hadt WILLOGHBY reds een krte Befchryving gemaakt, eri
in dezelve, wat de maat der langte van den ek tot aan het end der Staart aangat,
welke hy op zeitig Duimen begroot, eer mis gtaft. ALBIN, die hem nchfeef,
heeft den mislag voortgeplant, 5t welk tot en bewys dient, dat hy den Vogel tiiefc
onderzogt, ja moogyk zelfs niet eens gezien hadt: want zyne Afbeeldingen, die
van het Mannetje zo wel als van het Wyfje, zyn uit de Plaat, wlk zig in de Memoriri van de Akademie van Parys bevindt, genomen. Aart Zyn Wyfje heeft hf
die lange Veertjes aail den ek, f Knevels gegeven, welke het Mannetje maf
alleen heeft, en van het Wyfje is door hem geen woord tt bechryving gezgd,
dewyl hy in geen Autheur dienaangaande iets vondt, dat hy kon naichryven:
*weshalve het zeker is , dat de Afbeelding van zyne Wyfjes Trapgans louter uit
het hoofd gemaakt zy.
Tenfryl deeze Vogel zo veel voornaame Eigenchapper heft, eri het ons ri een
volkomen Berigt daar van ontbreekt, gelyk 00k de ontdekking van den Waterzak
geheel nieuw isj zo hope ik, dat de Liefhebbers de mededeeling myner Afbeeldingen en Befchryvingen voor geenen overtolligen Arbeid zullen houden. De Heer
WiLLOUGHBY zegt, dat zy op Koorn, Zaaden van Kruidn, Kool, Paardebloems*
Bladen eri dergelyke Kruiden, aazen. Men treftze in opene en vlakke Landftree*
ken, in vericheide deelen van Engeland, aan) doch inzonderheid in de Vlakte vari
Salisbury : weshalve ik 00k kdeeze Afbeelding, in *t verichit, met de oude StoneIII. Deel.
K
W

.38

VERZAMELING 'VAN

UITHEEMSCHE

M verfierdheb1 $Iet den onlangs overleeden?TDoktor DOUGLASS heb ik va


deeze Hen, w^fcik aa^zyn Ed bezorgd had, gegeten, en bavonden, dat dezel^
ve, inznderhcid deBor^ifert en zeer mfch Vleefii, d#t ongemeen leteker was>
tiitleverde. |||
j
u
De Auheur^ die? van deezen Vogel h^delen^nSpn de volgnde. BELLONHJS
^yer de Natuur ^er Vogelen^in *t Franich, pag.236 : WILLOUX&HBY , in zyne Ornithologiep. i^. T. 32. De Natuurlyke Hiftorie van de Dieren, van de KoningJyke Akademie der Weetenfehappen van Parys, welke in \ jaar 1702, door A. P.
Sekretaris van/de Koninglyke Soeieteit van Londen in 5t Engelich overgezet, is uitgegeven, p. 196. ALBIN over de Vogelen behoeft niet nagezien te worden, dewyl
hy, gelyk ge&egd is, zyne Afbeldingen naar die van de Koninglyke Akademie
van Parys gemakt en de Beichryvingen uit WILLOUGHBY'S Werk genomen heeft.
Hy hadt van Doktor DOUGLASS iets van den Waterzak in het Manqetje gehoord^
en dit allenly^gemeld : want hem zelf niet gezien hebbende, wift hy niets van des*
zelfs legging, nog 00k he veel Waters deeze Zak wel bevatten kon: alz de Doktor toen nog van de waarheid der zaak niet overtuigd was. Doktor THOMAS MoufiFET nomt, in zyn Werk, aangaande de?natijur der Spyzen en derzelver toebers*
dingen, den Trapgans en lekkere en gezonde Spyze.
^\>^>^>^N^>^>^>^ ^>@^>^>^>^>^>^ ^S>^>^>^^^)^

^ V'^.

';; '.P

L A

A|T.|

XLIV.

\"-

|: '

. . ;/

De Zee-L/fieurik of Zee- Mornel (44).


Deesz Vgel hffFe, ten aanziori van zyn Lighaam, eenen kleiaen Reop, bene vena*
eenen regten, ipitien, .^warten, en n Duim langen Bek. \ Geheele bovenft
deel van zyn Lighaam is bruin, doch daar onder vermengt ig 00k eenig wit erf
zwart. De Slagpenq^n der Y^ieken zyn donkerbruin; de Hals en Borft wit; d
Pooten en Voeten helder rood. De Vogel, naar welken deeze Aftekeningcgemaakt
js, vloog by ons, ..pp eenen Reistogt naar Amerika, in't jaar 1722, op de breedte
van 31 Graaden, veertig Mylen van de Kufl van Florida, aan boord en werdt dus
gevangen. Hy was zeer bekwaarn om de Steenefl , die wy in zyne Kouw leiden
om te draaijen; doch, dewyl hy onder dezelven zyn gewoone Voedzel niet vondtj
kwam hy te terven. Hier toe bediende hy ig ilegts van de bovenl helft zyns
Beks, keerende daarmede, met grote behndigheid en zeer vlug^ zefs Steenea
van drie Porid om. Het ichynt als of hem de Natuur deeze Eigenfchap heft toege*?
deeld, op dat hy zyn Voedzel zo kunnen vinden, dat waarfchynlyk uit zulke Wort
men en nekten beftaat, die zig aan den Oever der Zee nthuden. Toen ik hem
met de Rechj^ving vergeleek, welke daarvan te vinden is in de Ornithologie vafe
WLLOUOHBY, die ik by my in \ Schip had* bevond ik dat het evfen de zelfif
Sart is, als hy heeft beichreeven.
Het Paletblader- JooMpje (*)
Ds?%Plap^^
of vyf Voeten hoog,oS. heft verfheide regte
H9tip#^^aen5 aan welken, vyf of zes Duinra&yckvan elkander, wedelndem
en (*) [Dittimehenge is een Verzameling van z*asyRf
Steenen, die op elkander als in de Lugt hangende geplaatitzyn, in |:middervaneen utgeftrekte VJakte,
by Salisbury. Men heefc gegronde redenen.om te onderlellen, dat het een Heidenfche Tempel is gewee.
^"c KlB mn Gmt Brmanme> AmilerdH5:t Diaaz. 124.J
4

(44) Morinellus markius. CATESB;-Cml. I. T; 72.


Arenaria cinerea. BRISS. AV -V p 137 T 11 f 2*
Tringa Morinellus. Um.'ML Nat. XII.' Gen. 87.
Sp. 6
(*) Arbor maritima', Foliis conjuga^Pyriformibus,
^Plcein Imitateinftrulis,FloribuScemoshS
CATESB. Carol 1. T. 72.

ENZE L D Z A AM E

vo

G:E L E N.|

fcnkelcte tegen elkander over groeijeh. De Bladen hamisgelyks aan Steeltjes^.die


een half Duim lang zyn, tegen elkander over. Aan \ Steelcje zyn zy final; doch
aan 5t End breed en hebben aldsr en klein Puntje. [Zy vertoonen zig als een doorgeiheeden Peer of^ever eenigermaate Paletagiig en als; een Ghineeiche Waaijer.]
De Bloemen groeijen troswys5 aan Y End der Takken: zy ftaan op krte Steeltj^
leder Bloem heeft eene Klokswyze gedaante, en geefc geele Puntjes uit.
-.'r,-. .1 - :

-, '.1 P

A.|

XLV

::. "'"^>- :^

De Duif met drieboekige J^lakke (45).


In geflalte en gfootte komt deeze overeen met de grootfte Si Mfrize tanI
Duiven, welke in onze Huizen broeden. Haar Bek is donker ofz^Iiffn vanfatkoen als in de gewoone Duiven. Het verhevene del, tuflchen de Neusgafen, is
Aichgrauw; de Kring in 5t Oog ichoon geel en bykans Goudkleurig. RondomMet
Oog neemt eene helder roode Huid, welke geene Vederen^ieeft, eene taamelyke
uimte in, flrekkende zig voor-en agterwaards pntig uit. Degeneele Kop, de Hals,
fet LyfVde Schenkels en de Dekveders onder de Staart, zyn licht Aichgrauw, welke Kleuir rondom de kaale Mk der Oogen, aan het Onderlyf en ortder de Staart,
allengs wit wordt. Die Veders, die om den Hals flaan, loopen alle in icherpe PunTeh uit, Jen zyn aan den Rand Wykleurig rood gezoomd. Het pvenite van de
Rug,'alle Dekveders der Wieken, als 00k eenigen van de Slagpennen, welke naaft
aan \ L^fftaan^ zyn ichoon roodagtig bruih, en trekken wat naar Roozekleur; doch,
haar dat het Licht op dezelven valt, ipeelen zy 00k in 5t purperkleurige. / Alle de
Dekveders der Wieken, benevens eenige weinige, naaft aan *t Lyf geplaatfte, Slagpennen, zyn zeer ichoon driehoekig gevlakt, en, naar dat de Veders in grootte verchillend zyn, hebben y 00k de Vlakken grooter of kleiner, Zy fiaan aan \ End
BV Vederen, en zyn met haare Punten naar derzelver Wortel , met haare kortfte
Zyde naar de tippen der Vederen gerign De grotile Slagpnnen zyn zwart, en
haare Baafrden hebben helder Aichgraauwe Randen. De onderfte helft van de Rug
enStuitis wit, en de Dekveders van de Staart zyn helder; de Staartveders donker
Aichgrauw, enaan.'t End,* ter breedfe van meer dan een Duim, altem aal z wart.
De Pooten en Voeten zyn, gelyk in andere Duiven, roodagtig van Kleur met bruihe Klaauwen.
Ik heb myne Afbeelding, voor eenige Jaaren, gemaakt in het Paleis van den Her|og van Rfchfohd te Londen, alwaar ik een paar van deeze Duiven zag. De geen,
ie dzelven aan den Hertog bragt, zeide, dat zy uit de binnenfte deelen van Guine, in Afrika, kwamen. Y Zyn wilde Duiven. Ik heb weinig anderen gezien^
van welken deeze, in choonheid van Kleur en Vlakken, overtroffn werden.

De BabaMafcbe Reiger, Flamingo genaami (46).


Defease-Vogel bekmt eerft in twee Jaren zfne regte Kleur, zynde alsdan geheel
rood;
(45) Columba maculis triquetris. EDW. AV. IT. T. 75.
Columba Guiaenfis. BRISS. AV. I. p, 132. Columba
GuindfeLiNN. SyfiPl0?%'B^Bt. i|fSp. 16. mfi.
'Nat. WGen. 92. Sp. 9. N^Hi. I. D V. STUK,
bladz. 446.
(46) Phriicopterus Bahamenfis. CHESB. Carol. I.
A- 73 Phnicopterus.- BELL AV. ipp. GESN. JV;T.

692. WILL. Ornith. T. 60. RAJ. AV. 190,117. SLOAN.


Jam. II. p. 321. SEB, Muf. I. p. 123. T. 67. f. r*
'i.Av. II. T. 77. ERISS. AV. VI^|32. T. 47. fl i.
Phnicopterus ruber. LINN. Syfi, Nat. XII. Gen. 79.
Sp. 1. Syfi. Nat. X. Gen. 72. Sp. 1. Nat. Bi. I. D.
V. STK, bladz. 162,

K 2

40

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

rood; de Slagpennen uitggnomen, welke zwart fcyn> Een volwaTene is zo zwaar


als eene wilde Eend, en5 wanneer hy overend ftaat:^ dan heefc hy de hoogte van
vyf Voeten. Hunne Voeten zyn gewebd als die der Ganzen. Het Vleefch is lek:
ker en fmaakt bykans als dat der Patryzen. De Tong werdt, by de welluftige Romeinen, wegens haaren voortreffelyken fmaak, boven alle andere deelen van den
Vogel hoog geichat.
De Flamingo's bouwen hunne Neiten op kleine Huveltjes in Moeraffn, en zitten
p dezelven met de Pooten uitgeftrekt, gelyk een Menich op enStl gewboh is
te zitten. Zy broeden aan de Kurten van Kuba en de Bahamafche Eilanden, en onthouden zig aleenlyk in brakke Wateren. Wanneer iemand zig verichuilt, dat zy
hem niet zien, kan hy 'er veelen magtig worden: want de Slag van een Musket doet
hun niet in de hoogte ftygen: ook verichrikken de overigen niet, wanneer de naby
hun zittende vallen en hun als h ware voor 't gevaar waarichouwen; maar zy blyyen
met taarende Oogen en als verwonderd lan, tot dat zy grootendeels or by na allen
dood zy*n.
In Geftalte komt deeze Vogel den Riger zer naby; den Bek uitgezonderd, en,
dewyl deeze een geheel byzondere figuur heeft, zo zal ik denzelven op de volgende
Plaat, in de Natuurlyke grootte afgebeeld, voorftelln, en in 5t byzonder beichryven*
Lk Hoornagtige gegaffede bruine Zee-Heeer (*).
Dit Ge\vas heeft een kort, dik, Stammetje, van ongevaar twee Duimeh omtreks
en twee Duimen hoogte. Dan verdeelt het zig in twe Twygen, waarvan ieder wederom twee dnnere uitgeFt, die zig p de elfde manier, en Melkens Gafflswyz
verdeelen, tot dat het Gewas ohgevaar de hoogte van twee Voeten heeft, en de bovenfte Enden der Takken niet dikker zyn dan een RaVen- Veder Schaft. Zy laateri
fcig allen als Hoorrr of Vchgraaten buigen, en hebben eene donkerbruine Kleur. Het
groeit in menigte op de Ondiepten der Zee en in de Kanaalen, omftreeks de aha*
maiche Eilanden, waar in het Water uitneemend helder is. Ik heb ze zeer duidelyk, en by na tien Vademen diep, onder Water op de witte Rotieh zien ftari;

|. /

PL

A |

XLVIL

"

De bruine Ooindifcbe Duif (47).


Deeze Duif is bya zo groot als de kleine Witte Tortelduif, welke by ons rtiaar
alleen in Hokjes wrdt voorgeteeld, wyzende deeze Afbeelding vry riaauwkeurig
haare volle grootte aa. De Bek is dnker zwart ; de Ring in \ Oog hoog Scharlaken , naar Goudkleur trekkende ; de j Ogen ftaan ieder in eene fierlyk blaauw
kaale Huid, welke voorwaards, aan idei- Zyde, 2ig tot aah den hoek des Bks uitftrekt, en terugwaards, wat agter de Oogen, met eenen hoek eindigt. Het voorile van den Kop, den Hals, en de Borft, zyn helder geelagtig bruin: het agterfte
van den Kp en Hals zyn donkerer bruin. Onder het Oor is, aan ieder Zyde, een
lange, zwarte, dwars-Vlak, die uit zeer krte Vederen beftaat, zodanig, dat men
haar niet ziet, dan wanneer de Vogel zynen Hals wat uitftrekt. De Veders, die zig
onder deeze Vlak bevindn, hebben, by beurten b in vericheiderley plaaszingen*
eenen groenagtigen Goudglans ; terwyl het overige van het agtergedeelte, en de

zyden
() Keratophyten Dichotomum fufcum. CATESB. Carol l. T. 73* An Gorgonia elongata. LINN. Sy. Nat.
.XII. Gen. 341. Sp. 7. Roode Zee-Boom. Nat. Hi. I.
D XVII. STUK g bladz. 330.
(47) Turtur Indicus fufcus. EDW. AV. I. T. 76.

Columba fubfuca meda, Iride croce, Palpebris imfrirais cruleis. BROWN Jam. 468. Columba ndica.
BRISS AV. I. p. 105. Columba leucoptera. LINN. Sy/i.
Nat. XII. Gen. 104. Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 92. Sp
14. Nat. H$. I. D. V. STUK, bl. 449.

EN

ZELDZAA ME

VOGELEN,

41

&yden van den Hals, eenen Purpergloed hebbem Het boveniie van de Rug, de
Dekveders der Wieken, en eenige naaft ah \ Lyf ftaande Slagpennen, zyn donker
roodagtig bruin, .en ipeelen dik^ils in het blaauwe. De buitenle f grootfte Slagpennen zyn zwart.* doch wat helderer aan d Punten : de middelile wart b met grote witte Tippen, gelyk 00k de Dekvederen, en dit maakt een chuine Streek dwars
over de Wieken. De binnenzyde der Wieken, de Buik en de Dekvders onder
de Staart, zyn fierlyk bleek blaauwagtig Alehgraauw: het laagfle deel van de Rug
en de bovenfle Dekveders van de Staart zyn dohkr fchgraauw. De twee middelile Staartveders hebben het zelfde bruin als de Rug en Wieken, en al de overig
Veders, aan ieder Zyd, zyn donker Aichgraauw met witte Tippen van omirent een
Duimbreed lang. Dikwils wipt deeze Vogel zyn Staart zeer ichielyk op, \ welk
k in andere Duiven niet waargenmen heb. De Pooten en Voeten zy gedkt met
roode Schubben : de Klaauwerl bruin.
Myne Aftekening is gemaakt naar een leevenden, en ten opzigt van zyn Pluima*
ge wel geftelden Vogel, di aan den Schildknaap TAYLOR WHITE toebehoorde.
Mengaf my berigt, dat dezelv uit Ooftindie kwam. Ik kon nergens de Bechry*
Ving vinden van een Duif, die met deeze oVerefenkoniilig ^as.

-;':'

p L A A t-

Lviit.?aBB 19^

De Bek van den Flamingo in natuuryke groo tie (48).


Het zou nnoodig zyn, van deezen Bek een andere bechryvng \ willen gVen, dan Dr. GREW ons daar van in zyn Kabinet der Koniiiglyke Societeit {Muf.
Soc. Reg. p. 67.) medgedeeld heeft. Dus luiden zyne ^oorden. De figuur van
De bvenfte is van agteren verheven, doch
33 ieder Snebbe is regt Hyperbolicl.
35 van vooren efFen of plat, en loopt ipits uit als en Degen, doch met de Punt een
weinig omgekromd. Inwendig heeft zy een verhevene hoekige Streep, die in het
M
Daar de Hyperbole haare
35 midden, overlangs, door de geheele Snebbe heen loopt.
>, hoogte heeft, is de Snebbe niet boVfcn een Kwartier Duims dik. De nderfte Sneb
Doch
35 heeft, omtrnt die zelfdfe plaats, meer dan een Duim dikte, eh is hol.
haare Randen breiden zig zeer zonderling, ter breedte van meer dan een Kwartier
33
Duims, naar binnen toe uit, en zyn wat verheven. Zy yn beiden bezet met
33
zwarte, vreemd gefatzoeneerde Tanden: want zo noem ik ze, wegens de nut33
tigheid welke zy toebrengen. Zy zyn dun,*in taamelyke veelheid en evehwy33
dig gelyk de Tanden van eene Kam : 00k tevens vry kort, en aauwlyks een half
33
Kwartier Duims lang. Eene wonderlyke uitvindihg der Natuur : want door be*
33
Streep, kan deeze Vgel
A hulp van deeze Tanden en de boven gedagte hoekige
5
K zyne glibberige Prooy ds te beter vail houderi.*
Wanneerde Flamingo's eeten ('t ^velk altos in ondiepe Moerafln gechiedt,)
leggen zy, door buiging van hunnen Hals, het bovenfte deel van hunnen Bek op den
Grond, en beweegen de Pooten geftadig in de Modder op en neer. Hier door werken zy en klein rond flag van Zaad, dat naar Geerft gelykt, om hoog en in den
Bek, doch middelerwyl komt 5er 00k eenige Modder in, eh om die reden heeft de
Natuur hun, aan den Rand der Snebbe, met eene Zeef of met Tanden voorzien,
welke naar de Tanden van eene fyne Kam gelyken, door middel van welken zy
hunne Spyze terughouden, en de Modder, welke zy tevens hadden opgevat, weder
van
(48) Caput Phnicopter naturalis magnitudinis.

IIL Deel

CATESB.

Carol L T. 74*

4*

VERZAMEMNG

VAN

UITHEEMSCHE

Van Tg gee ven. Dit Brigt heb ik van geloofwaardi^e ^Luiden-bekmen, doch self
hun niet zien aatzenj 20 dat m het Gvoelen der gehen, die zeggen^tat jtffVw
chen, en ift jfl bjpMar Aalen vreeten, niet wederleggeo;r^ Ook^hynt Dr.
GREW met zy ne glibberige Prooy, om welke vaii fc^ftbuden de Tlhden gefchikt
waren, iets dergeiyks te hbben willen aduiderilf
De vlytige Heer Dolor ]i|DouGLASS'4eeft d geleerd Wereld, door eene by*
sondere en omftandige Bnryving van deezen Vogel, aan 2ij^rplij|t gemaalHs
Zie Nomm. 550, van defhilofophifche Transaren.
Een zwar te HoornngligcZee-Hoeer (*).
SS
Sit '
'$$$ II? !
"Ss^fe^i?^''" Misffi^ v^2|3
DeeeSoort is van de voorige verichillende door haare zwarte Ker> en dat zy
een dikker Boomagtigen Stam heeft, welke door het midden van de Plant heen gaat,
verdeeleq^e zig in verchei<^e grote Takken, uit welken kleinere Twygjes voortkomen, di^krommer eu dunner dan aan de overige zyn: zo.dat zy zig in 5t alg^
meen jg^yk een Bladerlooze Boom vertoont. Zy groeit insgelyks tuflchen de gezegde Eilanden op de Rjptien onder Water.

^^^H|P L A Af.T-|- XLIX.J


De Zwartkoppige Indibe Geelvogel (49).
Deeze Vogel, hier in de Natuurlyke grootte afgebeeld, gelykt taamelyk naar een
Lyfter, doch heeft den Bek naar evenredigheid wat fierker. Dezelve is bruinagtig
wit of vuil yieeichkleur:' de Kop en de Hals daar onder, aan de Keel, is zwart. De
Kop ipeelt in 5t purpere, en het geel vereenigt zig met het zwarte aan de zydn van
den Hals, Zaagswyze, gelyk de Afbeelding toont. Het geheele Lighaam, de buitenfte Dekveders der Wieken zo wel als de binnenfte, en byna de geheele Staart *
zyn choon glanzig.geel. De grootle of buitenle Slagpennen zyn zwart, doch by~
haaren Wortel is de Rand geelagtig : de overige naaft aan \ Lyf ftaandeSIagpenneff*
hebben geele Punten, en gelyke Kleur voeren zy 00k, eenigermaate, lngs haaren
buitenflen Baard. De Punten der Dekveders, daar zy op de grootere Slagpennen
leggen, zyn geel, en daar door wordt, wat boven het midden van de Wiek, een
geele Vlak geformeerd; hoedanig eene 00k van de Punten der binnenfle Slagpennen
aan het onderite deel ontilaat. Op het bovenile deel van de Wiek, aan den Rand,
is geel en zwart eenigermaate met elkander vermengd. De Staart beilaat uit twaaf*
geele Veders van gelyke langte; van, welken flegts de twee middellen eene zwarte
dwars-Vlak, die ongevaar een Duim lang is, naar het End toe, hebben; doch het
imlle End is geel. De Pooten en Voeten zyn donker blaauwagtig zwart. Hy heeft
aan iederPoot, vier Vingers, ftaande als gewoonlyk in de Vogelen, met zwarte
tai|^k flerke Klaauwen,,
De t|eer JOSEPH DANDRIDGE, in Moorfields, heeft my deezen Vogel prefn
gedaan, dien hy V|jn een zyner Bloedverwanten uit Bengale gekreegen hadt. Ik he,b
5
er ^M^^m^S^^^^^J^ gegeven, om dat hy met en Vogel, die by Zomer
uit
(*) ^eratophyton Fruticis ipecie nigrum. CATESB. ,^77. ALB. JV. IL T. 41. Oriolus Bengalenfis. BRISS.
Carol I. T. 74. An Gorgonia Ventalina LINN. Syfi. Jv. II. p. 329. Oriolus melanocephalus. Syfi.'Nat. XII.
Mt. XII. Gen. 341. Sp. 15. Platte Zeeboom. Nat. Hifi. Gen. 52. Sp. 3. Sturnus luteolus. Syfi. Nat. X. Gen. 94.
(49) Icterus Indicus Capite nigro.

EDW. AV.

II. T.

;,;.,

EN

ZJELDZAAM EV O G &VmW ':|43

$!l heeter Landen in de Zudelyk,;<Jeelen van Enrop5komt, en vaii?welken ALDROVANOUS de Ierus Plinii paaktveeJgelykheid heeft::' doch- ik heb den xnfyd tt
ondercheiding de 2fydrtkoppig gehten , alzo d ander den gheelen Kop.gel
heeftj| uitgenomen een ovarte Sfreek, die wederzyds van den hoek des: Beks naar
de Oogen loopt. In deeze fcyn de Dekveders. der Wieken wart, doch aan den
iiynen geel. Het Lyf is, in beiden, t'eeriemaal geel, en fcy koien beiden in Bengale voor, weshalve fcy ook beiden den naam van Indifche mgen voeren. Die het
! ondercheid tufchen den een en anderen begeereri te zien, zulieft genen in WILLOUGHBYS Ornithologie , bladz. 198, onder den naam van Wielewaal zeer wel*
doch ilegter by ALBIN voorgefteld vinden, in deszelfs Vogel-Hiftorie, het Derde
Deel, pag. 19 j alwaar hy hem den Bengaalichen Geelvogel noemt, doch welken hy,
volgens zyn eigene bekentetiis, maar uitgeichilderd heeft gezien. Myne Aftekening
Van deeze beide Vogelen, heb ik naar ht Leven en volgens volkomene Ofigineeleri
gemaakt. De hier voorgeftelde Vogel zal, zo ik geloove , den Liefhebberen iii
dit Wereidsdeel geheel niuw zyn. Ik heb in gene Natuurlyke Hiftorie of Reisbeichryving eene Afbelding of eenig Berigt van denzlven gevonden.

f : ' Sfe> ;l P'-'-^fA- A .f 1 L, I ;# ' "f;


De Tfftt Amikcidnfche Kaanvogel (^)*
JDeeze is byna zogroot a!svde gewoone Kraanvgeh Hy heeft den Bek brin
en zes Duim lang, aan\ End, zo wel^S^||is ond^, aan den Rand, ongevaar
een half Duim lang* met Tandjes tiitg^ieder^ In de bovenfte helft der Snebbe
loopt* van den Kop af tot over de helft, eene diep eIHe^e toefl De Neusgatn
teyn zeer groot. Van de Oo^ft^gaat, ichuinsnaar<||n Hals toe, een breede witte
Streep, doch anders is de Kop bruin. De I|rui4tfs als Eelt zo hard, en met ftyve
fcwarte. Haairen dunnetjes bezet,fdie *er plat ;n zo y op leggen* dat de Huid kaal
chynt te zyn, van eene roodg^^|VleeichkleucS Agter aan den Kop is een Toupet van zwarte Vederen. De grote Slagper^p#yn zwart, de overige Vedefen
van 5t geheele Lighaam wit.
p
Deeze Beichryving heb ik opgemaakt liaar een geheel Vel van deezen Vgel,
3
t welk my vereerd werd; door een Indiaan , die zig daar van tot een TabaksZak bediende. Hy berigtte my tevens, dat zig deeze Vogels in 5t begin des Voorjaars aan deRivieren, naby de Zee, zeef overvloedig ophielden, en in de Zomer
Weder naar \ Gebergte begaven. Naderhand werdt my \ zelfde van eenen Blanken
verzekerd, die 5er nog byvoegde, dat zy een luid Gefchreeuw maaken, en dat hy
deeze Kraanvogels aan den Uitloop der Savanna, Aratamaka en andere Rivieren omftreeks Sint Auguftyn, doch noit zo verre Noordwaards als het bewoonde deel van
Karolina legt, waargenomen had.
De Snaphacm-Kgel Boom (*).
Het dikfte deel van den Stam deezes Heefters is zelden dikker dan het Been van
een Menfch. Hy heeft gemeenlyk de hoogte van vyf Voeten, maarichiet zyne

\ (so) Grus Americana alba. CATESB. Carol I. T. 75.


EDW. AV. 132. T. 132. BRISS. AV. V. p. 382. Ardea
Americana. LINN. Sy. Nat. XII. Gen. 84.. Sp. 5. Syfl.
Nat. X. Gen. 7. Sp. 5. Nat. Hi. I. D V STK,

Tak

"

bacfe. 190.
(*) Prunus Buxi folitf cordato, Fttiftu nigfo rotim*
do. CATESB. Carol I. T. 75.

L 2

VERZAMELING

VAN

VOGELEN.

Takke digt aan den Grond, die zig vry ver uitbreiden. De Bladen 2yn 5io ftyf al
*3e Bladen van Palm, en hebben ook dergelyke grootte, met eene uityding aari
^t End. De Befln hangen, aan de kleinfte Takjes, aan Steelen die maar een half
Duim lang zyn. Zy zyn Kogelrond, wat grooter dan een zwarte Kers of Kriekj
l>kauwagtig zwart, en bevatten eenen enkelen Steen.

Tat. I

<uuzrl<r ul istts. d-ecttv.

Birteo cmeretLS

er ajcMuriee x?uf]c
-it air.

J^^iL.Sea^manrt' jctiws, et- petul. ^7<rrmw,

La Bttze C en bree

te

i-. ^ !..

^:
mrprfarbegVfjtpaiie

Tat.n.

SIS' ' - 'S'.^^^fe^^'*" " '


J^# Setytfutnn,fiulps. et qcetU.'Mrmt,

Hirttndo purpure L.

L%u?vu^riunL. Sac. Caes. tAiajezdis.

WS

Martinet couleur ae pc^irp re

TaVm

er tt,etj emite rotjtcj-trauue Jcmnf > ex

es<6s?r-.

n*rLJ?i*tf. Sac. Caes. <Mafeshzis.

Lanius fulytts criftatus

~N 3.M7l,

J*dl +felu77nann,

xups, or &naa, ,

LSL Pie- Griecne -Rouiffe. A upee


?

er mit entiben

^CM-CU

Tah.W.

cat/le jjraurj baects TUOTIS ,

Mi

^Ca&fbtr as&i/zts. dearv.

Mufoapa criftata venire luteo

%~4L, Jeturmanrt Jena?s,

N4 mmi

eir^cua^.^frrtmi,

Leg preneur deMouckes hupp

TafcV.

er rletujte etmfaDer.

Cibm, ^Lrtt/w. Sac, Caes. .ALtieit,

Lantus minimus.

MM

Lap etite Pie - Grieche.

^^41 JeJurntartrv epeusd', '^V^rtrni^raae


*crrtIPrzv. Joe. s.saajeftxtr*

Mulcicapa Nigrefcens

Preneur de Mouches noirtre

Tab .VII

er h)wn%c\ye^tm0)e.r xnxt dem cytfeffWtcten 4$cfomtr&*

J/L^eltaTTva^ttv Jeito*, e- gema. .

ycduarf u im/* Mart.

L anitu, caud forcipata

N..7.J22&Z

La Pie des Indes, a qtieue fourclme.

~f?e.v lettte frct^e $lte(ymeier*<>per rvtQtuai&e ^Itectenecrjer.

Tat .VIII

drear butrv fitzefurribus ear -fvh&n&TVj

Jz. Caijby a,l vi*/, dein

Cum, J-rus. Stic. aas. ~/tus{r.

MufcicapsL fufca.
PetitPretieur deMouckes b run

N.. 8.SF2&2.

Mucicapa o culis rub ris.


"Preneur de Mouches atot^yeux roure?.

Tab. DC

oduards a.d vas. tris.

^ucultL fulvixs, maculattus.

BT

tiro ft aenecvte lucnmef.

Junv^Prtv. Sac,Caes, tAtafeadzi?

StSfi jehnrutnrv cuips, tir gevott,

Le Gi* an a Cernete tachet

Tab.X

*s. Set^nuzna. Jculps. et ecuJct

Mufeicapa Corona rutra

ienv '^nru/. Sac .Cae^.^/aferazi^ ,

Le Tyr an

Tat) .XI

er (oPctre tttfctatttcfje otcrctucf.

JA^t&**' /"fa s- ^^cu^' rfeCtcrrv^R^y- Sa^c , C oes, ^Adj s:

CUCILTUS

In da cut mjrer

LaCcmcou. noir oles Indes

crthe \lte^enftecffer.

Muicicatpa Rubra.

N?. M3L.

Tat. XII

Preneur de Mouches Rou<r

Tab.Xffl.

Grmte adQett tn&tamjdje (tucmuefer prcume

J,*/H.,Sturma*av Jeucps. et~ excuJL, $/<rrtme?a'ga&

Le Coutccru brun et tachet.


CWtiWs Indern ,fufcu* | maculatus ;\

TS115MIU.

Tab.xiv:

tALai&'hy aZims. dean .

ParuLS Crt&tu

Jti/tSeagmanrt, /cuirs, etreud..

N.. i4fjzfl&u:

JVIeXan<re liuppee.

Tab .XV.

>

Mm

(X\X\

&sm

C.dutrdj ad im/, dehn.

Otixs Amne anus

*/U Jcktrmanrvjaupj. et- epeud .

1ST.0. 3SM1IH.

Le Dtxc :

Tat .XVI.

Raru uropygeo lute o .

N JUllaL.

Mefanjre au croupion Jaune

Tab.xvn.

teyoffie tuet

-salas**

.-

S^^s

i ^ dutrLs

uL -WAS, Le-hTis.

Aluc albtxs. clitJLnitxs

Cum^Fnu. Sac. aej, Jjefixu?.

J- dL Seka-manrv Jculps. et etuadr rffartnF.

Le grand Hibcrw blanc

te t3rommtjcne Jtete*

<Arr tJmmujxerurus aunsj

Is.

S"!

11
Mm

mrn--

"'
'$&#*

Partis B aliameafis

Mefange deBabam'

Tab-XIX

Ifetteoue l

J1. s., Sea^mawt f cita?s. et exeuc.

. dtucnLr ad I/TV , Ucttv >


Gwrv'Trw. Sac. Caes, tSUtrnzduf.

Ului a, Accipitn af finis

Le petit Faux on Chouette

Tat). .XX

unv'^P'rtv. Sac. is> ts4uifeueus

M^LtSluftrtann, jcujps. et- cua,. ftCrtmb.

iVLefan<re aix Capitcnon nqir.

Tab.XXI
er-BCJ-^aof- DBt, ober feme (UtispeCcer

G. 'ctHJzrdj' u isw, un,,

C ap ri mu rtts minor ,^zz 22 csmus.

CurrCPrw. Sac. z&$. ytiaje/urtij


N. J ffllJwL

S, i/fl. cfelupfuittrijcutp'j\ et eveud..

LeWliip-poor-Tvill, on Petit Tette-ckevf.

xctratertmete

<^.Cayhy ad -vus. dean*'

Paru amne aniw lutefeens

Cutfv'^Prvf. Sac, Caes, /iaf/iauf.

Tab. XXII

J*/,tfeaanttnn, /cubs et eretuL .

<re trttne de l'Amrique.

/-

f-ri

Tab. XXIII

te CJraltltlche

'A

ter -%^ou-can aenant S

f.^fl. .SeLmvamv txntd.^^n'tmleraa^ .

-auarls ad- -vw, dhrt"

Cu^iTPrit^t Sac. Cats.thyest-.

Pica Brafilenis

L e Toucan ou la Pie u Br el

Tab. XXIV.

e amencantpepfUfe mtt

4 ute/hs ajtts>, deiv.

Parus am erie anus uttur er lute o .

C-u*rv'T*rtv, Sii&f. J&eshUu .

1$.4 MTfed

1' A

iVLeiang'e de 1 Amrique a la g*org*e jaune.

I'at.XXV.

lrauTODTttter (twiutltieeryt-.

eUutrd/f vil vw, dehn

CtmuPrnntSac, Caes. Jbqefbtw

Pieus,viridi,capite cinreo

L, e Pic vert, tte grife.

XXVL

Parus luteum

M. efanjre jautne.

T$m~6M'lfcl.

TakXXVlI.

t-T

chtpar^e und nmje cnmet(cne ^paan mtt emer Brame

; ezeud.

/
icnv~2irU>, Sac, Cctej<Lueft.
-rw alian
'~c ' del,
11 v^h-iii'iSot^et
nv^^J^^^5^^
' T
J^erh.
blanc, a/w

cum. oem.e.3L , colare xulrv.

N <7MlfwL.

1* Femelle \

laKxxvm

htm, TT*>, Sac, CaJ, .lafejtivtr,

Parus frinpilaris

TX?.2SM7Al.

Jiefang* e -Pmfon

Tat. XXIX

iger ci)iue(i(cije^^ttianem)fau.

aunt j?Vw, Sac, Cats. tAtateJ-b&tzsS

i nalianm, alis et catida;oculatis

s *s% Sehomanrv jctup, et etzctuL

Le Paon-Phaifan de la Chine

as y5o Itbrttcr) ett +\^untrtiv0<xiexv


S'

2. %. SeuoTTiJpmi fculp, et earcua,.

^.Ca&'by' al iff, Marl

Ctent'yrk'- Sac. as. */%afeftxa

MelWora avis carolmeniis

Tab. XXX

L e Colibri

Tab.XXXI

tduards aJ, w. deUn .

karL^h^tt/ Joe. Ca. jaofe'hdts


j *
J^ali anus/varus colorlbus iplendLidtJLS.
~N 33.JB7<.

V. Jecurniann. culp et vauL .

Le PKaifan belles-couleurs.

^r jrluofttfnavyev mt

Tabxxxn

Abu, frUa Mzencruv ferrcvba,, ftcrrlni j>entzpetzdt albir,


ta fp-cairv fyofctf FltJi,Fyt,Tb.US /i.

qreutl.

u.

Tab.xxxm

'te ^enne des 9aanenvfc


emenv^au-en ausSnna,

Foemellae preceaentium INP'petJ.

~N 33.fflle

L a Femelle duPaon-Pkaifan, de la CWe.

ich es ^tffhccx\woi7i>)iein

Tab. XXXIV;

tr Park, -4J-4 :

J%., Combi/ ul -vn/. del

Rutieilla Americana

TsT.. 3 4M^lmL I

L e Roffignol de muraille de l'Amrique

Tab

~&a& vc njupt^e J^ebnuhrt aus "dtr ^ffl&rvtarer

uucrds id istv, d&uti.

$^T?

htm Trw. SVC, Cues, suq efizchif.

Per dix ruffa, Africana.

"?. 3SMlXa:

j~ y Jecurrnottrv Jctupj, et ecctuL.

W&%

La Per eux rouge de Baroarie

r^Jas xlerne

Tab.XXXVI

^%%Ww MU,

Ruticill a jmmor mera


%

tit Rouge-queue noir

Tab XXXVII.

/duards ' #' isn>, cuurv .

CCS

WW flccftct c WajUmiju

-''/V.'-K'V

Vr o Phallus ' mm o r, dm ericantu

IztfivTrtt/ Joe.aj. Jgijiuttu? ,

N 37. Ml/ml

'

'

L e r an c olini t run-tSLC li ete.

Tab. XXXVI

arr.

ff*ejccucL,

<^ ^,

Ifpid su

N&8MIU.

Li-Alcyon

Tab.XXXIX..

&. dzutrcU cuLt/a/, Lean,.

L a<^*opus

as tpetie

^rtrhuhu

kartT'ra/.Jac.i^LeJ, ^Laepzcka.

J: ~4L. J'etzgiritatrL fciup', et&zcul

LSL

Perdrix blanclie.

raune

Tab. XL

alle *

-LS4 Ico^Ltb, M Sect, J.2,

ttrrt ^P-rtf Sac. aj, ^&/ta<?

Gallnula Americana

Le Rale del Amrique

TahXLI

Cr. maris Whw, dectru

Olis,:mas .

IsH. Seturtnamh fcuws, dr pauL .

&tnvJPrw. Sac, Cus, j^efixchj

-NT.^MTAel.

U Outarde Maie

($ c HH

er T^chre-ndibtv

ZyQ^arJh2uvrL- ateud, ,'Tvtrrmwtrotte.

~ zCtdzfby to. vn.v, culttv ,

Piuvialis vocrferus.

TaJb.XL'n.

CianTPrt^. Sac. Ccuj. <ALy'Jimu^ >?&&


mm-

Pluvieur Criard.

TakXLI

te ^ravvhemtt i

f duardi eul-iAv, Uzn,.

Otis foemellat

J^ Setzgrnartrv Jcutps. et epcua,;

N?.43 MBu.

L Outarde Femelle

<rh<7r ~77tuf,Urn^rfuais ccrrmt^dis


jtyrLforrtus once -jriAjmzizctz imiruc.
iis, flrrwus racanafs adzs.

-Z*^L Seaprnarm, fctihrs, et eudl.

^n CmcliLs '^cmeri /Vi 11.-p.

3XL

-N?.44M%.

Ail mette cle er.

Tat.xy.

te Suwe mtir^rerjeefteniet jYitctext

Columba, niaculatis triquetns notata.

^.^S.WIQ

LeR^eon aux taekes taangnilaires

cnxixncu) -tnoenico&itr

Tab.XLVI

'%^ahtymrtzm,'^Pi^^

Jl.Cbejpy ad vus, dJzrL.


IWL

Plio enicopterus Bakamenfis

^Pitf. S&c. Caf. atef-b \

H4wina.

Iy Juarruutny fculp, et epaul

amant.

TabXLVII

te :
braune tu5tantft?he ^-ube

Zsil SehimtartrL fctup, et qccu .

Turtur, IndicuS/fuTctL

L Pig* e on Dritn deft In aeg

Tab XLVm

J^U SekamanzvfcuJpj. et paid.

Caput rhoemcop te ri naturalis magmtudims .

ue Bec du Flamant de g-randeur natur elle

Tab .XXIX

, Eduards ad -tsw. delcrv \


' J.4i Jehmicrtfv 'ciup ettganid.

Icterus Inaicits^pite m<2pro .

Le Loriot a tte noire des Indes

iat> . L

*>H, Catahy

ait *w deixav,

Grits americana alo a.

J^'. J'ehamttnn, fe. et qeeuL

~N.O.MTkaL

Grite blanch e cLe.T Amrique

VERZAMELING
VAN

UIHEEMSCH ti ZLDZAAIVE

V O G ELE M
VI E R 'Df'D'''::E|E''JL

^i-WX'.^ L A A tf-L. BHBBflft I


)e kleine Spotvogel ($i).
Ik heb deezn Vgel de Kleine griomd, dewyl hy irny in lang fco grt met
voorkomt als de andere Spotvogel, dien ik it het Vafte Land van Noord-Amerika heb zien brengert, en van welken ik, zo wel als van deezen, Aftekeningen
heb. De Heer CATESB heeft 'er, in zyne Hiorie van Karolina (*), ook eenen
voorgefteld , dien ik'.vor den Groten houde. De tegenwoordige is van genen
bok daar in vrichillnde, dt hy aande onderfte Vlakte wit is, welke in de andere
een Jichtbruinagtige Aichgraauwe Kler heeft. Hier vertoont zig de Vogel volmaakt
yan Natuurlyke grootte, doordien ik hem in alle zyne Deelen aigemeten heb.
D Sneb is dun > tamelyk regt en donkerbruin. De Vogel heeft wederzyds*
boven de hoeken van den Befc, kleine, ftyve, donker Borneis. Van de Neusgaten loopt, door het Oog heen, een donkere Streep, en boven ieder Oog, van heu
Grondftuk des Beks af, een witagtige Streep. | Van boven is de Kop, het agterfte
van den Hals, als ook de Rug, AchgraauW, doch met eenig bruin gechaduwd
en daar onder gemengd. De zyden van den Kop, het onderfte vah den Hals en %
Lighaam, de Dekveders onder de Staart en die aan de binnenzyde der Wieken, zyn
wit en op eenige plaaten wat Roomkleurig gewlkt, Het Aichgraauwe van de
Nek en het Witte van de Keel, is op de zyden van den Hals geiprenkeld dewyl
die beide Kleuren door elkander loopen. De Veders der Wieken zyn meft van dergelyke donkerbruinagtige Aichgraauwe Kleur, als de middelfte Veders van de
Staart. Het Grondftuk der middelte Vederen van de Wieken is wit, de Tip bruin.
Eenige weinigen der Slagpennen naaft aan de Rug hebben witte Tippen, zo wel als
de ry der Dekvederen naaft boven de Slagpennen. De witte Tippen naaft aan de
Rug zyn de kortfte, die naaft aan den Buik zyn langer, en hebben ieder een donkere Vlak* De kleinfte Dekveders hebben eenige weinige kleine witte Streepjes
overlangs. De Rand van de Wiek is wit.. De twee buitenfte Veders van de Staart
zyn geheel wit: die daaraan volgen hebben alleenlyk de binnenfte Baarden wit, en
de overige Veders in \ midden zyn donker bruin. De middelfte van de Staart'zyn
wat langer dan die aan de zyden. De Pooten en Voeten zyn, zo wel als de Klaau*
wen, zwart. De Vingers ftaan op de gewoone wyze.
De Sehildknaap, T> WHITE, van Lincolns-Inn, heft my deezen Vogel, k
van Jamaika gekomen was, wel droog bewaard zynde, prefent gedaan. Zo ik my
niet bedrieg is deeze eigenfte Soort, door den Heer HANS SLOANE, in zyn Foiamm Turfus cinreas minor. EDW. AV II. T. 7g.
1 urdus mimus. BRISS. JV. IL p. 62. Avis polyglotta. WILL Ornith. 305. Turdus Orpheus LIN*.
yfi. Nat. XII. Gen. 107. Sp. 11. Syfi. Nat. X, Gen.

