You are on page 1of 243

Levend Nederlands

Een cursus
nederiands voor
buitenlanders
Heiziene uitgave
Department of Linguistics, University of Cambridge
Afdeling Toegepaste Taalwetenschap, Vrije Universiteit te Amsterdam

CAMBRIDGE
UNIVERSITY PRESS
Published by the Press Syndicate of the University of Cambridge
The Pitt Building, Trumpington Street, Cambridge CB2 RP
40 West 20th Street, New York, NY 10011-4211, USA
10 Stamford Road, Oakleigh, Victoria 3166, Australia

Cambridge University Press 1975,1984

First published 1975


Ninth printing 1983
Revised edition 1984
Eighth printing 1992

Printed in Great Britain by


Spottiswoode Ballantyne Ltd
Colchester and London

Library of Congress catalogue card number: 83-27304

British Library cataloguing in publication data


Levend Nederlands - Herziene uit.
1. Dutch language - Grammar
I. Vrije Universiteit, Amsterdam Afdeling
Toegepaste Taalwetenschap

439.3'182'4 PF105

ISBN 0 521 27576 8

BB

Cover illustration reproduced


by kind permission of
ANP Foto, Amsterdam

De cursus bestaat uit:

het boek
ISBN 0 521 27576 8
vijf cassettes met een verkorte versie van het oefenmateriaal
ISBN 0 521 26462 6
Inhoud

Voorwoord pagina iv
Inleiding vi
Aanbevolen lectuur viii
A guide for the self-study student x
Guide a 1'usage de 1'tudiant autodidacte xi
Una gufa para el estudiante autodidacta xiii
Anleitung fr den Gebrauch im Selbstunterricht xv
Pedoman belajar tanpa guru xvi

Les 1. Fonetiek en spelling 1


Les 2. Kennismaking 16
Les 3. Mevrouw Bergsma ontmoet mevrouw Kooiman in het Vondelpark 23
Les 4. Op bezoek bij Kees Bergsma 31
Les 5. Mevrouw Kooiman komt op bezoek bij Els de Vries-Bergsma 40
Les 6. Op een terrasje: John King gaat op een Amsterdams terrasje zitten 48
Les 7. Els en Jaap gaan naar Rotterdam 56
Les 8. In de bibliotheek: John King zoekt een boek in de bibliotheek 64
Les 9. Na college 72
Les 10. Mevrouw Bergsma gaat op bezoek bij haar vader 81
Les 11. Boodschappen doen 90
Les 12. Op de receptie 99
Les 13. Afspraak voor de film 108
Les 14. Televisiekijken 117
Les 15. Anneke gaat uit 126
Les 16. Kamers zoeken 134
Les 17. Johns nieuwe auto 142
Les 18. Kees vindt een nieuwe kamer 150
Les 19. Bezoek aan een ziekenhuis 158
Les 20. Dokter Van Duin 166
Les 21. Het nieuwe huis van Els en Jaap 174
Les 22. Op de kamer van Kees 183
Les 23. John is ziek 192
Les 24. Afscheid 200

Onregelmatige en sterke werkwoorden 208


Grammaticale index 210
Woordindex 211
Antwoorden op het huiswerk 220
Voorwoord

Deze cursus is het resultaat van een jarenlange intensieve en In 1971 en 1972 werd in Cambridge en Amsterdam een
toegewijde samenwerking tussen een aantal Engelse en serie bijeenkomsten gehouden, waaraan de cursus-
Nederlandse wetenschapsmensen en docenten, met samenstellers, adviseurs en testers deelnamen. Op deze
aanmoediging en financile steun van het Nederlandse bijeenkomsten werd al het materiaal zorgvuldig beoordeeld,
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. geamendeerd en tenslotte goedgekeurd. Het bestaande
Het initiatief tot het ontwikkelen van een cursus van deze materiaal werd op grond van de ervaringen uit de testperiode
aard is uitgegaan van de gezamenlijke docenten Nederlands aanzienlijk uitgebreid met materiaal dat was ontworpen om
aan Engelse universiteiten. Bij monde van de heer P. K. King, de flexibiliteit van de cursus te vergroten en deze beter
lecturer in Dutch aan de Universiteit van Cambridge, heeft geschikt te maken voor een brede scala van studenten. Het
deze Universiteit blijk gegeven van het voornemen een klassieke audio-visuele materiaal dat was opgebouwd volgens
audio-visuele cursus Nederlands samen te stellen. Mede op de methodes zoals die ontwikkeld zijn door het CREDIF
grond van aanbevelingen van Prof. Dr. A. G. H. Bachrach in waarmee deze cursus duidelijk verwantschap vertoont werd
zijn kwaliteit van voorzitter van de Nederlandse afdeling der gecombineerd met materiaal dat geschikt is voor een meer
Gemengde Commissie van het Engels Nederlands Cultureel cognitieve of meer directe methode.
Verdrag heeft het Ministerie van Onderwijs en Weten- Bij een taal als het Nederlands die weliswaar op grote
schappen positief gereageerd op een voorstel van de Univer- schaal wordt geleerd, maar door betrekkelijk kleine aantallen
siteit van Cambridge om aan dit initiatief financile steun te studenten met sterk uiteenlopende behoeften en achter-
verlenen. gronden, leiden overwegingen van praktische aard veeleer tot
In oktober 1966 werd Drs. P. A. M. Seuren hiertoe als n veelzijdige, flexibele cursus dan tot een serie ver-
research-assistent benoemd. Na zijn vertrek in oktober 1967 schillende cursussen voor verschillende doelgroepen.
werd de vervaardiging van de cursus anders opgezet en verder Om soortgelijke redenen wordt de cursus geheel in het
uitgevoerd op basis van een nauwe samenwerking tussen Nederlands gepresenteerd waarbij niet op moedertalen wordt
enerzijds het Department of Linguistics waarvan de directeur, teruggevallen, behalve dan in de handleiding t.b.v. zelfstudie.
de heer J. L. M. Trim, M.A., de uiteindelijke wetenschap- Op deze wijze zal de cursus aan een zo groot mogelijke
pelijke en financile verantwoordelijkheid voor de cursus internationale vraag kunnen voldoen.
droeg, en anderzijds het Talenpracticum (later: Afdeling Gedurende de revisieperiode werden de voorstellen die
Toegepaste Taalwetenschap) van de Vrije Universiteit te door alle deelnemers aan het project werden gedaan, evenals
Amsterdam onder het Hoofd van de Afdeling Dr. G. D. die van andere, door het Ministerie geraadpleegde, deskun-
Jonker en diens opvolger Drs. J. F. Matter. digen, besproken en overgenomen als ze daar voor in
Een staflid van het Talenpracticum van de Vrije Univer- aanmerking kwamen. Daardoor is het vrijwel ondoenlijk ook
siteit, Mejuffrouw H. Bles, werd benoemd op de post in maar iemand speciaal te noemen. Niettemin moeten we hier
Cambridge. Zij werkte als cursusschrijfster nauw samen met het volgende vermelden:
Mejuffrouw Drs. E. B. Zuidema (thans Mevrouw Willemse- In Cambridge heeft de heer P. K. King het leeuwedeel van
Zuidema), eveneens staflid van het Talenpracticum van de het project voor zijn rekening genomen. Niet alleen nam hij
Vrije Universiteit. Na het huwelijk van Mejuffrouw Bles en het initiatief tot het project, maar vanaf dat eerste moment
haar vertrek naar Oslo zette Mejuffrouw Zuidema het heeft hij er een belangrijk deel van zijn tijd en energie aan
schrijven van de cursus voort en herzag de dialogen en gewijd. Van zijn hand is een groot deel van het exploitatie-
oefeningen aan de hand van de ervaringen die met de cursus materiaal.
in de praktijk in Cambridge en aan de Vrije Universiteit De heer W. A. Bennett, Assistant Director of Research in
waren opgedaan. Mejuffrouw Zuidema is de voornaamste de Toegepaste Taalwetenschap, gaf deskundige adviezen op
creatieve kracht achter de cursus zoals die nu tot stand is het gebied van de audio-visuele methodes, en verzorgde de
gekomen. handleiding voor de gebruikers.
In 1969 werd een aantal personen uitgenodigd aan het In Amsterdam ontwierp Drs. T. J. R. van Dijk, samen met
testen van de cursus mee te werken, opdat gebruik zou de heer J. H. Hulstijn, de grammaticale commentaren en de
kunnen worden gemaakt van ervaringen met de cursus tableaus voor de oefeningen.
opgedaan in zoveel mogelijk verschillende onderwijssituaties. De tekenaar, Drs. E. Tiggelaar, voldeed steeds gewillig en
Deze waren: A. Alpress, Thurrock Technical College, Grays; opgewekt aan de hoge eisen, die bij dit voor hem ongewone
J. Hol, University of Kent, Canterbury; Mrs. J. Hutchinson, werk werden gesteld.
Glasgow University; M. J. Rigelsford, Liverpool University; De Afdeling Internationale Betrekkingen van het Neder-
Dr. A. J. M. van Seggelen, Universit de Strasbourg; Drs. landse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen was van
J. W. de Vries, Universitas ndonesia, Djakarta. begin tot eind standvastig en royaal in de steun aan het
Wij zijn grote dank verschuldigd aan de besturende project.
instanties van deze onderwijsinstellingen, maar wel in het De adviseur van het Ministerie, Drs. H. Schutte, Hoofd
bijzonder aan de genoemde collega's voor hun toegewijde en van het Instituut voor Toegepaste Taalwetenschap van de
onschatbare medewerking. Universiteit van Amsterdam, gaf voortdurend wijze adviezen.
Voorwoord

Radio Nederland Wereldomroep te Hilversum nam wel- Tenslotte zijn we zeer verplicht aan de Cambridge Univer-
willend de taak op zich de cursus op de band te doen sity Press, in het bijzonder aan de heer A. du Plessis voor zijn
inspreken. Het inspreken geschiedde onder de voortreffelijke steun en aanmoediging, en aan Mejuffrouw G. M. Dijkema,
regie van Mevrouw J. M. Kal en met de onschatbare hulp van secretaresse van de Afdeling Toegepaste Taalwetenschap,
de technicus de heer E. Zander, in de volgende rolverdeling: voor de ontelbare uren die zij aan de totstandkoming van dit
Hse Wessel: Anneke, + oefeningen; Bert Steinkamp: o.a. project heeft gegeven.
Jaap; Jan Belien: Kees Bergsma; Hans Kramer: John King, + We vertrouwen erop dat de CAMVU-cursus van nut zal
oefeningen; Meta Waal: o.a. Els de Vries; Manda v. Buuren: zijn voor docenten en studenten in het Nederlands, waar zij
o.a. Mevr. Kooiman, + oefeningen; Bas Kramer: Wim de ook mogen zijn.
Vries; Betty v.d. Laan: o.a. Mevr. Bergsma; Ton v.d. Horst: J. L. M. Trim, M.A.
o.a. opa Bergsma. Drs. J. F. Matter

Voorwoord bij de tweede herziene uitgave


In de acht jaar die zijn verstreken sinds het tot stand komen in - De tableaux van de beschrijving van de structuuroefeningen
1975 van Levend Nederlands, is gebleken dat de cursus in een zijn vervallen
zeer grote behoefte voorziet. Tienduizenden, overal ter wereld, Bij de herziening van Levend Nederlands zijn een groot
hebben via Levend Nederlands voor het eerst kennis gemaakt aantal mensen betrokken geweest. Voor een deel zijn dat
met het Nederlands en met Nederland. degenen die ook meewerkten aan de totstandkoming van de
Onze eigen ervaringen alsmede die van andere docent- cursus in 1974. Hun voortdurende belangstelling voor en
gebruikers, gevoegd bij nieuwere inzichten op het gebied van betrokkenheid bij de cursus zij hier met dank vermeld. Van
vreemde-taalverwerving en -onderwijs, hebben ons overtuigd degenen die zich meer direct met de advisering rond de her-
van de wenselijkheid tot een grondige herziening van Levend ziening hebben beziggehouden willen wij noemen: Marijke
Nederlands over te gaan. Ons stond daarbij voor ogen om, Huizinga, Jan H. Hulstijn en Folkert Kuiken. De herziening als
zonder de grondgedachte van de cursus aan te tasten, het zodanig werd toevertrouwd aan Alice van Kalsbeek, die zich
materiaal beter dienstbaar te maken aan de communicatieve in korte tijd met een grote inzet en een grote nauwkeurigheid
behoefte van de lesnemer enerzijds en aan diens zelfwerk- van haar taak heeft gekweten. De voorbereiding van het manu-
zaamheid anderzijds. script werd uitstekend verzorgd door Mark van Ras. De instructies
De belangrijkste veranderingen behelzen de volgende pun- voor zelfstudie werden herzien door: Michael Hannay, Michle
ten: Clerx-Maisonneuve, Xavier Bogantes, R. van Dijk, S. Roels-
- De lijst aanbevolen lectuur is gewijzigd en uitgebreid Sianturi en Dra. Astuti Hendrato verbonden aan PN Balai Pustaka.
- Vereenvoudiging en verduidelijking van de aanwijzingen Wij verwachten dat de cursus door de ondergane verande-
voor gebruik bij zelfstudie ringen meer nog dan vroeger zal bewijzen een betrouwbaar
- Het aanvullen en moderniseren van vocabulaire-lijsten instrument te zijn bij de verwerving van Levend Nederlands.
- Vervanging van het materiaal voor de vrije conversatie Amsterdam, Londen, juni 1983 J.L.M.T.
- Vernieuwing en uitbreiding van de huiswerkopgaven J.F.M.
- De grammatica die in de eerste editie uitsluitend gericht was
op gebruik door de lesgever, is geheel herschreven en bruik-
baar gemaakt voor de lesnemer
Inleiding

Het doel van deze cursus is volwassenen van wie de moedertaal schillende structuren worden geoefend. Bij de bespreking van
een andere taal is dan het Nederlands, de Nederlandse omgangs- het gebruik van de oefeningen zijn we ervan uitgegaan dat de
taal te leren. opnamen op bovenstaande wijze zijn bewerkt.
Het Nederlands is de voertaal van deze cursus, die zo opgezet Er is ook een set van vier cassettes in de handel, waarop van
is, dat de lesnemer zijn eigen taal niet hoeft te gebruiken. Het iedere les de dialoog, de aanvullende fonetiek en de eerste drie
is dus zeer gewenst dat de lesgever eventuele aanwijzingen en structuuroefeningen van iedere oefening staan.
verklaringen zoveel mogelijk in het Nederlands geeft, vooral
tijdens het 'exploitatiestadium'.
Daar iedere les voortbouwt op de inhoud van de vooraf- LES 1
gaande lessen, is het raadzaam de gegeven volgorde van de stof
De eerste les bestaat uit oefeningen om Nederlandse woorden
te handhaven en de onderstaande gebruiksaanwijzingen te
te leren onderscheiden, uitspreken en spellen. Het is raadzaam
volgen. Het is niettemin goed mogelijk de cursus aan te passen
deze les pas te doen nadat er een aantal lessen zijn doorge-
aan de verschillende en specifieke behoeften en ervaringen van
werkt. Les 1 kan ook worden gebruikt in gedeelten verspreid
lesnemers en lesgevers.
over de cursus of, waar nodig, ter controle en verbetering van
De cursus bestaat uit 24 lessen:
uitspraak en spelling.
Les 1: Fonetiek en spelling
Les 2-24: Gesprek De les bestaat uit korte zinnen waarin de aandacht gevestigl
Aanvullende fonetiek wordt op het onderscheiden van groepen woorden die duide-
Samenvatting van het gesprek lijk verschillen van betekenis, maar die slechts op n punt in
Oefeningen klank verschillen (b.v.: een pit, een pet, een put). Bij elk
Exploitatiestof woord hoort een tekening. De lesnemer moet van elk woord
Grammatica dat hij hoort vaststellen bij welk plaatje het past en vervolgens
een serie woorden met dergelijke klankverschillen uitspreken.
Er zijn drie stemmen te horen: de eerste (de 'commentator')
HET GELUIDSMATERIAAL geeft inlichtingen en instructies; de tweede (de 'modelspreker'f
Een gedeelte van het materiaal staat op cassettes: Les 1 in zijn zegt de te herhalen woorden en de te beantwoorden vragen;
geheel en van les 2-24 het gesprek, de aanvullende fonetiek de derde (de 'voorbeeldige lesnemer') komt alleen in het begin
en de oefeningen. Op de cassettebandjes zijn, behalve bij les af en toe voor om de rol van de lesnemer te demonstreren.
1 en bij de aanvullende fonetiek, geen pauzes aangebracht. Er zijn bovendien twee signalen te horen: een hoge toon,
De lesgevers dienen kopien van de oorspronkelijke die betekent: 'kijk naar het volgende plaatje'; een lage toon,
opnamen te maken en daarop - bij het gesprek en de die betekent: 'geen plaatje'. In het laatste geval moet de les-
oefeningen - pauzes aan te brengen. Ook kopien die nemer niet naar een plaatje kijken, maar alleen naar de com-
bestemd zijn voor individuele studenten kunnen op deze mentator luisteren. Er is geen signaal voor de respons van de
wijze bewerkt worden. lesnemer;alles wat de 'model-spreker' zegt, vereist een respons
Op dezelfde manier leert de lesnemer de geschreven woordf
Voor de gesprekken gaat men daarbij per les als volgt te
lezen en spellen.
werk:
(a) kopieer het gesprek zoals dit op de oorspronkelijke
opname voorkomt; LES 2 T O T E N M E T 2 4
(b) zet daarachter nogmaals een kopie van het gesprek,
Het gesprek
maar breng nu zoveel pauze tussen iedere zin (= regel uit het
boek waar een plaatje bij hoort) aan als nodig is om die zin Het gesprek vormt de basis van elke les. Het bestaat doorgaans
twee maal rustig te herhalen. uit 70 a 72 regels, en bij elke regel hoort een plaatje dat de
Bij de pauzering van de oefeningen kan men het best als betekenis ervan duidelijk maakt.
volgt te werk gaan: Voordat de lesgever het materiaal gaat gebruiken, moet hij
De eerste regel (= stimulus + respons) van iedere oefening het grondig bestuderen.
dient als voorbeeld. Na de eerste respons op de opname brengt Als het geluidsmateriaal op de hiervoor beschreven wijze
u een pauze aan die voldoende is om er de respons twee maal is bewerkt, bevinden zich daarop twee versies van ieder ge-
rustig in te herhalen. Dan volgt de nieuwe stimulus, waarna u sprek; n in een betrekkelijk normaal tempo (de eerste vier
een pauze invoegt die weer groot genoeg is om er de verwachte lessen hebben een tempo dat duidelijk onder het normale ligt;
respons twee maal in te geven. Daarop volgt de modelrespons de latere lessen benaderen heel dicht een natuurlijk tempo) en
en vervolgens weer een pauze, waarna de nieuwe stimulus volgt. n waarin na iedere gesproken regel een pauze is opengelaten
Bij een klein aantal oefeningen (b.v. les 4 oef. 1) is het raad- waarin de zojuist gehoorde zin herhaald kan worden. Nu is de
zaam de eerste twee stimuli en de daarbij behorende responsen eerste, snelle versie van het gesprek vaak te hoog van tempo
als voorbeeld zonder pauze te geven, omdat daar twee ver- om tegelijkertijd de lesnemer de gelegenheid te geven de infor-

