Professional Documents
Culture Documents
AIIb
AIIb
Deel b: Differentiaalvergelijkingen
en andere aanvullingen op de analyse van functies van verschillende reele veranderlijken
Universiteit Gent
Hans Vernaeve
Editie 201420151
1
Deze editie bevat ongetwijfeld fouten. Gelieve ze te melden aan hvernaev@cage.ugent.be.
Hoofdstuk 1
1.1 Volume
In deze paragraaf bekijken we het volume van een deelverzameling van Rd , zoals we dat
kunnen definieren a.d.h.v. de integraal die ingevoerd werd in deel a van de cursus (de zgn.
Riemann-integraal). We schetsen hoe een uitbreiding van de notie van volume zal leiden
tot een uitbreiding van de Riemann-integraal: de zgn. Lebesgue-integraal die in bepaalde
opzichten betere eigenschappen heeft dan de Riemann-integraal, en die in hedendaagse toe-
passingen vaak gebruikt wordt (zie cursus Kansrekening en statistiek ). We beperken ons hier
grotendeels tot het geven van een aantal motiveringen en definities. De eigenschappen van de
Lebesgue-integraal zullen aangetoond worden in de cursus Topologie en metrische ruimten.
De oude Grieken berekenden al oppervlakten van vlakke figuren d.m.v. de zgn. uitputtings-
methode,2 d.w.z. door ze te benaderen door de oppervlakte van een grotere (resp. kleinere)
veelhoek. Zo benaderde Archimedes3 de oppervlakte van een cirkel d.m.v. de oppervlakte
1
De Fields medailles, die om de vier jaar uitgereikt worden, zijn een van de belangrijkste onderscheidingen
voor wiskundig onderzoek. De Latijnse tekst Transire suum pectus mundoque potiri (Stijg boven jezelf uit en
beheers de wereld ) wordt aan Archimedes toegeschreven.
2
toegeschreven aan Eudoxus van Cnidus ( , ca. 400 v. Chr.350 v. Chr.)
3
Archimedes van Syracuse (, 287 v. Chr.212 v. Chr.)
1
2 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL
1.2 Maat
Voor de analyse is het vervelend dat de limiet van een rij van integreerbare functies [a, b] R
(als deze bestaat) niet noodzakelijk zelf integreerbaar is. Dit blijkt al voor heel eenvoudige
functies het geval:
Voorbeeld 1.2.1. Omdat Q aftelbaar is, bestaat een rij (qn )nN zo dat Q = {qn : n N}.
Stel fn = 1{q1 ,...,qn } voor elke n N. Elke zulke fn is integreerbaar over [0, 1] (want ze is op een
eindig aantal punten na geljk aan de nulfunctie). Verder convergeert de rij puntsgewijs naar
de afbeelding 1Q . Deze is echter niet meer integreerbaar over [0, 1], want iedere bovensom is
gelijk aan 1 en iedere ondersom is gelijk aan 0.
Opmerking 1.2.2. Uit het vorige voorbeeld blijkt dat voor v en v van willekeurige deelver-
zamelingen van Rd de additiviteit niet geldt: v(Q[0, 1]) = 1, v([0, 1]\Q) = 1 en v([0, 1]) = 1.
Ook blijkt dat Q[0, 1] geen volume heeft; i.h.b. is de klasse van verzamelingen die een volume
hebben, niet gesloten onder aftelbare unies.
Daarom breidt men de definitie van v uit tot een ruimere klasse van deelverzamelingen van
Rd . Meer bepaald zullen we in de cursus Topologie aantonen dat een uitbreiding (de
zgn. Lebesgue-maat) bestaat van v waarvoor de goede eigenschappen van het volume, nl.
stijgend zijn en additiviteit (eign. 1.1.4), blijven gelden. Een verzameling A Rd waarvoor
deze uitbreiding (A) gedefinieerd is, noemt men een Lebesgue-meetbare verzameling.
Bovendien blijkt een unie van een rij van Lebesgue-meetbare verzamelingen zelf Lebesgue-
meetbaar, en blijkt dat de additiviteit van nu ook geldt voor een aftelbaar aantal disjuncte
verzamelingen.
Opmerking 1.2.3. Om dit te realiseren, moet men definieren als een functie die ook de
waarde + kan aannemen: Rd zelf is bijv. de unie van de rij ([n, n]d )n van Lebesgue-
meetbare verzamelingen, en door het stijgend zijn van moet (Rd ) dus groter zijn dan
gelijk welk reeel getal.