IF. DeeL

|R 8. Kleine Spotvogel. Mt, Hi. 1. D. V. St.


bladz. 489
| | (*) I.D. pag. 27. Zie de LIV. Plaac in het Tweede DQQ] van deeze Verzameline.

46

VERZAMELIMG

VAN

UITHEEMSCHE

re naar Jamdk S Vol. II \ Pag. 306. Tab. 2*6 feefchreeven en afgebeeld.


Daar is 00k een Berigt van twee Soorten deeper Vogelen uit het Werk van HER.
NANDEZ getrokken, dit men in h Engelich vertaid kan viflden in de appendix
van WiLLOUGHBYS Ornithology, pag. 385- Aldaar worden zy Poliglottos en Tzau*
pan geheten. Zo iemand begeerte heeft, om deezen re vergelyken met den genen,
die ikoaderftel de Grote Spotvogel te zyn; hy kan hfet Werk van den Heer CATESBY, op de aangehaalde pkats, nazienj ai waar hy daar van een gede Afbeelding
en belchryving zal vinden.

p" ^^^^S:-^SP L' A A T . "LH. - - , e BImutoe Reigr Wn Karolina (52)*.


Deeze Vogel weegt vyftien Oncen, en is wat kleiner dan een Kraay. Hy hdeft
den ek blaautf, doch wat donkerer naar de Pnt toe. De Oogkringen zyn geel.
De Kop en Hals ipeelen in *t purperkleurige, doch voor *t overige is hy Vlkmea
blaauw. De Pooten en Voeten zyn groen. Aan de Borft hangen lange fmaile Veders, hoedanigen ok agter aan den Kop zyn, en deeze hebben de langte van eeri
Voet. Dergelyke Vederen ftrekken zig 00k vier Duimen over de Staart heen, die
een weinig korter is dan de toegelagen Wieken. Men vindt niet veel vari deez
Vogelen in Karolina : 00k worden zy 'er zelden, dan in \ Voorjaar i vernomer.
Van waar zy komen en waar Zy broeden, is my onbekend.

- %

^ :3?i " ^S '.I 1

'^^^M-'^t^ : l"\.r

De groene Indiaafibe Vliegenvanger (?3).


Deeze Afbeelding vertoont het Vogeltje in de Natuurlyke groott. Het is 'er em%
dat tot de Dunbekke behoort, en dus van de genen die gewoonlyk Infekten eeten*
Het heeft dein ek zwart of donker, by den Kop een weinig naar ?t Geele trekkende, en iets of wat nederwaardsgeboogen. De Kruin van den Kop, endebovenz^de van den Hals en Rug, zyn van eene vry donkere Groene Kleur: de St uit en de
bovenfte Dekveders vb de Staart zyn wat lichter groen. De zyden van den Kop
de Keel, Borft, Buik, Dy, en de Dekveders onder de Staart, zyn Geel, met
Groen een weinig gewlkt. Aan den Kop en aan de zyden van den Hals, verfmelt
het donkergroen van de boven- en het geel van de onderzyde, in malkander. De
Wieken zyn donkerbruin of zwart. Eenige Slagpennen hebben den rand der Baarden
geel. De eerfte en tweede ry der Dekvederen, boven aan de Wieken, hebben
witte Punten, waar uit, aan'r bovenfte van de Wiek, twe witte Streepen ontftaan.
Binnenwaards zyn de Veders der Wieken wat helderer dan aan de buitenzyde. De
Staart isr even zo donkergroen als de Rug. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn
donkerbruin of zwart.
- Ik heb dit Vogeltje den Heer DANDRIDGE te danken , wten het, benevens anderen, uit Bengale toegezonden was. Alzo ik geene beichryving daar van heb kunnen
vinden, dagt ik dat deszelfs Afbeelding den Liefhebberen niet ongevallig konde zyn.
TA?

U ADdfi-T S&IT: Cr

L T 7tf W

K -

'

IM

Mufcca a fndca

S ED*. AV. II. T. 75>-

*r ZEL DZ A A ME V O G ELEN,
D Engelicl^ Vogeljes, dieser *t nate mede overeenkomes, fcyn het Gbittihaai^
je en een klein ged* Vogeltje, dat nog geen naam heeft, zyide van den Btssr
WILLOUGHBY, in zym rtmbabgy r pag. 227, 228, bechreeven. Het myne krnt
met het eerigemelde in Kfeur en Vlakken der ^idken overeen, doch 5er ontfe^eekt
de Gotegeele Sftep op den Mop aan* zynde daarentegen bet Lyf heiderer ran
Kleur en de Staart langer. Met hat andere, dat op de Wieksn feene Vlakka fefefi,
komt het nog mimler overeen. Het iiyne chynt ook byna de felf grower te zyn
dan n van beiden. Ik geloof dat het behooren sal tot het Geikgt van die Vogeflies, welken WILLOUGHBY, in zyn Ornithology, pag. 2*6, Vygefl-eeters (Becca-%
go) tytelt y die gelyke Geftalte en Gtrootte hebben, doch van waken geen 20 !
Qten is als het hier afgebeelde.
%/'

'Vfl' '

:1|

P L A A Tf;-_ LIV. f ;

;
:

\f

!Eh khine witu Reiger van Karolina (f4)*

Deeze Vogel is ongevaar zo groot als de voorgaande bla&uwe Reiger. 2*yne Sn$&
is rood: de Oogen hebben geele Ringen: de Poote en Voeten zyn groen: de
geheele Pluimagie is wit. Hun Voedzel beflaat in Viche, Kikvorehen, enz. Zy
onthouden zig*, gelyk andere Reigers, aan Ri vieren, Meiren erhMoerafln. lkge*
loof wel dat zy in Karolina broeden \ doch heb *er nook eenen in de Wkter gezien
Heeeragtige khaawgroene Ketniia, met Ahornbooms Bladen en J^leefchkleurige
Bloemen (*).
DitGewas maakt gemeerilyk vericheide Stammetjes van vyf Voeten hoog, met
Hreede, uitgeineeden , Wollige Bladen, gelyk die van den breedbladerigen Ahorn*
boom, met zes Inihydingen. De Bloertien groeijen troswys aan h end van den SteeL
Zy zyn bleekrood, met vyf Inihydingen. De Vrugt is rond en geribd, bykans zo
groot als een grote Hazejnoot, em bevat veele kleine zwarteZaden* Het groeitrtusichen de Rotfen op de Bahamaas-Eilanden.
i|Wc'-5'^::

'"

P L AA T ' LV. .;/-*. V;|fr:

Het kleine Amerikaanfche Koodaartje ($5).


De Afbeeldig fielt dit Vogeltje in zyne Natuurlyke grootte voor. Deszelfs Sneb
is regt en dun, maar van den enen hoek des Beks naar den anderen wat breed, van
Kleur donker, naar den Kop toe bleeker en aan de Tip zwart. De Grondfteun van
de Bovenkaak heeft wederzyds zwarte Haairtjes of Borfteltjes. De Kop, Hals en
Rug zyn zwart j zoookde Wieken aan de bovenzyde , uitgenomea het begin der
Slagpennen, dat Oranjekleurig is; doch de kleinfte Slagpennen, naaft aan de Rug .
zyn t'eenemaal zwart. De zyden des Lighaams , en alle de Dekveders onder aan
de Wieken, zyn hoogOranjekleur* Om dat dit een van zyne grootfte ichoonheden

I. (54.)
- rdea albaIminor Carolinenfs. -CATESB.
fcf

Carol
I T. 77. rdea alba Rotro Pedibufque viridibus.
BRISS. AV. V. p. 435. Ardea aequino&ialis. LINN.
%fi. Nat.Xll. Gen. 84- Sp. 25. Syfi. Nat. X. Gen.
76. Sp. 19. Witte Reiger. Nat.I$. I. D: V. Smfc,y
b]$dz. m Doch LiNNiffiS' itelt de aanhaaling twylagtig.
(*) Ketmia frutefcens glauca , Aceris majoris folio
iongiore, ferrato, Flore carneo. CATESB. Caro!. I.

I T. 77. i -

' " Sf

(55) Ruticilla minor Americana. Epw. Av. II. T.


8. Serino affinis Avicla, e Croeeo & nigro varia
SLOAN. Amer. II. p. 312* RAJ. AV. 188. Mufcicapa
Ruticilk LINN. Syfi, Nat. SEL. Gen. 113. Sp. 10.
Motacilla Rudcilla. Syfi. N?t. X. Gen. g> Sp. 15.
AmerikaanfchqRoodaarc. Nat. Hi. L D. V. Stui,
bladz. 577.

M 2

4S

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

is heb ik het Vogeltje in dit poftuur afgebeeld. Het Zwart ftrekt zig van de Keel
een tfompe Punt op de Borft uit5 en van daar loopt lngs den Bulk een witte Streep,
welke allengs breeder wordtj zo dat de Schenkels en Dekveders onder aan de Staarfc,
geheel wit zyn > uitgenomen eenige weinige zwarte Vlakkn aan het agterile van
het Lyf. Wanneer de Wieken geflooten zyn, vertoont zig nogthan* vry veel Oranje aan de Borft. De twee middelfte Ve'ders van de Staart zyn geheei zware, alle de
iyd-Vederen Oranje-kleur aan | beging doch aan de Tippen * zo wel ais de Pooten,
-Voeten en Klaauwen, zwart.
De Heer COWEL, Heelmeefter in de Lombardftraat > heeft ftfy begunftigdmet
?
een gezigt vn dit Vogeltje, 't wek hy, met eenige anderen, Van Jamaika bade
ntvangen. In de Hiftorie van Jamaica, door Sir HANS SLOANE* vond ik 'er we
een befchryving doch geene Afbeelding van; naamelyk, in \ II. Deel, bladz. 3i2>
onder den naam van mar een Kanarie gelykend^ zwart en Saffraankleurigboni g
gelt je. De Heer CATESBY heeft 'er, in zyne Natuurlyke Hiftorie van Karolina, ia
\ I. DEEE, bladz. 67, 00k gewag van gemaakt, en 'er een Afbeelding van gegeVen (*). Hy zegt : dat deeze Vogeltjes zig in digte Boflchen van Virginie onthouden, lautende zig alleerityk by Zomer zien, en dat de Wyfjes bruin zyn. Hy noemt
hetzelve Roodfiaartje, en, dewyl my deeze benaamiiig zeer eiged vorktoarh, H
ik hem hier in nagvolgd. De Heer SLOANE hadt 'er geen Engelfchen fiaam aari
gegeven. Aangezien het een Trekvogel fe in Virginfe, geloof ik zal het op Jamaika 00k zodanig zyn, alwaar het miflehien 2yne WinteHcwartiereri houdt: doch hier
Van heb ik geen Berigt gekreegeti. Deeze Plaat was reeds gemaakt eri mn met A
zetten ver gevorderd, eer ik my herinnerde, dat de Afbeelding zig in 5t Werk van
CAT^ESBY bevondt: anderszins zouik dezelve agterweg hebben gelaten; doch niettemin zal myne moeite, zo ikhope, niet geheel vrugteloos zyn,. aangezien 'er veele begunftigers zyn van dit myn Werk, die de Natuurlyke Hiftorie van den fcteei
CATESBY niet gekogt hebben (f).
Geelgefireepte zwarU gerekte Kapel (). j
if! De Kapel, hier afgebeeld, heeft my de Heer P. COLINSON ggvefi. Zy was
van Montierrat uit de Weftindin overgebragt. Zy heeft van boven geen andere
Kleur dan zwart met geele Streepen, uitgenomen twee kleine rode VJakjes, die
op ieder van de kortfte Wieken, digt aan het Lyf der Kapel ftaan. Op de oftderife
Vlakte vindt men de zelfde Tekeningen, doch, in plaats van geel zyn dezelven vuil
jRoozekleur, en de Grond of het zwarte deel is van nderen insgelyks vuil bruin.

"v:'"iM::--''

f. PL A AT

LVL

, V '" "."./'

Amerikaanfch Roerdomp (?9).


Deze s wat kleiner dh onze Engelche Roerdomp of Butoor. Zyn Bek is vier
Duim lang, aan End en boven zwart, van onderen groen. De Oogen zyn groot,
hebbende Goudkleurige Ringen en ftaande in een groene Huid, die dezelven omringt. Het geheele Lighaam is bruin, met eenige witt Vederen daar onder ge
mengd. De Rug is donker, de Borft en Buik bleeker van Kleur. De meefte grote'
Slagpennen zyn wit getipt. De Staart is kort en Loodkieurig : de Pooten en Voeten zyn geelagtig groen. Derzelver buitenite en middelfte Vingers zyri door een
Vlies
(*) Zie dezelve op Plat XXXIV, in het voorgaande Derde Deel van deeze Verzameling, bladz. 28.
(t) [Mydunkc echter, dat het tegenwoordige van
dat van CATESBY aanmerkelyk in Kleur verfchilt, hec
welke inderdaad een roode Staart heeft, waar van hier

niet gefproken wordt.]


() Papilio Heliconius Charitona.
XII. Gen. 231. Sp. 65.
(56) Ardea ftellaris Americana.
T. 78

LINN.

Syfl. Nat.

CATSSB.

Carol I

::.|g

N:|Z

E L D Z A A M E'l V O G E L E N. a

Vues met elkander verbonden. Aan de binnen - zyde is de middelfle Vinger Zaagswyze gekarteld.
Deeze Vogels onthouden zig aan friiche Beeken en Meiren, in de hoog en ver
van de Zee afgelegene deelen des Lands.
g
P

LVIL

Het zwart xvit en rood hont Boomkruipertje (57).


Dt aartig klein Vogeltje is, wederom , in zyne natuurlyke grootte voorgefleld.
lk heb hetzelve een Boomkruipertje genoemd, om dat het, ten aanzien van de gedaante zynes eks, met onze Boomkruipertjes overeenkomt; zynde dezelve nederwaards geboogen en zeer ipits. Hy heeft een zwarte Kleur, en een wyde gaaping,
itrekkende tot onder de Oogen. Van den Bek tot aan het end der Staart is de bovenfte Vlakte, donker zwart, uitgenomen eenige heldere Scharlakenroode Vlakken,
van welken de eerfte een weinig agter den Bek begint, en het geheele bovenfte gedeelte des Kops, van heteene Oog tot het andere, beflaat: de tweede is regt in de
Nek: de derde kruift het midden van de Rug: de vierde en laatfte bekleedt de Dekveders van de Staart. De Staart en Wieken zyn geheel zwart. Al het zwarte is
zeer glanzig en peelt in 't donkerblaauwe. De geheele onderzyde, Keel, Borft,
Buik, Schenkels en Dekveders onder de Staart, zyn wit- de Pooten, Voeten en
Klaauwen, zwart.
Myn Vriend, de Heer DANDRIDGE in Moorfields, begunftigde my met een gezigt van dit fraaije Vogeltje, ?t welk hem van Bengale in Ooftindie, netjes opgezet, zeer wel geconierveerd en frich van Kleur, was toegezonden.
p| Het diihbeld geaarte blaauwe Pagetje (*).
Dit Kapelletje heeft het Lyf, de Pooten en Sprieten, zwart; de Wieken zeer
fchoon Hemelfchblaauw. De bovenfte zyn aan haaren uiterften Rand, en aan het
End, zwart gezoomd, doch de onderften alleenlyk aan den uiterften Rand, hebbende ieder aan 5t End een ronde zwarte Vlak, agter welke zig nog een zwart Streepje vertoont. De vier Staartpuntjes zyn donker en aan 3t End wit. De onlangs
overleeden Heer Will. GOUPEY, in Surryftraat, heeft my een Doos met Infekten
vereerd, onder welken 00k dit Kapelletje zig,bevondt, doch hy kn my niet zeggen , van waar hetzelve kwam (f). Aan zyne onderfte Vlakte is het donkerblaauw
met bruine zoomen, hebbende 00k by de veertig onregelmaatig ronde zwarte Vlakken, van welke ieder met een fyn bleekerblaauw Streepje is omgeven.
ssss

im$

P
' ;

. - -,

LVIIf.

..'Il De Amerikaanfche gekuifde Roerdomp ($8).

Het Gewigt van deezen Vogel is anderhalf Pond.


(57) Certhia minor, ex albo, ngro & rubro varia.
EDW. AV. II. T. 81. Certhia Bengalenfis. BRISS. AV.
III. p. 663. Certhia cruentata. LINN. Syfi. Nat. XII.
Gen. 6s. Sp. 17. Syfi. Nat. X. Gen. 5g. Sp. 4. Bengaalfch Boomkruipertje. Nat. Hifi. I. D. IV. SIUK ,
bladz, 429.
(*) Papilip Pebejus Marfyas. LNN. Syfi. Nat. XII.
Gen, 231. Sp. 223. 'Syfi. Nat. X. Gen. 203. Sp. 149.
\Nat. Hifi. I. D. XI. STUK, bladz. 361.
(t) [Wy weeten thans zeer wel, dat deeze Ka*

ir. Deel.

W^^^^^^^

Zyn Bek is grof en wart:


de

pelletjes van Suriname en mooglyk 00k van elders


uit de Weftindin, afkomftig zyn.J
(58) Ardea Scellaris criftata Americana. CATESB. Ca*
rol. I. T. 79. Ardea crulea. SLOAN. Jam. II. p. 314,
T. 264. f. 5. RAJ. AV. 189. Cancrophagus Bahamenfs. BRISS. AV. V.p. 481. rdea violcea. LINN. Syfi.
Nat. XII. Gen. 84. Sp. 16. Syfi. Nat. X. Gen. 76.
Sp. 12. Krabben - eeter Nat. Hifi. L D. V. Stuk,
bladz. 207,

I VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

d Obge yn zeer groot, mtpuletde, en hebben roode Ringen, ynde met


eenegroene Huid omge^en. De Kruin van den Kop is, van het Grondtuk det
SfkWe af, bleekgeel, en eindigt in een Punt, n welke drie of vier lange witte
Veders nederhangen 5 zynde de grootfte zes Duim lang. Vertoornd z^nde rigteff y
deeze Veders in de hoogte. Van den hoek des Beks af loopt een breede witte
Streep lngs de zyde van den Kop, die voor \ overige blaauwagtig zwart is. De
Hals, de orft en \ Lyf, zy donkerblaauw. De Rug heeft zwarte Streepen,
tuchen welken zieh ook wat Wits vertoont. Uit het bovenfle van de Rug kornea
veele lange imalle Veders voort, welke zig over de Staart uitftrekken , en waar
onder eenigen zeven Duim lang zyn. De grootfte Veders der Wieken zyn bruin
en peen in het blaauvve. Hy heeft de Pooten en Voeten geel.
In Carolina laaten zig deeze Vogels in de Regenmaanden zien , maar op de
Baamaas-Eilanden broeden zy zeer menigvuldig, in de tuchen de Rotien groeijen^ fichagien, en de Inwooners leggen zig veel toe, om dezelven tevangen, en
maain daar van hun gebruik, dewyl de Jongen een zeer lekkere Spyfce uitleveren.
Zy onthouden zig op iommigen van dereze Rotzige Eilanden in zulk een menigte
dat twee Man, die dezelven, op het Geboomte en de Rotien zittende, vangen in
weinig Uuren een van hunne Calapatches of kleine Booten daar mede belaaden kunnen: want, al zyn zy reeds byna voIgroeid> vliegen zy doch niet ligt daar af. De
jBaifmers noemenze Krabbenvangers, doordien zy voornaamelyk op Krabben aazen; doch niettemin zyn zy aangenaam om te eeten, en maaken in \ geheel niet
naar Viich.
'^^ITPif 'M'Mieeragtige Lobelia met Porfeleinbladen (*). -- *W;:~
Deez Plant groeit gemeenlyk vyf of zes Voeten hoog. De Bladen zyn, ten
aanzien van hunne dikte en grootte, de Bladen van \ Porielein niet ongclyk. Aan
\ end van een Steel, die uit de mik van een Blad fchiet, zitten drie of vier eenbladerige Bloemen, welke in vyf pite Punten verdeeld zyn, en eenen gedraaiden uitFaards hangende Styl hebben. Deeze Bloem heefc het byzonder aanzien, als of
Zy een Pypje geweeft ware, dat tot onderen toe opgefpleeten en uitgefpreid was
geworden. Op de Bloemen volgen ronde BeTen, die zo groot als zwarte SleePruimen zyn, en een Steel bevatten, welke met eenen gladden zwarten Huid overtogen is. De Plant groeit in veelen der Bahamaas-Eilanden, op de Rotin die aan
den Uever itaan.
Sfc

&&0aS9i!QSS$9^^

LIX.

^S^P^fe..!

De grote Gouchink ($9).


Niet weetende welk een naam ik aan deezen Vogel zoude seeven wiens Vaderland my onbekend was, 2o verkoos ik eindelyk L bovenCen' Tadeln
/ fn GuUtmk f niSermaate, wegens de dikte van zyn Bek^ dee Kleur Z!^
van 2 rn
Keel
eri
Bdflt,
Mwt
!*>"
Hv
k
ftw-t*
A* M .
1
1
rS
3
C
n
ls
ftler
lw
r
r^i

D
Y
v
>
y
m
de
Natuurlyke
erootte
vooro-pftplf
T
De ek is naar den Kon tnp VPABUTL A:U
L
6 " vuorgeiteir.
aen ivop toe redelyk dik, van boven een weinig krom, en loopt
in

fo,io

P31t ^' All - SP N


trneni. LmB'Sp. Plant. II. p i7
^pJ.Rbiep fufca maoH EDW % f%i

htans. Tanagra militaris. LINN & wtYTW

KardindL Nat. Hi. I D. V. Stak, bladz. 525.


Weet mec hoe dat
flftrim
'
en hier in't Hoogden
SFn ^m ^n Rooiftart hefe kunneo h't
mLbrengen, daar 't Engdfch woord Bull-Rncb niet*
de lranrra?- ^nalermi
.P00^ teekenc, en deeze Vogel
Sf ?
t rood ieft, en 'tFranook eenG
Sffi
/ ^"udviiik betkent. KLEIN
c
nem de btaie Atuerite&hfhe Vink gehetenj

jj.

.EN

ZELDZAAME

V,0 GELE N.^^B 51

in een pite Punt uit, zynde geheel en al wit van- Kleur. De Kruin en de fcyden
vanden&op, de bovenfte Viakte van den Hals, de Rug, Wieken en de Staart*
*yn alien doflkerbruin of zwartagtig , maar alle de Veders zyn ligterbruin gezoomd,
foet\vlk een artige mengeling formeert. De Keel, de onderile Vlakte van den
Hals, de orit en Buik, zyn heerlyk icharlakenrood. De Schouder van de Wiek is
van dergelyke Kleur, die lngs den Rand, met een klein Strookje, nog wat neder\*&ards loopt. De onderte Vlakte der Wieken is donker, de Dyn, het Onderlyf
ende Dekveders onder aan de Staart, hebben eene zwartagtig bruine Kleur. De
Staart is kort naar het Lyf te rekenen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn ligt
bruin. Aan ieder Voet flaan vier Vingers in de gewoone rigting.
De Heer BLEW, Bibliothecaris van de inner-Temple te JLonden, fereerde my
deezen zonderlingen Vogel, benevens eenige anderen: doch dewyl dezelven in vericheide handen waren geweel, eer hy ze in bezitting hadt, kon hy niet weeten,
van waarzy kwamen., Ik ben van denkbeeld, dat, Amerika zyn Vaderland is, alzo
3
er vericheidene onder.de gemeiden waren, die ik vaft weet, Amerikaanfche te zyn.

' J- '

"S P L.. A A T

LX. I -^^^^^^

De kleinfle Roerdomp (60).


De Sneb vam deezen Vogel was, van den hoek des Beks tot aatf'feyn End, wat
meer dan zes Duimen lang en tevens zwart, uitgenomen een gedeelte van de onderile helft, het welk geel is, zo wel als de Oogen. De Kruin van den Kop is met
een Kuif van lange groene Vederen bedekt. De Hals en Borfl: zyn vuil bruin rood.
De Rug is met lange, /malle, bleekgroene Vederen gedekt \ de groteSlagpennen der
Wieken zyn geheeldonkergroen, en peelen wat in h purperkleurige, terwyl de
overige Veders der Wieken glanzig groen, en bmmigen daaronder geel gezoomj
zyn. De Pooten en Voeten zyn bruin.
Deeze Vogels hebben een langen Hals, doch houden denzelven gemeenlyk inge*
trokken, wanneer zy aan de Oevers der Rivieren, op de Takken van de over ?t
Water heen hangende Boomen, geheel eenzaam, op haaren buk te loeren zitten,
dewelke in KikgDrfchen, Krabben e4feine Vichjes beftaat. Ik kan my hiet erinneren, een derzeWen des Winters geziem te hebben: weshalve ik geloof, dat zy uit
Virginie en Karoiina verhuizen en Zuidwaards trekkea
De Karolinifcbe EJJcheboom^ met fmalle nederbngende Bladen (*).
Dit zyn gemeenlyfe Boomen van midcMmaatige grootte en hoogte. Zy hebben
de Bladen aan beide Enden ipks. De Zaaden zyn gevleugeld, [als die der gewoone Eschen], en hangen troswyze by elkander. Zy groeijen in laage, vogtige Landftreeken.

if P

' /* w

T i LXi,i^^^^^^

^0^^3^)e kleine bruine Goudvink (61).


Ve bovenfte Afbelding ftek dit Vogeltje in zyne Naturlyke grootte voor. Het
chynt,
n(6o) rdea Stdhmmmm^u^T^.^Card. IT.
80. Cancrophagus viridis. BRISS. JV. V. p. 48$ T.
mg. 1. Arde^ Virefc^^MN, Syfi.m. XII.
Oen. 84. Sp. 20. $$. Nat. &$*. 76. Sp. 15. .Groe*!
n%|rb&^eter. Nat. Hi. I.D. V. STUIC. bladz. MM
( ) Fraxinus Carolinenfis , Foliis anguftioribug-, 1
utnnque acuminatis, pendulis. CATESU. Carol. I. T. 80/

Fraxinus Americana. LINN. Sp. Plant. II. p. 1510.


(61) Rabcilla fufca minima. EDW. JV.1L T. 83.'
fig. 1. Fringilla rubra minor. BRISS. M. III. p. 164.
Loxia biqqlor. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 109. Sp. 4.
Syfi. Nat. X. Gen. 96. Sp. 32. Tweekleurige Kernbyter. Nat. Hi. I. D. V. Stuk. bladz. 515.

N 2

52

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

fchynt, wegens de dikte en kortheid van zynen Bek, tot dat flag van kleine Vogelen
te behooren ( welke gemeenlyke Zaaden eeten. De Bek is wit; de Kruin en Zyderv
van den Kop; de bovenzyde van den Hals| de Rug, Wieken en Staart, zyn alien
van eene donkerbruine Kleur, met lichter bruin geichakeerd, om dat de randen
der Vederen zo donker niet zyn als het midden. Dus zyn ook de Wieken aan de
binnenzyde helder bruin. De Keel, de onderzyde van den Hals, de orft, Buik,
Dyn en de Dekveders onder aan de Staart, zyn van eene bleek roodagtige OranjeKleur: de Pooten, Voeten en Klaauwen , bleekbruin. Ik heb dit Vogeltje gekreegen van den gedagten Heer BLEW, Bibliothekaris van de inner-Temple, die my
ook niet zeggen kon, van waar het kwara. Het was, met anderen, gedroogd be
waard.
De Goudgeek Manakyn (*).
W$ Het Vogeltje van de onderte Afbeelding is van het zelfde Geflagt als dat, het weik
onder den naam van Zwarte Mees met eenen Goudkleurigen Kop, in \ Eerfte Deel,
bladz. 32, is beichreeven, en op PI. XLI afgebeeld. \ Verfchynt hier ook in zyne
Natuurlyke grootte. De Bek is niet zeer dik noch dun, eerder wat krom dan volkomen regt, en in een Punt uitloopendei wit van Kleur. De geheele Kop, Hals, de
Borlen Buik, tot aan de Dyn toe,' zyn bleek geelagtig Oranjekleur : de Dyn
Oranjekleur en zwart gemengeld. De Dekveders onder aan de Staart, zo wel als de
Rug, de Wieken en Staart, zyn zwart, zonder eenigen verfchietenden Glans. Die
aan. de binnenkant der Wieken, benevens eenigen van de kleine Vedertjes der Wieken aan de Schouders buitenwaards, zyn vuil Oranje. Eenigen der binnenfte Baarden
van de Slagpennen zyn aan ?t Grondftuk wit, en dit maakt witte Vlakken op den bovenkant der Wieken, die echter, als de Wieken digt iamen geplooid zyn, verdwynen. De Pooten, Voeten en Klaauwen, zyn donkerbruin.
Dit Vogeltje bevondt zig, met het voorgaande, in de Verzameling van den Heer
BLEW. Ikgeloof dat hetzelve afkomftig is uit eenig gedeeke van Zuid-Amerika
digt .aan de Evennagts-Linie : want ik heb Aftekeningen van vier verichillende Soorten, welke gezegd werden uit de Holland/ehe Volkplantingen op ?c Vafle Land van
Zuid-Amerika te komen : waarondern volmaaktelyk met het hier af gebeeide overeenftemt, in Gedaante, Grootte en Kleur, uitgenomen dat het fchitterend rood
is en dit alleenlyk vuil Oranjekleurig : zo dat mooglyk dit myn Vogeltje het Wyfje en het andere het Mannetje zal zyn van de zelfde Soort. Van de andere Soorten
heb ik alleenlyk Aftekeningen gezien; des het tegen myne Voorftellingi by de eerile Uitgaave van dit Werk, zou ftryden, indien ik daar gebruik van ging maaken.

^^S':^'
||f

P L A A T

LXIL

% ^fpmi^m De Amerikaanfibe Pellikaan (62).

Deeze Vogel is byna zo groot als een Gans. Zyne Sneb is tiendhalf Duim lang,
naar het End toe gekromd, aan den Kop zeer dik, doordien hy daar eenen Omtrek
heeft van zes en een half Duim (*). Het voorfte gedeelte van deT Kop is bTdekt
met eene donkerblaauwe Huid, welke geen Vederen heeft, en het agK t zo
weL
(*) Parus niger & fulvus. EDW. AV II T *o f
Manacus Aurantius. BRISS. AV IV p J *t
Surinamenfis. PET. Gaz. T. 46. f. $ Rnt Aureo
la. Syfi. Nat. XII. Gen. 115. Sp. 7 Parus Aurpnla"
Syfi Nat. X. Gen. 100. Sp. A. Roodkopie
'
Pje NaU
Hifi. I D. V. Stuk, bladz. 601.
'
(62) Pelicanas Americanus. CATESB. Carol I T 8r
Nuraenius Americanas major. BRISS. AV. V. 'p. 335.'

SiM^ Bi* M
~
%"??% ft - ?/ W. Wiu. Ornitb. 218.
;5t
^"S LocuIator- LN. Syfi. Nat.XII. Gen.
SriVv. -.
6
hi/Sr
T^.7^^S
teat van negen en een
f
d
J.' * dit is font, gelyk uic de Afmeecing
m Scht8 voor
llh kil,
S^aea Kop deezes Vo7

EN

ZELDZAAME

V O G E L E N. |

I 53

wel ais de Hals, bruin. De Wieken zyn groot, en aan haar gantfche onderfte gedeelte, van den Schouder tot het End toe, naar oogenichyn zwart, doch tevens
met Groen gemengeld. Het bovenfte deel van de Wiek is wit, de Staart 2wart,
2eer kort en aan 't End vierhoekig. Voor 't overige is't geheele Lighaam wit. De
Pooten zyn zwart en zeer lang. De Vingers der Voeten zyn imengevoegd door
middel van een Vlies, dochdat niet zo groot is als in de Eenden: want het ftrekc
zig legts tot aan het eerfte Lid van ieder Vinger uit.. De agterfte Vinger is geheel
los en vry, zonder zulk een Vlies, en langer dan gewoonlyk.
Dat deeze Vogel tot het Gelagt der Pellikaanen behoort, toont de Zak, die ziV
onder de Snebbe bevindt: hoewel dezelve doch maar klein is, en niet meer dan een
half Pintje Vogts bevat. Tegen 't end van den Zomer vallen gewoonlyk in Karolina zwaare Regens, en dan komen geheele choolen van zulke Vogelen op de open
Velden, die alsdan onder Water ftaan; doch voor November trekken zy weder
weg. Zy zyn zeer goed om te eeten, ofchoon zy van Vichen en andere Waterdieren leeven. Voor't overige is het een domme Vogel, die niet gaauw verfchnkt J en gemakkelyk gefchooten kan worden. 2y zitten menigvuldig op hooge
Cypreen en andere Boomen. Zy houden zig regtoverend, en laaten, waarfchynlyk gemakshalve, hunne zwaare Snebbn op den Hals ruften. Ten aanzien van de
Kleur heb ik tuflchen t Mannetje en Wyfje, geen onderfcheid kunnen vinden
[liLEiN geeft er den naam van Nimmerzat en Boom-Pellikaan aan].

'.''.;"'..

LA

LXllL

^^^^^8

De Indimnfche Groenling (63).


Dit Vogeltje, hier in 2yne Natuurlyke grootte afgebeeld, gelykt eengermaate
naar en Kanane-Vogel, doch komt my een weinig grooter voor. Het heeft een
taamelyk dikken, fterken, krten ek, welke, in Geftalte, met dien van onze
meefte kleine Zaad-eetende Vogeltjes overeenkomt. Deszelfs bovenfte eedeelte is
donkerbruinofzwartagtig; het onderite lichterbruin. De Oogen zyn Kaneelkleum J-Kram van den Kop, deNek, Rug, de bovenkant van de Wieken en
Staart, hebben eerie vuil groene Kleur. De buitenfte Baarden, der zes of even
grootfte Slagpennen, zyn wit gerand, en de Staartveders helder geelagtiff aroen ABzoomd. Van het Grondftuk des Beb gaat door de Oogen, wederzydsf een groene
Streep of Baar, en boven dezelven loopt een breede geele Streep, welke zig als eene
Wenkbraauw vertoont. Van de hoeken des Beks komt wederzyds een zwarte
Streep, die een halt Duim lang is. De geheele onderfte Vlakte, van den Bek af
tot aan de onderfte Dekvederen van de Staart, is geel, en aan de zyden des Lighaarns
ender Boril met eemg Groen gefchaduwd: doch aan de zyden van den Hals vert
fmelthet Geel en Groen in malkander. De Pooten, Voeten en Klaauwen ko
men in gedaante met die der overige Vogeltjes van dit Gelagt overeen: zynde
X
y
l
len van eene bruinagtige Aichkleur.
'
\ v HAM ]AWK,INS veureerd,e my.een Aftekeni"g van dit Vogeltje, door hem OD
t Eiland Madera, alwaar hetzelve uit eenig ander Land gebragt was, gemaakt De
naam, .Bengalas, door hem dur onder gefchreeven, denk ik al de plaats zyer afkomft betekenen. Hy zeid, dat het fraaijer zong dan een Kanarie-Vogel. Dewvl
deeze Af beelding wat fober was, zou ik 'er geen gebruik van gemaakt hebbln
alzo ik het Vogeltje zelf met gezien had: maar federt zyn my 'er twee voorgeko'
men,
(63) Chlons Indicus. EDW. AV. II. T. 84. BRISS.
Ao. III. p. 195. Fnngilla Butyracea. LINN. Syfl. Nat.
XJI. Gen.-112. Sp. 22. Sy. Nat. X. Gen. 98. Sp.

'JV. Deel

17. Indiaanfclt Gfoenline


Nat Hi 1 n V c
bladz. 544
"roenuDS- . I. D. V. STK,

J4

VERZAMELING VAN UITHEEMSCHE

,ti
~
+*r* hui2e
hn\>7f> van dden Heer BLUNT, Koop*
*
^ g aHs overeenkwamen
raen, die ik eden heb en hooren 2.ngen,
lg^f maa
man in Goodmans-* lelds te Londen
de2eiven nu in ^
UJUai
'
, ,- ,
mpt AP Tpkeninff en het Bengt van den Heer IJAWK.IIV> ,
#1
i evening uc
Tonino- ome
die volmaakt aan t hcht
5
Leven voor my hebbende, verbeterde ik de-fekcning,
Q n-Jf
te knnnen ^eeven. By den Heer BLUNT werd ik onderngt, dar zy uit Uoltindie
VeLme^warn Dokter HENRY PLUMPTREE , Prefident van het Korandyk.
Idlegfe van Geneesheeren, zag deeze Vogeltjes by gezegden Heer, enhadt de
goedheid van my toegang te befolgen, om myne Waarneemingendaar op m \
werk te tellen.
|v'- . "ASC _ '-; >- De Chineefihe Paauw-Oog Kapel (*).
,
__jj
ff De Kapel, hier Levensgrootte afgebeeld, heeft de bovenfte Wieken van eerie
roodagtige Oranjekleur; de onderften een weinig meer naar Brum trekkende. Zo
wei de bovenften als de onderften zyn donkerbruin gezoomd, met zwarte Streepen. De bovenften hebben Iangwerpige donkerblaauwe Merken, lngs haaren voorften Rand, benevens een grote en kleine ronde Vlak op ieder Wiek. Van deeze
Vlakken is de buitenfte. Kring zwart, die daar aan volgt geelagtig, de binnenfte
blaauwj met een bleekblaauwe of witte Stip in't midden. De onderite Wieken hebben ieder een grote ronde Vlak, beftaande uit een zwarten Kring, met Geel daar
binnen, en verder Purperkleurig; aan de ne zyde zwart met twee witte of bleekblaauwe Vlakjes in $ midden, die langwerpig zyn. Bovendien heeft ieder onderite
Wiek nog een klein, rond, donkef Vlakje. Het Lyf, de Pooten en Hoorntjes of
Sprieten, zyn roodagtig bruin. De geheele onderite Vlaktc is donkerbruin, daar
de Vlakken van de bovenkant flegts flaauw doorblinken.
Deeze Kapel was uit China gebragt, door mynen Goeden Vriend, Kapitein
ISAAK WORTH, die my een Doos met Infekten van dat Land heeft prefnt gedaan.

?%h

LXIV.

De witte Amerikaanfcbe VPulp (64)


Peeze Vogel is byna zo groot als eene tamme Duif. Hy heeft eene Snebbe van
zes en een half Duim lang, bleekrood gekleurd en van het Grondftuk tot aan de Punt;
uitgegroefd. De Oogkring is graauw. Het voorfte deel van den Kop en een Plek
om de ogen zyn bedekt met een kaale helder roode Huid. $-'Vier der grootte Slagpennen zyn aan de Enden donkergroen. Voor 't overige is de Vogel geheel wit,
uitgenomen de Voeten en Pooten, die bleekrood zyn. Het Vleefch, doch inzonderheid het Vet, is zeer geel en Saffraankleurig. Wanneer de zwaare Regens vallen,
dat gemeenlyk tegen 't end van den Zomer plaats heeft s dan kamen deeze Vogete
menigvuldig in Karolina aan, en houden zig op in de laage Waterige Landftreeken.
Het Mannetje en Wyfje zyn op 't Oog niet verchillende.
f| -J Het ^eim in ''* f^ter greijende Kalfsvoet - Kruid (*).
I Deeze Plant groeit aan de kanten der Rivieren en op andere Waterige plaatfen.
Zy heeft een Knolligen Worte], uit welken veele ovaale Bladen fpruiten, die van
;

|fcft;g!! .2;' %.

"$''*

t ( ) Papilio Nymphalis Almana. LINN. Sy. Nat XII


Gen. a3I. Sp. 1,2. Syfi. Nat. X. Gen KR"
9

m m. . b. XI. m bladz.

28

ma t %* ;

(64) Numenius albus. CATESB. Card. I. T 2 \


merts ErafilienOs .candidus. BRIss A<O V V aso
Tancalus albus. LINN. Syfi. Nat. XIF. Gen. 85. Sp 6

IP*

<Vnlnnav oiu, er. T^ ~

Xl Gea
WnKf*^;
^
' 77- SPW
at H

*&

**<

2> Wlttft

?- m' 'fi- h D- V. Stak, bladzT9.

vJ ^ .iW>ni tninus : S. Arifinim finita


tvr ,"
Virgniwum. D. BANISIBR R.OK. Mm*
M
b
' '

. lu |g z E

L D ZAAME

to G

E. L E

$gt tot tien Duim^ breed zyn, ilaande aan dikke, Sappige, ronde Steelen, van by
de vier Voeten hoog. Voorts chieten uit den Worte vercheide andere dergelyke
Steelen, aan ieder van welken 5 op het End 5 blaauw Blemen groeijen : doch de~
wyl ik geen gelegenhei.d had, om de Plant in haar bloefem naauwkeurig te onderzoeken, zo berigt ik maar alieen* dat op de Bloemen een Tros van groene Beien
volgt, die digt aan elkander zitten, en als eene Ananas- Vrugt zig yrtoonen. Deeze
Beflen worden nooit hard, maar vallen af wanneer zy ryp zyn, en komen in Kleur,
gedaante en vaftheid, de Kippers naby..

^^^*- ''<'

P- L- j A

A; T

LXV. /

.' .^ \,v

De bruine Amerikaanfche, Gee Igors (6j).


Ik weet niet regt, in welk een Geilagt ik deezen Vogel zal plaatzen. In Kleur
gelylit hy veel naar de Leeuwrikken, doch de Bek is veel te groot en lang; niet beter
komt hy met de Lyters overeen, wat de gedaante van den Bek aangaat. Naait,
denk ik, dat hy met den Geerftvogel frookt, hoeweldie een grooterBek heeften van
een andere ftruouur, met een Knobbel in 5t Gehemelte, dac het Kenmerk uitmaakt
der Ortolaanen. Ik moet derhalve de Rangichikking van deezen Vogel aan Liefhebbers overlaaten, die kundiger in deeze zaaken zyn. Dikwils heb ik meer moeite, ont
een Geflagt uit te vinden, waarin ik de Weftindiiche Vogels plaatzen zal, dan mec
Vogels, die in de aller-afgelegenfle deelen van de oude Wereld gevangen zyn.
Hy is hier in de Natuurlyke grootte voorgefteid, hebbende den Bek taamelyk
lng en dik, van eene donkere Vleeichkleur, ipits uitloopende. De Oogen zyn Haelnootenkleur. De zyden van den Kop en de Kel, een weinig beneden den Bek,
zyn zwart, en deeze zwarte Kleur ftrekt zig aan de zyden"van den Hals, nederwaards,
tot byna an het begin der Wieken uit. In die zwarte Plekken zyn de Oogen geplaatii De Kruin van den Kop, de Nek, Rug en Dekveders van de Wieken, zyn
bruin,. doch wat helderer of meer naar \ Oranje trekkende dan in het LeeuwrikkenGeilagt, en, met zwart gevlakt, uitgenomen de Kruin van den Kop. De Slagpennen , Wieken en Staart, zyn van eene donkere of zwartagtige Kleur, gezoomd met
een heldr roodagtig Bruin. De geiele on|rkant, van de Keel tot aan de Dekveders onder aan de Staart, is van eene bevaliige licht roodagtig bruine Kleur, de
Boril en Buik met zwarte VJakken : want de Veders over h geheele Lyf zyn in 5t
midden zwart, ,en bruin aan de Randen; die der Schouderen, welke over de Wieken vallen, licht geelagtig bruin. De Dyn, Stuit en de Dekveders van de Staart,
zo welboven als beneden, hebben geen Vlakken, en zyn lichter bruin dan de ander
re 4felen van den Vogel; de Pooten en Voeten roodagtig Vleeichkleur , maar de
Kl^auwen br|in. De agterite Klaauvv is wat langer dan gewoonlfk, doch veel kor>
ter dan in de Leeuwrikken.
Deez^tMog^i WSJevegdig uit de, Spaanicfee Weftindin overgebragt, en prtent gedaan aan de Gemaalin van den Hoog Edelen, Sir CHARLES WAGER, diestyds eerite Lord van de dmiraaliteit, in wiens Huis ik de Aftekening maakte (*).

feS PLAAT
(6s) Emberiza fufca Americana. EDW. AII.T. 85.
Xanthornusnspgws; Bgss. Jv.lJ.^. i26.,^riolus me*^holicus. LINN. Syfi. Nat. X$.; Ge%$2. Sp. 17.
.Fringilla melanch^a. %$. Nat. X. Gen. 98. Sp. 7.
Droevige Vinlfe $& Hi. I. D* ^Stuk jbladz, 537.