VI
Inleiding

matie van de plaatjes tot zich door te laten dringen. Het is Daar de oefeningen uiteraard moeten voorzien in de behoef-
daarom beter dat, bij het afdraaien van deze versie, de lesne- ten van alle lesnemers, zal het aantal ervan voor sommigen van
mers luisteren, en eventueel de7 tekst lezen. Daarna draait de hen te groot zijn. Daarom zijn deze oefeningen geclassificeerd
lesgever de gepauzeerde versie af, waarbij de lesnemers tegelij- als A, B en C. Als er niet genoeg tijd is om alle oefeningen
kertijd naar de plaatjes kijken. door te nemen of als ervaring en kennis van de lesnemers het
Daama begint een grondige behandeling van het gesprek. toelaten, kan men volstaan met de B- en C- oefeningen, en de
Dat kan op de volgende manier: betrekkelijk eenvoudige A- oefeningen laten vervallen. Snelle
(a) Begin weer bij de eerste regel van het gesprek (gepau- of enigszins gevorderde lesnemers kunnen soms volstaan met de
zeerde versie); laat die horen en laat het bijbehorende plaatje C- oefeningen. Naar de eenvoudiger oefeningen wrdt boven
zien, maar laat de lesnemers ditmaal de regel herhalen, groeps- de moeilijker oefening verwezen met de nummers van de les
gewijze of individueel. Als er een talenpracticum is kan de gevolgd door de nummers van de oefening in die les: 13.4,6;
opname tegelijkertijd overgespeeld worden op de cassettes van 14.2 betekent dus: oefeningen 4 en 6 in les 13 en oefening
de lesnemers. 2 in les 14.
(b) Laat de lesnemers zelf werken met de cassettes: luisteren De opzet van een oefening is als volgt: de lesnemer hoort
en iedere zin herhalen. Ze kunnen hierbij naar de plaatjes en eerst een modelstimulus, zonder pauze gevolgd door een
de tekst in het boek kijken. De lesgever kan de antwoorden modelrespons (soms twee modelstimuli en twee model-
van de lesnemers corrigeren en vragen beantwoorden. responsen). Daarna volgt een pauze waarin de lesnemer de
(c) Voor het geval er geen talenpracticum is: laat het respons kan herhalen en/of waarin hij zich moet realiseren
gesprek nog eens horen en de plaatjes zien. Laat de lesnemers welke verandering de stimulus ondergaan heeft. Na dit model
de zinnen herhalen. Stop af en toe om eventuele vragen te begint de eigenlijke oefening. De lesnemer hoort steeds een
beantwoorden. stimulus die overeenkomt met de modelstimulus. Dan volgt
een pauze waarin hij een respons moet geven die overeen-
Aanvullende fonetiek komt met de modelrespons; vervolgens hoort hij de respons
zoals die moet luiden, waarna nogmaals een pauze volgt waarin
Na elk gesprek worden er korte aanwijzingen gegeven over hij de zojuist gehoorde respons kan herhalen. Dit proces
bijzonderheden op het gebied van uitspraak en spelling, die in herhaalt zich een aantal malen. De pauzes hebben een lengte
de eerste les niet behandeld zijn omdat ze aan zeer bepaalde die voor een vlotte spreker groot genoeg is om de respons
woorden of woordcombinaties eigen zijn. twee maal te geven.
Er komt nog een ander soort oefening voor. Deze wordt op
Grammatica de band aangekondigd met 'substitutie-oefening'. De gang
van zaken is bij dit soort oefeningen als volgt: de lesnemer
Nadat de lesnemers zich geoefend hebben in het naspreken van
hoort eerst een modelzin. Daarna een stimulus die bestaat uit
de zinnen uit het gesprek, kan het gesprek regel voor regel
n enkel woord of uit een woordgroep. Dan volgt een pauze
worden besproken. Een van de lesnemers kan steeds een aantal
waarin hij de zojuist gehoorde woordgroep moet substitueren
regels voorlezen. De lesgever geeft uitleg van idioom en gram-
in de modelzin, d.w.z. een met de zojuist gehoorde woord-
maticale onderwerpen. Hij kan dit doen aan de hand van de
groep overeenstemmende woordgroep in de modelzin wordt
Grammatica in het boek. De grammaticale overzichten in het
vervangen door de zojuist gehoorde. Het patroon van de zin
boek zijn bedoeld voor de lesnemers en zijn daarom kort en
blijft dus hetzelfde, slechts een deel van de zin wordt ver-
schematisch gehouden. De cijfers tussen haakjes verwijzen
vangen (dat hoeft niet altijd hetzelfde syntactische deel te
naar de regels in de dialoog. De lesgever kan eventueel gebruik
zijn). Vervolgens hoort de lesnemer het correcte antwoord,
maken van een van de grammatica's die genoemd worden
waarna nogmaals een pauze volgt, zodat hij de gelegenheid
ondei Aanbevolen Lectuur. De grammatica kan ook in gedeel-
krijgt het correcte antwoord te herhalen. Dit juiste antwoord
ten verspreid over de les behandeld worden. Na het bespreken
dient weer als uitgangspunt voor de volgende substitutie, enz.
van de grammatica worden de grammaticale onderwerpen met
Aangezien het geven van voldoende praktijk in de uit-
behulp van de oefeningen in praktijk gebracht. Op de oefen-
spraak en de intonatie van Nederlandse zinnen een belangrijke
fase volgt dan de exploitatie fase. De overgang kan bijvoor-
functie van de oefeningen is, moet men hier voortdurend
beeld worden gemaakt met behulp van de samenvatting.
nauwkeurig op letten.

Samenvatting EXPLOITATIE
De samenvatting kan na de behandeling van de grammatica Het spreekt vanzelf dat de cursus de lesnemers ertoe wil
gedaan worden. Er zijn geen aparte plaatjes om de samenvat- brengen deel te nemen aan conversatie in het Nederlands. Bij
ting te illustreren, maar de plaatjes uit het boek kunnen hier- de overgang van het stadium van gesprek en oefening naar een
voor gebruikt worden. De samenvatting kan ook in het exploi- vrijer gebruik van de taal, dient de lesgever met zorg te werk te
tatiestadium gebruikt worden, b.v. als dictee of leesstuk. gaan. Hij moet - b.v. aan de hand van de samenvatting en de
plaatjes - vragen en discussies aanmoedigen, als de lesnemers
Oefeningen met het basisgesprek vertrouwd zijn geraakt.

Met de structuuroefeningen kan de lesnemer Nederlandse


Aanvullende woordenlijst
zinnen leren maken volgens patronen die hij in het gesprek
gehoord heeft. Tijdens de exploitatie kan de lesgever de woordenlijst gebrui-
Aanbevolen lectuur

ken, die voortborduurt op het basisvocabulair van de gesprek- (en de conversatie), maar schriftelijk. Oefening in de spelling
ken en de oefeningen. Het vocabulair dat in de woordenlijst van het Nederlands kan zo een belangrijk nevendoel van het
wordt aangeboden staat echter geheel los van het basisvoca- huiswerk worden. Het verdient dan ook aanbeveling gemaakte
bulair van de gesprekken en de oefeningen. In de woordindex spelfouten zorgvuldig te corrigeren en eventueel te bespreken.
hebben de woorden die alleen in deze lijsten voorkomen dan Om de lesnemer meer lees- en schrijfvaardigheid te laten
ook een aparte verwijzing. opdoen, kan de lesgever ze aanmoedigen opstellen te maken.

Vragen over het gesprek en Conversatie GRAMMATICALE INDEX


De Vragen over het gesprek kunnen direkt na het behandelen De grammaticale index bevat een alfabetisch overzicht van
van de dialoog gedaan worden. Hiermee kan tegelijkertijd grammaticale punten met verwijzing naar de lessen waarin ze
gecontroleerd worden of de lesnemer de inhoud van de dialoog voorkomen, alsmede een alfabetische lijst van woorden, met
begrepen heeft. In de Conversatie worden de onderwerpen uit name voor de lesnemer die minder vertrouwd is met gram-
de dialoog toegespitst op de persoonlijke situatie van de les- maticale termen.
nemer of in een algemener kader geplaatst.
De vragen kunnen klassikaal gedaan worden of twee aan ,
twee, waarna twee lesnemers rapporteren.
WOORDINDEX
De lesgever kan de lesnemers ook vragen korte scnes uit De woordindex geeft een alfabetische lijst van alle woorden
het gesprek uit te beelden of met behulp van de plaatjes die in de gesprekken en oefeningen voorkomen, met verwij-
parallelle situaties te beschrijven. zing naar de eerste les waarin ze voorkomen. Woorden die
uitsluitend in de aanvullende woordenlijsten voorkomen zijn
eveneens opgenomen; de aanduiding bestaat in dat geval uit
Huiswerk een nummer dat de les aangeeft, gevolgd door een w. Hetzelfde!
Het huiswerk toetst in de eerste plaats of de lesnemer de geldt voor woorden die uitsluitend in de samenvatting of in
grammaticale regels begrepen heeft en die foutloos kan toe- het huiswerk voorkomen: in die gevallen wordt het nummer
passen. Ditmaal echter niet mondeling zoals in de oefeningen dat de les aangeeft gevolgd door een s respectievelijk een h.

Aanbevolen lectuur
Hieronder volgt een bescheiden - en dus enigszins willekeurige enkele uitgevers van zulke woordenboeken; daarnaast vermel-
- greep uit lectuur die we kunnen aanbevelen. Onder het hoofd den we enkele eentalige Nederlandse woordenboeken. Ver-
Grammatica's staan werken vermeld die in de eerste plaats volgens vermelden we enkele werken die als aanvulling op
bedoeld zijn als achtergrondinformatie voor de lesgever. Het Levend Nederlands geschreven zijn. Onder het hoofd Romans,
is ondoenlijk een opsomming te geven van alle bruikbare verhalen e.d. vindt de lesnemer boeken die hij zonder al te
woordenboeken Nederlands-vreemde taal en vreemde taai- grote problemen zal kunnen lezen als hij de cursus heeft door-
Nederlands. We beperken ons daarom tot het noemen van gewerkt.

Grammatica's B. C. Donaldson, Dutch Reference Grammar, Nijhoff, 's Gravenhage, 1981.


C. H. den Hertog, Nederlandse Spraakkunst, ingeleid en bewerkt door H. Hulshof, 3de druk,
Versluys, Amsterdam, 1973.
E. Rijpma en F. G. Schuringa, Nederlandse Spraakkunst, bewerkt door Jan van Bakel, 22ste
druk, Wolters-Noordhoff, Groningen, 1969.
D. C. Tinbergen, Nederlandse Spraakkunst, opnieuw bewerkt door F. Lulofs en W. W. F.
Voskuilen, 13de druk, Tjeenk Willink, Zwolle, 1962-63.
N. v.d. Toorn-Danner, Basisgrammatica van het Nederlands als vreemde taal, Koninklijk
Instituut voor de Tropen, Amsterdam.
Woordenboeken Enkele uitgevers van woordenboeken Nederlands-vreemde taal en vreemde taai-Nederlands:

Van Goor Zonen, Den Haag/Brussel.


Het Spectrum (Prisma), Utrecht/Antwerpen.
Wolters-Noordhoff, Groningen.
Aanbevolen lectuur

Enkele Nederlandstalige woordenboeken:


J. H. van Dale, Nieuw handwoordenboek der Nederlandse taal, 9de druk, Utrecht, 1982.
M. J. Koenen en J. B. Drewes, Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal, 27ste
druk, Groningen, 1982.
M. J. Koenen en J. B. Drewes, Wolters' Ster Woordenboek Nederlands. Kleine Koenen, 1ste
druk, Groningen, 1983.
A. Weijnen, Spectrum Nederlands Woordenboek, Utrecht/Antwerpen, 4de druk, 1979.

Aanvullend materiaal bij Levend Nederlands


Jan H. Hulstijn en Michael Hannay, An English self-study supplement to Levend Nederlands,
VU Boekhandel/Uitgeverij, Amsterdam, 1981.
Jan H. Hulstijn en Marijke W. M. Schellart-Huizinga, Oefenmateriaal behorend bij Levend
Nederlands, VU Boekhandel/Uitgeverij, Amsterdam, 1983.
Alice van Kalsbeek en Marijke W. M. Schellart-Huizinga, Supplemento para el estudio auto-
didactico Levend Nederlands, VU Boekhandel/Uitgeverij, Amsterdam, 1980.
J. Locher-Steinz en L. Voorrips-Kleinveld, Supplment francais pour l'autodidacte, VU
Boekhandel/Uitgeverij, Amsterdam, 1983.
Romans, verhalen e.d. J. M. A. Biesheuvel, Brommer op zee. De Harmonie.
Slechte mensen. De Harmonie.
Herman Pieter de Boer, De kellnerin en andere verhalen, Elsevier.
Het papieren badpak, De Fontein.
Godfried Bomans, Kopstukken, Elsevier.
Wonderlijke nachten, Elsevier.
Remco Campert, Het leven is vurrukkulluk, De Bezige Bij.
Fabeltjes vertellen, De Harmonie.
S. Carmiggelt, Een stoet van dwergen, De Arbeiderspers.
Duiven melken, De Arbeiderspers.
Drie stukken. Werkteater. Van Gennep.
A. Frank, Het achterhuis, Querido.
Maarten 't Hart,/fef vrome volk, De Arbeiderspers.
Heere Heeresma, Een dagje naar het strand, Erven Thomas Rap.
Zwaarmoedige verhalen voor bij de centrale verwarming, Erven Thomas Rap.
M. van Keulen, Bleekers zomer, Erven Thomas Rap.
Dirk Ayelt Kooiman, De grote stilte, De Harmonie.
Kees van Kooten,Z)e ergste treitertrends, De Bezige Bij.
Veertig. Drie verhalen, De Bezige Bij.
Guus Kuyer, Eend voor eend, Querido.
Hannes Meinkema, En dan is er koffie, Elsevier.
Doeschka Meysing, Utopia, Querido.
Marga, Minco, Het bittere kruid, Bert Bakker.
De val, Bert Bakker.
Ethel Portnoy, Broodje Aap, De Harmonie.
J. Waasdorp, Welkom in zee, Meulenhoff.
Jan Wolkers, Gesponnen suiker, Meulenhoff.
Serpentina's Petticoat, Meulenhoff.
A guide for the self-study student

This course is intended to provide practice in the understand- of paper to cover up the pictures lower down the page if you
ing, production and use of educated colloquial Dutch. find these distracting. When working with the dialogue you
Dutch is the only language used in the course, which has should proceed as follows:
been planned to make it unnecessary for you to use your (1) Listen to the dialogue on the tape and look at the pic-
native language at any point. This guide is intended to suggest tures or follow the text in the book. This first run-through
how the individual student should make use of the course is only to give an understanding of the dialogue as a whole.
material. (2) Look at the first picture and at the corresponding line
The course builds up progressively. You are advised to keep, of text. Now switch on the tape and listen to the first sentence.
in general, to the order of the material as given and to follow If pauses have been made in the recording, you should repeat
the procedure suggested in this guide. Nevertheless individuals the sentence in the pause. If not, you should stop the recorder
vary considerably in their learning styles and habits, and may and then repeat the sentence. Continue like this through the
find a different order which suits them better. Although the whole dialogue. Don't worry if the meaning of all sentences is
Grammar section has been placed at the end of each lesson, it not totally clear at this stage; and don't hesitate to respond
is expected that the student may want to consult it earlier because you have picked up only some, but not all, of the
from time to time in the course of the lesson. sounds of the sentence played to you. You will get better with
The course consists of 24 lessons: practice.
Lesson 1: Phonetics and spelling (3) At the end of the dialogue stop the tape and rewind to
Lessons 2-24: Dialogue the beginning in order to listen to your own voice or to repeat
Supplementary phonetics and spelling the sentences once again. It is important that you notice the
Dialogue summary often considerable differences between what you hear on the
Exercises tape and the written text in the book; make careful compari-
Exploitation material sons of pronunciation and spelling. You can go through this
Grammar stage as often as you think useful.
(4) When you have familiarised yourself with the dialogue
LESSON 1 in this way, you should be able to repeat the sentences from
the tape correctly without reading the text simultaneously.
This lesson provides you with practice in discriminating Cover the text of the dialogue with a piece of paper, listen to
between Dutch sounds and in pronouncing and spelling words the sentence on the tape, repeat the sentence and then uncover
containing them. It is advisable to start your studies with the same sentence in the text to check whether you have suc-
Lesson 2 and to do Lesson 1 after you have covered a number ceeded in understanding and repeating all the words correctly.
of the other lessons.
You are asked in Lesson 1 to listen to sets (usually pairs)
of Dutch words differing ory in one sound but quite distinct Grammar
in meaning. A visual cue which has already been associated
(5) After having gone through the dialogue you may pro-
with one of the words in a pair is then presented and you are
ceed to the 'Grammar' section at the end of the lesson. This
asked to select the correct word from the pair. You are then
survey treats the grammatical teaching points covered in the
asked to repeat the words, paying careful attention to their
dialogue. The numbers between round brackets indicate the
pronunciation.
lines in the dialogue with 'r' standing for 'regel' (= line).
You will hear three voices feu the tape for this lesson: the
(6) Read the dialogue line by line and see if you really
commentator, who introduces the topic; the instructor, who
understand every word. Look up new words in the dictionary.
calls on you for your responses; and, at the beginning of the
(7) At this stage the dialogue should no longer present any
lesson, a voice representing 'you', the student. There are also
difficulties to you. Listen to the dialogue once again. You
two audio signals on the tape: a high note as a signal to look
should now be capable of understanding and repeating all sen-
at the next visual cue on the page; a low note as a signal that
tences without looking at the text.
you should stop looking at the book and listen to the com-
mentator.
Practice in spelling and reading written words proceeds Supplementary phonetics and spelling
along the same lines, throughout lesson 1. This section involves a number of helpful hints on the tape
concerning exceptional cases of spelling and pronunciation.
LESSONS 2-24 The voice on the tape usually says:
Dialogue 'Let op de uitspraak van... ') ('pay attention to the pronun-
ciation o f . . . ' )
The dialogue forms the basis of each lesson. It normally has 'Herhaal9 ('repeat')
70-72 lines, each illustrated by a picture. You can use a sheet Then you may repeat what is said on the tape. Carefully com-
Guide a 1'usage de 1'tudiant autodidacte

pare the pronunciation with the spelling (see the text in the Exercises are classifed A, B and C. 'A' exercises are relatively
book) and your pronunciation with the voice on the tape. simple, 'B' and 'C' exercises are more difficult.