Definitie 1.2.4. Zij X een verzameling. Een -algebra van deelverzamelingen van X (of
kortweg: -algebra op X) is een verzameling A P(X) met de volgende eigenschappen:
1. A
Opmerking 1.2.5. Omdat een eindig aantal verzamelingen A1 , . . . , An steeds tot een rij
aangevuld kan worden met , , . . . houdt deze definitie ook in dat een -algebra gesloten
is onder eindige unies.
Bewijs. X = c A; nN An = c c c
T S
nN An ; A \ B = A B .
Definitie 1.2.8. We noteren [0, +] := [0, +[ {+}. Een maat op een -algebra A is
een afbeelding : A [0, +] met de volgende eigenschappen:
1. () = 0
2. is -additief,
F P is (An )n een rij van onderling disjuncte elementen uit A, dan
d.w.z.:
is nN An = n=1 (An ).
Het drietal (X, A, ) wordt een maatruimte genoemd. Verzamelingen die tot A behoren
worden -meetbaar genoemd.
Opmerking 1.2.9. Deze definitie houdt ook in dat een maat eindig additief is (zoals opmer-
king 1.2.5).
We merken op dat deze definitie een reeks van getallen in [0, +] bevat. Bewerkingen met
+ worden als volgt op natuurlijke wijze gedefinieerd:
Definitie 1.2.10.
Hierdoor breidt de orderelatie 6 op [0, +[ uit tot een orderelatie op [0, +].
limn (An ).
5. ( is continu, tweede
T vorm).
Als A1 A2 een dalende rij is in A met (A1 ) <
+, dan is nN An = limn (An ).
Bewijs. 12. (B) = (A) + (B \ A) > (A) omdat -additief is en (B \ A) > 0. Is
bovendien (A) < +, dan volgt uit de vorige gelijkheid ook dat (B \ A) = (B) (A).
3. Noem B1 := A1 , B2 := A2 \ A1 , B3 := AF3 \ (A1 AS 2 ), . . . Dan is (Bn )n een rij van
disjuncte -meetbare verzamelingen in A met nN Bn = nN An , zodat
[ G
X
X
An = Bn = (Bn ) 6 (An )
nN nN n=1 n=1
Opmerking 1.2.14. Als (An ) = + voor elke n N, dan geldt eigenschap 1.2.13(5) niet
d d d
T An = R \ [n, n] en de Lebesgue-maat op R hebben we bijv. dat
noodzakelijk. Voor
0 = () = nN An 6= limn (An ) = +.
6
De benaming continu komt voort uit de analogie met het rijenkenmerk: een functie f : R R is continu
als limn f (xS
n ) = f (limn xn ), voor elke convergente rij (xn )n in het domein van f . Men noemt dus a.h.w.
limn An := nN An voor een stijgende rij (An )n .
6 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL
Definitie 1.2.15. Zij (X, A, ) een maatruimte. Dan is A X een -nulverzameling als
A -meetbaar is en (A) = 0.
Opmerking 1.2.16. Men kan aantonen dat de definitie van nulverzameling uit deel a over-
eenkomt met een Lebesgue-nulverzameling (d.w.z., een -nulverzameling voor de Lebesgue-
maat .)
Eigenschap 1.2.17. De unie van een rij van nulverzamelingen in een maatruimte is een
nulverzameling.
Bewijs. Zij An A met (An ) = 0 voor alle n N. Dan is ( nN An ) 6
S P
n=1 (An ) = 0
omdat -subadditief is.
1.3 Integraal
R
Op elke maatruimte (X, A, ) kan men als volgt een integraal construeren die Af d geno-
teerd wordt (A X, A -meetbaar):
Definitie 1.3.1. Zij A X -meetbaar. Een afbeelding f : A R is -meetbaar als
{x A : f (x) > a} meetbaar is voor elke a R.
Een afbeelding s: A R is -simpel als s -meetbaar is en slechts eindig veel waarden
aanneemt.
aN
f
s
a2
a1
Figuur 1.1: Grafiek van f (zwart) en van een simpele functie s (blauw) die f benadert.