(*) [In 't ngelfch Werk van EDWARDS Wordt hy


the Schomburger genoemd , zonder dat ik reden gegeven
vind van die zeldzaame benaaming . De Heer KLEIN
heefc hem de bruin en zwart bonte Amerikaanfche Fink,
met eene opgewipe Staart, geheten.]

56

VERZAMELING

P L

VAN

UITHEEMSCHE

LXVI.

De bruine Amerikaanfcbe JVulp (66).


Deeze is onigevaar zo groot als de Witte, hier voor befchreeven. Hy heeft eezyn ook als in de
. SJnebbe, die aan \ Grondftuk rood is en zyn Oogen zy
ne dergeyke
laar het Lighaam en de Hals is van eene gemengelde graauwe Kleur. Het
Witte, maar
bovenfte van de Rug, de Wieken en de Staart, zyn bruin : het onderfte is, zo wel
als de Stuit, gelyk ook het onderfte des Lighaams, wit. De Pooten zyn roodagtig,
eelykin de'Witte; ook komt deeze in geftalte en grootte met hem overeen. Deeze grote gelykheid bragt rrty tot de gedagten, dat zy ilegts in Sexe verchlende
mogten 2,yn, maar, toen ikze opende, vond ik de Balletjes in leder Soort. De tegenwoordige heeft een donker Vleefch, dat niet zogeel is als in de Witte Wulp. Zy gaan
t famen hun Aas na, en vliegen Schoolswyz' met elkander, doch van dewitten zyn
'er wel twintigmaal meer dan van de bruinen. In hunne Kroppen waren Krabben.
Beide deeze Soorten van Wulpen komen Jaarlyks, omtrent het midden van September, met en benevens de Pellikaanen, by gantfche Schaaren op de Warerige
Velden: zy houden zig aldaar zes Weeken op, en trekken vervolgens weder weg,
laatende zig niet eer dan in het naaftvolgende Jaar , op den zelfden tyd, wederom
zien. In veele Wyfjes der witte Soort heb ik geheele trofln van Eijeren gevonden; weshalve ik van gevoelen ben, dat zy, om te broc den, ergens naar 't Zuiden
heen trekken; doordien Karolina, om deezen tyd van *t Jaar, voor deeze Schepzelen
te koud zyn zoude : want het is in dit Wereldsdeef, onder de zelfHe Hemelsbreedte,
veel kouder dan in Europa. In de Kleur der Vederen van 't Mannetje en Wyfje is
wein ig f geen ondericheid.
Kalfsvoet-Kruid, met zeer Jpits geptmte Pylktuid-Bladeren (*).
Deeze Plant groeit in Meiren en ondiepe Wateren , drie of vier Voeten hog;
Zy heeft veele Pylagtige Bladen, aan lange Sappige Steelen, die uit eenen Knolligen Wortel ichieten, waaruit ook andere ronde Steelen voortkomen, die aan hun uiterfteEndeen groot, rondagtig, groen, nederhangend Zaad hu isje hebben, waarin
vercheide ronde, groene, Beffen, van ongelyke grootte, begreepen zyn. Deeze
hebben ten deele de grootte van eenen Snaphaan-Kogel; ten deele zyn zy de helft
kleiner. Dit Zaadhuisje, dat ongevaar zo groot als een Hoender- Ey is, opent zig,
wanneer het ryp wordt, aan beide zyden, en laat de Zaadkorrels zien, die ryp geworden nog groen en zagt zyn. Ik heb zulke Beilen van de Indiaanen met hun
Wildbraad zien kooken. In myn Mond kwamen my de groenen zeer brandend en
imentrekkende voor, doch door't kooken verliezen zy die hoedanigheid, wordende
vry fmaakelyk en zynde ook, naar men zeide, gezond. In July worden zy ryp.

#:.. ;
'/-...

,,f , P

L A

A T

LXVII. .

De Vogel het Veeuwtje genaamd (67).

g De onderfte Afbeelding, op deeze Plaat, ftelt hem in zyne Natuurlyke grootte


voor;
(66) Numenius fufcus. CATESB. Carol I. T. 83. Numenius Brafilienfis fufcus. BRISS. JV. V. p. 341. Tantalus fufcus. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 85. So. 7
Scolopax fufca. Syfi. Nat. X. Gen. 77. Sp. Bruine"
Wulp. Nat. Hift. I. D. V.Stuk, bladz. 219.
(*) Arum Sagittarise folio angufto} acumine & auriculis acutiffitms. CATESB. Carol I. p 83.

ffi!P* Pelore TObro 'Cau& longiflm, S. Friagiiia Africana macroura. EDW. AV. II. T. 86. Paffer
Vidua. BR1SS. A. IIL p. I20 T 8 f fe ?db Iildi_
K a1"/- Win.. Ormth. I84. T.45. Env
t 1,1*1?**% H"* W' Nat' XII. Gen. no. Sp.
sat. Hift. I D. V. Stuk, bladz. 527. R 49. 4.

"-, 'f ;.;E p Z E L D Z A A ME

V OG EL E

vor: de bovenfte is verkleind, om hem, benevens zyne Staart, in 5t geheel te kunnen vertoonen. Het is een zeet vlug aartig Vogeltje, van grootte ais een Moichy
daar de lange Staart, welke het opligt en weder zakken laat, een zeer vermaakelyke
vertooning aan geeft.
Deszelfs Bek is kort en naar evenredigheid zeer dik, laauwagtig of Loodkleurig
De Oogen zyn Hazelnooten4ileur. Degehele Kp is, benevens de Keel tot aa
de.Borft toe, zwart, zo wel als de Rug, Wieken en Staart, doch de Rand der grote
Slagpennen is war witagtig of Achgraauw. De Staart is,gelyk in andere kleine Vo~
geltjes,gefchapen,doch daar bo ven ontlpringt,uit de Stuit, als een tweede Staart, die
maaruit vierVederen beftaat, waar van de twee langrten dertien en een half Duim lang
en aan de Stuit drie Kwartier Duims breed zyn, doch allengs zo afneemen, dat zy
aan 5t end naauwlyks de breedte van een Kwartier Duims hebben. Tufchen deeze zyrt
tweekortere, wier langte zig tot zevendhalf Duim uitftrekt, en die op ?t meeft de
breedte van anderhalf Duim hebben, doch fchielyk vermallende twee dunne Punten
maaken ,die uit nevens, elkander leggende Draaden beftaan. De lange Vedrs zyn wat
krom, gelyk de Veders van een Haanelaart, en hebben dergelyke Dwars-Streepen, als wy in de gewaterde Zyden Stoffen zien, doch voor ?t overige vertoo.pt
zig niets byzonders in haar Kleur, alzo zy over \ geheel donkerzwart zyn. De
Borjfl is van een zeer donkere Oranje-Kleur; de Nek bleeker Oranje of Goudklur;
de Buik en Dyn zyn wit; de Stuit en Dekveders onder de Staart donker of zwart.
De Pooten, Voeten en Kkauwen, in gedaante met die van de meefte andere klei*
ne Vogetjes overeenkomende, zyn Vleeichkleurig.
Het wonderbaarlykft in deeze Vogel is, dat dfe'zelve van Kleur verndert en van
Staart beroofd is, mer dan zes Maanden in h Jaar. mtrent het begin van November verlieft hy zyn Staart en ruit, wordende dan van een gemengelde Kleur :
de Kp is by Streeken zwart en wit; de Borft, Rug en Dekveders der Wieken
zyn roodagtig bruin, met donkere Vlakken, byna gelyk de Pluimagie van een
Kwartel: de grote Slagpennen en Staartveders zwartagtig bruin j de geheeleBuik*
Dyn en Dekveders onder de Staart wit: de Pooten en Voeten Vleeichkleurig als te
Yooreru In deeze itaat blyft hy den geheelen Winter, zonder de vier lange
Staartvederen. Tegen 5t begin van den Zomer ruit hy wederom, dan beginnen
zy ne lange" Staartveders uit te chieten, en in Juny oft begin van July is hy even
de zelfde als hy in de voorgaande Zomer was. De bovente Afbeelding vertoont
hem in zyn Zomer-, de onderfte in zyn Winter-Gewaad. iff
Dit Weeuwtje was in hezhting van den verpligtende Heer HATTON, Woonend
in Laurence-Lane te Londen. Hy heefc hetzelv vier Jaaren in 5t Leven gehouden, en deszelfs Veranderingen zodanig waargenomen, als ik die heb bechreeven*
Hy maakte my tot een Getuige daar van, door my verfcheide maalen te verzoeken, om den Vogel in zyne verchillende ftaaten en tegen den tyd van zyne
' Vernderung-'te bechouwen ; geevende my ook.de vryheid, om 'er Aftekeningen van
te maaken, op welk een tyd ik het bekwaamii oordeelde.
41 Van Angola in Afrika was dit Vogeltje overgebragt. Het ichynt kortelyk door
ALDROVANDUS, in zyn 15 Boek Kapittel 23, beichreeven te zyn, doch is onge*
voeglyk, zo ik oordeel, onder de Moichen geplaatft, alzo het, naar myn gevoelen
eerder tot het Geilagt der zingende Vinken behoort (*).. Het gelykt, in zyn Win*
tergewaad, veel naar de Berg-Vink. Onze Landsman, de Heer WILLOGHBY
hee'ft in zyne Ornithologie, pag. 251, de beichryving van dezen Vogel ingevoegd
uit ALDROVANDS , van wien dezelve een Indiiche lang geitaarte Mofch gehetea

W-

"'"''^ffl' :*jlL

'-^^^

(*) [De Heer KLEIN plaatft dit .Vogeltje onder de


MoTchen; en geeft hec den naam van Mofch met de
zeer Unge en veranderlyke Staart: zo doet ook BRISSON noemende het Pajfer Vidua} maar LINMUS be-

ir. DeeL I

'S

'^ 'WE

'

'i- '1

wordt*

trek het tot de Geelgorftn (Emberiza). Zodanig eei


Weeuwje heefc hier te Amterdam, by den fieer
SCHLTE, thans, in 't midden van January 1773
nog zyn volkojnen Staart.]

s8

vERZAMELING VAN UITHEEMSCHE

g Een Beer, die dangsvan Kg *%%%{


Zirpen *ezB& VeBl de TVeuw heetenJ wegens zyne ara
& oicep.
Hf Sd" oX dal te Wyfje is van eene Leeuwrfcten-IMeur, hebbende geene
]ge otaart.

W>^

LXVII.

"

^f*" De roode Amtikaanfbe jVulp (68).

-IM is een grooter Vogel, dan de vorgaande bwine Wulp, kodJffloVjn grootce
den gemeenen Kraay naby- Zyn Bek is v geftdte als m de andere Wulpen e
van Eur bleekrood! Aan h Voorfte deel van den Kop en random de Oogen heeft
by een Huid, die van de zelfde Kleur is als de Sfleb, en Vederfoos. De Poorenzyn
igelyk-s bleekrood. Aan Y end zyn de Wiekefteen Dtom laug, **m, voor t
overige is de geheele Vog rood.
;
Zy houden zig aan de Kuften der Bafomaas-ilanden, en m adere deelen va
Amerika, tuTchen de Keerkringen op, en zelden ziet rflen arc nieer Zuid- of
Noordwaards. De Wyfjes zyn donkerf rood dan d MttUtitjWr

LXX.

Du Vogel genaamd Poule Sultane. (89).


Deezehadt de grootte van een middlrriaatig Hoen; hoewef zyn Bek entbten
langer waren. De Sneb hadt de langl vara een Duim en dric Kwarticr, tan
de Punt tot aan de hoeken van den Bek, en van de Pont tot aan het boveafle gedeelte, opdeKruin van den Kop, was de langte een Daim meer. De Poat, van
de Kniebuiging nederwaards, was vier Du i men lang, efl deeze langte hadt 00k de
middelfte Vinger, zonder de Klaauw te rekenen.
De Bek is fchoon rood en een gedeelte daar van flrekt ig uit tot aan het mifen
van de Kruin des Kops, boven de Oogen, alwaar het in een ovaale figuur eindigt.
Hy is aan de zyden zeer iamengedrkt, zo dat de hoogte meer dan tweemaal 2*
groot is als de breedte. Daar is een grote egaalheid van KJeur over 5t geheele Lighaam van deezen Vogel, zo dat ik alles* behoef te zeggen, dat by fchoon blaaaw*
i$t een weinig naar Violet trekkende, uitgenomien de Dekvectet onder de Staart,
die wir-zyn. Middelerwyl is nog in zyne Kleur eenig oncterfeheM waar te nee*
men. De zyden van den Kop, het voorfte vm den liais en de Brft, benevonsr
de JQ&kveders der Wieken,zyn helderfl: en glanzig, verfc&ietende een Wfcinig, wanneer de plaatzing veranderd wofdt zo dat zy nu eens volkomen blaauw syn, dan
^at naar \ roode trekken, waar door zy zig Purperkleurig vertoonen. Somtyds
veroirzaakt ok de op vailing van het Licht, dat de Rug eefrigermaat een groenen
Gkns krygt. Het bovenfte deel van den Kop, het agterfte van den Hals, de Dyen,
het nderlyfen de Slagpennen, zyn donkerbruin of ZWattagtig, hebbende aleenlykeen flaauwe mengeling van blaauw. f De Dekveders der Wieken, aan tebt*
nenyde
(68) Numenius ruber. CATESB. Carol I. T. 84. Na-

Walp van Brafil Nat HiK T n \T C* L UUA* TV

tntaLruber. LmTsyft'SxuGtn WWt Yn r PM ^/OW*- LINN. Sg. ta


Nat.
*,* rubra, | ^^^^^^ | i^sf^*' 1 *'**

EN

ZELDZAM E

V O G EL

nenyde, yn blaauw: de SlagpenneflUnwaaiffe l'eftig zw&rt. De.Beenen pn, an>


derhalf Duim boven de Kniejen, Vederloos. - De Pooten en Voeten zyn bevallig
rood, en byna Roozekleurig. Voorts hefi deeze Vogei iterke bruirai Klaauwen*
De Vingeren hebben niets, dat naar Vlfezen gelykt, h welk anders gemeen is in de
Waterhoentjes. Het Lighaam was ato de &yden zeer platagtig fmngedrakt, te*
genilrydig met de Eendvog^en, en- ik getoof dt^de Natuur ?er deeze gefalte aan
gegeven heeft, op dat de Poule Sultane gemakkelyker door Riet en Biezen, waas
mede de Oevers der Rivieretf gemenlyk begroeid zy, ou kunneaheen iluipen.
Deeze Vgel bevindt zig thans in de Verzamelitig van den Baronet HANS SLOAE, in Spiritus geconfrveerd. De Bek en Pooten waren, toen hy dood was, van
eene geelagtige Kleur, maar Sir Hans toonde my feen fraaije Tekening, naar den
eevendigen Vogel gemaakt, waar in dezelven rood waren, gelyk ik ze heb beichreveri. fD Vingers zyn vier in getal, en ft&m op de gewoone manier, drie
voorwards en een agterwaards, tegenftrydig met de monftreuze en valche Berigten, welken veele Autheuren,die deezen Vgel nooit gezien hebben, daar van geeven. De Heer GEORGE BELL, Heelmefter te Londen, verhalt my, dat hy in
Cfiftia van deeze Vogelen heeft gfezien. Lief hebbers, die naar de Ontleedkunige
Hiftorie van dezefofen nieuwsgiefig zyfr, kunnn te regt komen in de Mem. de F Acad.
Royale des Sciences de ?An. 1066 fatet 1699. Tomi III. frieme Pwtiep. 50, al*
waar deez Vogel Poule Sultane geheeten W'rdt; Men onderftek daar, dat hy de
Porphyrio der Ouden zy, en, wat de verfclietende. Kleur der Vedren aangaat, onderitellen de Akademiften, dat de fyne Baardjes aan de eene zyde van eene andere
Kleur zyni> dan aan d andere zyde; zo dat, in verfchillende plaatzingen, de verchillend zyden der Baardjes het og met verehillende Kleuren aandoen; ?t welfc
zy daar door betoogen willen, dat mn dergeiyke Vrfhieting van Kleuren waarjneemt ih gwaterd Taf, of'Zyden Stoffen, die van verichiilend gekleurde Zyden
Draadn door een geweven zyn. De Ondervinding heeft te Parys geleerd, dat deeze Vogl zyn Aas met den Poot opfigt en dus aan den Bek brngt b gelyk de. Pappegaaijen dbn, maar dat Hy drinkt gelyk andere Vogelen, neemende het Water im
den Bek^ en dan den Kop opligtende om het dtoor te zwegetl. Ik heb: een Pka:
van Vogelen, te Parys uitgegeven, en door P. OEL getekend, waar op twee van^
deeze Vogelen in aartige poftuuren yoorkomen, onder den naam van Bluets/ Dit
oordeel ik een gepafte benaaming te zyn; alzo zy zig* in den eerften opflag, volkomen blaauw vertoonen (*). ik ben verzekerd, dat geen Engelich Autheur over de
Vogelen immer deezen volgens de Natuur heeft befchreeven^ en daarom, hope ik,
zal deeze Aftekening en befctiryvi^ imaafc^nden, ofichoon \vy een duifter Berigt
daar van by WILLOUGHBY , en nog duiterer by ALBIN hebben.

felf

Je eervreeter of Sehol-Aaker (70).


>eeze Vogel weegt fi Pond en twee ncen.
(*) [De Heer EwABao^ hem echter dePfc/*pere JVaterhoen, en uic de befchry ving komt het my
voor, dat hy naauwlyks blaauw genoemd kan worden,
Wy hebben Vogels, welke dien naam veel meer verdienen. KLEIN noemc hem evenwel de Water- Rali j
met den Bek, het Voorhoofd en de Pootmfood, het ove*
rige Lighaam BemdffiMmww; doc& dit feomt, noch
mec de befhfyviug, nochnaet de Afbedg, overeen. LINN/BUS geefc'er thans eeti. groen Xy/aan, Gor-

Zyn Sneb is laug, regt en helder

pore vmdi, fubtus violceo., <%/?. at. XIL pag. 258.'


Denkelyk wil hy zeggen de Rug gron en 't Lyf
Violet.]!
(70) Hamatopus ATESB. Carol. I, T. $5. Haematopus omnium Autorum. Oftralega Pica Marina.
BRISS. AV. V. p. 38. T. 3. f. 2. Hamatopus Oftralegus. LIIS. Syfi. Nat. XIL Gen. 90. Sp. 1. Syfi. at.
X. Gen. 81. Sp. 1. Schol-Ai&iler. Nat. Hi. I.D. V,
STUKJ bladz. z6j.

P 2

Z0

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

en cenen rooden Ring ^J^$& Het geheele Onderlyf heeft


zwart, en onder de Oogenhee ft hyenj
j
donker ^^ ^
een vuil witte Kleur De grote bhffW
. De bovenfte V1 k
c .. s; ir^ naar het End toe zwart, en aan aen NUIL 7
^
f Tiihaams en de Wieken zyn bruin, doch een breede witte Streep loop over lef* An midden. De Pooten zyn lang en d.k, roodagtig van Kleur. Hy
jrfSt ds geitrekte en geenen agter-Vmger. De Voeten zyn, door
e

ASA Zee-Boa, onthouden z^ veele


Oefters wdke met de Ebbe op t drooge leggen. Van deeze Oefters leeven, 20
minfle.voor een groot gedeelte, deeze Vogels; en ten dien e.nde
h effhun de Natuur niet alleen een zeer bekwaamen Bek gegeven maar 00k hunne
Vol en en Pooten zo wel bekleed, dat zy tegen den fcherpen rand der Oeteren geInfnd n De Wyfjes verichillen daar in van de Mannetjes, dat zy rondo m de
Sen geeen -den" kring hebben : 00k is haare. Buik vuiler t dan het
Mafnetie In de Maag van zulk een Vogel werdt mets, dan onverteerde Oefters,
revonden Hy fchynt de Hamatopus van BELLONIUS, WILL. p. 297, tc zyn,
ofichoon 'er eenig verichil is in de bechry ving. Ik heb deezen Vogel zo wel aan
de Zee-Kuften van Karolina, als aan die van de Bahamaas-Eilanden, gezien..
$ Beefier met langwerpige Sappige Bladen en een ronde Vrugt, die maar
ne Kern beeft (*).
I Deeze wordt zo groot als een kleine Boom. Zyn Bladen groeijen by aaren aan
Steelen van byna een Duim lang. Zy zyn lang, dik en lappig. Aan 't end der
Steelen groeijen, dikwils by paaren, dikwils enkeld, ronde platte Zaadhuisjes, byna zo breed als een Schelling zynde. De Vrugt gelykt in zelfitandigheid veel naat
een Boon, en verdeelt zig 00k, even als dezelve, in 't midden, zynde met een
dunne bleekgroene Huid bedekt. Ik heb geen gelegenheid gehad om de Bloem te
zien, doch men heeft my berigt, dat dezelve klein is en wit. De Schors van deezen Boom wordt tot bereiden van Zoolledergebruikt.

|P L A A

LXXI. ?' ' '

De Vogel, dien men Albatro noemt (71).


Deeze is zwaar van Lyf en heeft zeer lange Wieken. Ik houd hem voor een
der grootften, zo niet den allergrootften der Watervogelen op den gantfchen Aardbodem. Met uitgebreide Wieken hadt hy, van de eene Punttot de andere, byna
tien Voeten breedte. Het eerfte Been van de Wiek, dat dezelve aan het Lighaam
voegt, komt in langte overeen met het geheele Lighaam. Zulks is my uit het Geraamte van en dezer Vogelen, dat ik thans by my heb, blykbaar. De Wiek,
tegen 'tLyf aangevoegd, heeft, van het Gewricht tot aan het end der Slagpennen,
twee Voeten langte. De Poot beneden de Knie is vier en een half Duim; de middelfte Vinger zeven duimen lang. Deeze Vogels verichillen in grootte: want in
het Geraamte, dat ik heb, zyn alle deeze Deelen eenderde kleiner, dan ikze hier
opgeef.

f;'^m $;''*'' '-r .

.'. ' ipV'

(71) Albatrofs maxima. Epw. Aa. II. Tab. 88. Albatrofs. ALB AV III. p. 76. BRISS. JO. VI. p. i2tfv
GREW W. T 6 U Diomedea exulans. Um.Syfl.
Nat. XII. Gen. 71. Sp. i.Syfi. NM. X. Gen. <55.Sp. 1.

"

'De

Albatrofs. Not. Hi. I D. V. STDK, bladz. 00.


(*) Frutee Bahamenfls, Foffis oblong fnti*y
Fruu fubrotundo, unfcum Nudeum ntineMe. C
TBSB. Carol. I, T. 8j.-'

: ,;.

EN

ZELDZAAME

V O G E L jl "vi t

De Sneb is-van eene vuilgeelagtige Kleur, gelyk die van oude Beenders. On
der op de Plaat is dezelve in de Natuurlyke groorte voorgefleld, met haare Groeven en Streepen. De Neusgaten zyn zeer aantfrerkelyk* alzo die verheven bedek*
Eels hebben, met de Openingen voorwaards, gelyk in de Afbeeldingen is uitgedrukt. De Sneb is, by den Kop, op zyde een Peinig plat, en deeze platheid ver*
meerdert allengs naar de Punt toe, welke een krommen Haak maakt> De Kruin
van den Kop is licht Achkleurig bruin : het overige, zo wel als e Hals, Borl,
Buik> Dyen en Dekveders onder de Staart, als mede die aan de binnenzyde dei:
Wieken, is wit. Het agterite van den Hals, de Zyden onder de Wieken en de
Zyden van de Borft, hebben eenige, kleine, donkere, dwarsftreepjes door het
Wit heen loopende. De Rug is vuil bruin met dergelyke kleine zwarte dwarsilreepjes, en eenige grootere Vlakken van Zwart of Lodkleur. De Stuit is helder
bruin: de Staart Van eene blaauvVagtige Loodkleur , naar Zwart trekkende. De
Wiek is van de zelfde Kleur als de Staart, doch heeft de Slagpennen donkererof
volkomen zwart. De Rand, van het gedeelt der Wiek naar de Rug toe, is wit.
De Pooten en Voeten zyn Vleechkleurig. Hy heeft iliaar dri Vingers, welke allen voorwaards taan, zynde met een Vlies aan elkander verbonden. Ook heeft hy
een Vlies, loopende lngs de buitenzyde van de bitenfte en binnenle Vingeren
van ieder Voet'hetwelk ik in geene andere Watervogelen, anders dan aan de binnenfe Vingers van bmmign, waargenomen heb.
Ik heb twee opgezette Vogelen van dit flag onderzogt, welke in grootte en alle
andere opzigten overeenkwamen, daar ik Tekeningen van maakte. De een werdt
my getoond door den Schildknaap GEORGE HOLMES, Regifterbewaarder in den
Tower te Londen : de ander is in bezitting van den Her BENJAMIN COWELL* g
Heelmeeter in de Lombardfraat. ALIN heeft een Afbeelding gegeven van den
Bek van deezen Vogel: zie Zyn Werk over de Vogelen, Vol. Ill p. 76, en ik
geloof dat wylen Doktor JAMES DOUGLAS hem met de bechryving daar van verpligt heeft. Hy verwart hem met eenen in de Weftindien de Fregatvogel genaamd,
daar hy zeer mis in heeft: want,de Reizigers ovef dit ftuk raadpleegende, bevind ik,
dat zy den Fregatvogel als een veel kleiner Vogel opgeven,' en, di van den Alt>atros preeken, marken 5er een Watervogel van de eerfle grootte van : zo dat ik
in geenen deele kan toeftemmen, dat het de zelfde Vogelen zyn zouden.
Ik weet niet, dat 'er reeds een Afbeelding gemaakt en uitgegeven is, of eenige
bechryving van deezen Vogel, buken de Berigten der Reizigers, welke meeftenleels zeer oppervlakkig zyn y zo dat men zelden andere dan onvolmaakte denkbeelden van Natuurlyke Zaaken van hun krygt. Dus ordeelde ik, dat deeze myne Afbeelding en bechryving niet onaargenaam zoude zyn aan de begunftigers van myft
Vogelen-Werk.
Zy komen van de Kaap der Goede Hope, alwaar menze in grote menigte ver?
jieemt. Ik hoor niet, dat zy in eenig ander gedeelte van den Aardkloot gemeeft
zyn. Ik heb hier de bechryving, welke de Heer SLOANE van den Fregatvogel in
zyne Hiftorie van Jamaika geeft, overgenomen, om te toonen, dat deeze de Albatrofs niet zy. Dus luidt dezelve, VOL. 1. p, 30. | Deeze Vogel fchynt zeer groot*
grooter dan een Kuikendief te zyn, en is zwart. Zy vliegen, gelyk de Kuikenr
dieven,zeer hoog, en hquden zig dikwils als onbewoogen boven \ Water, tot
het beloeren en vangen van kleine Viichjes, die in de Oppervkkte zig vertoonen*
Zy zyn icherp gewiekt en hebben een gevorkte Staart.'5 Ik oordeel dat die van
ALBIN Frgate-Bird genoemd wordt, de zelfde als deeze zy (*).

I ' I
(*) [Men leeze, om daar van verzekerd te zyn,de
Natuurlyke Hifiorie, volgens 't Samenftel van LINN^US ,
qg.p. V. STUK , bladz. 111., en befchouwe, om het ver-

ff IF, DeeL

'

f:

PLAAT

fchil met den Albatrofs te zieii, de Afbeelding vait


den Fregatvogel aldaar, Plaat XXXVIIL Fig. % 1

62

VERZAMELINf VA* -ITHBEMSCHE


\

P L A A T

LXXII.

De grote Gek (32).


Deeze is byna0 groot a!s een Gans. De Kop en Hais zyn vry dik : de Sneb is
'rroot en by de zes Duimen lang. In het bovenfte deel der Snebbe is een Geut of
Reet, welke van 5c eene End tot aan het andere loopt. De Wieken flrekken zig
tot zes Voeten uit, en, geflooten zynde, reiken zy tot aan het End van de Staart.
De middelfte Staartveder was de langftej de overigen wierden allengs, van 't midden af, korter. De Oogen zyn groot en Hazelnooten-Kleur, met eene kaale
Huid omringd. De Kleur van deezen Vogel is donkerbruin, op den Kop fiaay
gefprenkeld met digt ftaande kleine witte Vlakjes, die aan den Hals en Borft breeder
syn en meer veripreid , doch het dunfte ftaan op de Rug j alwaar zy de grootfe
breedte hebben. De Wieken zyn ook gevlakt j uitgezonderd de grote Slagpennen
en de Staart , die zig geheel bruin vertoonen. * Het Lyf is donker wit. De Pooten
zynzwart, en van geflalteals in de ZeeWater-Raave, Cormoran genaamd. Het
zonderlingfte in dit flag van Vogelen is, dat de bovenfte helft der Snebbe, twee Duim
van den hoek des Beks af, eene Geleding heeft, door middel van welke zy dat
Stuktwee Duim hoog kunnen opheffen, zonderden Bek te oponen.
Deeze Vogel gelykt dermaate naar den Gek (Booby), inzonderheid wat het zon*
derlinge maakzel van den Bek aangaat, dat ik den gedagten naam voor denzelven ge*
voeglykft oordeelde. Hy onthoudt zig aan grote Ri vieren, en volgt ook onder
Water de Viflchen naa, gelyk de Gek gewoon is in de Zee te doen. Onder dit
vervolgender Viflchen blyft hy een aanmerkelyken tyd onder Water. Maar, dewyl ik deeze Vogelen dikwils aan den Oever afgemat,en mengmaalen dood gevon*
den heb, zo is het waarichynlyk, dat hy dikwils van de Zee-Honden en andere
vercheurende Dieren of Viflchen onder Water aangerand, gekwetfl: en bmtyds
'ook wel opgevreeten worde. In Florida vindt men deeze Vogels aan de Rivieren
en Zee-Kuften. Het Mannetje heeft de Kleuren fchooner en glan2iger dan het
Wyfje.
If . Een Gems, gelykende naar de Tbymela, metompe Blaierm (*)'

Deeze Heeft- wordt van agt tot tien Voeten hoog, en heeft eenen dnnen Stam,
die met eene witagtige Schors bedekt is. De Bladen groeijen overhoeks op Su
i&n, die een derde Duims lang zyn. Aan 't begin zyn zy final, doch aan 't End
worden zy breeder en rond. Hunne langte ftrekt zig tot twee Dirimen, de hieee
tot n Duim uit. In 't breedfte deel zyn zy Gianzig groen, en hebben ook maar
een enkele Ribbe. DeBIoemenzyn Pypagtig, van boven met vier Infcydtogen,
wit yan Kleur, doch inwendig wat roodagtig. Zy groeijen Troswyate aan \ end !
der lakken. Men vindt deezen Heefter, op veden der Bahamaas-Eilandenj aan de
.Rotzige Stranden, onder het Rietgras ftaan.
V- St. bl. 127.

%/' M*

A.

aw.

PLAAT

~% \ . EN ZELDZAME VOGEL

I; "

;|:P 14 A T

LXXlll

rvi

''|jj

De grole zwarte' QwMersvogel (73).


Deeze Vogel is ongevaar fco groot als een Raaf. Zyn Sneb is, van de hoek^a
des eks tot aan de Punt, drie Duimen; van.'t Vorhoofd tot aan de Punt maar
twee Duimen lang* De Wieken, toegeflagen zynde, hebben eene langte van vylien Duimen. Hy heeft met de boven, Plaat LXXl beehreeven Albatrois, eenige
overeenkomft, doch ik wil niet voor zeker beweeren, dat hy van even Yzelfde
Geflagt zy. Zyn Sneb komt, wat de geftalte aangaat, byna volkomen met de
Snebbe van dien Vogel overeen; doch is haar even'redigheid merkelyk kleiner, en
de Neusgaten iiaan op haar bovenfte gedeelte nevens elkander. De Pooten en Voe*
ten gelyken 00k naar die van den Albatrois zeer veel; uitgenomen dat deeze Onweersvogel, ter plaate daar in andere Vogelen de agter-Vinger flaat, een klein
Spoortje of Klaauw heeft, en dit Spoortje komt regt op den Hiel.
De Sneb is geel van Kleur, zonder veel Glans, doch mag by 5t Leven van den
Vogel wel glanziger geweeft zyn. De Neusgaten ichynen inwaards te loopen, met
twee aan elkander gevoegde Buizen, welke van \ Vorhoofd afkomen , en boven
aan de Snebbe een derde deel van derzelver langte beilaan, doch van vooren twee
Openingen hebben. De Sneb is wat uitgehold en van vooren zeer krom geboogen: gelyk dit alles uit de onderfte Figuur, welke haar in de Natuurlyke grootte
voorftelt, duidelyk is te begrypen. In 5t algemeen komt de geftalte van deezen Vogel veel met die van een Kievit overeen; dordien zyne Wieken, geflooten zyn*
de, over de Staart heen zig uitftrekken* De Pluimagie is, over 'c geheele Lighaam, van eenerley Kleur, zonder eenigen weerichyn, en ziet *er geheel Roeftig
zwart ofswrtbruin uit. De Pooten en Voete zyn bykans van die zelfde Kleur,
doch trekken wat nar *t Vleechverwige en zweemen veel naar een Mooren-Huid.
De KlaaWen zyn zwart* Hy heeft van agteren een Klaauwtje als een Spoor | krnende onmiddelyk uit den Hiel, lzo het op geen Vinger ftaat: want van een gterVinger is geen blyk in deeze Vogel, in de Afbeelding kan men aan ieder Vingef
eene Klaauw waarneemen. De drie Vingers' zyn met een Vlies imengevoegd en
de bitenften aan de buitenzyde 00k gevliesd, even als in de Albatrois.
Deezen Vogel heeft my de Heer BENJAMIN CO WEL, geleend om af te tekenen.
Hyis, beevens den Albatrois, door een Oolindiechvaarder medegebragt; des ik
geloof, dat hy fcig in de Zee, omftreeks de Kaap der Goede Hope, onthoude: tea
mirte heb ik geen nader Berigt, aangaande de plaats van zyn Verblyf, kunnen
feekomen. In *t doorbladeren van een Traktaatje, i welk den tytel voert van, Eene
Reize naar St. Kilda, (dat van alle de Wefter-Eilanden van Schotland het verft afgelegeneis, door den Heer MARTIN, Londen 1698;) heb ik de Af beelding gevonden van eenen Vogel, die wat de Snebbe aangaat met deezen volmaakt overeenkomt:
ookis, op de Plaat, de agterfte Klaauw naauwkeurig vertoond, die men echter in
de beichryving een agterften Vinger noemt. Bovendien ichynt hy nagenoeg de
zelfde grootte als de hier befchreevene gehad te hebben. Daarentegen heeft hy
een andere Kleur |B op de bovenfte Vlakte graauwagtig wit, aan de onderfte geheel wk zynde. Dat niettemin deeze Vogels van eenerley Geilagt en Soort zyn 3
bekragtigt 00k 'tGevoelen van Dr. JACOB MONROO* die een Lid van \ Collegium

'

'""'

<

'-

(73) Petrella magna fufca EDW. AO. II. T. 89. Puffinus Capitis Bon Spei. BRISS. AV. VI. p. 137.
Avi&Diornedea. REDI Diffre. Procellaria Equinota-

' #'

p.-' '

Medi

lis. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 70. Sp. 4. Syfl. Nat.
X. Gen, 64, Sp. 2. WE Hi. I. D. V. STUK , bladz. 95

Q2

64

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

Medicum en Gcneesheer van't Bethlehem-Hofpitaal is: want toen deez' myne Af.
S, ?,Pi hy my, dat hy *ig eenen in de Reisbefchryving naar St. Kjk
^^n Vogel erinnerde , die aldaar Aft genoemd werdt krnende met den
Zen ovjL: waarby hy tevens meidde, dat hy denken geaen .Joo.
SffVde, een Tekening voor de Plaat in-dat Werk hadtgemaakt. De AfbeelSing en befchryving van den Fulmar km in de Raze naar St. Ktlda bkdz. rg
Lezien wordenU alwaar de Autheur getuigt , dat hy zyn Aas zoekt op de Rug van
leevende Walviflchen. Deeze zyne manier van aazen kan ons tot een bewys die.
nen dat de Natuur ieder .Dier zodanig gefabriceerd heeft, als cleszelfs Levensmanier'vereifchte. De kromme Bek, naamelyk, kan tot vergaanng van de Slymige
zelfltandigheid s welke aan de Huid van den Vifch zit, niet dan zeer bekwaam zyn (*),
en de Klaauw of Spoor aan den Hiel, welke geheel naar onderen itaat mag ten
dien einde daar zyn, op dat de Vogel niet van den gladden Huid der WalviTchen
20U afolyden j of door den Wind en Baaren daar af gefmeeten worden; doch ik wil
deeze myne gedagten gaarn aan het oordeel der geenen, die meer Ondervindinghier
in hebben, onderwerpen. Ik geloof niet, dat deeze Vogel ergens anders voorgefteld
of bechreeven zy (f).
PLAAT

LXXIV.

De bruine Geh (74)*


Deeze is wat kleiner dan een Gans. Het Grondftuk. van zyn Bek is geel en met
geen Veders begroeid : 00k ftaan in ?t zelve de helder graauwe Oogen ; maar het
onderfle gedeelte der Snebbe is helder bruin. Deeze Vogels zyn, wat de Kleur
aangaat, zo verichillende, dat men ze naar dezelve alleen niet wel ondericheiden
kan. Het Lyf was aan n hunner wit, de Rug bruin; doch een ander hadt de Borft
en 5t Lyf bruin ; anderen wederom waren geheel bruin : 00k kon ik geen uiterlyk ondericheid milchen Man en Wyf waarneemen. Hunne Wieken zyn uitermaate lang:
de Pooten en Voeten bleek geel en van geftalte als in de Water-Raaven. Zy ont*
houden zig opde Bahamaas-Eilanden, alwaar zy, het geheele Jaar door, alle Maandenbroeden. Zy leggen n, twee, en bmtyds ook drie Eijeren, op de bloote
Roten. DMPIER zegt, datzyop een der Weftindifche Eilanden , genaamd BonAire, broeden op Boomen; 5t welk men, zo hy meldt, nergens anders waargeno*
men hadt. Zo lang zy nog jong zyn, hebben zy een wit Pluimagie en behouden
5
t zelve ook, tot dat zy volkomen geruid hebben. Zy leeven enkel en alleen van
Vich, ora welken te vangen zy onder Water duiken. Voor \ overige is deeze
Vogel, zo wel ais de Grote Gek, wegens het Gewricht, dat hy in de bovenfle
helft der Snebbe heeft, merkwaardig.
g 5t Geeft een byzonder vermaak, het dikwils voorvallende Gevegt te bechouwen
tuflchen den Gek en den Zeeroover (g), welke laatfte Vogel van den Vangft der anit
S
derc
(*) 01 geloof veeleer, dat deeze Vogels op de ZeePpkken, die aan de Rug der WalvhTchen groijen,
en dergelyk Ontuig aazen. ^aarfchynlyk is. ook
deeze
een anderef^ Soort
vanj Onweersvosel,
en wel U1S
die
IM
r*
T>
L
i
m Noorwegen t Zee-Paard geheeten wordt, met de
Mallemukken der Groenlanderen overeenkomftig, die
op Ingewanden van Vifch aaft : Procelaria Glactalis.
LNN. Syfi. Nat. XII. Gen. 70. Sp. 3. Zie de befchryving en af beelding Nat. Hi. I. D. V STUK bladz 93.]
(t) [Teweecen, toen EDWARDS zyn Werk uitgafwant federt is hy ook door den Heer BRISSON bel
fchreeven, ed-men vindc reeds eene Verhandeling van

onder den naam van Diomedei-Vogel, van 'c


Jaari674, op deeze Soort aangehaald]
(74) Anferi Bafiano affinis fuica Avis. CATESB. Giro/.
AD.% 6.
SLOAN.
' JT" T.
f? 87.
"/ Sula.
-'"cu BRISS.
JUJUStf. XTQ
U. p.
D. 495.
4.US". O
LOAN. Jam.
TutTl. IL
II.
n. 322.
oo.o. T.
T 271.
OTT f
r 2
"n~i
o..i_ UmSvS
r
. o.a. Nat
XT_*
p.
Pelecanus Siila
XII. Gen 72
D 1 cT^^iTnV Sfc
?
P 7
bladz
TOC
* ' ^ #*- ****' D- V. Stuk
bladz. 125.
(5) [Deeze ii de gene, die in de befchryving van
den Albatrofs, PJaat LXXI, hier voor,de Fregatvogei
enue!? wordc > in 'c Engelfch Man of War. [&
de befchryving Natuurlyke Hifiorie. I. D. V. ST*
bladz. m. en de Afbeelding aldaar PI. 38. fig. 2J
REDI,

''.'-

EN

2E'LDZAAM;. VOGELilf

6h

dere StfandvogeJen* doch inzonderieid van dien der Gekken leefr* Z dm, naa
jmelyk, als de Zeeroover verneemt , dat de Gek een Viich gevangen heefc, vliegc
hy in volle woede p hem toe, en dwingt denzelven, zig tot zyne veiligheid ondef
Water te begeeven. Terwyl, nu, de Zeeroover hem aldaar niet volgen kan, zo
zweeft hy over die plats, en zo dra de Gek weder bovefr krnt om Lugt te cheppen,randt hy hem weder aan; herhaalende dit t'eJkens: zo dat eindelyk de Gk ,
geheel afgemat, den gevangen Viich moet ten beegeeven. Hier door echter lat
die zig niet affchrikken, maar begint op nieuws met allen vlyt te vichen, ofchoon
hy van zynen Roofziigtigen Vyand op nieuws wordt aangevalien, en dus zynen
Buit by herhaaling moet vaaren laaten.
Aangezien ik geen gelegenheid gehad heb, om den Zeeroover ergens anders dan
in de Lugttezien> zo kan ik denzelven niet wel beichryven , noch ook eenig ander berigt van hem geeven, dan dat ik uit vertellingen heb, hier in beiiaande. Men
jsegt my, dat, zo lang zy te broeden zitten, hunne bruine Kop Scharlakenkleurig is, wordende, als zy uitgebroed hebben, weder bruia Dit hebben my veelen
verzekerd, die deeze Vogelen dikwils op hun Neft gezien hebben: want diestyd
zyn zy zeer tarn, en lyden dat men 'er naby komt; hoewel zy anders zeer ichuuw
%yn. Men heeft deeze Zeeroovers, op de meefle Bahamaas-Eilanden, in menigte

|---'!