Exercises
Summary
These exercises provide practice in forming Dutch sentences
based on patterns which have been introduced in the dialogue (1) You may listen to the summary. You may wish to look
at the pictures again while listening, but since the summary
and which are explained in the 'Grammar' sections. In the
deals with a situation which you understand well from the
exercises you are asked to change the composition of senten-
dialogue there should be no problem about the meaning of the
ces (transformation exercises) or to replace items in sentences
summary as a whole. You should not be disconcerted at find-
on a particular pattern (substitution exercises). You will frst
ing new words in the summary. They will in no way interfere
hear an example consisting of the original sentence (Stimulus)
with your understanding.
and the response required (Response). Then in the exercise
(2) The summary may be read through quickly, again with
proper you hear other sentences parallel to the Stimulus, to
concern only for the meaning as a whole.
which you must give the correct Response yourself. It is necess-
(3) The summary may also be used as a dictation passage:
ary to decide what has happened to the original example in
listen to the tape and try to write down what you hear. Check
order to be able to produce the same kind of Response the
what you have written with the text in the book.
next time. If the tape has been provided with pauses, you will
have in each case a pause for you to make your Response. If
there are no pauses provided, you will have to stop the
recorder to give the appropriate Response. Then a model
Exploitation
Response follows as a guide to the correctness of your Re- The exploitation material is intended to encourage you to put
sponse. After this, another pause is needed in which the Re- into practice the Dutch you have learnt. Since the Huiswerk is
sponse can be spoken again. This activity continues to the end concerned with the written use of Dutch, spelling is important
of the exercise. and should be carefully checked. Specimen answers to Huis-
To summarise, each exercise item consists of: werk are provided at the back of the book. Both in the case of
1. stimulus from the tape the open-ended Huiswerk questions and the oral exploitation
2. pause for you to respond exercises (Vragen over het gesprek and Conversatie) if you are
3. correct response from the tape lucky enough to know a Dutch speaker you can check your
4. pause for you to repeat the correct response answers with him or her.

Guide a Pusage de Ptudiant autodidacte

Ce cours se propose de fournir un entrafnement a la compr- Le cours est compos de 24 Ie9ons:


hension, a la production et a 1'usage du nerlandais courant. Le9on 1: Phontique et orthographe
Le nerlandais est la seule langue utilise dans Ie cours, qui Le9on2a24: Dialogue
a t con^u de maniere a rendre inutile tout usage de votre Phontique complmentaire et orthographe
langue maternelle. Le but de ce guide est de fournir a 1'tudiant Resum de dialogue
autodidacte des indications concernant 1'utilisation du Exercices
matriel d'tude. Matriel d'exploitation
Le course s'labore progressivement. Il vous est recommand Grammaire
de vous en tenir, en gnral, a la progression et a la methode
proposes dans ce guide. Nanmoins vous pouvez tres bien LEON 1
adapter le matriel a vos besoins et a votre exprience parti-
culiers. Bien que la grammaire se trouve a la fin de chaque Cette Ie9on vous propose un entrafnement pour distinguer les
leqon, vous tes libre de la consulter plus tot en travaillant la sons nerlandais et prononcer et orthographier les mots qui les
contiennent. Il est opportun de commen9er par la Ie9on 2 et

XI
Guide a 1'usage de 1'tudiant autodidacte

de revenir a la leson 1 aprs avoir tudi a fond un certain texte, afin de contrler si vous avez compris tous les mots et si
nombre de le^ons. vous les avez correctement rpts.
Dans la Ie9on 1, on vous demande d'couter des suites
(gnralement des paires) de mots nerlandais lesquels ne dif-
frent que d'un seul son5 mais qui sont distincts quant a leur Grammaire
signification. Une image, prcdemment associe a un des
(5) Aprs avoir tudi a fond le dialogue, vous passez a la
mots d'une paire, est alors prsente et on vous demande de
grammaire a la fin de la Ie9on dans le livre. Il s'agit d'un aper9U
choisir Ie mot exact de la paire. On vous demande ensuite de
dans lequel les sujets grammaticaux du dialogue sont traites.
reproduke les mots en distinguant leur prononciation.
Les chiffres entre parenthses indiquent les lignes du dialogue,
Sur la bande de cette Ie9on vous entendrez trois voix: Ie o le 'r' signifie 'regel' (= ligne).
commentateur, qui introduit Ie sujet; Pinstructeur, qui vous
(6) Lisez le dialogue phrase par phrase et regardez si vous
invite a rpondre et qui donne lui-mme une rponse modle;
comprenez effectivement chaque mot. Cherchez les mots
et au dbut de la legon, une voix qui vous reprsente. En outre
nouveaux dans le dictionnaire.
il y a deux signaux sonores sur la bande: un son aigu se fera en-
(7) A ce stade le dialogue ne doit plus poser aucun prob-
tendre pour signaler qu'il faut regarder 1'image suivante sur la
lme. Ecoutez encore une fois le dialogue. Maintenant vous
page; un son grave indiquera que vous devez lever les yeux de
devez tre apte a comprendre et a rpter toutes les phrases
votre livre et couter Ie commentateur.
sans regarder le texte.
Une feuille de papier suffira a recouvrir les images qui se
trouvent plus bas sur la page, et qui pourraient distraire votre
attention. Phontique complmentaire et orthographe
L'entrainement a Porthographe et la lecture des mots
crits se poursuit en suivant les mmes directives tout au long II s'agit d'un certain nombre d'instructions sur la bande con-
de la Ie9on 1. cernant des exceptions dans Porthographe et la prononciation.
La voix sur la bande dit:
LEON 2-24 'Let op de uitspraak van. . . ' ('attention a la prononciation
de . . . ' )
Dialogue 'Herhaal' ('rptez')
Le dialogue constitue la base de chaque le^on. Il contient nor- Vous devez alors rpter ce qui est dit sur la bande. Comparez
malement 70-72 lignes, chacune tant illustre a 1'aide d'une avec soin la prononciation avec Porthographe (consultez le
image. Vous pouvez utiliser une feuille de papier pour recouvrir texte dans le livre) et votre prononciation avec la voix de la
les ranges d'images qui se trouvent plus bas sur la page et qui bande.
pourraient distraire votre attention. Les tapes que vous devez
suivre en travaillant le dialogue sont les suivantes:
Exercices
(1) Ecoutez le dialogue sur la bande et regardez les images.
Ce premier passage est destin uniquement a aider a une com- Les exercices fournissent un entrainement a la formulation de
prhension du dialogue dans son ensemble. phrases nerlandaises sur des modles qui ont t introduits
(2) Faites dmarrer de nouveau la bande. Regardez un dans le dialogue et qui sont expliqus dans la grammaire. Dans
instant la premire image. Ecoutez la premire squence, en les exercices on vous demande de changer la construction des
regardant la ligne correspondante dans le texte. Si des pauses phrases ou de remplacer des lments dans des phrases suivant
ont t pratiques dans 1'enregistrement, vous devez les utiliser un modle donn. Vous couterez d'abord un example con-
pour rpter les squences; sinon vous devez arrter votre stitu de la phrase (ou des phrases) originale(s) (Stimulus) et
bande et rpter la squence pendant le temps d'arrt. Vous de la rponse requise (Respons). Vous devez dterminer la
procdez d'un bout a 1'autre du dialogue de cette fa9on. Vous modification subie par la phrase primitive dans la rponse pro-
ne devez pas vous inquiter si a ce stade le sens de toutes les pose, puis vous devez procder de maniere analogue, en
squences n'est pas galement clair. Grace a l'entrainement coutant une ou plusieurs autres phrases, et donner le mme
ultrieur on peut esprer une plus grande clart. Vous ne devez genre de rponse. Si des pauses ont t pratiqes dans la bande,
pas non plus hsiter a rpondre lorsque vous n'avez saisi que vous aurez chaque fois une pause pour la rponse que vous
quelques sons de la squence que vous ecoutez. devrez faire. Sinon, vous arrterez votre bande pour pouvoir
(3) A la fin du dialogue, arrtez la bande et rembobinez donner votre rponse. Celle-ci est suivie d'une rponse-modle
jusqu'au dbut, afin d'couter votre enregistrement ou d'cou- qui sert a corriger votre rponse. Vient ensuite une autre pause
ter a nouveau les phrases a rpter. Faites attention aux dif- au cours de laquelle la rponse correcte peut tre rpte.
frences souvent tres grandes entre ce que vous entendez sur Cette activit se poursuit jusqu'a la fin de Pexercice.
la bande et ce qui est crit dans le livre: comparez avec soin la Resum: chaque item des exercices se compose de:
prononciation et Porthographe. Rptez cette maniere de pro- 1. stimulus de la bande
cder aussi souvent que cela vous semble ncessaire. 2. pause pour vous permettre de rpondre
(4) Lorsque vous avez appris a utiliser le dialogue de cette 3. rponse correcte de la bande
fa9on, vous devez tre apte a rpter correctement les phrases 4. pause pour vous permettre de rpter la rponse correcte
de la bande sans regarder le texte. Cachez le texte a Paide d'une Les exercices sont classes A, B, C; ce sont des degrs de dif-
feuille de papier, ecoutez la phrase de la bande, rptez cette ficult. Les exercices 'A' sont relativement simples. B et C
phrase et enlevez la feuille de papier qui recouvre la phrase du sont plus difficiles.
Una guia para el estudiante autodidacta

Resum Exploitation
(1) Lorsque vous avez fini de travailler Ie dialogue, vous Le matriel d'exploitation a pour but de vous encourager a
pouvez couter Ie resum. Vous pouvez choisir de regarder de vous servir du nerlandais.
nouveau les images en coutant, mais comme Ie resum se Puisque le Huiswerk concerne 1'usage crit du nerlandais,
rapporte a une situation que vous comprenez bien a partir du l'orthographe est importante et doit tre soigneusement con-
dialogue, vous ne devriez pas avoir de problme quant a la trle. Les rponses a titre d'exemple au Huiswerk sont fournies
comprhension du resum dans son ensemble. Vous ne devez a la fin du livre. Comme dans le cas des questions ouvertes des
pas vous laisser dconcerter en trouvant des mots nouveaux Huiswerk et des exercices oraux d'exploitation (Vragen over
dans Ie resum. lis ne gneront nullement votre comprhen- het gesprek et Conversatie) vous pouvez juger prudent de
sion. chercher un aimable locuteur nerlandais sur qui vous pouvez
(2) Le resum peut et re lu rapidement, avec Ie seul souci prouver vos rponses.
du sens global.
(3) On peut galement 1'utiliser comme exercice de dictee:
coutez la bande et essayez d'crire ce que vous entendez.
Controlez ce que vous avez crit a Paide du texte dans le livre.

Una guia para el estudiante autodidacta

La fnadad de este curso es suministrar ejercicios practicos En la primera leccin se escuchan conjuntos (usualmente
para la comprensin y uso de la lengua holandesa culta. de dos palabras) que difieren unicamente en un solo sonido,
El holands es el nico lenguaje usado en este curso; el cual pero que tienen una significacin distinta. Posteriormente se
planea hacerle a usted innesesario el uso de su idioma materno. muestran algunos dibujos que ya han sido asociados con una
Esta guia tiene unicamente la fnalidad de sugerir la forma en de las dos palabras para que usted elija la palabra correcta en
que cada estudiante autodidacta utilizar el material. relacin con el dibujo. Luego se deben pronunciar las palabras
El curso esta disenado para un aprendizaje progresivo, por distinguiendo los sonidos.
lo tanto se le recomienda seguir el procedimiento sugerido lo En la cinta correspondiente a esta leccin se escuchan tres
mas possible; pero usted puede adaptarlo a sus necesidades y voces: el comentarista: que introduc el tema;el instructor:
experiencia segn le convenga. La seccin gramatical se que formula preguntas para ser respondidas; una voz que le
encuentra al fnal de cada leccin pero dicho orden no le representa al estudiante respondiendo a dichas preguntas.
imposibilita a que usted consulte primero la gramatica. Tambin hay dos seiales en la cinta: un tono agudo que le
El curso se compone de 24 lecciones: avisa que usted debe fjarse en el dibujo y un tono grave que le
Leccin 1: Fontica y ortografia indica que usted debe dejar de mirar este dibujo y escuchar la
Leccionn 2 a 24: Dialogo voz del comentador. Se puede usar un papel para tapar los
Fontica y ortografia complementaria dibujos de la parte inferior, ya que estos pueden distraer la
Resumen del dialogo atencin.
Ejercicios Con los ejercicios de ortografia y lectura debe procederse
Deberes de igual forma que con la leccin 1.
Gramatica
LECCIN 2-24
LECCIN 1 Dilogo
Esta leccin ofrece, de una manera practica, como distinguir El dialogo es la base de cada leccin. Consta normalmente de
los sonidos del idioma holands y la pronunciacin y ortografia 70 a 72 lineas, todas ellas ilustradas con un dibujo referente al
de palabras que contienen dichos sonidos. Se recomienda tema. Se puede usar un papel para tapar los dibujos de la parte
iniciar el mtodo con la leccin 2 y continuar con la leccin 1 inferior, ya que estos pueden distraer la atencin. Se le reco-
despus de haber estudiado otras lecciones. mienda trabajar con el dialogo de la siguiente forma:
Una gua para el estudiante autodidacta

(1) Primeramente escuche el dialogo en la cinta y mire los Ejercicios


dibujos correspondientes. Este ejercicio Ie dara una idea general
Los ejercicios dan la posibilidad de practicar la forma de com-
del dialogo sin que importe la comprencin o no del signifi-
poner oraciones en holands basadas en los modelos ya intro-
cado particular de las palabras.
ducidos en el dialogo. La explicacin de estos modelos la
(2) Observe el primer dibujo, lea la linea correspondiente,
encontrara en la parte gramatical. En este tipo de ejercicios se
ponga la cinta y escuche la primera oracin. En las pausas
trata de cambiar la estructura de las oraciones o de sustituir
usted puede repetir las frases. Si no hay silencios puede parar
una palabra o grupos de palabras en una determinada oracin
el magnetofn y repetir la frase. Asi debe estudiar todo el
segun un modelo especifico. Primero usted escuchara un
dialogo. No se preocupe si el significado de todas las oraciones
ejemplo que consiste en la oracin original (Stimulus) y la
no es totalmente claro a esta altura de su aprendizaje. Tam-
poco debe dudar en responder porque haya entendido solo respuesta correcta (Respons), luego oira otras oraciones a las
algunos sonidos de la frase escuchada, con la practica podra que debe responder en la forma requerida. Es necesario enten-
hacerlo cada vez mejor. der la oracin original del ejemplo para poder estructurar el
mismo tipo de repuesta otra vez. La cinta tiene pausas en los
(3) Al final del dialogo debe retroceder la cinta hasta el
cuales usted debera dar la respuesta; si no hay silencios debe
inicio. De esta forma escuchara su propia voz y podra repetir
parar el magnetofn para responder oportunamente. A con-
las frases mas de una vez. Es muy importante que usted atienda
tinuacin viene una respuesta modelo que Ie servira como
cuidadosamente la pronunciacin con respecto al texto y que
guia para medir la exactitud de su respuesta, posteriormente
haga todo el esfuerzo posible por notar las diferencias entre la
viene otro silencio en el que usted debe responder una vez
ortografia y la pronunciacin. Usted puede repetir esta parte
mas. De esta manera debe proceder hasta terminar el ejercicio.
de la leccin cuantas veces Ie parezca til.
Resumen de lo anterior; cada ejercicio consiste en:
(4) Cuando usted conozca mejor el dialogo puede tratar de
1. stimulus de la cinta
repetir las frases de la cinta sin leer simultaneamente el texto.
2. silencio para que usted responda
Cubra el texto del dialogo, escuche la frase en la cinta, repita
3. respuesta correcta de la cinta
y luego descubra el texto para percatarse de que usted logr
entender y pronunciar todas las palabras correctamente. 4. silencio para que usted repita la respuesta correcta
Los ejercicios estan clasificados A, B y C de acuerdo a su
complejidad. Los ejercicios A son los mas difciles.
Gramtica
Resumen
(5) Despus de estudiar el dialogo pase a la parte gramatical
al final de la leccin. Esta seccin analiza las cuestiones grama- (1) Usted puede escuchar el resumen sin ver los dibujos
ticales referentes al dialogo. Las cifras entre parntesis se esforzandose en comprender de forma general su significado.
refieren a las lineas del dialogo, donde 'r' quiere decir 'regel' Se da por entendido que usted conoce bien el dialogo y que
(= linea). por lo tanto no tendra problemas con la comprensin del
(6) Lea el dialogo linea por linea y trate de comprender resumen. No debe desconcertarle el hecho de que aparezcan
cada palabra;las palabras no conocidas bsquelas en el dic- nuevas palabras, estas no perturbaran la comprensin del
cionario. resumen.
(7) Si ha seguido metodicamente estos pasos, el dialogo no (2) Se Ie recomienda repasar rapidamente el resumen pre-
Ie planteara problemas. Escuche otra vez el dialogo, usted ocupandose por la comprensin general.
(3) Usted puede usar el resumen como dictado, escuchando:
debera entender todas las frases y repetirlas sin nrar el texto.
la cinta y escribiendo lo que oye, luego compare lo que escri-
bi con el texto del libro.

