You are on page 1of 37

Alternatieve alternatieven

Een verkenning van onconventionele duurzame technologieën

Universiteit van Amsterdam

Ewoud de Kok
Joachim Jansen
Martijn Snelling Berg
Mathijs de Bruin

21 juni 2010
Inhoudsopgave
1 Inleiding 2

2 Onderzochte technieken 4
2.1 Waterstof uit fermentatie van biomassa . . . . . . . . . . . . . . 5
2.1.1 Wat is fermentatie? . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
2.1.2 Biomassa . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.1.3 Het fermentatieproces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
2.1.4 Nederlandse context . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 7
2.1.5 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
2.2 Windmolens met luchtzakken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
2.2.1 Opslagtechnieken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
2.2.2 Energiezakken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
2.2.3 De techniek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
2.2.4 Het potentieel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
2.2.5 Nederlandse context . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13
2.2.6 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
2.3 Geothermie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
2.3.1 Het probleem . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
2.3.2 De oplossing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 16
2.3.3 Diepe geothermie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 17
2.3.4 Nederlandse context . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
2.3.5 Conclusie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26

3 Economische Reguleringssystemen 27
3.1 Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE) . . . . . 27
3.2 Feed-in tariff . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 28
3.3 Renewable obligations (RO) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 29

4 Conclusie 30

5 Referenties 31
5.1 Waterstof uit fermentatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
5.2 Windmolens met luchtzakken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 31
5.3 Geothermie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 32
5.4 Economische Reguleringssystemen . . . . . . . . . . . . . . . . . 33

6 Appendix 34

1
1 Inleiding
In dit onderzoek hebben we een aantal onconventionele technieken bekeken die
kunnen faciliteren bij onze transitie van beperkt beschikbare fossiele brandstof-
fen naar meer of volledig duurzame energiebronnen. Daarbij hebben we ons
bewust gericht op innovatieve technieken, anders dan de nu gangbare windtur-
bines, waterkrachtcentrales of zonnepanelen. Dit vanuit de overtuiging dat de
transitie die wij als samenleving de komende eeuw zullen moeten maken van een
dusdanige complexiteit en schaal zal zijn dat het niet realistisch is om ons te
beperken tot een handjevol vanzelfsprekende oplossingen.
Zelfs als we klimaatverandering voor onwaar aannemen dan zou een korte
blik op schattingen van de wereldwijde olievoorraden in Figuur 1 genoeg moeten
zijn om een ieder te overtuigen dat we, willens of wetens, gedwongen zijn om
de noodzaak en de urgentie van deze transitie te onderkennen. Het zou wel-
licht, net als in de klimaatwetenschappen, zo kunnen zijn dat de hier afgebeelde
schattingen aanzienlijk afwijken – dit verandert niets aan het feit dat we binnen
een voor onze soort ongekend korte tijd een collectieve gedragsverandering van
voor ons onafzienbare schaal moeten voltrekken.

Figuur 1: Historische wereldwijde olieproductie met prognoses op basis van ver-


schillende modellen. Zoals duidelijk blijkt stellen de meeste modellen dat we anno
2010 net voorbij of juist net voor de piek zit; zeker dis dat de komende jaren
de productie zal afnemen hoewel de vraagt blijft stijgen. Bron: The Oil Drum,
http://www.theoildrum.com/, november 2006.

Op dit moment doen vrijwel geen van de plannen van beleidsmakers en be-
stuurders recht aan de ernst van de zaak. Wij vermoeden dat dit onder andere
het geval is omdat geen van de tot nu toe doorontwikkelde technieken zoals

2
wind- of zonne-energie ons in staat stellen om daadwerkelijk een transitie naar
een volledig duurzame samenleving te maken. Integendeel: vaak blijken deze
technologieën eerder een kostenpost ten gunste van politieke idealen dan een
kosteneffectieve oplossing voor een duurzame samenleving te zijn.
Een doorwrochte analyse van de beschikbare conventionele duurzame tech-
nologieën (energie uit zon, wind en zee) is uitgevoerd door MacKay (2008). In
zijn boek 'Sustainable Energy - Without the hot air' berekent hij dat men in
Groot-Brittannië met de huidige energieconsumptie nog niet volledig kan leven
op duurzame energie. Wel als ieder dak bedekt wordt met zonnepanelen, ieder
stukje kust met windmolens en je door de getijde-installaties de zee niet meer
ziet. Niet binnen de grenzen van het energetisch en sociaal-economisch rede-
lijke. Wassink (2009) heeft dezelfde berekeningen gedaan voor Nederland en
daar kwam - weinig verrassend - hetzelfde plaatje naar voren: energetisch kan
het allemaal, maar we moeten dan wel de Waddenzee indammen en zeshonderd
nieuwe windparken bouwen op zee. Er is dus behoefte aan verbreding binnen
de conventionele duurzame energiemarkt. Op dit moment staren we ons blind
op zon, zee en wind.
Middels de hier onderzochte technologieën proberen wij te laten zien dat het
anders kan. Duurzame energie hoeft geenszins duurder te zijn dan conventionele
energie, als we ons maar vermannen en durven te denken in de schalen die
hierop van toepassing zijn. Het gaat ons hier niet om het tevreden stellen van
een handjevol idealisten of om het halen van arbitraire politieke doelstellingen.
Het gaat ons om de mogelijkheid, de kans, om onze kinderen een vergelijkbare
kwaliteit van leven te gunnen zoals wij dat zelf hebben gehad. Het gaat ons
om belangen die onze persoonlijke idealen, overtuigingen of directe materiële
behoeften zouden moeten overstijgen.

3
2 Onderzochte technieken
Voor ons onderzoek hebben we een veelvoud aan innovatieve technologieën ver-
geleken, waaronder sommige en andere minder onconventionele mogelijkheden
benutten. Daaruit hebben een selectie kunnen maken op basis van de volgende
criteria: de mogelijkheid een techniek ook op grote schaal toe te passen, de hui-
dige en toekomstige kostenefficiëntie van de technologie en de geschiktheid voor
de toepassing ervan in Nederland. Deze criteria hebben wij bewust gekozen om
alleen die technieken uit te kiezen waarvan wij denken dat de lokale toepassing
ervan vruchtbaar is, en zij derhalve investeringen in de vorm van geld en aan-
dacht verdienen. Wij derhalve gekozen om de volgende technieken uitgebreid te
bespreken:

• Waterstofproductie middels fermentatie van diverse soorten biologisch ma-


teriaal.
• Integrale opwekking, opslag en transport van elektriciteit uit wind middels
ballonnen of zakken met lucht onder hoge druk op grote diepte in de zee.
• Het beschikbaar stellen van aardwarmte in Nederland voor de warmwater-
en warmtevoorziening van woningen.

Andere technieken die we minder uitvoerig onderzocht hebben en derhalve in


dit verslag niet zullen bespreken zijn:

• Carbon capture and storage (CCS): het afvangen en opslaan van bij ver-
branding vrijgekomen Co2.

• Het bouwen van drijvende windmolens om op plekken waar dat anders


niet of moeilijk mogelijk is toch windenergie te winnen.

Hiervan hebben wij verkozen de eerste technologie niet te bespreken omdat


er al zeer veel onderzoek naar gedaan is, waaruit onder andere blijkt dat dit
een soort kostbare optie is om uitstoot te beperken ten opzichte van duurzame
opwekking. Daarnaast is het succes van experimenten met deze technologie
erg beperkt daar er grote efficiëntieverliezen bij op blijken te treden. Verder
ondersteunt het ons uitgangspunt van een volledig duurzame samenleving niet
daar het primair uitgaat van de verbranding van fossiele brandstoffen.
De eerste genoemde technologie, het toepassen van drijvende windmolens,
bleek al een wezenlijk onderdeel uit te maken van de wél door ons besproken
integrale aanpak voor het opwekken van energie met windmolens middels lucht-
druk.
De tweede technologie is een veelbesproken duurzaam alternatief voor de
Nederlandse warmteproductie. De Nederlandse aardwarmtepotentie is door ons
geschat met behulp van grootschalige onderzoeken uit 1980 en 2010. Het opslaan
van CO2 in de bodem bleek na vooronderzoek eerder een sociaal-economische
dan een energetische kwestie te zijn. Onderzoek naar toepassing van deze tech-
nologie ligt dan ook niet langer bij instituten als TNO, maar bij het Planbureau
voor de Leefomgeving en het Sociaal en Cultureel Planbureau.

4
2.1 Waterstof uit fermentatie van biomassa
2.1.1 Wat is fermentatie?

Fermentatie is een biologische manier van energie-opwekking uit biomassa. In


dit deelonderwerp zal de het fermentatieproces worden uitgelegd aan de hand
van glucose, maar fermentatie is tevens mogelijk met alternatieve koolwaterstof-
houdende biomassa. De glycolyse is een cellulair proces voor energievrijmaking
waarbij glucose wordt omgezet in pyruvaat. Pyruvaat kan vervolgens verder
worden afgebroken. In omstandigheden waarbij zuurstof aanwezig is gebeurt
dit via cellulaire respiratie, het proces via welke ook het menselijke lichaam in
zijn energiebehoeften wordt voorzien. Voor veel micro-organismen is de aanwe-
zigheid van zuurstof een limiterende factor. Deze anaërobe micro-organismen
hebben dan ook een alternatieve afbraakprocedure van de pyruvaat ontwikkeld,
de zogenaamde fermentatie. Bij fermentatie is de glucoseafbraak incompleet,
er wordt lactaat of alcohol gevormd, met waterstof als bijproduct. Zodoende
wordt er minder energie vrijgemaakt dan zou gebeuren via cellulaire respira-
tie. Bij de productie van waterstof uit biomassa worden voornamelijk bacteriën
gebruikt die acetaat vormen.
Een voordeel van het fermentatieproces voor het huidige energieprobleem is
het bijproduct van fermentatie: waterstof. Deze waterstof kan gebruikt worden
als milieuvriendelijke biobrandstof omdat bij verbranding slechts water vrijkomt.
Deze eigenschap wordt ten behoefte van de mens geëxploiteerd door anaërobe
micro organisme genetisch te modificeren, met als doel een zo efficiënt mogelijke
waterstofproductie te bewerkstelligen.