We definieren de -integraal van f als het supremum van deze -ondersommen, m.a.w.:
Als f ook negatieve waarden aanneemt, dan telt het gedeelte van de oppervlakte onder de
X-as negatief mee, m.a.w.:
Definitie 1.3.3. Als f : A R, dan wordt het positief deel f + : A [0, +[ en het negatief
deel f : A [0, +[ gedefinieerd d.m.v.
Er volgt dat f = f + f en |f | = f + + f .
we f -integreerbaar en
Z Z Z
f d := +
f d f d R.
A A A
R R
Er geldt i.h.b. dat (A) = X 1A d = A 1 d. We zullen in de cursus Topologie aantonen
dat de belangrijkste eigenschappen van de Riemann-integraal, i.h.b. lineariteit, stijgend zijn
en additiviteit,10 blijven gelden.
Opmerkingen 1.3.5.
Voorbeeld 1.3.6 (Telmaat). We noteren P(X) voor de verzameling van alle deelverzame-
lingen van X en #A voor het aantal elementen van een eindige verzameling A. We definieren
op een willekeurige verzameling X
(
#A, als A eindig is
tel : P(X) [0, +] : tel (A) :=
+, als A oneindig is.
1.4 Convergentiestellingen
Zoals elk reeel getal de limiet is van een rij van rationale getallen, en de reele getallen a.h.w.
de gaten in Q opvullen, zo is elke Lebesgue-integreerbare functie de limiet13 van een rij van
Riemann-integreerbare functies. Op die manier vervult de Lebesgue-integraal een analoge
rol in de analyse als de reele getallen: analyse met reele getallen maakt een aantal algemene
resultaten mogelijk die enkel gebruik makend van rationale getallen een veel meer gekunstelde
vorm zouden aannemen.
Dit blijkt bijv. concreet uit vereenvoudigde voorwaarden voor het verwisselen van limiet en
integraal. Voor Riemann-integralen kennen we hiervoor de volgende voldoende voorwaarde
(cursus Analyse I ):
[a,b]
Stelling 1.4.1. Als (fn )nN een rij van continue afbeeldingen [a, b] R is en fn f , dan
is ook f continu en is
Z b Z b
lim fn = lim fn .
n a a n
In de praktijk is de voorwaarde van gelijkmatige convergentie te streng. Dit blijkt bijv. uit
Voorbeeld 1.4.2. Zij fn (x) = enx / x voor elke n N en [a, b] = [0, 1]. Dan is limn fn (x)
= 0 voor iedereR 1x ]0, 1]. De limietfunctie heeft dus als integraal 0. In dit geval blijkt inder-
daad limn 0 fn = 0, m.a.w., verwisselen van limiet en integraal is toegestaan. Nochtans
zijn de fn slechts gedefinieerd en continu op ]0, 1] en is de convergentie niet gelijkmatig, want
bij vaste n is limx0 fn (x) = +.
12
zowel van de eerste als van de tweede soort
13
voor een gepaste notie van convergentie (zgn. L1 -convergentie, cursus Topologie)
1.4. CONVERGENTIESTELLINGEN 9
Definitie 1.4.3. Een majorant voor een rij (fn )n van afbeeldingen A R is een afbeelding
g: A R waarvoor |fn | 6 g voor alle n N.
Opmerking 1.4.6. De voorwaarde dat een -integreerbare majorant moet bestaan, R1 mag
niet weggelaten worden. Zo zijn bijv. fn := n1]0,1/n[ Riemann-integreerbaar met 0 fn = 1.
R1
De rij (fn )n convergeert echter puntsgewijs naar 0. In dit geval is dus 1 = limn 0 fn 6=
R1 14
0 limn fn = 0. Verwisselen van limiet en integraal is in dit geval niet toegestaan.
Definitie 1.4.7. Een rij (fn )n van afbeeldingen A R is gelijkmatig begrensd als R R
bestaat zo dat |fn | 6 R voor alle n N.
Gevolg 1.4.8 (Begrensde convergentie). Zij (A) < +. Als een gelijkmatig begrensde
rij (fn )n van -integreerbare afbeeldingen A R puntsgewijs convergeert op A, dan is ook
limn fn -integreerbaar en is Z Z
lim fn = lim fn .
n A A n
Deze eigenschap is een bijzonder geval van stelling 1.4.4 omdat in het geval (A) < + de
constante
R functie R een
R integreerbare majorante is: door de lineariteit
R van de integraal is
immers A R d = R A 1 d = R(A) R. (Als (A) = +, dan is A R d = + / R en
is de constante functie R niet integreerbaar op A.)
