You are on page 1of 63

Bedrijfseconomie H1

Voor het berekenen van de kostprijs kan je zowel de vaste als de variabele kosten meenemen.
Vaste en variabele kosten samen zijn de integrale kosten.
Normale bezetting = integrale kosten / gemiddelde bedrijfsdrukte
Definitie normale bezetting = gemiddelde productieomvang gedurende een aantal toekomstige
jaren
Werkelijke bezetting = wat er werkelijk is gemaakt / verkocht.
Als de normale bezetting groter is dan de werkelijke bezetting = onderbezettingsverlies
Als de normale bezetting kleiner is dan de werkelijke bezetting = overbezettingswinst
(Integrale) kostprijsmethode = (toegestane vaste kosten / normale productie) +
(toegestane variabele kosten / werkelijke productie) (C/N + V/W)
De standaardkostprijs wordt meestal berekend voordat men met de productie begint
(voorcalculatie) en kan alleen berekend worden bij een homogeen product .
Verschil integrale kostprijsmethode (hfst. 5) en variabele kostencalculatie (hfst. 6) = wijze waarop
het resultaat wordt bepaald, verschil in toerekenen vaste productiekosten en de wijze waarop de
voorraden worden gewaardeerd.
Bepalen van resultaat:
Perioderesultaat integrale kostprijsmethode = Verkoopprijs x afzet
Integrale kostprijs x afzet

Transactieresultaat
+

Bezettingsresultaat = (W N) x (C/N)
Perioderesultaat = transactieresultaat + bezettingsgraad

Perioderesultaat variabele kostencalculatie =


Verkoopprijs x afzet
Variabele kostprijs x afzet

Dekkingsbijdrage

TCK (totale constante kosten)


Perioderesultaat = dekkingsbijdrage vaste productiekosten

Verschil in toerekenen vaste productiekosten: bij de integrale kostprijsmethode rekenen we de


vaste productiekosten toe aan de individuele producten. Bij de variabele kostprijsmethode brengen
we de vaste productiekosten in n bedrag ten laste van het resultaat.
Verschil in voorraadwaardering: het verschil in beide perioderesultaten ligt aan de voorraadmutatie.
Dit bereken je als volgt: Voorraadmutatie x integrale kostprijs Voorraadmutatie x variabele
kostprijs

Break even
TO = TK (totale opbrengsten = totale kosten)
Totale opbrengsten = prijs X afzet
Totale kosten = (variabele kosten X afzet) + constante kosten
Veiligheidsmarge
Met de veiligheidsmarge bereken je het percentage waarmee de afzet mag dalen voordat het
breakeven punt bereikt is. Formule:
(Begrote afzet break even afzet) / begrote afzet X 100%
Budgettering en verschillenanalyse
Bij het besturen van een organisatie gebeurt planning op lange en korte termijn:
Lange termijn
Korte termijn
Globaal karakter
Taakstellend karakter
Vorm van prognose, waarin verwachte
Vorm van budget, geeft nauwkeurig aan welke
toekomstige activiteiten in grote lijnen zijn
bedragen voor de in het budget omschreven
weergegeven.
activiteiten mogen worden besteed.
Meerjarenraming
Soort begroting
Hoe kan budgettering nou als besturingsinstrument worden gebruikt? Het opstellen van een budget
vereist dat de verschillende afdelingen hun activiteiten op elkaar afstemmen. Dat is een van de
voorwaarden voor het kunnen besturen van een organisatie.
Voorbeeld:
Begrote winst
Werkelijke winst
Verschil

218000
167000
51000

Vergelijking van het verkoopbudget en de werkelijke verkoopresultaten:


Begroot
Werkelijk
Afzet A
12000
15000
Afzet B
18000
17000
Verkoopprijs A
15
16
Verkoopprijs B
20
19
Inkoopprijs A
8
11
Inkoopprijs B
12
13
Constante kosten
10000
10000
Inkoopprijsverschil:
A=
3 X 15000 = 45000
B=
1 X 17000 = 17000
62000
Verkoopprijsverschil:
A=
1 X 15000 = 15000
B=
1 X 17000 = 17000
2000
Verkoopomvangverschil:
A=
3000 X 7 (CMB) = 21000
B=
1000 X 8 (CMB) = 8000
13000
Verschil constante kosten:
00=0

A
B

Qb
12000
18000

Verschil
+ 3000
1000
+1
1
3
1
0

Inkoopprijsverschil = Pb Pw X Qw
Verkoopprijsverschil = Pw Pb X Qw
Verkoopomvangverschil = Qw Qb X
CMB = begrote contributiemarge
CMB = begrote verkoopprijs begrote
inkoopprijs
Verschil constante kosten = CKw
Qa
12800
19200

Qw
15000
17000

totaal

30000

32000

32000

Qa = Qw (totaal) / Qb (totaal) X Qb (afzet n productgroep)


Verkoophoeveelheidsverschil:
A=
12800 12000 X 7 = 5600
B=
19200 18000 X 8 = 9600
15200
Assortimentsverschil:
A=
15000 12800 X 7 = 15400
B=
17000 19200 X 8 = 17600
2200

Verkoophoeveelheidsverschil = Qa

Assortimentsverschil = Qw Qa X CMB

Overzicht verschilanalyse:

winstverschil

kostenverschil

verschil
variabele
kosten

verschil
constante
kosten

verkoopversc
hil

verkoopprijs
verschil

verkoopomva
ng
verschil

hoeveelheids
verschil

Engels H1

assortiments
verschil

Write an email

Structuur & layout

Van:
Aan:
CC:
BCC:
Onderwerp:
Bijlagen:

Hanan Hajji
Paul Janssen
Application for position of Marketing Manager
CV L. van Brussel

Dear Mr JAnssen,
Aanhef

With reference to your advertisement on the


www.jobs.students.com webstite, I am interested in applying
for the post of Marketing Manager.

Structuur & layout

I have attached my CV as a PDF file.

Slotzinnen

I look forward to hearing from you.

Ondertekening

Kind regards,

I would be grateful if you could consider my application. I am


available for an interview on Thursdays and Fridays. You can
reach me at the email address or telephone number provided
below.

Hanan Hajji
Potackerweg 3
5712 AV Den Bosch
The Netherlands
0493 494370
hhajji@gmail.com
Voor voorbeeldzinnen, zie boek pag. 57 76 (hfst. 4)!!!

Engelse tijden
Engelse
tijd

Bij
routine
zaken
Periode
in
verleden
Signaalwoorden
Bij twee
situaties

Engelse
zin

Engelse
tijd

I walk

Simple
present

I walked

Simple past

I have
walked

Present
perfect

I had
walked

Past
perfect

I will walk

Present
futur

I would
walk

Past futur

I will have
walked

Present
futur
Perfect

WILL =
Voorspel
-lingen
en
besluite
n

I would
have
walked

Past futur
perfect

Nederland
se tijd
Onvoltooid
tegenwoordige
tijd
Onvoltooid
verleden
tijd
Voltooid
verleden
tijd
Voltooid
verleden
tijd
Onvoltooid
tegenwoordige
toekomend
e tijd.
Onvoltooid
verleden
toekomend
e tijd
Voltooid
tegenwoordige
toekomend
e tijd
Voltooid
verleden
toekomend
e tijd

Nederland
se zin

Nederland
se tijd

Ik loop

OTT

Ik liep

OVT

Ik heb
gelopen

VVT

Ik had
gelopen

VVT

Ik zal lopen

OTTT

Ik zou
lopen

OVTT

Ik zal
gelopen
hebben

VTTT

Ik zou
gelopen
hebben

VVTT

Continuous
Is een werkwoordsvorm waarmee je extra informatie kunt geven, namelijk dat
iets bezig of aan de gang is. De continuous bestaat uit een vorm van to be + ww
+ ing
Engelse
tijd

Engelse
zin

Engelse
tijd

I am
walking

Present
continious

I was
walking

Past
continious

I have been
walking
I had

Present
perfect
continious
Past

Nederland
se tijd
Onvoltooid
tegenwoordige
tijd
Onvoltooid
verleden
tijd
Voltooid
verleden
tijd
Voltooid

Nederland
se zin

Nederland
se tijd

Ik ben aan
het lopen

OTT

Ik was aan
het lopen

OVT
VVT
VVT

been
walking

perfect
continious

I will
be walking

Present
futur
continious

I would
be walking

Past
Future
continious

I will have
been
walking

Present
futur
perfect
continious

I would
have been
walking

Past futur
perfect
continious

verleden
tijd
Onvoltooid
tegenwoordige
toekomend
e tijd.
Onvoltooid
verleden
toekomend
e tijd
Voltooid
tegenwoordige
toekomend
e tijd
Voltooid
verleden
toekomend
e tijd

OTTT

OVTT

VTTT

VVTT

Wanneer gebruik je de continuous?


- Om aan te geven dat iets nu bezig is (let op signaalwoorden als currently, at
the moment, etc.)
- Om de handeling of actie te benadrukken
- Om aan te geven dat iets al een tijdje duurt
- Als je ergernis of irritatie wilt uitdrukken
The future!
http://www.engels.taaldok.nl/grammatica/future.php
Onregelmatige werkwoorden
Is een kwestie van GOED leren. Kun je vinden in het basisboek Engels p. 280
284
Hulpwerkwoorden
- Zijn (to be) en hebben (to have) zijn belangrijke, veelvoorkomende
hulpwerkwoorden.
- Daarnaast gebruik je can en could om: kunnen en mogen uit te drukken.
- Will en would (zullen) wordt gebruikt om toekomende tijd uit te drukken. Will
en would komen vaak in if-zinnen voor.
- May en might zijn de formele vertalingen voor iets mogen. Ze zijn alleen te
gebruiken in de tegenwoordige tijd. Anders gebruik je namelijk to be allowed
to.
- Het werkwoord moeten wordt vertaald met to have to of met must (alleen
tegenwoordige tijd). Let op: must is een stuk sterker dan to have to!
- Wanneer je iemand advies geeft, gebruik je het hulpwerkwoord should.

If-zinnen
Verschil if en when:
-

If gebruik je als iets niet zeker is, maar mogelijk


When gebruik je als vaststaat dat iets gaat gebeuren

Met if kun je daarnaast ook een voorwaarde uitdrukken. Het verschil zit hem dan
in de werkwoordstijden die je in het if-deel en in de rest van de zin gebruikt:
-

If
If
If
If

I dont drink enough water, I get a headache.


you win the match, youll get a lot of media attention.
he treated me like that, I would leave.
we had taken the other road, we would have been there now

Week 1
Present simple (regular): he walks
(BR page 103 & in Basisboek pp 250 +
254/55)
Use it when something is a:
- Routine (I usually take the bus)
- Permanent (I work for/at Avans)
- State (Avans lies in Den Bosch)
- Timetabled events (The train leaves at 10.15)
- Future, if preceded by: as soon as, after, if, when etc
(When I see him tomorrow, Ill give him the book)

Present continuous (ing-form) he is walking


(Do exercises Business Result p.
103)
Use it when something is going on
- Action happening at the moment of speaking (I am speaking)
- Ongoing project (They are redecorating my room)
- Temporary activity/state (You are studying at Avans)
- Gradual change (Glaciers are melting)
- Future, by appointment or arrangement (I am seeing him next Friday)

Week 2
Past simple
(See Basisboek pp. 280-284)
Past tense: ww+ed or irregular past tense! Something it took place in the past
- Refers to a finished period in the past: I saw last weeks concert.
- Questions referring to the past: When did you meet him?