Figuur 2: Links: Verbranding van glucose in zuurstofrijke omstandigheden, de


zogenaamde cellulaire respiratie. Rechts: Verbranding van glucose in zuurstofarme
omstandigheden, het zogenaamde fermentatieproces.

5
2.1.2 Biomassa

De biomassa die door de mens gebruikt wordt om waterstof mee te produceren


is afkomstig van plantaardig restmateriaal. Het gaat om de restproducten die
overblijven uit de bio-industrie. De hoofdbestanddelen zijn: zetmeel, cellulose,
hemicellulose, en lignine. Op lignine na kunnen al deze bestanddelen direct door
fermenterende bacteriën worden afgebroken.

Figuur 3: Een selectie uit verscheidene bronnen van biomassa.

2.1.3 Het fermentatieproces

Allereerst wordt de biomassa geweekt in natriumhydroxide (NaOH) of calcium-


hydroxide (Ca(OH)2), om zo de hoofdbestanddelen beter toegankelijk te maken
voor de fermenterende bacteriën. Vervolgens wordt er een proces doorlopen wat
een drietal fases kent. Allereerst worden de koolwaterstoffen door heterotrofe
bacteriën gefermenteerd tot waterstof, koolstofdioxide, en organische zuren. Dit
gebeurt bij een temperatuur van ongeveer 70°C. De bacteriesoort die hierbij
veelvuldig wordt ingezet is: Caldicellulosiruptor saccharolyticus. De formule
die hierbij hoort is:

C6 H12 O6 + 4H2 O → 2CH3 COO− + 2HCO3− + 4H + + 4H2

Deze reactie is exotherm (∆G� 0 = −206 kJ.mol-1), en afdoende om de groei van


de fermenterende bacteriën te bewerkstelligen. De waterstof en koolstofdioxide
worden hierbij afgevoerde opgeslagen. In de tweede fase worden de organische
zuren door fotoheterotrofe bacteriën verder afgebroken tot waterstof en kool-
stofdioxide. Dit gebeurt met behulp van licht en temperatuur. De bacteriesoort
die hierbij veelvuldig wordt ingezet is: Rhodobacter capsulatus. De formule die
hierbij hoort is:

CH3 COO− + 4H2 O → 2HCO3− + H + + 4H2

6
Figuur 4: Links: Elektronenmicroscopische opname van de bacterie Caldicellulo-
siruptor saccharolyticus. Rechts: Microscopische opname van de bacterie Rhodo-
bacter capsulatus.

Deze reactie is endotherm (∆G� 0 = +104.6 kJ.mol-1). De fototrofe bacteriën


zijn in staat bij deze reactie acetaat om te zetten in waterstof. De geproduceerde
waterstof en koolstofdioxide vervolgens weer worden afgevoerd en opgeslagen.
Wat overblijft zijn residuen die niet kunnen worden afgebroken door fer-
menterende bacteriën. Deze worden in een thermochemisch proces alsnog om-
gezet in waterstof en koolstofdioxide, welke vervolgens weer worden afgevoerd
en opgeslagen. De koolstofdioxide wordt uitgescheiden door de fermenterende
bacteriën en is zodoende niet terug te vinden in de reactievergelijkingen.

2.1.4 Nederlandse context

Waterstof als biobrandstof heeft grofweg een opbrengst van 39 kWh/kg (MacKay).
Binnen Nederland hebben we de beschikking over 5 tot 12 miljoen ton biomassa
per jaar, waaruit potentieel 0.24 tot 0.53 ton waterstof kan worden geëxtraheerd.
Nederland heeft ongeveer 16,6 miljoen inwoners, waaruit volgt dat de energeti-
sche opbrengst langs deze weg 1,54 tot 3,35 kWh per persoon per dag bedraagt.
De eenheid kWh per dag per persoon is gekozen aan de hand van MacKay.
Het is een handige eenheid om de energetische opbrengst van verschillende duur-
zame energiebronnen met elkaar te vergelijken. De kostenposten voor de pro-
ductie van waterstof met een puurheid van 5.0 wordt op dit moment geschat op
€ 17 / kg. De puurheid is een maat die gebruikt wordt om aan te geven hoeveel
zware metalen de waterstof bevat. Deze zware metalen katalyseren verbran-
dingsreactie. De gestelde langetermijn toepassing is waterstof als biobrandstof.
Om rendabel te zijn zal de prijs van waterstof door fermentatie moeten dalen
tot € 1,42 / kg. Dit getal is uiteraard gebaseerd op de kosten van de huidige
prijzen van alle andere vormen van brandstof, welke in de toekomst wellicht
anders zullen zijn dan nu. De potentiële reductie in uitstoot van koolstofdioxide
ten opzichte van fossiele brandstoffen beslaat 4 tot 10%. Tevens is de kool-
stofdioxide die vrijkomt bij het fermentatieproces makkelijker op te vangen en
af te voeren dan bij bijvoorbeeld verbranding van fossiele brandstoffen in een
benzinemotor.

7
Figuur 5: Schematische weergave van de eerste twee stappen binnen het fermen-
tatieproces.

Figuur 6: Schematische weergave van het gehele fermentatieproces.

8
Integration of Wind Power in the Dutch Market 587

ing wind power as reserves to the TSO furthermore depend on market conditions (need for downward or upward
regulating power and price of the bids used by TenneT) and are difficult to determine for the PRP beforehand.
Concluding, it can be argued that the Dutch system of program responsibility is not optimally designed to
deal with the unpredictable and variable nature of wind power. The market design promotes large prediction
errors, requiring significant wind power reserves, and limits trading possibilities of wind power imbalances.
Wind power can therefore not make optimal use of the opportunities the market mechanism provides.
From the above it can further be argued that, as each Dutch PRP holds reserves for wind power within its
portfolio, the total amount of reserves held is likely to be larger than if a system-wide co-ordination of reserves
was used (economies of scale). As the size of the system to be balanced increases (Dutch power system versus
UCTE interconnection) and provided that transmission capacity is available, a larger conventional generation
2.1.5willConclusie
portfolio be available for wind power balancing. Also, wind power would increasingly be able to provide
reserves for wind power located elsewhere in the system. Thus, by increasing the size of the area to be bal-
Volgens
anced, MacKay
an overall decreaseisofhet dagelijkseneed
the system-wide energieverbruik
for reserves can bevan de gemiddelde
expected; Britse
this not only holds in-
for wind
power
wonerspecifically,
ongeveer but also
195 for systemEr
kWh. balancing
is geeninreden
generalomusing
aanconventional
te nemen generation
dat het(compare e.g. the
energiever-
central co-ordination of primary reserves in the UCTE system). Sufficient interconnection capacity may fur-
bruik van de gemiddelde Nederlander een grote discrepantie vertoont met deze
thermore allow a more system-wide co-ordination of secondary and tertiary reserves and thereby increased
waarden. Zoals
counterbalancing vermeld
of imbalances kan fermentatie
throughout the system. Thevanabovebiomassa tussen
could be made de by1,54
possible en 3,35of
development
kWh per trading
a cross-border dag per poolpersoon produceren.
up to 1 h ahead of operation.Dit
This is slechts
would providetussen de possibilities
additional 0,79 en 1,72%for wind
power
vanespecially, given the increased
het gemiddelde geographical spread.
energieverbruik. The NorNed
Hieruit blijkt submarine
dat alleencablefermentatie
between Norway and
van
the Netherlands, to be in operation from 2008, could be seen as an important development regarding the use
biomassa niet afdoende is om het energieverbruik te dekken. Desalniettemin
of interconnectors, as well as the possible use of Norwegian hydro power units for wind power balancing in
theheeft fermentatie van biomassa de potentie een positieve bijdrage leveren aan
Netherlands.
de overstap naar duurzame energie.
Regulating Power for Wind Power
The deployment of reserves for wind power balancing will allow a PRP to operate in the proximity of the kWh
2.2 Windmolens met luchtzakken
value specified in the e-program. However, within 15 min (one PTU), wind power production may still vary
significantly. This especially holds for offshore wind power, as experiences with the Horns Rev wind park
Een(Figure
show groot4; bezwaar tegenofde
frequent changes grootschalige
±70% toepassing
of installed offshore vancapacity
wind power duurzamewithin energie
30 min). Inuit
the
Dutch
zonmarket
en wind design, such variability
is altijd can, however, be
de fundamentele regarded as only eraan
discontinuı̈teit a part ofgeweest:
the variability of all niet
er valt gener-
ation
vanandtevoren
load within
te azeggen
PRP portfolio.
hoeveel As the amounter
energie of beschikbaar
wind power withinzaltheir
zijn.portfolio increases,
En zelfs PRPs
als dat
must consider the geographical spread of their installed wind power capacity as a means to reduce total wind
zo was, dan zou de beschikbare energie dusdanig fluctueren dat er nog steeds
power variability.
een aanzienlijke
For balancing hoeveelheid
wind power variations niet-duurzame
within a PTU, PRPscapaciteit
can use theirparaat moettostaan
own portfolio acquireom bij
regulat-
ingmogelijke uitvalaninimbalance
power, otherwise te vallen. price is paid for not delivering the kWh value specified for the PTU.

FigureFiguur
4. Variations in wind power
7: Variatie production of the Horns
in energieproductie van Rev A wind farm for Horns
windmolenpark hours 0–24
RevonA31van
August
0-24200325
uur op 31 augustus 2003. Bron: de Deense netbeheerder, http://www.energinet.
dk. System plan 2004. Technical Report, 2004.
Copyright © 2006 John Wiley & Sons, Ltd. Wind Energ 2006; 9:579–590
DOI: 10.1002/we

Dit zorgt ervoor dat zonder fundamentele aanpassingen aan ons elektriciteits-
net de energievoorziening slechts tussen de 10 en de 20 procent uit duurzame
bronnen kan betrekken. Echter, met het opraken van fossiele brandstoffen in
het vooruitzicht lijkt dit geen reële mogelijkheid.