Opmerking 1.4.9. Een rij (fn )n die gelijkmatig convergeert naar een begrensde functie is
gelijkmatig begrensd.15 De voldoende voorwaarde uit gevolg 1.4.8 is dus algemener dan die
uit stelling 1.4.1.
Voor rijen zonder integreerbare majorant is er nog de volgende voldoende voorwaarde voor
verwisselen van limiet en integraal:
14
R Intutief is de reden hiervoor dat er massa ontsnapt naar oneindig. In deze metafoor stellen we ons
fn voor als de oppervlakte onder de beeldlijn van fn , en beschouwen we het gedrag van dit oppervlak (met
constante massadichtheid) als een bewegend proces als n = 1, 2, . . . .
15
Ga dit na!
10 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL
Stelling 1.4.10 (Monotone convergentie, Lebesgue). Zij A een -meetbare verzameling. Als
(fn )n een stijgende rij is (d.w.z., f1 6 f2 6 . . . ) van -meetbare afbeeldingen A [0, +[
en fn f puntsgewijs op A, dan is f -meetbaar en is
Z Z
lim fn = lim fn [0, +].
n A A n
R
Opmerking 1.4.11. Als A f < +, dan is f integreerbaar op A en volgt het resultaat
wegens gedomineerde convergentie. De monotone convergentie-stelling laat toe limiet en
integraal te verwisselen zonder dat we de integreerbaarheid van f hoeven na te gaan.
Opmerking 1.4.12. Monotone convergentie geldt niet voor dalende rijen van afbeeldingen
1
A [0, +[. Zo is voor fn (x) := nx (x ]0, 1])
Z 1 Z 1 Z 1
+ = lim fn 6= lim fn = 0 = 0.
n 0 0 n 0
(Als in een dalende rij een van de fn : A [0, +[ -integreerbaar is, dan kunnen we wel
gedomineerde convergentie toepassen.)
R
Oefening 1.5.2. Als de oneigenlijke Riemann-integraal f absoluut convergeert, bereken
dan Z
2
lim en sin x f (x) dx.
n+ R
Oefening 1.5.6.
1. Toon aan dat x n
1 6 ex (0 6 x 6 n, n N, n > 1).
n
2. Bereken voor M N Z n
x n M
lim 1 x dx.
n+ 0 n
Oefening 1.5.7. Bereken Z
cos(x/n)
lim dx.
n 1 x + x2
Oefening 1.5.8. Bereken Z
3 sin (x/n)
lim n dx .
n 1 1 + n2 x3
1.A Aanvullingen
Eigenschap 1.A.1. Zij A Rd begrensd. Dan is
n
nX n
G o
v(A) = inf v(Ik ) : n N, A Ik , Ik Rd begrensde intervallen
k=1 k=1
n
nX n
G o
v(A) = sup v(Ik ) : n N, Ik A, Ik Rd begrensde intervallen .
k=1 k=1
Bewijs. We noemen een begrensd d-dimensionaal interval ook een (d-dimensionale) recht-
hoek. We brengen in herinnering dat bij conventie de rechthoeken in een partitie open
rechthoeken zijn (zie deel a).16 Voor V Rd is
(
1, A V 6=
sup 1A (x) =
xV 0, A V = .
Pn Fn d
Noem I := k=1 v(Ik ) : n N, A k=1 Ik , Ik R rechthoeken . We tonen aan dat
v(A) = inf I.
>: beschouw de rechthoeken Ik waarvoor A Ik 6= in een willekeurige partitie (Ik )nk=1 van
een rechthoek I die A bevat. Eventueel aangevuld met een aantal disjuncte rechthoeken Jk
met v(Jk ) = 0 (om deFdelen van F A te bedekken die zichP op de randen van Pde partitie bevinden)
vinden we dat A k Ik t k Jk , zodat inf I 6 AIk 6= v(Ik ) = nk=1 supIk 1A v(Ik ).
R
De gezochte ongelijkheid volgt door de definitie van infimum Fn en van .