Present Perfect
(BR P.107 (compare Basisboek pp. 251-252)
Use when something happened in the past and is going on right now

Present Perfect (have + ww+ ed or irregular):


- Link present situation to sth. that took place in the past: He has published the new book.
- With unfinished time periods: I havent seen him since last week.
- Indicate duration of states and activities: How long have you been studying?
- Things that happened very recently: The police have just arrived.
- Tasks expected to be done: Have you finished the website yet?

Week 3
Past Perfect
( Basisboek pp. 253254)
Past Perfect (had + voltooid deelwoord):
- Two situations in the past: The burglar had broken the window before he entered the
house.
- Indicate duration in the past until another point in the past.
- They had lived in a caravan for one year before they moved into their new house

Management/ Mintzberg H1
Kennen voor tentamen H1, H2, H3 en de aantekeningen en de sheets.

Het gaat over het 7S model, maar dan een verdieping in de S van de Structuur.
Om effectief te functioneren als bedrijf (doelstellingen behalen) heb je een
effectieve organisatiestructuur te hebben.

Waar gaat het om bij Mintzberg


-

De manier waarop arbeid wordt verdeeld


De wijze waarop de noodzakelijke afstemming wordt gerealiseerd
(cordinatie)
Mintberg visualiseert de effectieve organisatiestructuren door middel van logos.
Deze logos worden ook wel configuraties of basisdiagrammen genoemd.

De 5 structuren/ logos van Mintzberg


-

De eenvoudige structuur
De machinebureaucratie
(alles ligt vast op papier, veel regels)
De professionele bureaucratie
(allemaal professionals, maar wel
evenveel rechten)
De divisiestructuur
(groot bedrijf met allemaal divisies)
De adhocratie
(hoog opgeleiden, niet al te groot,
altijd innovatief)

De 5 cordinatiemechanismen
Hoe cordineren organisaties hun werkzaamheden?

1. Onderlinge aanpassing

Informele communicatie, mensen passen zich onderling aan.

2. Direct toezicht

n persoon geeft anderen instructies/ opdrachten.

3. Standaardisatie van werkprocessen

Inhoud van het werk wordt vastgelegd (gestandaardiseerd). Je maakt procedures van
processen etc. iedereen werkt hierdoor met dezelfde principes.

4. Standaardisatie van output

Resultaten zijn gestandaardiseerd/ gespecificeerd. Je standaardiseert de output van alle


divisies. Er worden door het bestuur afspraken gemaakt per divisie wat ze moeten behalen
voor volgend jaar (doelen), wat wordt vastgelegd.

5. Standaardisatie van vaardigheden

Training/ opleiding zorgt voor standaardisatie. Hoort bij de hoger opgeleiden, bijvoorbeeld
chirurgen, accountants etc. Vaardigheden zijn er zo ingeslepen, dat ze kunnen cordineren
zonder te praten, ze voelen/ vullen elkaar aan.

De 5 organisatieonderdelen
1. De uitvoerende kern

Uitvoering van het primaire proces (input, transformatie, output). Ondersteuning van het
primaire proces, het is het hart van elke organisatie. De gewone werknemers in een
bedrijf.

2. De strategische top

Mensen met de algehele verantwoordelijkheid, de topman(nen) van het bedrijf. Deze


vervult drie taken; direct toezicht houden, relatie met omgeving, strategie ontwikkeling.

3. Het middenkader

Middle managers, nemen soms beslissingen en verdelen middelen. Strategiebepaling van


de eenheid. Het is niet de top, maar bijvoorbeeld managers tussen de top en de kern.

4. De technostructuur

Analisten/ specialisten. Deze brengen vormen van standaardisatie tot stand. Een soort staf
afdeling van een organisatie, ze maken geen deel uit van de grote lijn, maar hebben wel
invloed. Mensen boven in de technostructuur, adviseren/ ondersteunen de strategische op.
In de onderkant van de technostructuur zijn arbeidsanalisten, die maken de werkprocedures
en hebben dus invloed op de uitvoerende kern.

5. De ondersteunende diensten

Geen onderdeel van de uitvoerende kern omdat ze geen directe bijdrage leveren aan het
primaire proces. Denk aan een receptie, beveiliging etc.

5 Ontwerpparameters
Waar moet je aan denken bij het ontwerpen van een organisatie.
1.
2.
3.
4.
5.

Ontwerpen van individuele functies.


Groepering van eenheden
Grootte van eenheden
Planning en controle systemen
Verbindingsmiddelen

1. Ontwerpen van individuele functies


A. Taak specialisatie
Breedte: hoeveel taken heeft iemand en hoe zwaar zijn de taken.
(horizontaal)
Diepte: hoeveel controle kan iemand zelf over zijn werk uitoefenen?
Hoeveel zeggenschap heeft iemand? (verticaal)
Horizontale taakverruiming/ verrijking: of meer zwaardere taken in
bepaalde volgorde, of taak roulatie.
Verticale taakverruiming/ verrijking: werknemer voert meer taken uit en
krijgt meer zeggenschap en controle over zijn werk.
B. Formalisatie van gedrag
Komt alleen voor bij de grote bedrijven, procedures worden formeel
vastgelegd op papier. Hoe kun je gedrag formaliseren?
- Door de functie Functiebeschrijving
- Door het werk Taakbeschrijving
- Door de regels Handboek, voorschriften
Taken cordineren door gedragsformalisatie
- Veel standaardisatie in een organisatie: Bureaucratische structuur
- Geen standaardisatie in een organisatie: Organische structuur
C. Training
- Aanleren van vaardigheden en kennis
- Functiezwaarte onderscheidend
- Vaak buiten de organisatie (bijv. school-universiteit)
- Standaardisatie van vaardigheden
D. Indoctrinatie:
- De normen van een organisatie eigen maken
- Iedereen functioneert volgens hetzelfde stelsel van overtuigingen
- Socialisatie
2. Groepering van eenheden
Effecten groepering van eenheden:
- Creren van een systeem van formeel gezag (direct toezicht wordt
ingebouwd)
- Er moeten gemeenschappelijke middelen worden gedeeld, bijv. samen
machines delen, samen n budget
- Gemeenschappelijke prestatiemetingen; gezamenlijke output is te meten
- Stimulatie onderlinge aanpassing; veel informeel contact
Afdelingsvorming: groepering van eenheden

- Verbijzondering naar functie


differentiatie
- Verbijzondering naar markt
Interne specialisatie

(Keuning: F-indeling)

Interne

(Keuning: P-, G-, M-indeling)

3. Grootte van eenheden


Afdelingsgrootte (grootte van de eenheden):
wat is de span of control van de manager?
- Groot: platte organisatie (grote eenheden)
- Klein: steile organisatie (kleine eenheden)
Hoe meer men standaardisatie gebruikt voor de cordinatie des te
groter de afdeling (kan zijn)
Cordinatie d.m.v. onderlinge aanpassing houdt de omvang van
afdelingen beperkt; informele communicatie leidt tot een kleine
werkeenheid
4. Planning en controlesystemen
- Planning en controle horen bij elkaar:
- Planning stelt een norm op
- Controle kijkt of de norm is behaald
- Planning- en controlesystemen worden in de technostructuur
bedacht/opgezet

Er zijn 2 typen planning- en controlesystemen:


1. Controle van resultaten
Houdt zich bezig met de controle van de prestatie achteraf
Doel:
- Het meten van de algehele prestaties van een bepaalde eenheid
- Het motiveren van personeel
Veel gebruikt bij de P-G-M-indeling
2. Actieplanning
Specificeert van te voren welke specifieke besluiten/beslissingen en de
daaropvolgende acties nodig zijn (legt deze op) = vooraf

Doel:
Actieplanning specificeert wie wanneer en waar wat doet zodat de
verandering volgens wens verloopt leidt tot de gewenste output
Actieplanning betreft niet- routinematige beslissingen en handelingen van
de organisatie
- Bijv. nieuw product op markt brengen, nieuw automatiseringssysteem,
nieuwe fabriek etc.
Veel gebruikt bij de F-indeling
Door actieplanning weten afdelingen wanneer ze wat moeten doen; de
organisatie wordt hierdoor in een F-indeling (toch) een gentegreerd geheel

5. Verbindingsmiddelen
Verbindingsmiddelen worden gebruikt als direct toezicht en de 3
standaardisatievormen tekortschieten om de cordinatie tot stand te
brengen; onderlinge aanpassing is dan gewenst.
1. Liaisonposities:
Hierdoor is communicatie via de verticale weg niet nodig
Functie zonder formeel gezag, wel informele macht
Mogelijk tussen lijn-afdelingen of tussen lijn-/staf-afdelingen
2. Taakgroepen en vaste commissies
Ook wel Task Force genoemd
Na uitvoeren speciale taak weer uit elkaar
Kan bestaan uit diverse organisatieleden
3. Integratiemanager(s)
Met formeel cordinerend gezag
Staat feitelijk boven de afdelingsmanagers
Heeft nooit formeel gezag over de medewerkers van de afdelingen
zelf
4. Matrixstructuren

Eenheid van leiding wordt losgelaten, ieder heeft (minstens) twee


bazen.
Geen goede structuur voor
medewerkers die zekerheid en stabiliteit zoeken
Effectief als er nieuwe activiteiten moeten worden ontwikkeld n om
complexe samenhang tussen afdelingen te cordineren

Uiteindelijk meer managers in een bedrijf nodig; duur!


Meer communicatie nodig
Verbindingsmiddelen komen veel voor in professionele organisaties
waar professionals als groepen functioneren

De 5 vormen dan (de)centralisatie


De begrippen centralisatie/decentralisatie hangen samen met de plaats in de
organisatie waar de macht over de beslissingen feitelijk ligt; de
beslissingsbevoegdheid.

De macht is gecentraliseerd als de beslissingsbevoegdheid is


geconcentreerd in n punt in de organisatie (bovenin)
De macht is gedecentraliseerd als de beslissingsbevoegdheid over
anderen dan de top van de organisatie is verdeeld

Decentraliseren:

Verticale richting: delegeren van formele macht/beslissingsbevoegdheid


naar lagere regionen van het lijngezag
Horizontale richting; de mate waarin niet-managers bij de beslissingen
zijn betrokken (informele macht)

5 Vormen van (de)centralisatie


1.
2.
3.
4.
5.

Verticale n horizontale (volledige) centralisatie


Beperkte horizontale decentralisatie (selectief)
Beperkte verticale decentralisatie (parallel)
Selectieve verticale en horizontale decentralisatie
Verticale n horizontale (volledige) decentralisatie

5 Situationele factoren
-

Leeftijd en omvang van de organisatie


Het technische systeem
De omgeving
Macht
Trends (in structuren)

1. Leeftijd en omvang van de organisatie


Hoe ouder en groter de organisatie:
-

Des te meer het gedrag is geformaliseerd


Des te gespecialiseerder de taken
Des te groter de omvang van de afdelingen
Des te meer is het administratieve deel ontwikkeld (technostructuur en
middenkader)

2. Het technische systeem


Het systeem dat de uitvoerende kern gebruikt om input in output om te zetten

Hoe meer het systeem het werk van de uitvoerenden reguleert/ controleert:
-

Des te meer is het werk geformaliseerd


Des te meer is de structuur van de uitvoering gebureaucratiseerd
Het uitvoerende werk is dan meestal geheel gestandaardiseerd

3. De omgeving
Alles wat buiten de organisatie ligt
-

Dynamische omgevingen worden gedentificeerd met organische


structuren
Complexe omgevingen hebben gedecentraliseerde structuren nodig
Extreme vijandigheid leidt eventueel tot tijdelijke centralisatie van de
beslissingsbevoegdheden
Een weinig uniforme omgeving blijkt selectieve decentralisatie in
gedifferentieerde werkconstellaties aan te moedigen

4. Macht
- Externe controle over de organisatie blijkt formalisatie en centralisatie in
de hand te werken
-

Medewerkers/ managers met behoefte aan macht kunnen centralisatie


naar hun kant bevorderen

5. Trends in structuren
Structuren kunnen aan trends onderhevig zijn: hierdoor kan een vreemde vorm
ontstaan die niet geschikt is voor de situatie.