2.2.1 Opslagtechnieken

Daarom wordt er door veel mensen nagedacht over innovatieve en minder in-
novatieve manieren om grootschalig energie op te kunnen slaan om opwekking
en consumptie (deels) te kunnen ontkoppelen. Hiervoor voorgestelde en toege-
paste technieken zijn het oppompen van water van grote hoogte om het later
weer door turbines in elektriciteit om te laten zetten, natrium-fosfor (NaS)-
batterijen, vliegwielen en de opslag door middel van hoge luchtdruk (CAES).

9
(a) Natrium-fosfor (NaS) batterij- (b) Gepompte waterkrachtcentrale
station met een capaciteit van 7,2 Dinorwig in het VK, welke 9,1 GWh
MWh een maximaal leverbaar ver- aan energie kan opslaan en binnen
mogen van 2 MW. 16 seconden kan schakelen naar zijn
piekvermogen van 1,8 GW.
Figuur 8: Twee meer conventionele opslagmethodes voor elektrische energie, welke
om respectief de relatief hoge kosten (batterijen) en de afwezigheid van hoogtever-
schillen (waterkracht) hier niet nader besproken zullen worden.

Bij het oppompen van water wordt er een redelijk rendement behaald en zijn
de schaalmogelijkheden aanzienlijk. Echter, in Nederland hebben we simpelweg
geen noemenswaardige hoogteverschillen om van deze techniek gebruik te kun-
nen maken. Bij batterijen speelt er al snel een aanzienlijke vergroting van de
kosten, waardoor de opslag aanzienlijk minder rendeert. De kosten en het vo-
lume stijgen met het benodigd materiaal en aangezien de energie in chemische
vorm in een materiaal wordt opgeslagen stijgen beiden grotendeels evenredig
met de energie. In het geval van vliegwielen kunnen er gedurende korte tijd
gigantische hoeveelheden energie worden opgeslagen en gezien er zich bij wind-
energie, dat voor Nederland het meeste potentieel heeft, soms windstiltes van
meerdere dagen kunnen voordoen maakt het deze techniek voor deze specifieke
toepassing volledig ongeschikt.
De laatst genoemde technologie; compressie air energy storage (CAES), maakt
het mogelijk grote hoeveelheden energie in een volume op te slaan waarbij de
materiaalkosten met de oppervlakte van de container schalen. De hieronder
besproken technologie past dit principe toe en stelt een verzameling technieken
voor waarmee de toepassing van duurzame energie in onze elektriciteitsvoorzie-
ning mogelijk is die een significante stap zou vormen voor onze transitie naar
een volledig duurzaam bestaan.

2.2.2 Energiezakken

De hier onderzochte techniek omvat de mogelijkheid van de opslag van (wind)energie


in zakken of ballonnen op grote diepte (tot 500m) onder het wateroppervlak. Dit
concept wordt sinds 2007 ontwikkeld door professor Seamus Garvey van Not-
tingham University. Naast de vernieuwende methode van energieopslag behelst
het concept ook de directe opwekking van luchtdruk uit mechanische energie
zonder gebruik van een traditionele turbine.
Hiernaast maakt ook de omzetting van luchtdruk naar elektriciteit en de

10
Figuur 9: Prototypes van de door Seamus Garvey voorgestelde luchtzakken.
Doordat de energie zelf als luchtdruk wordt opgeslagen zijn de materiaalkosten
aanzienlijk lager waardoor de kostenefficiëntie van de opslag enorm is.

transmissie hiervan naar gebruikers (middels hoogvoltage-gelijkstroom verbin-


dingen of HVDC) toe deel uit van zijn integrale systeem. Sinds enige maanden
heeft Garvey, na schaalexperimenten met luchtzakken overtuigd van het succes,
besloten om zijn onderneming als spin-off te laten incorporeren onder de naam
Nimrod Energy Ltd.

2.2.3 De techniek

Het fundamentele verschil tussen de hier gebruikte techniek voor energieopslag


zit hem in het opslagmedium. Bij een batterij, bijvoorbeeld, moet deze met
zuur gevuld worden voor je hem überhaupt kunt opladen. Het opladen zelf
voegt daarmee geen massa of volume toe aan de accu: al het materiaal moet
bij de constructie ervan beschikbaar zijn. In tegenstelling hiertoe hoeft voor
de opslag van lucht alleen het omhulsel gemaakt te worden; het volume zelf
waarbinnen de energie zich concentreert wordt hierbij door de energiedrager (de
lucht) zelf gevormd.
Een ander kenmerkend aspect van deze methode voor opslag is dat er, door
de directe conversie van zwaartekracht in luchtdruk binnenin de wieken van
de molen, geen energie verloren gaat bij conversie van energie naar een andere
vorm geschikt voor opslag. Dit is bijvoorbeeld bij opslag op een vliegwiel, bij
omhoog gepompte wateropslag of in accu's wel het geval. Dit kost veelal tussen

11
€�MWh
138 211
140 000

120 000 113 821

100 000

80 000

60 000

40 000

20 000
1178

Lead�Acid Sodium�Sulfur Bags

Figuur 10: Vergelijking van de kosten per MWh tussen conventionele loodaccu’s,
de kort besproken natrium-fosfor batterijen en luchtzakken. Bij de laatste is uitge-
gaan van een optimale diepte van 500m en zijn alleen de materiaalkosten meebe-
rekend; de daadwerkelijke kosten zullen dus hoger liggen, al zijn deze hoogstwaar-
schijnlijk nog slechts een fractie van de andere technieken. Zie voor meer informatie
de appendix.

de 40% en de 60% van de opgeslagen energie. Bij de hier beschreven technologie


bedraagt het opslagverlies waarschijnlijk rond de 10% (volgens een opgave van
Garvey Seamus zelf). Dit hoewel in de praktijk bij veel hogedruksystemen de
verliezen rond de 30% bedragen doordat de druk tijdens het 'leeglopen' van
de opslag verschilt.1 Bij de door Garvey besproken ballonnen of zakken is dat
echter niet het geval.
Tot slot wordt er in het hier gepresenteerde beeld gebruik gemaakt van
drijvende windmolens van een zeer grote schaal,waardoor de materiaalkosten
ten opzichte van conventionele diepzeemolens aanzienlijk lager uitvallen en het
toepassingsgebied van de molens aanzienlijk vergroot wordt.

2.2.4 Het potentieel

Van de vele voordelen aan deze technologie zijn waarschijnlijk de lage prijs
per energie-eenheid en het zeer grote schaalvoordeel waar hierbij sprake van is
het belangrijkst om te noemen. De grafiek in Figuur 10 zou daar een goede
indicatie van moeten geven. Ook hoeft er geen waardevolle landmassa voor
gebruikt worden en is de ecologische impact ervan beperkt.
Het is echter wel van belang te melden dat het soort integrale systemen
zoals deze door Garvey voorgedragen worden pas beginnen te renderen bij zeer
grote schalen: de kleinste windmolens die hij voor ogen houdt zijn zo'n 500
meter hoog;2 dat is ongeveer het formaat van de hoogste die we op dit moment
kunnen bouwen. Er moet hier dan ook wel bij vermeld worden dat de radicaal
andere werking van deze windmolens een aanzienlijk lagere eisen stellen aan de
stressbestendigheid van de constructie.3
1 Dit is het geval bij op dit moment toegepast luchtdrukopslag in oude zoutmijnen, gasvelden

of andere leemtes die een vast volume hebben.


2 Vergelijkbaar met de grootste klassieke turbinewindmolens met een piekvermogen van

zo’n 7 MW.
3 In tegenstelling tot conventionele windmolens hebben de door Garvey beschreven wind-

molens juist baat bij een lage omwentelingssnelheid, waardoor de stress op de wieken van de
molen afneemt. Waar het eerstgenoemde het nodig maakt om de molens op grote schaal te
bouwen maakt het tweede dit mogelijk: materiaalstress is immers bij de huidige generatie
molens de sterkste begrenzende factor op de schaal van de turbines.

12
Figuur 11: Demonstratieschets van de drijvende windmolens en de bijbehorende
drijvende constructie met expansieturbine zoals die door Garvey worden voorge-
steld. In de molens wordt middels een zuiger in de wieken (te zien op de rechter-
afbeelding) zwaartekrachtsenergie direct in luchtdruk kan worden omgezet. Deze
luchtdruk kan vervolgens in de zakken op de zeebodem opgeslagen worden.

Deze schaalbaarheidseis geldt ook voor de voorziene toepassing van de tech-


niek: hier wordt door Garvey uitgegaan van een ideale zeediepte van 500 meter,
een diepte die erg dicht bij de kust slechts zelden voorhanden is. Bij lagere
dieptes neemt de energieconcentratie per volume aanzienlijk af, zoals te zien is
in Figuur 12.
De uitvinder van de technologie zegt zelf dat, wanneer op grote schaal toe-
gepast, zijn integrale concept al binnen enkele jaren zonder subsidie kan con-
curreren met in conventionele gascentrales opgewekte elektrische energie.

2.2.5 Nederlandse context

Zoals hiervoor genoemd, is de beschikbaarheid van diep zeewater een belang-


rijke factor in het bepalen van de toepasbaarheid van de hier besproken techniek.
Binnen de Nederlandse situatie wees een korte blik op de dieptekaart in Figuur
13 uit dat de door Garvey gebruikte diepte van 500 meter binnen de exclusieve
economische zone die ons land toekomt absoluut niet beschikbaar is: de maxi-
male diepte binnen dit gebied is rond de 65 meter. Bij deze diepte blijft de
energiedichtheid van luchtdruk beperkt tot onder de 1 Wh/l, zoals te zien in
Figuur 12 en zal er dus meer volume nodig zijn.