Fontica y orthogafa complementaria Deberes


En la cinta se dan algunas instrucciones referentes a casos Este material tiene por finalidad estimularle en el uso del
extraordinarios de ortografia y pronunciacin. holands.
La voz en la grabacin normalmente dira: La finalidad del Huiswerk es la practica escrita del holands.
'Let op de uitspraak van . . . ' ('fjese en la pronunciacin Por lo tanto debe darcele suma importancia a la ortografia, la
de . . . ' ) cual debe controlarse cuidadosamente. Las respuestas correctas
'Herhaal' ('repita') del Huiswerk pueden encontrarse al final del libro. Con res-
Entonces usted puede repetir lo que se ha dicho en la cinta. Se pecto a los cuestionarios abiertos del Huiswerk o los ejerci-
Ie recuerda que hay que comparar cuidadosamente la pro- cios de explotacin oral (Vragen over het gesprek y Conver-
nunciacin con la ortografia (vea el texto en el libro). Con- satie) usted puede buscar un Holands que quiera ayudarle a
centrese en su voz comparandola con la voz gravada. corregir sus respuestas.

XIV
Anleitung fr den Gebrauch im Selbstunterricht

Der Kurs liefert bungsmaterial fr das Verstehen, Sprechen, schreibung und lautes Lesen werden in Lektion 1 auf ent-
Schreiben und den Gebrauch der Umgangssprache gebildeter sprechende Weise gebt.
Hollander.
lm Kurs wird nur Hollandisch gebraucht, und das Ganze ist
so angelegt, dass Sie nie auf Ihre Muttersprache zurck- LEKTION 2 - 2 4
zugreifen brauchen. Die vorliegende Anleitung soll dem Dialog
Schuier, der allein lernt, zeigen, wie er das Kursmaterial
benutzen kann. Der Dialog bildet die Basis jeden Abschnitts. Gewhnlich
Die Einteilung des Lehrmaterials ist sorgfaltig durchdacht. umfasst er 70 bis 72 Zeilen, wobei jede Zeile sich auf eins der
Wir raten Ihnen im Allgemeinen das Material in der vorge- Bilder bezieht. Sie knnen ein Blatt Papier dazu benutzen, die
gebenen Reihenfolge durchzuarbeiten und sich an das in dieser Bilderreihen, die weiter unten auf der Seite erscheinen, abzu-
Anleitung beschriebene Lernverfahren zu halten. Es ist jedoch decken, damit sie Sie nicht ablenken. Sie arbeiten den Dialog
sehr wohl mglich, das Material mit Ihren eigenen Bedrfnis- in folgenden Phasen durch:
sen und Erfahrungen in Einklang zu bringen. Obschon die (1) Sie horen sich den Dialog einmal von Anfang bis Ende
Grammatik am Ende der Lektion steht, ist es die Absicht, an und versuchen ihn mit Hilfe der Bilder im grossen und
diese schon wahrend Ihrer Beschaftigung mit der Lektion zu ganzen zu verstehen.
Rate zu ziehen. (2) Schauen Sie sich das erste Bild und die entsprechende
Der Kurs besteht aus 24 Lektionen: Zeile im Text an. Lassen Sie daraufhin das Band laufen und
Lektion 1: Phonetik und Rechtschreibung horen Sie die erste Zeile an. Wenn Pausen auf dem Band
Lektion 2-24: Dialog aufgenommen sind, wiederholen Sie die Zeile. Wenn das Band
Erganzende bungen zur Phonetik ohne Pausen lauft, halten Sie das Band dann einen Augenblick
und Rechtschreibung an. Arbeiten Sie den ganzen Dialog in dieser Weise durch.
Zusammenfassung des Dialogs Machen Sie sich keine Sorgen, wenn Ihnen zu diesem Zeit-
bungen punkt die Bedeutung einiger Zeilen noch nicht ganz klar ist.
Material zur weiteren Anwendung Weitere bung wird Sie bald zu grsserer Klarheit fhren.
Grammatik Geben Sie immer eine Antwort, auch wenn Sie nur einige
Laute der abgespielten Zeile ins Bewusstsein aufgenommen
haben.
LEKTION 1 (3) Am Ende des Dialogs stoppen Sie das Band und lassen
In dieser Lektion lernen Sie, zwischen verschiedenen hollan- es zum Anfang zurcklaufen. Sie knnen jetzt die Satze ent-
dischen Lauten zu unterscheiden und die Aussprache und weder noch einmal nachsprechen oder das Gesprochene
Rechtschreibung von Wrtern, die diese Laute enthalten, zu abhren. Vergleichen Sie Aussprache und Rechtschreibung
ben. Wir raten Ihnen, mit der ersten Lektion erst anzufangen, sorgfaltig miteinander. Wiederholen Sie dieses Verfahren so
nachdem Sie einige Lektionen durchgearbeitet haben. oft, wie es Ihnen ntzlich erscheint.
In der ersten Lektion werden Sie aufgefordert, sich Grup- (4) Wenn Sie sich den Dialog auf diese Weise zu eigen
pen (gewhnlich Paare) hoandischer Wrter anzuhren, die gemacht haben, sollten Sie imstande sein, die Satze auf Band
sich nur in einem Laut unterscheiden, aber eine vllig andere richtig zu wiederholen, ohne im Text nachzusehen. Sie legen
Bedeutung haben. ein Blatt Papier auf den Text, horen sich den Satz auf dem
Dann wird ein Bild gezeigt, das zu einem der genannten Band an, wiederholen diesen und nehmen das Blatt wieder
Wrter passt, und Sie werden aufgefordert, das dem Bild weg, um zu prfen, ob Sie alle Wrter verstanden und richtig
entsprechende Wort auszuwahlen. Dann sprechen Sie die wiederholt haben.
Wrter nach, so dass der Unterschied in der Aussprache
deutlich ist.
Auf dem Band fr diese Lektion horen Sie drei Stimmen: Grammatik
den Ansager, der den Lehrstoff einfhrt; den Lehrer, der Sie (5) Nachdem Sie den Dialog durchgearbeitet haben, wenden
auffordert, Ihre Antwort zu geben, und der selber die Muster- Sie sich der Grammatik am Ende der Lektion zu. In diesem
antwort gibt; am Anfang der Lektion hort man eine Stimme, Lernabschnitt finden Sie eine bersicht, in der die zu benden
die Sie selbst, den Lerner, reprasentiert. Im Laufe dieses grammatischen Schwierigkeiten aus dem Dialog behandelt
Abschnitts horen Sie zwei verschiedene Tonsignale. Wenn Sie werden. Die eingeklammerten Nummern korrespondieren mit
einen hohen Ton horen, sehen Sie das nachste Bild in der den Zeilennummern des Dialogs wo V 'regel' (= Zeile)
Reihe an. Wenn Sie einen tiefen Ton horen, sollten Sie kein bedeutet.
Bild ansehen, sondern einfach zuhren. (6) Lesen Sie den Dialog Zeile fr Zeile und prfen Sie, ob
Da die Bilder weiter unten auf der Seite Sie ablenken knn- Sie wirkUch jedes Wort verstehen. Schlagen Sie neue Wrter
ten, sollten Sie sie mit einem Blatt Papier abdecken. Recht- im Wrterbuch nach.
Pedoman belajar tanpa gum

(7) Jetzt darf Ihnen der Dialog keine Schwierigkeiten mehr Zusammenfassend: jedes bungsitem enthalt:
bereiten. Horen Sie sich noch einmal den Dialog auf dem Band 1. Stimulus auf dem Band
an. Sie sollten jetzt alle Satze verstenen und wiederholen kn- 2. Pause zum Antworten
nen, ohne im Text nachzusehen. 3. richtige Antwort auf dem Band
4. Pause zum Wiederholen der richtigen Antwort
Es gibt A-, B-, und C-bungen. Dies sind Schwierigkeitsstufen.
Erganzende bungen zur Phonetikund A-bungen sind verhaltnismassig leicht, B- und C-bungen
Reehtschreibung sind schwieriger.
Es sind dies einige Hinweise auf dem Band in bezug auf ausser-
gewhnliche Falle der Reehtschreibung und Aussprache. Die Zusammenfassung des Dialogs
Stimme auf Band sagt: (1) Wenn Sie den Dialog und die bungen in der angege-
'Let op de uitspraak van... ' ('achten Sie auf die Aussprache benen Weise durchgearbeitet haben, horen Sie sich dessen
...') Zusammenfassung an. Vielleicht wollen Sie wieder auf die
'Herhaal* ('wiederholen Sie') Bilder sehen, wahrend Sie der Zusammenfassung zuhren. Da
Dann wiederholen Sie, was Sie auf Band horen. Vergleichen die Zusammenfassung sich oben mit einer Situation befasst,
Sie sorgfaltig die Aussprache mit der Reehtschreibung (siehe die Sie vom Dialog schon gut kennen, sollte es Ihnen nicht
den Text im Buch) und Ihre Antwort mit der Stimme auf schwer fallen, die Bedeutung der Zusammenfassung ah Ganzes
dem Band. zu verstehen. Lassen Sie sich nicht aus der Fassung bringen,
wenn in der Zusammenfassung neue Wrter auftauchen. Diese
werden Ihrem Verstandnis in keiner Weise im Wege stehen.
bungen (2) Die Zusammenfassung knnen Sie schnell durchlesen,
Durch die bungen lernen Sie, hollandische Satze auf der und wieder sollten Sie sich nur fr den Sinn des Ganzen
Basis von Satzmustern zu bilden, die im Dialog eingefhrt interessieren.
wurden und die in der Grammatik erlautert werden. In den (3) Sie knnen die Zusammenfassung auch fr Diktat-
bungen soll der Schuier die Zusammenfassung von Satzen bungen verwenden: horen Sie sich das Band an und versuchen
andern oder Teile von Satzen nach einem bestimmten Muster Sie, aufzuschreiben, was Sie horen. Vergleichen Sie Ihre
ersetzen. Zuerst horen Sie ein Beispiel, das aus dem ursprng- Schreibweise mit dem Text im Buch.
lichen Satz (oder den ursprnglichen Satzen) (Stimulus) und
der Musterantwort (Respons) besteht. Jetzt mussen Sie Weitere Anwendung
entscheiden, wie das Original verandert worden ist, um die
Antwort zu erzeugen. Sobald Sie dann einen anderen Satz Das Anwendungsmaterial soll Sie zum Gebrauch des Hol-
oder andere Satze horen, nehmen Sie dieselbe Veranderung landischen anspornen. Da das Huiswerk sich mit dem Gebrauch
vor, um dieselbe Art von Antwort hervorzubringen. Wenn auf des geschriebenen Hollandisch befasst, ist die Reehtschreibung
dem Band nach jedem Satz Pausen aufgenommen sind, geben wichtig und sollte immer sorgfaltig geprft werden. Am Ende
Sie in diesen Pausen Ihre Antwort, anderfalls halten Sie das des Buches befnden sich Musterantworten fr das Huiswerk.
Band fr einen Augenblick an. Darauf folgt eine Musterant- Fr die off enen Endfragen der Hausaufgaben, fr die mnd-
wort, die Ihnen anzeigt, ob die eigene Antwort richtig war, lichen bungsaufgaben (Vragen over het gesprek) und
und eine Pause, wahrenddessen Sie die richtige Antwort gesteuerte Gesprache (Conversatie) suchen Sie sich am besten
wiederholen knnen. Diese Tatigkeit setzen Sie bis zum Ende einen freundlichen Hollander, an dem Sie Ihre Antworten
der bung fort. ausprobieren knnen.

Pedoman belajar tanpa guru

Tujuan kursus ini ialah agar kita dapat mengerti dan meng- mana Anda harus memakai bahan pelajaran dalam kursus ini.
gunakan dengan baik bahasa Belanda dalam pergaulan. Setiap pelajaran merupakan lanjutan dari pelajaran sebe-
Kursus ini hanya menggunakan bahasa Belanda yang disusun lumnya. Karena itu Anda dianjurkan, seberapa dapat, mengi-
demikian rupa, sehingga Anda tidak perlu memakai bahasa- kuti urutan pelajaran dan mematuhi petunjuk yang diberikan
ibu Anda sendiri. Pedoman ini memberikan petunjuk bagai- dalam pedoman ini. Namun, setiap orang mempunyai cara dan
Pedoman belajar tanpa guru

kebiasaan belajar yang berbeda-beda, sehingga ia mungkin menangkap sebagian saja dari seluruh kalimat yang ada pada
akan memiHh urutan lain, yang disenangi dan dirasa lebih rekaman. Latihan-latihan akan membuat Anda terbiasa juga.
cocok baginya sendiri. Meskipun Tatabahasa selalu ditempat- (3) Hentikan rekaman, biJa percakapan seJesai, dan
kan pada akhir setiap pelajaran, diduga bahwa Anda mungkin putarlah kembali dari permulaan untuk dapat mendengar
ingin melihatnya sewaktu-waktu sebelum menyelesaikan suara Anda sendiri atau untuk mengulang sekali lagi kalimat-
pelajaran tersebut. kalimatnya. Yang penting adalah bahwa Anda dapat meng-
Kursus ini terdiri atas 24 pelajaran. enali perbedaan yang besar antara apa yang Anda dengar
Pelajaran 1: Fonetik dan ejaan dari rekaman dengan apa yang tertulis dalam buku.
Pelajaran 2-24: Percakapan Bandingkan dengan seksama perbedaan antara percakapan
Tambahan catatan fonetik dan ejaan dan ejaan. Anda dapat melakukan ini berulang-ulang, sepan-
Ringkasan percakapan jang Anda rasa masih perlu.
Latihan (4) Apabila Anda sudah terbiasa dengan percakapan tersebut,
Penerapan bahan pelajaran Anda tentu akan dapat mengulangi kalimat-kalimat dalam
Tatabahasa rekaman dengan tepat, tanpa melihat naskah percakapannya.
Tutupilah naskahnya dengan sehelai kertas, dengarkan kalimat
dalam rekaman, ulangi kalimat ini, lalu angkatlah kertas
PELAJARAN 1
penutupnya untuk memeriksa apakah Anda sudah dapat
Pelajaran ini melatih Anda membedakan bunyi-bunyi bahasa memahami dan berhasil mengulang seluruh kata-kata itu
Belanda, mengucapkan dan mengeja kata-kata. Sebaiknya Anda dengan benar.
mulai dengan Pelajaran 2, dan baru mempelajari Pelajaran 1
setelah Anda mengerjakan beberapa pelajaran lainnya. Tatabahasa
Dalam Pelajaran 1 Anda akan mendengar satu rangkaian
kata-kata Belanda yang hanya berbeda dalam satu bunyi saja, (5) Sesudah mempelajari percakapan, Anda dapat terus
tetapi artinya sangat berlainan. Sebuah gambar menyertai mulai dengan Tatabahasa yang ada pada akhir pelajaran.
kata-kata tersebut, dan Anda diminta memilih kata yang Bagian ini menjelaskan tatabahasa yang ada pada percakapan
cocok dengan gambar itu. Kemudian Anda harus mengulang tadi. Angka-angka di dalam tanda kurung menunjukkan baris
mengucapkannya dengan memperhatikan lafalnya. percakapan, dan r berarti 'regel' (= baris).
Pada rekaman pelajaran ini Anda akan mendengar tiga (6) Bacalah percakapan ini baris demi baris dan usahakan-
suara: suara seorang yang menguraikan pokok pelajaran; suara lah agar Anda benar-benar dapat memahami setiap kata.
seorang pelatih yang meminta Anda untuk memberikan tang- Carilah arti kata-kata baru dalam kamus.
gapan; dan pada awal pelajaran ada suara lagi sebagai pengganti (7) Pada tingkat ini percakapan seharusnya tidak lagi
Anda selaku murid. Pada rekaman juga ada dua nada suara: merupakan kesulitan bagi Anda. Dengarkanlah percakapan
nada tinggi menandakan bahwa Anda harus melihat gambar tersebut sekali lagi. Sekarang Anda harus sudah dapat mengerti
yang ada dalam buku, sedangkan nada rendah memberikan dan mengulang semua kalimat tanpa melihat naskahnya lagi.
pertanda bahwa Anda harus mendengarkan tanpa melihat
buku lagi. Tambahan catatan fonetik
Latihan ejaan dan membaca kata-kata yang tertulis diberikan Bagian ini terdiri atas sejumlah petunjuk dalam rekaman yang
dalam seluruh Pelajaran 1 ini. menyangkut hal-hal yang sangat perlu diperhatikan, yang
bertalian dengan masalah ejaan dan ucapannya. Suara dalam
PELAJARAN-PELAJARAN 2 - 2 4 rekaman biasanya berkata:
'Let op de uitspraak van . . . ' 'Perhatikan cara mengucap-
Percakapan
kan . . . '
Percakapan merupakan dasar setiap pelajaran, yang umumnya 'Herhaal' ('Ulangilah').
terdiri atas 70-72 baris, masing-masing disertai gambar. Maka Anda harus mengulangi apa yang dikatakan dalam
Anda dapat menggunakan sehelai kertas untuk menutup rekaman. Bandingkan dengan seksama ucapan dengan ejaan-
gambar-gambar yang di bawahnya, jika ini Anda rasakan meng- nya (lihatlah naskahnya dalam buku), serta ucapan Anda
ganggu. Untuk mempelajari sebuah percakapan caranya adalah dengan suaia yang ada pada xekaman.
sebagai berikut:
(1) Dengarkan percakapan yang ada pada rekaman, sambil
melihat gambar-gambarnya. Lakukan ini hingga selesai, agar
Latihan
Anda memahami percakapan tersebut secara keseluruhan. Latihan ini bertujuan agar Anda dapat menyusun kalimat-
(2) Perhatikan gambar pertama dan baris yang mengikuti- kalimat dalam bahasa Belanda, berdasarkan pola yang sudah
nya. Hidupkanlah rekaman dan dengarkan kalimat pertama. Anda kenal dari percakapan dan dijelaskan pada bagian
Jika suara pada rekaman berhenti, maka Anda harus mengu- Tatabahasa. Dalam latihan-latihan Anda diminta untuk me-
lang kalimat tersebut. Tetapi apabila tidak berhenti, Anda ngubah susunan kalimat atau mengganti bagian-bagian dalam
harus mematikan rekaman, lalu mengulang kalimatnya. kalimat menurut pola tertentu. Mula-mula Anda akan men-
Teruskan cara ini sampai percakapan tersebut selesai. dengar suatu contoh, terdiri atas satu kalimat dengan tang-
Anda tidak perlu khawatir, apabila pada tingkatan ini gapan yang tepat. Pada kertas latihan Anda jumpai kalimat
Anda tidak dapat menangkap arti seluruh kalimatnya, dan lain yang serupa dengan kalimat pertama, dan Anda harus
jangan ragu-ragu memberikan jawaban walau hanya dapat memberikan tanggapan Anda sendiri. Perlu diingat benar
Pedoman belajar tanpa guru