Er zijn 5 configuraties: een theoretisch consistente combinatie van


bouwstenen
& contingentiefactoren
In elk van de 5 configuraties:
Domineert n cordinatiemechanisme
Speelt n organisatie-onderdeel een sleutelrol
Hanteert men n van de (de-)centralisatie-vormen

1e configuratie de eenvoudige structuur

Belangrijkste organisatie onderdeel:


Strategische top
Cordinatiemechanisme:
Direct toezicht
(De-)centralisatie vorm:
Horizontale n verticale centralisatie

Ontwerp individuele functies:


Een losse arbeidsverdeling
Weinig geformaliseerd gedrag
Weinig met trainingen etc.
Afdelingsvorming/-grootte:
Een minimale differentiatie tussen de eenheden
Kleine hirarchie van managers
Organische structuur
Weinig/geen technostructuur
Weinig/geen ondersteunend personeel
Weinig/geen middenkader
Planning-/Controlesystemen:

Niet/nauwelijks

Verbindingsmiddelen:
Niet/nauwelijks
Contingentiefactoren:

Jong, klein
Niet-hoogwaardig technisch systeem
Eenvoudige, dynamische omgeving
Eventueel vijandige omgeving
Structuur niet onderhevig aan mode

Wanneer wordt de Eenvoudige Structuur gebruikt?

Organisatie in pioniersfase (kan ook bij groei best zo blijven!!)


Organisaties in extreme crisissituatie

2e configuratie de machine bureaucratie

Belangrijkste organisatie onderdeel:


Technostructuur
Cordinatiemechanisme:
Standaardisatie van werkprocessen
(De-)centralisatie vorm:
Beperkte horizontale decentralisatie (selectief)

Ontwerp individuele functies:


Sterk gespecialiseerde routinewerkzaamheden
Verticale en horizontale taakspecialisatie
Sterk geformaliseerd gedrag (veel regels/procedures)
Weinig training/indoctrinatie
Afdelingsvorming/-grootte:

Groepering naar functie (F-indeling)


Grote uitvoerende eenheden in de kern/op productieniveau
Uitgebreide bestuurlijke structuur met een sterk onderscheid
lijn-staf

Planning-/Controlesystemen:
Actieplanning
Verbindingsmiddelen:
Weinig
Contingentiefactoren:

Oud, groot
Niet-hoogwaardig technisch systeem, wel sterk regulerend
Eenvoudige, stabiele omgeving
Structuur niet onderhevig aan mode

Wanneer wordt de Machinebureaucratie gebruikt?

Voor een organisatie die volgroeid is


Organisaties, die groot genoeg zijn om een zodanig werkvolume te
hebben dat het werk gestandaardiseerd kan worden

3e configuratie de professionele bureaucratie

Belangrijkste organisatieonderdeel
De Uitvoerende kern
Cordinatiemechanisme
Standaardisatie van vaardigheden
(De)centralisatievorm
Verticale en horizontale decentralisatie

Ontwerp individuele functies


Kennis en vaardigheden verleend aan een professional: heeft
hierdoor macht/gezag
Wel veel horizontale taakspecialisatie, maar verticaal juist niet (veel
controle over eigen werkzaamheden)
Weinig gedragsformalisatie
Training en indoctrinatie van de professional
Afdelingsvorming/- grootte

Groepering naar functie en markt


Uitvoerende kern kan groot zijn
Weinig managers
Planning-/Controle-systemen

Nauwelijks /niet
Verbindingsmiddelen
Weinig in Uitvoerende kern
Meerdere op Middenkader-niveau (commissies, task forces)
Contingentiefactoren

Leeftijd, omvang niet zo van belang, varieert


Niet-hoogwaardig technisch systeem, niet sterk regulerend,
niet geautomatiseerd (soms echter wel hoogwaardige
technologie)
Ingewikkelde, stabiele omgeving
Onderhevig aan mode

Wanneer wordt de Professionele Bureaucratie gebruikt?

Universiteiten
Ziekenhuizen
Onderwijsinstellngen
Accountantsbureaus
Advies-/Consultancybureaus

4e configuratie de divisiestructuur

Belangrijkste organisatie onderdeel


Middenkader
Corinatiemechanisme
Standaardisatie van Output
(De-)centralisatie vorm
Beperkte verticale decentralisatie (parallel)

Ontwerp individuele functies


Iedere divisie heeft eigen uitvoerende functies
Nauwelijks gedragsformalisatie (door het hoofdkantoor
opgelegd)
Veel gedragsformalisatie binnen de divisies
Training/indoctrinatie van de divisiemanagers
Afdelingsvorming/- grootte:

Divisies; eenheden in het middenkader gegroepeerd naar


markt / product / geografisch gebied
Geen contact tussen de divisies
Centraal hoofdkantoor:
Kleine technostructuur

Kleine ondersteunende staf


Planning-/Controle-systemen
Controle van resultaat
Geen actieplanning door hoofdkantoor, wel door de
divisiemanager voor de divisie
Verbindingsmiddelen

Weinig
Contingentiefactoren
Oud, groot
Gediversifieerde markten
Niet te complexe, niet te dynamische omgeving
Iedere divisie heeft eigen technisch systeem
Aan mode onderhevig
Macht: intern & extern
Iedere divisie heeft een eigen structuur (kan diehebben!); meestal een
machinebureaucratie

Wanneer wordt de Divisiestructuur gebruikt?


Voor een organisatie die volgroeid is
Veelal in de profit sector van de gendustrialiseerde economie:
Philips, Unilever, Shell, DSM etc.
5e configuratie de adhocratie

Twee vormen:
1. De Operationele Adhocratie
2. De Bestuurlijke Adhocratie
De Operationele Adhocratie

Werk wordt direct in opdracht van de klant uitgevoerd (onder contract)


Nieuwe, creatieve oplossingen t.b.v. een klant
Bestuurlijk en uitvoerend werk vloeien in elkaar over (planning en ontwerp
niet te scheiden van uitvoering)

De Bestuurlijke Adhocratie

Werk wordt voor eigen nut uitgevoerd


Bestuurlijk en uitvoerend werk strikt van elkaar gescheiden
Uitvoerende Kern wordt losgekoppeld:
Kan als aparte organisatie worden opgezet
Kan worden uitbesteed aan een ander
Kan worden geautomatiseerd

Belangrijkste organisatie onderdeel


De Uitvoerende Kern (in Operationele Adhocratie)
De Ondersteunende Diensten (in Bestuurlijke Adhocratie)
Cordinatiemechanisme
Onderlinge aanpassing
(De-)centralisatie vorm
Selectieve verticale en horizontale decentralisatie

Ontwerp individuele functies


Veel horizontale taakspecialisatie
Veel training
Weinig formalisatie van gedrag
Organische structuur
Veel managers! Zelf lid projectgroepen
Experts uit verschillende disciplines werken samen in adhoc-/marktgeorinteerde
projectteams(Matrixstructuur)
Afdelingsvorming/- grootte
Kleine eenheden
Groepering van eenheden: functioneel en marktgericht
Men werkt in teams
(Raakvlakken met) Matrixstructuur
Planning-/Controle-systemen
In feite niet
Beperkte actieplanning (vooral in Bestuurlijke Adhocratie)
Verbindingsmiddelen
Veel (bevorderen onderlinge aanpassing)
Contingentiefactoren

Jong
Technisch systeem:
Geavanceerd, geautomatiseerd (Bestuurlijke

Adhocratie)
Niet gereguleerd of geavanceerd (Operationele
Adhocratie)

Omgeving vaak complex, dynamisch


Zeer onderhevig aan mode

Wanneer wordt de bestuurlijke Adhocratie gebruikt?

Farmaceutische firmas
Ruimtevaartorganisatie

Etc.
Wanneer wordt de operationele Adhocratie gebruikt?

Advies- /Consultancybureaus (Creatief, innovatief)


Filmmaatschappijen
Etc.

Marketing H1
Koopgedrag van consumenten en bedrijven = het koopgedrag van personen en
huishoudens die goederen en diensten aanschaffen voor eigen gebruik.

Koopgedrag van consumenten


Elke dag nemen consumenten aankoopbeslissingen. Om dit proces te begrijpen
maakt men gebruik van het stimulus-responsmodel.
Marketeers proberen inzicht te krijgen in het denken en doen van consumenten,
hier zijn modellen en theorien voor ontwikkeld, dit model is er een van. Het
werkt als volgt: De consument krijgt prikkels vervolgens bekijken ze de
kenmerken van de koper en het besluitvormingsproces en daarna bekijken ze de
reactie van de koper.
Prikkels black box van de koper reacties van de koper
Prikkels: Door het bedrijf zelf: product, prijs, plaats, promotie of andere prikkels:
economisch, technologisch, politiek, cultureel
Reacties van de koper: Het product wel gaan kopen, het product niet gaan kopen,
een merk kiezen, een winkel kiezen, positief communiceren over het product.

Kenmerken die van invloed zijn op consumentengedrag bestaan uit:

Culturele factoren cultuur is het fundament waarop de wensen en het


gedrag van mensen gent zijn. Er is voortdurend sprake van
cultuurverschuivingen en er bestaan ook veel subculturen. Wat bij cultuur ook
van belang is, is de sociale klasse. Dat zijn betrekkelijk permanente
maatschappelijke categorien waarvan de leden waarden, interesses en gedrag
met elkaar gemeen hebben.
Sociale factoren zoals kleinere groepen, gezin, sociale rollen en status. Bij
groepen kun je denken aan membership groups, referentiegroepen en
aspiratiegroepen.
Persoonlijke factoren zoals beroep, economische situatie, levensstijl
(leefpatroon, interesses en meningen),
persoonlijkheid en zelfbeeld.
Psychologische factoren zoals motivatie
(een behoefte die dusdanig
sterk is dat de persoon naar bevrediging zoekt
(Maslow) ),
perceptie (het proces waarin mensen
informatie selecteren, ordenen
en interpreteren om zich een betekenisvol
beeld van de wereld te
vormen), leerproces en opvattingen en
attitudes (overtuiging is een beschrijvende
gedachte die iemand over iets heeft)(attitude
beschrijft iemands relatief consistente
oordelen, gevoelens en houding tegenover een
object of idee).
Het besluitvormingsproces van de consument:

Behoefte onderkennen koopproces begint met een probleem of behoefte.