13
Energiedichtheid �Wh�l�

2
!"#$%&'"()**%+,""(-)./01(2%*34"5(4*%+$(+"(,67+%&#+(8&#(9"$(5":7"+(&35"5%"#;+(+**%(+"(<=(
>"$"%( +7"?$"(1 '7@#( -A7566%( B01( C"$( A%7";"( A%*#$( 4*%+$( 5"D"#>"%D$( +**%( ;$"%D"( 5%&+7E#$"#( 7#(

�m�9"$( 5":7"+( $*$( ""#(


,*4"'(+"(4&$"%D*'*>(&';(+"(:*+">5";$"'+9"7+1(F"(&&#4",759"7+(8&#("#"%,7@+;(8"%;!97''"#+"(
4&$"%>&;;&G;( "#( &#+"%,7@+;( ""#( Diepte
100 200:%""+( 300
:"%"7D( &&#(
400:*+">$H?";(
500 >&&D$(
$H?7;!9"( *8"%5&#5;,*#"("#( +&&%+**%( ,""%( +78"%;1( F7"(+78"%;7$"7$(
Figuur 12: Grafiek met de relatie tussen diepte en energiedichtheid voor een *?(5%*#+( 8&#( +"(&:7*$7;!9"(
3&!$*%"#( 4*%+$(
spherische #*5(Zie
container. 8"%;$"%D$(
voor meer+**%( +"( D&%&D$"%7;$7"D"(
informatie de appendix.?%*!";;"#( +7"( ,7!9( &3;?"'"#( 7#( 9"$(
5":7"+1((

F*55"%;:&#D

A%7";"(A%*#$

J'&8"%:&#D( )**%+,""(J6;$,*#"

I**%+"'$&(

(
A7566%(B1(F7"?$"D&&%$(8&#(9"$()"+"%'&#+;(.*#$7#"#$&&'(/'&$(-)./0(
Figuur 13: Dieptekaart van de Exclusieve Economische Zone van Nederland met
(
daarop een gebied van circa 1000km2 met een diepte van 60-70m aangemerkt. Mo-
gelijke toekomstige beschermingsgebieden zijn gearceerd aangegeven. Bron: H.J.
C"$(4&;(.%"6$,:"%5(-KLMNO(KLMP0(+7"(9"$(:*+">3%*#$(&';(""%;$"(:";!9%""31(Q6;;"#(KLRL("#(
Lindeboom [et al.], WOt-werkdocument 114, Gebiedsbescherming Noordzee : ha-
KLMN( 8*"%+"( .%"6$,:"%5( ""#( ;"%7"( 8&#( ;6%8"H;( *?( +"( )**%+,""( 67$S( >"$( &';( +*"'( +"(
bitattypen, instandhoudingsdoelen en beheersmaatregelen (2008).
:*+">3&6#&(7#(+"()**%+,""(7#(D&&%$($"(:%"#5"#1(C"$(87"'(9">($*"#(*?(+&$(7#(9"$(5":7"+(:*8"#(
+"( T&++"#"7'&#+"#( ""#( 5%**$( &&#$&'( ;**%$"#( :*+">+7"%"#( 5",*#""%+( 8&#( ,67+( #&&%( #**%+(
8**%D4&>"#1(F&&%#&&;$(4&%"#(8&#(""#(&&#$&'(+7"%"#(+"(+7!9$9"+"#(7#(9"$(5":7"+(,""%(9**51(
14
U7*>&;;&:"?&'7#5"#(7#(9"$(5":7"+('&$"#(7#+"%+&&+(,7"#(+&$($"#(*?,7!9$"(8&#(+"(5":7"+"#($"#(
#**%+"#(*3($"#(,67+"#(8&#(9"$(3%*#$(+"(:7*>&;;&(9**5(7;(-KB($*$(KL(5%&>(&;8%7@+%**5V>W01(
(
T&##""%(#&&%(+"(+78"%;7$"7$(8&#(+"(:*+">3&6#&(4*%+$(5"D"D"#(+&#(:'7@D$(9"$(A%7";"(A%*#$(**D(
7#(+7$(*?,7!9$(:*8"#(+"(7#+7!";(8&#(+"(*>%7#5"#+"(5":7"+"#(67$($"(;?%7#5"#1(X"+"(*?(5%*#+(
97"%8&#(7;(9"$(5":7"+(&&#5">"%D$(&';(""#($"(:";!9"%>"#(5":7"+1((
Desalniettemin is er, grof geschat, een gebied van 100 bij 10 kilometer be-
schikbaar waar deze diepte voorhanden is. We hebben berekend dat, als hiervan
zo'n 90% gebruikt wordt voor de opslag van energie, de volledige Nederlandse
energieconsumptie (uitgaande van 195 kWh per dag per persoon) voor 3 dagen
gewaarborgd blijft.4 Aangezien we de komende decennia hoogstwaarschijnlijk
niet al onze energiebehoefte in elektrische tot ons zullen nemen, noch al deze
energie duurzaam zullen opwekken, is het aannemelijk dat slechts een fractie
van deze energie daadwerkelijk opgeslagen hoeft te gaan worden.
Daarnaast is het wel nuttig op te merken dat, aangezien de energieconcen-
tratie per oppervlakte sterk afneemt met de diepte waarop de ballonnen zich
bevinden, de kosten voor de opslag van energie op een lagere diepte waarschijn-
lijk hoger zullen uitvallen. Voor een concrete indicatie van deze toegenomen
kosten zijn echter meer gedetailleerde berekeningen nodig dan binnen de con-
text van dit onderzoek haalbaar zijn.

2.2.6 Conclusie

Zoals eerder vermeld is de minimale schaal waarop het hier voorgestelde concept
zijn toepassing vindt, in verhouding tot de heden ten dage gebruikte technieken,
ronduit gigantisch. Echter, als we dit relateren aan ons huidige of toekomstige
(door elektrificatie van vervoer toegenomen) elektriciteitsverbruik met inacht-
neming van de eindigheid van fossiele brandstofvoorraden, dan blijken deze pro-
porties heel redelijk.
De techniek om middels ballonnen of luchtzakken energie op te slaan onder
het wateroppervlak is, na een korte reflectie en vergelijking met andere mogelijke
toepasbare technieken, zowel qua kosten als qua mogelijkheid om grootschalig
toegepast te worden velen malen efficiënter gebleken dan andere technieken –
voor de hier voorgestelde toepassing.
Het al dan niet kiezen voor de toepassing ervan vergt dan ook niet zozeer
de bereidheid concessies te doen ten opzichte van economische, sociale of mili-
eubelangen: het vereist ten eerste een lange adem en een rechte rug. De enige
lichamen die de beschikking hebben over de middelen die nodig zijn om wind-
zakken, de voorgestelde molens en de andere componenten op zinvolle schaal ter
beschikking te stellen van onze samenleving zijn politici en een handjevol grote
bedrijven. Het ligt dan ook voor de hand dat een samenwerkingsverband tussen
publieke en private instellingen een dergelijk project mogelijk zouden moeten
kunnen maken. Het is echter de vraag of het huidige politieke en economische
klimaat een dergelijke volhardendheid mogelijk maakt.

2.3 Geothermie
2.3.1 Het probleem

Om het energieverbruik in Nederland terug te dringen moet niet alleen gekeken


worden naar elektriciteitsbesparing. Op het gebied van warmte valt nog veel
te winnen. Zowel van de productie als consumptie van laagwaardige energie
4 Zie appendix.

15
zijn duurzame alternatieven bekend, die bovendien economisch zeer gunstig zijn
voor producenten en consumenten. In 2006 lag het totale primaire energiever-
bruik in Nederland rond de 3232 PJ (CBS, 2010). 39% daarvan was warmte:
1258 PJ (CBS, 2009). Toch was het percentage warmte dat duurzaam werd
opgewekt, niet meer dan 1.8% (CBS, 2009). Door een verdubbelde bijdrage van
warmtepompen (2240 naar 4091 GWh) is dat inmiddels toegenomen tot 2.1 % in
2008 (CBS, 2010). Ter vergelijking: het aandeel duurzaam opgewekte elektrici-
teit was in 2010 8.9% (CBS, 2010). Het totale energieverbruik van Nederlandse
huishoudens bedroeg in 2006 412 PJ (CBS, 2009). Daarvan was 323 PJ bestemd
voor warmteproductie (SenterNovem, 2010).Het merendeel van de warmtevraag
wordt ingelost met aardgas - 93% of 302 PJ (Agentschap NL, 2010).
Van de jaarlijkse energieconsumptie van een gemiddeld huishouden is 20 tot
35 GJ bestemd voor ruimteverwarming en 9 GJ voor warm tapwater (ECN,
2009). De warmtevraag voor ruimteverwarming is sterk afhankelijk van het
bouwjaar van een woning. Nieuwbouwwoningen zijn bijna twee keer zo zuinig
als hun vooroorlogse wijkgenoten door een hogere isolatiegraad. Om de energie-
consumptie van een huishouden te reduceren is een goede isolatie noodzakelijk.

Figuur 14: Primair energieverbruik van Nederland in 2006 in PJ (CBS, 2009 en


LEI, 2010).

2.3.2 De oplossing

Warmte kun je op verschillende manieren opwekken. Door micro-wkk (HRe-


ketel), gebruik van afvalwarmte en door warmte uit de Aarde. Aardwarmte niet
de enige vorm van duurzame warmtevoorziening, maar wel de breedst toepas-
bare. Er zijn verschillende vormen van geothermie: diep en ondiep, gesloten
en open, elektriciteit of warmte. Bij alle systemen wordt gebruik gemaakt van
water als warmtetransportmedium. In deze analyse zal de potentie van Aard-
warmte als warme energiebron voor Nederland worden uitgelicht.
In dit schrijven wordt open, diepe geothermie behandeld. Deze onderwerp-
keuze heeft een aantal redenen. Allereerst is er op het gebied van ondiepe
geothermie veel bekend, maar omdat het aanleggen van een systeem een indi-

16
Tabel 1: Schema verschillende vormen geothermie (naar TNO, 2010).
Warmtepomp Aquifer Aquifer Aquifier
(ondiep) (ondiep) (diep) (diep, breuken)
Utiliteit Warmte Warmte Warmte Warmte
Koude Koude Electriciteit
Diepte 2-150m 30-150m 0,5-3,5 km >4km
Energie per jaar 0,8 kWth 0,1 MWth 7,5 MWth 20 MWth/Mwe
Schaal in aantal 1 100 3000 8000/4500
huizen
Kosten voor een € 10k € 100k € 6mln € 30mln
boring
CO2 -reductie 20% 20% 70-95% 100%
t.o.v. gas
COP 4-6 4-6 15
Levensduur onbeperkt onbeperkt 30-75 jaar 30 jaar

viduele keuze is, valt niet met zekerheid te zeggen hoe veel Nederlanders van
een dergelijk systeem gebruik zullen maken. Er is wel een trend: volgens het
CBS (2008) nam het percentage warmtepompen (gesloten ondiepe geothermie)
in 2006-2007 toe met 74% toegenomen tot 1491 MW. Een groot deel komt door
toepassing in utiliteitsbouw. Hetzelfde geldt voor warmte-koudeopslag (WKO,
open ondiepe geothermie): op dit moment staat er 968 MW aan installaties, die
voor 69% gebruikt worden in utiliteitsbouw (CBS, 2008).
Zeer diepe geothermie is een vakgebied in ontwikkeling. MacKay (2008)
heeft aangetoond dat het opwekken van elektriciteit uit diep heet gesteente niet
rendabel is. Tevens is het niet efficiënt te boren naar een diepe gesteentelaag
als men slechts laagenthalpische warmte (< 100 °C) gebruikt.