kalimat contoh tadi, agar kelak Anda dapat memberikan tetapi karena ringkasan tersebut mencakup hal-hal yang sudah
jawaban yang benar. Anda ketahui melalui percakapan, tentu Anda tidak menemui
Jikalau suara dalam rekaman berhenti sebentar, Anda harus kesulitan untuk memahami keseluruhan ringkasan. Seharus-
memberikan tanggapan pada saat-saat yang lowong itu. Apabila nya tidak lagi ada bagian yang membuat Anda tidak mengerti,
suara dalam rekaman tidak berhenti, Anda harus mematikan meskipun mungkin akan Anda jumpai kata-kata baru dalam
rekaman untuk dapat memberikan jawaban yang tepat. Lalu ringkasan itu.
suatu tanggapan akan terdengar, untuk mengetahui kebenaran (2) Seluruh ringkasan sebaiknya dibaca dengan cepat,
jawaban Anda. Sesudah itu suara pada rekaman akan berhenti sekali lagi semata-mata hanya untuk menangkap pengertian
lagi untuk memberi kesempatan kepada Anda guna mengu- seutuhnya.
lang tanggapan Anda lagi. Cara ini berlangsung sampai pada (3) Ringkasan juga dapat menjadi bahan dikte: dengarkan
akhir latihan. rekaman, lalu cobalah menuliskan apa yang Anda dengar.
Untuk jelasnya, setiap latihan terdiri atas: Cocokkan yang Anda tulis itu dengan naskah dalam buku.
1. stimulus dari rekaman
2. saat terluang dalam rekaman yang memberi Anda kesem-
patan untuk menanggapi
3. jawaban yang benar dari rekaman Penerapan bahan pelajaran
4. istirahat lagi, agar Anda dapat mengulang jawaban yang
benar. Penerapan bahan pelajaran bertujuan untuk mendorong Anda
Latihan-latihan dibagi menjadi golongan-golongan A, B, dan agar berani berbahasa Belanda. Karena Huiswerk (Perkerjaan
C. Latihan A termasuk yang mudah, sedangkan B dan C agak Rumah) menekankan agar bahasa tertulis Anda benar, maka
lebih sulit. soal ejaan menjadi sangat penting dan selalu harus diperiksa
dengan sekasama. Jawaban yang betul untuk Huiswerk terdapat
di bagian akhir buku. Bila Anda kenal orang yang mahir ber-
Ringkasan
bahasa Belanda, kepadanya Anda dapat menanyakan apakah
(1) Anda dengarkan ringkasan. Mungki Anda masih ingin jawaban atas pertanyaan Huiswerk dan latihan percakapan
melihat gambar-gambarnya lagi sewaktu mendengarkan, akan Anda (Vragen over het gesprek dan Conversatie) sudah betul.

xvm
Les 1: Fonetiek en spelling

Bh.

12

16

^;yf>r; . */-,-

8; 20

24

O u
28

a o u
32

. i
u
36
o 10 10 40

10 44

48

52

56

60

i;
I
64

!>;(
Q 68

72
SI 76

80

84

92

96

100

104

108
112

iiimegSKmmW'

116

120

124

128

132

136
iiil:;: :

BBBIIIS
.^^ I*
140

uu
144
^v^3^ w -
148

152

Bi peil
156

pijl ui OU

160

ei y
au ouw auw ui
ou au ouw auw 164

k
fWii
fpieu 168

172

176

180
Jiiis
wfiiiti

184

188

192

196

d einde ebd
200

ie oe eu ee wee weet
204

hl
weten oo uu aou /alten
208

zo: nu\
laat zoon
zo\nen hulren
212

huur boot
tetlten met
216
dok kap bieten pitten
220

beier dook kapen bed


224

taak dik kat post


228

kip taken katten beden


232

bedden
236

240

wij leven
1/ even fiets
ik leef
244

//es effen lief vee


248

fee vader af van


252
telefoon even lieve tafel
256

vuil vies fijn


c 260

C c 264

wij lezen
:$$ $.;'& fees
ezel
268

plas buizen huizen


272

reuzen ***-:;ftmzen baas zaal


276

samen besef zee loze

280

los zaai saai


284

99 ch geest begin

288
vlaggen lachen noch mug
292

nog zacht laag loochen


296

zaagt biggen biechten maagden


300

mochten mogen morgen algen


304

O
logen h heel
308

312

4K
316

A AA i\ ,\ AA A AA \ \ <\ A

4J j:
320

m mm
ng nn even
n
324
man namen mannen naam
328

binnen klimmen namen langskomen


332

tuinen honger mens samen


336

kanimen kiemen Kimmen neen'if

340

344

W Wie raar
348

N
352

wreed
356

360

10
''^'X'^

364
i r

'u X

368

vS 372

" * . ^ * *

376

langs stuk kon


380

mand dorp gulden f'mar


384

meubels keer schoenen vriend


388

zwart hoog kleur Spijt

392

luisteren trouw mooi gracht


396
schrijven dokter graag nieuwsgierig
400

natuurlijk
404

408

^^f
iSIS^..V 412

UT'
WBIm'.' 416

groen keuken weer bruid


420

pakje gauw geweldig drinken


424

zitten hellen bestellen


Lesl

Commentaar

Zoals de uitspraak van alle talen zo kent ook die van het equivalenten (zie het grammaticale commentaar van les 2, II,
Nederlands vele schakeringen: regionale verschillen, sociale 3.3).
verschillen in gesprekssituaties, en sociale verschillen tussen
gesprekspartners onderling. De uitspraak die door de meeste (3.2) In de uitspraak van tot zinnen verbonden woorden
Nederlanders als de juiste beschouwd wordt, en die in (inclusief samengestelde woorden) worden de contrasten
regionaal, sociaal en stilistisch opzicht het meest neutraal is, tussen f, s en v, z verder gereduceerd door assimilatieregels
wordt Algemeen Beschaafd Nederlands genoemd. Men zou (zie ook grammaticaal commentaar les 2, II, 3.3). Aan het
kunnen zeggen dat dit ABN een afspiegeling is van de begin van een woord worden v en z met scherpe frictie
uitspraak van de stadsbevolking voor zover die een uitgesproken na welke voorafgaande plosief of fricatief dan
middelbare-schoolopleiding heeft genoten en behoort tot de ook. Aan het eind van een woord zijn en s stemhebbend
'middle-class'. voor b- en d-.
In deze cursus beperken we ons tot het ABN zoals dat
gesproken wordt ten noorden van de grote rivieren. Enigszins Veel sprekers, in het bijzonder in Amsterdam, maken geen
afwijkende normen gelden voor het 'Zuidnederlands', dat in verschil tussen/, s en v, z, in welke positie dan ook. Hun
de Nederlandstalige gebieden van Belgi gesproken wordt. fricatieve fonemen (die men met de symbolen F, S en CH
Het noordelijke ABN is evenwel niet uniform en er heerst kan aangeven) worden als volgt gerealiseerd:
grote onenigheid ten aanzien van een aantal details. Het ligt Aan het begin van een woord zijn F, S en CH stem-
niet in onze bedoeling een oordeel te vellen over varianten loos. Ze hebben een betrekkelijk scherpe frictie na
(waarvan er enkele in de Gesprekken te horen zijn). Met een voorafgaande plosief of fricatief (aan het eind van
inachtneming hiervan, kan men zeggen dat de stem van de het voorafgaande woord), en in alle overige gevallen
'model spreker' een uitspraak vertegenwoordigt waarnaar een een half scherpe, half zachte frictie.
buitenlander zich kan richten. In het midden van een woord zijn F, S en CH een
De volgende varianten, wijd verbreid onder de sprekers beetje stemhebbend na een ongedekte klinker, liquida
van (ruim genomen) het ABN, verdienen echter vermelding: of nasaal, maar in alle overige gevallen zijn ze stem-
(1) De r kan hetzij met de tongpunt, hetzij met het loos en scherp.
achterste gedeelte van de tong uitgesproken worden. Aan het eind van een woord (ook in medeklinker-
(2) Veel ABN-sprekers maken verschil tussen een stem- combinaties) zijn F, S en CH stemloos en scherp,
hebbende intervocalische gjgg en een stemloze inter- tenzij ze gevolgd worden door een woord dat begint
vocalische ch (vlaggen versus lachen). Dit verschil komt in de met een b of een d.
Randstad (het verstedelijkte westen van Nederland) vrijwel (4) Sommige ABN-sprekers maken een verschil tussen
niet voor, en wordt in les 1 dan ook niet gemaakt. twee varianten van de ongedekte o, b.v. mos [mos] 'gebruik'
(3) Er heerst nogal wat onenigheid ten aanzien van de versus mos [mos] * soort plantje'. In deze cursus is met dit
uitspraak van en v, en, in mindere mate, ten aanzien van de verschil geen rekening gehouden.
uitspraak van s en z. In de meer conservatieve praktijk, die in
les 1 gevolgd wordt, zijn v en z betrekkelijk zacht en stem- Les 1 biedt een systematische inleiding op de spraak-
hebbend, terwijl en s betrekkelijk scherp en stemloos zijn. klanken van het Nederlands en de manier waarop ze gewoon-
De fonetische realisatie verandert echter vaak al naar gelang lijk gespeld worden. De methode die men bij het behandelen
de context. Werkelijke opposities zijn schaars. van deze les kan volgen, wordt beschreven in de Inleiding.
De uitspraak van f v, s en z kan als volgt worden weer-
gegeven: Les 1 is bedoeld als een in hoge mate vereenvoudigde gids
(3.1) In losstaande woorden (N.B. de samenstellende delen bij de uitspraak. Alleen losstaande, eenvoudige woorden
van samengestelde woorden worden in les 1 steeds behandeld komen aan de orde; aan contextuele fonetiek en onregel-
als aparte woorden; b.v. loodgieter wordt behandeld als lood matigheden in de spelling (b.v. in vreemde woorden) wordt
#gieter). hier nog voorbijgegaan. Dergelijke zaken worden in de
(3.1 A) A an het begin van een woord zijn noch en 5, nochv Aanvullende Fonetiek van latere lessen aan de orde gesteld.
en z stemhebbend; v en z hebben een betrekkelijk zachte en De spelling, in les 1 en in alle overige lessen, komt overeen
en s een betrekkelijk scherpe frictie. met de officile Woordenlijst van de Nederlandse Taal. Er
(3.1.2) In het midden van een woord komen v en z alleen voor wordt in Nederland en Belgi gedacht aan een nieuwe
na ongedekte klinkers, liquidae en nasalen. Ze zijn stemhebbend herziening van de spelling; intussen vinden vereenvoudigde
en hebben een zachte frictie, en s, die stemloos zijn en een wijzen van spelling (zoals diktaat voor dictaat, buro voor
scherpe frictie hebben, komen meestal voor na gedekte klinkers bureau) meer en meer ingang, hoewel ze niet officieel zijn.
(in dat geval worden ze gespeld als ff en ss) en in bepaalde mede- De Nederlandse spraakklanken die in les 1 behandeld
klinkercombinaties. In deze positie contrasteren ze met v en z worden, staan in onderstaande tabel. De eerste kolom geeft
in betrekkelijk weinig woorden. een omschrijving van de klank. In de tweede kolom staat het
(3.1.3) Aan het eind van een woord komen alleen/en.y voor. symbool dat voor die spraakklank gehanteerd wordt; de sym-
Ze zijn stemloos en hebben scherpe frictie. Dit is het gevolg bolen uit deze kolom liggen zo dicht mogelijk bij de spelling-
van de regel dat stemhebbende plosieven en fricatieven aan symbolen van de vierde kolom. De derde kolom biedt het
het eind van een woord vervangen worden door hun stemloze symbool dat overeenkomt met de transcriptieprincipes van de

13
Commentaar

International Phonetic Association. De vierde kolom laat de wordt. In de laatste kolom staan enkele woorden (in gewone
manier(en) zien waarop de klank in kwestie doorgaans gespeld spelling gedrukt) waarin de spraakklank voorkomt.

L KLINKERS (Vocalen) voorbeelden


spraakklank IPA-symbool spelling (in gewone spelling)

(a) gedekte klinkers


half gesloten, voor, ongerond i L i pit, missen, bit
half open, voor, ongerond e S e pet, hebben, pen
open, achter, ongerond a a a mat, bakken, bal
half open, achter, gerond o 0 o mot, fokker, pot
half gesloten, midden, gerond u d u put, lus

(b) ongedekte klinkers


gesloten, voor, gespreid ie i: ie tien, mieren, biet
half gesloten, voor, gespreid ee e: e, ee teen, leren, been,
peen, ree
open, voor, ongerond aa a: a, aa laat, laten, ga, baal
half gesloten, achter, gerond oo o: o, oo boor, sloop, boon,
poot
gesloten, achter, gerond oe u: oe moer, sloep, boer
gesloten, voor, gerond uu y: u, uu muur, stuur, buren
half gesloten, voor, gerond eu 0: eu keu, steur, beun,
leus

(c) tweeklanken (diftongen)


(dalend, aan het eind gesloten)
voor, ongerond ei ei ij, ei bijt, rij, bij, pijl,
peil, ei
achter, gerond ou au ou, au, bout, gauw, vrouw
ouw, auw
voor, gerond ui oey ui buit

(d) 'oneigenlijke tweeklanken'


aaie a:i aai baai, fraai
ooie o:i ooi mooi
oeie u:i oei boei
ieoe i:u ieuw nieuw
eeoe e:u eeuw leeuw
uuoe y:u uw luw

(e) neutraal, gereduceerd,


onbeklemtoond je, ze, het

//. MEDEKLINKERS (Consonanten)


voorbeelden
spraakklank IPA-symbool spelling (in gewone spelling)
(a) plosieven (occlusieven)
stemloos, babiaal P P P, PP, b pak, koppen, heb
stemloos, alveolaar t t t, tt, d tak, latten, bed
stemloos, velaar k k k, kk pak, hek, bakken
stemhebbend, babiaal b b b, bb bak, big, hebben
stemhebbend, alveolaar d d d, dd dak, bedden

14
Commentaar

voorbeelden
spraakklank IPA-symbool spelling (in gewone spelling)

(b) fricatieven (spiranten)


stemloos, scherp, labiodentaal f f f, ff fat, tafel, leef, effen
stemloos, scherp, alveolaar s s s, ss, sch saai, lessen, reis,
praktisch
x
velaar ch g, gg, ch gevel, liggen, toch,
acht, heg, verschil
zacht, labiodentaal V v V vat, leven, vorm
zacht, alveolaar z z z zee, reizen
glottaal h h h hei, hevel

(c) nasalen
bilabiaal m m m, mm man, namen, kammen
alveolaar n n n, nn naam, mannen, mens
velaar ng 0 ng, n kling, klink

(d) liquidae en overige


medeklinkers
alveolaar, lateraal 1 1 1,11 lelijk, luit
alveolaar (tongpunt-r); r r, R r, rr raar, ruit, raatje,
ook wel uvulaar (huig-r) graatje
labiale, frictieloze
continuant w V w wie, worm, wig
palatale semivocaal j j j,d jij, goede

Opgemerkt zij nog dat de verschillen tussen 'ongedekte' en (c) Als ze gevolgd worden door een r, zijn alle ongedekte
'gedekte' klinkers ook wel anders betiteld worden: b.v. klinkers werkelijk lang en gespannen. De kwaliteit van ee en
gespannen/ongespannen, lang/kort, zwak gesneden/sterk oo ligt in dat geval dichter bij die van respectievelijk ie en oe;
gesneden. Daar gedekte klinkers altijd kort en ongespannen maar ze blijven duidelijk verschillen van ie en oe; b.v. mier,
zijn en abrupt afgesneden worden door een volgende mede- meer, maar, boor, boer.
klinker, is deze inconsistentie in terminologie hoofdzakelijk
te wijten aan de verschillende combinatorische varianten van Les 1 is gebaseerd op 31 groepen van twee of drie onderling
ongedekte klinkers. contrasterende woorden; en wel in de volgende volgorde:
(a) Vooral aan het eind van een woord of lettergreep pit-pet-put; mat-mot; tien-teen; mier-meer; mier-muur-
worden ee, oo, en eu enigszins gediftongeerd in de richting moer; sloep-sloop; boer-boor; Q-keu; stuur-steur; been-
van respectievelijk ie, oe en uu; b.v. zee, lenen, zo, zonen, beun-boon; bit-biet; pen-peen; bal-baal; pot-poot; lus-leus;
reu, beunen. bijt-buit-bout; (spelling contrast van) peil-pijl; ree-rij; baai-
(b) Als ze gevolgd worden door een stemloze plosief, bij; pak-bak; tak-dak; fat-vat; C-zee; hei-ei; hevel-gevel;
worden ie en oe (uu vrijwel nooit) korter uitgesproken, maar heg-hek; kling-klink; worm-vorm; luit-ruit; wig-big; gaatje-
hun kwaliteit blijft gelijk; b.v. riet, boek, fuut. raatje-graatje.
Kennismaking: Op de boot van Harwich naar Hoek van Holland
KB: Kees Bergmw JK: John King

^T5. Ik woon in Amsterdam.