P L

A. A

LXXV.^^^^^^Wfl

l) mt en zvoart gevJakte Onweersvogel. (j$)

t)it is een Vogel, die, wat de Geftalte aangaat, met den genrl, Melken nleii
op Plaat LXXHI afgebeeld vindt, overeenkomt, doordien hy alle deszelfs byzondere Ken merken heeft. In grootte is hy oiigevaar als een gemeene tamme Du if!
De Bek is zwart: d Neusgatn zyrt Buizen, welke op het bovenfte deel aan \
Grondftuk van de Snebbe leggen, zynde voorwaards open. Hy heeft ook een dubbeld Geutje,dat fcheef lngs de Snebbe, van \ eene End tot het andere, loopt. Het
onderftedeel der Snebbe,evenwel,is niet nederwaards geboogen,geIykin de voorgemelde grote Onweersvogel, mar het heeft aan de onderite zyde, by de Punt, een
Knobbelof Hoek;gelyk men dit alles in de Afbeelding duideyk kan zien. De Kopis*
benevens het onderfte deel van de Nek, zwart, bebbende op ieder zyde van den Hals
eene witte Vlak, die met het Zwarte ongeregeld vermengd is* De Rug en kleine
Dekveders van de Wieken zyn wit, eu tevens geheel regelmaatig zwart gevJakt*
Even zo beftaat het met den Stuit en de Dekvederen van de Staart, die geheel gwart
is, Zowel als eenigen der grootfte Slagpennen, doch de binnenile, welke naaft aan
de Rug ft aan, hebben zwarte Tippen, en derzelver Gronddeel is wit. De Dekveders van de eerfte Ry, digt boven de Slagpennen, hebben allen zwarte Punten, waar
uit een zwarte, dwars over den Vogel loopende, Streep ontlat. De Wieken, die
feig tot over de Staart uitftrekken, zyn aan den geheelert Rand zwart gezoomd.
Van den Vogel is de geheele onderfte Vlakte, van den Bek af tot aan de Dekveders
onder de Staart, wit. De Keel, Borft en de Dekveders, zo even gemeld, hebben eenige weinige zwarte langwerpige Vlakken. De Pooten en Voeten zyn, evea
als in den grooten Onweersvogel, gechapen, en voeren insgelyks, aan den Hiel,eene
Klaauw of Spoor: doch in deeze middelbaare heb ik geen Vlies aan de buitenzyde

fQ

der

f75) Peteril media maculata. EDW. AV. II. W go.


Anasalia Indica. GESN. AV. 803. T. #04. fg. 2.
Damier. FEILL. Peruv. 211. Procellaria naevia. Bmss.
"Jh. VI. p. 146. Procellaria Capenfis. LINN. Syfi. Nat.

I IF. D*d

.'. M

Xll. Gem 70. Sp. 5. Syfi. Nat. X. Gen. 64. Sp 3


Kaapfche Onweefsvoge!. Nat. Bt I; >. V.' Sifc,"
bladz. pj.

IR,

',.

\p\. '

Jtf ,

66

VERZAMELING

UITHEEMSCHE

VAN

<Wbuitenfte Vingeren waargenomen; daar hy hetzelve niettemin aan de binnenzy.


de drrnwaard?egVmgeren Left. De Poeten en Klaauwen zyn van eene zwarte
of donkere Kleur.
m
fDe kleine of gexooone Onweersvogcl (*). .
Ik kon niet nalaaten [ hier het kleine Onwersvogeltje, dat men gemeenlyk
Storm-Zwaluw tytelt, by te voegen. Dit heefc omtrent de grootte van een Leeurik en is over 't geheel, de witte Stuit uitgezonderd, donker of zwartagtig van
Kle'ur. Ik vertoon hetzelve in een vliegend poftuur, en op den Steen, die tot een
Voetftuk voor den bonten ftrekt, is de omtrek van den Kop en Snebbe, in de Na*
tuurlyke srootte \ voorgefteld. Het gelykt den grooten zwarten Onweersvogel,
uitgenomen de Stit alleen, zo volkomen, dat het byna een Aftekemng daar van
in 't klein fchynt te vormen. De Sneb en Pooten zyn zwart : de Neusgaten en
Spooren even als in de beide anderen.
;
Den zwart- en wit bonten Onweersvogel heeft my fflyn zeer warde Vnnd, de
Ridder JAKOB THEOWALD van Lambeth, gegeven, zeggende my , dat dezelve
van de Kaap der Goede Hope gekomen ware, alwaar menze tintado noemt, welken naam de Portugeezen ook aart een gantich ander flag van Vogelen gegeven heb*
ben; wanneer dezelven gevlakt ofgeiprenkeld zyn, gelyk de Naam zelfaantoont.
Van de kleine Onweersvogeltjes of Storm-Zwaluwen, heb ik een grote menigte, midden in 't Noordelyke en breedfte deel van de Noordzee, gezien, zynde aldaar meer dan honderd Engeliche Mylen van Land af. Het is te verwunderen, dat
zig een zo klein Vogeltje in de opene Zee onthoudt, alwaar het nergens dan op het
Water ruften kan, 't welk byna altos ongeftuimig is. De genen, die ik gezien
heb, vloogen onophoudelyk rond, laatende 2ig by de Schepen ofaan Land alleen]yk in Stormagtig Weder zien. Die my zig vertoonden zogten 21g voor den Wind,
ondr het agterfte deel van hetSchip, waarop ik raf bevondj te verbergen. Menigmaal zoeken zy zelfs in de diepfte holligheden, welke van de grote 25eebaaren
gemaakt worden, hunnebeichutting, en houden zig daar op eene wonderbaare wy*
ze in op, ofichoon deeze zeer gezwind voortrollen. Zy flodderen zo digt lngs 't
Water, dat het ichynt, of zy daar op liepen, en zy worden, gelyk de Heer ALBIN zegt, deswegen Peteriis of Pietertjes genaamd, om dat zy daar in den Heiligen Petrus zouden nabootzen.
De Heer ALBIN heeft zo wel deeZen laatflgemelden Vogel, als deszelfs manier
van Vliegen, en hoe hy zig by Storm op de Zee verbergt, bechreeven; doch van
dat byzonder flag van Spooren aan de Hielen heeft hy niets gemeld, hebbende in zy
ne Afbeelding daarentegen een klein Agtervingertje met eene Klaauw voorgefteld,
't welk ftrydt tegen de eigenchap van deezen Vogel. Ik geloof dat alle Vogelen
van dit flag zig op de Rug van leevende of ook van doode in de Zee dryvende
Viflchen nederzetten, en daar op hun Aas zoeken. De Heer WILLOUGHBY heeft,
in 't Aanhangzel van zyne Ornithologie, pag. 306, eene korte beichryving van
twee of drie Soorten van Vogelen medegedeeld, welke , gelyk ik het daar voor
houde, met de boven beichreevenen onder eenerley Geflagt behoorcn. Een derzelven wordt de Stormvink genoemd, en naar myn Gevoelen zou deeze tytel een
gevoeglyke algemeene naam zyn voor dit Geflagt van Vogelen.
WWE el ^S wAv- ll I

I3 f

' - Pifiara Pelgica, Li*. # Nat Xit

^v. JJAMP. mn. 111. p. 97. ALB. AV. III. p. g7.

woone Onweerevna*!

T. .9a. WmDmosNaribustubuloflfc CATESB Car.


m. p. 14. T. 14, Procellaria. BRISS. Jv. VI. p. I40.

bladz

*>>

9^

ra*

Nat

TI;K

* W

n V QmV

'

Stuk

PLAAT

I '% E L D 2 A A M V OGL M
P L T

LXXV.

';|H

..."P

'D Zee-Zwahi m den itien Kop (7).


Dee \fregt vier Oncen. Haar Bek is wart, lang en pits: d gert flaari bVen en onder in \ Wit. Op den Kop heeft zy eeri witte Kruin, die naar agieren
lngs hoe donkerer wordt. Al het overige van deezert Vogel is bruin, en d Staart
benevens de SJagpennen zyfc donkerl. De Wieken en Staart zyn van glyke langte.
Zy leggen hunne Eijers op de bloot Rtfen* in vercheide der Bahamaas-Eilanden,
alwaar zy in gezelchap van de Gekkeh broedeh. Het is pfeizierig t zien, hoe zy,
in gezelchap van vercheidene chaarswys5 vliegende Vogels, lngs de Oppervlakt
Van het Water zweeven en gduurig pikkn naar de kleine Vichjes, die van de groo
teren Schoolswyze in de hoogte gedreeven worden. Door hun gechrey n zingen,
dat eenige Engeifche Mylen ver gehoord kan worden, chynen zy tevens vol vreugd
en in genoegen te zyn. De menigte der Vichn, welken zy vervlgen* maakt in
b
t Water eene beweeging en een witte Schuim, waar door deez Vogelen de weg
aangetoond wordt , d|en zy te volgen hebben, en welken men van de Bergen enig
Mylen ver kan zien. Daar de grootfte beweeging is, zwermen 00k deeze Vogels
het overvloedigfte rond. Dit gechiedt echter allenlyk in de Brodtyd, en, als deceive gepaeerd is, dan vliegen deeze Zwaluwen maar eiikeld over de Zee: men
zietze wel eenige honderd Mylen ver van Land^ doch Seiden bken de Keerkringen. Het zyn domme Vogels, welke zig, gelykerwys de Gekken, op de Stengen
of andere deelen der Schepen, waar op zy zig nederzetten, met de Hnden grypen
katen. Het Mannetje en Wyfje verichillen in Kleur 2eer weinig.

F L A A T

LXXVL |

8 .

jDe kleine tviar en voitle Duikr (77).


Deeze Vogel is hier in gyne Naturlyk groott, p ene Klip aana, voorgw
field. WiLLOUGHBY heeft hem naar eene Schildery, zo goed ais hy kon; bechre^
ven, toch tot een Gelagt betrokken, waar toe dezelv niet behoort. Hy is van dat
flag van Zee-Vogelen, die Vliespooten hebben zonder Agtervinger. De oirfprongelyke Tekening, naar welke WILLOUGHBY zyn^ befchryving opgefted heeft^
behoorde aan Sir THOMAS BROWN, en bevndt zig in de Verzameling van Sir HANS
SLOANE. Hy werdt van hem Mefgulus melanoleucos Ro/lfo acuio breiii gerioemd.
Zyne Sneb is zwart, rond en zo dik als breed. Het bovenfle deel en de zydt
van den Kop, de geheele bovee Vlakte, de Hals, Rug, Wieken en Start, zyn
zwart of donker van Kleur. De naaft aan *t Lighaam ftaande Slagpennen hebben
witte Punten, welke, wanneer de Wiek geflooten is, over dezelv eene witte dwarsStreep maaken. Aan de bitfnenfe Vlakte zyn de Wieken bruinagtig Afchkleur, De
Keel is wit, en dit Witte eindigt wederzyds, omtrent de plaats der Ooren, wat afc
:

| ";"// ' \

' I

(76) Hirundo marina tnajr Capte albo. OTESS. Cro/. I.T. 88. SLOAN. Jam. I. p. 31. % 6. f. 2. Larus gava fafca?. BRISS. JV. V. p; 199. T. it- f. 2. PaBet
ftdtus. NIEREMB. Nat. 207. WILL. Orn. 297. RAj. Jv.
154. Sterna ilolida. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 77. Sp.
1. Syfi. Nat. X. Gen. 70. $p. m Arnerikaarifche Stern.

Nat.Hifi.l.-.V.m.blis4-

,(77) Merguus melanoleucus Roflro acut brevL

se~

" 1

Witt. rmth. 261. T. fy. RAJ. JV< 125* N. 5. ria


minor. BRISS. JV. VI. p. 73. Plutrs Colurobaias,
GUNNER. M. Maas, I, p. 261. X & Columba Groen*
landica. ALB. JV. I. p. 81. T. 85. ED#. JV. II. T. 9r.
Alca Alle. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 69. Sp. 5. Syfi.
Nat. X. Geo. L >. 6. Rttetetje. Nat. B% h D,

V.Sc.bI.90.

R a

68

VERZAMELING

VAN|UTHEEMSCHE

gebroken. Het voorle deel van den Hals is taamelyk donker of Afchgraauw j doch
wordt naar de Borft toe lngs hoe helderer. De Buik, de Zyden onder de Wieken,
en de Dekveders onder de Staart, zyn wit. De Pootcgi en Voeten zyn vuil Vleeichkleurig. Het Vlies tuflchen de Vingeren is zwart. De agterfte Vinger ontbreekt,
doordien de Vogel maar drie Vingesrs heeft , welke voorwaards ftaan, en kromme
Klaauwen voeren. Aan de zyden der binnenfte Vingers zyn geene Vliezen of Lappen, welken de meefte Vogels met Vliespooten anders hebben. Wat boven de Kniea
heeft deeze geene Vederen. Ik houd hem yoor het Wyfje van deeze Soorr.
De gene, die boven op deeze Plaat vegende vertoond wordt, houd ik voor het
Mannetje, en dezelve is van gelyke grootte. Deszelfs Bek is zwart en van geftalte
als in de voorgaande. De geheele bovenfte Vlakte komt, zo wel ais de Buik, en
de Zyden benevens de Dekvederen onder de Staart, met even de zelfde deelen van
den voorigen volkomen overeen. Aan de binnenzyde der Wieken vertoont zig, in
vergelyking met den voorigen daar in eenig onderfcheid, dat, wanneer die uitgebreid
zyn, aan dezelven zig eene vuikvitte dwars-Streep openbaart, doordien de Dekveders der Slagpennen deeze Kleur hebben. De Kop en Hals zyn aan deezen Vogel
geheel zwart, en dit is het aanmerkelykfte ondercheid tuflchen beiden. De Poorer!
en Voeten zyn, wat de Kleur en Geftalte aangaat, even als in de voorige gefchapen.
De Afbeelding van den eerften deezer Vogelen heb ik in '0 jaar 1742, in 5t Virginifche KofFyhuis, agter de Koninglyke Beurs te Londen , naar eenen afgezetten
Vogel gemaakt. Volgens het Berigt van Sir THOMAS BROWN van Norwich, zyn
het taamelyk zeldzaame Vogels, welke zig aan de Zee-Kuit, (van Norwich zo ik
denk,) onthouden: gelyk hem dan 00k een Kuftbewaarder twee derzelven gebragt
hadt. Zyne beichryving en Afbeelding daarvan is in de Ornithologie van WiLLOGHBY, bladz. 261. Tab. $9, te vinden.
Den anderen Vogel heb ik, in5t jaar 1743, in \ Bierhuis van Marlboroughs Hoofd,
iji Pettycoat-Lane te Londen, zien hangen; van waar ik hem om af te tekenen wift
te bekomen, en vervolgens weder daar heen liet brengen. ALBIN heeft hem bechreeven, en Groenlandche Duif genoemd, zonder zig Verder over deszelfs Natuurlyke eigenichappen te bekommeren. Zyne Afbeelding is weinig verfchillende
maar heeft de Snebbe veel te dik, de Pooten en Voeten te klein. De Luiden in het
Bierhuis wiften my niet te zeggen, van waar deeze Vogel was gekomen. Ondertuflchen twyfel ik 'er geenszins aan, of deeze beide Vogelen, die 20 ongemeen naar
elkander gelyken, zyn Mannetje en Wyfje. Dewyl echter de befchryving van
WiLLOUGHBY Zo kort is, en 00k flegts naar eene Schildery gemaakt: ALBIN daarentegen den Vogel wat gebrekkelyk voorgeileld, en hem als een Wyfje met een
Mannetje gepaard heeft, daar hy doch in Soort niet mede overeenkomt: ik, in tegendeel, beiden met elkander vertoond, en naar de Natuur zelve beichreeven heb:
zo hope ik dat de Liefhebbers zulks als eene verbetering, van het gene te vooren
over deeze Vogelen gechreeven was, zullen aanzien.

PLAAT

LXXVIIL

De lackende Meeuw (78).


Deeze Vogel weegt agt Oncen. Zyn Sneb is rood en aan de Punt krom, terwyl
de onderfte helft aan \ end een hoek maakt. De Kop is donker zwart \ de Oogen
syn van boven en van oncteren in Y Wit gevat. De helft der Slagpennen is aan h
end
(78) Laras major. CATESB. Carol I. T. 89. Gavia
ridibunda. BRISS. JV. VI. p. 192. T. 18. f. 1. Larus
daereus major Bahnen. WiiuOrnith. 263. RAJ. AV.

129. N. 8. Larus Atriclb Tm *tl KT* YTT r


76.Sp 8 M Ate Yr ^# * XII. Gen.
P P 5 P
Hi h D. vfet^HQ
* * *

EN

ZELDZAME

VOGELE N.

69

end donker; de geheele overige Oppervlakte des Lighaam is wit, zo wel as deStaart,
wier Veders van gelyke langte en by de twee Duimen korter dan de Wieken zyn.
De Pooten en Voeten, wier Vingers door middel van een Vlies te iamen gevoegd
2yn > hebben eene zwarte Kleur.
Deeze Vogels onthouden zig mehigvuldig op de meeflen der Bahamaas-Eilandem
Hun gefchrey beftaat in een Soort van Lachen, weshalven zy 00k van de Engelichen
de Lachende Meeuiv genoemd worden. [Anderen geeven 'er den naam van Sptter
aan. KLEIN noemtze de Roodbek met den zwarten Kop.] Of het Mannetje van
het Wyfje ondericheiden zy, is my onbekend.

' ;-. ?|'-

-' ~ p L A A T I LXXIX. &'{ " -"^^^RDe witte Pehaan (79)*

Deeze Vogel cheen.my twemal zo grot te zyn ais de grootfteZwaan. ZynSneb


fyas 5 van de Punt af tot aan den hoek des eks, twintig Engelfche Duimen, zynde dus
by de zes Duimen langer, dan hem eenigbeichryverder Natuurlyke Hiftorie bevonden
heefr. De kademiiten van Parys hebben 5er eene gemeten, die maar veertien Duimen lang \^as; Waar door 5 z ik denk, Paryihe Duimen te verftaan zyn. Onze Landsman WLLOUGHBY, de Maat van een odanigen Pelikaan,die uit Rusand gekomen
was, afgemeten hebbende, maakt denBek veertien Engeche Duimen langrweshalven
ik reden meen te hebben > omte gelooven, dat myn Voge, naar evenredigheid|
in aile zyn deelen grooter geweefl moet zyn, dan die te vooren befchreeven waren. \ Gene WILLOGHBY in zyne befhryving^egt, dat een Man zyn Hoofd in
den onder aan zyn ek hangenden Zak zo kunnen fteeken, kwam my wat ongelooflyk voor, tot dat ik zulks door den Oppailer van den hier afgebeelden Vogel zag
doen, en ik ben verzekerd, dat die Zak nog wel een tweede Hoofd van een Menich
zou hebben kunnen inneemen, of dat 'er in dezelve genoegzaam piaats was voor twee
Hoofden.
De bovenfte helft der Snebbe is regt en pat, en heeft in *t midden, overlangs,
eene verhevene Streep; aan 't end eene aanmerkelyke Haak. De Huid, random
de Oogen, is Vederloos, en zo wel als de geheele Snebbe bleek en Veechkleurig,
uitgezonderd het End van de bovenfte helft, het welke geelagtig groen is, met eeni*
ge donkere Loodkleurige Vlakkeri. t)e Neusgaten zyn niet zigtbaar; de Oogen
donker Hazelnooten-Kleur. Het ondere deel der Snebbe is uit twee buigzaame zyditukken /amengeiteld; welken de Vogel zeer ^yd operien of naar believen fmentrekken kan, en die zig aan t end met elkander vereenigen. Deeze zydfhikken zyn
in de langte door een flappe Huid met elkander vrbonden, welke van dikte is als
dun Leer, en van eene geelagtige Kler. De Vogel kan deeze Huid zeer digt legen zyne Snebbe opichohen, en wedefom eer wyd van dezelve af laaten nederzakken. Deeze Huid irekt tot onder de Keel, en gelykt meer naar den Wortel van
eene Tong, dan 't gene men de Tong kan noemen. Wanneer hy den Hals uitfrekt, vertoont zy zig naar evenredigheid langer, dan zy in de Afbeelding voorgefteld is, en menigmaal trekt hy de Huid zelfs nog meer in, dan alhier. In den eerften opflag ichynt het een witte Vogel te zyn, hebbende aan het agterfte van den Kop
eenige ilappe Vederen, in de gedaante van een Kwaft. De geheele Kop, de Hals,
de ondervlakte des.Lighaams en de Dekveders aan de binnenzyde der Wieken, zyn
wit;
(79) Onocrotalus five Pelecanus EDW. Ap. II. T.
92. KAJ. Vm I2I. MARSIL. Danub. 6. T. 35. WILL,Ormtb. 246. T. 63. ALDR. Orn. III. p. 42* T. 48. 49.
Pelecanus. ELL. AV. 30. Onocrotalus. Gis* Av. 630.

W. Deel

OIEAR. Mu T. 13. f. 1 BRISS. JV. VI. p. 510 Pelecanus Onocrotalus. LINN. Sy. Nat.XII.Gen 75IsT
Syfl. Nat. X. Gen. 66. Sp. I Pelefcaan. Nat'InkXID
V. Stuk, bladz. 104. P
* P ^ D*

VRZAMELING

VAN

IT H E E MS G H E

wit; maar de Slagpennen zwart. De eerfte en naaft daar bovenilaande ry der Dtek
Vetren is grauwagtig licht bruin, de overigen zyn meer blekgraawagtig, met
eetfig mt gemngeld. De Rug en Staart zyn van eene helder gfawe Kleur, welke tulchen de Rug en Wieken wat naar 5t roodagtige trekt* fcynde met warte Vlakkeft riM. De Pof* en Voeten zy Prperagtig Vteichkleur : net Vlies tuschen de Vingereft bfek Loodkletfig. Hy heeft vier Vingers die, gelyk in de SchotfchGariS (Soitid Qodf) eff in de Zee-Wter-Raave (Corworm),door middel van
ten VJt$ met elkander v^boden zyn. De beide inwaarde Vingers ftaan wat agterwaards, doch niet zo regt naaragtern, als in de Vogels, die dezelven vry hebben. De Klaauwen zyn van eene bruinagtig Kleu.
Deeze Pfikaan, nn de Kaap der Goede Hope, door den in dienft'V& de oft.
indiche Kompagnie laande Kapitein PELLY, in 't jaar 174?, herwaards gebragc
zynde, kreeg ik verlof, om hem, eer hy te Londen vertoond werdt, naawkeurig
te bechouwen. Ik vond tuihen be en den getieft, dien WILLOUGHBY benevens
de Akademiiien van Parys uitgegeven hebben, geen verfchil, dan alleenlyk ten
rffen van? de Grbtte: zo dat ik niet zeggen kan, dat dezdve zig grootelyks van
at vrhefti befehreevenen ondericheidt. De gezegde Akademiith houden hunnen Vogel ^f den FBktfios van ARISTOTELES en den Onoerotalus van PLNIUS:
00k achten zy htm Gevoefen,dt dergelyke Vogels lang van Leven fcyn, daar door
bekr^fga, dat vn veefen derzelven, die te Veriaile onderhouden werden, geen
enkele vddiKhet Twaalfde Jaar geftorven zy, en deeze waren, dat aanmerkelyk is,
de eenigife Dieren in de Menagerie, van welken 5er geen, binnen deezen tyd, zyn
Leven hdt ge-fndigd. De Wieken hadden, uitgebreid zynde, eene langte van
elf Voeten, wafdoor wy warichynlyk Parysfche maat te verman hebben. De Liefhebbers, die nr de Ontleeding van deezen Vogel nieuwsgierrg zyn, knnende
Werken van de Akademie van Parys daar over italien (*). De Heer WILLOUGHBY
heeft 00k de Berigten van oude utheuren, denaangaande, byeen verzameld; voegende daar by, eene door hem zelf vervaardigde beichryving van deezen Vogel (f).
Men kan hieromtrent ook de Reizen van <Je BRUIN , door JVfoskovie, Perfie, enz.
in'tTweede Deel, bladz. 167, nazien, alwaar hyhem Babbe noemt.
De Pelikaan fchynt een Inwooner van \ grootfte gedeelte der Oude Wereld te
2yn, doordien men hem in verfcheide Landen, zo wel vetnaar \ Zuiden en Noorden, als ook tuchen beiden, vindt. In Rnsland is hy zeer gemeen; in Egypte
treft men hem overvloedig aan, en brncyds ook aan de Kaap der Goede Hope, in
welk Land deeze Vogel, gelykerwys dit uit onze beichryving biykt, grooter ichynt
te valler^an elders Alzo geen Engelich Autheur van hem een goede Afbeelding
gegevn heeft, za myrte beichryving, zo wel ten dien opzigte, ab wat de ongeitieene Grootte aangaaf, nietiw zyn, en wat het laatfte betreft, daar van kunnen alie
Lief hebbers te Londen getuigenis draagen, dewyl men hem hier opentlyk heeft
laaten zien. [KLEIN heeft hem Kropgans, Sneeuwgans, Veelvraat en Qbnvogd
geheten,

i /'Vfr'' , " p L A A T Lxxx. :;/ * \ ; v S


;l^

De Ferkeerd-Snavel of pPateryder. (80).

*'"'

m De Sneb die het ondericheidend Kenmerk van deezen Vogel uitmaakt, is een verwondedeS Sckn
de u?
ai
nTv
lP
P
J
Part 3 p m
^^}l^%?f
m
;
'
>l\i*$ne fmholy- Pa& H6. .
0)
m 0
ATESB C r l L
T
o a ST
*r
- / 142.
T. t
90. pAR
PJotus Roftro
Comeo maraah.
KLEIN,^.

Avis Carolina Roftro Gukriformi. PUT. Gaz. T. 76.


S. *-Rygchopfalia Dorfo nigro, Ventre albo. BRISS.
Av. VI. p. 22q. T 21. 2 Rvnehoos nim. LINN.
W
7*.V.
SPSc.1 bLly^l
Gen. 71.
Sp. gI
M Hi. I. D.
159.

fi

;. :|

ENZLDZAME

VGELEN, ^/

7r

Woherenswaardig Werkiuk der Natuur. Het Grondiluk van de boVenile helft


dik en an de fcyden wordt dezelve lngs hoe platter, .tot dat %y in eene Punt ein*
digt Deeze helft heeft de langte van drie Duimen. De onderile helft der Snebbe
is nog platter d de bovnfte en keer dun, hebbende haare beide Randen 20 icherp
i! et Mes. D6e is byna een Duim langer dan de bovnfte* welke een malle
Sleuf heeft, drde bovenfte Rand van de onderile Snebbe in h luiten haaren in*
trek neetat. Het grootfte deel der Snebbe * Van den Kop af5 is rood * het Verige
fcwart. Het Voorfte van den Kop, de Hals5 Borft en Buik, zyn Wit: het agterite
van den Kop* de Rug en Wieken, yn zwart, met eenig Wit vermengd* D
bovenfte Veder van de Staart is zwart: de anderen gyn wit. Hy heeft de Pootent
kort, klein> en rood van Kleur. De Viagers der Voeten zyn door een Vlies
iamengevoegd* gelyk in andere Meeuwen, en agtef aan den Hiel is een klein
Vinger.
Deeze Vogels onthden 2ig aan de Zeekften van Karolina. Zy vliege al ftryi
knde lngs de Uppervlakte der Zee, [als of zy het Water met hunnen Bk fiiee*
den; weshalve menze, in 't Engelich, Jj^hteriyders noemt,] en dus chyne zy
uit dezelve eenig Aas te cheppen. Min vindtze ook p de vol OeflerS leggend
Oevers, die, myns oordeels, nsede tot him Vbedzel dienen: want hunne Sneb
komt my zeer bekwaam voor om de Oefters te operien. Het Mannetj en Wyfj
zyn van eenerley Kleur*

Ir

LA AAL

jD Amerikanfib PelikuH. (81).


Het Lighaat Vati e&tet Vogel fcheei* riiy, in een opgevlden ett gedrdgden
Wat grooter dan dat van eene grote tamme Gans te zyn. De Sneb was > vait
haare Punt af tot aan de hoaken des Beks, dertien Duimen lang, en de Wiek* toe?
geflagen zynde, hadt eene langte van agc en twintig Duimen (*). Ik verdeel dee*
fcen Vogel ongevaar de helft kleiner te zyn dan de vorige (van Plaat LXXlX)door*
dien hy my kleiner dan een Zwaan, m die andere meer dan tweemaal zo groot, is
vofgekomen.
De bovenite helft der Snebbe is in h midden (maller dan n beiden Enden, en
luit in de onderile, ukgenomen by de Pnt, alwaar zy breeder wordt > en de onderile inneenik Naar de Punt toe is de geheele Sneb roodj doch by den Kop geek
HetOog zit in een Piek, welke Vederloos i en brin van Kleur, doch, naar ik
geloove, in de leevende Vogel Vleeichkleurig geweeft ssal zyn, doordien zy in de
voorheen beichreevene Pelikaan dergelyke Kler heeft. Aan de Punt der bovenite
helft is een bruine Haak of Klaauw, die in een Sleuf van de onderile flit. Men
kon geen Neusgaten m de Sneb waarneemen. De Krop of Zak hadt > drog zynde *
de zelfilandigheid en Kleur van eene opgeblazene drooge Oienblaas j met overlanga
loopende Verden, en dwars over dezelve been gaande Blodvaten, welke aan de
zyden van de onderile helft der Snebbe ontipringen, die over haar geheele langte zig
in den Zak opent. De geheele Kop was, Z wel als de Hals, met witte Veders
bedekt, zynde die aan het agterle van den Kop wat langer dan de anderen. Het

* pf:"

(81) Onocrotalas Americanus. EDW. A<O. IL T. pg,


Pelecanus fubfufcus, Gula dilenfili. BROWN Jam. 480.
Onocrotalus five Pelecanus fufcus. SLOAN. Jam. IL p.
322. BRISS. AV+ VI. p. 524. Pelecanus Onocrotalus Occidentalis. LINN. Syfl* Nat. XII. Gen. 7a. Sp. 1. Var. B.

'%'

;r^P"

Witte

(*) [EDWARDS heeft 18, doch het toefc* volgeas


de pgegevene Langte des Beb, wd 28 Duimen zyn.
Waarfchynlyk zal men eet i in pfestt* trfta 3 geztt
hebben.]

S 2

72

VERZAMELING

VAN

UiTHEEMSCHE

Witte eindigde, aan h agterle van den Hals, Piekswyze, byna op't midden van
de Rug, die met kleine Vederen gedekt is, welke onder aan haare Schften wit, en
op zyde donker Aichgraauw zyn, loopende ook alien ipits uit* De Staart is
Aichgraauw en middelmaatig donker. De grote Slagpennen der Wieken zyn
fcwart, maar de regte daar bo ven ftaande Dekveders, zo wel aan de bovenfte als
onderfte Vlakte der Wieken, Aichgraauw. De kleine Dekveders, zo wel bo
ven als onder, zyn in haar midden wit, en aan de zyden Aichgraauw gerand,
even als die op de Rug, en tevens ook wat pits gepunt.. Aan de binnenite zyde
zyn de Slagpennen vuil Afchgraauw. Het grote Been van de Wiek gebrbken
zynde, bevond ik hetzelve zeer ligten hoi, van Merg geheel ontbloot; en aan de
zyden zo dun als Perkament. De Borft, Buik, de zyden onder de Wieken, dat
is de geheele onderfte .Vlakte van het Lyf, is donker Aichgraauw en byna zwart,
zonder dat zig een heldere Kieur daar mede onder menge. De Pooten zyn korr.
Hy heeft vier Vingers, die met elkander, gelykerwys in de voorige, verbonden
zyn. De middelfte of langfte Vinger is langer dan de Poot. Zo wel de Pooten
als de Voeten zyn vuil groenagtig Geel, met donkere Klaauwem
Deeze Vogel heeft myn hoog-eerwaarde begunftiger, de Schildknaap | THEOBALD , uit de Weftindin medegebragt en my vererd, Ofichoon dezelve met den
voorigen Pelikaan, in gedaante en evenredigheden, wel overeenkomt, zyn zy doch
in Grootte en Kleur ongemeen verichillende. Den eerften kan men niet zeer ongevoeglyk den witten Pelikaan noemen, doch deezen niet dan den donker Graauwen met den witten Kop, en geeven wy acht op den afftand hunner woonpkatien
wordt het Gevoelen, dat zy tweederley van elkander verichillende Vogels zyn,
daar door niet onwaarichynlyk gemaakt. Tot vefder voldoening wil ik nog dat ge*
ne bybrengen, het welke Sir HANS SLOANE, in zyne Natuurlyke Hiorie van Jantaikci) Vol. IL pag. 322, van deezen Vogel ichryft. Dezelve ichynt met den
5) Witten Pelikaan eenerley te zyn, zynde alleenlyk donker van Kleur. Zy zyn in
alle Zeewateren der heete Streeken van de Weilindien zeer gemeen. De Vis35 ichen worden door hun op dergelyke manier gevangen, als door de zogenaamde
Fregatvogelen. Ook komen zy, by Stormagtig Weder, in de bedekte Zee*
Zy vliegen over de Zee
35 boezems, alwaar zy dikwils op de Boomen roeften.
33 gelyk de Meeuwen, en vangen de Viflchen, welken zy gewaar worden, door
35 op dezelven neer te vallen ; begeevende zig dan weder in de hoogte. Men achtze
niet bekwaam tt Spyz. Als men hun op de Zee gewaar wordt, zo is dit een
teken, dat men niet ver van Land zy " WAFER zegt, in zyne Reistogt en befchryving der Land-Engte van Amerika, lhmus de Panama genaamd, dat aan
33, de Weftelyke zyde van die Land-Engte de Pelikaan niet gevonden wordt j ter33, wyl zy, in tegendeel,aan de andere zyde, in de Weilindien, menigvuldig voor33 kwamen ; zynde donkergraauw van Kleur, met een Zak ondr aan den Hals.
Hier
33 De ouden werden niet gegeten, maar de jongen waren goed tot Spyze."
voegt die Reiziger nog meer by, \ welk de Liefhebbers in zyne aangehaalde Reisbeichryving, p. 119 en 120, kunnen leezen. Veele andere Reisbeichryvers ichyrien ook van deezen Vogel, onder verichillende naamen, melding gemaakt te hebben, maar ik vind in geen derzelven eene Afbeelding, noch eehe zo omftandige
befchryving als de myne \ weshalve ik hope, dat myne moeite indezen niet nutteloos
zal geagt worden.
De twee Koraaliborten, op de Grond van de Aftekening tot fieraad daarby gevoegd, zyn naar de Natuur getekend en gekleurd. [De grootfte, die bruin is met
witte Knobbels, noemt men Konings-Koraal ; de kleine wordt Rood Pypkoraal of
Orgel-Koraal geheten.]

PLAAT

; ;ngKW % E L D % 1 mAll V 0 E L Si
;../': ''!

P L A A t'.f LXXXL

-.fc%

. v|. l

Bruin uiktje (82)*


Deeze Vogel weegt een half Pond. Zyne Oogeti syn gfot en met een Witten
Kring omgeven. Aan den Hals heft hy eene zwarte Vlak: in 5t midden van d
Snebbe is eene zwarte d wars-Streep, en aan de onderfte helft heeft hy vdigt aan het
Grondftuk, eene zwarte Vlak, De Kop en Hals zyn bruin; doch de Kruin van
den Kop en het agterfte van den Hals donkerer dan het overig. De Vedrs aatl
de Borl zyn lichtbrun en groenglanzig. De Buik is vuilwit en d Rug benevens
de Wieken bruin. Deeze Vogels onthoden zig veel aan de Meiren van vericfl
Water, in de bewoonde deelen van Karolina, Deeze was een Mannetje.

^r >. 'JPl MM L ||
Pehguyn met zwarte Voetn (83).

Deeze Vogels kwamen my by a ZQ groot yoor als tamtlie Ganzen. k heb defcelven Zvoartvoetige getyteld, omze te ondercheiden van een anderen, in dit Werk
belchreeven, die roode Voeten en eene roode doch anders gfchapene Snebbe heeft,
en dien ik maar eenvodig de Penguyn geheten heb. De A^beelding en bechryving
daar van, kan in 'tTweede Deel, op Tab. XCVIL bladz. 75* worden nagezien. On-5
der aan, op de tegenwoordige Plaat, heb ik deszelfs Snebbe, benevns de Snebbe
van den thans te bechryven Vogel, beiden in de Natuurlyke grootte voorgefteld|en, alzo die taamelyk van elkandr verichillen, zo zou ik denken, dat zuks genoegzaam bewyii, dat het tvvee byzondere Soorteii van Vogels zyn.
De Snebbe is in de Vogels van deeze Af beelcfing ^wart, en Ket aan de Punt van
de bovenfte helft eene Haak* aan de onderfte, daarentegn, vertoont zig de Pune
als afgeheeden, doch in de daar uit ontflaande Spieet iluit de kromme Haak van de
bovenfte helft. Aan de zyden is zy wat ingedrukt, en met Groefjes voorzien. De
Keusgaten ftaan even ver van.het Grondftuk en de Punt des eks. Naar de Punk
toeloopt'er dwars over heen eene bfede geelagtige Streep. De Keel is, zo we
als de zyden van den Kop, vuil bruin, en in dit Bruine ftaan de Oogen; maar vari
het Grondftuk der Snebbe af loopt, ter wederzyde van derr Kop over de Oogen heen,
een breede witte Streep, welke zig met het Witte, dat aan de zyden en het onder*:
fte van den Hals is, vereenigt. Het bovenfte deel van den Kop; het bovenfte van
den Hals, de Rug en de bovenfte Vlakte der WielcWv yn^van eene donkerbruine
Kleur. De Keel, Borft en Buik, zyn wit, uitgenompn eene bruine Streep, welke
over de BorftJoopt, ftrekkeilde zig Wederzyds tot^aaf^de Pooten uit,.gelyk in de
Afbeelding is te zien. Aan de St uit is deeze Vogel wit* Inwaards zyn (ie Wieken
brujn, en wat geichakeerd met zwart en wit. Alle bruine deelen zyn, met wat donkerer of zwarte Vhkjes geprenkeld, Van ectik Staart is weinjg blyk, dordienzig*
in
I ,(&2) Podiceps minor Itoiro vario. CATESB. Carol. Jf
^f\ 91. Colymbus fuviatilis Carolinehfis. B&iss. Av.Vh
p. 63. Colymbus Podiceps. LINN, Syfl. Nat. XII, Gem
75. SpV ir. Syfl. Nat. X. Gen. 68. Sp. 1 Nat. Hifa
I, p, V.-Stuk, bl. 140..
If
(83) Penguin Pedibijs fiigris. ow. Av. II. T< o"'

"~ K Deel

Anfer, Magellancus. CLUS. xot. ioi. Schenifcus ns*


Vius. BRISS. AV. VI. p. 99. T. 9. Diomedea demeffa,
LINN. Syfi, Nat. XII. Gen. 71. Sp. 2. Syfi. Nat X
Gen. 65. Sp, 2. Magellaanfche Gans ma Hik jy
V. Stuk, bladz, 100. PI. 37, fig. 7.
*j^J

74

VERZAMELING

VAN

ITHEEMSC H E

in plaats van dezelve, maar eenige korte Borftels vertoonen. De Veders van bo*
venfte deel 2yn hard en digt: de Pooten en Voeten zwart van Kleur. De Pooten zya
ver naar ageren geplaatft, gelyk in de voorheen beichreevene. Aan de Vingers 2yn
ilerke Klaauwen. Drie derzelven zyn met een Vlies verbunden, doch de vierde
is zeer klein en geheel los, ftaande ok meer voor- dan agterwaards. De binnenfte
der drie grote Vingeren heeft aan de zyde een Lap. De Voeten van deezen Vo*
gel zyn dik en kort. Een ander, die met hem overkwam, was in de donkere deelen 2warter 5 doch verder eveneens,
.
Het gedagte bevondt zig dus in de Penguyn \ die van vooren afgebeeld is. De an*
dere, die men op zyde bechouwt, komt in de geftalte en Kleur van de Sneb en
Pooten met de voorige overeen. De Kop, Hals*- Rug en Wieken zyn donker,
doch aan de Keel em boven de Oogen wat helderer bruin : de Borft en Buik geheel
wit, doch de Streep, welke de onderfte Vlakte van de andere omringt, mankeert
5
er aan. De tegenwoordige heeft een imallen witten Rand, aan de icherpte vandat
Deel, daar in andere Vogels de Slagpennen zig bevinden. De Wieken waren, in
beiden, plat, hard en naar de grootte van den Vogel zeer klein; bedekt met 20 kleine
ilyve Vedertjes, dat zy zig als Sagryn-Leder vertoonden. 1k heb een der grootften van deeze Vedertjes,in zyne Natuurlyke grootte, aan de zyde van den Vogel,
op de Plaat voorgefteld. Ik telde in de eerfte ry meer dan honderd van dezelven.
Den eerften deezer Vogelen heeft my de Heer COWELL, den anderende Heer
HOLMS gelend. 2y konden met geene zekerheid zeggen, van waar dezelven
kwamen, doch dewyl zy door Ooftindiche Schepen waren medegebragt, zo acht
ik iE vari de Kaap der Goede Hope afkomftig, en, die op Plaat XCVH. in het
Tweede Deel is voorgefteld, kon weide Magellaaniche Gans zyn. Deeze Zuide*
lyk Vogels zyn van den Noorder Penguyn, welken WILLGHBY pag. 322 befhFeven heeft, zeer verchillende: alzo deeze de Wieken volkomener heeft. Een
der Saipenren, die ik daar van heb uitgetrokken, was drie en een half Duim lang.
Hy hdt een zwaarder Staart, doch geen vierden Vinger. Verder Berigt van den
Noorder Penguyn is in de Hiftorie der Faro - Eilanden, welke uit het Deenfcb
in 5tEngeifefiBis vertaald, p. 141., omftandig te vinden, alwaar mn hem Garfa*
gel noemt. De Autheurvan die befchryving oordeelt, dat dezelve overeenkomftig'fcy met den Penguyn, die op Terra del Fuego, [by de Straat van Mage/laanJ gevonden wordt, fcynde in de kleine Atlas van Mercator afgebeeld en beichreeven. Het
Koraalgewas, van eene Klokjeswyze gedaante, tot verfiering van de Plaat hier bygevoegd, is in de Natuurlyke grootte voorgefteld, zynde mt vn Kleur; doch in
welk Wereldsdeel het groeije is my niet bekend. (*)
'^j
tt$m*%w

PLAAT

LXXXIV.

De Kanadqfihe Gans. (84).


De Heer WiLLOUGHBY heeft deezen Vogel, pag. 361, beichreeven (f), en alzo
ik, denzelven met zyne befchryving vergelykende, bevonden heb, dat zy goed ware, z#ik niet misdoen, met die befchryving hier te piaatzen. '
De
(*) [Dit Zee-Gewas wordt betrokken tot de BloemKor^ (Madrepora prolifra) van LINNJEUS , vallende
aan de Kuft van JSoorwegen. Zie het XVII. STK
tn onze Natuurlyke Hiorie , bladz. 171.: want de
aanhaalmg van EDWARDS, aldiar, moet zyn T. 04,
in plaats van T. 194.]
|
(84) Anfer Canadenfis. CATES*. Carol I. T. 92*

Riss. Jv. VI. p. 272. T. 20". Will- 0rnith- 27& T*


70., f. 1. & Tab. 71. f. 3. Anas Canadenfis, LIWN.
Syfi. at. XII. Gen. 67. Sp. 14. Syfi. Nat. X. Gen.
oii Sp. 9. War. Hi. I. D.V. STUK. bl. 36.
(t) In de itgave der Ornithologie van WILLOGHBT, welke te Londen Anno 1670. uitgekomen is,ftaat
deeze befchryving. p. 270V

EN

ZELDZA A ME

V O GE LE N.

|f

| Des Vogels langte (zegt hy) van de Punt der Snebbe tot aan het End der Staart
i* of der Pooten, iirekt zig tait tot twee-en-veertig Duimen. De Sneb is, van de
hoeken des eks af, twee Duimen lang en zwart van Kleur. Hy heeft ruime
De geftalte zynes Lichaams zweemt naar die van eenen tarnmen
33 Neusgaten.
De Stuit is zwart, doch de
33 Gans, doch hy chynt wat langer te zyn dan deeze.
De Rug is donker graauw* gelyk
33 Veders die digit by de Staart itaan, zyn wit.
33 in de gewoone Ganzen: de Hals aan \ onderfte deel wit, doch voor *t overige
Aan de Keel heeft hy een witten Ring, welke zig wederzyds, onder de
33 zwart.
De Emk is wit, de Staart, zo wel als
33 Oogen, tot aan het Agterhoofd uitftrekt.
De Oogen zyn Hazelnooten-Kleur, en de rand
35 de grote Slagpennen, zwart.
De Voeten zyn zwart en met een Agtervinger
33 der Oogendekzelen is wit.
55
35 voorzien.
De aangewee&en witte Ring of Keelband dient, om deezen Vogel van alle andere Soorten van Ganzen te ondercheiden. Zy komen des Winters uit de Noordelyke
deelen van Amerika naar Karolina, nz.
Zonnebloempjes van de Ber'mudes- Eilanden, met hngwerpige Bladen (*).
[Het Plantgewas, op deeze Plaat afgebeeld, is hier niet beichreeven. De Bladen
gelyken geenszins naar die der Violieren, en hunne dikte chynt ook niet uit te munten. ?t h derhalveri duifter, hoe de gedagte benaaming van PLUKENETIUS hier aangehaald kan zyn, en dit zo wel as op de volgende Plaat LXXXVI, alwaar een verichillend Gewas vertoond wordt.]