2.3.3 Diepe geothermie

Diepe geothermie is het oppompen van warm water uit watervoerende lagen
in de aardkorst op 500-5000 meter diepte. In Nederland zijn dit zandsteenla-
gen, verdeeld over 13 geologische formaties. Het winnen van diepe aardwarmte
gebeurt met een zogeheten doublet; eerst wordt koud water in een watervoe-
rende laag (aquifer) gepompt, waarna het door een tweede pomp naar de opper-
vlakte gepompt en een warmtewisselaar in wordt geleid. Een warmtewisselaar
staat direct aangesloten op een warmtenet. Het verschil in temperatuur tussen
injectie- (koud) en productieput (warm) bepaalt het thermisch vermogen van
een doublet. Hoe verder de twee boorputten uit elkaar liggen, hoe groter het
temperatuurverschil en dus winbare warmte.
Of een laag geschikt is voor geothermische winning, hangt niet alleen af van
de temperatuur. De formatie moet voldoende poreus en permeabel zijn. Dit is
noodzakelijk voor een goede doorstroming van het water. In 2010 heeft TNO
een groot onderzoek verricht naar de haalbaarheid van geothermische projecten.

17
Figuur 15: Opbouw van de Aarde (TNO, 2010).

Met een online applicatie (ThermoGISTM) is inzichtelijk gemaakt welke van de


13 lagen voldoende warm en poreus zijn voor aardwarmtewinning. Porositeit en
permeabiliteit zijn eigenschappen die lokaal zeer sterk verschillen. TNO heeft
daarom drie scenario’s opgesteld (P90, P50 en P10) waarmee het kanspercentage
op een goede boring wordt weergegeven. Deze indeling is vooral afhankelijk van
het aantal metingen dat op locatie is verricht, maar ook met bekende variaties
in de zandsteenlagen zelf.
Geothermie is een duurzame warmtebron, mits de juiste winningssnelheid
wordt aangehouden. Nadat relatief koud water een zandlaag in is gespoten,
warmt het omliggende gesteente het water op. Daarbij koelt de laag langzaam af.
Immers: winning vindt plaats op één punt, terwijl toevoer diffuus is. Winning
blijft doorgaan tot het water een onbruikbare temperatuur krijgt (< 70 °C); de
thermal breakdown.
Ungemach (2007) maakt onderscheid tussen hernieuwbaar, duurzaam en
overdadig pompen. MacKay (2008) toonde al aan dat met een bodemwarm-
testroom van 0.06 Wm-2 hernieuwbare winning niet rendabel is. Bij duurzame
warmtewinning wordt een bron gebruikt tot er een thermal breakdown optreedt,
waarbij de levensduur van een installatie (30 jaar) als minimum geldt. TNO
houdt in haar onderzoek een pompduur van 32 jaar aan voor de P50-simulatie.
Na winning is eenzelfde opwarmperiode nodig, waarbij tot 95% van de initiële
temperatuur bereikt wordt (Ungemach, 2007). Op dit moment wordt wereld-
wijd geëxperimenteerd met het terugpompen van relatief warm water (> 45 °C)
zodat een langere levensduur mogelijk is.
Het TNO (2010) schat de totale hoeveelheid beschikbare geothermische ener-
gie in Nederland (HIP – Heat In Place) op 667601 PJ. Daarvan is ongeveer
19% theoretisch winbaar voor ruimteverwarming. De economische haalbaarheid

18
Figuur 16: Schematische weergave van een doublet gedurende een thermal break-
down. Bij de injectieput (links) is de temperatuur het laagst (blauw, 30 °C). De
productieput (rechts) pompt water op met een temperatuur van 55 °C (TNO, 2010).

van een geothermie-project is sterk afhankelijk van locale omstandigheden, zo-


als de porositeit, permeabiliteit en warmtegeleidingscoëfficiënt van de beoogde
gesteentelaag. Gemiddeld schat het TNO de hoeveelheid economisch winbare
geothermische energie op 12045 PJ, 10% van het theoretische potentieel.
Bij de technische haalbaarheidsanalyse (HIP en PRH) is rekening gehouden
met de eigenschappen van de zandsteenlagen, de levensduur van een installatie,
de doubletafstand en het aantal mogelijk te plaatsen doubletten in per gebied.
De economische haalbaarheidsanalyse (RH) is iets ingewikkelder. Daar houdt
TNO rekening met de Unit Technical Costs (UTC) en de Coëfficiënt of Per-
formance (COP). De laatste geeft het energetisch rendement weer (geleverde
thermische energie/energieverbruik pomp). Een minimale COP van 15 wordt
aangehouden. Ter vergelijking: een gemiddelde warmtepomp heeft een COP
van 3 tot 4. De verkoopprijs van warmte (EUR/GJ) is gelijkgesteld aan de gas-
prijs. Wanneer over de gehele levensduur van een project winst gemaakt wordt,
classificeert een gebied zich als economisch rendabel.
Een standaardproject vergt een investering van 30 miljoen euro die zich in
een periode van 25 jaar terugverdient – 6 miljoen voor de boring en 24 mil-
joen voor een warmtenet. Voor glastuinbouw is deze periode sneller, omdat de
investeringskosten lager zijn en omdat de benodigde infrastructuur vaak al aan-
wezig is. Hoewel er voldoende boringen zijn gedaan (5000) om een goed beeld
te schetsen van Nederlands’ geologische ondergrond, verschilt de porositeit per
laag lokaal zo sterk dat de onzekerheid voor het boren naar een juiste laag 300-
3000% is. Om die reden heeft het ministerie van VROM een risicofonds ter
beschikking gesteld die de kosten van een misboring voor 85% dekken.

19
Figuur 17: Een schematische weergave van een geothermisch doublet – geologische
formaties zijn in dit figuur niet weergegeven (Furlan, 2006).

2.3.4 Nederlandse context

Het aanleggen van een geothermisch doublet is duur. Het is daarom van belang
dat één doublet enkele duizenden huishoudens voorziet van duurzame warmte.
Dat kan alleen met een centraal warmtedistributienet. Op dit moment zijn er
in Nederland 42 gemeenten die stadsverwarming aanbieden [bron]. Het aantal
huishoudens aangesloten op blok-, wijk- of stadsverwarming bedraagt 9% van
het totaal: in 2004 waren dat zo’n 250.000 woningen. De meeste huishoudens
(84% in 2006) maken gebruik van individuele centrale verwarming. Daarvan
maakt 0,2% gebruik van een warmtepomp (WoON, 2006, aangehaald in Menk-
veld, 2009).
Hoewel geothermie een stabiele oplossing biedt, is brede toepasbaarheid erg
afhankelijk van nieuwe woningbouwprojecten. Op dit moment zijn in Nederland
171 projecten gaande, resulterend in circa 120.000 nieuwbouwwoningen. Omdat

20
Figuur 18: TNO (2010): Inschatting van beschikbare geothermische energie in
Nederland voor ruimteverwarming.

Figuur 19: Oriëntatie van doubletten in de PRH-simulatie (TNO, 2010).

deze projecten nog op de tekentafel liggen, is de aanleg van een warmtedistri-


butienet en een doublet slechts een kwestie van inplannen en meenemen in de
balans.
Theoretisch kunnen er in Nederland vóór 2020 370.000 woningen aangeslo-
ten worden op een geothermische installatie. In de praktijk zijn dat er veel
minder. In de eerste plaats is op lang niet alle locaties geothermische warmte
economisch winbaar. Van de 42 gemeenten met stadswarmte zijn er 13 geschikt
voor economische warmtewinning. Het aantal huishoudens in deze gemeenten
die aangesloten zijn op een warmtedistributienet bedraagt circa 109.000. Uit-
gaande van een gemiddeld jaarlijks warmteverbruik van 30 GJ voor bestaande
woningen en 20 GJ voor nieuwbouwwoningen, is de potentie 5.7 PJ. Sluiten we
alle bestaande woningen met stadsverwarming aan op aardwarmte, dan verbrui-
ken die 7.5 PJ, inclusief nieuwbouwwoningen 9.9 PJ. Deze schattingen zijn van
dezelfde orde van grootte als die van het Platform Geothermie, die vóór 2020 3
PJ (150.000 woningen) aan aardwarmte geleverd ziet.
Ten tweede wordt bestaande stadswarmte opgewekt uit afvalwarmte, zodat
geothermie slechts een beperkte rol kan spelen. Zo wordt vaak gebruik gemaakt