Fn beschouw een eindig
6: aantal rechthoeken Ik met A k=1 Ik . Kies een rechthoek I met
m n
k=1 Ik I. Zij (Jk )k=1 een partitie van I die (Ik )k=1 verfijnt, d.w.z. zo dat iedere Jk ofwel
bevat is in zekere Il , ofwel disjunct is met alle Ik . Dan is door eigenschappen 1.1.4
Z Xm X X n
X
1A 6 sup 1A v(Jk ) = v(Jk ) 6 v(Jk ) 6 v(Ik ).
k=1 Jk AJk 6=
S
Jk k Ik k=1
16
In feite verkrijgt men dezelfde integraal als men in de partities met gesloten of half-open intervallen werkt.
12 HOOFDSTUK 1. INLEIDING TOT DE LEBESGUE-MAAT EN -INTEGRAAL
Impliciete functies
met limh0 r(h) = 0. In zulk geval is (1 , . . . , n ) uniek, en wordt als (1 f (a), . . . , n f (a))
genoteerd1 (zie deel a).
Is f een vectorwaardige functie Rn Rm , dan is f afleidbaar in a (dom f ) juist als elke
component afleidbaar is in a, m.a.w. als (met behulp van het matrix-product)
f1 (a + h) f1 (a) 1 f1 (a) . . . n f1 (a) h1 r1 (h)
.. .. .. .. .. .. .
= . + . + khk ..
. . . .
fm (a + h) fm (a) 1 fm (a) . . . n fm (a) hn rm (h)
| {z }
=:Df (a)
13
14 HOOFDSTUK 2. IMPLICIETE FUNCTIES
of, in matrix-notatie,
1 (g f )1 (a) . . . n (g f )1 (a)
.. .. ..
=
. . .
1 (g f )k (a) . . . n (g f )k (a)
1 g1 (f (a)) ... m g1 (f (a)) 1 f1 (a) ... n f1 (a)
.. .. .. .. .. ..
. . . . . .
1 gk ((f (a)) . . . m gk (f (a)) 1 fm (a) . . . n fm (a)
m.a.w.,
D(g f )(a) = Dg(f (a)) Df (a)
zodat de beste lineaire benadering van de samenstelling gelijk is aan de samenstelling6 van
de beste lineaire benaderingen, wat we ook zonder formeel bewijs hadden durven vermoeden.
Het resultaat uit de vorige oefening hoeft niet te verbazen: het drukt uit dat de beste lineaire
benadering van een lineaire afbeelding juist die afbeelding zelf is.
f (a + tx) f (a)
lim Rm .
t0,tR t
Toon aan: als f afleidbaar is in a, dan bestaat deze richtingsafgeleide en ze is gelijk aan
Df (a) x.
4
m.a.w., f wordt in een omgeving van het punt a goed benaderd d.m.v. een afbeelding x 7 f (a) + (x a),
waarbij een lineaire afbeelding is
5
mits Df (a) niet-singulier
6
het matrixproduct komt immers overeen met de samenstelling van de corresponderene lineaire afbeeldingen
2.2. IMPLICIETE FUNCTIES 15
Zoals uit het voorbeeld blijkt, zullen we er rekening moeten mee houden dat zon impliciete
vergelijking niet steeds een eenduidige expliciete functie bepaalt.
Voor minder eenvoudige vergelijkingen f (x, y) = 0 is het meestal moeilijk (of zelfs onmogelijk)
om y(x) expliciet op te lossen in termen van elementaire functies (zelfs als f een elementaire
functie is die continu afleidbaar is), zoals bijv. C: sin y = xy. Het is daardoor ook moeilijker
te zien in welk(e) interval(len) we de vergelijking kunnen oplossen naar y. Toch kunnen we
zonder y(x) expliciet te bepalen al informatie krijgen over de afgeleide y 0 (x):
Voorbeeld 2.2.2 (Impliciet afleiden). Als x2 + (y(x))2 = 1 op een open interval I R, dan
kunnen we beide leden van de gelijkheid afleiden op I. We vinden dat 2x + 2y(x)y 0 (x) = 0
op I, zodat y 0 (x) = x/y(x) als y(x) 6= 0.