Deze kunnen worden gewekt door interne en externe prikkels.
Zoeken naar informatie wanneer de interesse gewekt is, wordt er meer naar
het product gezocht.
Alternatieven evalueren beoordelen van andere alternatieven / merken.
Aankoopbesluit twee factoren die tussen de intentie en het besluit een rol
kunnen spelen: attitude van anderen en onverwachte situationele factoren.
Gedrag na aankoop relatie tussen verwachtingen van consument en diens
perceptie van de productprestaties. Bij vrijwel alle aankopen is er sprake van
cognitieve dissonatie.
Besluitvormingsproces van kopers voor nieuwe producten:
Adoptieproces = het mentale proces dat het individu doorloopt van de eerste
kennismaking met een innovatie tot de adoptie.
Adoptie = het besluit van het individu om een product regelmatig te gaan
gebruiken.
Stappen in adoptieproces vanuit consument:
- Bekendheid weten dat het product bestaat
- Interesse informatie winnen over nieuw product

Evaluatie overwegen of het product iets te bieden heeft


Probeeraankoop product proberen (op kleine schaal)
Adoptie product volledig en regelmatig gebruiken

Classificatie van mensen naar adoptiesnelheid:


1. Innovators risico, avontuurlijk
2. Early adopters iets minder doortastend, naar de mening van deze groep
wordt geluisterd
3. Early majority wikkers en wegers, geen leiders, maar accepteren nieuwe
producten snel
4. Late majority sceptisch en accepteren nieuwe producten pas als de
meerderheid dat heeft gedaan.
5. Laggards achterblijvers, hechten aan traditie, stellen zich wantrouwend op
- Innovators, een groep die perse als eerste het nieuwste willen hebben.
- Early Adoptor, deze groep wil het nieuwste van het nieuwste
- Early majority en late majority, de groep die geleidelijk overstapt. Kopen iets
nieuws als het oude
product al wat ouder is.
- Laggards, deze groep koop pas iets nieuws al het product echt versleten is.
LET OP Kenmerken van pioniers en de voorhoede moeten worden onderzocht en
de marketing moet op hen gericht worden!!

Internationaal consumentengedrag:
Internationale aanbieders moeten op de hoogte zijn van dergelijke verschillen en
hun producten en marketingprogrammas er op aanpassen.

Koopgedrag van bedrijven


Business to businessmarkten:
Marktstructuur en vraag veel kleiner aantal veel grotere afnemers,
geografisch sterker geconcentreerd en er is sprake van een afgeleide vraag:
oorsprong ligt in de vraag naar consumentenproducten.
Aard van koopcentrum meer mensen bij betrokken en er is sprake van een
professionele houding.
Soorten beslissingen en besluitvormingsproces beslissingsproces neemt
meer tijd in beslag, koopproces is sterker geformaliseerd en de koper en verkoper
zijn sterker van elkaar afhankelijk.

Koopgedrag van organisaties:

Drie soorten inkoopsituaties:


Straight rebuy afnemer bestelt zonder wijzigingen iets wat hij al eerder
besteld heeft.
Midified rebuy koper wil de productspecificaties, prijzen, voorwaarden of
leveranciers wijzigen.
New task buy een bedrijf koopt een product of dienst voor de eerste keer.
Invloeden bij besluitvorming van bedrijven:

Koopproces van organisaties:

Opvallend aan de marketing van de laatste jaren is de sterke vooruitgang van


informatietechnologie: e-procurement = het elektronisch inkopen van
producten en/of diensten vanuit een decentraal punt.

Marktsegmentatie
Bedrijven moeten strategien formuleren om de juiste relatie op te bouwen met
de juiste klanten. Ze wenden zich af van massamarketing en gaan in de richting

van marktsegmentatie. Er zijn verschillende segmentatiecriteria voor de


consumentenmarkt:
- Geografische segmentatie een indeling van de markt naar geografische
eenheden, zoals economische samenwerkingsverbanden (EU),
klimaatgebieden, regios, provincies, etc.
- Demografische segmentatie een indeling van de markt naar leeftijd,
geslacht, seksuele geaardheid, gezinsgrootte, inkomen, beroep, etc.
- Psychografische segmentatie hierbij worden kopers ingedeeld naar
sociale klassen, levensstijl of persoonlijkheid.
- Gedragssegmentatie hierbij worden kopers ingedeeld in groepen op basis
van hun kennis van, houding tegenover, gebruik van of reactie op een product
(denk hierbij aan gelegenheid, gezochte voordelen, status van gebruiker,
gebruiksfrequentie en loyaliteit).
Daarnaast heb je ook nog segmentatie van business-to-businessmarkten.
Deze markten kunnen grotendeels ingedeeld worden volgens dezelfde criteria.
Nog enkele factoren meer die hier van toepassing zijn: operationele kenmerken,
inkoopmethoden, situatiefactoren en persoonlijke kenmerken.
Op de internationale markten is het belangrijk om bij het segmenteren
rekening te houden met de verschillen in het economisch, cultureel en politiek
opzicht.
Voorwaarden van effectieve segmentatie:
- Meetbaarheid
- Toegankelijkheid/bereikbaarheid
- Omvang
- Onderscheid
- Bewerkbaarheid
-

Doelgroepbepaling

Allereerst is het van belang om marktsegmenten te beoordelen. Je moet


hierbij op 3 punten letten:
Grootte en groei afzet per segment, groeitempo en verwachte
winstgevendheid.
Structurele aantrekkelijkheid substituutproducten, macht van kopers,
sterkte van leveranciers.
Doelstellingen en middelen vereiste vaardigheden en middelen zijn
eigenlijk niet genoeg. Ze moeten superieur zijn aan die van de concurrentie.
Daarna ga je doelgroepen selecteren. Een doelgroep is een groep klanten
met gelijke behoeften of eigenschappen, waarop je je als bedrijf wilt richten.
Manieren van doelgroepen selecteren:
Ongedifferentieerde marketing negeren van verschillen tussen
segmenten, richten op n aanbod op de hele markt.
Gedifferentieerde marketing verschillende doelgroepen met een
verschillend marketingaanbod aanspreken.
Geconcentreerde/niche marketing niches bieden kleinere bedrijven de
kans om te concurreren door hun beperkte middelen te richten op niches die
grotere concurrenten onbelangrijk vinden of over het hoofd zien.
Micromarketing de praktijk waarbij producten en marketingprogrammas
worden aangepast aan de smaak van specifieke personen en specifieke
locaties. Micromarketing bevat:

Locale marketing merken en promotieacties worden aangepast aan


behoeften en wensen van lokale groepen klanten.
o Individuele marketing producten en marketingprogrammas worden
toegesneden op de behoeften en voorkeuren van individuele klanten n
op n marketing.
Mass customization het vermogen om op grote schaal individueel
ontworpen producten, diensten en communicatie te maken om te voldoen aan
de eisen van elke klant.
o

Uiteindelijk wordt er een strategie bepaalt. De strategie hangt echter wel af


van de middelen waarover het bedrijf beschikt, de levensfase van het product,
de variatie binnen de markt en de marketingstrategien van de concurrenten
(dit onderdeel sluit enorm aan op communicatie).

Positionering
De positie van een product is de manier waarop consumenten het product
definiren op belangrijke eigenschappen. De plaats die het product in hun
hoofd inneemt in verhouding tot concurrerende producten.
De positionering van een product is een complex samenstel van percepties,
indrukken en gevoelens die de consument ervaart in verband met dit product
of merk.
Voor organisaties is het gemakkelijk om positionering van de klanten te
verwerking in een diagram:
De
positioneringstaak
bestaat uit drie
stappen:
een aantal mogelijke
concurrentievoordelen
zoeken waarop je je
positie kunt opbouwen
de juiste concurrentievoordelen selecteren
een totale
positioneringsstrategie
bepalen.
Om hiermee te
beginnen moet je je
marketingaanbod differentiren! Dit kan via de volgende manieren:
producten, diensten, kanalen, mensen of imago.
De totale positioneringsstratie noemen we ook wel het waardeaanbod van
het merk: de totale combinatie van benefits waarop het merk is
gepositioneerd.

Distributiebeleid

Distributie heeft te maken met de P van Plaats uit de marketingmix! Het is


belangrijk voor organisaties dat ze naast relaties met klanten ook relaties met
het distributiekanaal onderhouden.
Enkele begrippen die voorkomen in het distributiekanaal:
Bedrijfskolom (supply chain) van producent naar consument
(stroomopwaarts).
Marketingkanalen die vooruitzien naar de klant (stroomafwaarts).
Value deliver network bestaat uit het bedrijf, leveranciers, distributeurs
en uiteindelijke klanten die een partnerschap aangaan om de prestatie van
het gehele systeem te verbeteren (belangrijk hierbij is de waardeketen). De
producent hoort hier dus niet bij.
Distributiekanaal = een groep onderling afhankelijke organisaties die
samen zorgen dat een product of dienst ter beschikking wordt gesteld aan
een consument of bedrijf voor gebruik of verbruik. Beslissingen inzake het
distributiekanaal zorgen vaak voor een langetermijnverbintenis met andere
bedrijven.
Voordeel van tussenhandelaren in het distributieproces: door hun contacten,
ervaring, specialisatie en grootte hebben bedrijven in het distributiekanaal
doorgaans betere mogelijkheden dan de producent zelf om de doelgroepen te
bereiken:

Leden van het distributiekanaal helpen de vraag en het aanbod op elkaar af te


stemmen en vullen daarnaast nog vele andere belangrijke functies op.
Elke laag tussenhandelaren die een steentje bijdraagt om het product dichter
bij de eindafnemer te brengen, vormt een distributieschakel. De lengte van
het distributiekanaal wordt vastgesteld aan de hand van het aantal
tussenliggende schakels:

Distributiekanalen vormen complexe gedragssystemen waarin mensen en


bedrijven op elkaar reageren om doelstellingen te verwezenlijken. Dit kan
soms leiden tot kanaalconflicten:

Conventioneel distributiekanaal bestaat uit


twee of meer onafhankelijke producenten,
handelaren en detaillisten.
Verticale marketingsystemen producenten,
groothandelaren en detaillisten werken in n
harmonieus systeem samen. Drie soorten:
o Gentegreerd cordinatie en
conflictbeheersing worden gerealiseerd
doordat verschillende niveaus van productie
en distributie in handen zijn van n bedrijf.
o Contractueel bundelen onafhankelijke
productie- en handelsbedrijven op
verschillende niveaus hun krachten om grotere
schaalvoordelen of een sterkere invloed op de
omzet te realiseren dan zij zelfstandig zouden
kunnen (bijv. franchise).
o Geleid - leiding is doorgaans in handen van een of enkele dominante
kanaaldeelnemers.
- Verticaal conflict = tussen verschillende niveaus van hetzelfde kanaal.
Horizontale marketingsystemen twee of meer bedrijven werken op
hetzelfde niveau samen om een nieuwe marketingkans te realiseren.
Horizontaal conflict = tussen bedrijven op hetzelfde niveau binnen het kanaal.
Hybride marketingsystemen een distributiesysteem met verschillende
kanalen. Oftewel, wanneer n bedrijf twee of meerdere marketingkanalen
opzet om een of meer klantsegmenten te bereiken:
-

- Kanaalontwerpbeslissingen compromis vinden tussen ideaal & haalbaar:


1. Klantbehoeften analyseren
2. Doelstellingen van het kanaal formuleren
3. Belangrijkste alternatieven op een rijtje zetten:
Type tussenhandel eigen verkoopapparaat, agenten, industrieel
distributeur
Aantal tussenhandelaren intensieve, exclusieve of selectieve distributie
Verantwoordelijkheden van elke afzonderlijke deelnemer.
4. Alternatieven afwegen beoordelen op winstgevendheid, beheersbaarheid,
flexibiliteit
5. Kanaalmanagementbeslissingen
- Marketinglogistiek en ketenmanagement (blz. 184 t/m 188). Niet belangrijk?
-

Detailhandel omvat alle activiteiten die zijn gemoeid met de verkoop van
producten of diensten direct aan de eindconsument voor eigen, niet-zakelijk
gebruik. Er zijn detailhandels in soorten en maten. Daarom wordt er
onderscheid gemaakt aan de hand van verschillende kenmerken:
Mate van service (zelfbedieningsdetaillisten, beperkte service of volledige
bediening)
Productlijnen (speciaalzaak, warenhuizen, supermarkten, gemakszaken of
superstores)
Relatieve prijzen (reguliere prijs, discountzaken of factory outlets)
Organisatievorm (ketens, vrijwillige filiaalbedrijven en
detailhandelscoperaties, franchiseorganisaties of
merchandisingconglomeraten)
Detaillisten zoeken voortdurend naar nieuwe marketingstrategien:
Doelmarkt en positionering
Product- en serviceassortiment (& sfeer in winkel)
Prijsbeslissing
Promotiebeslissing
Plaatsbeslissing
(Personeel)
Toekomst van de detailhandel ontwikkelingen:
Nieuwe vormen van detailhandel en kortere detailhandelscycli
Toenemend belang van retailtechnologie
Mondiale uitbreiding van grote detaillisten
Groothandel (blz. 198 t/m 201). Niet belangrijk?