'% "; ""'' ' f|/

|L

A A

TSLXXXV.

ff| - ''%

De roodborige Duiker-Gans (8$)*


De grootte van deepen Vogel is tufchen die van een Eend en Gans middellagtjgv
In de Verzameling van Plaaten, door ROBERT, Kabinetfehilder van den Koning*
van Vrankryk, LODEWJTK den XIV veraadigd* berncfcfcig een verkleinde Afbeelding vanzulk sen Vogel, dien hy Merganfer Cyrrhatm noemt.\ Dezelve OIK
dericheidt zig, door zynen rooden Borft, van onzen Duiker-^Gans, dien Wii>
3LOUGHBY p. 335. beichreeven heeft. De Heer ALBIN ftelt, in zyne Vogel-Hiftorie, .D. p. 90, eenen Vogel voor, die my naar den Amerikaanchen DuikerGans chynt afgebeeld te zyn, maar wiens beichry ving uit die van WILLOUGHBY
ilegt nagefchreeven is, allenlyk met byvoeging van een rooden Borft, dien de Engelfche Duiker-Gans niet heeft. Myne beichry ving beftaat in \ volgende.
De Sneb is, van haare Punt tot aan den Hoek des Beks, bykans drie Duim en
een K warder lang, regt en mal, of aan de zyden als amengedrukt, niet plat gelyk in de Eenden. Haar bovenfte helft isf^an 5t end omgekromd, en tevens, zo
wel als de onderfte helft, ov$r desgeheete langte mefiT^nden voorzien. De bo*
venfte helft is donker, de onderfte helderer rood. Degintch^Kop is zwart, dock
heeft tevens seen groenagtigen weerajyn^/DeVederc^ agter aanden Kop, gyn
luchj (*) Chryfanthemum erpud^ Lecoijijfoliis
virenu
tins crajfis. PLUK, Alm^pi. ^n ^2 P^y|p?^^J*;
borefcens. LNN, *^^. P/f.:^g|. i ^|(
(85) Meygus major Peror rubro Epw. Av. II. T.
95. Merganpf criftacus. Biuss, AV. VI. p. 237. T.23.
Anas longirflr. ALDR. Orn. li^i&J^ T*U^82Mergus Crila dependente, Capice ni|r cserulefcente,

collari albo: Mas. Faun. Sue. 135. Mergus Criffo dpendente, apite nigro n^culis ferrugineis: Fmtna
Faun. Suc. 136. Mergus. ift dependente, ftore
ruf^nt ^riegato, Collari albo, Reftricii^s filfas^
cinreo variegatis. Mergus Serrator. Syfi. Nat. XII.
Genf 68. Sp. 3. fcaqgbj^ Nat.- Bfi. |j J). v/SlSS^
bladz. '74. . r
T 2
's W "' " ' ; '"

76

VERZAMELNG

VAN

UITHEEMSCHE

luchtig en langer'dan de andere Vederen. Een gedeelte van den Hals is wit, doch
regt agter lngs denzelven loopt een zwarte Streep, welke zig van den Kop tot aam
de Rug uitftrekt. Het onderile van den Hals en de Bort zyn bruinagtig Oranje.
geel, en lngs de Schften der Vederen zwart gevlakt. Onder an den Hals, ter
Avederzyde van de Borft, is een aanmerkelyke Vlak, beftaande uit witte Vederen,
jie zwart gerand zyn. Vooraan is de Rug zwart, maar naar agteren, zo wel als de
iStuit, Alchgraauw, en met donkere fyne dwars-Streepjes verfierd. De Staart is
vuil bruin.^ Van de Schouders af loopt een Streek van witte Vederen, tuflchen de
Rug en de Wieken heen. De eerfte tien Slagpennen zyn zwart: de drie naaft daaran .volgende hebben uitwaards' zwarte, inwaards witte Baarden : de zes volgende 2yn.
wit, haar grondgedeelte uitgezonderd: de vier naaflen insgelyks, hebbende aan haare uitwendige Baarden, tot aan de Punt toe, een fynen zwarten Rand: de drie binnnften, die digft aan de Rugftaan, zyn gheelenal zwart. DeDekveders, naaft
bovende Slagpennen, zyn, zo veel 'er op de zwarte of grote Slagpennen leggenzwart; de overigen hebben een zwart gronddeel en witte Punten, en deeze bedenken de Slagpennen van die zelfde Kleur: boyen deeze is een gedeelte der kleine Dekvederen van de^Wiek wit, maar de geheele Wiek heeft, geflooten zynde, eenea
uit, donkere en zwartagtige Vederen beftaanden Zoom, uitgezonderd de Rand by
fiet Gewricht, welke wit is. De birinenfle Slagpennen der Wieken zyn ook wit |
zo wel als de Buik, Schenkels, Zyden en Dekveders onder de Staart, dochtevens
met Roomkleur een weinig geichaduwd. De zyden des Lighaams, onder de Wieken, zyn met fyne donkere dwars-Streepjs gchakeerd. De Pooten en Voeten zyn
aan die der Eenden gelyj^vormig. De kleine agterfte Vinger heeft, zo wel als de
inwaardfe Vinger van ieder Voet, eene Vliezige Lap. Ook zyn de Pooten en Voeten regt Ichoon glanzig rood, en de Klaauwen zwart.
Deeze Vogel is van Newfoundland geltmeto 3 atwaf mtfo hem aan de Kuften,
daar men Kabeljaauw vicht, gevangen heeft: gelyk my berigt is door mynen waarden Vriend, den Ridder GEORGE HOLMS| door wen my eeze Vogel, zeer fraay
opgezet en wel geconerveerd, is gechonken. Ik geloof niet, dat dezelve tot nog
to bechrven zy\ noch ook, dat men 5er eene goede Afbeelding van heeft, die
van ROBERT uitgezonderd, in welke de witt Zyd-Vlakken van den Hals aangeweefcen zyn, welken ALBIN in de zyne niet afgebeeld noch bechreeve heeft. Toen de
Heer WILLOUGHBY de Maag van den Europiichen Duiker-Gans opende, bevondt
byj dt,dezelve Viflchenvreet (*).

f;

De Bahamafche Rend met een Loodkhurigen Bek (86).

^Deiz is wat kleiner dan de gewoone tamme Eenden. Haar Bekisdonkerblaauw;"


de beide zyden vn het bovenfte gedeelte uitgezonderd. Naail aan den Kop heeft
(felveieenedriehoekige Oranjekleurige Vlak. De Keel en het geheele voorfte ge*
k ym den Hals, is tot aan de Oogen wit. Het bovenfte vari den Kopisgraauw
gtrieRgad-en irekt wat ,naar het Geele.*Even zo beftaai het ook met de Rug en

#4f^| I

Hg 'j^^

ml Meii noemt dezen Vogel ook wel Zaagbek,


en t^fchynt eenigermaate overeen te komen met
den genen , diezmen m Noorwegen Duiker-Gans
heet, Zyne zonderhnge manier van Vifchvangft ,
waar^door dat laatfte bevehgd wordt , is in het I..
DeeferV Stuk tevJNatuurlyke'IIiori^ -op de ge-
dagceBladzyde, omftandig befchreeven.]

uik

(86) Anas Bahamenfis, Roilro Plmbeo, macula


Auranti coloris. CATESB. Carol I T. 93. BRISS. AV..
VJ. p. 358. Moreca.MARGR. Braf. 214. WILL.Ornitb. '
292. Anas Bahamenfis. LINN. Sy. Nat. XII. Gen. M
Sp. 17. Sy. Nat. X Gen 6t go? fe Nat. Bfi. I.D. '
V. s4, bladzRft?
*
W'M
^^^.45.
^^

M-,

ZELDZA AM E

EN

V O G E L E

Bik. Het bovenfle van de Wiek en de Startveders zyn donker bruin. Op 5t midden van de Wiek flaat een ry van groene Vederen, gelyk in de gewoone Schyf-Talingen. Deeze Veders zyn aan ?t End zwart en hebben voorwaards een witten Zoom.
Onder deeze, en zeer digt aan de Slagpennen 5 itaat een ry van geele Vederen. De
Voeten zyn Loodkleurig.
Deeze Vogels onthouden zig in de Bahamaiche Eilanden, doch daar moeten 'et
niet veel zynv alzo ik nooit meer dan n gezien heb, welke een Mannetje was.
Bermudifcb Goudshloem met dikke Violier-Bladen (*).
Dit Gewas groeit aan de Zeekuilen, op de Rotien, in de meefen der gdagte
Eilanden. Het wordt gemeenlyk van vier tot vyf Voeten hoog, en heeft veele buigzaame groene Steelen, welke uit den Wortel voortkomen. De Bladen zyn lang, en
worden naar het End toe lngs hoe breeder, doch komen in geilalte overeen met die
der Muurbloemen, Zy zyn dik *, Sappig en glanzig groen, ftaande tegen elkander
over. De Bloemen groeijen enkeld, aan \ End der Steelen, op Steekjes van vier
Puimen lang.
[Deeze Plant is van die, welke op Plaat LXXXIV voofkomt, niet alleen ten op2igt van de Bloemen, maar ook van de Bladen en van het gantiche Gewas, aanmer>
kelyk verichillende. De Heer LINNAEUS heeftze, gelyk hier onder, aangehaakL]
|- -

fe

j P

A.. A

T"f LXXXVII. ; -

|f

| I)e 'zwart en. wit honte en ge - Oorde Duiker of iarsvoet (87).


t)e eerfte deezef Vogelen, dien men op de Plaat van vooren beichouwt, is nge*
Var zo groot als een Schyftaling. Zyn Sneb is, van de Punt tot aan den hoek
des Beks, vyf Kwartier Duims lang: de Wiek heeft, geilooten zynde, eene langte
van vyf Duimen en een Kwartier. Deezen noem ik den zwart en wit honten Duiker*
De ander, die zwemmende voorgefteld wordt, is kleiner dan de eerfte, doch ook
wat grooter dan de gemeene kleinfte Duiker. Zyn Sneb is, van de Punt tot aan den
hoek des Beks, wat meer dan een Duim lang. Met de Wiekeri geilooten ftrekte
ig zyne langte tot yier Duimen en drie Kwartier Duims (**) uit. Hier aan heb ik
den naam van ge-Oorden Duiker gegeven. [KLEIN rioemt den eerien de Gekapte,
den anderen de Gehoornde Duiker. Anderen geeven hun den naam van Fuut of Aarsvet, en aan den laatilen dien van Oor-Fuut.]
De zwart en wit bonte Duiker heeft eene regte en aan ?t end ipitfe Snebbe5 Zwart
van Kleur, uitgenomen dat de Rand van derzelver bovenfte helft, digtit aan den
Kop, en het Grondftuk van de onderle, food zyn. Om het Oog is eene helder
roode Kring, en van de zyde der bovenie helft van de Snebbe loopt, naaf het Oog
toe, een kaale Huid, die choon donkerrood is. Boven deeze Huid is, wederzyds
een witte Vlak. De. Kruin van den Kop is zwart, met eene groene doch niet zeer
heidere weerichyn. De bovenfte vlakte van den Hals, de Rug, Stuit en Wieken
zyn taamelyk donker zwart, doch de Wieken hebben aan den bovenen Rand of
Schouder een witten Zoom, en de Punten der middelfte Slagpennen zyn wit, waar
door
J Chryfanthemum fruticofum martirrmm , foiis
glaucis oblongis, Flore uceo SLOAN Jam. gti Hlfl.
1 p.260 CATESB. Carol I. T 93 Corona Sous fru-

Vi p. 50. Colvmbus Anritt nw J* \TT ~


C^l cJS^^S^ VL p^
lymbus five Podiceps minor WILL Orn J%

Sp. 10 Tab 107. f. 1. Buphthalmum frutefcens. LINN.


Spec. Plant II. p. 1273.
(87) Podiapes albus& fufcus Podicipes Auritus.
EDW. A. IL r 9(5. Colymbus fluviauhs. BRIM. M

8. Syfi. Nat. X. Gen. 63. Sp q Ge-Oo


de Ftmc
LI5"vvT
e Uorde
- 4
mfi\ a v Stuk gMEl
Eg [i de Hoogduitfche VertaaW heeft men hier
de f Duimen Vergeten of bj^&SJ^

Jr. Dee/.

7S

VERZAMELING

>AN|U1THEEMSCHE

em een breeze dwars-Streep op de Wiek ontftaat. Ook zyft'de Dskvedere, aan de


binnenzyde der/Wieken, wit. Van een Staatus mets mzie De Keel en Hals is
wit?, gelyk ook de geheele Butk $ en de;Zyden,. die door de Wieken bedekt wor*
den :. raaar het? agterfl>gedeelte var den Buik is, cintrent de plaats daar de Schsnkefe
haare inplanting hebben, zwart gevlakt. De Pooten ftaan geheel aan -| agter-End
4s Lighaam**- zoHlafc de Vogel niet ftaan kan, dam* in asen opgeregt pofluur. De
PoQt8en Voetbir^yn aan de binnensgsde' purperagtig Vleefchkleur, doch aan de bui*
tenzyde vuil groen. Hy heeft wer Vingers, welke gelyk gewoonlyk geplaatft, en
alle van elkander afgonderd yn, maar aan ieder zyde Lappen hebben; uitgenomen
de"kleine Agterviager, welke flights van>ondere$een Xapje heeft. Zyne Klaa&wen
fcyiubreed empfert ais Menlcha^Nagelsti; De Potert zyb vfiHPvooren final, op syde
plat enfv2ee^b^i gelyk dhr de Afbeelding didelyk aaMoort^ Van agtere-^yn
zy met Tandjes als een Zaag gewapend. De VingeM zyn, met hunne Lappen, 20^da%geichapen, dat-zy zig gdy{k een Wa^j^kunnempnvouwen : dit m^ktrdat
zy zoveel gemaikelyWdoOT \ Water kunnen gehaald worden; maar zy openen
zig weder als de Vogel daar mede roeit (*). De Schubben der Pooten, zo wel als
die der Voeten, zyn, vdgens haare verdeding, door 5t Graveer-Yzer naauwkeurig
aangeweezen.
De ge-Oorde Duiker heeft eene regte en zeer pite Snebbe, aPBWfff-van'Kler,
uitgenomen de.Punt van de onderite helft, welke witagtig is. De Oogkringen zyn
rood, en agter dezelven ftaat wederzyds een lugtig Kwaftje van lange Vederen, die
roodagtig geel van Kleur zyn, en of lngs de zyden van den Hals neerhangen, of,
wanneer de Vogel zig beweegt, agterwaards vliegen: gelyk in de Afbeelding is uitgedrukt. D Kop en Hate zyn zwartr, doch aan de Keel zyn daar eenige witte Vlak*
jes onder gemengd. De geheele bovenfte Vlakte is zwartagtig bruin, uitgenomea
de Rand der Wieken aan de Schouders en de Punten der middelite Slagpennen, welke wit zyn, gelyk in de andere. De binnenwaardie Dekveders zyn insgelyks wit,
als ok de Borft. Daar zig het donkre van de bovenfte Vlakte met het Witte van I
de onderfte vereeriigf; daar vertoont zig, lngs den geheelen Vogel, eene roodagtig
geele Kleur, welke in beiden als verdwynt. Hy heeft ook geen Staart. De Pooten
en Voeten zyn gelyk in de voorige, doch de laatften in deeze meer vuii groen.
Van den eerft beichreeven Duiker hebik, in de harde Winter van 5t jaar 1739,
vericheidene, hiert' Londen, op de Markt aangetrofFen, daar ik te vooren van dezelven nooit iets gezien of gehoord had. De ander werde omftreeks de grote Piasih, te Hamftead, by Lnden, gevangen, en aan Sir HANS SLOANE levendig toegezonden, die denzelven, toen hy geftorven was, aan my bezorgde, om de Afbeelding daarvan te kunnen bewaaren. Beide deeze Vogels heb ik kort na hunnen
dood bekomen, eer nog de Kleur van hunne Oogen en Pooten eenige verandering
hadt ondergaan. Ifc kan van geen van beiden eene tot dezelven behoorende befchryving vinden.

; / ' ^i" P L.|.A

T ' LXXXVIIL

ff^ft^S^fflP^ gefyi* PPyiindifcbe Duiker (88).


Deeze Vogel is wat kleiner dan de gewoone tamme Eend.
iclh^Lle k Vin;d lk fcg c HoSduitfdb vertaald het Engelfche when te Birdfirikes, dat
zekrlyk het ifcati der Voeten van deezen Vogel om
voortgang te maaken m\ TOtitf btekenc. In 't M
gen komt het openen der Voeten mec te pas en api
hem zelfs hinderlyk zyn:}
A

. -M
1
Zyne Oogkringen
zyn

- C88) Anas criftatus. CATESB. Carol l T. 94. Merganfer Virginianus. BRUS. AV. VI. p. 258. Avis Venti. HERN. Mex. 24, 33. WILL. Ornithou RAJ. Av.
W& Merges cucul'ams. LINN. Syfi. iL Gen.
68. Sp. i. Syfi. Nat. X. Gen. 62. Sp..i. GekapteZaag*
bek. || g| $ D g SxJJK I ^

Z E L D Z A A M E

EN

V O G E L E N.

zyn geel,^ de Sneblang en final; met het bovenfle gedeelte aan 5t en krom geboo*
gen en, zo wel als 5t onderfte, Zaagswyze gehakkeld. Deeze geichapenheid van
d'Silfcbbe tont, dat hy tot de Duikers [of liever tot de Zaagbekken] behoore. Zie
WILLOUGHB*5 pag.33 J, Plaat 64*. De Kop is met een grote ronde Kuif, Kwait
of Vederboch, gekroond, wefe fi^t midden wederzyds wit en voorts rondom zwart
is^fttfekkerfde deezettZitfmfo&id zig tot aan de Keel uit> en dezelve benevens den
Hals geheel bedenkende. De Borft en Buik is wit. De Slagpennen der Wieken
gyn bruin 5 en digt boven dezelven ft aan een ige kleine Vederen , wier uitwendige.
Baarcfn wit gerand zyn. Ok vertoont zig in dezelven 3 gelyk in eenige andere Vederen , een weinig Wim Efe Staart is bruin, zo wel als het agterfte van den Buik r
fifby de Stuit en? de Zycfen onder de Wieken ; zynde het overige derzelven en des
Lighaams, donker zwart. De Wyfjes zyn geheelenal bruin, 2elfs ook het kleine
Vederboichje, dat zy op den Kop hebben. Zy onthoudenzig in verch Water, in*
zonderheid by de Molen- Plain in Virginie en Karolina.

'. ''''

LXXXIXJML

-M| %

De roodhelige Duiker of Lomme (89).


Deeze heeft ongevaar de grootte van een tamme Eend. De Sneb is, van den hoek
des Beks tot aan de Punt, drie Duimen en een Kwartier Duims lang, zynde, tot
aan de Neusgaten toe, bedekt met krte VedererJr Dezelve is fegt, final, fpits gepunt en zwart van Kleur. De Kop en de zyden van den Hals zyn blaauwagtig Aichgraauw: het agterfte van den Hais is wit, maar met zwarte nederwaards ftrekkende
Vlakken getekend: de Keel oPt voorfte van den Hals is bruinagtjg rood, gelyk gedroogd Bloed* De Kleur van de Rug, het bovenfte der Wieken en de Staart, is
donker Aichgraauw : de Slagpennen der Wieken het donkerfte, als byna zwart zynde, en eenigen van de middelfte Slagpennen wit getipt. De Dekveders der Wieken
hebben witte Streepjes, by haare tippen, ter wederzyde van de Schaft, zynde die
aan de binnenzyde der Wieken wit, zo wel als de Borft, Buik, de zyden onder de
Wieken en Dfekvederen onder aan de Staart. De zyden van de Borft zyn regelmaatig gevlala met zwarte nederwaards ftrekkende, de Dekveders onder aan de Staart
met breeder en verwarder donkere Vlakken. De Pooten en Voeten zyn van eene
donkere of zwartagtige Kleur, doch de Vingers een weinig naar Vleeichkleur trekkende* Hy heeft 5er drie, voorwaards ftaande en aan elkander gewebd even als in de
Eenden, met een Vlies lngs de binnenzyde van den inwaardien Vinger. De Vogel
heeft ook twee kleine Agtervingertjers, die een Vlies of Vin aan de onderzyde voeren. De Klaauwen zyn breed en plat, getyjkerwys de Nagels van een Menich: de
Pooten byna aan \ end des Lighaams geplaatft en zer plat (*).
Deeze Vogel kwam, droog bewaard, uit Groenland, en werdt prefnt gedaan
aan mynen goeden Vriend, den Koopman JHN WARNER , in Rotherhith, die hem
vervolgens aan my gaf, om hem in dit Werk af te beeiden en te bechryven. Dezelve verchilt hoofdzaakelyk in de Kop van eenen van dit Geflagt, die in Engeland
gevonden werdt, door WILL&^GBY in zyne Ornithologie, bladz. 311', befchreeven,
heb. (M Colymbus Caudatus Gutture rubro. DW. M
IL pli 97. .Mergus Gutture rubro. BRISS. JV. Vi. p.
in. T. ii. f. i. Coiymbus Lumme, Corpore fupra

Gen. 6*8. Sp. i. Lomme. Nat. Hi. I. D. V. STUK


bladz. 1554.
(*) [In't HjQOgduitfch leefl: men hier und find glatt 9
t is, en zyn glad, terwyl in't Engelfch van EDWARDS
ftaat, andar very flat. Ook blykc uit de Afbeelding,

dat zy plat zyn en ver, van glad.]


V 2

8o

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

hebbende aan de Keel geen rood (f ). Onlangs werdt my een van dit flag van Voge.
]en gebragt, die nieuwlings in de Theems gevangen was, waarin lk, door de Vin
gers voorwaards over te buigen, bevondt, dat zy niet meer dan veertig Graaden wilden afwyken van de verlangde linie der Poot, daar zy, om den Poot loodregt te maken in het gaan, een hoek van negentig Graaden met die linie moeften kunnen maaken (*). Derhalve oordeel ik, dat het Berigt, van hun overend loopen, een misflag zy : want, ftond het Lighaam regtop, en de Pooten niet, zo moeften de Voetn voorwaards uitleeken, en dan zou noodwendig de Vogel agterover vallen, ten
ware hy zyn Lighaam op de Knokkels der Pooten van agteren deed ruften, dat niet
natuurlyk is: des verbeeld ik my, dat hy in een half regtop ftaande poftuur moetloopen, zo als ik hem in Afbeelding heb gebragt. By myn weeten is deeze Vogel tot
nog toe niet beichreeven.
SSiSSSSS

XC

^^- 'i^^^^ &e Meine Bffels-Kop Eend (90). _

' \M

In grootte komt deeze Vogel tuchen de gemeene Eend en de Schyftaling in.


Zyn Bek is Loodkleurig. Aan beide z^den van den Kop is een taamelyk gedeelte
wit , doch buitendien de geheele Kop met lange Dekvederen bezet, die zeer iierlyk
in p blaauwe, groene en purperldeurige fpeelen. De langte deezer Vederen 3 als 00k
derzelver luchtigheid, maakt, dat de Kop zig veel grooter, dan hy weezentlykis,
vertoont, en daarvan mag wel deeze Eend den naam van Etiffelskop bekomen hebben: alzo de Kop des Bffels, wegens de dikke en lange Haairen, waar mede hy
bedekt is, zeer plomp en groot ichynt. De Wieken en het bovenite deel des Lighaams hebben beurtlings witte en zwarte Streepen, die zig van de Schouders en Rug
tot aan de Stuit uitftrekken. De Slagpennen, naamelyk, zynzwart; nevens dezelveh loopt een witte Streep, waar aan een zwarte volgt, dan weder een witte, en
eindelyk een zwarte, die het midden van de Rug bedekt. De Staart is, gelyk het
Lyf van onderen, witagtig Aichgraauw, en de Pooten zyn rood. Het Wyfje is
over 5t geheel bruin, zelfs de Pooten en Voeten; hebbende den Kop glad en zonder
Franje. Zy onthouden zig in verich Water en komen flegts des Winters, in Karolina , te voorchyn.
>^s

s
P

XCI.

De Noordfcbe Eidergans (91).


eeze Vogel is een der grootlen onder de Eendvogelen. Zyn Sneb wordt in de
atuurlyke grootte onder aan de Afbeelding vertoond. Ik houd hem voor den Eider
of zagtvederigen Endvogel van WoRMius, en voor de St. Cutberts Eend van de
Faro(t) [LINN^US haalt deezen van EDWARDS , T. 97, in
de XII. Uitgaave van zyn Syfi. Nat. aan, onder den
naam van Columbus Caudatus Gutture nigro (met een
zwarte Keel) dat een grote mislag is.]
(*) [In *t Hoogduitfch ftaat, van veertien en negentien Graaden : waar uit blykt dat die Vertaaler hier
noch het Engelfch, noch de zaak , waar van gefproken
wordt, begreepen heeft.]
i (90) Anas minor purpureo Capite. CATESB. Carol I.
T. 9s- Anas hyberna. BRISS. Av. VI. p. 349. Anas

bucephala. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 67. Sp. 21. Syfi.
Nat. X. Gen. 61. Sp. 19. Dikkop-Eend. Nat. Hifi. I.
D. V. STUK. bladz. 50.
(9O Anas major "albus & fufcus. EDW. AV. II. T.
98. Anas St. Cuberti five Farnenfis. WitL. Ornith. 278.
T. 70*. RAJ. AV 141. N. 3. Anas Plumis molliffimis.
WORM. Muf. 310 Anfer lanuginofus. BRISS. AV. VI.
pT 494. T. 19, 20. Anas molliflima. LINN. Syfi. Nat.
XII. Gen. 67. Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 61. Sp. 12.
Eider-vogel. Nat. Bi. I. D. V. Stuk, bladz. 40.

fr

EN

ZELDZAAM

V O G E L E N.

'aro-Eilanden, beiden door WILLOUGHBY veremeld, en in zyne Omkbhgie$


pag. 362, geplaatft.
Het Mannetje, dat hier ftaande is afgebeed, heet de Snebb niet zo zer imengedrukt, als diegewoonlyk in de Enden is, zyhde zwartagtig van Kleur, en in d
boven- en onder-Kaak, beiden, Zaagswyze getand, uitgenomen naby dePunt. De
tip van de Bovenkaak hangt een weinig over die van de Onderkaak heen. Het Grondftuk van de Sneb gaat in 't Vorhofd wederzyds met^twe cherpe punten > en de
Veders, ter wederzyde van den Kop, ftrekken zig in een icherpen hoek tot digt
onder de Neusgaten uit : glyk dit in de Afbeeldingen duidelyk is te zien. Vn het
voorfle naar het agterfte van den Kop Ioopen twee breede zwarte Streeken, waar in
de Oogn geplaatft zyn. Tuflchen die twee Streeken is de Kruin, byna tot aan d
Snebbe toe, wit, zo wel as het overige van den Kp, de geheele Hals, Rugen de
kleinfte Dekveders der Wiekn ; maar in het agterfte van den Hais, fFen onder d
enden der twee zwarte Streeken, zyn de Veders van eene lichtgroene Kleur, die
in het Witte vermelt. Dit laatfte vertoont zig meer'als een toevallige Vlak, dan als
en Natuurlyke Plek, en ik zou het voor iets zodanigs gehouden hebben, indien verIcheide Onderwerpen my niet verzekerd hadden, dat deeze Vlak natuurlyk ware.
Alle de Slagpennen zyn zwart of donker, uitgenomen drie of vier der inwndigften j
naaft aan de Rug, welke wit zyn. De eerfte ry der Dekvederen, naaft boven d
Slagpennen, is ook donker, maar de binnenwaardi Dekveders zyn wit. De Staart
is van eene vuilzwarte Kleur. De Buik, de zyden onder de Wieken en de Dekveders, zo wel boven als onder aan de Staart, zyn donkerzwart. Ob de Brft breekt
het Zwart en Wit niet eensklaps af, maar vloeit een weinig in rhalkander. De Pooten en Voeten zyn van eehe zeer vuil bruine of zwartagtige Kleur, hebbende vier
Vingers, op de gewoone manier geplaatft , eh gswebd als in de gewoone Eenden.
Ook zyn de binnenfte en agterfte Vingers met zydelingfche Vliezen of Lappen voorzien; gelyk gemeen is aan dit Geflagt. De Klaauwen zyn zwart.
HetWyfje, boven aan dePlaat, als in't verichiet, vliegende voorgefted, komt
in Geftalte, Grootte, de Kieur van den Bek en Voeten, naauwkeurig met het Mannetje overeen, maar de Pluimagie is grootelyks verichillende. Het is over 't geheel
van eene bruine Kleur -, doormengd met kleine zwarte Streepjes, uitgenomen de
Staart en de grote Slagpennen, die donker zyn. Dat deeze Vogels hunne ongen
aan de.Kuft van Norwegen, in de Maand Jny uitbroeden, heb ik ontdekt, door
in't laatft van Mey 1718, van een Viflher in Norwegen, een Wyfje van'deZ
Soort te koopen, 't welk ik aan iemand gaf klaar te maaken om te braaden, en deez
bragt my daar uit eh volmaakt Ey, grootr dan een Eenden-Ey en groener van
Kleur, dan die gewoohlyk zyn.
'
Deze Vogels zyn droog bewaard Dit Groenland overgebrgt, en ten huze var
Sir HANS SLONE te Chele geplaatft. Ik geloof dat men ze op alie Kuften en Ei
landen van den Noofder Ocaan aantreft. Jk vind van deezen Voo-el gewas- ffe"
maakt, in de uit het Deenfch vertaalde Hiftorie der Faro-Eilanden, welk Werk niel
gemeen zynde, zal ik hier daar uit overneemen, 't gehe de Eignfhappen betreft
van deeze Eenden. De Eider-Haan is jong zynde bfuin, glyk de Hennen, doch
i, wordt volwaflen zynde byna geheel wit, zo dat men hem Eider-Blink noemt
Van deezen Vogel vergadert men het Eider- Dons, 't welk de Eider van zyn Bor
plukt, en m het Neilrondom de Eijeren legt, wanneer hy die gaat broeden en
als dezelyen itgekomen zyn , en de Jongeri met de Mer zyn weg gevioLen1
33 dan wordt dt Dons uit het Neft genomen , zynde alsdan vol Mos en Stroo
waar
van men het Suivert en drogt. Het Dons, dat men op andere tydn van' deeze
35 Vogels af plukt, is nergensgoed toe, zynde vet en rottende."
Dewyl ik veel gebrek vind in andere befchryvingen van deeze Vogelen en
gen omdeze,ven
&fts n /
P te helderen, zo hope ik dat myne moeit'e in

82

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

deepen niet verfmaad 2al worden door de onderzoekers der Natuur en Liefhebbers. Ifc
houd het voor een Zee-Eend , die alleenlyk de Zoute Wateren bezoekt (*)..
S^5

<s?^^
;>s&

P L A

A T

XCIL

De breedbekkige Amerikamfche Eend (92).


Deeze is wat kleiner dan een gemeene Eendvogel. De Oogen zyn ge|. Het
bovenfte van de Wiek is met bleekblaauwe Vederen bedekt, onder ^elken eene ry
van witte Vederen 5 en onder deeze eene ry van groene ftaat. Verder is de Wiek^'
tqt aan de Punt toe, bruin, zo wel als het gehele Lighaam , hoewel met eene
Wolkagtige mengeling, vertoonende zig byna als in de gewoone wilde Eenden,
Ook komt deeze Vogel, met den genen dien WILLOUGHBY, bladz. 370, beichree*,
yen heeft, niet volkomen overeen. Doch indien zy, naar \ gene hy zegt, des
Winters van Kleur veranderen, zo kan deeze wel een en le zelfde zyn met M
zyne. En , aangezien hunne Snebben eenerley gedaante hebben, waar door zy
van allerley ander flag van Eenden ondericheidelyk zyn, zo kan ik dezelve niet be*
ter, dan met de woorden van dien voortrefflyken Autheur, beehryven. ,r Hunnen
5, Sneb (zegt hy) is drie Duim lang, Koolzwart, (doch die van den tegenwoordigen
, is roodachtig bruin met zwarte Vlakken,) aan 5t end veel breeder dan aan 'tGrond33 ituk, als een Schild uitgehold en van omtrek rond; hebbende aan de Punt een klein
33 Haakje of Klaauw. Ieder helfp van de Snebbe is Kamswyze met Tanden bezet,
in elkander
33 en heeft imalle Streepen of Blaadjes, welke, als zig de Snb luit,
95
fchieten. De Pooten en Voeten zyn rood.
Ik weet niet, of de tegenwoordige
van de Mannelyke dan van de Vrouwelyke Sexe ware.

PL

XCIIL

Gekraagde Eend van Terreneuve (93).


Deeze lieeft omtrent de grootte van de gewoone wilde Eenden. De Sneb ig ongevaar een derde korter, en niet zo veel iamengedrukt als in de tamme of Hob-Eend
Zy heeft, van den hoek des Beks tot aan de Punt, anderhalf Duim, en de Wiek,
geflooten zynde, zeven en een half Duim langte. De Kleur van de Sneb is donker
of zwartagtig. Aan de kanten, zo wel van de boven- als onder-Kaak, is zy getand,
en een weinig Ha^kswyze krom, aan de tip van de eerftgemelde. De Neusten
ftaan vry digt by elkander, in het bovenfte der Snebbe. Tuflchen den Bek en de
Oogen, wederzyds, is een witte Piek, van welke opwaards een witte Streek loopt,
die allengs roodagtig Oranjekleur wordt, reikende tot aan het agterite van den ^qp>
wiens zyden, agter de Oogen, donkerblaauw zyn, naar het Purpere een winig tr$y
kende. Midden in deeze blaauwe Plekken, omtrent de plaats der Ooren, is ook
een wit Vlakje. Verder ftrekt zig, van agter den Kop, nederwaards lngs den Hals,
&i
&1I1
aan
(*) [Een omftandiger befchryving van de Levensmanier, aart en eigenfchappen deezer Vogelen, grootendeels uit de Natuurlyke Hiorie van Noorwegen door
den Heer PONTOPPIBANS , BiiTchop van Bergen, ont*
leend, kan men vinden in myne Natuurlyke Hiorie,
I. DEELS V. STUK , bladz 40, enz.]
(92) Anas Americanus lato Roftro. CATESB. Carol I.
T. 96. Anas platyryncho.s erythropus. ALDR. Ornith.
III. p. 230,231. Anas Clypeata. Bims.dv. VI. p.329.

T. 32. fig. 1. Anas latiroftra major. GESN. AV. fm


FRISCH. AV. T. 161, 163. Anas Clypeata. LINN. Syfi.
Nat. XII. Gen. 67. Sp. 19. Syfi. Nat. X. Gen. 6u Sp.
16. Schild-Eend of Slobbe. Nat. Hi. ID V. St. M.4&
(93) Anas fufcus maculatus. EDW. AV. IL T. 99.
Anas torquata ex nfula Terrae nova?. Biuss. Av. Vf
p. 362. Anas Hjftrio|ica. LINN. Sy. Nat. XII. Gen
6
7- SP. 35. Syfi. Nat. X. Gen. 61. Sp. 30. Gekraagde
AmerikaanfcheEend. Nat. Hi. I. D. V. Stuk, bl.5ifr

; ||

. -ffli "Z'E

ID;Z A AME

VOG ELE N.^J

ar

aafi ieder yde, een wine Streep liit* Die Kop is van boven bruin 5 loQpQ0je de
Vedertjes voorwaards in een Punt*, lngs de Snebbe, tot tuffchen de Nesgaten, uit.
De geheele Hals, zo voor als agter, tuilchende ge^egde witteStreepen, iszwart;
maar heeft onder, efFen boven de orft, een witte Ring of Kraag , die byna rond
loopt en zig als een Halsband vertoont, isynde van agteren flegts een weinig afge^
broken. De Veders, aan deeze Hajskraag paalende, zo boven als beneden, zyn
dohker zwart. Een dergelyke witte Streep vertoont zig tuffchen deeze Kraag en de
Wieken. De Rug is, digt aan den Hals, donker purperblaauw; in 5t middeh vuil
zwartagtig bruin, zynde deStuit enDekveders van de Staart donkerzwart, met eenen
blaauwen weerichyn. De grootite Slagpennen en de Staartvederen zyn vuil zwartagtig bruin, hebbende de middelfle Slagpennen haare buitenile aarden ichoon glinilerend purperagtig blaauw * en de Dekveders, onmiddelyk daar boven, zyn vari:
even de zelfde Kleur, met Witte Tippen. De Slagpennen naaft aan de Rug, als
00k de Vederen, die van de Schouders overdezelven heen vallen, zyn aan de ran*
den haarer Baarden blaauwagtig Aichgraauw, en in \ midden, lngs haare Schften,
wit: de kleine Dekveders zyn Aichgraauw, met eene witte Vlak in 5t midden vatv
dezelven, op ieder WieL De Schouders zyn roodagtig brim De Wieken zynaan de binnenzyde donkerbrin* De oril onder de Halskraag is blaauwagtig. De
Buik en Schenkels zyn van een viler Kleur, naarZwart hellende; maar de Veders,
op de zyden van het Lyf, zyn roodagtig bruin of dof Oranjekleur, welke de Wie:
ken, als die geflooten zyn, ten deele bedekken. Daar is aan ieder zyde van de
Staart, waar de bovenfte en onderte Dekveders amenkomen, een kleine witte Vlak.
DePooten, Voeten en Klaauwen, zyn blaauwagtig zwart ; met de Vingeren ge>
webd of gevliesd, gelyk de Afbeeding toont.
Deeze Vogel was, met en benevens anderen, gedroogd Zynde, van Newfoundland of Terreneuv herwaards gebragt. My werdt dezelve geleend door den Heer
HOLMS, van den Tower te Londen, diemyzeid', dat de Terreneufche Vichers
he&den Lord noemen. Wat hier van de reden zy kan ik niet zeggen , maar ic
onderftel, dat zulks van d$ gedaante v^n een Halsbancl voorgemeld, welke deeze
Vogel aan den Hals heeft, af te leiden zy : aangezien het draagen van Gouden Kettingen van ouds een rflffJctekett. V3# hooge Wa^rdighfid in Europa is geweeft (*).
Geen Afbeelding noch eiders eenig het minfte gewag gemaakt vindefide van deezen
Vgel, magik, dunkt my, het wel waagen, denzelven voor eenen niet behree*
Unen te verklaaren.
P

""^-

xciv.

-\\'$$- - *^

Gekuifde of Zomer-Eend van Karolina (94).


4 Haar grootte is tuflchen dig der Wilde Eenden en Schyftangen middelilsgtig. Zy
heeft een roode Snebbe, met een zwarte Visk op \ midden, en aan \ end een
zwarte Nagel of Hoornagtjge Kla^uw. Het Grondftuk der Snebbe is ge?and met
een geelen Vleezigen zpom, welke uitpuilt, tappende wederzyds pits toe, naar d
Oogen, wier Kringen zeer groot en rood zyn, ftaande in een roode Ring* Het
bovenfle van den Kop is fierlyk met een dubbelde Vederbos bedekt, we&e uit lange
Vederen, van eene blaautye, groene p Purperkleur, fmengeftel<l is , hangende

i1 .

.#:

-. ;

(*) [Ik geloof veeleer, dat 'er die naam aan gegeven zy, wegens de kakelbonte Pluimagie, waar in hy
mooglyk in die Geweftep utfR&nt boven de andere
Wilde Eenden , hoewel veel te kort fchietende by de
volgende , deswegen het Bruidje getyteld j want die
Halsband zegt byzondei wdnig.]

|f*

agter

(94) Anas Amercanus criftatus elegans. CATESB.


Carol I. T. 97. Anas ftiva. BRISS. AV. VI. p. 351.
T. 32. f. 2. &w* Sponfa. LINN. S$fi> Nat. XII. Gen.
67. Sp. 43. $$. Nat. X. Gen. 61. $p. 37. Bruidj.
at. Hi. U D, V. Stuk, bladz. 68.
^fe
2

84

VERZAMELNG

VAN

UITHEEMSCHE

agter aan den Kop af, en van een geicheiden zynde door eene fmalle witte Streep I
welke zig, van het bovenfte des Grondftuks der Snebbe, agterwaards uitftrekt. Van
onderen is ieder Vederboich ook met eene witte Streep gezoomd , welke aan de
Oogen beging met de andere evenwydig voortloopt, en de Kuif van het onderfte
deel des Kops, het welk purperkleurig is, afzondert. De Keel is wit, en daar
van komen wederzyds twee witte Streepen af, waar van de eene opwaards loopt
naar de Kruin, de andere rondgaat om den Hals. De Bort is vuil rood* en* gelyk
Ermelyn, digt befprenkeld met witte Vlakken. Wat boven de Schouders is eea
breede wkte Streek, overdwars, en daar onder, digt tegen dezelve aan, een breede
zwarte Streek. De Rug en bovenfte deelen der Wieken zyn op veelerley en veranderlyke wyzen , bruin , blaauw en Purperkleurig. De kleine Veders, aan de
Stuit, zyn roodagtig Purperkleur, en tuflchen dezelven komen twee geelen te voorfchyn. De Staart fpeelt in 5t blaauw en paariche. Het onderfte gedeelte of de Rand
der Wieken wordt door de kleine zyd-Pluimen, van de Schouders af tot aan de helft
der Wiek, ingeflooten en bedekt, en deeze naraken eene wonderbaare verwifling
van zwarte en witte Streepen, die echter, naar de beweeging van den Vogel, en
de verchillende plaatzing welke hy aan zyne Vederen geeft , een ander aanzien
-krygt .(*); het welk zyne Schoonheid kragtig vermeerdert. Aan de zyden is het
Lyf, onder de Wieken, bruin, met d^ars loppende, Golfswys geboogene Streepen , gelykerwys in veele andere Eenden De Pooten en Voeten zyn roodagtig bruin*
In Virginie en Karolina broeden deeze Eenden , en maaken haar Neil: in deGaten,
door de Spechten gehakt in hooge in 5t Water groeijende Boomen, inzonderheid 1
de Cypreiln. Nog jong zynde en niet vliegen kunnende, worden zy door de
Ouden, op de Rug, uit de Neften in 5t Water gebragt, en, als 'er gevaar ont
ftaat, dan houden zy zig met den Bek vaft aan de Rug der Ouden , die dus met hua
dan weder van daar weg vliegen. Het Wyfje is t'eenemaal bruin.

^^^^V;^B| PiL

T f-XCV.

.?'

De Eend) het pFttertje genaamd (95).


Deeze Vogel icheen my wat kleiner dan de gewoone Eend te zyn, en nader t&
komen aan de grootte der Talingen. De Sneb is, van den hoek des Beks tot aan de
Punt, anderhalf Duim lang, en de Wiek, geflooten zynde, een weinig over de
zeven Duimen. De Sneb heeft eene donker zwarte KJeur, en is van geftalte ala
in de Eenden, doch niet wel zo lang als in bmmigen van dit Geflagt. De Kop is
glanzig donker zwart, uitgenomen twee grote witte Vlakken, die agter de Oogen
wederzyds beginnen, loopende agter in de Nek iamen. De Zwarte Veders, digt
aan het Grondiluk van de Sneb in h ronde, hebben een fchoonen groenen weerfchyn,
maar die op de Kruin, en aan \ begin van den Hals, zyn meer paarchagtig. Wat
laager is de Hals geheel wit, doch wordt van agteren , benevens de geheele Rg,
dof zwart. De Stuit en Dekvederen van de Staart, zyn vuil wit. De middelfte Veders van de Staart heeft deeze Vogel aanmerkelyk langer dan de Zyd-Vederen, die
zydewaards allengs korter worden. Zy waren allen van eene donkerbruine of zwartagtige Kleur aan de boven- en wat bleeker aan de onderkant. De buitenfte Slagpennen der Wieken zyn zwart ; de middelflen hebben witte Tippen, doch zyn naar de
inplanting toe, alwaar zy onder de Dekveders ichuilen , donker. Drie of vier der
bin(*) [Bitzalde reden zyn, datien hem Abis non conMens, oFonbeftendige Vogel, by NUREMBERG getyseld vmdt.j
(95) Anasnunoralbus&fufcs.EW.^.II.T.ioo.

Querquedula Ludoviciana. BRISS AV VI. p. 461. T.