In het algemeen vinden we voor een kromme C: f (x, y) = 0 door impliciet afleiden dat een
expliciete functie y(x) voldoet aan (kettingregel in meerdere veranderlijken)
Meetkundig gezien verwachten we een eenduidige oplossing y(x) in een omgeving van een
punt (x, y(x)) C op voorwaarde dat de raaklijn aan C in (x, y(x)) niet verticaal is. In de
vergelijking (2.1) is y 0 (x) eenduidig bepaald zodra y f (x, y(x)) 6= 0.7 Dit zal inderdaad een
voldoende voorwaarde blijken:
Stelling 2.2.4 (Stelling van de impliciete functies). Zij f een functie R2 R die van de
klasse C 1 is in een omgeving8 van (a, b) R2 . Als f (a, b) = 0 en y f (a, b) 6= 0, dan geldt:
7
terwijl het geval y f (x, y(x)) = 0 intutief overeenkomt met y 0 (x) = , d.w.z., een verticale raaklijn (de
raaklijn aan C in (x0 , y(x0 )) heeft idd. als vergelijking x f (x0 , y(x0 ))(x x0 ) + y f (x0 , y(x0 ))(y y(x0 )) = 0)
8
d.w.z., in een zekere bal B((a, b), R)
16 HOOFDSTUK 2. IMPLICIETE FUNCTIES
3. Als f (x, y) bovendien van de klasse C k (k > 1) is in een omgeving van (a, b), dan is
ook y(x) van de klasse C k in een omgeving van a.
Bewijs. We mogen aannemen dat y f (a, b) > 0 (het geval y f (a, b) < 0 volgt analoog).
1. Omdat y f continu is, volgt door behoud van teken dat ook y f (x, y) > 0 in een zekere
rechthoek [a , a + ] [b , b + ]. Daardoor is de functie y 7 f (a, y) strikt stijgend in
[b , b + ]. Omdat f (a, b) = 0 is dus f (a, b ) < 0 en f (a, b + ) > 0. Omdat f continu
is, volgt (opnieuw door behoud van teken) dat f (x, b ) < 0 en f (x, b + ) > 0 voor elke x
in een zeker interval ]a , a + [.
Kies nu willekeurig x ]a , a + [. Dan is ook de functie y 7 f (x, y) strikt stijgend op
[b , b + ] (verklein desnoods zo dat 6 ). Door de tussenwaardestelling heeft deze
functie een (uniek, omdat ze strikt stijgend is) nulpunt y(x) ]b , b + [.
2. I.h.b. is y(a) = b. In feite kunnen we in deel 1. > 0 zo veel verkleinen als we willen. We
vinden dus voor elke (voldoend kleine) > 0 een > 0 zo dat voor elke x ]a , a + [
een unieke y(x) bestaat met |y(x) b| < waarvoor f (x, y(x)) = 0. De functie y(x) is dus
continu in a. Wat we juist bewezen hebben, kunnen we ook toepassen in een willekeurig punt
(x, y(x)) in de plaats van het punt (a, b): f voldoet ook in dit punt aan de voorwaarden van
de stelling. We besluiten dat y continu is in elk punt x ]a , a + [.9
Door de middelwaardestelling is
twee van de veranderlijken (lokaal) kunnen oplossen als functie van de derde veranderlijke,
laat ons zeggen y en z als functie van x. (Meetkundig gezien bepaalt het stelsel nu een
kromme in de drie-dimensionale ruimte, en we vragen ons af wanneer de veranderlijke x de
parameter in een parametervoorstelling van de kromme kan zijn.)
Laat ons voor het gemak aannemen dat de oorsprong 0 = (0, 0, 0) op de kromme ligt. Omdat
we aannemen dat f1 , f2 continu afleidbaar zijn, en afleidbaarheid betekent dat f1 , f2 goed
benaderd kunnen worden door lineaire functies, bekijken we eerst het stelsel van de lineaire
benaderingen in 0
x f1 (0)x + y f1 (0)y + z f1 (0)z = 0
x f2 (0)x + y f2 (0)y + z f2 (0)z = 0
Bij een gegeven vaste x R moeten we dus een lineair stelsel in y, z oplossen. Een voldoende
voorwaarde dat dit stelsel een unieke oplossing heeft is dat
y f1 (0) z f1 (0)
det 6= 0.
y f2 (0) z f2 (0)
De algemene vorm van de stelling van de impliciete functies zegt dat dit ook een voldoende
voorwaarde is voor het (uniek) oplosbaar zijn van het oorspronkelijk (niet-gelineariseerd)
stelsel in functie van x in een omgeving van 0.