Retail (ZIE SHEETS!!!)

Retail = werken in een ingewikkelde en vluchtige wereld waarin je dagelijks


met nieuwe keuzes en uitdagingen te maken hebt.
De retailmix, waar hebben we het over?
Externe winkelfactoren ( de attractiewaarde)
- Publiek (doelgroepkeuze)
- Product (assortiment)
- Plaats
- Prijs
- Promotie
Interne winkelfactoren (de transactiewaarde)
- Presentatie
- Physical distribution
- Personeel
- Productiviteit

Retailmarketing.
Het samenstellen en aanbieden
van op de consumentenbehoefte afgestemde,
vraagverwante assortimenten
in een daartoe passende aanbod omgeving
Winkelformule.
De evenwichtige samenstelling van de
Marketingmix van een Retailer,

zodanig dat er voor de consument


een duidelijk herkenbaar winkelbeeld ontstaat
formulemanagement op drie niveaus:

1. STRATEGISCH: wat moeten we doen? (het strategisch proces om een formule


te ontwikkelen)
-

2. TACTISCH: hoe gaan we het doen? (invullen van de Retailmix) d.m.v.


winkelformule:
Vaststellen propositie voor de gekozen doelgroep
Vertaling van de propositie naar het kern- en aanvullend assortiment
Vaststellen van het prijsniveau t.o.v. de branchegenoten
Invulling van de uitvoering van winkelbeeld en winkelsfeer
Zoeken naar de juiste vestigingsplaats op basis van de propositie, de
doelgroep, het gekozen assortiment en het winkelbeeld
Aantrekken van passend personeel
Vaststellen routing en inrichting binnen de winkel
Vaststellen en uitvoeren van de commercile communicatie binnen een
integraal communicatieconcept
3. OPERATIONEEL: hoe gaan we lokaal optimaliseren? (met welke instrumenten
van de Retailmix)
Externe winkelfactoren
- Interne winkelfactoren (de
(de attractiewaarde)
transactiewaarde)
Publiek (doelgroepkeuze)
Presentatie
Product (assortiment)
Physical distribution
Plaats
Personeel
Prijs
Productiviteit
Promotie
- Of d.m.v. het winkelkompas de vijf retail Ws: wie, wat, waar, waarom,
waarde!
-

Prijsbeleid
Prijs = wat je rekent voor een product of dienst.
Vaste prijzen n prijs voor alle afnemers, vastgesteld.
Dynamische prijszetting prijzen worden gerekend afhankelijk van
individuele klanten en situaties.
Prijszetting en prijsconcurrentie zijn voor veel marketeers het voornaamste
probleem in de huidige omgeving. De prijs heeft een multiplier effect: winst =
prijs X verkoopvolume kosten.
De prijszetting van een bedrijf wordt benvloed door interne (bedrijfs)factoren
en externe (omgevings)factoren.

Interne (bedrijfs)factoren

Marketingdoelstellingen kunnen verschillen van voortbestaan tot


maximale winst op korte termijn, het grootste marktaandeel of kwalitatief het
beste product zijn. Heeft een hoop invloed op de prijs.
Marketingmixstrategie de prijs is maar n van de
marketingmixinstrumenten waarmee je als bedrijf je doelstellingen probeert te
verwezenlijken.
Kosten de kosten vormen de bodem voor de prijs die je voor je product mag
berekenen. Splitsing tussen vaste en variabele kosten (samen totale kosten).
Verantwoordelijkheid binnen de organisatie wie stelt de prijzen in de
organisatie vast? En welke manier van prijzen wordt er gebruikt?
Externe (omgevings)factoren
Markt en vraag waar de kosten de ondergrens van de prijs vormen,
bepalen de markt en de vraag de bovengrens. De prijszetting is anders in
verschillende markten:
o Volledig vrije mededinging de markt bestaat uit veel kopers en verkopers
en er is sprake van een uniforme prijs.
o Monopolistische concurrentie de markt bestaat uit veel kopers en
verkopers, maar er is geen sprake van een uniforme prijs. De prijzen
verschillen doordat het aanbod varieert in kwaliteit, functies, stijl of
ondersteunende service.
o Homogeen oligopolie de markt bestaat uit enkele verkopers die uiterst
gevoelig zijn voor elkaars prijsstrategien. Het gaat hierbij om uniforme
producten.
o Zuivere monopolie n enkele aanbieder, kan in principe doen met de
prijs wat hij wil. Echter, de
overheid begrensd dit.
- Echter, uiteindelijk moet de
prijszetting afgestemd zijn op de
klant. De analyse van de prijs/
vraagrelatie zie je terugkomen in de
vraagcurve (= prijselasticiteit)!!
- Inelastisch wanneer de vraag
nauwelijks veranderd bij een
verandering van de prijs (tussen de 1
en de 1).
- Elastisch wanneer de vraag sterk veranderd bij een verandering van de
prijs (> 1).
Formule prijselasticiteit = (% verandering Q) / (% verandering P)
Concurrentie prijs die de concurrent rekent of de reactie van de concurrent
op de prijsmaatregelen van het bedrijf.
Andere externe factoren zoals economische factoren, de overheid of
sociale overwegingen.
Belangrijke overwegingen in prijszetting:

Prijsmethodes, gebaseerd op kosten, perceptie van consument en prijzen


van concurrent:
Kostengeorinteerde prijszetting
o Kostprijsplusmethode standaardopslag wordt opgeteld bij de kosten van
het product.
o Break-evenprijszetting prijs bepalen waarbij respectievelijk het precies
quitte speelt of de gewenste winst of een gewenst rendement haalt (BE:
TO = TK).
Vraaggeorinteerde prijszetting op basis van perceived value: de waarde
in de ogen van de klant vormt het uitgangspunt, niet de kosten van de
aanbieder (waardeprijszetting of prijszetting op basis van toegevoegde
waarde).
Concurrentiegerichte prijszetting oordeel van de waarde van het product
baseren op wat de concurrenten voor soortgelijke producten rekenen
Prijsstrategien voor nieuwe producten wanneer je een nieuw product
uitbrengt, kun je kiezen uit:
Afroomprijsstrategie bij een nieuw product prijzen aanvankelijk hoog,
zodat ze daarna laag voor laag afgeroomd kunnen worden.
Penetratieprijsstrategie bij een nieuw product prijzen aanvankelijk laag,
zodat je een groot marktaandeel verovert.
Prijsstrategien voor het assortiment waarbij gestreefd wordt naar een
combinatie van prijzen waarmee een zo groot mogelijke winst uit het totale
assortiment wordt gehaald.
Productlijnprijszetting vooral het prijsverschil tussen de verschillende
modellen uit een lijn speelt een rol. Rekening houden met: kostenverschillen,
functieverschillen, prijs concurrentie.
Prijszetting van productopties het aanbieden van afzonderlijk
verkrijgbare accessoires bij het hoofdproduct. Let op: welke functies zijn
basisprijs en welke afzonderlijk?
Prijszetting van noodzakelijke toebehoren producten die samen met
het hoofdproduct gebruikt moeten worden. Het hoofdproduct is dan vaak
goedkoop, de bijbehorende zaken duur.
Prijszetting van bijproducten bijproducten, die waardeloos zijn en
waarvan de afvoer kostbaar is, op markten proberen te verkopen om zo de
kosten van die bijproducten te dekken.
Prijszetting van productpakketten verschillende producten in n
pakket voor een gereduceerde prijs verkopen.
Prijsaanpassingsstrategien door verschillen in klanten en de
veranderende situaties.
Kortingen om de klant voor een bepaalde reactie te belonen. Soorten
kortingen:
o Korting voor contante betaling
o Seizoenskorting
o Kwantumkorting
o Inruilkorting
o Functionele korting
o Promotiekorting

Prijsdiscriminatie een product of dienst wordt tegen verschillende prijzen


verkocht, terwijl er geen verschil is in de kosten. Verschillende vormen van
prijsdiscriminatie:
o Per klantsegment
o Naar locatie
o Naar productvorm
o Naar tijd
Psychologische prijszetting er wordt rekening gehouden met de
psychologie en niet alleen met de economische aspecten van de prijs: hoger
geprijsde producten worden aan een hogere kwaliteit toegedicht. Daarnaast is
er nog de referentieprijs = de prijs die in het hoofd van de klant zit, waarvan
hij uitgaat wanneer hij een bepaald product bekijkt.
Promotieprijszetting betekent dat je je producten tijdelijk onder de
normale prijs verkoopt, soms zelfs beneden de kostprijs. Bijvoorbeeld
gelegenheidsprijzen, lage rente of kortingen.
Geografische prijszetting hoe een bedrijf zijn producten prijst voor
klanten in verschillende delen van het land of de wereld:
o FOB-prijs
o Uniforme leverprijs
o Prijszetting naar zone
o Franco huis

o
o

o
o
o

Reactie op prijswijzigingen van kopers niet altijd wordt een prijs


door de klant rechtlijnig genterpreteerd.
Reactie op prijswijzigingen van concurrenten de concurrent zal
vooral reageren wanneer het aantal meespelende bedrijven klein is, het
om een uniform product gaat en de kopers goed genformeerd zijn:

o Marktonderzoek
o
o

o
o

Informatie waarover een bedrijf beschikt, is misschien wel het


voornaamste concurrentievoordeel. Echter, veel bedrijven beschikken over
een schat aan informatie, maar weten daar onvoldoende uit te slaan. Ze
moeten solide marketinginformatiesystemen opzetten. Bijvoorbeeld: MIS
Mis = marketinginformatiesysteem = mensen, apparatuur en
procedures om benodigde, tijdige en exacte informatie te verzamelen,
sorteren, analyseren, evalueren en verspreiden onder de
marketingbeslissers:

o
o
o
o

o
o

Behoeften aan marketinginformatie vaststellen voor wie?


Marketingmanagers en andere managers binnen het bedrijf, maar ook
externe partijen. Een goed MIS biedt zowel de informatie die gebruikers
willen hebben, als die ze echt nodig hebben en wat werkbaar is. Te
veel informatie kan namelijk net zo schadelijk zijn als te weinig.
Na het vaststellen van de marktinformatiebehoefte wordt door middel van
desk research en marktonderzoek nagegaan welke informatie er al
aanwezig is en welke informatie men nog tekort komt.
Desk research systematisch verzamelen en analyseren van openbaar
beschikbare informatie over concurrenten en ontwikkelingen op de markt.
Doel: strategische besluitvorming verbeteren, acties van concurrenten
inschatten en volgen, en in een vroeg stadium nieuwe kansen en
bedreigingen ontdekken.
Marktonderzoek systematisch ontwerpen, verzamelen, analyseren en
rapporteren van gegevens die relevant zijn voor een specifieke
marketingsituatie waarvoor de organisatie zich geplaatst ziet:

3 soorten onderzoeksdoelen: verkennend, beschrijvend en verklarend.