21
Figuur 20: Temperatuurverandering in een geothermische warmtewisselaar (Ry-
bach, 2003).

van een warmtekrachtkoppeling (WKK), waarbij afvalwarmte van een energie-


centrale wordt gebruikt voor ruimteverwarming. Dat klinkt mooi, maar WKK-
warmte is vaak afkomstig van verbranding van fossiele hulpbronnen. Warmte
afkomstig van productiebedrijven wordt slechts beperkt gebruikt voor verwar-
ming, omdat levering op lange termijn vaak onzeker is. Vrijwel altijd is een
deel van de geleverde WKK-warmte afkomstig van een hulpinstallatie, omdat
op momenten van een warmtevraagpiek afvalwarmte niet voldoende is. In Al-
mere werd in 2006 van de 2.35 TJ aan warmte 0.37 TJ (16%) geproduceerd
door hulpketels (Bussing, 2007). In gebieden met voldoende aardwarmte zou-
den hulpketels vervangen kunnen worden door geothermische installaties, om
met de energietransitie in een steeds groter deel van de warmtevraag te voor-
zien.
Ten slotte is de aanleg van een warmtedistributienet erg duur; veel nieuw-
bouwwijken zullen het zonder distributienet moeten stellen. Een ondiepe WKO-
installatie in combinatie met zonneboilers is wellicht een optie voor locaties waar
geothermie niet mogelijk of wenselijk is.
Hoogezand-Sappemeer ligt in een van de door TNO beschreven Recover-
able Heat-gebieden, waar aardwarmte economisch kan worden gewonnen. In
de nieuw te bouwen wijk ‘De Groene Compagnie’ worden verschillende vormen
van duurzame energie gebruikt om het gebied energieneutraal te maken. De ge-
meente heeft door de TU Delft een haalbaarheidsonderzoek laten doen. De 3000
woningen kunnen in hun warmtebehoefte volledig worden voorzien door aard-
warmte of een nabijgelegen fabriek die 70 GWhth/jaar aan restwarmte levert.
Een oude gasboorput zou tevens gebruikt kunnen worden voor de productie
van aardwarmte. De gemeente heeft echter besloten dat de aanleg van een cen-
traal warmtedistributienet te duur is. Voor warmtedistributie is nu mini-WKK
gestookt op biomassa als oplossing aangevoerd.

22
In de gemeente Den Haag wordt op dit moment gewerkt aan een aardwarmte-
faciliteit. De centrale levert in 2018 aardwarmte aan 4000 nieuwbouwwoningen
en 20.000 m2 bedrijfsruimte. Het doublet is goed voor 6 MWth aan warmte –
bij een maximale warmtevraag van 23 MWth levert de centrale dus 25% van de
warmtevraag. Gemiddeld over een jaar levert de centrale 80% van de warmte-
vraag. De kosten van het project bedragen ongeveer 50 miljoen euro, waarvan
6.5 miljoen voor het boren naar de 2.2 km diep gelegen Rijswijkse Zandsteen.
In glastuinbouw ligt de situatie anders. In Nederland is ongeveer 10.000 ha
glastuinbouw aanwezig. Voor optimale groei van gewassen worden de kassen in
de herfst en winter verwarmd. Meestal gebeurt dit met gas: per jaar verbruikt
de sector zo’n 3,76 miljard m3 (in 2001, naar LEI, 2004). Bij een energetische
waarde van 31.65 MJ/m3 is dat 119 PJ per jaar. Uit een onderzoek van de WUR
(Bakker & Campen, 2007) blijkt dat de glastuinbouwsector met aardwarmte 470
tot 839 miljoen m3 gas kan besparen: 14 tot 25 PJ. Deze besparing is makkelijker
te realiseren dan in de woningbouw, om de volgende redenen:

• Zelfs bij het lage BTW-tarief voor aardgas (6%) en een lage gasprijs is
diepe geothermie voor veel glastuinbouwbedrijven een economisch alter-
natief (Bakker & Campen, 2007).
• Een glastuinbouwbedrijf heeft één eigenaar die vaak al beschikt over een
warmtedistributienet in de kas. In het economisch model van Bakker en
Campen (2007) wordt rekening gehouden met de aanleg van een dergelijk
systeem.
• Om de kas op temperatuur te houden is een watertemperatuur van 45
°C vereist, lager dan die voor huishoudens. Daardoor is een groter areaal
geschikt voor aardwarmte voor glastuinbouw dan voor huishoudens (TNO,
2010).
• Veel kassen bevinden zich in gebieden waar volop aardwarmte aanwezig is,
zoals in de gemeente Den Haag. Daar wordt het potentieel slechts beperkt
door het maximale aantal winningsvergunningen per gemeente (zie Figuur
23).
• De 61 opsporings- en winvergunningen voor aardwarmte staan vrijwel al-
lemaal op naam van glastuinbouwbedrijven. Hiervan staan er 36 in de
gemeente Den Haag.
• Duurzame energie is al gemeengoed in de glastuinbouwsector; 33% van het
areaal is voorzien van een WKK-installatie voor opwekking van warmte
en CO2 . Per jaar levert de sector 17 PJ aan elektriciteit terug aan het net
(CBS, 2008).

In de industrie wordt veel warmte boven de 250 °C gebruikt, circa 70%


(Agentschap NL, 2010). Met name de chemische- en metaalindustrie nemen een
groot deel van de warmtevraag voor hun rekening. Hoewel geologische formaties
deze temperatuur ruimschoots in de aardkorst aanwezig zijn, is onttrekking
moeilijk: op 5000 meter diepte is de maximale temperatuur in Nederland nog
steeds niet meer dan 230 °C (TNO, 2010). Uitgaande van extra warmteverlies
bij transport is en de hoge belasting op één bron is geothermie voor de industrie
nog niet haalbaar.

23
Figuur 21: Recoverable Heat van alle aquifers in Nederland in PJ/km2 (TNO,
2010) samen met alle gemeenten met stadsverwarming.

Figuur 22: Heat in Place (HIP) van alle aquifers in PJ/km2 (TNO. 2010).

24
Figuur 23: Potential Recoverable Heat van alle aquifers in Nederland in PJ/km2
(TNO, 2010) en opsporings- en winningsvergunningen 2010 (Nlog.nl, 2010).

Figuur 24: Nuttige warmte in de Nederlandse industrie in 2006 in PJ (Agentschap


NL, 2010).

25
2.3.5 Conclusie

In onze energiebalans bekleedt de warmtevraag een significante positie – grofweg


39% van onze energie gaat naar warmte. Van die warmte wordt 93% opgewekt
met aardgas. Voor een verduurzaming van de Nederlandse energiehuishouding is
een alternatieve warmtebron noodzakelijk. Geothermie kan helpen een deel van
de warmtevraag in te lossen, maar nog lang niet overal bestaat de mogelijkheid
potentie optimaal te benutten. De belangrijkste factor is het ontbreken van
een warmtedistributienet. Er is genoeg warmte beschikbaar, maar omdat de
distributie ervan niet efficiënt kan plaatsvinden, is aardwarmte geen economisch
rendabele optie.
In totaal kan er op dit moment in Nederland 19.7 tot 34.9 PJ aan warmte
duurzaam opgewekt worden middels diepe geothermie. Utiliteitsbouw is niet
meegerekend – mogelijk ligt hier potentie voor 6-10 PJ. Onze huishoudelijke
warmtevraag (voor ruimteverwarming) is 14.9 kWh/pp/dag. Met de huidige
technologie en gasprijs en met het huidige warmtedistributienetwerk kan diepe
geothermie voorzien in 0.91 kWh/pp/dag. Als alle toekomstige nieuwbouw-
woningen voorzien worden van stadswarmte terwijl de gasprijs stijgt, is 1.61
kWh/pp/dag haalbaar. Dat is respectievelijk 6.1 en 10.8% van de warmte-
vraag. Het onderzoek naar Match to Demand-warmtevraag van TNO (afgerond
in 2015) geeft een completer beeld, maar de potenties zullen waarschijnlijk in
dezelfde orde van grootte zijn.
Op zich hoeft de beperkte bijdrage van diepe geothermie geen ramp te vor-
men. Ondiepe geothermie (WKO en WKK-gekoppelde systemen) kan een be-
langrijke bijdrage leveren aan een duurzame energiehuishouding. Daarnaast zijn
er alternatieve duurzame warmtebronnen, zoals zonneboilers en verbranding van
biomassa. Tot 2050 is volledig duurzame warmte echter te hoog gegrepen. Een
flinke reductie in de aardgasconsumptie is niet alleen reëel, maar ook noodza-
kelijk.

26
3 Economische Reguleringssystemen
De markt voor energieproductie kent alle kenmerken van een volwassen markt,
er bestaan een aantal grote bedrijven die sterk afgebakende delen van de pro-
ductieketen voor hun rekening nemen. Een voorbeeld hiervan is Shell welke
zich in zeer succesvolle matte heeft gespecialiseerd in het winnen van fossiele
brandstoffen en Nuon die het opwekken en distribueren van elektriciteit tot zijn
rekening neemt.
Al deze conventionele energieproducenten beschikken over goed doorontwik-
kelde technieken, zeer efficiënte productiemethodes, een stabiele positie in de
markt en een reeds aangelegde en afbetaalde infrastructuur die voldoet aan de
eisen die deze technieken stellen. Tot deze zeer volwassen en competitieve markt
moeten de hierboven besproken hernieuwbare vormen van energieopwekking toe-
treden, om een beduidend deel van de energieopwekking voor hun rekening te
kunnen nemen.
De door ons besproken duurzame vormen van energieopwekking beschik-
ken over niet goed doorontwikkelde technieken, die veelal het laboratorium nog
niet uit zijn, een geringe efficiënte productie methode t.o.v. confessionele ener-
gie, geen marktpositie en een niet voor hen ontworpen infrastructuur. In dit
klimaat is het uitermate lastig om investeerders te vinden en zullen de technie-
ken niet worden doorontwikkeld wanneer wij het aan de vrije markt overlaten.
Overheidsoptreden is nodig omdat er in deze vrije markt voor energieproductie
feitelijk geen sprake is van optimalisatie, aangezien de kosten van neveneffecten
niet worden meegenomen in de werkelijke kostenberekening van fossiele energie.
Hier zal verder worden ingegaan op de reguleringssystemen die zijn ontwik-
kelt door de overheid om een doorbraak van duurzame energie opwekking te
creëren. De meest succesvolle tot dusver is het zogenaamde Feed in tarief, dat
wordt toegepast in vele landen in Europa en is geı̈nitieerd in Duitsland. Daar-
naast wordt ook het Nederlandse SDE en het Engelse RPS besproken.