In het algemeen, voor een stelsel van m vergelijkingen in n + m veranderlijken (dat we
willen oplossen in functie van de eerste n veranderlijken) noteren we de optredende func-
ties f1 , . . . , fm vectorieel als f = (f1 , . . . , fm ), noteren we de variabelen als (x, y) =
(x1 , . . . , xn , y1 , . . . , ym ) en noteren we d.m.v. D1 f (x, y) Rmn , resp. D2 f (x, y) Rmm ,
de Jacobiaan van de functie x 7 f (x, y) (bij vaste y), resp. y 7 f (x, y) (bij vaste x), m.a.w.
x1 f1 (x, y) ... xn f1 (x, y) y1 f1 (x, y) . . . ym f1 (x, y)
D1 f (x, y) = .. .. .. .. .. ..
en D2 f (x, y) = .
. . . . . .
x1 fm (x, y) . . . xn fm (x, y) y1 fm (x, y) . . . ym fm (x, y)
Stelling 2.2.5 (Stelling van de impliciete functies). Zij f een functie Rn Rm Rm van de
klasse C k (k > 1) in een omgeving van (a, b) Rn Rm . Als f (a, b) = 0 en det D2 f (a, b) 6= 0,
dan geldt:
1. Er bestaan > 0 en > 0 zo dat voor elke x B(a, ) een unieke y(x) B(b, ) bestaat
waarvoor
f (x, y(x)) = 0.
De stelling van de impliciete functies speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen van de
theorie van deelvarieteiten van Rn (cursus Differentiaalmeetkunde).
18 HOOFDSTUK 2. IMPLICIETE FUNCTIES
De partiele afgeleiden van y(x) vinden we opnieuw door de identiteit f (x, y(x)) = 0 impliciet
af te leiden. Stellen we g: Rn Rn+m : g(x) = (x, y(x)), dan is
m(n+m) Inn
R(n+m)n
Df (x, y) = D1 f (x, y) D2 f (x, y) R en Dg(x) =
Dy(x)
Omdat det D2 f (x, y(x)) 6= 0 in een omgeving van (a, b), besluiten we dat
Opnieuw geeft de notatie met afgeleiden als matrices/lineaire afbeeldingen een beknopte
schrijfwijze die de analogie met het geval m = n = 1 duidelijk weergeeft.
Als toepassing van de stelling van de impliciete functies geven we een meerdimensionale
veralgemening van de stelling i.v.m. afleidbaarheid van de inverse van een afleidbare functie
f : R R (cursus Analyse I):10
Bewijs. Kies willekeurig a f 1 (U ). Het volstaat aan te tonen dat B(a, ) f 1 (U ) voor
zekere > 0. Bij definitie is f (a) U . Omdat U open is, bestaat > 0 zo dat B(f (a), ) U .
Omdat f continu is in a, bestaat > 0 zo dat f (x) B(f (a), ) U voor elke x B(a, )
(omdat D open is, behoort zulke x automatisch tot het domein van f als we > 0 klein
genoeg kiezen), d.w.z. dat B(a, ) f 1 (U ).
Om aan te tonen dat een afbeelding een lokaal C k -diffeomorfisme is, volstaat het in feite om
net11 iets minder aan te tonen dan in de definitie:
1. f is een bijectie van een omgeving W1 van a naar een omgeving W2 van f (a)12
Bewijs. Kies > 0 zo dat B(f (a), ) U2 W2 . Omdat f continu is in a, vinden we > 0 zo
dat f (x) B(f (a), ) voor elke x B(a, ) =: U . Door > 0 klein genoeg te kiezen, kunnen
we er ook voor zorgen dat B(a, ) U1 W1 . Noem g := f 1 |B(f (a),) . Omdat f (U ) dom g
is f (U ) = g 1 (U ).14 Omdat g continu is, is g 1 (U ) open wegens eigenschap 2.2.7. Er volgt
dat f|U : U f (U ) een C k -diffeomorfisme is.
Bewijs. 1. We kunnen de inverse functie f 1 beschouwen als de functie die impliciet gedefi-
nieerd wordt door de vergelijking x = f (y). Stel dus
F : Rn Rn Rn : F (x, y) = f (y) x.
Oefening 2.2.10.
1. In welke punten van Rn+m hebben de volgende vergelijkingen lokaal een unieke oplossing
van de opgegeven m veranderlijken als functie van de andere n veranderlijken?
2. Bepaal een gelijkheid voor de partiele afgeleiden van deze functie van n veranderlijken
door impliciet afleiden.
Hints
21