41. E 1. Anas albeola. LIMN. Syfi Nat. XII. Gen. 67^p# l8 ^ N x G
x
, Wfcteflje.
Not. Bfi.t D. V. Stuk, b! 4

' " E-N

ZELDZAAME

V O G ELE jfe:

'

%j

binnenfte Slagpnnn, naaft h d Rug, zyn wart; De Dekveders van de eerte


r
y 2yn5 daar zy op de grote of Warte Pennen leggen, zwart ^ en wit \ daar zjr
de witte Penneri dekken : de kleine Dekveders zyn wit, doch met eenige mengeling van zwart rondom don Rand, daar die op de Borft valt ^ en in de Huid , welk
de Leedjes der Wieken iamenvegt. Van ieder Schouder ontipringt eeii plat van
witte Vederen, die agterwaards met Punten tuchen de Rug en Wieken vallen. D
Borft en de geheele onderzyde tot aan de Staart, benevens de Dekveders aan d
binnenzyde der Wieken, zyn altemaal wit: de Pooten en Voeten van eene Oranjegeele Kleur, met zwarte Klaauwen. \ Getal der Vingeren , hunne ftand en ho
y gewebd zyn, is duidelyk genoeg in de Afbeelding uitgedrukt.
Deeze Vogel werdt my door den Heer HOLMS van den Tower, welke my; dikwils op deeze manier verpligt heeft, gefchonken. Hy zeid?, dat dezelve van Newfoundland in Amerika kvtfam , alwaar het Zeevlk denzelveri eeri Geeft noemen j
zonder dat ik de reden daar van weet. Ik gis, dat hy een vlugge Duiker zy, die
feig moglyk op een afftandige plaats der Zee wederom vertoont ; welke hoedaniglieid vry wel overeenkomt met het denkbeld, dat het Gemeen zig vormt van de
Verfchyning der Geefteri. [De witagtige Kleur zal waarfchynlyk 'er dien naam aan
doengeeven, in ondrcheiding van andere Duikers.] In vercheide Vgelen, die
ik van myne Vrienden of Crrepondnten ontvangen heb 5 heb ik gewag gemaakt
Van de langte der Wieken, als die geflooteri zyn: want ik oordel-, dat dezelvert
dus in een gedroogden byna de zelfde langte hebben als in ee leevndn Vgel. Mec
geene zekerheid kunnen wy de langte opgeeven van gedroogde en opgezette Vogelen 5 wanneer de Lighaamen uit de Huid genomeri zyn ; zo als wy dit kunnen doen
van leevende of niewlings gedoode Vogelen. Het is ondertuichen zeer nuttig, de
liiaat te hebben van zulke Deelen, die gemeten kunnen worden. Ik heb nergen
eene Afbeelding of eenige beichry ving ^ met deezen Vogel overeekomftig , gvonden.

f}

?. '..-. 'I

TlXCVl.

^^^^^^^

De graauwe Taling van Karolina (96),


Deeze end heeft, aan ieder zyde van den Kop, eene grote witte Vlak, eii
een andere aan 9t onderfte van de Wiek. Buitendien is de Kop en het geheele:
Lighaam van boven , zo wel als de Wieken, donker bruin. De Borft en Buik zyn,
helder graauw : de Sneb is zwart, en de Oogkringen Hazelnooten-Kleur. De hier
afgebeelde is een Wyfjej zyndehet Mannetje zwart en wit getekend; doch, dewyi
ik daar geen van krygen kon, zo kan ik 'er 00k geen omftandiger beichry ving van
geeven. Zy onthuden zig op laage plaatien der Rivieren in Karolina, alwaar het
Water brak is.
De Zeepboom (*).
Deeze Heefter of kleine Boom wordt vari es tot agt Voten hog \ en heeft gnieenlyk eenen regten Stam, welkei met eene witagtige Schors bekleed is. Zyn
BJaderen komen in groott , gedaant en zelfftandigheid, met de Palmboom-Bladeren overeen, en vercheidene derzelven groeijen hol of met den Rand inwaards ge*
kromd. Aan h end der kleine Twygein komen Troffen voort van ronde bleekgroene
Beilen 0 die zo groot zyn als grote Engten, ftaande op Steelen van eeri Kwartier
Duim
(96) Anas minor ex albo & fufco varia. CATESBY
Carol I. T. 98. Querquedula Carolinenfis. BRISS. A%.
VI. p. 466, Anas mtica. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen.
67. Sp. 24. Syfi. Nat. X. Gen. 61. Sp. 21. Graauwe

IV. Deel.

Taling. Nat. Hi. I. D. V. Stuk, bladz. 52.


(*) Frutex Buxifliis oblongis, Baccis pallide viridibus, pice donati s. CATESB. Carol I. T. 98.

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

Duims lang en een kleine getande Kelk hebbende. Deeze Beilen bevatten een onzeker getal, van vier, vyf en dikwils es, kleine bruine met Slym overtoogene
Zaadjes. Wanneer de Baft en Bladen van deezen Boom in een Mortier geftooten
worden 5 geeven zy een Zeepagtige Schuim, waar van men zig tot het waflchen
van Kleederen en Ly waat bedient ; doch het laatfte wordt daar geel van. De Jaa*
gers, die in de woefte Bahamafche Eilanden zig veel onthouden , moeten van deeze
Zeep dikwils , tot het waflchen hunner Hembden , by gebrek van beter, gebruiJc
rnaaken.

^3 11 "IS | L A;. A T
^

XCVIL

D Gekuifde of Zomer-Eend van

CATESBY

_;
(97).

Deeze Vogel is kleiner dan de gewoone Eend ik reken hem omtrent 0 groot
als een Taling. De Wieken, uitgeipreid zynde, komen met de punten ruim dertig
Duimen van elkander. Van de tip der Snebbe is, tot aan het end^van de Staart, de
langte negentien en een half Duim, maar tot aan de enden der Vingeren n Duim
minder. De Sneb is, van de punt tot aan den hoek, daar dezelve zig in de Onderkaak beweegt, twee Duimen lang. De Opperkaak is aan \ grondftuk geel, in't
midden rood en naar de punt witagtig: zy heeft een zwarte Vlak van boven, tusichen de Neusgaten; zynde haare Randen en het Haakig kromme gedeelte, als 00k
de Onderkaak , zwart. De Tong en Bek van binnen zyn Vleeichkleurig ; de
Oogkringen Hazelnooten-Kleur, met Oogleden , die fierlyk rood zyn , omringd.
Hy heeft een dubbele Kwaft of Kuif, die agterwaards van den Kop afhangt. Hiec
van is het bovenfte gedeelte groen, met een weerichyn : dan volgt een witte Streep,
die aan 5t Grondftuk van de Sneb begint en over het Oog heen gaat, doorloopende
verder de geheele langte van de Kuif. Hier onder is de tweede Kuif, van eene glanfcige donkere Purperkleur. Een tweede Witte Streep, van agter het Oog voortkomende, icheidt deeze Kuif van het agterfte des Kops. De zyden van den Kop zyn
purperkleurig, doch wat groenagtig naby de Snebbe. De Keel is wit, en daar van
loopteen witte Streep af, die agter de Oogen opdraait, en laager gaat een andere
naar de Nek toe, ontmoetende bykans die van de tegenoverzyde, onder de Kuif.
De Hais en Borft zyn verder bruinagtig donker rood, van vooren digt bezet met
driehoekige witte Vlakken. % de Schouders is , aan ieder zyde van het Lighaam,
een breede witte Streep overdwars, en daar tegen aan een andere zwarte. De Rug
is donkerbruin, met verichietende glnzen van Koperkleur en Groen. De Staart en
derzelver Dekveders zyn donker, maar de kanten van de Veders hebben een ichoonen weerfhyn. Onder de Dekveders van de Staart zyn eenige weinigen glanz/g
Koperkleur, die aan ieder zyde nederwaards hangen. De grootfte of buiren/ie
Slagpennen zyn van eene donkere Kleur, met groene Tippen, hebbende de kanten
der buitenfte Baarden wit : de middelfte zyn van een allerheerlykft Blaauw, met
fmalle witte Tippen , en een gedeelte der genen, die naaft aan de Rug leggen,
zyn geheel blaauw: de eerfte en tweede ry der Dekvederen, die de blaauwe Pennen
dekken, zyn van de zelfde Kleur; maar alle deeze Veders geeven nu en dan een
paarchen of groenagtigen weerichyn. De kleiner Dekveders van de Wieken zyn
glanzig bruin, gelyk de Rug. Aan de binnenzyde zyn de Slagpennen donker Aich
graauw, en de binnenfte Dekveders der Wieken wit, met onregelmaatige zwarte
dwars-Streepen. De Veders der Zyden, die over een gedeelte der Wieken vallen jj
zyn

J! : f

ZLDZAAM1 V 0 G L R .

yn fierlyk, met gebogene Wart Witte Streepjes, overdwars getekenct De


Zyden des Lighaams i, naait hier onder* %yn geelagtig bruin > met zeer fyne donkere dwars-Streepjes, ondef Welken wederzyds eedig donkere ronde Vlakken ftart.
Het onderile van de Borft, de Buik en verder tot aan deStuit toe, is t'eenemaal wit.
De Dekveders onder aan de Staart zyn zwart ; de Pooten en Vingers bruinagtig
Oranjekleur, met de Vliefcen donker en de Klaauwen Bwart. Ik heb geen Vin o
Vlies aan den agter-Vinger kunnen waarneemen.
Deeze Vogel werdt my door mynen geerden Vrind^ den Baronet Sf ROBERT
ABDY , gezonden. Hy was in een Meirtje, by de Luftplaats van WILLIAM NI*
5
CHOLAS, deszelfs Bloedverwant, gefchooten. t Is een inboorling van Noord-Amerika, en, 20 men ondertek, van eenig Heeren Huis naar de plaats, daar hy ge*
fchooten werdt, verdwaald. De Heer CATESBY heeft deezen Vogel in zyne Hifto*
rie van Karolina bechreeven (*). Uit den iiaam oiiderlel ik > dat het een Trekvo
gel zy, die tegen den Winter van Virginie, Karolina, enz, de wyk Zuidwaards
neemt. Ik heb het voordeel gehad* van vericheidene van deeze Vogels, levendig*
van Karolina teLonden gebragt te zien, zo wel als de boven bechreeven, die nieuwlings gedood was. De Wyfjes* die ik gezien heb, waren over 9t geheel bruin, hebbende iets dat naar een Kuif geleek, even als \ Mannetje. Ik geef 'er d Aibeel*
ding niet van, om die van den Heer CATESB te verbeteren , maar op het verzoek
van de voorgemelde Heeren, welke my deezen fierlyken Vogel vereerden , en dia
Inchryvers van myn Werk zyn.

;. "! #:' P L A A T

XCVIIL

, \

<;

W\i 'S

Bkaaw gevkkte Amerikaanhe Taling (98),


Deeze is wat grooter dan de gemeene Schyftaling. Zy heeft den ek wart. De
Kop en het grootte deel des Lighaams is gemengeld graauw, even als in eene wilde
end, en de Rug donker, gelyk het onderfte des Lighaams. Het bovenfte van de
Wiek heeft eene fchoone glanzig blaauwe Kleur, en daar onder itat een fodle ry
van witte Vedertjes, waar op een ry van groene Voigt, zynde het overige van de
Wiek, dat de Slagpennen uitmaaken, donkerbruin j de Pooten en Voeten bruif^
Het Wyfje is yolkomen bruin, gelyk een gewoone wilde Eend.
In Auguftus komen deeze Vogels in menigte naar Karolina, alv^aar zy blyven tot
in Oktober, om welken tyd de Ryft, die hun tot Voedzel ftrekt in huis gebragt
wordc. In Virginie , daar geen Ry/t groeit, aazen zy op een Soort Van wilde Ha*
ver, die in Moeraen groeit, en in die beide Landen worden zy zeer vet. De Ingezetenen niet alleen, maar allen, die 'er van gegeten hebben, gee ven aan hun
wegens hunnen lekkeren Smaak, den voorrang boven alle andere Watervogelen.

II^"- '.'

p L A A T

'

xcix. i ^^^

Gekapte Kriel-Taing uit China (99).


Deeze verwonderlyke ongemeene Vogel heeft omtrent de grootte van onze Ta*

(*) [De Heer EDWARDS haalt eenige Regeis uit het


Werk van CATESBY aan, om zyne befchryving van
deezen Vogel volkomener t maaken. Dit was in zyn
Werk , byzonder gedrukt en uitgegeven, niet ongevoeglyk, maar hier zou het overtollig zyn geweeft,
dewyl men dat alles op bladz. 83 > 84 > hier voor, in de
verklaaring der XCIV. Plaat van het Werk van SELIGMANN, welke deeze zelfde Amerikaanfche Eend, doch
minder naauwkeurig, voorftelc, kan leezea]

Y 2

If

lin-

(98) Querquedla Americana fuba. CAESB. Cjro/. L


T. 99. Querquedla Virginiana. Bmss. Av.VI. p.455.
Anas difcors. LINN. Syfl. Nat. XII. Gen. 67. Sp, 37.
(99) Querquedla SinenGs elegafls. EDW. AV. IL
T. 102. BRISS. AV. VI. p. 450. Kindmodfus. &EMfi
Jap. 129. T. 10. Anas galericulata. LINN. Syfi. NaU
XII. Gen. 67. Sp. 42- Syji. Nat. X. Gen. 61. Sp, 30V
Gekapte Taling. Not. Hi. I. D. V.Stuk, bladz* 67*

Bsl

VERZAMELING

VAN

ITHEEMSCHE

lineen, of is een weinig grooter, indien 'er eenig verfchil in plaats heeft. Zyne'Kle*
ren zynzo fchoon, als de geilaltezyner Wieken zeldzaam.
De Sneb gelvkt naar die van een gewoone lalmg, zynde donker roodagtig,
deOoffkringJnHazelnooten-Kleur; de zyden van den Kop j van het grondftuk der
Snebbetot aan de Ooren, zyn wit, en in i midden van deeze Plekken taan de
OoP-en. De Kruin van den Kop is fchoon groen. Van boven de Oogen agterwaards
loopt wederzyds een Streek van paarfche Vederen > onder welke de Veders wederom
eroen zyn. Alle deeze Veders, op den Kop, zyn zeer lang, en maaken een Ruif
of Toupet, welke de Eend een weinig kan ophefFen, of agter in de Nek laaten val.
len gelyk de Afbeelding voorftelt. De Veders van agteren om den Hals, tot van
vooren een weinig onder de Keel, zyn final en fpits gepunt, gelykerwys die aan
den Hals der Haanen, en van eene fchoon roode Kleur, een weinig naar t Geele
trekkende De Borft is van een roode Wynkleur of wat paarfchagtiger. Aan het
onderfte van den Hals, ter wederzyde van de Borft, is een plek van zwarte eni witte
Streeken, beurt om beurt overdwars geplaatft. De Rug en Dekyeders der Wieken
zyn donker bruin of van eene donkere Kleur, met een veranderlyken weerfchyn/
van blaauw en groen. De langften der buitenfte Slagpennen zyn zwart of donker ^
doch hebben haare randen naby de Schften wit. De middelften zyn van eene ver-,
anderlyke blaauwgroene Kleur, met wit getipt. Drie of vier der Slagpennen naaft
aan het Lighaam zyn bruinagtig, met de uiterfte Baarden wit gerand; even als immigen der Vederen die tuifchen de Rug en de Wieken vallen, 't Gene deezen Vogel
zyne buitengewoone figuur geeft zyn twee Veders, n onder de Slagpennen van.
ieder Wiek, welke, wanneer de Wieken geflooten zyn , boven de Rg in dief
voegen zig verhelfen, als de Afbeelding vertoont. Deeze Veders zyn donker Oranje
of helder Baay-kleur, aan haare opperfte of breede Baarden, naar de Punten met
zwart gezoomd : de fmalfte of onderfte Baarden fierlyk blaauw, maar aan de Punt
roodagtig, gelyk de bovenfte. De Schften deezer Vederen zyn wit. (Zie de Afbeelding van zulken Veder, op zig zelf, onder de Staart van den Vogel.) De Staart
is bruin met een blaauwen glans. Het Lighaam, en de Dekveders onder de Staart
zyn wit. De Zyd-Vederen , die ten deele over de Wieken vallen b zyn helder
Afchgraauw bruin, met kromme dwars-Streepen van Zwart en Wit, beurtlings geplaatft. De Pooten en Voeten zyn Oranjekleur, met de Vliezen tuflchen de Vingers donker en de Klaauwen zwart.
i j-'
Ik tekende deezen Vogel te Richmond in Surrey, naar een leevenden Vogel, dien
men in de Tuinen van den Baronet MATTHEW DECKER hieldt. In KEMPHER
Befchryving van Japan vind ik een Berigt van een Vogel, die ik denk geen anderen te kunnen zyn, dan de zo even beichreevene* Hetzelve luidt aldus. Van
Eenden zyn aldaar ook verfcheide byzondere Soorten. Van eene derzelven, onder anderen, kan.ik niet nalaaten gewag te maaken, wegens de verbaazende ichoon*
heid van het Mannetje daar van, Kimmodfai genaamd; welke zo groot is, dat,
toen hetzelve my in Kleuren afgebeeld vertoond werdt, ik naauwlyks myri eigen
Oogen vertrouwde, tot dat ik den Vogel zelf zag, die daar zeer gemeen is. Deszelfs Pluimagie heeft een wonderbaare mengeling van de choonfte Kleuren die
men zig kan verbeeiden. Omftreeks den Hals en orft zyn de Veders voornaamelyk rood, en de Kop is met een allerpragtigft Toupet gekroond. De Staart,
- zig Ichuins verhefFende, en de Wieken, boven de-Rug, op eene zonderlinge
manier overend ftaande, maaken eene Vertooning niet minder fraay, dan onge'' woon." Zie deeze paflagie, bladz. 129, in de bovengemelde Befchryving van
Japan, en op de Tiende Plaat een klein Figuurtje, met my ne Afbeelding overeenkomende. Ik beb deeze Taling met het Wyfje vericheide maalen afgebeeld gevonden in gekleurde Chineefche Tekeningen, van defraaifteSoort, zynde de Mannetjes daar in nagenoeg als de gene, die ik bechreeven heb, gekleurd, maar de

Wyr

ff' : .

VJN

Z E L D ZA M E

V O h N*4

Wy'fjes aityd geheel bruin Veitoond. De witf Bloeriien, waar mette ik den Vofgrond verferd heb, zyn riaar de Natuur gemaakt. Men vindt dezelven in aile Waters rondon Londen groeijen , in de Maanden Mey en Juny

./.

" ' '

f^y';

L A A

G ' ";::^f. '*"*:

Monte Amerlkcinfch Scbyftalng (ioo).


ligrootte overtrefi deeze de gewoone Schyftalingen. De Bek is zwart, zo we
als de Kruin van den Kop , en dit Zwart irekt zig lngs het Grondfluk van d
Snebbe heen tot aan de Keel, tuichen welke en de Oogen de Vogel wit is. Vor
\ overige is zyn geheele Lighaam purperkleur met Groen gemengeld. De Boril en
Buik zyn even als in de Schyftalingen gekleurd. Het bovenfte van de Rug , naaft
aan den Kop , is bruin, en met Golfagtige Streepjes verfierd. Het onderfte van de
Rug is gedekt met lange, zeer pits gepunte, licht bruine Vederen. De Wieken
hebben even die zelfde Kleur, ais in de bruine Amerikaanfche Schyftaling. De Staart
is bruin en wat langer dan de Wieken. De Veders aan de Stuit zyn zwart* de Poo*
ten en Voeten geei. Het Wyfje is over't geheele Lyf bruin. Zy onthouden zig aan
Plaien en Rivieren van zoet Water, in Karolina.

'% ^

.- ;%

A.. A T f C .

De Amerihianfche TFofbeer (10


Dit Dier ichynt byna tweemaal zo groot te zyn as een gewoone Vos, en, z
hiyn geheugen my niet bednegt, was het zo ^root als enige Wolven, die ik gezien heb, welke uit Duitlchland tot ons gebragt waren. In | loopen verheft deszelfs
Rug zig boogswyze. Met draagt den Kop zeer laag en run: met de geheele langte
van zyne Voeten, tot aan de Hielen of eerfte Gewrichten der Pooten toe, op den
Grond, terwyl het loopt : zo dat de Buik niet ver van den Grond krnt. In 't aanzien
heeft het iets dat naar een Vos en naar een Beer gelykt. De Kruin van den Kop en
deSnuit is zeer breed, wanneer men het van vooren beichouwt. Ook zyn de Voften zeer breed, krnende, naar reden van deLighaams grootte, naby aan die van een
Beer. De Staart is van midd^maatige kngte, en naar het End toe wat ruig.
De geheele Snuit, zo wel de Opper- als de Onderkaak, tot aan de Oogen toe, is
zwart, maar het Voorhoofd wordt van boven allengs witagrig. De Oogen zyn donker. De Keel en het voorfte van de Borft is wit, van vooren met zwart gevlakt, en
verder zwarte dwars-Streepen hebbende* De Ooren zyn kleinen rond, vertoonend
zig maar weinig langer dan het Haair dat op den Kop groeit, en bekleed zynde met
kort bruin Haair. Het agterfte van den Kop en Hals,het geheele Lighaam van boven
en beneden, de Pooten en de Staart, zyn allen bruin of Kaftanjekleur, lichter en
donkerer gewlkt. Het bovenfte van den Hals en het begin van de Rug, namelyk,
is zwartagtig of donker bruin, verndernde allengs in lichter of aangenaamer bruin
op/t midden van de Rug. Deeze Kleur wordt wederom by trappen donkerer, tot
dat z op 't agterfte van de Rug, byna geheel zwart is. Ook wordt de Staart naar
het
(ioo) Querqiiedia^mricaa vriegat. CATEI.
Carol I. T. ioo. Anas fubfufca minor. Remigibus extimis cruleis, Fafci alba in Fronte. BROWN. Jam. 481.
Anas difcors. Lim.Sy*Nat.Xh Gen.0*7.Sp 37.. &c.
Zie bladz. 87. W$

IF. Deel

(OI) Urfuus Lupo afSns Amercanus. EDW. 4V.


II. T. 103. Urfus Freti Hudfonis; BRISS.Quadrup. 240.
Urfus lufcus. LINN. Syft. Nat. XII. Gen. 10*. Sp. 4.
Urfus lufcus. Syfi. Nat. X. Gen. 15. Sp, 2, Wdlffceer,
KU Bi. I. D II. Stuk, bl. 227.

VERZAMELING

VAN

UITHEEMSCHE

het End toe donker. Het Dier faeeft een breede Streek \ van zeer licht Aschkleurig
bruin, welk rondom het Lighaatn gaat, beginnende aan iedef Schouder, lngs de M
den agterwaards loopende, en efin bo ven de Staart, op het Gat, alwar dezeke
breedt is, famenkomende. Het Haair op het geheele Lighaatn is taamelyk lang,
en fchynt niet zo plat op de Htitd te leggen a!s in bmmige Dieren, Alle de Voeten
zyn, tot aan den Hiel of het eerfte Gewricht toe, met kort zwart Haair gedekt, het
welk boven de Kniejen allngs bruin wordt. De Klaauwen zyn van een lichte
Hoornkleur Het Jieefc aan ieder voorften Voet vier en aan ieder agter-Voet vyf
Vingeren.
Dit Dier, in | Engelsch Quick-Hatch of pFblverene genaamd, Was Van de Hudibns-Baay, het Noordeiyke bewoonde Land in Amerika, afkomflig. Verftheide
baren heeft hetzelve geleefd ten Huize van Sir Hans Shane te Londen, enfcheea
een goedaartig onfchadelyk Dier te zyn. Het liep als een Hond na. In't loopen
maakte het een Kring, draaiende zig akoos, na ettelyke Sehreeden, in ^r ronde om.
Ik geloof, dat deeze beweeging het Dier niet natuurtyk, maar hier aan toe te fhryven ware, dat het zyn eeOog verlooren hadt: want het dtfcte afeos naar d
kant, daar aan 5t zelve zyn Oog ontbrak. Myn Vriend, de Heer LIGHT, egt, dat
by veelen van deeze Dieren gedood hadt in de Hudfons-Baayj (alwaar menze om de
Bornen jaagt,) en dat het een yinnig Schepzel is in zig te verdedige* Wanneer meri
het met een Snaphaan-Kogel gekwetft heeft, of in een Val gevangen; dat zy fomtyds het Hout van de Snaphaans Loop affcheuren met hunne Tanden, als de Jaagr
hun de reft wii geven, na dat zy gekwetft zyn ; doende dikwils meer fchde door
by ten en cheuren aan Vallen en Strikken, dan de waarde van hunne Bonten bedraagt.
Ik geloof dat 5er tot nog toe geen Berigt of Afbeelding van dit Beeft gegeven Zy,

m" I/' -IT

p L A A T

CIL

,s * -

Het AmeHkaunfcbe MarmelMer (102).


Dit Dier heeft de grootte van een Konyn. Het maakt 00k holen in den Croncl*
of kruipt in uitgeholde Wortels vm Boomen y en flaapt den geheelen Winter. De
geftalte, in 't algemeen, zweemt naar die van een grote Roc. Zyne Voeten ichynen
tot bet opklauteren lngs de Boomen,of tot het graaven van Holen in het Aardryk,
ter zyner beveiliging, geformeerd te zyn. Het behoort tot de Marmeldieren, doch
ondercheidt zig van dezelven, zo wel een weng doordeKJeur, als inzonderheid
daar door, dat het de Staart, naar evenredigheid, veel langer heeft.
De Snuit is, gelyk de boven- en onder-Kaaken, helder, blaauwagtig AschgraauW.
De Tanden zyn even als in de Konynen : de Oogen donker van Kleur, puilende wat
buken den Kop uk.. Rondom de Neus heeft het vry lange Haairen, en buitendien
ftaan, ter wederzyde van den Kop, agter de hoeken van deszelfs Bek, ettelyke
lange Borftels by elkander. De Kop en \ Lyf hebben over 't geheel eene bruine
Kleur, doch die wat in 't groenagtige valt, gelyk wy dit zien in eenige van onze
Water-Rotten. Het blaauwagtige van de Snuit, en het bruine des Lighaams* ver*
fmelt agter aan den Kop, rondom, in elkander. De Ooren zyn klein en rond, en
fteeken, naar evenredigheid, niet zo ver uit, als in de gewoone Rotten. De bruine
Kleur is op de Rug donkerft, aan de zyden wat helderer, doch het hekferfte aan deri
Buik. De Voeten, Vingers en Klaauwen, zyn tot aan de Enkels of het eerfte Gewricht des Beens, zwart. De Vingers zyn lang, en tot aan het End toe, gelykrwys
flve Harm
?^[Americana. EDW.O ir.
T
i04.Mu8Monas. Liro.^W*.XILGeaj*Sp.8.

TSM^

Syfi. Nat. X. Gen. 2(5. Sp, 5. Araaikaa&fche Mannot.


Nat. Hi. | D. II. Stuk, & B

L'n

Z E L DZ A M VO G E L . & ,7,

wys in de Inkhrnen > Vtt felkattar fgezonderd* Ook heeft dit Diei de KlaaWti
zeer lang en icherp. De Start bvertreft in langte de helft des Lighaams : zy is met
donkerbruin Haair bgroeid 3 dat middelmaatiglang is> geevende de Staart een ruig
anzieri..
Dit Mararldier it Maryland, \ welk in Nord-Aftieria gelegen is* bvrgbfgt
fcynde 5 wierdt aan den Heer HANS SLOANE vereerd, die het ettelyk Jaaren in fe
ven gehouden heeft. Dwyl men 'er niet dan zagte Spyzen aan gaf, en het dus
niets t knaagen hadt, werden zyne Tanden zo lang en krm, dat ht niets mer
Vreeten kon* endrhalve moeil men het3 indien het in Leven ou blyven, die Tan
den uitbreeken. De Aftekening werdt door my van hetzelve* terwyl het aan *t Vuf
te ruften lag^ griaakh Zo veel my bekend is, was dit Dier nog nit befchreven.
Die luft heeft, om de beiShrytfirtg tfan hetzeive met die van ht gwoon Matmeldier
te vergelyken, kan de Memorin van de Koninglyke Franfche Akademie der Wee,'
tenfchappen, van de Jren 1666 toc 1699, Tom\ HL troieme partie ggjjp. 31. afien 3 alwaar men ook eene Afbeelding daar van vindt. Ik heb bovendin een Krt
Verhaal aangaande het Marmeldrer in een klein Werkje gevonden, het welke in't
jaar 1744 uitgekomen is, voerende den Tytel van; Bericht van de Gietfcben ofTs*
bergen in Savoy e; het welke ik, 5t zy waar of valsch zynde, tot vermaak van de
Leezers hier zal invoegen. )5 De Inwooners Vrhaalen ons, dat dee Dieren zes
, Maahdn in \ Jaar, dat is den geheeen Winter over, flaapen, makeride zig m
5, den Zomer, als hunne Slaaptyd nadert, een watrrie Legrftde. Ten dien eind
99 by ten zy het Gras af, en, om hetzeive naar hunne Holen te brengen, gaat n
99 van hn op zyne Rg leggen , terwyl de anderen hem als een Kar bladen en
dus by de Ooren naar het Hoi trekken. Men beteert ook dat deeze Marmel*
99 dieren, om niet Vervallen te worden , Wagten uitzetten, die door fluiten alarm
Zy worden van de Inwooners des Lands gegeten* die dezelvn voot
99 maaken.
35
35 eene zeer goede Spyze houden, brandende hun Vet in de Lampen . Niets konit
my, m dit Verhaal, onwaarchynlyker voor* dan dar zy van een Dier fcen Kar
ttvaakb, die van de anderen voortgetfokken words: doch men kan zulks geen
grove Omtfaarheid nemen y ichon het 'er eene #as* dardie dzelvo Van cfo een
voudige Alpifche Boeren haren oirprong heeft * die zulks miicfaiei Van hoorea
feeggen hebben.
^1|:;
De Heer Doktor MTCHEL, een Gebeesber uit Virginie, die zig thns in Londen ophoudt, heeft 'my berigt, dat dit Diertje in Levensmanier veel overeenkomfl
met de Inkhorne heeft; zynde deszelfs Staart, wanneer het in h wilde leeft, ok
Veel ruiger, dan in deeze Afbeelding*
|

>,..%.. '|fe
jl

T|

ciii. .;':^^ft:. .^^^^

De Bek van den Egyptifiben Reiger, Ibis gnaamd.

Dp deefcePlaat, die een Land- en Zee-Kaart is (*), ftelt de bovenlo fbeelrg


den gedagten Reky inzyfe Natuurlyke grootte, voor. Men heeft denzelven, in tegenwoordigheid van den Hertog van RICHMONT, genomen uit een Lighaam * dat
geba!(*) [De Heer EDWARDS Beeft deee Kart, die een
gedeelte van Vrankryk, HoUatid, Duitaihand, Deeneharken en NooFwegen, beneven geheel Eogeland en
Schoind,asook he&Kanaa$endeNoordzeebefoell,
aan 1t licht gegevera, cm daar op de Reistogten u
vcrtoonen, welke door hem in de aangeweezm Jaarei
gedaan zyn. Alleenlyk merkt by aan, dat men in plaass

Van 1730, moet leezen 1731, hebbende hy in dat Jaalr


een Reisje va omtrenc c^ree Maandeii, met zyn Broe*
der en Zufter, in Holland en Brband afgelegd. Omtrenc i72afaadfc hy zig^ruim anderhalf Jaar, by Parys
opgehouden. Hier van, en van zyn overigen Levensloop , vtodt mm> m het Aanhangzel van zyn Werk
een oruftandige befchryving.]

|||

VERZMELING

VAN

UITHEEMSCHE

gebalemd liit Egypte was gekomen (*). Deeze Bek was byna 20 dik als bree^
zynde in de geheele langte rond, Droog vertoonde hy zig wat ruuw, en het Bee^
nige of binnenfte gedeelte hadt eene roodagtig bruine Kleur, gelyk andere verou%
derde Beeders van Dieren. Dit was ten grootften deele bedekt met eene donkey
Huid, die 'er aan beide Enden afgechild was ; zynde het aan 't End haar den Kop
toe wat ingekorven, doch de uiterfte punten toonen de volle langte aan van deezen
Bek. De beide Kaakebeenen hadden hunne pitfe Enden onbechadigd. Door dit Stuk
dus te bewaaren kunnen de Liefhebbers mooglyk in | vervolg dien Vogel, wellJi
by de oude Egyptenaars 20 beroemd was,, ontdekken (f). |
'
'.
De Koninglyke Akademie van Parys heeft de beichryving gegeven van een Witten
Ibis, wiens Bek genoegzaam overeenkomt met deezen, uitgenomen, dathy aan't
End als h ware afgeheeden is, het welk zy voor Natuurlyk aanzien-, doch ik verbeeld,
my, dat het toevaliig moet zyn. De Bek wordt aldus door hun beichreeven. Het
begin daar van was een heifer Geel, het welk allengs fterker wierdt en van eene
3)
Goudkleur, fceer hoog aan \ End. De Oppervlakte van den Bek was efFen, ei>
y>
gepolyft als Yvoor of Hoorn. Geflooten vertoonde dezelve zig uitwendig volko
5>
men rond, hebbende van binnen een Kanaal van de zelfde gedaante* De twee
53
deelen dus imengevoegd zynde, bleef 'er aan h End een kleine Opening over
33
33 om het Zeewater uit te katen, waar mede men zegt dat zy zig zelf waflchen
33 zouden. De kanten van den Bek waren Icherp en hard, gelykerwys al het ovege
33 daar van, en ftevig genoeg om Slangen door te fhyden; gelyk men zegt dat deez$
35 Vogel doet". Volgens hun was hy uit Egypte gebragt en heeft verfcheide Maan*
den te Verailles geleefd (^).
Doktor SHAW zegt, in zyne Reizen en Waarneemingen over Barbarie, en&
33 Delhis, dieweleer aan ieder Huisgezin [in Egypte] bkend was, is thans onge*
35 meen zeldzaam, hoewel zyn gemis genoegzaam wordt vervuld door'de Oijevaa5
33 ren". In t Aanhangzel van dat zelfde Werk heeft de Doktor een gedeelte yan d
Onderkaak in Afbeelding vertoond, die uit een gebalemd Lighaam was genomen,
hoewel dezelve by mifflag, (ik onderilel dat het een Drukfeil zy ) de bovenle helft
genoemd wordt. Eenigen der Beenderen van den Ibis zyn 00k aldaar, bladz. 65, ia
Plaat gebragt* Die den Zwarten Ibis van BELLONIUS met den Tritten vergelykeii
wil, kan de Vertaaling daar van vinden door onzen Landsgenoot, WILLOUGHBY, ia
deszelfs J^ogelkund', pag. 288. In de Hiftorie van Brafil door Piso fchynen twee
Soorten van Ibis beichreeven te zyn, deeerfte, pag. 191, Curicacay de ander pag.
200, Jabir genaamd ()
Het kleine Kolibrietje (**).

^7^.

Benedeh op de Plaat is het kleinfte Honigzuigertje in zyne Natrlyke grootte eft


geftalte voorgefteld. Deszelfs Bek* benevens de geheele bovenkant van den Kop,
den Hals, het Lighaam, de Wieken en Staart, is van eene vuil bruine Kleur, doch

W'''y'

(*) [In't Hoogduitsch heeft men hier , hon tnem


fccn alfamttEH agtf ; doch, dewyl in 'tngelsch
taat, as it was taken out of an embalmed fubjeft, 20 geloof ik veeleer, dat dezelve uit een Momie was geno|nen : te meer, dewyl in *t vervolg blykt, dat men den
geheelen Vogel toen niet in Engeland gehad heeft. De
Egyptenaars waren gewoon verfcheide dingen, van dien
aart, by de Lighaamen in te balfemen.]
(t) [Hier uit blykt het zo even gemelde; want, indien de Vogel 'er by was gewee., zou dit niet ftroo
ken, en dan hadt EEWARDS denzelven 00k wel in Plaat
gebragt.]
(I) Zie de geheele befchry ving van deezeri Egyptifchen Reiger, in de Mm. d Idead. Royale des Seien-

die.
ces, de Paris9idepuis 1666 jufqu' 1999. Tome III.
troieme Partie.
() [Pe witte Ibis, voorheen door LINMUS onder
de Reigers betrokken, is thans door zyn Ed. in 't Geilagt der Tantali geplaatft, onder den naam van Tantalus Ibis. Syfi. 2V0f.XII.Gen.85.Sp.4. Zie daaromtrenc
de Nat. Hi. L D. V. Stuk, bladz. 213.]
(**) Mellivora Avis minima. EDW. AV. II. T. tos.
Mellifuga. BRISS. AV. III. p. 695. T. 3d. Li. Qpainumbi feptima fpecies. MARCGR. Braf. 197. WILU
Ornith.167. RAJ. AV. 187. Quainumbi minor corpore
toto cinreo. RAJ. AV. 83. Trochilus minimus. LINN.
Syfi. Nat. XII. Gen. 66. Sp. 22. Allerkleinft Bloemzuigertje. Nat. Hi. I. D. IV. SUl. 447. PI XXXVLfe4-

,:

2ELDIAMI VoGLlNr

J .^

die deeen hebbe > in den ^onechyn j enigen grbehagtigeh Gdgans, taa ht
Oog in geWoort Licht geen aafrdomng Van heeft* De onderzyde vn den Ko*
Hals en 't Lighaam, is vuil wit* o \frel als de buitenle Veertjes van d Staatt; d
Pooten en Voeteft zyn zwarh Dit geheele Geflagt van Vogdtjes heeft en zeer fyrt
Buisje of Pypje* ?t welk zy buiten hunnen Bek, onder aah deszelfs Pnt, kunneri
uitftrekken. Dit Pypje ichynt zig aan \ end, in twee 2eer kleine te verdeelen, en
daar mede zuigen zy den Honig uit de Bloemert* Het Eytje van dit Vogeltje, zo ik
onderitel, is nevens hetzelve in de Natuurlyke grootte afgebeeld, zynde wit van
Kleur. Gedroogd zynde woog dit Vogeltje niet meer dan vyf Greinen; ik agt dit
hetzelfde te zyn als het kleinfte Honigzuigertje> uit Sir HANS SLOANE'S Htorie
van Jamaika^ (Vol. IL p. 307.) die aldaar zegt, dat het, toen het zo even gedood
was, niet meer dan twintig Greinen woog (*). De Heer BENJAMIN COWEL, vereerde my dit Vogeltje, en de Heer P. COLINSON het Eytje. Het een zo wel als 't
andere was van Jamaika afko mit ig (f).
Ttije vreene Horn-Torren.
t)e Torren, hier afgebeld, zyn Van de Natuurlyke Gfootte. Ik onderle dat d
bovenfte het Mannetje , de onderfte het Wyfje zyk Haar Geitalte verfhilt ergens in, dan in de fcherpheid en langte van de Hoorens in het Mannetje, terwyl
dezelven ftomper en korter in het Wyfje zyn. Het Mannetje is over 5t geheel don*
ker bruin of Koperkleurig, met eenn ginfterenden Goudglans: het Wyfje zwart
en tevens glanzig. De Oogen zyn in beiden rood.
Myn verpachtende Vriend , Dr. MATTHEW LEE * Lid van het Kollegin der
Geneeskundigen, voorzag my van deeze Torren, die uit Ooftindie gekomen wa
ren. PETIVER ichynt van het Mannetje twee Afbeeldingen in zye Werken t
hebben, waar van het eene, zo hy zegt, van Borneo kwam (.[).

; : :0^ ii 1 A" A T _. civ pi ^ffilS^'


De Amerikaanfih Berkhaan (104)*
Deeze Vogel was ongevaar een derde grooter dan een gewone Patrys. y hadt
den Bek bruin, de Oogen wart met Hazelnootkleurige Ringen* De Pooten wa*
ren, tot aan de Vingers toe, gedekt met geelagtige Wollige Vederen DeStaart
was kort en aan 't onderfte donker zwart; zynde ^ voor 3t overige, de Pluimagie van
den geheelen Vogel roodagtig bruin en overdwars met zwarte en witte Streepent
Golfswyze overtoogen. Op den lop hadt hy lange Veders, welke, as zy overend
ftonden, een bort van Kuif fbrmeerdem Het byzonderfte nogthans en lets zeer
ongewoons, waar door zig 00k dezelve van alle andere bekende Vogelen onderfcheidt, zyn twee bondeltjes van Vederen, naar kleine Wiekjes geykende, drie
Duim
(*) ['tis derhalve onbegrypelyk 5 hoe de Ridder
iitaus van dit Vogeltje kan zeggen : (Sloanei viva
ponderabat Gr. 20 , Ewardii ficca 45.) Dat van
SLOANE woog leevende twintig, dat van EDWARDS gedroogd vyfenveertig Greinen. Het is, volgens zyn Ed.,
de kleinfte, zo wel als de Struisvogel de grootfte, onder aile bekende Vogelen.
(t) [De Maatftok, die aan de zyde vn dit Vogel-,
tje geplaatfl: is, dient orn an te toonen, welke Maac
door den Heer EDWARDS is gebruikt in zyne befchryving der Vogelen.]
(+) [LINN^US lleeft aft|aande deeze Torren een
ander denkbeeld. Zyn Ed. betrekt de bovenfte, wier
Borftftuk driehoornig is, tot zynen Scarabaus Atlas

QS%*Nat.XlI. Gen. 189. Sp. &) en ftelcdezelve it

IV.

DMI.

America afkomftig: de andere tot zyne Scan bilobus*


(Sp. 12.) welke hec orftftuk ilegts met twee Knobbels heeft, woonende in de Zuidelyke deelen van Eifr
ropa Ik geloof dat die van EDWARDS beiden Man*
netjes zyn.]
() [Deeze en de tien volgende Plaaten zyri uit hec
Drde Del van 'CATESBY ontleend. Dit ftrekc tot
verbetering van 't gene in de Voorrede dienaangaand
gemeld is.]
(104) Urogallu minor fufcus, Gervice Plumis Ala
imitantibus donata. CATESB. Car. III. p. i. T. i. La^
gopus Attinga Americana, BRISS. AV. I. p. 212. Tetrao Cupido. LINN. Syfl. Nat. XII. Gen 103* Sp. 1/
Gekuifd Veldhoen* Nah Hift..D. V. StUk/bl.i^

Aa

94

VERZAMELING

VAN

UTHEEMSCHE

Duimlang, welke^gter in de Nek 5 bydenKop, tegenover elkander ftaan. Ie<ief


boiideitje beftaat uit vyf over elkander leggende Vedertjes* als Wiekplknen, dis
allengs in langte aftaeemen.
Deeze Wiekjes^ als menze zo mag noemen, iyn op zodanig eene \fryfee h
^n Hals gehecht, dat de Vogel dezelven amentrekken en uitbreiden kan. Wannai
hy vetx)ntrut wodt, preidt hy dezelven horiztfntaal uit, en op andere tyden laat hy
%c ter wederzyde van den Hals nederhangeru De Hen heeft deeze Halsvederen niet
doch fcukmdkn is *er tuflchen haar en den Haan weinig ondercheid waar te neemen.
Het maakzel van deeze fiasvederen, en de overeenkomft welke zy met weezent*
iyfce Wieken hebben, fcunnen haar den Vogel in Yloopen of vliegen , of ook tot
beiden , dienftig maaken; inzonderheid dewyl deszelfs gewoone Wieken > ten aanzien van de zwaarte zynes Lighaams, kort &yn.
Ik heb eenigen van deeze Vogels, in \ jaar 1743 ^ by den Graaf WILMINGTON
te Chiswick gezien, die ray zeicf dat dezelven oiripronglyk uit Amerika kwamen;
doch 5 uit welk gedeelte zy eigentlyk waren, was hem niet bekend
De Plants Meadia genaamd (*).
De Bladen van deze Plant zyn bleekgroeti, en naar die Vn de gteene Kropkfae geiykende. Midden uit dezelven verheft zig een enkele Steel, welke ongevaaf
een Voet hoog is, en aan wiens boven-end zig verfcheide omgeboogen Steehjesbevinden, draagende ieder een enkele Bloem, en dus maaken zy met elkander een
Kroontje van by de twintig Bloemen. De Bloem beitaat uit eene groene Kelk tnet
vyf Inihydingen en een terug geboogene Bloemkrans, welke zeer diep is ingeheeden, en veel gelykt naar de Bloemen van Cyclafnen of Varkensbrood. De Helmpjes
(Anthera) loopen met elkander in n Punt uit en zyn nederwaards geftrekt* Of-,
choon nu de Bloemen dus nederwaards hangen, draaijen zig vervplgens de SteeltW
om , invoegen de Zaadhuisjes regt opwaards iiaan.
Deeze Plant bloeide, in September des Jaars 1744, in de Hof van den Heer
CoLiNSON te Peckham. Zy was geteeld uit Zaad, het welk aan zyn Ed. gezoi>
den was door den Heer BARTRAM, die hetzelve inge2ameld hadt aan gene zyde
der Apallachifche Bergen, welke met de Kuft van Virginie evenwydig leggen,
Het Zaad was vervat in een lang Vliezig Doosje, hetwelk in vieren open gaatendaa
zyne zeer kleine Zaadjes uitwerpt.
Ik heb aan dit nieuwe Geflagt van Planten den naam van den geleerden Doktot
MEAD, *S Konings Lyf-Arts en Medelid der Koninglyke Societeit, bygelegd, ora
hem als een Patroon der Konftenen Weetenichappen in*t algemeen, doch inzonderheid deswegen myne dankbaarheid tebetuigen, dathy, ter bevordering van ce
Uitgave deezes Werks, ten grootmoedigfle veel heeft toegebragt. Zie hier de
Geflagts Kenmerken van deeze Plant.
Cl|l| Perianthium monopbylkmy femiquinquefidum , perens ; Lacins lanceo*
lats, reexis, demum longijmis revolutis.
Corolla menopetala, qumqueda^ Tubo accreta^rm reexa: Lacinia bnglma
Linguiformcs, acuta. Tubus Cylindrical 9 Germen involvensy Corollamnens.
Stamina. Filamenta quinqu brevima^ Tubo indentia. Anthene longa lanceolat&r didym&r
;| Piftilluih Germen Conicum reum. Stylus liformis longitudine Staminum. Stigma.
1p Perianthium Capfula ovata unilocularis, iivahis, apice dehifcens.
p Sffiina phwa parve Receptaculum Columnare liberum,
m
P QtiqjWtam Motif* LINN, Sp. Plant. E II.
p. 207. Auricula rfi Virgimana, Floribus Borraginis

inflar Roftratfc, Cyclanrifint caore reexi* Ft"


Ahn. 6% T. 79. f. 6. Vj. TREVT. ikon. 5* T. 12-

;' EN ZLDEAM' V LE'f.


