In hoofdstuk 6 manifesteert de stille kracht zich in volle hevigheid, maar in de voorafgaande
hoofdstukken is er naar dit hoogtepunt toegewerkt. In hoofdstuk 1 vinden we al een anticipatie op de komende gebeurtenissen in de vorm van een steentje dat plotseling door het boudoir van Lonie vliegt, wanneer zij daar samen is met Theo. Daarna openbaart zich tijdens een spiritistische tafeldans bij Eva Eldersma een spotgeest, die een verhouding voorspelt tussen Lonie en Addy en bovendien een opstand in Laboewangi. Beide voorspellingen zullen uitkomen. Na deze seance ziet de mediamiek gevoelige Ida van Helderen een witte hadji. In hoofdstuk 3 en 4 verschijnt de witte hadji nog driemaal. De eerste maal aan Doddy, wanneer Addy probeert haar te verleiden, de tweede maal, diezelfde nacht nog, aan Oerip, wanneer zij voor de deur gaat liggen, waarachter Lonie de mooie Addy verleidt. Doddy ziet de witte hadji nog een keer, en wel na de fancy-fair, waar men uitbundig feest gevierd had, omdat de opstand bezworen was. Het zijn alleen de nonna's Doddy en Ida en de inlandse meid Oerip die de hadji zien, aan de Europeanen ontgaat zijn verschijning. Hij vertoont zich op significante momenten: Na een spiritistische tafeldans, bij verleidingsscnes en na de bezworen opstand, en het is altijd avond of nacht wanneer hij gezien wordt. Als een kwade genius is hij bij de gebeurtenissen op de achtergrond aanwezig. Wanneer de verteller bij zijn laatste verschijning aan Doddy opmerkt dat de hadji zich haast, dan maakt hij die tot een aankondiging van de stille kracht. In hoofdstuk 6 worden er opnieuw stenen gegooid: naar Lonie en Theo en [p. 207] nu ook naar Doddy. Dan horen zij het huilen van de pontianaks in de bomen. De stille kracht is begonnen. Een climax is de bespuwing met sirih van Lonie in de badkamer. Wanneer zij zich insmeert met een schoonheidszalf komen er plotseling van alle kanten dikke, rode spatten als uit onzichtbare kwijlende monden. Van Oudijck blijft na deze scne spoedig alleen achter in de residentswoning, waar nu voortdurend vreemde dingen gebeuren: brekend glas, een bezoedeld bed, verkleurde whisky, hameren en stampen. Van Oudijck onderzoekt alles, maar kan geen aanwijsbare oorzaak en geen dader vinden. Hij laat soldaten uit Nagadjiwa komen. Met vier officieren, Eldersma en Van Helderen brengt hij de nacht door in de badkamer. Soldaten omsingelen het huis en bewaken het erf en het naastgelegen kerkhof. Een jonge officier vertelt later over de verschrikkingen van die nacht: sirihspuwen, vallende stenen, een bewegende vloer en iets afgrijselijks in het badwater. Er wordt een rapport opgemaakt dat de resident persoonlijk naar Batavia brengt. De badkamer wordt gesloopt. Na een niet nader beschreven gesprek met de regent en zijn moeder houdt het vreemde gebeuren op. Aan het slot van de roman keert de witte hadji nog eenmaal terug, als Van Oudijck Eva naar het station in Garoet brengt, waar zojuist een trein met hadji's is aangekomen. Temidden van de dwepende menigte die de nieuwe hadji's komt begroeten, voelen zij beiden het onuitzegbare, maar zien zij niet die ne grote witte hadji die boven de menigte uitsteekt en kijkt: ...met zijn grijnslach naar de man, die hoe hij ook zijn leven geademd had in Java, zwakker was geweest dan Dt... Met deze slotzin wordt de witte hadji het symbool van de overwinning van de stille kracht.