JK. Bent u student?

KB. Ja, ik ben student. 3

KB. Ik studeer Engels.

JK. Studeert u Engels?

JK. H, dat is mijn taal. 6

KB. Uw taal?

KB. Bent u dan geen Nederlander?

JK. Nee, ik ben Engelsman. 9

KB. Uw Nederlands is heel goed, meneer.

JK. Danku.

JK. Mijn moeder is Nederlandse. 12

KB. O, is uw moeder geen Engelse?

JK. Nee, mijn moeder is Nederlandse

JK. en mijn vader is Engelsman. 15

JK. U bent Nederlander, h?

KB. Ja, ik ben Nederlander.

KB. Bent u ook student? 18

JK. Nee, ik ben journalist.

KB. Werkt u in Nederland9

JK. Ja, ik werk in Amsterdam. 21

KB. Woont u ook in Amsterdam?

JK. Ja, in de Leidsestraat.

KB. Ik woon op de Hoofdweg. 24

KB. Komt u eens langs!

JK. Wat zegt u 9

KB. Komt u eens langs! 27

16
Les 2

JK. Ja, graag.

'KCESBtRGSMA* KB. Ik ben Kees Bergsma,

KB. mijn adres is: Hoofdweg 2, Amsterdam. 30

JK. Dank u wel, meneer Bergsma.


10HN
KING JK. Mijn naam is John King.

JK. Ik kom gauw eens langs. 33

Aanvullende fonetiek bent u student?


ja, ik ben student
Let op de uitspraak van ik met ben.
Herhaal: ik . . . ben . . . ik ben . . . ik ben Engelsman . . . ik
blijf. . . zakdoek . . . opbellen . . . v o e t b a l . . . dit boek . . . 2A
afdeling . . . verloofde . . . verhuisde . . .
Let op het verschil in de uitspraak van de letter j in journalist
ik ben student
en John. ja, u bent student
Herhaal, journalist. . . John . . . ik ben Nederlander
ja, u bent Nederlander
Samenvatting ik ben Engelse
Kees Bergsma is Nederlander. John King is Engelsman. Hij ja, u bent Engelse
spreekt goed Nederlands, Want zijn moeder is Nederlandse.
Kees Bergsma woont in Amsterdam, en John King woont ik ben John King
ook in Amsterdam. ja, u bent John King
John King vraagt: 'Bent u student?' Kees Bergsma is ik ben journalist
student en John King is journalist. ja, u bent journalist
Kees Bergsma zegt: 'Komt u eens langs!' en John King
antwoordt: 'Ik kom gauw eens langs'. ik ben Nederlandse
ja, u bent Nederlandse
Oefeningen ik ben Kees Bergsma
ja, u bent Kees Bergsma
1 A
bent u student? ik ben Engelsman
ja, ik ben student ja, u bent Engelsman
bent u Engelsman? ik ben student
ja, ik ben Engelsman ja, u bent student
bent u John King?
ja, ik ben John King 3 B (2.2)

bent u Nederlandse? ik woon in Amsterdam


ja, ik ben Nederlandse ja, u woont in Amsterdam
bent u Kees Bergsma? ik studeer Engels
ja, ik ben Kees Bergsma ja, u studeert Engels
bent u Nederlander? ik werk in Nederland
ja, ik ben Nederlander ja, u werkt in Nederland
bent u Engelse? ik woon in de Leidsestraat
ja, ik ben Engelse ja, u woont in de Leidsestraat
bent u journalist? ik werk op de Hoofdweg
ja, ik ben journalist ja, u werkt op de Hoofdweg

17
Les 2

ik studeer Nederlands ik ben Engelsman


ja, u studeert Nederlands ik ben ook Engelsman

ik woon in Amsterdam ik ben student


ja, u woont in Amsterdam ik ben ook student

8 C (2.3,7)
substitutie-oefening bent u student?
ik woon in Nederland op de Hoofdweg ja; bent u ook student?
ik woon op de Hoofdweg in Amsterdam woont u in Amsterdam?
ik woon in Amsterdam in de Leidsestraat ja; woont u ook in Amsterdam?
ik woon in de Leidsestraat op de Hoofdweg
ik woon op de Hoofdweg in Nederland bent u Nederlander?
ik woon in Nederland ja; bent u ook Nederlander?
werkt u in Nederland?
5 B (2.1,2) ja; werkt u ook in Nederland?
substitutie-oefening studeert u Engels?
ik ben Engelsman Nederlander ja; studeert u ook Engels?
ik ben Nederlander student
ik ben student Engelse woont u op de Hoofdweg?
ik ben Engelse Engelsman ja; woont u ook op de Hoofdweg?
ik ben Engelsman u bent bent u journalist?
u bent Engelsman journalist ja; bent u ook journalist?
u bent journalist Nederlandse
u bent Nederlandse student werkt u in Amsterdam?
u bent student Nederlander ja; werkt u ook in Amsterdam?
u bent Nederlander ik ben studeert u Nederlands?
ik ben Nederlander Engelsman ja; studeert u ook Nederlands?
ik ben Engelsman
bent u student?
ja; bent u ook student?
6 B (2.3,4)

subs titu tie-oefen ing 9 B (2.1)


ik werk in Amsterdam woon ik ben Nederlander
ik woon in Amsterdam studeer ik ben geen Nederlander
ik studeer in Amsterdam werk
ik werk in Amsterdam ik ben journalist
u
u werkt in Amsterdam ik ben geen journalist
woont
u woont in Amsterdam studeert ik ben Engelsman
u studeert in Amsterdam ik ben geen Engelsman
7 A (2.5,6) ik studeer Engels
ik studeer geen Engels
ik ben student
ik ben ook student ik studeer Nederlands
ik studeer geen Nederlands
ik woon in Amsterdam
ik woon ook in Amsterdam ik ben Engelse
ik ben geen Engelse
ik werk in de Leidsestraat
ik werk ook in de Leidsestraat ik ben Nederlandse
ik ben geen Nederlandse
ik studeer Nederlands
ik studeer ook Nederlands ik ben student
ik ben geen student
ik woon op de Hoofdweg
ik woon ook op de Hoofdweg ik ben Nederlander
ik ben geen Nederlander
ik ben journalist
ik ben ook journalist 10 C (2.1)

ik studeer Engels is Kees Bergsma Nederlander?


ik studeer ook Engels ja, Kees Bergsma is Nederlander

18
Les 2

woont Kees Bergsma in Amsterdam? is uw moeder Nederlandse?


ja, Kees Bergsma woont in Amsterdam ja, mijn moeder is Nederlandse
is John King Engelsman? is uw adres Hoofdweg 2?
ja, John King is Engelsman ja, mijn adres is Hoofdweg 2
woont John King in Amsterdam? is uw vader Engelsman?
ja, John King woont in Amsterdam ja, mijn vader is Engelsman
is Kees Bergsma student? is uw naam John King?
ja, Kees Bergsma is student ja, mijn naam is John King
studeert Kees Bergsma Engels? is uw vader journalist?
ja, Kees Bergsma studeert Engels ja, mijn vader is journalist
is John King journalist? is uw moeder Engelse?
ja, John King is journalist ja, mijn moeder is Engelse
woont Kees Bergsma op de Hoofdweg? is uw vader Nederlander?
ja, Kees Bergsma woont op de Hoofdweg ja, mijn vader is Nederlander
woont John King in de Leidsestraat?
ja, John King woont in de Leidsestraat
14 C (2.5,6,10)
is Kees Bergsma Nederlander?
ja, Kees Bergsma is Nederlander bent u student?
ja, ik ben student

11 C (2.9,10) studeert u Engels?


ja, ik studeer Engels
is meneer Bergsma Engelsman?
nee, meneer Bergsma is geen Engelsman is uw moeder Engelse?
ja, mijn moeder is Engelse
is meneer King Nederlander?
nee, meneer King is geen Nederlander werkt u in Nederland?
ja, ik werk in Nederland
is meneer King student?
nee, meneer King is geen student woont u in Amsterdam?
ja, ik woon in Amsterdam
is meneer Bergsma journalist?
nee, meneer Bergsma is geen journalist is uw naam John King?
ja, mijn naam is John King
is meneer Bergsma Engelsman?
nee, meneer Bergsma is geen Engelsman is uw adres Hoofdweg 2?
ja, mijn adres is Hoofdweg 2 .

12 C (2.10) bent u Nederlander?


ja, ik ben Nederlander
mijn moeder is Nederlandse
komt u eens langs?
o, is uw moeder Nederlandse 9
ja, ik kom eens langs
mijn vader is Engelsman
o, is uw vader Engelsman? bent u student?
ja, ik ben student
mijn adres is Hoofdweg 2
o, is uw adres Hoofdweg 2?

mijn naam is Kees Bergsma 1 5 C (2.4,6,14)


o, is uw naam Kees Bergsma? substitu ti-oefening
mijn vader is journalist ik woon op de Hoofdweg u
o, is uw vader journalist? u woont op de Hoofdweg in Amsterdam
u woont in Amsterdam bent
mijn moeder is Nederlandse u bent in Amsterdam journalist
o, is uw moeder Nederlandse? u bent journalist ik
ik ben journalist Nederlander
13 B (2.10)
ik ben Nederlander mijn vader
mijn vader is Nederlander moeder
is uw vader Nederlander? mijn moeder is Nederlandse uw
ja, mijn vader is Nederlander uw moeder is Nederlandse

19
Les 2

Aanvullende Woordenlijst: Nationaliteiten


land man(+pl.) vrouw adjectief (taal)
Europa:
Nederland Nederlander, Nederlanders Nederlandse Nederlands
Engeland Engelsman, Engelsen Engelse Engels
Denemarken Deen, Denen Deense Deens
Zweden Zweed, Zweden Zweedse Zweeds
Noorwegen Noor, Noren Noorse Noors
Finland Fin, Finnen Finse Fins
Duitsland Duitser, Duitsers Duitse Duits
IJsland IJslander, IJslanders IJslandse IJslands
Oostenrijk Oostenrijker, Oostenrijkers Oostenrijkse Oostenrijks
Zwitserland Zwitser, Zwitsers Zwitserse Zwitsers
Polen Pool, Polen Poolse Pools
Hongarije Hongaar, Hongaren Hongaarse Hongaars
Tsjecho-Slowakije Tsjech(oslowaak), Tsjechen Tsjechische Tsjechisch
Roemenie Roemeen, Roemenen Roemeense Roemeens
Joego-Slavi Joegoslaaf, Joegoslaven Joegoslavische Joegoslavisch
Rusland Rus, Russen Russische/Russin Russisch
Belgi Belg, Belgen Belgische Belgisch
Frankrijk Fransman, Fransen Fran(cai)se Frans
Spanje Spanjaard, Spanjaarden Spaanse Spaans
Portugal Portugees, Portugezen Portugese Portugees
Itali Italiaan, Italianen Italiaanse Italiaans
Griekenland Griek, Grieken Griekse Grieks
Turkije Turk, Turken Turkse Turks
Ierland Ier, Ieren Ierse Iers
Bulgarije Bulgaar, Bulgaren Bulgaarse Bulgaars
Albani Albanees, Albanezen Albanese Albanees

Afrika:
Algerije Algerijn, Algerijnen Algerijnse Algerijns
Tunesi Tunesir, Tunesirs Tunesische Tunesisch
Marokko Marokkaan, Marokkanen Marokkaanse Marokkaans
Egypte Egyptenaar, Egyptenaren Egyptische Egyptisch
Ethiopi Ethiopir, Ethiopirs Ethiopische Ethiopiscli
Nigeri Nigeriaan, Nigerianen Nigeriaanse Nigeriaans
Ghana Ghanees, Ghanezen Ghanese Ghanees
Zuid-Afrika Zuidafrikaner, Zuidafrikaners Zuidafrikaanse Zuidafrikaans

Azi:
Indonesi Indonesir, Indonesirs Indonesische Indonesisch
Japan Japanner, Japanners Japanse Japans
China Chinees, Chinezen Chinese Chinees
India Indir, Indirs Indiase Indiaas
Perzi Pers, Perzen Perzische Perzisch
Arabi Arabier, Arabieren Arabische Arabisch
Isral Israli, Israli's Isralische Isralisch

Amerika:
Amerika (V.S.) Amerikaan, Amerikanen Amerikaanse Amerikaans
Canada Canadees, Canadezen Canadese Canadees
Mexico Mexicaan, Mexicanen Mexicaanse Mexicaans
Brazili Braziliaan, Brazilianen Braziliaanse Braziliaans
Argentini Argentijn, Argentijnen Argentijnse Argentijns

Australi:
Australi Australir, Australirs Australische Australisch
Nieuw-Zeeland Nieuwzeelander, Nieuwzeelanders Nieuwzeelandse Nieuwzeelandfl

20
Les 2

De Nederlanders wonen in Nederland. Ze spreken Neder- Huiswerk


lands. De hoofdstad van Nederland is Amsterdam. Amster-
dam ligt in Nederland. Nederland ligt in Europa. Een Neder- 1 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in.
landse man is Nederlander, zijn vrouw is Nederlandse. De Voorbeeld: John King . . . journalist, (zijn)
Engelsen wonen in Engeland. Ze spreken Engels. De hoofd- John King is journalist.
stad van Engeland is Londen. Londen ligt in Engeland. 1. Mijn vader . ,. journalist. (zijn)
Engeland ligt in Europa. Een Engelse man is Engelsman, zijn 2. Hij in Zweden. (wonen)
vrouw is Engelse. De Oostenrijkers wonen in Oostenrijk. 3. Hij _ .Nederlander. (zijn)
Ze spreken Duits. De hoofdstad van Oostenrijk is Wenen. 4. Mijn moeder. . . Zweedse. (zijn)
Wenen ligt in Oostenrijk. Oostenrijk ligt in Europa. 5. Ze . .Zweeds en Nederlands. (spreken)
6. Ik ,,,, * ook in Zweden. (wonen)
7. Ik , . . geen journalist. (zijn)
8. Ik , . r Zweeds. (studeren)

2 Maak zinnen. Begin met een woord met een hoofdletter.


Vragen over het gesprek Voorbeeld: is - Mijn moeder - Nederlandse - geen
Mijn moeder is geen Nederlandse.
Is Kees Bergsma Engelsman? Is John King Nederlander?
1. eens - langs - u - Komt - !
Woont Kees Bergsma in Amsterdam? Is Kees Bergsma 2. t a a l - u w - i s - W a t - ?
student? Woont John King in Amsterdam? Woont Kees 3. H, - Kees - dat - is
Bergsma op de Hoofdweg? Is John King student? Werkt 4. heel goed - John - Nederlands - spreekf
John King in Nederland? 5. journalist - u - geen - Bent - ?
6. Londen - van Engeland - de hoofdstad - is
7. ligt - in Europa - Zweden
8. ook - in Amsterdam - John - woont

3 Beantwoord de volgende vragen:


Conversatie
1. Komt u uit Zuid-Amerika?
Ben je Nederlander? Is je vader Engelsman? Is je moeder 2. Wat is uw moedertaal?
Nederlandse? Woon je in Amsterdam? Werk je in Neder- 3. Woont u in Nederland?
land? Ben je student? Wat studeer je? Ben je journalist? 4. Wat is uw adres?
Wat is je naam? Woon je in de Leidsestraat? Spreek je 5. Bent u student?
Engels? Wat is de hoofdstad van jouw land? 6. Studeert u in Amsterdam?