Zodanig Vrtooftd zg het maake in droog 3 veMord Planten *3 in welkn d
Bloemkrans in ibmmigen van de Buis tgfcichideri* in anderen digt dar mede verftigd was* zyrlde het dus moglyK vbitrekt t bplen > of, die Buis een iamngroeijing da* Meeldraadjs Ware, glyk in de MMadelpbrn pentaniHa van den broemden LiNN^us (waar van y ongemen verichik door ae'nhechttg eri
plaatznge der Bloemkrans j) dan of die Buis tot de Blotilkrans bhoren mogte^
gelyk in de Cyclamen en Diapena van LNN. Het bchouwen der leeVftde Blomen zal deeze twyfeling wegneemen,
Sgf

.||gf P L A t | CV, ^l^^M


Het gfad zwarte Kmuwtje ($),

Deeze Vogel is Wat kleinen dan onze Kaauw. Op enigett afAnd vertoonfc
hy zig geheel zwart, maar, wanneer men hem wat digter vari naby becliouwt, zt
hebben eenigen van yne Vederen ett paarchen en gronn weerchyn. Zyn Bek
is, wegens deszdfs by Pondere geftalt , met die vari den Bek der Noordch Alk,
fcen Vogel die ook Scheermes-Snavel van WILLOUGHB genoemd wordt, overeen?
komftig (*)j doordien zig d bovfehfte helft merkelyk Boogswyze verheft, hebbend^
eenen hoogen en zeer dnnen Rand. Volgens het getuigenis van Sir HANS SLONE
leeft desse Vogl van Kevers en Sprinkhaanen j aazende tevens ook op Vrugten eri
Graanem Zy vliegen by ichooleh , maakende eeh terk klagehd Geichfey, OverVloedig iithouden zy zig op Jamaika Hipanjola en andere Eilanden,
De f^rowie-S'cboent met. een zeer grole fobdagiig Mkeffl (f).
Onder alie Soorten van Helleborines * draagt deeze Plant de choonfte Borfin *
welke in grote achting zyii by de Ingezetenen van Noord- Amerika\ doordien zte
hun Hoofdhaair daar mede verferen, noemende dezelven MocmJ/efaBloemen : tvefe
woord in hunne Taal zo veel betekent ais een Schoeti of Pafttoffel. Men gft 5er
derhalve ook den naam aan van Calceolus Maria of Liev Vrourote Schoeru

p L A A T

CVL

^- ' De
" 1 zwari en geel honte'Bkfir (io6)
ft^^^^^^
Deeze Vogel is byna zo groot als een Merel of zwarte Lyilef. Hy lieeft de gkringen geel en met een bJaauwagtige Huid omringd 1 den Bek zwart en iets me$if
dan een.Duim lang* Aan den Hals zyn latngagtige pite Vieren, welke los hangen.
Vati boven is de Rg, 20 wel als de Wieken * zwart doch waar mede zig en'm wife
vermengt* zynde onder de Slagpennen bfuin* De Hals en het onderfte deel des
Lighaams zyn, zo wel als het agterite van de Rug en de St-it, roodagtig geel. Oft
Jamaika noerat menze Bananfti - Vogels, deWyl zy tm deele leeven van deeze
Vrugten 3 [of liever om dat zy hnne hangende Neften zeer ko&fig hechten aatid
Banannen of Piangbladen.] Het zyn vlugge levendige Vogek, die lea^ wegens
hunne leerzaatiiJieid e aardig oiimeten, dkwils ia Kouwen houdt,

I
'
-4
(105) Motiedua tota nigra. SLOA. Jam. I. p* 99.
^257. f. 2 RAJ. JV. 185. N. 28. loteras niger
Bteiss. Ai). II. p. 103. T. 10. f. 1. Gr&la DMta.
LINN. S$fl> #. fJL Gen,$$* Sp. 4. Sy. Nat. Gen.
50. Sp. 3. Ping-Spreeuw. Nat. Hi. I. D. V.Stukj
Uadz. 341.
(*) [Zie.het I. D. W SiK van rayne Mut1. ti$i
bladz. 81.]
(t) Calceolus Flore masimorbeite, purpuris V&

. .

'i 'fei?

t>#

his notat , Foiis amplis* hirlutis, cfenatis, Radice


Dentis Canini.
I
(io6)! Pica oifo * nigra vaaa. CATH, C&.f. .
SIOAN. Jam. II. ^361. T. 259^. fci naajor Nidum
fufpendens. WILL. Orn. 97. T. 23. Xanthornus majr nigro-varius. BROWN. Jani. 4^7. Avis Bananas.
AB. M. II. T 40; Oiilus I6kra| LNN. fy. Nui,
%* Gen. 49. % Y Zwari^) Scpriaar. Nati HI.

I. D. m Su bl. 336. PI. XXXV, g


a 2

pif

VEIZAMELNG VAN UITHEEMSCHE


)e Lelie - Narcis > met witte Bloeme aa ee tros (*).

S Deeze Plant heeft eenen Bolagtigen Worte!, uit welke zig een dikke Sappig
Steel, zeven ofagt Duimenhoog, verlieft, Voerende op zynen top en Tros vaft
tot of tien kleine groene Bolletjes, uit ieder van Welken eene eenbladerige, roodag,
ti witte Bloem voortkomt. Het bovenfte deel vati de Kelk verdeelt 21g in zes
finalle Blaadjes welke een Beker omvatten , dat de Bloem is, hebbende twaalf In.
fhydingen aan den rand, en van binnen een Styl* benevens zes Meeldraadjes met
geele Helmpjes. De geheele Tros der Bloemen wordt van eene-Scheede ingeilooten,
welke tiw vefdeelende de Tros uitaat , doch zo lang aan den Steel blyft hangen als
de Bloemen duuren. De Bladen zyn donker ganzig gren , gelyk die van de geele
Herfft Lelie-Narciilen. Ik heb deeze Planten in een Moeras by Palluchucula, dat een
Stad is, binnen de paalen van Gorgie, aan den Savanna-Stroom gelegen , groeijen*
de gezien.
,
| .
De biaauwe blutp^esp (j;*
Deeze Wesp is ngVa- dri vierden Duims lang. ene Buis, Welke de langte
Van een Kwartier Duims heeft, vereenigt de Borft met het Agterlyf, die beiden doft^
kerblaauw zyn. Het Diertje heeft zes Pooten. De Wieken Waren btuin en blauvtr
gemengeld en ieder hadt aan 't end een zwarte Vlak.
|
'
!
De Heer COLINSON heeft in de Verhandelingen der Koninglyke Societit van
Londen, N> 476. p. 363, twee Sluipwespen uit Peniylvanie met haare Neften beichreeven en afgebeeld : doch, aangezien de Kleuren van de zynen en de myn
niet overeenftemmen, zo kan men ook met geene zekerheid bepaalen, of zy eenerley zyn.
.
#
Deeze Soort van Wespen maakt van Kley Cylindrche Pypen * welke vii dikte
als de Pink doch eens zo lang zyn. Deeze hechten zy waterpas aan een Luiffel ot
overHangend Dak, voegendedaar van agt, tien of meer zydelings by een. Derge*
lyke-Buizen, nu, zyn door vercheide Middelchotten verdeeld in veele Celletjes, in
ieder van welken zy een Ey leggen, en \ gene ledig blyft met Spinnekoppen op*
vullen, maakende dan het Hokje geheel digt. 1 Hier omtrent is \ opmerkelyk, dat
deeze Wesp de Spinnen de Pooten afbyt, doende zulks met dit oogmerk, niet alleen op dat de Spinnen, geduurende den tyd , dat zy een genoegzaamen Voorraad
derzelven tragt by een te brengen, niet wegloopen zouden kunnen , maar op dat
zy inmiddels levendig blyven en dus de Worm, uit het Ey gekomen, een Voorraad van frisch Aas hebben zou, tot dat hy verndert. Ten dien einde fpirit zig de
Worm een Zyden Tonnetje, waar in de Pop den geheelen Winter overblyft, matfin't Voorjaar, een Wesp geworden zynde, byt zy door het Kleijen Pypje heen>
en vliegt weg. Anders zyn zy il, doch, als zy haare Neften maaken, laatenzy,
zo dikwils zy aan 5t werk gaan , haar zonderling brommend gezang hooren, en vol-'
brengen tevens haaren arbeid regt vrolyk, met eene wonderbaare gechiktheid en
aardige beweegingen. Vervolgens houden zy met brommenop, tot dat zy weder
met een Bek vol natte Kley komen, en haaren arbeid op de gezegde wyze van
nieuws weder aanvangen, tot dat alles isgereed gemaakt.
Merk aan, dat de Wesp, die op de volgende CX. Plaat vrgefteld is, ook eert
Neil van Kley maakt, doch van een andere ftrutuur, hoewel de manier van arbeid
en het gebrom niet verichillendeMs.
Deeze Wespen fchynen niets met de Planten te doen te hebben, dewyl zy eenig
en alleen van Infekten leeven. Voornaamelyk fchynen de Spinnen hun Voedzel te
ni

m \ I

^^^^

(*) Lilio-Narcisfus polyanthos Flore albo. CATESB.


Car, III. T. 5. Pancratium Carolinianum. LINN. Sp.
Plant.U. p. 418.

% 1"

' " - ^

(f) Sphex crulea Alis fufcis. CATESB. Car. IIF.


T. 5. Sphex crulea. LINN. Sy. Nat. XII. Gen. 245*Sp. 2.

EN

ZELDZAAME

VGELE N>

-^f

feyn; weshlve &y fcig Vel by Afdakn, Keders, ez. onthouden* alwaarde grootfte overvloed is van Spinnen* Zy vallen dezelven aan$ en draagenze vliegende in
de Bek weg, ofichoon eenigen haar in grootte niet wyken. Ik heb een voorbeeld
van haare dapperheid in deezen gezien. Een zodanige Wesp ileepte een zeet
grooten Spinnekop lngs eenMuur op,en droegdenzelven in haar Neft, en, wanneer
men ze beiden woog, werde de Spin agtmaal zo zwaar als de Wesp bevonden (*)*

A A

G VI .

)e Amrikaanfche Zwaluw, met eene fiekelige Staar (107).


Deeze is wat kleiner dan de EngelcheHuis-Zvvaluw, doch gelykt 5er veel naaf.
Over 5c geheel heft zy eee bruine Kleur, maar het onderle deel van het Lighaam
en de Staart is wat ligter bruin, zynd inzonderheid de Keel byna wit. Het Mannetje heeft eenige Veders, die zig wat Purpervlakkig vertonen 3 doch is voor ?t ove
rige, ten aanzien van de Kleur, niet verchillende van het Wyfje. Hefc zonderlingfte in deezen Vogel is , dar de Schafren der Staart-pennen zeer ttyf en pits, en
an 5t end met geene Baarden bzet zyn, 5t welk de Natur tn dien einde ichync
geichikt te hebben, op dat die hun Lighaam zouden kunneri onderftutten, wanneer
fcy regtoverend hun Neft bouwen, dat zy in de Schooreenen op kleine over einander gelegd en met een ibort van Gom imengelymde Houtdeeltjes maaken.
Zy trekkeri uit Virginie en Karolina weg, eii komen weder derwaards, op den
feelfdeh tyd des Jaars, als onze Zwaluwen, in Engelad, vertrekken en wederko*
men: weshalve ik reden meen te hebben om te gelooven, dat het Land, war heen
zy zig uit Karolina begeeven, Braiil is; als waar van een gedeelte, in de Zuidelyke
helft des Aardkloots, op even die zelfde breedte legt, op welke Karolina, in de
iNordelyke helft, gelegen is : alzo zy dus, by de verandering der Saizoenen, door
die van hunne Verblyfplaats, het geheele Jaar eene aangenaame egaalheid van Klimaat kunnen genieten. Terwyl 00k de befchryving der Brailiche Andorinha van
MARCGRAAF met die van deezen Vogel wel overeenkomt, zo wordt daar door het
boven gemeide vermoeden nog waarchynlyker : maar hy meldt niets van de Stekeis
in de Staart, welken hy miflehien hadt over \ hoofd gezien.
N.B. Zo het uitgemaakt was, dat deeze Virginiiche Zwaluw de Andorinha van
MARCGRAAF ware ; dit zou de Stelling, dat de Trekvogels, en in 't byonder de
Zwaluwen, in 5t Zuidelyke Wegldsdeel zig op de zelfde breedte begeeven, als de
Noordelyke is, daar zy van daan trekken, veel gewigt byzetten (**).
De nalbladerige roo de helle. y met n Bloem (f).
Deeze Lelie chiet, uit den Grond*, van een, twee, tot drie regte Steelen, van
welken ieder, in een hoogte van ongevaar zeihen Duimen, een enkele Bloem draagt.

De
(*) [Even 't zelfde wordt door onze Europifche
afterd-Wespen, die men Spinnedooders noemt, doch
id de Grond verrichc : zie Nat. Hiflorie, XII. STUK ,
bladz. 232, enz. DeNieuw Jorkfe, aldaar PJaatXCVI.
Fig. 10. afgebeeld, heefc vry veel overeenkomft met
die hier voorgefteld is, doch verfchilt grootelyks in
Kleur.]
(107) Hirundo Caud aculeat, Americana. Sp. 10.
LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 117. CATESB. Cat. III. T.8.
BRISS. JV. II. p. 561. Hirundo Pelasgia, Syfi. Nat.X.
Gen. ioi. Sp. 7. KarlinifcheZwaluw. Nat.Hifi. I. D.
V. Stuk. bladz. 613.

(**) [Doch, wat zouden zy daar mede uittfinnen,

W. Deel

mag men vraagen ? \ Is waarfchynlyk dat zy wegens


de aanlaande Koude vertrekken, en, dewyl zy van
Muggen en Vliegen leeven, zo is 't veel waarfchynlyker, dat zy zo lang een warmer Klimaat opzoeken*
alwaar dit Aas in voorraad blyft, dan dat zy een zo
verren Togt zouden onderneemen, om een Klimaat te
betrekken, daar het even koud ware, als in 't gene
't welk zy verlaten hadden.]
(f) Lilium angulifolium, Flore rubro ingulari. An
Lilium five Martagn Canadenfe floribus magnis flavis
non reflexis. CATESB. Car. III. T. ix. Lilium Canadenfe. LINN, Sp. Plant. II. p. 435.

B'b Rf W" " '

^ ;S

98 t

VERZAMLING

vN

UITH EEMSC HE

De Bladen zyn final en aan \ End purperkleurig gevlakt. De Bloem beftaat uit een
Styhen zes IVeeldraaden, die uit het midden van zes donker icharlakenroode Bloembladen komen. Deeze zyn donker rood of purperkleurig gevlakt, doch aan de Rug.
zyde wat ruig en Haairig, gelykerwys het bovenfte van den Steel Zy groeit natuurlyk in Penfylvane3 en heeft in 5tjaar 1743, in den Hof van den Heer COLINSON, te
Peckham, gebloeid.

% '

'. ;!

A|A

CVIII. Fig. 1. :.-

: .

De grootfle Amerikaanfche Gekuifde Reiger (108).


Alzo ik de langte van deezen Vogel niet gemeten heb3ben ik flegts van vefmo&>
den, datjWanneer hy overend flaat, dezelve zig omirent tot vier en een halven Voet
uitftrekke. De Sneb was, van den hoek des Beks tot aan het end, bykans agt Duimen lang. Agter de Oogen hadt hy eene geelagtig bruine Kleur, en onder de Keel
was hy helder bruinagtig geel. De Kuif aan den Kop beftondt uit lange, imalle, brutne Veders, waarvan de langften omirent vyf Duimen haalden , en deeze kon
hy, naar believen, overend zetten en weder laaten vallen. De Hals en Borft waren bruin, doch bleeker en van onderen gevlakt. Het overige des Lighaams hadt*
zo wel als de Beenen , eene bruine Kleur, de Slagpennen uitgezonderd, welke
zwart waren. Zy aazen niet alleen op Viflchen en Kikvorichen, maar ookop Haagdiien. Water- Salamanders, en wat dies meer is. Oorprongelyk bevinden zy zig
in Virginie.
Fig. 2.

De Amerikanbe Tfiter- Salamander (*).

Men vindt ze in Vyvers, Meiren en ftaande Wateren, alwaar zy de Slangen eft


Reigers tot Voedzel dienen. Deeze was vyf Duim lang en hadt een grooten Kop>
Aan ieder Voorpoot waren vier, aan de Agterpooten vyf Vingers. Boven, van den
Kop af, liep een dubbelde ry, van ronde witte Vlakken, tot aan de Agterpooten;
doch verder, tot aan het end van de Staart, een enkelde ry* Deeze Diertjes zyn
20 onichadelyk, als onze gewoone Water-Salamanders.
m
Fig. 3.

De zeer kleine Amerihianfche Vloo^ Chego genaamd (f).

Dit is een zeer klein flag van Vloojen, l<* men alleenlyk in heete Landen aari*
treft. Het Diertje is zeer Taftig, inzonderheid voor de Negers en anderen, weite
blootvoets loopen en zig niet genoegzaam reinigen. Zy booren door de Huid en
leggen onder dezelve een zakje vol Eijeren, dat zo groot als een kleine Erwt wordt
en cherpe Pynen verorzaakt, tot dat het uitgenomen worde; doch men moet zeer
voorzigtigzyn, dat men onder het uithaalen het Zakje niet openej alzo daar uit het
Vuur in het Lid kon ontftaan, ja zelfs het Leven van den Lyder in gevaar komen.
Dit Diertje heeft naauwlyks een vierde Deel der grootte van een gewoone Vloo,
maar, door \Mikroskoop vergroot zynde, vertoonde het zig in die grootte, in welke
onze Afbeelding hetzelve voorftelt. Uit zyn Mond komt een hol Buisje, tuilchen
twee Sprieten, gelyk in de gewoone Vlooijen. Het heeft zes Pooten, die uit Leedjes
(108) rdea crftata maxima Americana. CATESB.
Car. III. T.io. ArdeaVirginiana criftata.BRiss. A>. V.
p. 416. Ardea HerodiaS; LINN. Syfi. Nat.Xll Gen.84.
Sp. 15. Syfi. Nat. X. Gen. 76. Sp. 11. Grote KuifRl5
/lf c ff-'- m$ L D* 1V' Stuk bl 25'
( ) wefoo Aquatics minor Americanus. CATESB.
Car. III. 1.10. Lacerta puntata* LINN. Syfi. Nat. XIL

Gen. 122. Sp. 45.


(t) Pulex minimus Cutem penetrans, Americanus.
CATESB. Car. III. T. 10. Acarus fufcus Tub Cute nidulans, Probofcide acutiori. BROWN Jam. 418. Pulex penetrans. LINN. Syfi. Nat. XII. Gen. 265. Sp. 2. Zandvloo. Nah Hifl. I. D. XIII. Stuk, b!. 107.

ZELDZAAM E." VOGELEN. ,

fftietigefeld fcyn j en lets dat naar een Staart gelykt, \vaar ander een van zyne Eit*
jes, insgelyks zeer vergroot zynd^ voorgeteld is; want met het bloote Oog z.yn die
iiaauwlyks zigtbaar. Deeze Zandvloijen maaken in de meefte deeien van Amerika,
tuflchen de Keerkringen, een zeer ichadelyk ngediert uit. Zie de Hiftorie van
Jamaika door SLOANE* in delnleiding, pag. CXXIV, en in \ Tweede Deel, p*
1915 J92 (J). I
I
:-..]\.!.
Fig, 4. JeH %eer klein Huid- Tofrelje (*).
Toen ik nty^ in 5t Jaar 172J, in de Woohingvan zyne Excellence > den Heer
PHIMNEY, welke diestyds* Gouverneur 'Van de Bahama's Eilanden was, bevondt, en
hy aan zyne VotenChego^s zogt, die wy door ee Mikroskoop beiehouwden, kwam
een zonderling Inikt te voorfchyn aan de punt vari de Naald, waar mede hy zo onBiddelyk aan zyn Voet gepeuterd hadt. Ik vertoonde \ zelve aan eenen Neger en
andere Luiden, van welken niemand ooit dergelyke gezien hadt. Jn de Natuurlyke
grootte was dit Infekt niet grooter, dan het Streepje by zyn Kop is; doch door eeri
Mikroskoop hadt het die grootte en gedaante,in welke het hier verichynt. Het mag,
myns oordeels > den gemeiden naam vperen ().
Fig. 5.

De Amerikamfche Kakkerlak (**).

t)it is en feef aftig en fchadelyk ngediert, \ welk zo menigvuldig voorkomt


in de Weftindin, en zo lerk vreet, dat men onmoogyk allerley bort van Eetwaa*
ren daar voor beveiligen kan, indien menze niet met de iterfte naauwkeurigheid bewaart. Zy zyn plat en zo dun, dat *er byna geen Kift of Doos is, waar in zy niet
kunnen komen. Zy knaagen niet alleen Leder, Parkement en Wollen Stoen >
maar ook Linnen en Papier, In de Winter verdwynn zy, en komen in de heetfte
Zbmerdageri zeer overvloedig te voorichyn. Des Nagts gaan zy op den Roof uit;
dan byten zy de Menichen in 't Bed, doch inzonderheid de Vingers der Rinderen
Ivanneer die vet zyn. Zy leggen ontelbaare Eijeren, en kruipen weg in de gten
Van oude Muuren, en in 5t Beichoty bly vende daar den geheelen Winter a!s dood
leggen. Eenigen hebben Wieken 3 anderen niet, 5t welk milchien een ondercheid
van Sexe aanwyft.
Fig. 6.

De zeer grote bruine Kakkrhk (f ).

Deeze is driemaal zo groot als de voorige gewoone Kakkerlak. De Kop en een


deel der Borft was met een halfrond, glanzig, hard Schild gedekt, waar onder twee
andere Huiden van dergelyke zelfftandigheid voorkwamen, die een gedeelte van het
Onderlyf bedekten, *t welk uit agt glanzige dwars-Ringen van eene bruine Kleur
was imengefteld. De Kop hadt eenige gelykenis naar dien van een Aap, zynde de
Sprieten bykans een Duim lang. Het Dier hadt zes Pooten, ieder van drie Leedjes, waar van het onder le bezt was met icherpe Stekels en aan \ End kromme'
Klaauwn hadt. Men vindtze in Karolina. Waar van zy leeven, en hoe zy voortteelen, is my onbekend, hebbende maar alleenlyk deeze eenige van die Soort gezien..
Fig. 7.

Het Geelfcbildig Torretje (\).

fprEpn Vliezig geel Schild, dat eene-donkerbruine Vlak in V midden heeft, bedekt
een
(4) [Zie deswegen orriftandig, de::NatuurIyfe Hififfi
rie, volgens het Samenftel van LINNAEUS, XIII. Stuk,
bladz. 107, enz.
(*) Scarabseus Capricornus minimus, Cutem penetrans. CATESB. Car. III. T. 10.
() D Gedagte Streepje, by den Kop, isnietmeer
dan^een halve Linie lang, ^n de vergroote Af beeldin^

vyf Dimen: zo dat het hier ten minfte een millioenmaal vergroot voorkomt, 't welk eenaanzienlykeVergrooting is.]
(**) Blatta Americana. CATESB. Car. III. T. 10.
(t) Blatta maximafufcapeltata. CATESB. Car.llLT. 10*
(j) Scarabseus peltatus. CATESB. Car. III. T.io. Silpha ovata fafca, Clypeo flavo* centro nigro intra AhV

Bb 2

na*

too

VERZAMELING

VANJUITHEEMSCHE

een dee! van den Kopen de Borft, terwyl het overige des Lighaams gedekt wordt
door de Wieken, die donker paarsch zyn en glanzige Vlakken hebben van even de
zelfde Kleur. Het hadt zes zwarte Pooten ieder maar van twee Leedjes. Ieder
Wiek was van binnen, door een dunne, Vliezige, geele, in de langte uitloopende
Streep geftevigd. Het overige nderite deel der Wiek was glanzig groen. Dit Infekt kwam uit Penylvanie.
^^i^^A^^

^,^sfe

^^^^^^^^ P

AJA

CIL

,'.- ' ,.^

De Amenhianfche Patrys (109).


I^Beeze is bykans half 20 grot als de gemeene Patrys (Perdix cinerea,) naar welke zy 00k in Kleur eenigermaate gelykt, doch heeft andere Vlakken. In \ byzon*
der zyn aan den Kop drie zwarte Streepen, de eene boven en twee onder de Oo
gen, tuifchen welken zig twee witagtige vertoonen. De Bek is zwart, deOog^
kring rood; de Slagpennen zyn donkerbruin, gelykerwys de Staart; terwyl alle de
overige Vederen aan ?t Lighaam roodagtig bruin, en op veelerley wyze met zwart
en witgemengeldzyn. De Pooten en Voeten zyn bruin. Een geheel School derzelven
zet zig op de Takken der Boomen, doordien zy zig meer in de Boflchen en random
de bechaduwde Moeraflen, dan in \ open Veld onthouden. Hun Vleech is zeer
blank en regt maakelyk, doch heeft nog een geheel andere Smaak dan het Vleech
van onze gewoone Patryzen. Niettemin leggen zy even veel Eijeren als deeze.
Lely-Narcis, uit Virginie (*)."
Deeze Plant ichiet, uit eene Bolagtige Wortel, imalle Bladen, gelyk de Narciso
en. De Bloemen groeijen enkeld aan Steelen van een Voet hoog, en beftaan uit
n Blad, hetwelke zes diepe Inydingen heeft. Uit het midden derzelven komteen
Styl of Stamper voort, benevenszes Meeldraaden, die geele Topjes hebben. Kort,;
eer de Bloem zig opentf heeft zy wat Roozekleurigs, dat bleeker wordt, wanneer de
Bloem vergaan wil. Zy groeit oirlpronglyk in Virginie en Karolina, alwaar, opeenige plaatien, de Velden met dezelve en met Krul Lelin (Martagons) zo dik, als
by ons in Engeland met Sleutelbloemen en Standelkruid, bezet zyn.

S;i-^^^BB' J WEE

A A T

-t l '*

cx

- ^&

:i

t Gemas, dat men Stewartia noemt(iio).

Deeze Heefter ichiet uit den Grond verfcheide ftyve onbuigfcaame Stammen van
de gewoonlyke hoogte. De Blaadjes zyn gekarteld en groeijen beurtlings, gelykende naar die der Vlierboomen. De Bloemen vertoonen zig als een enkelde Roos,
en beftaan uit vyf holle Bloemblaadjes, hebbende in 5t midden een Styl die van een
bleekgroen Zaadhuisje afkomt, met veele paariche Draadjes omringd, die blaauwe
Topjes hebben. Hier omirent is 5t merkwaardig, dat n Blaadje in 5t byzonder, aan
nulum fulvum, Silpha Americana. LINN. Syfl;Nat.Xll.
Gen. 196. Sp. 7. [LINN/EUS haac deBlatta Americana
van CATESBY ,Fig. 5, aan, doch 't is zeker, dat zyn
Ed. deeze Fig. 7. bedoelc]
(109) Perdix fylveftns Virginiana. CATESB. Car III.
T. 12. Tetrao Pedibus nudis, Fafci nigra fupra & infra Oculos, Linea Verticali fulv. Tetrao Virginianus.

Syfl. Nat. XII. Gen. 103. Sp. itf, Syfi. Nat. X.


Gen. 91. Sp. 10. Virginifche Patrys. Nat. Hi. L D.
V. Stuk, bladz.420.
(*) Lilio-Narciffiis Virginienfis. PARK.
(no) Stewartia. CATESB. Car. III. T. 13. M. Upfal.
1741. p. 79. T. 2. Malacodendron. MITCH. Gen. 16.
Stewartia Malacodendron. LINN. WE Plant.lLp.9Z2*
LINN.

jpff ELDZAAME tOGELNi

iof

eder Bloem,.eertigrmaat bleek fenagtig ge geklerd is. De Kelk , die de oeti


draagt, is in vyven verdeeld. Het Zaadhuisje is van buiten haairig ruig, en van ee**
ne Kegelvormige geftalte : ryp zynde ipringt ht open en vertoont vyf Vliezige-Celletjes, waarvan ieder een enkeld, langwerpig, bruin glanzig Zaadkorreltje bevan
Deeze zo ichone Plant heb ik mynen waardften Vrind, den Heer GLAYTON, te
danken, die my zodanigeene uit Virginie heeft gezonden, welke, drie Mandnna
dat zy by my aangekomen was, naamelyk in Mey de Jaars 17425 in myn Tuin, t
Fulham, bloeide. Ziet hier een Brief dienaangaand&
Myn Heer.
55
33
35
55
55
33
33
35
33
33
33
33
33
33
35
35
33
35
33
33

,, De Plant, welke Gy ty nder deri riam van Steuarti gtoond hebt, houd
ik voor een nieuwGeflagt, en wel voor die zelfde, als welke ik Malacadendr
heb. getyteld. Behoudens allen eerbied echter, dien ik het Sweedche Genotfchap, du esleta Suecica uitgeeft, toedraage, agt ik de Geflagtskennierken van
deeze Plant, welke Gy my in hetzelve getoond hebt zo gebrekkelyk, dt daai
doof in gee Kridkundig Samenilel, zeifs maar de eigentlyke Klaile, tot welke
dezelve behoort, bepaald worde; veel minder geeft zulks het waare Geilagt derzelve te kennen. Zy wordt aldaar in die Klafl gezet, welke LINNAEUS rolyanria mo'nogyni tiemt, terwyl zy eigentlyk tot de Klaie der Monadelpba poliandria behoort. Hier in makt zy er niuwen Rang uit, welke dh naam vari
pentdgynia vert, en dar door wordt zy van den geheelen Rang der Planta
Malvace afgzonderd, war onder zy in aile Kruidkundige Stelzls is bgreepen : want de Bloemblaadjes zyn onder met elkander vereeigd, en vallen ook
met elkander af : \ welke, volgens RAY en TORNEFORT, de egenchap is
van eene ribladige Blorii. D Meeldraden Zyn nder zo friet elkander verbonden, dat zy eenen Ring ukmaaken, en zyn in ht Groridfuk der Bloemblden ingeplant* Deeze Plant hfeeft vyf Styltjs; gelyk ik di aan ne derzelven 9
Welke ikbezit, gtood heb. De Vrugt beaat in en droog Zaadhuisje, met
vyf hoekn, vyf Vakken en vyf Kieppen, welke zig boven penen, doch niet
Van* de Kelk, die aan \ Grondftuk hangen blyft, bekroond worden. In iedejf
Vak is maar n langwerpig, EyVrmig, driehoekig Zaadkorreltje.
JOH. MlTCHELIUS.

t)e Heer Graar van Bute zal het, zo ik hope, niet ongunilig opneemen * dat
ik dit nieuwe Geflagt van Planten met zynen naam vererd hebbe.
Gekuifd Jfinterkoningje (*)
Aangezien dit Vogltje zo wel in Engeland voorkomt als in Amerika, meld ik
alleen maar, dat ik hetzelve, uit dat Wereldsdeel afkomig, met de beichryving,
welke WJLLOUGHBY ons van het Europiiche geeft, vergeleeken en bevonden heb,
dat zy in alle opzigten met elkander overeenkomenj weshalve ik my dan ook alhier
op de Engeliche Uitgaave van zyne Ornithologie.^ pag. 227. beroepe.
Dit Vogeltje, dat het kleinfte der Europiiche Vogelen is, onthoudt zig ook op gelyke Poolshoogtn in de Nieuwe Wereld. Wanneer 5s Winters de Zon ichynt* zyn zy
gewoon, in gezelichap met andere kleine Vogltjes, in \ byzonder met de Boomkruipertjes, Plakkers en Pimpeltjes, of andere Meezen, de Boflchen doorftrykende*
van den eenen Boom op den anderen te hippelen, als of zy allen van n Broedzel
waren, en lngs de Schors der hoogfte Eiken op en nederwaards te klauteren, als
in
(*) Regulus criftatus. CATESB. Car. Ill T. 13. Calendula BRISS. AV. III. p. 579. Motacilla Regulus.
LINN. Syfi. Nat. XI. Gen. 14. Sp. 48. Syfi. Nat. X.

If. Deeh

Gen. 99. Sp. 30. Goudhaantje. Nat. Hjfi. I. Di V.-Sfc


bladz. 588.

Ce

$1

VERZMELING

VAN UITHEEMSCHE

in mer Reeten zy hun Voedzel zoeken, het welke in Infkten beilaat, die daar mden geheelen Winter over, as dood leggen. Op gelyke manier zoeken de gezeg*
de kleine Vogeltjes in Amerika ook hun Voedzel, alwaar zy zig op de Geneves
iruiken* als ook op de Dennen en Pynboomen onthouden, en het tegenwoordige
akoos zyn Zikilprk hooren laat, gelyk GESNERUS van zyne Boichmees getuigt,
De grote Baerd-PJ^esp.
Deeze Wesp is wat meer dan een Duim lang, en heeft de Wieken geelagtis
bruin. Haar Kop, Borit en Buik, zyn zeer donkerbruin, ja byna zwart, en tevens over \ geheel met geele Vlakken. Zy heeft zes geelagtige Pooten. Het AgterJyf was Eyrond, en met de Borft verbonden door een klein Buisje, \ welk byna de langte hadt van een half Duim.

I Wl^^f^f' P L A1 A T 'I- C X 1 p ' .

^'- - M/ '

De Keerkringvogel (m).
De onkundige Zeelieden houden het gemeenlyk, doch ten onregte, daar voor
|at de Staart van dezen Vogel maar uit eene Veder beftaa. De befchryv'mg, welke oris de Heer WILLOUGHBY daar van gegeven heeft, is wel zeer omftandig, doch
naar eenen gedroogden Vogel opgemaakt, en hier kan het ook wel van daan konien, dat zyne beichry ving van de my ne, die naar een levendigen Vogel gemaakt
s, eenigermaate verichillende zy. an den zynen hadden de Pooten, dewyl hy
lang bewaard was, hunne roode Kleur verlooren, welke ik aan hun allen, die le*
vendig van my gezien zyn, waargenomen heb.
Deeze Vogel is ongevaar zo groot as een Patrys, en heeft zeer lange Wieketfl
Zyn Bek is rood, en heeft aan ?t onderftedeel, gelyk de Meeuwen, tot welkerfll
hy als eene Soort behoort, een icherpen kant. De Oogen ftaan in een zwarte Plek
welke agterwaards fpits uitloopt. Drie of vier der grootle Slagpennen zyn.aan \
end zwart, en hebben witte Punten: voor 5t overige is de geheele Vpgel wit, de
Rug uitgezonderd, alwaar eenige kromme zwarte Vtekke hem Ruitswyze verferen.
De Pooten en Voeten zyn Menie-rood en de Vingers met Vliezen bezet. De Staare
beftaat uit twee regte, lange, malle Veders of Pennen, die van de Schaft tot .aan
de Tippen even breed gebaard zyn.
JS
Deeze Vogels worden zekteaam, dan ver van Land, tufchefl de Keerkringen;

gezien. Hun naam ichynt zelfs hunne verblyfplaats aan te wyzen , en , choou
menzeniet minder zeldzaam eenige Graaden, ?t zy Zuid- of Noordwaards, buiten
de Keerknngen, verneemt, is nogthans een der plaatin, alwaar zy gewoon zyn
te broeden, omtrent negen Graaden van den Noorder Keerkring afgelegen. Ik
meen hier de Bermudiichet Eilanden, alwaar ik hun in de Broedtyd, van de hoogeRotfen, welke deze Eilanden omringen, gefchooten heb ; doch, dewyl derzelver Toppen oqtoeganglyk zyn, zo heb ik de Neften of Eijeren van deeze Vogels niet gezien. Zy broeden ook zeer menigvuldig op eenige kteine Eilanden,
Ooftwaards van Porto Rico gelegen
De kleine Meeuw inet Pypagtige Neusgaten (*)
f| Beefce is byna zo groot als een Vink.
i

De geheele Vogel heeft, de witte Stuit


uk*

; (ni) Avis Tropicorum. CATESB. Car. III. T. 14.


W^ Forcados ALDR. Ornith. L. 20. p. 544.
fceptum* BRISS. Jfag VL p. 489. T. 24. f. 1. WILL.

(*) Lanius minimus marinus, Naribus tubulofis. CATESB. CarJ. T. 14. Procellaria. BRISS. AV. VI. .p. 140.
T., 13. g. Rotie ANDEKS I IL p. M f- L Pr0*

If YT?5r J' M WttanJtoha^lnM. Syfi.


7
X Gen 07
Sn
TRi t nV^ f5" Sp. J Nat. Hfl. I. D. V. SIVK. bladz, 12p. ^ -

celbb perica. Lm Sy. Nat> IL Gen. 70. M 4


?^-*r.G
1 G*woone
Storm-Z**
hw. Nat. Hi A
l. .tf
D.4.p.
V. Stak
bladz.f?

'I: N Z E L'D p A-A ME

V O G L E:N%

;5f

intgeomen ^ eene donkerbrune Rear , en de Rg Is dotikrer dan het Lyf, Zyns


Sneb is een half Duim lang, dul, dokr bruin en aan h end krom* Toea k do
Kop.van een deezer Vogelen opcode> be'vond ik dat zyne Neusgateri uit twfc evenwydigeBuizen beiiaan, die van binnen uit den Kop voortkomen, ftrekkende gig tot
aan de helft der langte op de bovenfte helft der Snebbe uit en aldaar eene verheVenheid maakende. De Wieken reiken een Duim over de Staart heeri De Pooten
zyn dun ; de Voeten gewebd als m de Eenden, en hebben Van agtren een kleia
Vingertje of Klaauwtje. Zy ftryken op den Atlantiichen ceaan rond % en mn zie*
fce, zo wel aan de zyde van Amerika als van Europa, enige hnderd Mylen van de
Kuft, De Zeelieden geboven in ?t gemeen, dat, wanneer Zy zig laaten fcien, zulks
een op banden zynde Storm betekene, en ik fcelf hebze nooit gezien dan by onftuimig Weer. Zy bedienen zig van hunne Voeten en Pooten met ngeloflyke vlugheid. Hunne Wieken zyn lang en gelyken naar die der Zwaluwen; ok vliegen zy
even 2.gezwind.daar mede, doch niet gelyk dezelven heen en wer, maar regtuit*
Ofichoon hunne Voeten tot zwemmen gemaakt zyn, zo looped zy doch ook daat
imede, en dit is hun niet ongewoon: want men zietze dikwils over de Baaren heen
loopen, al woelen die nog %o fterk doch alsdan maaken zy teven ook vail huflne
*Wieken gebruik.
.De Storm -Vink>> Waarvan in HOIJRS Brief aan CLSIS gewagd wofdf, is de
hier bechreevene Vogel, en ofichoon dezelve, wegens zyne Neusgattn, byzoftder?
merkwaardig is, en zig zeer overvledig in de Zee rondom de Schepen laat zien, zo,
hadden wy daar van nog geene Af beelding of voldoende beichryvidg bekomn. Darentegen mpet ik melden, dat de Heer EDWARDS in zyne befchryving varruitlaftd?
fiche en zeldzaame Vogelen, welke van htm onlangs uitgegeven is, drie andere Soor*
ten van dit Geflagt, welke nog niet bekend waren, te voorchyn gebragt, wel bechreeven en afgebeeld heeft (*). Deeze Vogel fch'ynt, beneverts de gedgte drie*
tpt het Geflagt der Meeuwen te behooren. [KLEIN geft ^er den naam van Kkim
zvoQrte Stormvogel of Storni-Meeuiv aan.]

'^<-'$'' ":'V*fl; ,|'p L A A Tl CXIIvHHBH|


f

De kleine Amerkaanfihe Geilenmelker (2).

Dee2e .Nagtvogel is omtrent een dfrde kleiner dan de Etifopfh Gekfimelkerv


Zyne langte ftrekt zig, van den Bck af, op age Duimen uit, en van det ichouder
tot aan de Punt is die der Wiek zeven Duimen. De langte ds Beles maals*, van

het Grondftuk der bovenfte helft tot aan de Tip, een half Duim uit. Twee derde
deelen daarvan zyn met Vederen bedekt, en het zigtbaare gedeelte, daar buken is
zo klein, dat het fchynt, als of deeze Vogel, naar fcyne grootter te rekenen, onder
alle Vogelen de kleinfte Snebbe had. Aan het Grondftuk van de Sneb ftaan eenige
ftyve Borftelhaairen. Aan de Keel is een witte Streep,. die den halven Hals omringt^
de Borft is wit, doch tevens ook roodagtig en bezet met dokere dwarsftreepen. D
Skgpennen der Wieken zyn donkerbruin van Kleur, eene hreede witte dwars-Sfreep
uitgezonderd, waarmede vyf Slagpennen* in \ midden van ieder Wiek* getekend:
zyn. De Staartveders, uitgenomen de drie bovenften, hebben ook, digt aan haar
end, twee witte Vlakken. De overige Veders van het geheele Lighaam zyn bruin,

doch
(*) [Men vindt dezelven hier voor, in dit Werk,
op Plaat LXXIII en LXXV afgebed, en befchreevea
op bladz. 63 6s, 66.]
L
(112) Caprimulgus minor Aroericanus. CATESB. Car.
I. T. 16. EDW. AV T. 63. KALM, ln. Il.p. 93.

De Heer LNN^BS merkt deezen Weftindifchen als ee*


ne vcrfcheidenbe van den uropifchen eitenmeJker
aan. Vergelyk het I )od va t Werk, FJaat XX.
badz. 16, 17.
\ar^ S*-.