Onderzoeksplan opstellen door middel van secundaire (bestaand) en
primaire (nieuw) gegevens:
o

Onderzoeksmethode primaire gegevens verzamelen door middel van:


Observatie het verzamelen van primaire gegevens door relevante
mensen, acties en situaties te observeren (verkennend).
Ondervraging door middel van enqutes (beschrijvend).
Experiment er worden gelijke groepen proefpersonen geselecteerd die
een verschillende behandeling krijgen, waarbij niet gerelateerde factoren
beheerst moeten worden en de verschillen in de antwoorden van de
groepen worden gecontroleerd (causale informatie).

Contactmethode per post, telefoon, in een persoonlijk gesprek of via


internet.

Steekproefplan geselecteerd segment van populatie dat de hele


populatie vertegenwoordigt.
o Onderzoeksinstrumenten hulpmiddelen bij het doen van een
onderzoek.
Onderzoeksplan uitvoeren informatie verzamelen, verwerken en
analyseren om zo belangrijke conclusies en bevindingen eruit te distilleren.
Bevindingen interpreteren en rapporteren
o
o Let op! Marketinginformatie heeft pas waarde als de gegevens benut
worden voor betere beslissingen.
o

o Marketingcommunicatie H1
o
o
o
o

o
o
o
o
o
o
o

Communicatielijnen in een organisatie lopen meer of minder


georganiseerd, maar ze zijn aanwezig op allerlei manieren:
verticaal/horizontaal, intern/extern, formeel/informeel.
Voor organisaties is het praktisch om een samenhangend
communicatiebeleid te voeren. Dit kan d.m.v. corporate communicatie
het beleidsinstrument dat verantwoordelijk is voor
communicatieprocessen die gentegreerd worden vanuit een organisatie.
Onder corporate communicatie vallen marketingcommunicatie, concern
communicatie en interne communicatie.
Corporate communicatie zorgt voor afstemming tussen verschillende
communicatiedisciplines. Vier globale managementvelden hierbij zijn: de
samenleving, de markt, de organisatie en de financiers.
Concern communicatie
Voor het bevorderen van een gunstig klimaat voor de organisatie d.m.v.
imago en identiteit.
Identiteit het beeld dat de organisatie van zichzelf heeft en wenst uit te
stralen, ofwel de zelfpresentatie van een organisatie. Denk hierbij aan de
corporate identitymix! Onderdelen daarvan zijn: persoonlijkheid: wat
karakteriseert de organisatie? D.m.v. kernwaarden / visie / missie
gedrag: dagelijks handelen van de medewerkers in de organisatie ; wijze
waarop organisatie doelgroepen benadert.
communicatie: geschikt middel om persoonlijkheid te uiten ; Kun je ook
snel inzetten.

symboliek: het beeld van een organisatie: huisstijl; architectuur;


interieur; product; logo
o Globaal zijn er drie
identiteitsstructuren te
onderscheiden:
Branded identiteit =
dochterondernemingen van organisaties
zijn zelfstandig. Zij voeren eigen huisstijl.
Voordeel: beperkt risico wanneer een
product flopt. Nadeel: producten kunnen
niet profiteren van de goede naam van
het bedrijf.
Endorsed identiteit =
dochterondernemingen hebben wel een eigen stijl, maar het moederbedrijf
blijft herkenbaar. Reden: verscheidenheid binnen organisatie.
Monolitihische identiteit = de hele organisatie en alle dochterondernemingen
gebruiken n naam en n stijl ; herkenbare producten.
o
o Imago het beeld dat doelgroepen hebben van een organisatie. Dat
beeld wordt bepaald door: eigen ervaringen, informele en
interpersoonlijke communicatie, journalistieke uitingen en betaalde
communicatie.
o
o Huisstijl: bepaalt voor een groot deel het gezicht van een organisatie.
Onder huisstijl vallen o.a. kleur, logo, typografie en fotobeleid. Soms
veranderen organisaties hun huisstijl. Dit is een kostbare zaak waarbij
specifieke kennis nodig is.
o
o Interne communicatie
o Heeft verschillende functies: betrokkenheid, hogere motivatie, durven
spreken, werk laten doen
o
o Verschillende soorten informatie:
Taakinformatie voor de medewerker wat moet er wanneer gebeuren, etc.
Beleidsinformatie informatie over het bedrijf en de toekomst van het bedrijf.
P&O informatie personeelsregelingen
o Daarnaast heb je bij interne communicatie verschillende
soorten communicatiestromen:
Verticale communicatie
Horizontale communicatie
Diagonale communicatie
Parallelle communicatie
o
o Marketingcommunicatie
o Helpt bij het ondersteunen en positioneren van de
verkoop van merken, producten en diensten. Bij marketing(communicatie)
wordt van buiten naar binnen gedacht je gaat niet uit van de organisatie
en producten, maar vanuit de behoeften van de klant.
o
o
o (Marketing)communicatieplan
o
o In een schema:

o
Analyse
van
o
de situatie
(hfst.
4)
o

Doelstelling
en
(hfst. 5)

Strategie
(hfst. 6)

o
Uitvoering
Inzet van
en evaluatie
Inzet media
marketingo
communicat
(hfst. 8)
communicat
o
ie-strategie
ieo
instrumente
o
(hfst. 8)
(hfst. 7)
o
o
o Analyse van de situatie dit doe je met een beschrijving van de
marktsituatie. De markt kan worden beschreven als: een fysieke plaats
waar handel gedreven wordt; een spel van leiden, uitdagen of volgen
tussen concurrenten of een groep klanten.
o
o Types op een markt:
Marktleider organisatie met grootste marktaandeel
Marktvolger profiteert van het succes van de marktleider
Marktnicher richt zich op een klein deel van de markt, waar weinig
concurrentie is en genoeg geld te besteden.
o
o Er zijn vier soorten markten:
Consumentenmarkt personen of gezinnen die producten en diensten
kopen voor eigen gebruik
Industrile markt organisaties die producten en diensten afnemen die
nodig zijn voor hun bedrijfsvoering
Intermediaire markt organisaties die producten kopen en ze meteen weer
doorverkopen
Institutionele markt overheidsinstellingen, grootverbruikers en andere
non-profitorganisaties
o
o Marktsegmentatie = het opdelen van de gehele groep afnemers in
kleinere, homogene groepen met als doel het bepalen van een
marketingcommunicatiestrategie voor elk segment. 3 niveaus:
Algemeen redelijk stabiele kenmerken van consumenten, zoals
geografische, socio-economische en psychografische kenmerken.
Domeinspecifiek kenmerken die verband houden met productgebruik,
zoals betrokkenheid, gewenste producteigenschappen en voordelen, fysieke
eigenschappen, psychosociale eigenschappen en gebruiksfrequentie.
Merkspecifiek het kopen en gebruik maken van bepaalde merken. De mate
van loyaliteit speelt hierbij een belangrijke rol. Enkele kenmerken die hierbij
horen zijn: merkbekendheid, attitudes, koopintenties en koop- en
gebruiksgedrag.
o Let op: voorwaartse en achterwaartse segmentatie zijn het
tegenovergestelde van elkaar!!
o
o Concurrenten naast de marktsituatie is het ook handig om te kijken
naar actieve spelers op de markt, zoals concurrenten en consumenten.

Met welke soort en mate van concurrentie je te maken krijgt, is afhankelijk


van de productlevenscyclus waarin het product zit:

o
o Er zijn vier verschillende vormen van concurrentie:
Merkconcurrentie Cola vs. Pepsi
Productconcurrentie Cola Light vs. gewone Cola
Generieke concurrentie Cola vs. Sinas (voorzien in zelfde behoeften)
Behoefteconcurrentie Winkelen vs. pretpark (verschil in behoeften)
o
o Het consumentengedrag: doordat er tegenwoordig een overvloed aan
keuzes is, ontwikkelt de mens manieren om bij aanschaf van producten en
diensten makkelijker te kunnen kiezen = koopbeslissingsproces d.m.v.
vijf stappen:
o

o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o
o

Bij vrijwel alle aankopen is er sprake van cognitieve dissonantie = de


onaangename spanning die ontstaat bij het kennis nemen van feiten of
opvattingen die strijdig zijn met een eigen overtuiging of mening.
Betrokkenheid van consumenten bij producten:
Cognitief = betrekking
hebbend op het
verstandelijke vermogen
(denkproces).

Affectief = met betrekking


tot het gevoelsleven van
iemand (een emotie
verwekkend).
Rollen in beslissingsproces (groep beslissers = DMU = Decision Making
Unit):
Initiator
- Beslisser
- Betaler
- Klager
Benvloeder
- Koper
- Gebruiker
Doelgroep = verzamelnaam voor een groep consumenten waar je je op richt.
Belangrijk: splits je doelgroep in een communicatiedoelgroep (groter) en in
een marketingdoelgroep (kleiner)!

Om de huidige situatie te analyseren, kan men gebruik maken van


performance-indicatoren = soort kengetallen die de strategie van een
bedrijf proberen om te zetten in concrete meetbare termen:
Externe winkelfactoren (de
- Interne winkelfactoren (de
attractiewaarde)
transactiewaarde)
1. Publiek (doelgroepkeuze)
6. Presentatie
2. Product (assortiment)
7. Physical distribution
3. Plaats
8. Personeel
4. Prijs
9. Productiviteit
5. Promotie

Doelstellingen wat willen we bereiken?!


Er bestaan verschillende doelstellingen:
Ondernemingsdoelstellingen om de winstgevende toekomst van een
bedrijf te garanderen.
Marketingdoelstellingen bijdrage aan verwezenlijken van
ondernemingsdoelstellingen.
Communicatiedoelstellingen om vooraf duidelijkheid te hebben over welk
effect je precies verwacht van je communicatieactiviteiten.
Er zijn meerdere mogelijkheden om bovengenoemde doelstellingen te
bereiken. Om tot de beste opties te komen, gebruiken organisaties de
situatieanalyse, die dan moet leiden tot een SWOT-analyse. Daaruit volgt
dan weer een confrontatiematrix.
Definitie marketingcommunicatie = het concept waarbij een onderneming
omzichtig de verscheidene communicatiekanalen integreert en cordineert
om een duidelijke, consistente en overtuigende boodschap over de
organisatie en haar producten te leveren.
Doelstellingen hebben alles te maken met kennis (weten), houding (vinden)
en gedrag (doen) van de consument:
KENNISDOELEN:
Categoriebehoe
fte
Merkbekendhei
d
Merkkennis

Klassiek
hirarchisch
- HOUDINGSDOELE
N:
- GEDRAGSDOELE
N:
Merkattitude
Koop- en
Gedragsintentie
gebruiksgemak
Gedragsfacilitati
Tevredenheid
e
na aankoop
model = als we er vanuit gaan dat ook in die volgorde
de
Low-involvement
hirarchie
=
als
het
effectenschema
anders
verloopt (bv.
effecten optreden.
Kennis, houding, gedrag).
Marketingcommunicatie-instrumenten:
Doelstellingen reclame, sponsoring, public relations, artikelpresentatie,
beurzen, etc.
Doelgroep grootte is van belang
Kenmerken van product complexiteit, risico, service, etc.
Fase in productlevenscyclus in de loop van de cyclus worden
doelstellingen aangepast