3.1 Stimuleringsregeling duurzame energieproductie (SDE)


Nederlands kent een moeizaam beleid op het gebeid van het ontwikkelen van een
reguleringssysteem. In 2003 is Nederland begonnen met de Ministeriële regeling
Milieukwaliteit & Elektriciteitsproductie (MEP). Hierin werd een subsidiebe-
drag vastgesteld bij de aanschaf van zonnepanelen en zonneboilers, aangezien
er veel meer vraag was dan ingeschat, werd de regeling een onverwachtse grote
kosten post wat geresulteerd heeft in het afschaffen van het reguleringssysteem.
Pas in het begin van 2008 werd een nieuw systeem geı̈ntroduceerd, het hui-
dige SDE. Dit systeem werkt met een terugleververgoeding en een correctie-
bedrag. De terugleververgoeding is een vergoeding die een energieleverancier
moet betalen wanneer er duurzame opgewekte energie wordt geleverd aan het
net, deze is gelijk aan de normale stroomprijs. De overheid vergoedt het ver-
schil in verwachte opwekkingskosten en de normale stroomprijs door middel van
een vastgesteld correctiebedrag. Dit bedrag wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld.
Het reguleringssysteem is dusdanig ontwikkelt dat het de productie van groene
energie stimuleert, dit in tegenstelling tot de MEP subsidie waarbij de aanschaf

27
van groene energie opwekkingstechnieken werd gestimuleerd.
De regeling lijkt tot nu toe goed te werken, buiten het feit om dat de jaar-
lijks hoeveelheid subsidie totaal niet voldoet aan de vraag. Toch worden er
problemen verwacht met het jaarlijks opnieuw vaststellen van het correctiebe-
drag, aangezien dit zeer kan fluctueren onder verschillende politieke regimes
waardoor het investeringsrisico toeneemt. Het feit dat Nederland op het cru-
ciale moment geen reguleringssysteem heeft gehad en het huidige systeem niet
genoeg capaciteit heeft, heeft ertoe geleidt dat Nederland zeer achterloopt met
zijn groene energieproductie ten opzichte van de rest van Europa. Ook heeft dit
geleidt tot het ontbreken van Nederlands bedrijven die groene energie technie-
ken ontwikkelen, wat in Duitsland, Denemarken en Spanje een zeer succesvolle
branche is geworden.

3.2 Feed-in tariff


Het feed-in tariff reguleringssysteem komt in veel landen in verschillende vormen
voor. Het hiervoor besproken SDE systeem is hier ook een (weliswaar sterk
afwijkend) voorbeeld van. In Duitsland werkt het systeem het meest succesvol
vandaar dat we hier meer ingaan op dit concept.
Dit reguleringssysteem verplicht de huidige energieleveranciers om de elek-
triciteit van duurzame energie opwekking tegen de kostprijs in te kopen, zo-
genaamd kostendifferentiatie. Waardoor een enorm scala aan duurzame ener-
gieopwekkingtechnieken, met verschillende opwekkingskosten, de kans krijgen
om de markt te betreden. Deze kostprijs wordt geregeld via de zogenaamde
RES-wet: Welke voorschrijft dat de kostprijs wordt vastgesteld door onafhan-
kelijke wetenschappers dusdanig dat het mogelijk moet zijn om een goed ge-
organiseerd project kosten effectief te kunnen laten opereren gebaseerd op de
huidige technologieën. Deze kostprijs wordt dan ook jaarlijks verlaagd aange-
zien men kostenverlagende ontwikkelingen verwacht en wil stimuleren. Verder
is het tarief afhankelijk van de schaal van het project, waardoor bijvoorbeeld
zowel grote zonneparken als de zonnecellen op een dak worden gestimuleerd.
De feed in contracten lopen gewoonlijk zoon 20 jaar waardoor de investeerder
alleen afhankelijk is van het technische en operationele risico.
Het feed-in tariff wordt als zeer succesvol gezien aangezien momenteel 14%
van de elektriciteitsproductie in Duitsland momenteel wordt geproduceerd door
duurzame energie bronnen. Naar schatting zijn er tussen 2004 en 2007 134.000
banen bijgekomen in deze sector en hebben zich enorme productie bedrijven van
onder andere windmolens en zonnecellen gevestigd die momenteel meer exporte-
ren dan verkopen in eigen land. Wat vanzelfsprekend een positieve invloed heeft
op de handelsbalans. Het feed-in tariff zoals toegepast in Duitsland heeft nog
een extra voordeel ten opzichte van SDE systeem in Nederland. Dit omdat de
elektriciteitsprijzen in Duitsland zullen stijgen, door de gedwongen inkoop van
duurdere productiemethodes, waardoor energiebesparing wordt gestimuleerd.
Het mes snijd aan twee kanten, er wordt gestimuleerd minder elektriciteit te
verbruiken en elektriciteit duurzaam op te wekken beide cruciaal in het behalen
van de klimaatdoelstellingen.
Natuurlijk zijn er ook kritische geluiden over het systeem. De belangrijkste is
dat wel de efficiëntie van de techniek zelf, maar niet de efficiëntie van de techniek

28
ten opzichte van andere technieken wordt bekeken. Dit is economische alleen
te verantwoorden als dit gedaan wordt om technologische en kostenefficiënte
ontwikkeling te stimuleren. Maar momenteel staat Duitsland vol met windmo-
lens die een stuk minder efficiënt zijn dan de huidige types. Waardoor Duits-
land uiteindelijke meer betaald voor zijn groene energie dan strikt noodzakelijk.
Daarnaast wordt door de kostendifferentiatie het streven naar een liberalistische
elektriciteitsmarkt in Europa ook onderdrukt omdat er tussen de verschillende
duurzame energie technieken geen competitieve prijsmethode wordt toegepast.
Daarnaast is er ook kritiek op de verwachte toename van welvaartsongelijkheid,
aangezien iedereen ongeacht inkomen een hogere energierekening krijgt zal het
besteedbaar inkomen van andere mensen in verhouding harder achteruit gaan
dan dat van rijke mensen.

3.3 Renewable obligations (RO)


Dit is een reguleringssysteem uit Groot-Brittannië en wordt ook toegepast in
verschillende staten van de VS en Italië waar het de renewable portfolio stan-
daard wordt genoemd. In dit systeem worden elektriciteitsproducenten gedwon-
gen een bepaald percentage duurzaam op te wekken. Het opwekken van duur-
zame energie levert hen certificaten die vervolgens verhandeld kunnen worden.
Aan het eind van het jaar moet een elektriciteitsbedrijf een dusdanige hoe-
veelheid certificaten hebben dat het een bepaald percentage van zijn portfolio
beslaat. Dit systeem zorgt, in tegenstelling tot het feed-in tariff, voor meer prijs-
concurrentie tussen de verschillende vormen van hernieuwbare energie waardoor
de uiteindelijke prijs van elektriciteit lager is.

29
4 Conclusie
In dit onderzoek hebben we een korte verkenning gemaakt van een drietal sterk
innovatieve technologieën voor duurzame energieopwekking die alledrie nog in
de kinderschoenen staan. Deze verkenning wees echter uit dat het geenszins
zo hoeft te zijn dat het jeugdig karakter ervan de potentie bederft. In tegen-
deel; alledrie kunnen zij, mits toegepast op schaal, een grote stap voorwaarts
betekenen. De jeugd heeft immers de toekomst.
Zo zal fermentatie van biomassa naar alcohol en waterstof een alternatief
kunnen bieden voor de delen binnen onze maatschappij waar vooralsnog elek-
trificatie geen mogelijkheid is, zoals luchtvervoer en de transportsector.
Dankzij drijvende windmolens met luchtzakken hoeven we de bijdrage van
windenergie niet noodzakelijk meer tot een zeker maximum te beperken, blijft de
stabiliteit van ons elektriciteitsnetwerk gewaarborgd en kan wellicht duurzame
energie weldra goedkoper dan de fossiele opties zijn.
Met behulp van geothermie kunnen we tenslotte in ons koude land aanzienlijk
besparen op ons gasverbruik, waarmee we niet alleen geld besparen en uitstoot
verminderen maar ook nog eens de gasvoorraad besparen die we echt nodig
hebben voor de zware industrie. En in tegenstelling tot de andere genoemde
technieken wordt aardwarmte op dit moment al wél gebruikt, om Nederlandse
huizen te verwarmen.
Naast deze meer technische beschouwingen presenteren wij een heldere kijk
op de economische context waarbinnen duurzame technieken als deze hun intrede
zullen moeten maken. Hoewel het aanvankelijk nodig zal zijn voor politici en
bestuurders van grote organisaties om het voortouw te nemen bij het investeren
in dergelijke innovaties hoeft dit geenszins te betekenen dat zij op lange termijn
niet rendabel zijn.
Het is daarom belangrijk dat onze leiders en bestuurders de moed hebben
om een krachtig en eenduidig beleid te voeren en dat zij de lange adem kennen
om dit beleid tot een succes te maken. Uiteraard moet hier niet blind gestaard
worden op aanvankelijk veelbelovende maar later misschien ondergeschikte tech-
nologieën.
Toch is het belangrijk dat ook hier wordt gekeken naar nieuwe mogelijkheden
en innovatie. De schaal en de urgentie van de transitie die onze samenleving hoe
dan ook zal moeten maken, impliceren dat we met de gangbare ‘alternatieven’
zoals zonnepanelen en windturbines niet zullen toekomen. En op dat moment
resteren ons slechts twee opties:

1. Alle problemen ontkennen en slechts het absolute minimum doen om in


ieder geval de schijn te wekken dat we goed bezig zijn.
2. Alle zeilen bijzetten om al het mogelijke binnen ons kunnen te doen om
de veranderingen vóór te zijn.

Het eerste punt beschrijft de koers die Nederland de afgelopen jaren heeft geva-
ren. Het tweede beschrijft de volgens ons wenselijke en zelfs uiterst noodzakelijke
situatie, waarin mensen los van politieke kleur, achtergrond of beweegredenen
tot dezelfde conclusie durven te komen: wij hebben verantwoordelijkheid.