04

V ERZ ME LIN G

VAN

UITHEEMSOHE

doch met iets donkerroods, op eene ongeregelde manier, daar.odder gemengd. De


Pooten zyn zeer kort, als hebbende maar een half Duim langte, en van geftalte zyn.
deals die van den Geitenmelker; gelyk 00k derzelver middeli Vinger, aan de-bin
nenzyde, gekarteld is.
Ik heb van deezen Vogel, in de Byvoegzelen van dit Deel mynes Werks, gewaogemaakt, doch, alzo ik idert twee derzelven uit Virginie bekomen heb, ben il
daar door in laat gefteld geworden, om de Afbeelding daarvan med te deelen
myne beichry ving nog te verryken met eenige Aanmerkingen van den Heer CLAY.
TON, die in het volgende beftaan.
5, De Whip-poor-Whitt isnie* zo groot als de Vgel dien men hier den Ooft33
33 indiichen Geitemelker noemt, doch gelykt denzelven taamelyk in Kleur'en G 1
33 falte: ook heeft hy, aan ieder zyde van zyn Bek, drie of vier ftyve zwarte Haa'
ren, als Paardehaair, van by de twee tot drie Duimen lang. Deeze Vogels k35
33 rnen omtrent het midden van April tot ons, en van deezen tyd af hoort menze alle
Zy' beginnen met de Avondcheroerinff te
33 nagten, tot aan het end van Juny toe.
Voornaame/yk ont33 roepen, en gaan daar mede voort, tot dat de Dag aanbreekt*
I35 houden zy zig, in de bovenfte of Weftelyke deelen des Lands, overvloedig. in
33 de Zuidelyke deelen heb ik 'er maar eenmaal een gehoord, ofichoon ik my seduiJl
33 rig aldaar ophield; maar omftreeks de Bergen heffen zy, ettelyke Minuuten na
33 Zonnen Ondergang, een luid en chel Gefchrey aan, waar mede zy de geheele
Dit wordt door den weerklank van de Rotin en Bergen zo
33 Nagt voortvaaren.
33 kragtig vergroot, dat ik, in 't begin van myn verblyf aldaar, naauwlyks daar vaa
Het is zeer moeielyk deeze Vogels in 't donker te fchieten, en
33 kon flaapen.
33
v over dag laaten zy zig nimmer zien. Hun Geichrey luidt byna even zodanigVals
I of men de woorden Whip-poor-wi//ukfpreekt, en, wanneer zy eenmaal, of ook
twee of driemaal, dus geroepen hebben, laaten zy daar tuilchen een geklapper
hooren. Ook hoort men het laatte word Will terk, doch het middelfte niet
dan zeer flaauw.
L De Indiaanen zeggen, dat deeze Vogels by hun eerl bekend geworden zyn,
P na dat de Engelichen een grote menigte van hunne Landsluiden verilagen had'
1 den, en het zouden de Zielen der gedoode Indiaanen zyn. Veele Menichen zien
dezelven hier als voorboden van een ongeluk aan, en, wanneer zig zulk een Vo gel op hun Huis ofdigt aan de Deur neerzet, en begint te roepen, (gelyk die dit
menigmaal op de Drempels doen,) dan worden zy zeer treurig; want zy geloo ven voo'r vaft, dat kort daar aan iemand van hunne Familie flerven zal. Deeze
Vogels broeden, naar | geen men ay voor zeker verhaald heefr, eveneens als ufe'

aangehaalde Geitemelker. Zy leggen, naamelyk, maar twee Eijeren, van don*i


33 ker groenagtige Kleur, die zwart gevlakt zyn, op de betreedene Paden, zonder
33 dat daar by de minte blyk van een Neil zig vertoonde: zy zitten op dezelven.
33 zonder beweeging en men kanze zeer naby krnen, eer zy daar af vliegen."
Hier mede eindigen de in de beide Deelen van myn Werk begreepene Vogels,
wier getal zig op honderd en dertien uitftrekt (*), en waar onder ook alle Landvogels
vervatzyn, welken ik gezien, of in dit gedeelte van Noord -Amerika, dat tnchende 30 en 45 Graaden Breedte legt, ontdekken heb kunnen. Ofichoon 'er nu wel
meer Soorten; binnen deeze Grenspaalen, waarihynelyk, nog onbekend kunnen
Zynr
33

5? IP- Plaaten uit het Derde Deel van- ' '

(*) [Het Eerile Deel van den Heer CATESBY bevat,


als in de Voorrede gezegd is, honderd Plaaten, van de
welken vyfizg m den Eerfien Band of de twee eerile.
SSffl lm -dlt /- T SE"G overgenomen
zyn ; de ovengeyyfitg in deezen Tvseeden Band, dat is in
2

S^^WE* *^"?'

CATESBY , diVeemW
Vogelen bevatten : want in izyn Tweede Deel zyn matr
Viffchen, Slangen, enz. beLepen. Zieonze Voorrede, bladz. xu, lwaar echter van het Derde Deel
van CATESBY geen eewas- ffemaakt wordt De Plaaten
S* volgend%!SnTk 'zyn ,*"

' E-N &LD2AAM VOtll.

i.

Zyl5 zou ikdoch geooVeti^ lat 9ef ffier Nord#r,as niet veel nieuwe Soortn te
vermoeden zyn : want aan de Nordelyke Grenzen bevinden zig maar weinige Vogelen, en, hoe nader de Dieren in h algemeen, inzonderheid het Pluimgedierte, aari
de Pool nadert, hoe meer dat ook de menigte der Sorten afneemt.
)e Kaftaafche Uizg fhrtet Plant (*).
De Worte! van eene in de Geneeskonft bekehde Plant, Ginzeng genamd ; is by
de Chineezen [en Japanners] in zeer grote achting. Derzelver vornaamfte Artien
hebben over de kragten en deugdn van deezen Wortel veele oeken geichreeven.
De meefte Chineefche Schryvers maaken gewag van de Ginzeng,, doch deeze Wor*
tel was'zeer weinig bekend, voor dat Pater JARTOUX, een Jeiuiet en Zendeling in
China, die op bevel des Keizers eene Kaart van Tartarie maaken zoude^ de Plant
in en Dorp, dat vier Mylen van 5t Koningryk Corea afgelegen was, zag groeijen,
Deeze Patei* bediende zig van die gelegenheid, om eene juift Afbeelding te maaken
van deceive, en vrvaardigde eene naauwkeurige bechryving daarvan , welke in de
Memorin van d Koninglyke Akademie der Weetenfchappen van Parys is uitgegeven, en zo veel Licht heeft aangebragt, dat men de gezegde Plant ook in Kanada
en Penylvanie ontdekt heeft. Uit het laatftgemelde Land is zy den Heer COLLINSON toegezonden > en in de voorige twee ofdrie Jaaren, gelyk ook in dit tegenwoor*
dige Jaaf 174 (f)5 heeft zy in deszelfs Knft-Tuin te Peckham gebloeid en Besen
gedragen, gelyk uit de hier bevindlyke Afbeelding blykbaar is. De overeenkomil
is zo groot mt d bechryving der Chineefche Ginzeng van dien Pater, dat men in
geenen deele kan twyfelen, of het is even de zelfde van hem bechreevene Soort.
Maar, dewyl de bechryving van den Jeiuiet te lang is, om hier plaats t vinden*
zal ik alleen het merkwaardigfte daar uit bybrengen, en in myne Afbeelding ook
den Bloesiem vooritellen^ welken de Pater, zo hy zelf zegt, niet hadt gezien. Zyn
Berigt behelft het volgende.
55 De plaats, daar deeze Plant vorkoffit, legt tufchri d 39 en 46 Graaden
35 Breedte, in de fchuinte der Bergen, zo wel in digte Boflchen ,|als aan de Oevers
Men heeft de Landftreek, waarin deeze koftbaare Wortel groeit,
35 derRiviern.
33 aan alle zyden met Paliiaden omringd, daar onophoudelyk Wagten rond gaan^
35 on) te verhinderen, dat iemand deezen Wortel opzoeke. Ondanks alle zorgvuldig*
$3 heid, echter, is by de Chinezen de Gewinzugt zo groot, dat zy zig in deeze
35 Wilderniien menigmaal by twee-en drie duizenden verfteeken, offchoon zy dus
35 gevaar Joopen, van hunne Vryheid &n *] het voordeel hunner Onderrlemingi te
35 verliezen, wanneer men ze in het weggaan, of by het aankomen in d Pi-ovincie*
, waar deeze Wortel groeit, komt te betrappen.
|p Dewyl de Keizer hebben wilde * dat en Tartaaren alle Wirift, welke van deeze Plant te haalen was, by voorrang boven de Chineezen, ten deel zou worden!
gaf hy, in 5tjaar 1709, aan tienduiznd Tartaaren bevel, om alle de Ginzeng op
te zoeken en te verzamelen, met beding, dat ieder hem twee Oncen daar van
geeven moeft, eh dat het overige, naar t Gewigt gerekend, hun niet even zo
veel fyn Zilver betaald zou worden. Op deeze wyze inoeft , volgens eene opgemaakte Rekening, de Keizer in dat Jaar omtrent twintigduizend Chineefche Ponden gewinnen, zonder dat hem zulks mer kwam t koften dan het vierde deel.
,, De Ginzeng, zegt Pater JARTOUX, komt, gelyk ik waargenomen heb, in de
5, meefte Artfnyn, welke de Chineefche Geneesmeefters aan Patienten van Aan?> zien
(*) AurelianaCanadenfk R. P. LAFITEAU. Cinz. 51.
T. 1. CATESB. Car. III. T. 16. Araliaftrum. TREW.
jLbret.T. 6.f. i. Panax foliis ternis quinatis. GRCW.
Virg. 147. Panax quinquefolium. LINN. Sp. Plant. iL

IV. Deel

p.

IST2.

(t) [Men kan hier uit zien | in welk Jaar de Heer


dit befcftreef.j

CATESBY

Dd

O6

VER2AMLING

VAN

UTHEEMSCH

|
|

zien of Vermgen voorehryven. Zy belieferen, dat dezelve het kragtigfte Mi


del is voor alle' Zwakheden, welke Uit een fterke vermoeijing fco wel van h Lig.
haam als van den Geeft, ontftaan : dat dezelve de Slymige Vgten verdeek eri
wegvoert, de Longkwaalen en het Zydewee geneeft, het braken dobedaaren,
de Maag verfterkt, de Etensluft opwekt, de Dampen verdryft, de Borft kragten
geeft en een Geneesmiddel is Vor den krten en zwakkti dm vermeerderende de Levens-Geeften, de Dizeling en duifterheid der Ogen wegneemende en
het Leven verlangende tot eenen hoogen Oderdom ,|
Men kan onmooglyk denken, vervlgt de Pater, dat deeze Wortel by de Chi neezen en Tarters in zo grote waardezude zyn, indien hy niet beftendig eea
zo goede werking had. De gezonde bedienen zig dikwils tot VerfterkingenMoed geeving daar van, en ik ben van Gevoelen, dat dezelve in handen van een Euro
peaafr* die de Apothekers-Konft verftond, eert voortrefFelyk Geneesmiddel wor den zou, wanneer men legts daar van zo veel Voorraad had,als tot denoodig
Proeven mgt worden vereischt, om deszelfs Natur en Eigenchap Scheikundig te
kunnen onderzoeken, en den Wortel, daar die dienftig mgt zyn, in behoorlyk
veelheid te kunnen gebruiken* 't Is zeker, dat dezelve het loed verdunt, de be weeging daar van vermeerdert, Ver warmende is5 de Uitdamping bevordert en op
I een aanmerkelyke wyze verfterkt.55
Na dat ik den Wortel had afgetekend, zegt hy Vorder, to Vfclde ik myPoIs5
en vervolgens nam ik de helft van den Wortel raauw en niet geprepareerd in. Een
Uur daar,na bevond ik, dat myn Pols voller en terker ware; ik had Appetyt,was
veel frifcher en fterker, en de arbeid viel my veel ligter dan te vooren. Vier Da gen daarna \fras ik zo mat en vermoeid, dat ik naauwlyks te Paard kon zitten, en,
toen zulks een Mandaryn* die by ons was, vernam, gaf hy my eeti deezer Wor telen. Ik iloeg op ftaande voet de helft daar van binnen, en na verloop van een
Uur was myne vermoeidheid geheel over. Sedert heb ik my dikwils daar van be diend, en altos de zelfde uitwerking ondrvonden." Zo ver gaat het erigt van
den Pater Jefuiet.
De Plant heeft een dnnen regten Steel, en wofdt ogevaar tieft t)imen hoog
Boven komen uit den Steel drie kleinere Steeltjes, van drie of vier Duimen lang, en
aan 't end van ieder derzelven vyf fraai gekartelde Bladen, op korte Steelen. Boven
groeit uit den Steel een andere die korter is* Loodregt, en op deezen ftaat een ronde
Tros van roode Bein, wier Steelen zig naar alle kanten uitbreiden, zig vertoonende als de Straalen van een Zon. Deeze Bein zyn verdubbeld, en ieder bevat twee
platte ronde Zaaden, die met een dun Vlies bedekt zyn. De Bloeme zyn zeet
klein, beftaande uit vyf fonde witte Blaadjes; zy hebben ook vyf Meeldraadjes en
komen uit een Kelk die in vyven is verdeeld. De Wortel is wit, drie of viermaal zo
dik als de Steel, en loopt aan \ End ipits toe. Deszelfs langte ftrekt gemeenlyk tot
drie Duimen, meer ofmin, en dikwils verdeelt zy zig in twee of drie Takken.

S^^^^^P P L A. A T \ CXIIL
Bj^*a^*^^MB ^e 7avmibe Haas (113).

Hg- : ' \- V
M

Deeze was byna zo groot als onze Haazen gewoonlyk 2y , doch bekleed met
roodagtig bruin Haair. De Kop was klein naar het Lyf te rekenen ; de Oogen hade
hy, daarentegen| groot en fterk uitpuilende. De Ooren geleeken naar die der Katten

:%

IN

~ ^A3\^eP?s Javenfis,CATESB. Car. III. T. 18. Mus

>

Nat. XII. Gen. 24. So. 5 Sv Nat X. Gen. 26 Sp. N

-8EL0 2'.AM

V G I &fr ; ibf

tnj doch Vor \ Verig k#rft yri Kp met dft er Haan eh Rhn taamelyk
overeen. Om de Lndei ri Dyn was hy r dik ^ doch hadt ltige Pootii eh aart
ieder Voorvoet vier Vingreri, den buitnftti eer korfc De agterfte Voeten hadder
ieder maar drfe Vingefe. D Staart was r kort* Dt Dier^ vor t overig, toa
zeer tam en beichadigde niemand, vreetende ok iegts Vrugten en Kruideri. Or^
pronglyk onthoudt het zig op java erf Sumatra. Dit was in bezitting van deh Hertog van RICHMOND, die ook van oordeel* was, dat hetzelve in deeze Verzameling
teen plaats verdiende.
fyg met Ciiroebladen en kleine prperkleurige /^rgten (*).
Deeze Boom Wordt zeer groot eh heeft een bleke gladde Schors. De Badn k*
inen, ingedaante^ met de Citroenbladen overeen. De Vrugten groeyen, by dri
en vieren, aah de zyden der Takken evens elkander, aan Steeltjes die niet volkmen een Duim lang zyn. D Vrugt is ongvaar zo groot ais een Sleeprim doch
Van geftalte ais een Vyg, h heeft een dunne prperkleurige Huid, bevattend ook
in een Vleech van dergelyke Kieur, veele kleine Zaaden. Vari Smaak is dezelv
zoet doch niet aangenaam, hoewel zy van de Vogels en andere Dieren zeer bemind
wordt. Deez Vygeboom groeit in de Bahamaas-Eilanden op de Rotiert.

y J^ L M |cxiv. HHB y^-%i


Ele Amerikaanfch Bffel (114).
Bchooh deez Dieren zo groot niet ais onze grootfle Olen y, wegn zy doch
ttieer dan die. De Huid van zulk een BufFel is zwaarder, dan dat de fterkle Kare
denzelven van den Grond zou kunne ophefFert. Hunne Pootn zyn kort ri dik \
de Kp is breed % de Hoornen zyn krom, van onderen dik en inwaards geboogen.
Op de Schouders is een grote verhevenheid of Buk. Aan de Borft zyn zy breed $
Van agteren final en hebben eehe Staart, die een Voet lang is, maf zondr Haairl
uitgenomen an h End* daar hy begroeid is met een Kwaft van lang Haair. Des
Winters is hun Lighaam over *t geheel- met lang wollig Haair bedekt , dat tegen den Zomer afvalt, en dan ziet *er de Huid zwart en rimpelig uit, behalve aan
den Kop en Nek, alwaar zy 't Haair dpr \ geheele Jaar behouden. Aan den Stier
fcyn deeze Haairen, voor by der*KofflJ con Voct lang 9 fe en kroes 5 van eene
donker zwar te Kfur. Uit hoofde der langte hangen hem dee*e Haairen over d

Oogen heen* zo dat zy hem in *t vlugten hinderlyk zyn, en dikwils zyn ondergang bevorderen : maar. dit beletzel in 5t Zien wordt vergoed door den flerken
Keuk, welken deeze Dieren hebben, die veel tot hunne beichutting det. In de
Zomer maakt zulk een Stier, wegens zynn kaalen Huid en met lange Haairen bezetten Kop, een chroomeyke vertooning. Zyonthouden zig in afgelegene deelen
des Lands by de Bergen, en laaten zig zelden omftreeks bewoonde plaatfen zien :
Zy trekken by troepen op, graazeride ?s morgens eh 9s avonds in opne Velden
maar op I heetfte van den Dag gaan zy naar beichaduwde Beekeh en Rivirn van
helder Water, flrykende door het dikke en hooge Rietgewas en Geboomte. Ofc
ichoon zy nu aldaar zo goed als verholen zyn > weeten doch de Indiaanen j door
hunn
III Ficus Citri folio, Frtiftu parvo purpureo. CA.
C<w.liI.T.i8. Ficus Indica. THEOPHRASTI. Hi. Plant,
Libr- IV. Cap. 5. STRABO Geograph. Lib. V. PLiN.Lib.
XII. Cap. 5. Q. CURTIUS. Libr. IX. Cap. 1. Ficus Indica. LINN. Spec. Plant, II. pag. 1514-

(ii4}Bibn rericanus, CAT. Car. III.T.20. Taufus Mexicanus,HERN. M^.587. GESN. Quadrup. 301,
Bos Bifon. LINN. Syfi. Nat."XII. Gen. 32. Sp. 3, Nqt.
Hi L D. III. Stulc. bladz. 324.

Dd 2

X8

VERZAM'ELIN G| v

AU

V O G E L" N.

hunne Voetftappen, dezelven na te fpooren en dood te fcheten. Gekwetft wor


dende raaken zy in de grootfte woede: weshalven de Indiaanen wel zorg draagen,
van deeze Dieren niet in open Velden, alwaar geene Boomen zyn daar zy de
wyk op kunnen neemen, aan te vallen. Met de Hoeven of Klaauwen verweerea
zy zig meer dan met de Hoorneii , en alles j wat hun tegenftand biedt | | fe |
grootfte gevaar5 om te pletteren gflagen en Vertreeden te worden. Hun Vleeich
1 zeer goed, van eene treffelyke Smaak en van gemeen Rund-Vleeich, gelyk Wild.
braad van Schaapen Vleeich verfehlende. De Buk op de Rug wordt voor her
lekkerfte gehouden. .Men heeft ondervonden, dat zy ook tarn Vee, 5t welk |1
wilde geraakt is, befpnngen, en alzo de Kalveren, daar van krnende* insgelyks
wild worden, heeft men zig om dzelven niet bekommerd. Oflchoon men in 5talgemeen gelooft, dat deeze Dieren niet tarn te maaken zyn, (\ welk nook beproefd isj zo zou doch deeze wilde Soort, wanneer menze met tarn Vee vermeng.
de \ vea kunnen verbeterd worden : maar niemand heeft tio hier om gedagt of zig
daar op toegelegd. De indiaanen maaken van den Huid dezer Dieren hunne Winterfchoenen; maar tot Kleeding, alzo dezelve te zwaar is, bedienen y 'erzig niet dit
wis van. Van derzelver lange Haairen maaken zy ook Kniebanden, Voorfchootjes
en wat dies meer is, verwende die dan met veelerley Kleuren. #
Baer d-Acaeia, die Steklig is, met Roozerooe Bloemen (*
De Bloemen en Bladen zyn,in geftalte,van die der Bafterd-Acacia met witteBIo*
men weinig verchillende. De Steelen en grote Twygen zyn digt bezet met pit
Haairen en icherpe beurtlings groeijende Doornen. De Bloemen, die tot de Kapellen-agtige (Papilionacei) behooren, zyn bleek purper of Roozekleur en zeer welriekende. Ik heb deeze Boomen nergens anders gezien* dan in eene niet ver van de
Apallachiche Bergen afgelegene Landftreek, daar nog de Drek der Buflen lag, en
aan eenigen deezer Boomen waren de Twygen zonder Loof; weshalve ik denk, dat
het Loof door deeze Pieren afgevreten ware Wegens de voortreflyke groene
Kler der Bladen en de fhoonheid der Bloemen kunnen weinig Boomen deeze in
fraaiheid evenaaren. Ik heb dezelven ten bekwaamen tyde weder opgezogt, om
Zaad daar van te vergaderen, doch de alles vernielende Indiaanen hadden deBoflchen,
eenige Mylen in 5t ronde, afgebrand en geheel uitgeroeid: zo dat ik, tot myn leedwezen, myn verlangen niet kon voldoen. Dus moeft ik my te vrede houden met
eenige monfters van deezen fchoonen Boom, die in de drooge Kruiden Verzamelingen van Sir HA3S&SLOANE) CU vamrttei Heer Frofeflor C^LLENIUS, te OxfW*

zig bevinden : doch federt is my verhaald, dat de Heer J. LLINSON een Gewas
van deezen Boom uit Amerika bekomen heeft, h welke in zyn Tuin te Exmoutk
in Devonshire ftaat.
(*) Pfeudo-Acacia hifpida Floribus rfeis. CAT. Car.
HIT. 20. An Ffeudo-Acacia Siliquisalatis. PLUM. Spec.

19. c. 233. fig. 2. Pifcidia folioUs ovatis. J ACQ. Ml


27. Pifcidia erythrina. LINN. Sfcc. Plant. II p. 992*

KORT

TsLb.LI

rlemere Averti en
D

.tsccuarcLj eut -vw. Ltm>.

Turdus era ereus minor

Cwrrv '^Rnf S&c. Caes, jfuaest,

Le petit Mocqueur.

er

Arde a

caerulea.,

a
CUJLt

ZtfV.

Tat. LU

2.\4t Jeturmann fc- et evcud .

Heron blett

Tat. Litt.

'er axunt
txpmt vnbi&nx]che.^ylttCLen\ci\n&vv er.

g duards aJ. tnv. cwai,

Mufcicap a Indica viridii

'\

Z/%Sttwmattn, Jctup eb~euciuL,

ttrL'JErvf, SAC, as. yUwej-tr

-N?.5.inu,.

hduMoucherolle verte

riet
er meutere
inewe.
i can*

TabLIV

auca-, hxruf

S-*^

C&J.CJL"3

rdea alta minor

mS4W3&

J. yL Jdutrtuatn, Je, trtrqccuactr.

Petit li er on. tlaiic

Tai.LV.

as leme am.trxcam\\t ^(jfcljroa^Um *

2*sv,tfea&Tna7tn, fc. et e/cctubt?.

fy. cbutrdr ad, isas dekrv.

le petit I^fJlgXLoll ae i^iiiraille

-N.SS.1F7LE

Raticillsu minor Americana,

mtrxcM&CchtMohr^omti.

Tab. L VI

_< Sehtrnumn. fciups et e/ceuL,

P.J.C> JLajefztLf.

Ar de a. fteilaris Amne an L

Butor brun

Tab. I'VE.

hefUrne |c(j7pctr^e,-roete und rdfje^nutamcie

'auntfette

II

4m

^ duartLf a -VW. del .

CumfjP.J. C^UueftT.

verfiiia minor exalbo tngro et rubro -vana,

]SP\^PIVTkatl

^ SJtfmarat, \ 4z^ i- tcur

-Le pet GrtmpereauaesLicLes xioir blanc et rouge

te &Ttuvic&niffitfooiiefmit 9ert^LerftI

Tat. ivnr.

ovz Zen, p. 2.

'.m

J *4t fekTnanrv ejected. 'flertF.

Arde a itellaris criftata Americana.

'mss. WTld,

Butor ntxppe.

"fab. LIX

.CUtarLs id-im/, earv.

RuDicilla^Tuca major

er QTo\stre

r>

ofl chwan

S^(t*/curfnanrt Jcutp. et- epcud.

La grande Pivoine.

Tat. L XI

xx. rtet-n4te-(5vo{i-rt>mer.

urven/Lf

-futas azi^tctuT'itniS

*sH. Caie/by 4,0, isus. luv

Arde a tellans minim SL

TST.. Jfflml.

Petit Butor

i ab ,-LJ^l. SJQ^ f iettte vvatne- wi

etuettt*C3#e fahmavS'iiwu ctebe jRetp

*.* .'s~frpd

,Lucris aj tntz-eUh/v.

TUibieilla, fule a minima


Parus nicer et rulvixs

Lap eilte Pivoine brixne


L eManak^n noir et jaixne .

e-r Cime ft c amfc he ^pelican ~

-T^lic.axLULS americaruxs

Tab. LXJI

Pellc an amricain.

Tab.ixm

er tnStomi
ch e FrummcL
tiene
mtt

C.C Joe. Caes, dbqezdis

Le Verdier des Inde$

]Sr.. 65JV^at:

Citions, txdictxs.

er roet^e ^racfjWttei .

Tab.LXIV:

h^icm, cunudicurri irttmus S. dirifarttnv jaataruf yrerve mulo

San?"*'*

CT, Sac.&s. Jqfefatk

Numermjis

abox .

KP- 64JK&2. \

Corlieix t>laic-

TaVLXV.

er braune antertcctntieke M^utner

<^ *& Setzcrmamv esccuci ,

Emberiza fufe a Americana.

N?. 6S. Willen .

Le Scnomkixr^lier

-^e-r b

am-cete l '

Tab.LXVI

.'"' j j ixs.^'ri':,' ^'/^fe^^K&S

^. Littzfby ajl -VTV

Lutrv ,

Numonnxs iltfctts

C.iP.Sac,

Ca^s.JUjefb.

CorlieuL brixn

Tab.LXVII

rxxy>v^r ftct e j wnctejchian^ e. ^Knci \

" JV.. Se^Tnanrvfcuip. efrye.

Frnigilla, Africana, macroura.

1$?7,IPj%a,

LeRoixg-e-gorg-e a lon<rixe cjixetLe

er rofhe %>rctP (ptteL

Tat.LXVin

j" ^H Sdurnuatri fadp'*' et &xu,


'4i.Catefpy ad w, deL

umeniixs rux>er.
i>

C<P.S . c\ A

Cor lieu, rouje.

Ta,b.LXIX

duarcu cut wis dean,

PorplwTio.

2)as -yrr)urfiiiri)0^tt^r(iu.a.

CP.S. Caur. A^efc.

_/ *4 Sharriancn,
fc. et e&ciuL.
if
J
*

La Poule Sultane

S)er GLilltembtBp

LX)^

XsL.J'lcfituirtn fc. ejrnst&aid.

^.C&znf cuLiw d>

CCP. S> Cas* JLfefb.

H aem ot ap us Itll.p. zg? 3el?xi \ k p. & %j

' is?. 7 o w$ua,~

Le Preneur d'Huiitres

Tab.LXXl-.

^)tr0MWop.

- dxiarcLr ailvtv,iuk*i

Alt ato c a. maxima

I.sL. Jeturrnazai fe, d? epciuL.

L'AlWir o,

9er Lrffi. j&oneC,

TakXXXH

jL^fLJeu^marav azud, .

Le granel Tfoii

TatJXXJ

Petr ella, .magna, fufca

0 er (yo (Je cfuD cu* e * efer

W.7SlF^^t-

^e gfand Pierrot, Otfetuc delempeh

-^)er Wo) el

-/aT, a?fbtf tul isas deun*,

Anferi baano affinisfufca avis

CrT.S.C.JLysfiaii*

Tab.LXXW:

-Tyft\Seuarruutrt. epziiL,

Le x oxL

TaJb.LXXV.
I

berrt Keterenert.

Febrilst meJi*maci^Fe&l*,iwcr,fe 'ridg-azu. ^JS.WjUL :ZeB^cttaie^,^affjren.ZepattBBtrat. commun. \

te &eefc(vmabe mit fcenttej|ett $Loyj~

Tab . LX^vNl

^,:/** S//6 A^V^VA yV->K!^b^

^?, jdz/by ul iw dtL.

ZP.J.C.JL

Hiruno xnaunsi xnmT Czpidx, alb jirUfans Jlo cenes %ft. font,, p. 51

-^ 0 ^^Jpj[Sal

Mt*on dlie manne la. -tete uaacie .

Tab .LXXVn

te reme Icftnmr^e m m etfe CctcJi er.

Moulus melancL^s xa&c a**, hren.^ etAmX?. //.JP3L I* ^tHUn^.*** * U^c i *&;

Ta.b. LXXVHI

te
Tleitie Tttepe.

*AL. Catyoy

Laru.

ad vw

maior .

ppwp

J\ Seizarnartn- ecctuv .

L a JVLo txe-tte nettle

Tab.ixxrx.

tucn

0 duarcLs uL isas, delxtv

On o er atalu,5

W?7%mfui.

L e Perte an

Tat.LXXX.

USE

L auorX-LS mai or Mro ma.egtLsJi

-NdOJfTMal

he Coupetxr dL' eatt

Tab.LXXXI.'-&w americantlcne /(pelicc

-. cluarcLs o , im>. dearv.

QnocrsctaiuLS Americanos,

err. s. A

J,*M. J'kg-rrutrtn, aacciuL,

Le PellcsLi- ce lamenque

TaVLXXXII

CZP.J, c.Jbj i

^oaicipes minor Rotro vario


LaWLque a bec vane

Tab xxxxm

I
D

tutor'dtt

oiL i?w del

en^uins
mit c^tvar^en puffen.
v

*2pfi

iSP. J.C. Aa .

J.J. SUcnrutrtn,

eKciui

Les
es P<
jreiiffiimg aux piez noirs

Tab.LXXXW

*ALatejy uL -VTS . Ukn-

Anfer Canaxleiijfis

crjp, s. CJLj

J. *4L SeagmantL etcciui <

Oye de C an ad a.

Tab.LXXXV

er aroiere rtnoruittae -gaucher*

Mer$^s,ma|or, pectore rubro.

TsT.085.#3f

Le Plongeon

SLISL

poitrine roure

Tab.LXXXn.

/ie ^ofiami^e-^

^y.. CaJzfhif ul iw. del-

Anas Batiamenfl *oAro glutaleo, snsunJa. Atare ah cliC4TLf,

S)chuctbel-

CO*. J. C. Jyes-

Canard de B kama

Tb.IXXXYII

er jcmtJctT^ urrD^tje -^jiuer- neblt >em ciecrhrten faxten er..

F<,MeJ albus etuau

JPoJiagej atmhu. M?. 87 lVVmL XaFmujtce *c~e r-hhmJu.etlaTeuJjU. gredle*

T^b. LXXXVTII
nie*

te

~4if Catzw cut w&.cUL ,

C^P.S. .Ay .

Anas Chnftatus

ST. 88.W1H1,

I Ji SeLrnutttn
fe. et yceiuL.
it
w

Canard, Kuppe.

Tab.LXXXIX.

^^r:Smiiermit er ^rtfi et~L


/

fi. duartLf

LX

va*, culcrv .

ColymWs cauxlatus utfcure rubro,

!$?.8WlhaL

Le Plongeon rou,g*e- ror^e

Tiente -"Crtte nut tjurourfaro en. 3i.o trf

*4l,dzfln'' ad~vns, dean,

AnZLS minor. purpureo copite

TaKXC

JLAl Slurrrucrtri epctul ,

Tetrt Can arcL a. la tete pnArp-urxtis

Tab .X CI

Uroe TPetTe wt cuijacji

nie.

I dl J'tuorruatn, jetdps.

fi.SAuarr out vw, Lei-,


Jjicu mai er a&M etMcuj cum ioemeJLa \

K. qJWI&iL

Le grand Canard neu- et llanc, avec L ieinee |js *

amenean.!tfche\$nte mit kmem

^^3J

amricaines lato rre

ab.XCII

Smabe?

c?.
L.^.^.L-SV..

'N?.2JF~3feil,

1'

'

11

Csua surd d Amrique au, frirajjd. bec

Tab. xcm.
*^s
(
te hxxU hit) ctefTecftie Ajtte
i

Cr.Sduard*f ad vw detav ,

AnaiS, i ulcus > maxulatus

X>rfL, J elzyrrittrtri, fcuLps,

Le Canari trun -tacitete

-^.e ' ommerent

Tab. cxmi

^/, Ctefb'y al vu?, dehaC

jrxriajs Anxencautts c^dtatus elevans

'N?.ff4.WpDU

Canard A Vte

Tab.XCV

|J Heme (^00*3 e mb jt3et(]e^Ttte.

Anas , minor, altas et fufe us

:2\ J. C.Aaj
Le petit Caara noir et Diane

^te fieme tpetfle

urt^ krcturte ^mre,

Tab. CXV

^^^7 aizjby" -ad^fWTdMzrv '.

Anas minor, ?-ar ali et At/cc vaxio .

-N?.lFlImL

Petit Caiiara brun

Tab.XCVII

Anas criftatus , eleg*ans

te orner ente bes Catesby

Le Canard & Ete de Catesby

r>

flaues 6trttertcarttjch tsJfrxta\ erttlem

QixerqincluAa, americana fuica

N0.^AA

Tat .xcvm

arcee brume de 1 americjuue

rb.xcix

Mi
fjmeftjcfjes JirecqentWni

JCt/ SehTnattn, j"culf?s,

C(T, S, C.Jjesb

Quer Que dula Sinenu ele gans

N.. ggJKUwL.

La Cercelle de la. Chine

Tab.C.

*/%.. Catey ad* vus. deurv ,

Sdiecrtcte ammcctittjcqe^'^vrtecnentletit

ZdL. Seitfrruatn jculps et gccud.

Qu,erqixeulsL Americana varie<raa.

~N3JPr7U:

Sar celle dAmenque.

Tab . CI.

erftttte amertccmtche ^Octr

C.T.J.CJLoj .

iciJFIL.

Le petit Ours, ote Loioreteazc

0a& amertdcmtc) e Ofurrxit\i[\vtr~

azutrds

ut isw. Uun,.

Marmota, AmemeuatLs.

CT. S. Jt .
TS?.10Qj9rflL:

Tab. CIL

l,*4i. Seuq-numtv ejcctuL

Le onax/niarmotte dAmen que

i&fc

H)erf)v>bexie helfen des Auctoris j

w.dauard ad.-vtv, UHn

-N?.io3,JP3J;

V^^Sehamami Je . et epaul ,3/hvrd>

er (Xmertcmfcne Dvra)a[)n +

*s%.Cazfpy ait -tnv, uluv.

Tab. CIV.

tT.

ur^o TalribS rmnanJsats cernee, j?utmsJua tmd<zniunt,s briota,. -N "./4,lrlk

Le Cooq de DOIS & dmexicriu

Tab. CV.

N ios JVTIutt

Jftoned-ula tota nigra,^AaiA&.

b ele

MV"3 r ?

Pica lttteo nigra varia MftJ^n^^..

T$?.i

Tab. CVL

la, Pie latine et noire

0tc tmtericcmcfye Sctywcdhe mt bcttt Jfa)x)tett *3cb\rO(m2

Tafc l CVIl

jfor

CCP. S. C.JL .

Hirundo caxtdLa acule ata Americana

TSTJL/.IKILI.

L'Hirondelle d Amrique.

Tat.CVI.

*AL atzj&j* ad -tr&t, del

rdea criftata madama Ame ricana

CT. X C.Jijeir.

Le gr

eron nixpe

9os ttmmcarfdje ^Ahxt


Tab.CIX

JVrdax ^IveftnsVirgimana.

_Z/a. Jehcmiaivn. weitet;

: :

:;: --;^ :

W.J.0.W7U.

La Perdrix Amricaine

Tab .CX.

yH, Cctzflnf ad-im/. Uan>.

Regulus enftatus

%t?$cmn$ni5

crp, j. c.jc.

-/ -Xz Siagmaratjc. et epcud,.

Le Roitelet hupe.

Tab . CXI

grit.

hsn% Trop ico rum .

LOiieau des Tropiques

13?'jj,]F.>1[l,

Larus minimus marinusparibus tubulatis . Le Pinion de Mer, ou de empele

^-ra^WAfW erlieW cmtmcartfcfje flcwntfer

Tab.cxn.

^kcTi

CaprimuLgus minor Amricain.

W trflffluilt

y?L, ctt&fp'y V14SM?, dl&l

Tab.CXffl.

Jcud cttrtz> raue ft*tctu,~ parvo


-purpureo

Sji Settanutnrvfc. et epcti-d

jiCatzy idi/m dd

Lepixs J avenus

w.M3.jrm^

Le Livre de Java

9 er ttmmcaralch
teamjen e puffet.
S5u

Tat.cxjv:

:-i^^^?!le^

<? ^Jetqmanrv Je, et epeud,.

Marcus Catefhf ad* vw. pmx.

'CT S. C. Aaj

Bison Amencanus

K.114 iMal

Le Bison Amricain

INHO
D E ft
TWEDE HONDERD PLAATEN VAN DIT WERK.
^sf^ei^a^ss**^*^*^^^!,^^^^^,^^

L Y S T

D E R

*as**a3*asfs*#as*#as*^g**j86**3S*f^*i

V O G E L E N, E N z

Die afgebeeld en befehreeven zyn in het

BH D E R b |) E E L SUBI

Tab. Bt
e Afchgraauwe Suizert. Graauwe Gier. Graauwe Weihl &,.
L
k
De Turperkleurtge Zwaluw.
M
De Gekuie roffe Klaauwier.
fil M
2
De Gekmfde Vliegenvanger met een geelen Buik.
De klenfle Klaauwier.
H H
I
4
De *w*r* Vliegenvanger. Zwarte Grasmofch. KL.
s
Pe Indiaanfche Klaauwier', atf H gegaffelde Staart.
I
6
De kleine bruine Vliegenvanger.
*
I
H
6
De rood-Oogige Vliegenvanger.
a- ||f
I I
I
De rwte gevlakte Koekkoek. I 1
.
IX.
7
De ?*00 getopte Vliegenvanger.
I
*
^
9 B
X.
s
De zwarte Indiaanfche Koekkoek. I I
I
6,
XL
9
De r00fe Vliegenvanger.
|||

XII.
IO
De bruine gevlakte Indifche Koekkoek*
-
-,
XIH.
IO
De Gekuifde Mees. Roodborftige Kuif-Mees. KL.
>XIV.
it
De Virginifche Nagt-Vil. Beef-Uii. KL.
H *
XV.
12,
De Mees met de geele Stuit. Geel-Stuit. KL.
IE
XVI.
1-3
XVII.
T)e grote witte Kat-Vil. De witbandige Glad-JUil. KL.
s
13
De Bahamafche Mees.
.
1
*
XVIII.
14
De kleine Valken-Uil.
I
I
!
I?
De zwart gekapte Mees.
XX.
i?
De Whip-poor-Whill of kleine Geitenmelker.
1
XXI.
l
XXII.
De geelagtige IJennen-Mees,
*
iS
XXIII.
De Brafiliaanfche Aaker^ Toucan genaamd. Pepefvreeter KL.
i8
XXIV.
De geelkeelige Amerikaanfche Mees
19
XXV.
De Groenfpecht met den Afchgraauwen Rop.
XXVI. at
De geele Mees van Karolina.
->
XXVII.
zz
De Zilverlakenfe Chinee/che Faifant-Haan met zyne Hen.
XXVIII*
De Amerikaanfche Vinkmees. Kaasmeesje. KL.
E9
13
XXIX.
23
De Chinetfche^Paauw-FaifanU
XXX. 24
Het Blemuigertje~ of Kolibrietje.
*
XXXI. 25De Goudlakenfe Faifant uit China.
*
a
XXXII.
De zw art gekruinde Vliegenvanger. Katterivogel.
*7
Goud'
De Hennen van den Taauw- Faifant uit China en van den Chineefchen
XXXIII. 27
lakenfen Faifant.
\
xxxiv* 28
Het Amerikaanfche Roodaartje.

|
XXXV.
29
De roodpootige 6Patrys uit Barbarye.
XXXVL
30
Het kleine zwarte Roodaartje.
* *
*
xxxvn.
30
Het bruine gevlakte Hazelhoen.
XXXVIII.
De JVeflindifche TsvogeL Ruigkop. KL.
|
*
3t
XXXIX.
Het wltte Berkhoen of Hazelhoen.
31
XL
De bruine RalL
~
.';/* ~
' . "
De
IV. T>eeL
^e
}

t &
f

N t

&
LX&XVm
LXXXVIL
LXXX1.X;,

?>l n r $ ^ Vikr. Mooren-Muts. KL.

De roodkeeltgefDuiker ofLomme

5 ^A^H^^***- Pupcifcopie met de ritte Rug,


6 KL.
Pe Koordfche Eidergans. Kt.
.
.
De breedbekkige Amerikaanfche end.
*.
k
I
De gekraugde Eend van Trreneuve.

De g**#fe / Zomer-Eend van Kawlinu. Puaai-Een. &L.


b
De ,T* ^ Wittertje gcnaamd.
...
De grafute Taling van K*rothih. Graauwkop >met de witte Rug. iL
De iyekuifde of Zomer-Eend van Catesby.
De blaatb gevlakte Amerikaanfche Tdling.
De Gekste Kriel-Taling uit China.
De honte Amerikaanfcbe SchyfTaling. Blaauwkop wit getekend. JKL.
De Amerikaanfche Wolfbe&r.
Het Amerikaanfche Marmejdler.
i
H
De Bek van den Egyptifchen Reiger\ Ibis
Het kleine Kolibrietje ofBloetimmgertje.
Twee vteemde Hoorntorren.
-
*
%
&
De Amerikaanfche Berkhaan.
*
*
>
i
Het geheei zwart -Kaauwtfe.
^
J>e "wart en geel honte Aakef.
%
'*

De blaauwe Sluip<tsesp.
ik
.
*'
fc
De Amerikaanfche Zwaluw 9 met ten fleelige Madrt.
|
De grootfi Amerikaanfche Qekuifde Reiger.
b
De Amerikaanfche Water-Salammder*
|
*?g

T)e z,eer kleine Amerikaanfche Vloo Chego genamd*


>
Een #r /7# Huid-Torrct/e*
|
De Amerikaanfche Kakkerlak.
**

De #r grote bruine Kakkerlak.


'*
*
|
Het geeljchildig Torret je*
|||
&
&
.
*
4

De Amerikaanjche Tatrys.
'*
Ee gekifd Winterkoningjte
B
*

De grote Baflerd- Wesfi


"
*

&

X>e Reetlrinjg'vogel..
- . , '
g .

$
Dz kleine Meeuw tn Typgtige Nesgaten. Kleine zwarte Storm-Vogel.
Storm-Meeuw, KL.
De Herne Amerikaanfche Gekmmelker*

De javaanfehe Haas.
|
|
De Amerikaanfche Buffeh
|
, *

KU-" LYST

DER

xc.
xci.

77
7$

'79

80

XCII.

80
82,

XCIV.

83

XCIIL

xcv.
XGVI.
xcvii.

84
86

XCVI1I.
XC-J.X.

c.

Gl.
CIL

cm.
CIV

cv,

CVI.
CVII.
CVIII.

CIX.

ex.

87
89
9

9*
93
93
if
9*
9
97
98
98
99
99
99
99
99

loo
ioi
I *

CXi.

IOI
02r

CXII.

cxin.
cxiv.

I03

iod
107

BOOMEN PLANtGEWASSEN,

Die in het DERDE eh VIERDE DEEL van dit Werk voorkomen.


me (mooelyk) ongedoornde Steekwinde, met Hoekige KVim-op fadere.
Steekwinde met Btaderen van Zwarte Wilde Wyngaard, Stekeltge Steekn
en zwarte Befen.
,
~ ,,.
", ~
Vircinifche geele welnekende kkmmende Jamy*.
Boom met iaurierbladen, die Tluimgtige kernen it de hoeken der Bla-^
derfleelen uitgeeft.
"
_
'
T)e Saffaphras-JBiWW.
"
|
.*
1)e Weflindi/che Ahornboom.
Virvtmrche Kamperfoehe, die met khmt.
*
.
BiNksvvortel, met zesbladerige Bloemen, het Blad^ om den Steeljm^
Hondendood iwf Hartvormige Bladen en iviiteBloemeft.
- |<T>e zeveniaarige Appelboom.
Ve in 't Water groei)ende Tupelo-Boom.
|| g
Mondhout ^i Laurierbladen.
"
Il
m~
Ahornboom fi m* AAMW.
"
=
=

M
g

Tab.
II.
VI.
VIII.
X.

xn.

XIV.
XVI.

xvu!
XX.
xxii.
XXIV.

BL
3

s
9

10
II
3
3
14

I
18
20

You might also like