Beschikbare budget meer of minder concurrentie, effectiviteit van


campagnes, etc.
- Om het budget te bepalen zijn verschillende budgetteringstechnieken
ontworpen:
o Omzetpercentagemethode vast percentage van de omzet
o Sluitpostmethode alle kosten en winstmarges worden berekend, rest is
voor marketingcommunicatie.
o Concurrentiemethode er wordt geschat wat de grootste concurrent in
de markt ongeveer aan communicatie uitgeeft.
o Taakstellende methode welke taken zijn nodig om doelen te
realiseren?
o Anticyclische budgetten hoogconjunctuur betekent weinig uitgeven
aan promotie, laagconjunctuur betekent veel uitgeven aan communicatie.
- Belangrijk! Doelstellingen moeten SMART opgesteld worden: Specifiek,
Meetbaar, Acceptabel, Realistisch & Tijdsgebonden!!
- Strategie strategien voor marketingcommunicatie
sluiten aan op marketingstrategien. De voorkeur gaat
daarbij meestal uit naar groeistrategien (d.m.v. het Ansoff-model):
Groei van organisatie kan op twee
manieren: productdimensie ;
marktdimensie.
- Marktpenetratie = met bestaand product in bestaande markt een groter
marktaandeel behalen
- Productontwikkeling = nieuwe ontwikkelde producten, op de bestaande
markt geopereerd
- Marktontwikkeling = voor bestaande producten worden nieuwe
afzetmogelijkheden gezocht
- Diversificatie = nieuwe producten, op nieuwe markten verkopen
- Je strategie bepaal je daarnaast ook d.m.v. marktsegmentatie en marktkeuze
(eerder vernoemd hierboven). Je strategie baseer je ten minste ook op
hierboven genoemde eerdere zaken.
- Het is slim om hirarchie tussen communicatiedoelgroepen aan te geven. Zo
kun je bijvoorbeeld primaire en secundaire doelgroepen benoemen. Nadat je
weet wie je doelgroepen zijn, ga je voor die doelgroepen doelen opstellen
(wederom, zie hierboven).
- Positioneren = het creren van een onderscheidende positie ten opzichte
van de concurrent in het brein (de perceptie) van de doelgroep.
Positioneringsvraagstukken kunnen op verschillende niveaus spelen (zie boek
voor positioneringshirarchie):
- Businesspositionering de organisatie formuleert haar strategische keuzes.
De gemaakte keuzes leggen de basis voor alle daarna te ontwikkelen
activiteiten.
- Merkpositionering hierbij wordt de keuze gemaakt uit de elementen die
de identiteit bepalen op basis waarvan het merk zich onderscheidt ten
opzichte van de concurrentie.

Communicatiepositionering het gaat om de vraag hoe je je in de markt


profileert.
Bij communicatiepositionering zijn er vier mogelijke onderliggende
strategien:
Informationele positionering (probleemoplossend) communiceren van de
functionele eigenschappen en/of voordelen van het product of de dienst:
productplus positionering, positionering op basis van concurrentievoordeel,
prijspositionering.
Transformationele positionering (waardetoevoegend) speelt in op de
levensstijl van consumenten oftewel de psychologische behoeften die
consumenten hebben om een product of dienst te kopen.
Tweezijdige positionering (combinatie van beide) combinatie van zowel
informationele als transformationele positioneringsaspecten.
Uitvoeringspositionering (vormgeving van boodschap) uitvoering van een
campagne. Bijv. de oranje leeuw van de ING of de supermarktmanager van de
AH.
Propositie = centrale boodschap. De propositie vloeit logisch voort uit de
positioneringsstrategie. Na het formuleren van de strategie en de propositie
wordt een concept ontwikkeld. Vier soorten:
Effectconcept geeft aan wat het merk voor effect heeft voor de consument
Associatieconcept wordt het product in verband gebracht met een
actualiteit of sfeerbeeld
Explicatieconcept legt uit wat de voordelen van een merk zijn, hoe het
werkt en welke functionele eigenschappen het bezit
Vergelijkingsconcept het ene merk wordt met het andere merk
vergeleken

Inzet van marketingcommunicatie-instrumenten wat is de beste


manier om de boodschap over te brengen? Via welke instrumenten:

1. Online marketingcommunicatie alle vormen van marketingcommunicatie


waarbij nieuwe digitale media worden ingezet:
Website zoals corporate websites, informatiesites, merksites en
transactiesites.
Email vorm van direct marketing. Succesvol en goed meetbaar.
Interactieve forums social media = verzamelnaam voor alle
internettoepassingen waarmee het mogelijk is om informatie met elkaar te
delen (facebook, youtube, linkedin, twitter, hyves, etc).
Gaming (online) spelen van spelletjes waarbij het effect op
merkbewustzijn, merkwaardering of merkvoorkeur wordt gecreerd.
2. Persoonlijke verkoop rechtstreeks face-to-face communicatieproces van
zender naar ontvanger of naar een groep ontvangers. Nadelen zijn: hoge
kosten, mogelijk geen eenduidige boodschap, mogelijk ethische problemen.
3. Reclame elke betaalde vorm van informatie van en over een organisatie,
merk, product of dienst met als doel het veranderen van kennis, houding of
gedrag van haar doelgroepen. Bij reclame is sprake van eenrichtingsverkeer
en er wordt veel gebruik gemaakt van massamedia. Verschillende soorten
reclame:
Idele reclame (zender)
Retailreclame (zender)
Collectieve reclame (zender)

Institutionele reclame
(boodschap)
Vergelijkende reclame
(boodschap)
Consumentenreclame
(ontvanger)

Industrile reclame
(ontvanger)
Professionele reclame
(ontvanger)

4. Promoties een korte termijn communicatie instrument dat de verkoop


tijdelijk een extra stimulans geeft (klassieke promotie). Daarnaast bestaat er
nog thematische promotie (reclame op langere termijn).
Consumentenpromoties promotionele acties, gericht op eindgebruikers:
prijsacties, spaaracties, weggevers, prijsvragen.
Handelspromoties promotionele acties, gericht op het distributiekanaal:
aanbieden van displays en andere winkelmaterialen, het leveren van
ondersteunend reclamemateriaal, bieden van kortingen, geven van premiums,
reizen of andere incentives.
5. Direct marketing er is sprake van direct contact tussen de aanbieder of
leverancier en zijn klanten via brieven, telefoon of e-mail, vaak gekoppeld aan
een website; minder gericht op het direct uitlokken van koopgedrag.
6. Public relations en voorlichting het stelselmatig bevorderen van
wederzijds begrip tussen een onderneming en haar publieksgroepen.
Interne PR medewerkers moeten zich thuis voelen in een onderneming.
Externe PR doel van externe PR is het overbrengen van een bepaald
imago op de externe publieksgroepen.
Voorlichting helpt de doelgroep over bepaalde zaken kennis en inzicht te
vergroten, om bewust en gefundeerd beslissingen te kunnen nemen
(informatieve, educatieve en overredende voorlichting).
7. Sponsoring het leveren van geld, goederen, knowhow of diensten door de
sponsor in ruil voor het helpen de communicatiedoelstellingen te realiseren
door de gesponsorde. Doel van sponsoring: verbeteren van merkimago,
naamsbekendheid vergroten, bereiken van specifieke doelgroepen,
relatiebeheer en maatschappelijke betrokkenheid tonen.
8. Beurzen en tentoonstellingen het belang van concernimago kan bij
beursdeelname voorop staan. De belangrijkste doelen zijn dan met potentile
klanten in contact te komen, nieuwe producten te lanceren en/of te
demonstreren en soms ook kooptransacties te sluiten. 2 soorten beurzen:
vakbeurzen & publiekstentoonstellingen.
9. Winkelcommunicatie de verzamelnaam voor marketingcommunicatie in
en om de winkel. Belangrijkste instrumenten: winkelinrichting,
artikelpresentatie, verpakking en display en persoonlijk contact.

Uitvoering en evaluatie communicatiestrategie

Uitvoering d.m.v. beste mediamix! Het is de kunst om met de beschikbare


gelden een zo groot mogelijk effect te bereiken. Twee stappen:
Bepalen van kenmerken van verschillende media
Keuze uit verschillende titels binnen elk type

De keuze voor een medium hangt af van een viertal factoren:


Kosten kijken naar absolute kosten, plaatsen in mediabudget en kijken naar
kosten per duizend

Bereik het aantal personen dat met het medium


wordt geconfronteerd. Keuze uit: totaalbereik,
gemiddeld bereik, actueel bereik en cumulatief
bereik.
-

Communicatievermogen of het medium geschikt is om een bepaalde


boodschap over te brengen. Hangt af van technische eigenschappen, context,
confrontatiesituatie en binding.
Eigenschappen :
Middel/Medium
Geschikt voor
Centraal staat
Televisie
Reclame
Product
Radio
Reclame
Product
Tijdschriften
Reclame, direct
Product
marketing
Dagbladen
Reclame, direct
Organisatie of
marketing,
product
promoties, public
relations
Mailings
Promoties, direct
Product
marketing
Buitenmedia
Sponsoring,
Organisatie of
reclame
product
Verpakking/display
Winkelcommunicat
Product
ie
Internet/interactiev
Direct marketing,
Doelgroep of
e media
public relations
organisatie
Telefoon
Direct marketing,
Product of
persoonlijke
doelgroep
verkoop
Verkopers,
Beurzen,
Product of
hostesses,
tentoonstellingen,
doelgroep
demonstraties
persoonlijke
verkoop
Huis-aan Direct marketing,
Product
huisbladen
reclame
Persberichten
Public relations,
Organisatie
marketing PR

Recht H1

Week 1 Reclame

3 niveaus van reclameregels:


Supranationaal
Nationaal Belangrijkste, deze zal ook behandeld worden!
Zelfregulering

Het nationale reclamerecht heeft twee types: misleidend (art. 6:194 BW)
en vergelijkend (art. 6:194a BW). Individuele reclame, dan wel zakelijke

informatie, die voldoet aan de voorwaarden van vergelijkende/misleidende


reclame is verboden!

Misleiding
Richtlijnen: belemmeringen voor consument wegnemen wanneer er sprake
is van een incorrecte of onvolledige mededeling terzake van essentile
informatie die de consument er toe kan brengen een besluit over een
transactie te nemen die hij anders niet had genomen. Met consument
bedoelen we hier de redelijk oordelende consument.
Wat is de maatstaf voor misleiding? Keuze uit of combinatie van feitelijke
verwachtingen van de consument en het objectief, juridisch uit te leggen
begrip.

Omkering van bewijslast (art. 6:195 BW)!! Dit wil zeggen dat bij een
rechtszaak de partij die aangeklaagd wordt, voor bewijslast moet zorgen.
Normaal is dit namelijk niet zo. In normale zaken moet de aanklager
namelijk met bewijzen komen. Wanneer de tegenpartij niet met bewijzen
komt, heeft de tegenpartij de zaak gelijk verloren. Vier beperkingen aan de
omkering van bewijslast:
Geldt niet bij een kort geding
Geldt niet voor alle gedaagden (het medium valt bv. buiten de
bewijslastomkering)
Geldt niet wanneer het onredelijk zou zijn de gedaagde met de bewijslast op
te zadelen
De bewijslast geldt alleen voor de juistheid en volledigheid van de gestelde
feiten en niet voor de vraag of er al dan niet sprake is van misleidende
reclame

De onrechtmatigheidscriterium worden behandeld in art. 6:194 sub a t/m i


BW. Wanneer hier aan voldaan wordt, is er sprake van misleiding.