Grammatica
1 PRONOMINA 2 HET WERKWOORD (VERBUM)
2.1 Praesens (singularis)
persoon (sg.) pronomen personale pronomen possessivum

1 ik mijn wonen
2 (formeel) u uw
(informeel) je je 1 ik woon
2 (formeel}) u woont
(informeel) je woont
ik woon in Amsterdam (r.1) 3 John woont
mijn naam is Kees Bergsma

u bent Engelsman werken


uw naam is John King (r.32) ik werk in Nederland
u werkt in Nederland
woon je in Amsterdam? je werkt in Nederland
is je moeder Nederlandse? John King werkt in Nederland

21
Les 2

studeren (b) Vraagwoord + PV + subject


ik studeer Engels wat zegt u? (r.26)
u studeert Engels waar woont u?
je studeert Engels
Kees Bergsma studeert Engels (c) subject + PV + rest + (h)
u bent Nederlander, /i? (r.16)
langskomen u bent Nederlander?
ik kom eens langs
u komt eens langs
3.3 Imperatiefzinnen (formeel)
je komt eens langs
John King komt eens langs PV + subject + rest
komt u eens langs! (r.25)
zeggen
ik zeg : 'ja, graag
u zegt : 'ja, graag
zegt : 'ja, graag 4 HET ONBEPAALD LIDWOORD
John King zegt : 'ja, graag (indefiniet artikel)
4.1 Een (spelling soms Vi, uitspraak /an/)
2.2 Zijn en 0 (= niet gerealiseerd)

(singularis)
een
1 ik ben
2 (formeel) u bent een student water
(informeel) je bent - ben je een straat melk
3 John is een Engelsman Nederlands
een adres Engels
ik ben Engelsman (r.9)
u bent Nederlander (r.16) ik woon in een straat
ik studeer Engels
dat is mijn taal (r.6)
John King is journalist
4.2 Bij zijn + beroep of nationaliteit: geen lidwoord
je bent Engelsman, h?
ben je student? ik ben journalist (r.19)
ik ben Engelsman (r.9)
mijn moeder is Nederlandse (r.14)
3 ZINSSTRUCTUREN
bent u ook student? (r.18)
3.1 Declaratieve zinnen
subject + persoonsvorm* (PV) + rest
ik woon in A msterdam (r. 1) 5 GEEN
mijn moeder is Nederlandse (r.12)
ik kom gauw eens langs (r.33) (a) negatie + een
is dat een student? dat is geen student
3.2 Vraagzinnen is dat een straat? dat is geen straat
is dat een Engelsman? dat is geen Engelsman
(a) PV + subject + rest
studeert u Engels? (r.5) (b) negatie + 0
werkt u in Nederland? (r.20)
bent u student? ik ben geen student
*De persoonsvorm (PV) is de geconjugeerde vorm van het werkwoord studeert u Engels? ik studeer geen Engels
(ik ben student; werkt u in Nederland?). is dat melk? dat is geen melk

22
Mevrouw Bergsma ontmoet mevrouw Kooiman in het Vondelpark
Les 3 K; mevrouw Kooiman B: mevrouw Bergsma

^. Dag mevrouw Kooiman.

K. Dag mevrouw Bergsma.

K. Hoe gaat het met u? 3

#. Goed, dank u.

B. En met u?

K. Ook goed. 6

K. En hoe gaat het met uw kinderen?

B. Heel goed.

B. Ik heb foto's bij me. 9

B. Kijk, dit is Kees.

K. En wie is dat?

B. Dat is een vriend van Kees. 12

K. En zijn dat uw dochters?

B. Nee, dat zijn mijn buurmeisjes.

B. Ik heb hier nog een foto. 15

9 B. Dat is mijn dochter.

B. Ze heet Els.
K. O, en wie zijn dat? 18

B. Dat zijn mijn kleinkinderen.

cM K. Heeft Els drie kinderen?

B. Nee, ze heeft twee kinderen: 21

B. een jongen

B. en een meisje.

K. Maar ze heeft nog een kind bij zich. 24

yr x B. Dat is geen kind van Els,

B. dat is een buurmeisje.

B. Dit zijn haar kinderen: 27


B. dit is Wim

B. en dat is Corrie.

K. H, wat leuk! 30
CORRIE
K. Ik heet ook Corrie.
"CORRIE
K. En hoe heet haar buurmeisje?

B. MetadeWit. 33

K. Uhebt daar nog een foto, h?

B. Ja, dat is Els nog een keer.

B. En dat is Jaap, haar man. 36

B. Hij heeft zijn fiets bij zich.

B. Hebt u ook foto's bij u?

*J K. Nee, ik heb geen foto's bij me. 39


<K&
B. Dat is jammer.

B. Hoe gaat het met uw kinderen?

K. Goed. 42

K. Mijn dochter is nu student.

B. O ja, wat studeert ze?

K. Nederlands. 45

B. Kees is ook student.

B. Hij studeert Engels,

B. in Amsterdam. 48
(AMSTOtf
B. Studeert uw dochter ook in Amsterdam?

K. Nee, in Utrecht.

B. En wat doet uw zoon? 51


AMSTERDAM UTRECHT
K. Hij is analist.
f
K. Hij werkt in een ziekenhuis.

K. O, het is al vier uur! 54

24
Les 3

K. Ik ga naar huis.

B. Tot ziens, mevrouw Kooiman.

K. Dag mevrouw Bergsma. 57

K. De groeten aan uw man.

Aanvullende fonetiek woont uw zoon in Nederland?


ja, hij woont in Nederland
Let op de uitspraak van zijn fiets en mijn kamer. Je schrijft
zijn en mijn maar je zegt [zon] en [man]. heet uw zoon Kees?
Herhaal, z'n fiets. . . z'n vriend . . . m'n kamer . . . m'n ja, hij heet Kees
moeder . . . m'n vriend spreekt mijn taal. . . z'n zoon heeft werkt Kees in Amsterdam?
zijn jas. . . ja, hij werkt in Amsterdam
is John journalist?
Samenvatting ja, hij is journalist
Mevrouw Bergsma ontmoet mevrouw Kooiman in het Von- studeert uw vriend Engels?
delpark. Mevrouw Bergsma heeft foto's bij zich. Ze zegt: 'Dit ja, hij studeert Engels
is mijn zoon, Kees, en dat is zijn vriend. En dit is mijn
dochter. Ze heeft twee kinderen. Haar buurmeisje staat ook is uw vader Engelsman?
op de foto.' De man van Els staat op een andere foto: hij ja, hij is Engelsman
heeft daar een fiets bij zich. Mevrouw Kooiman heeft geen
foto's bij zich. Dat is jammer. Ze heeft ook twee kinderen: 3A
een zoon en een dochter. Haar zoon is analist. Haar dochter
woont in Utrecht en studeert Nederlands. Kees studeert ook, heeft Els twee kinderen?
maar hij studeert Engels, in Amsterdam. Het is vier uur. ja, ze heeft twee kinderen
Mevrouw Kooiman gaat naar huis. Ze zegt: 'Dag mevrouw is uw moeder Nederlandse?
Bergsma. De groeten aan uw man.' ja, ze is Nederlandse
woont uw dochter in Nederland?
Oefeningen ja, ze woont in Nederland
heeft uw moeder een fiets?
ja, ze heeft een fiets
substitutie-oefening.
werkt Corrie in Utrecht?
hoe gaat het met u? uw man
hoe gaat het met uw man? ja, ze werkt in Utrecht
meneer King
hoe gaat het met meneer King? uw buurmeisje studeert uw buurmeisje Engels?
hoe gaat het met uw buurmeisje? uw moeder ja, ze studeert Engels
hoe gaat het met uw moeder? uw kinderen
hoe gaat het met uw kinderen? heeft Els twee kinderen?
u ja, ze heeft twee kinderen
hoe gaat het met u?

2 A (2.10) 4 B (3.2,3)

is uw vader Engelsman? is uw man journalist?


ja, hij is Engelsman ja, hij is journalist
heeft Jaap een zoon? heet uw buurmeisje Meta de Wit?
ja, hij heeft een zoon ja, ze heet Meta de Wit

25
Les 3

heeft uw dochter twee kinderen?


ja, ze heeft twee kinderen substitu tie-oefening
is uw vriend student? dat is mijn dochter zoon
dat is mijn zoon kinderen
ja, hij is student
dat zijn mijn kinderen kleinkinderen
werkt Meta in een ziekenhuis? dat zijn mijn kleinkinderen dochters
ja, ze werkt in een ziekenhuis dat zijn mijn dochters taal
dat is mijn taal vriend
studeert uw dochter Engels?
dat is mijn vriend foto's
ja, ze studeert Engels
dat zijn mijn foto's kinderen
is uw zoon analist? dat zijn mijn kinderen dochter
ja, hij is analist dat is mijn dochter
woont Kees op de Hoofdweg?
ja, hij woont op de Hoofdweg 7 C (3.6)

woont Els in Amsterdam? dat is een fiets


ja, ze woont in Amsterdam wat is dat?
is meneer King Engelsman? dat zijn foto's
ja, hij is Engelsman wat zijn dat?
woont uw moeder in Nederland? dat is een ziekenhuis
ja, ze woont in Nederland wat is dat?
is uw man journalist? dat zijn kinderen
ja, hij is journalist wat zijn dat?
heet uw buurmeisje Meta de Wit? dat is een foto
ja, ze heet Meta de Wit wat is dat?
dat zijn studenten
wat zijn dat?
dat zijn adressen
5 C (3.4; 2.9) wat zijn dat?

is uw moeder Engelse? dat is een fiets


nee, ze is geen Engelse wat is dat?

is uw zoon student?
nee, hij is geen student 8 C (3.6,7)
heeft Els kleinkinderen? kijk! een kind
nee, ze heeft geen kleinkinderen wie is dat?
is uw vader analist? kijk! een jongen
nee, hij is geen analist wie is dat?
studeert uw man Engels? kijk! drie kinderen
nee, hij studeert geen Engels wie zijn dat?
heeft Jaap foto's? kijk! een student en een analist
nee, hij heeft geen foto's wie zijn dat?
heeft mevrouw Kooiman kinderen? kijk! een Engelsman
nee, ze heeft geen kinderen wie is dat?
is meneer Kooiman journalist? kijk! een mevrouw en een meneer
nee, hij is geen journalist wie zijn dat?
heeft Wim een fiets? kijk! een kind
nee, hij heeft geen fiets wie is dat?
is uw moeder Engelse?
nee, ze is geen Engelse 9 B
is uw zoon student? hebt u foto's bij u?
nee, hij is geen student ja, ik heb foto's bij me

26
Les 3

hebt u uw zoon bij u? 1 3 C (3.9,10,11)


ja, ik heb mijn zoon bij me
hebt u een Engelsman bij u? substitu tie-o e f en ing
Els heeft drie foto's bij zich ik
ja, ik heb een Engelsman bij me
ik heb drie foto's bij me hij
hebt u kinderen bij u? hij heeft drie foto's bij zich geen
ja, ik heb kinderen bij me hij heeft geen foto's bij zich u
hebt u een fiets bij u? u hebt geen foto's bij u fiets
ja, ik heb een fiets bij me u hebt geen fiets bij u ze
ze heeft geen fiets bij zich kinderen
hebt u foto's bij u? ze heeft geen kinderen bij zich Kees
ja, ik heb foto's bij me Kees heeft geen kinderen bij zich ik
ik heb geen kinderen bij me
10 B (3.9; 2.8)

Kees heeft foto's bij zich


14 B
hebt u ook foto's bij u?
Jaap heeft een fiets bij zich dit is mevrouw Kooiman
hebt u ook een fiets bij u? en dat is haar moeder
dit is meneer Bergsma
Els heeft kinderen bij zich
en dat is zijn moeder
hebt u ook kinderen bij u?
dit is Els
Corrie heeft een buurmeisje bij zich
en dat is haar moeder
hebt u ook een buurmeisje bij u?
dit is mijn buurmeisje
Kees heeft een Engelsman bij zich
en dat is haar moeder
hebt u ook een Engelsman bij u?
dit is Kees
Kees heeft foto's bij zich
en dat is zijn moeder
hebt u ook foto's bij u?
dit is John King
11 B (3.5,10) en dat is zijn moeder
dit is mevrouw Kooiman
heeft John foto's bij zich? en dat is haar moeder
nee, hij heeft geen foto's bij zich
dit is meneer Bergsma
heeft mevrouw Bergsma foto's bij zich?
en dat is zijn moeder
nee, ze heeft geen foto's bij zich
heeft uw dochter foto's bij zich?
nee, ze heeft geen foto's bij zich
15 C (3.6,14)
heeft uw buurmeisje foto's bij zich?
dit is mevrouw Bergsma
nee, ze heeft geen foto's bij zich
en dat zijn haar kinderen
heeft uw zoon foto's bij zich?
dit is meneer Bergsma
nee, hij heeft geen foto's bij zich
en dat zijn zijn kinderen
heeft John foto's bij zich?
nee, hij heeft geen foto's bij zich dit is Corrie
en dat zijn haar kinderen
1 2 B (3.9,10,11) dit is Jaap
en dat zijn zijn kinderen
su b s titu tie-o efening
dit is meneer Kooiman
Els heeft twee kinderen u
en dat zijn zijn kinderen
u hebt twee kinderen ik
ik heb twee kinderen hij dit is een journalist
hij heeft twee kinderen mijn dochter en dat zijn zijn kinderen
mijn dochter heeft twee kinderen ze
dit is mevrouw Bergsma
ze heeft twee kinderen Kees
en dat zijn haar kinderen
Kees heeft twee kinderen mijn buurmeisje
mijn buurmeisje heeft twee kinderen Els dit is meneer Bergsma
Els heeft twee kinderen en dat zijn zijn kinderen

27
Les 3
John is journalist. Hij werkt bij een krant. Hij schrijft
16 A
artikelen over politiek en economie; hij schrijft ook over
substitutie-oefening kunst en over sport.
de groeten aan uw man dochter Kees is student. Een student studeert aan een universiteit
de groeten aan uw dochter zoon of hogeschool of academie. Hij heeft colleges en practica en
de groeten aan uw zoon vader hij doet tentamens en examens.
de groeten aan uw vader mevrouw Bergsma Een secretaresse werkt op kantoor. Ze telefoneert en
de groeten aan mevrouw Bergsma uw moeder schrijft brieven, ze ontvangt bezoekers en ze maakt notulen
de groeten aan uw moeder man van vergaderingen.
de groeten aan uw man EeiKonderwijzer geeft les op een basisschool. Hij leert de
kinderen o.a. lezen, schrijven en rekenen, aardrijkskunde en
geschiedenis, tekenen en zingen.
Een groenteboer verkoopt groente en aardappels en fruit.
Aanvullende woordenlijst Hij verkoopt meestal ook soep in blik. en soms ook ijs en
beroepen bakken frisdrank.
journalist(e) groenteboer
redacteur/redactrice schoenmaker
uitgever/uitgeefster elektricien
uitgeven loodgieter
analist(e)
Vragen over het gesprek
monteur
analyseren monteren
Hoe gaat het met mevrouw Bergsma? Hoeveel kinderen heeft
onderwij zer(es) technicus
Els? Hoe heet de dochter van Els? Hoe heet de zoon van
leraar/lerares bouwvakker
Els? Is Wim een meisje of een jongen? Wie heeft de foto's
lesgeven bouwen
bij zich? Heeft mevrouw Kooiman kinderen? Waar studeert
hoogleraar, professor timmerman
haar dochter? Wat doet haar zoon? Waar werkt haar zoon?
verpleger, broeder timmeren
verpleegster, zuster metselaar
verplegen metselen
dokter, arts schilder(es)
tandarts schilderen Conversatie
predikant, dominee aannemer /
priester makelaar Heb je kinderen? Heb je een fiets bij je? Heb je een foto
preken iK-'i'y- notaris bij je? Heb je buurmeisjes? Heeft je vader twee kinderen?
maatschappelijk werker advocaat/advocate Hoe heten de kinderen van je moeder? Woont je moeder in
maatschappelijk werkster rechter Nederland? Waar is het Vondelpark? Waar ligt Utrecht?
jeugdleider/ -leidster ingenieur Hoe laat is het?
b ej aardenhelper/ -help ster tekenaar/tekenares
ambtenaar tekenen
bibliothecaris/-caresse fotograaf/fotografe
secretaris/secretaresse fotograferen
(steno-)typist/-typiste
Huiswerk
chauffeur/chauffeuse
typen, stenograferen chaufferen, (auto) rijden 1 Vul een pronomen in.
telefonist(e) conducteur/conductrice Voorbeeld: Daar loopt . . . broer,. . . heet Louis.
telefoneren, opbellen gids Daar loopt mijn broer, hij heet Louis.
receptionist(e) schoonmaker/schoonmaakster Situatie: In het Vondelpark
portier schoonmaken 1. Yvonne: H, daar gaat Jaap.
bankemploy vuilnisman 2. Kees: Wie is dat?
boekhouder/-houdster tuinman 3. Yvonne: Dat i s . . . vriend.
boekhouden tuinieren 4. . . . is onderwijzer.
bedrijfsleider/-leidster visser 5. Kees: O, en wie heeft Jaap bij . . .?
vertegenwoordiger/-ster vissen 6. Yvonne: Dat zijn . . . kinderen.
vertegenwoordigen kweker, tuinder 7. . . . heten Meta en Wim.
verkoper/verkoopster landbouwer 8. Meta werkt in Utrecht;. , is bedrijfsleidster.
verkopen veearts 9. . . . man werkt in Amsterdam;... is bejaarden-
winkelier toneelspeler/-speelster helper.
kapper/kapster acteur, actrice 10. Kees: Wat leuk! . . . werk ook in Utrecht,
knippen toneelspelen, acteren 11. en . . . vrouw werkt in Amsterdam.
slager musicus 12. Yvonne: O, dat is ook toevallig.
slachten musiceren 13. Kees: En wat doet Wim?
bakker 14. Yvonne: Wim is fotograaf. . . . werkt in Rotterdam.

28
Les 3

2 Beantwoord de volgende vragen: 5 Maak de volgende zinnen af


1. Hoe heet u? Voorbeeld: Ik heb hier . . .
2. Hoe heet uw buurman/buurvrouw? Ik heb hier foto's van mijn kinderen.
3. Hebt u foto's bij u? 1. Ik heet . . . en . . .
4. Hoe laat gaat u naar de cursus? 2. Dit is mijn vriend en dat . . .
5. Hebt u Nederlandse vrienden? 3. Wat jammer! . . .
6. Wat is uw beroep? 4. Kijk, . . .
7. Wat doet een journalist? 5. H, wat leuk! . . .