30
5 Referenties
Mackay, D.J.C. (2009). D – Solar II. In: UIT Cambridge Ltd. (ed) Sustainable
Energy – without the hot air (2e editie). Cambridge, UK .: UIT Cambridge
Ltd., pp. 285/286. Online beschikbaar op: http://www.withouthotair.com/

Wassink, J. (2009). Kan Nederland wel duurzaam? Delta (41), 38. Verkregen
op 20 juni 2010 van http://www.delta.tudelft.nl/nl/archief/artikel/
kan-nederland-wel-duurzaam/20424.

5.1 Waterstof uit fermentatie


Buro Ecolan (2008). Een gezonde natuur is in balans. Op internet: http://
www.buroecolan.nl/pageID_6956151.html, geraadpleegd op vrijdag 18 Juni
2010.
CBS (2010). Bevolkingsteller. Op internet: http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/
themas/bevolking/cijfers/extra/bevolkingsteller.htm, geraadpleegd op
18 Juni 2010.

MicrobeWiki, the student-edited microbiology resource (2009). A Microbial


Biorealm page on the genus Rhodobacter. Op internet: http://microbewiki.
kenyon.edu/index.php/Rhodobacter, geraadpleegd op 19 Juni 2010.
Claasen, P.A.M, & de Vrije, G.J. (2006). Public report: hydrogen from bio-
mass. Op internet: http://www.biohydrogen.nl/BWPII, geraadpleegd op 4
Juni 2010.
Sadava, D., Heller, H.C., Orians, G.H., Purves, W.K., & Hillis, D.M. (2008).
Pathways that harvest chemical energy. In: Sinauer Associates, Inc. (ed.) Life,
the science of biology (8e editie). Sunderland, U.S.A.: The courier companies,
Inc, pp. 140-148.

U.S. Department of energy (2010). Description of the value and reasons for
sequencing the organism. Op internet: http://genome.jgi-psf.org/calsa/
calsa.home.html, geraadpleegd op 19 Juni 2010.

5.2 Windmolens met luchtzakken


Enslin, J.H.R.; Knijp, J.; Jansen, C.P.J.; Bauer, P.: “Integrated approach to
network stability and wind energy technology for On-shore and Offshore Ap-
plications”, Proceedings 24th International Conference for Power Electronics,
Intelligent Motion and Power Quality, Nuremberg, Germany, May 2003.
Pimm, A. en Garvey, S.: “Analysis of flexible fabric structures for large-scale
subsea compressed air energy storage”, Journal of Physics: Conference Series
181 (2009) 012049.

Søbrink, KH; Belhomme, R.; Woodford, D.; Abildgaard, H.; Joncquel, E.: “The
challenge of integrating large-scale offshore wind farms into power systems”,
Paper 14-204, CIGRé- 2002, Paris, 2002.

31
5.3 Geothermie
Agentschap NL. (2010). Warmte in Nederland. Publicatie-nr. 2NECW1003.
Den Haag: Ministerie van Economische Zaken. Verkregen van http://www.
senternovem.nl/new/cijfers/warmte_in_nederland.asp op 29 mei 2010.
Bakker, J.C. en Campen, J.B. (2007). Aardwarmte in de glastuinbouw: duur-
zame energie met grote energiebesparingspotentie. Wageningen: Wageningen
UR Glastuinbouw.
Bussing, H. (2007). Overheidsmilieujaarverslag WKC Almere 2007. Ontvangen
van http://www.electrabel.nl/Over-Electrabel/Het-bedrijf-en-de-energiemarkt/
Verslagen/ op 23 mei 2010. Zwolle: Elektrabel Nederland BV.
Broersma, S., van den Dobbelsteen, A., van der Grinten, B. & Stremke, S.
(2009). Energiepotentiestudie De Groene Compagnie. Delft: TU Delft.
CBS. (2009). Duurzame energie in Nederland 2008. Den Haag/Heerlen: CBS.
CBS. (2010). Het energieverbruik voor warmte afgeleid uit de Energiebalans.
Den Haag/Heerlen: CBS.

ECOFYS. (2009). Factsheet Diepe Geothermie. Ongepubliceerd manuscript.


Verkregen van http://www.geothermie.nl/img/images_inline.php?id=227%
22 op 20 mei 2010.
Furlan, R. (2006). Onderzoeksrapport Diepe Geothermie. Ongepubliceerd ma-
nuscript. Verkregen van http://www.geothermie.nl/index.php?id=14 op 20
mei 2010.
Heekeren, V. van (2009). Geothermal Energy and Policies in the Nether-
lands. Country update November 2009. Verkregen van http://geothermie.
nl/index.php?id=14 op 21 mei 2010.

LEI. (2010). Land- en Tuinbouwcijfers 2009. Rapport 2009-069. Den Haag:


LEI. Verkregen van http://www.lei.dlo.nl/publicaties/PDF/2009/2009-069.
pdf op 3 juni 2010.
Lokhorst, E. & Wong, Th. E. (2007). Geothermal Energy. In Th.E. Wong,
D.A.J. Batjes & J. de Jager (Eds.) Geology of the Netherlands (341–346).
Royal Netherlands Academy of Arts and Sciences.
Menkveld, M. (2009). Kentallen warmtevraag woningen. Verkregen van http:
//www.senternovem.nl/mmfiles/Notitie%20kentallen%20woningen%2026%20januari%
202009_tcm24-293524.pdf op 21 mei 2010.
NLOG, (2010). [Diverse kaarten] Netherlands Oil and gas portal. www.nlog.nl.

Rybach, L. (2003). Geothermal energy: sustainability and the environment.


Geothermics, 32, 463-470.
TNO (2010). ThermoGISTM V1.0 Part II: Methodology. Rapport TNO-034-
UT-2010-00474/A. Verkregen van http://www.thermogis.nl op 20 mei 2010.

32
Ungemach, P., Antics, M. & Papachristou, M. (2005). Sustainable Geother-
mal Reservoir Management. Proceedings of the World Geothermal Congress
(WGC2007).

Schoof, F. (2010). Bedrijfsvoering Aardwarmte Den Haag. Verkregen van http:


//www.aardwarmtedenhaag.nl/uploads/tx_aardwarmtedata/100126_Gegevens_
Aardwarmtecentrale.pdf op 2 juni 2010.

5.4 Economische Reguleringssystemen


Barclay, A.R., feed-in tariffs, july 2009. Michigan electric cooperative associa-
tion
Espey, S., Renewables portfolio standard: a means for trade with electricity
from renewable energy sources, may 2000, Bremer Energie Institut
Sijm, J.P.M., The performance of feed-in tariffs to promote renewable Electricity
in European Countries, November 2002, ECN.

33
6 Appendix
Hierna volgen twee pagina’s met berekeningen en getalwaardes welke gebruikt
zijn voor het onderzoek naar de luchtdrukballonnen. De appendix is in de vorm
van een Mathematica-bestand en zijn gemaakt met versie 7.0 van de software.

34
Needs�"Units`"�

First calculate the energy density possible for bags of 10m radius - the optimal value for each depth might vary as there is a
strong price component. I will, however, not do this calculation as the energy density is the only relevant factor here and is
independent of the radius.

This also makes it harder to provide accurate economical figures for the situation.

Values calculated:
- storage per bag (MWh, GJ)
- energy density
diepte � 65 Meter;

P � diepte � �10 Meter� Atmosphere;


r � 10 Meter;

V � 4 � 3 N�Π� r ^ 3;
W � P V Log�P � Atmosphere�;
density � W � V;
storage � Convert�W, Mega Watt Hour�

Convert�density, Mega Joule � Meter ^ 3�


Convert�W, Giga Joule�

1.43442 Hour Mega Watt

5.16391 Giga Joule

1.23279 Joule Mega

Meter3

Assume that 87% of the available seabottom of roughly 1000 km^3 can be used. Calculated total storage capacity.

seasurface � 0.87 � �10 Kilo Meter � 100 Kilo Meter�;

totalstorage � Convert��seasurface � bagsurface� � storage, Mega Watt Hour�


bagsurface � r ^ 2;

1.24794 � 107 Hour Mega Watt

Total demand for NL, assuming roughly 195 kWh/day per person.

totaldemand � 195 Kilo Watt Hour � Day � 16 � 10 ^ 6

3 120 000 000 Hour Kilo Watt


Day

We can store about 5 days of energy: this should be enough. There are usually no more than 3 days without wind.

Convert�totalstorage � totaldemand, Day�

3.99982 Day

factor � Convert�1 Atmosphere, Mega Watt Hour � Liter� � �Mega Watt Hour � Liter�

2.81458 � 10�8
2 numbers.nb

unit � Watt Hour � Liter;


densityfunc�d_� :� Convert�d � 10 Log�d � 10� Atmosphere, unit� � unit
Plot�densityfunc�d�, �d, 0, 500�, AxesLabel � �"Diepte �m�", "Energiedichtheid �Wh�l�"�,
Filling � Axis, BaseStyle � �FontFamily � "Helvetica"��
Energiedichtheid �Wh�l�

Diepte �m�
100 200 300 400 500

dollarrate � 0.81300813;

Price energy storage in Lead-Acid batteries (http://www.allaboutbatteries.com/Battery-Energy.html) in euro per MWh. (100
Wh/l)
leadacid � 10 ^ 6 � dollarrate � 0.17

138 211.

Price energy storage in NiMH batteries (http://www.allaboutbatteries.com/Battery-Energy.html) in euro per MWh. (300
Wh/l)
nimh � 10 ^ 6 � dollarrate � 0.99

804 878.

Price energy storage in Li-Ion batteries (http://www.allaboutbatteries.com/Battery-Energy.html) in euro per MWh. (230
Wh/l)
liion � 10 ^ 6 � dollarrate � 4.27

3.47154 � 106

Sodium sulfur battery (http://www.usatoday.com/tech/products/environment/2007-07-04-sodium-battery_N.htm) price per


MWh.
sodium � 2.5 � 10 ^ 6 � dollarrate � 1.2

1.69377 � 106

"NGK Insulators claims that in mass production the price of NAS batteries will drop to U.S. $140/kWh." http://thefraserdo-
main.typepad.com/energy/2008/03/sodium-sulfite.html
sodium2 � 140 � 10 ^ 3 � dollarrate

113 821.

Price of this system of energy storage in euro's per MWh according to the article by Seamus.

energybags � 1000 � 1.17829268

1178.29

You might also like