Vergelijkend
Richtlijnen: bij vergelijkende reclame is er sprake van merkinbreuk:
wanneer er ongerechtvaardigd voordeel kan worden getrokken uit of
afbreuk kan worden gedaan aan het onderscheidend vermogen of de
reputatie van een merk waarmee wordt vergeleken.

Een reclame is vergelijkend wanneer een concurrent dan wel door een
concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet
worden genoemd. Er zijn echter wel zes algemene voorwaarden waaronder
vergelijkende reclame is toegestaan.

In het kort eisen van misleiding en vergelijking Checklist! :


Misleiding (art. 6:194 BW)
Vergelijking (art. 6:194a BW)

Goederen/diensten
Hem/degene t.b.v. wie hij
handelt in uitoefening van
beroep/bedrijf
Worden aangeboden
Mededeling

Elke vorm van reclame


Waarbij concurrent/dan wel door
concurrent

Goederen/diensten
Uitdrukkelijk/impliciet

Openbaar maken
Wegens een ander
In 1 of meer opzichten

Duidelijk/onbezinnig

Week 2 Consumentenkoop
De algemene overeenkomst = boek 6
De bijzondere overeenkomst = boek 7 + 7A (koopovereenkomst = titel
1)
Wanneer is er sprake van een koopovereenkomst (= wederkerige
verbintenis)? Art. 7:1 BW

Zaak leveren
Prijs betalen

Is er bij een overeenkomst sprake van ruil of van gift, dan is het dus GEEN
koopovereenkomst!

Voor de bescherming van de consument bestaat er een regeling voor de


consumentenkoop:
Wanneer is er dan sprake van een consumentenkoop? Art. 7:2 BW

Bij een roerende zaak


Die plaatsvindt tussen een verkoper die handelt in uitoefening van een beroep
of bedrijf
En een koper, natuurlijk persoon, die dat niet doet

Garantie = afkoperij. In principe houdt het in dat de consument voor een


bepaalde periode geen moeite hoeft te doen om bij ontbrekende zaken,
vervangende zaken te krijgen. Na de garantieperiode moet een consument
namelijk het tegendeel bewijzen voordat hij vervangende zaken krijgt,
wanneer er iets kapot gaat. De consument heeft namelijk in principe altijd
recht op vervangende onderdelen!!

Andere koopovereenkomsten:
Kopen van onroerende zaak (art. 7:2 + 7:3 BW)
Koop met eigendomsvoorbehoud (art. 7:9 lid 3 BW)
De verkoper blijft eigenaar van de afgeleverde zaak totdat de totale koopsom
door de koper is voldaan.
Koop op proef (art. 7:45 e.v. BW)
Koop op afstand (art. 7:46A e.v. BW)
Wordt gesloten door een consument die zich thuis bevindt en een leverancier
die zich elders bevindt.
Onderhandse en openbare verkoop
Bij onderhandse verkoop bepalen partijen zelf de voorwaarden waaronder zij
de koopovereenkomst willen aangaan.
Bij openbare verkoop worden zaken bij opbod verkocht op een veiling
Colportage
Er is sprake van een bepaald persoon die roerende zaken of diensten te koop
aanbiedt door persoonlijk bezoek aan particulieren of daartoe
samengebrachte groepen personen. 3 soorten:

o Afbetalingscolporteur
o Contantcolporteur
o Kredietcolporteur

Er kan ook sprake zijn van onterechte toezending. In zon geval mag de
ontvanger de zaak op kosten van de verzender retourneren.
De rechten van de koper zijn de verplichtingen van de verkoper! Wat
kan de koper eisen? (art. 7:9 BW) : Eigendomsoverdracht; Aflevering;
Conformiteit (de afgeleverde zaak moet aan de overeenkomst
beantwoorden).

Gevolgen voor niet nakomen van


(consumenten)koopovereenkomst (art. 7:21 + 7:22 + 7:24 BW):
Afleveren van ontbrekende
Herstel van afgeleverde zaak
kosten van nakoming zijn niet voor koper
Vervanging van afgeleverde zaak
Overeenkomst ontbinden
Prijs verminderen
Schadevergoeding

Overgang van risico = vanaf de aflevering van de zaak, zelfs al is de


eigendom nog niet overdragen. Oftewel wanneer de koper nog niet in bezit
is van de zaak.
Afwijkende regeling bij consumentenkoop = pas bij bezorging is het risico
voor de koper.

De rechten van de verkoper zijn de verplichtingen van de koper! Wat


kan de koper eisen? (art. 7:26 BW) : betalen van de koopprijs, tenzij anders
afgesproken.
Bij weigering moet de koper voor het behoud van de zaak zorgen
Wanneer dit niet mogelijk is, moet de koper de zaak verkopen

Gevolgen voor niet nakomen van


(consumenten)koopovereenkomst (art. 7:26 e.v. BW):
Dan gelden de algemene regels van het verbintenissenrecht.
Ontbindingsrecht (art. 7:33 + 7:34 BW)

Week 3 ICT en recht (zie OVERZICHT INFORMATIEPLICHTEN op


blackboard)

E-commerce = uiteenlopende vormen van handel die gemeenschappelijk


hebben dat zij op elektrische wijze worden verricht. Onderscheid tussen
directe en indirecte elektronische handel.
Direct = direct op internet diensten afnemen (bijvoorbeeld treinkaartje van
NS)
Indirect = een partij bestelt via internet en het goed wordt vervolgens via de
traditionele manier geleverd (bijvoorbeeld per post)

De E-commerce richtlijnen bestaan uit:


Algemene informatie (art. 3:15d en 3:15e BW)
Overige bepalingen over totstandkoming van online overeenkomsten,
vestiging van informatie aanbieders, commercile communicatie,

aansprakelijkheid van tussenpersonen, gedragscodes, buitengerechtelijke


geschillenregelingen en samenwerking tussen nationale autoriteiten (art.
6:227b en 7:46c BW)

Er zijn drie soorten overeenkomsten via internet:


B2C = business to consumer
B2B = business to business
C2C = cunsumer to consumer

Iedere voorgaande soort overeenkomst bestaat uit drie fases:


Pre-contractuele fase de webwinkelier moet duidelijke en begrijpelijke
informatie verschaffen (zie informatieregels art. 3:15d en 3:15e BW
(algemeen); incl. verwijzingen naar bijvoorbeeld art. 6:227b BW). Dit vind je
vaak in de algemene voorwaarden.
Sluiten van overeenkomst door aanbod en aanvaarding & wil en
verklaring, onder iedere vorm geschieden. Echter, voor extra zekerheid kan de
consument de overeenkomst ontbinden zolang de aanvaarding niet door de
webwinkelier is bevestigd. Daarnaast wordt er gebruik gemaakt van de
elektronische handtekening. LET OP! Bij koop/overeenkomsten op afstand
(art. 46a BW):
o Overeenkomst op afstand = normale koop
o Koop op afstand = consumentenkoop
Nakoming van overeenkomst in principe moet de verkoper binnen 30
dagen nakomen. De koper mag zonder opgave van redenen de overeenkomst
binnen 7 werkdagen ontbinden, tenzij lid 4 anders bepaalt. Daarnaast mag de
koper de overeenkomst ontbinden binnen 3 maanden wanneer niet is voldaan
aan alle gestelde eisen in art. 46c BW.

Problemen die kunnen ontstaan bij E-commerce:


Grensoverschrijdende problemen
- Technische problemen
Juridische wirwar van regels
- Beveiligingsrisicos

Reclame en marketing = denk hierbij aan websites, social media (reclame


in je timeline), banners,
links, E-mail (spam), etc.
Welke regels gelden hier?
Algemene regels betreffende misleidende reclame (art. 6:194 e.v. BW)
Algemene regels betreffende elektronisch vermogensrechtelijk rechtsverkeer
(art. 3:15a e.v. BW)
Art. 11.7 e.v. BW Telecommunicatiewet (publiekrecht boek 2)
LET OP!! De regels van consumentenkoop hebben geen invloed op de regels
van koop op afstand. De bijzondere regels van koop op afstand gaan namelijk
voor op de algemene regels consumentenkoop.
Week 4 - Privacy
Technologische ontwikkelingen bieden meer mogelijkheden om
persoonsgegevens te verwerken.
Positief: nieuwe diensten ontwikkelen waar de burger ook profijt van heeft.
Negatief: bedreiging voor privacy van betrokkenen.
Voor overzichtelijke schemas hierover, zie Recht H1 Stroomdiagrammen
Wet Bescherming Persoonsgegevens
Bescherming privacy door regels te stellen ten aanzien van het verwerken
van persoonsgegevens.
Sleutelbegrippen Wbp zijn persoonsgegevens en verwerken (art. 1 WBP).
Persoonsgegevens = iedere informatie betreffende een natuurlijk
gedentificeerde of identificeerbare persoon (bijv. adresgegevens, kentekens
van voertuigen, IP-adressen van computers, telefoonnummers, etc.).
Verwerken = Elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking
tot persoonsgegevens. Ziet op alle mogelijke vormen van technische en
gebruikshandelingen met persoonsgegevens (bijv. verzamelen, vastleggen,
raadplegen, gebruiken, verspreiden, verkrijgen).
Actoren die te maken hebben met het verwerken van persoonsgegevens:
De betrokkene - De persoon over wie persoonsgegevens worden verwerkt.
De verantwoordelijke - Degene die beslist of en welke gegevens worden
verwerkt, met welk doel en op welke wijze dat gebeurt.
De wet bescherming persoonsgegevens is niet van toepassing op (art. 2 +
3 WBP):
Activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden.
Indien speciale wetten dat bepalen
- bijv. Wet op de inlichtingen en veiligheidsdiensten, Wet politieregisters,
Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, Kieswet.
Journalistiek, artistiek of literair doel
Voorwaarden wanneer persoonsgegevens verwerkt mogen worden (art. 8
WBP):

Noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst (bijv bezorgen krant).


Noodzakelijk ter uitvoering van een wettelijke plicht van de verantwoordelijke
(bijv. salarisadministratie).
Het verwerken van persoonsgegevens is noodzakelijk voor de behartiging van
een gerechtvaardigd belang.
Gegevensverwerking moet vermeld worden (art. 27 e.v. BW)!
Melden bij het College bescherming persoonsgegevens (Cbp)
Melden voordat wordt begonnen met gegevensverwerking
Melding niet vereist indien vrijstellingsbesluit van toepassing is (bijv.
verwerkingen door verenigingen en verwerkingen in verband met
salarisadministratie).
Enkele overige artikelen:
Gegevens niet langer bewaren dan noodzakelijk (Art. 10 Wbp).
Maatregelen tegen verlies of onrechtmatige verwerking gegevens (Art. 13
Wbp).
Betrokkene moet genformeerd worden over verwerking (Art. 33 en 34 Wbp).
Recht van verzet (art. 40 WBP) = betrokkene heeft onder meer een recht
van verzet als het verwerken van zijn persoonsgegevens geschiedt voor direct
marketingdoeleinden.
Indien het verzet gerechtvaardigd is, moet de verwerking altijd onmiddellijk
worden gestaakt.
Ook: recht van correctieverzoek (art. 36 Wbp).
Rechtsbeschermingsmogelijkheden:
Een burger kan stappen ondernemen (schade). Art. 49 Wbp.
Het openbaar ministerie kan vervolgen (straf). Art. 75 Wbp.
Het Cbp kan actie ondernemen (bestuursdwang/dwangsom). Art. 65 Wbp.

You might also like