Grammatica
1 PRONOMINA 1.4 Vraagwoorden

1.1 Derde persoon singularis wie (personen)


singularis : wie heeft ze bij zich?
ze heeft haar kinderen bij zich
pronomen personale pronomen possessivum pluralis : wie zijn dat? (r.18)
dat zijn mijn kleinkinderen (r.19)
zijn
ze haar wat (dingen)
het zijn singularis : wat studeert ze? (r.44)
Nederlands (r.45)
en wat doet uw zoon? hij is analist (r.51-52) pluralis : wat doen de kinderen?
dat is Jaap; hij heeft zijn fiets bij zich (r.36-37) de kinderen studeren

dat is mijn dochter; ze heet Els (r.16-17)


2 WERKWOORDEN
dat is Els; dit zijn haar kinderen (r.27)
2.1 Hebben en zijn
hoe gaat het met u? (r.3)
o} het is al vier uur! (r.54)
singularis zijn hebben

ik ben ik heb
1.2 Het pronomen reflexivum (singularis)
u bent u hebt /"ook; u heeft)
Ie persoon ik heb geen foto's bij me (r.39) je bent - ben je je hebt - heb je
2e persoon (formeel) hebt u ook foto's bij u? (r.38) hij is hij heeft
3e persoon ze heeft nog een kind bij zich (r.24) ze is ze heeft
hij heeft zijn fiets bij zich (r.37)
het is het heeft

2.2 Nieuwe werkwoorden


1.3 Overzicht

singularis doen gaan


persoon pronomen personale possessivum reflexivum
ik doe ik ga
1 ik mijn me u doet u gaat
2 (formeel) u uw u je doet - doe je je gaat-ga je
3 hij zijn zich hij doet hij gaat
ze haar zich ze doet ze gaat
het zijn zich het gaat

N.B. mijn, zijn, haar, het zonder accent: singularis kijken heten

spelling semi-officile spelling uitspraak ik kijk ik heet


u kijkt u heet
mijn m n /man/ je kijkt - kijk je je heet - heet je
zijn z'n hij kijkt hij heet
haar d'r, 'r /dar/,/ar/ ze kijkt ze heet
het 't het kijkt het heet

29
Les 3

3 DE PLURALIS VAN SUBSTANTIEVEN (c) Een kleine groep substantieven krijgt -eren in de pk
kind - kinderen
(a) De meeste substantieven die eindigen op: -el, -em, -en, ei - eieren
-er, -e, -ie krijgen -s in de pluralis. Substantieven die
eindigen op: ~a, -o, -u krijgen 's in de pluralis. 4 DIT IS, DAT IS, DIT ZIJN, DAT ZIJN
Nederlander - Nederlanders Structuur van de zin:
jongen - jongens
dochter - dochters dit
+ PV zijn + nominale constituent
meisje - meisjes dat
foto - foto's
dit is Kees (r. 10)
dat is een vriend van Kees (r.12)
(b) De meeste overige substantieven krijgen -en in de pluralis. dit is mijn zoon
dat zijn mijn kleinkinderen (r.19)
flets - fietsen dit zijn mijn foto 's
student - studenten dat zijn Jaap en Els
man - mannen
Op bezoek bij Kees Bergsma
Les 4 K: Kees Bergsma J: John King A: Anneke van Kampen

9 J. Dag meneer Bergsma.

5 K. H, meneer King. Dat is leuk!

J> K. Hoe gaat het met u?

/. Goed, dank u.

J. En met u?

K. Uitstekend!

K. Komt u binnen.

K. Dit is mijn kamer.

K. Doet u uw jas uit.

K. Gaat u zitten.
f
K. Wilt u een kopje koffie?

J. Ja, graag. 12

K. Alstublieft, meneer King.


OOHNI
J. Dank u wel.

J. Maar ik heet John. 15

./. Zegt u maar John.

K. Graag. Ik heet Kees.

K. Wil je suiker en melk in je koffie, John? 18

/. Een beetje melk en veel suiker alsjeblieft.

K. Hier is de suiker,

K. maar waar is de melk? 21

/. Daar is de melk.

K. O ja. Alsjeblieft.

/. Je woont hier fantastisch, zeg! 24

J. Woon je hier al lang?

K. Ja, ik woon hier al drie jaar.


(Anneke klopt)
K Ja! H, dag Anneke! 27

31
K. Kom binnen.

K. Je komt precies op tijd voor de koffie.

K. Hoe gaat het met je? 30

A. Goed.

K. Doe je jas uit.

K. Anneke, dit is John King. 33

K. John, dit is Anneke van Kampen.

K. Ze studeert Engels.

J. Dag juffrouw Van Kampen. 36

A. Zeg maar Anneke, hoor.


f
ANNEK
DOHN f J. Graag, ik heet John.

K. Ga zitten, Anneke. 39

A. Ben je ook student, John?

/. Nee, ik ben journalist.

K. John komt uit Engeland. 42

A. Wat grappig:
f A. ik ben Nederlandse en ik studeer Engels,

A. jij bent Engelsman en je spreekt Nederlands,


45
A. Hoe vind je Nederland?

/. Geweldig!

A. Waar woon je? 48

/. In de Leidsestraat.

A. Daar woon je leuk.

A. Ben je al lang in Amsterdam? 51

J. Bijna een halfjaar.

J. En jij?

A. Ik ben in Amsterdam geboren. 54

32
Les 4

K. Anneke, wil je koffie?

A. Alsjeblieft.

K. John, wil je nog een kopje koffie? 57

/. Nee, dank je.

/. De koffie is lekker,

J. maar nu moet ik Weg. 60

A. O, het is al half elf.

A. Ik moet ook weg.

K. Hier heb ik de jassen. 63

K. Alsjeblieft, John, hier is jouw jas.

A. Nee, dat is mijn jas!

K. O ja, dit is jouw jas; pardon. 66

K. Dit is mijn jas,

K. dan is dit zijn jas.

A. Ja, nu klopt het: jouw jas, zijn jas, mijn jas.


69
/. Dag Kees!
A. Tot ziens.

K. Tot ziens. Welterusten! 72

Aanvullende fonetiek maar 'John' en dus ook 'jij' in plaats van 'u'. Anneke van
Kampen komt ook op bezoek. Ze studeert Engels, net als
Let op de uitspraak van is met je.
Kees. Kees zegt tegen Anneke: 'John komt uit Engeland'. Hij
Herhaal: i s . . . je . . . is je . . . hier is je fiets . . . meisjes . . .
is journalist en woont in Amsterdam. Hij woont er nu bijna
ijsje . . . lees je veel? . . . plaatsje . . . jasje . . . terrasje . . .
een halfjaar. Anneke vindt de situatie erg grappig: zij is
tasje . . . roosje . . . zusje . . . pensioen . . . alsjeblieft. . .
Nederlandse en studeert Engels, John is Engelsman en
spreekt Nederlands.
Samenvatting Om half elf gaat Anneke weg, en dan vertrekt John ook.
John King komt op bezoek bij Kees Bergsma. Hij doet Kees geeft de jas van Anneke aan John, maar Anneke
natuurlijk zijn jas uit en drinkt een kopje koffie, met veel vertrekt toch met haar jas en John met zijn jas. Kees zegt:
suiker en weinig melk. Kees zegt nu niet meer 'meneer King', 'Welterusten!'

33
Les 4

Oefeningen 4B

1 A ik woon in Amsterdam
o, woon je in Amsterdam? ik ook
wilt u een kopje koffie, meneer King?
alstublieft! ik ben analist
o, ben je analist? ik ook
wil je een kopje koffie, John?
alsjeblieft! ik heb een fiets
o, heb je een fiets? ik ook
wilt u suiker in de koffie, juffrouw King?
alstublieft! ik ga naar Utrecht
o, ga je naar Utrecht? ik ook
nog een kopje koffie, Jaap?
alsjeblieft! ik studeer Engels
o, studeer je Engels? ik ook
wil je koffie, Kees?
alsjeblieft! ik spreek Nederlands
o, spreek je Nederlands? ik ook
een beetje melk, Els?
alsjeblieft! ik kom precies op tijd
o, kom je precies op tijd? ik ook
wilt u een kopje koffie, meneer King?
alstublieft! ik woon in Amsterdam
o, woon je in Amsterdam? ik ook
2 C (4.1)
5 C (4.4)
kom binnen
komt u binnen je spreekt Nederlands, h?
ja, spreek jij ook Nederlands?
ga zitten
gaat u zitten je woont in Amsterdam, h?
ja, woon jij ook in Amsterdam?
doe je jas uit
doet u uw jas uit je bent Engelsman, h?
ja, ben jij ook Engelsman?
zeg maar Kees
zegt u maar Kees je bent student, h?
ja, ben jij ook student?
zeg maar Anneke
zegt u maar Anneke je gaat naar Engeland, h?
ja, ga jij ook naar Engeland?
kom binnen
komt u binnen je spreekt Engels, h?
ja, spreek jij ook Engels?
3 C(2.7) je bent journalist, h?
ja, ben jij ook journalist?
Kees woont in Amsterdam
jij woont ook in Amsterdam, h? je spreekt Nederlands, h?
ja, spreek jij ook Nederlands?
Kees studeert Engels
jij studeert ook Engels, h? 6 A (2.12; 3.6)

Kees woont in de Leidsestraat waar is mijn jas?


jij woont ook in de Leidsestraat, h? hier is uw jas, meneer

Kees is journalist waar is mijn kopje?


jij bent ook journalist, h? hier is uw kopje, meneer

Kees werkt op de Hoofdweg waar is mijn dochter?


jij werkt ook op de Hoofdweg, h? hier is uw dochter, meneer
Kees gaat zitten waar zijn mijn kinderen?
jij gaat ook zitten, h? hier zijn uw kinderen, meneer
Kees spreekt Nederlands waar zijn mijn foto's?
jij spreekt ook Nederlands, h? hier zijn uw foto's, meneer
Kees woont in Amsterdam waar is mijn jas?
jij woont ook in Amsterdam, h? hier is uw jas, meneer

34
Les 4

7 B (4.6) waar is de melk?


daar is de melk
waar is mijn koffie?
waar is zijn kopje?
hier is je koffie
daar is zijn kopje
waar is mijn jas?
waar zijn de kinderen?
hier is je jas
daar zijn de kinderen
waar is mijn foto?
waar zijn zijn foto's?
hier is je foto
daar zijn zijn foto's
waar is mijn buurmeisje?
waar is de suiker?
hier is je buurmeisje
daar is de suiker
waar is mijn fiets?
hier is je fiets 11 B (4.10)
waar is mijn kopje? werkt Anneke daar?
hier is je kopje ja, daar werkt Anneke
waar is mijn koffie? woont u daar?
hier is je koffie ja, daar woon ik

8 B (3.6) woont John daar?


ja, daar woont John
dit is mijn jas
nee, dat is rnijnjas studeert u daar?
ja, daar studeer ik
dit zijn mijn foto's
nee, dat zijn mijn foto's studeert uw dochter daar?
ja, daar studeert mijn dochter
dit is mijn flets
nee, dat is mijn fiets woont mevrouw Bergsma daar?
ja, daar woont mevrouw Bergsma
dit is mijn kopje
nee, dat is mijn kopje werkt Anneke daar?
ja, daar werkt Anneke
dit is mijn kamer
n
nee, dat is mijn kamer 1 2 C (4.6,7; 3.13,15)
dit is mijn jas
subs titutie-o e f en ing
nee, dat is mijn jas nu heb ik mijn jas je
nu heb je je jas fiets
9B nu heb je je fiets Kees
hier is je koffie nu heeft Kees zijn fiets ik
nee, dat is jouw koffie nu heb ik mijn fiets foto's
nu heb ik mijn foto's Anneke
hier is je jas
nu heeft Anneke haar foto's u
nee, dat is jouw jas
nu hebt u uw foto's je
hier is je fiets nu heb je je foto's Meta
nee, dat is jouw fiets nu heeft Meta haar foto's
hier is je kopje
nee, dat is jouw kopje 13 C (4.12)

hier is je kamer je moet nu weg, h?


nee, dat is jouw kamer ja, nu moet ik weg

hier is je koffie je woont nu in Amsterdam, h?


nee, dat is jouw koffie ja, nu woon ik in Amsterdam
je studeert nu Nederlands, h?
10 A (4.6) ja, nu studeer ik Nederlands
waar is de suiker? je werkt nu in Engeland, h?
daar is de suiker ja, nu werk ik in Engeland
waar is de koffie? je bent nu journalist, h?
daar is de koffie ja, nu ben ik journalist

35
Les 4

je woont nu op de Hoofdweg, h? studeert Wim in Amsterdam?


ja, nu woon ik op de Hoofdweg ja, hij studeert al een halfjaar in Amsterdam
je moet nu weg, h? werkt je vriend hier?
ja, nu moet ik weg ja, hij werkt hier al een halfjaar

14 A studeer je in Nederland?
ja, ik studeer al een halfjaar in Nederland
Kees woont in Amsterdam
woont Kees al lang in Amsterdam? werkt Corrie daar?
ja, ze werkt daar al een halfjaar
Corrie woont in Utrecht
woon je hier?
woont Corrie al lang in Utrecht?
ja, ik woon hier al een halfjaar
mijn vriend studeert in Amsterdam
studeert uw vriend al lang in Amsterdam? 17 A
John werkt in Nederland hier is mijn buurmeisje
werkt John al lang in Nederland? hebt u nog een buurmeisje?
mijn moeder woont in Engeland hier is een foto
woont uw moeder al lang in Engeland? hebt u nog een foto?

Kees woont in Amsterdam hier is mijn jas


woont Kees al lang in Amsterdam? hebt u nog een jas?
hier is een kopje
15 B (4.4) hebt u nog een kopje?
ik woon in Amsterdam hier is mijn zoon
woon je daar al lang? hebt u nog een zoon?
ze woont in Utrecht hier is een fiets
woont ze daar al lang? hebt u nog een fiets?
ik woon in de Leidsestraat hier is mijn buurmeisje
woon je daar al lang? hebt u nog een buurmeisje?
ze woont op de Hoofdweg
woont ze daar al lang?
ik werk in een ziekenhuis Aanvullende woordenlijst
werk je daar al lang?
studierichtingen wiskunde en
ze werkt in een ziekenhuis de faculteiten: natuurwetenschappen
werkt ze daar al lang? letteren wiskunde
ik studeer in Engeland Nederlands natuurkunde
studeer je daar al lang? Frans scheikunde, chemie
Italiaans biologie
ze studeert in Nederland Spaans astronomie, sterrenkunde
studeert ze daar al lang? Duits actuariaat
ik woon in Amsterdam Engels geologie
woon je daar al lang? klassieke talen, oude talen
geschiedenis economische wetenschappen
kunstgeschiedenis economie
16 C (4.14,15)
archeologie
woon je hier? algemene taalwetenschap sociale wetenschappen
ja, ik woon hier al een halfjaar algemene literatuurwetenschap psychologie
sociologie
werkt Kees in Utrecht?
godgeleerdheid politicologie
ja, hij werkt al een halfjaar in Utrecht
theologie culturele antropologie
woont Anneke in Engeland? pedagogiek, opvoedkunde
ja, ze woont al een halfjaar in Engeland rech tsgeleerdh eid andragogie
studeert je dochter daar? rechten
notariaat wijsbegeerte,
ja, ze studeert daar al een halfjaar
centrale
werkt de analist in Utrecht? geneeskunde interfaculteit
ja, hij werkt al een halfjaar in Utrecht medicijnen wijsbegeerte, filosofie

36
Les 4

aardrijkskunde en dertien 13 bij je? Vind je koffie lekker? Wil je suiker en melk in je
prehistorie veertien 14 koffie? Welke Nederlandse namen ken je? Hoe heet je
aardrijkskunde, geografie vijftien 15 buurman/buurvrouw?
zestien 16
diergeneeskunde zeventien 17
diergeneeskunde, achttien 18
Huiswerk
veeartsenijkunde negentien 19 Vul in: wil of wilt.
twintig 20 Voorbeeld: . . . je ook een kopje koffie, John?
straten etc. eenentwintig 21 Wil je ook een kopje koffie, John?
in de Leidsestraat tweentwintig 22 1 Ober: Goedemorgen.
in de Feper steeg
dertig 30 2 Anneke Ik . . . graag koffie.
aan/in/op de Ketklaan veertig 40 3. Wat . . . j i j , John?
op de Hoofdweg vijftig 50 4. John: Ik . . . ook koffie.
op het Ledseplein zestig 60 Anneke Twee koffie alstublieft.
op/aan de Keizersgracht zeventig 70 Ober: . . . u suiker en melk?
op/aan de Amsteldijk tachtig 80 John: Ik . . . geen melk; een beetje suiker graag.
op/aan de Sloterkade negentig 90 Anneke Ik . . . alleen koffie.
honderd 100 H, lekker.
telwoorden honderdeen 101
een 1 honderdtwee 102 2 Vul in: je, u, uw.
twee 2 tweehonderd 200 Voorbeeld: Dag Kees, hoe gaat het met. ..?
drie 3 driehonderd 300 Dag Kees, hoe gaat het met je?
vier 4 duizend 1000 Situatie: Bij de hospita van Kees
vijf 5 duizendeneen 1001 1. Hospita: Dag Kees, hoe gaat het met . . . ?
zes 6 elfhonderd 1100 2. Kees: Goed, en met . . .?
zeven 7 twaalfhonderd 1200 3. Hospita: Uitstekend, dank .. .
acht 8 tweeduizend 2000 4. Hoe vind . . . het in Amsterdam?
negen 9 drieduizend 3000 5. Kees: Erg leuk.
tien 10 tienduizend 10 000 6. Hospita: En hoe gaat het m e t . . . studie?
elf 11 elfduizend 11 000 7. Kees: Goed hoor. Maar ik moet wel hard werken.
twaalf 12 miljoen 1 000 000 8. Hospita: W i l . . . niet even binnen komen?
9. Kees: Nee, ik ga nu naar college.
Aan de Faculteit der Letteren studeer je een taal, geschie- 10. Hier i s . . . krant weer terug.
denis of kunstgeschiedenis. Talen zijn bijv.: Engels, Duits, 11. Hospita: O ja, dank .. . wel.
Nederlands, Frans, Spaans. 12. Wacht even, Kees.
Bij kunstgeschiedenis bestudeer je vooral schilderkunst, 13. Ik heb post voor. ..
beeldhouwkunst en bouwkunst (architectuur). Aan de 14. Als . . . blieft.
Faculteit der Rechtsgeleerdheid studeer je rechten. Daar 15. Kees: Dank . . .wel.
word je jurist: rechter, advocaat of notaris bijvoorbeeld. 16. Tot ziens, mevrouw De Vries.
17. Hospita: Dag Kees.
Vragen over het gesprek
3 Maak zinnen. Begin met een woord met een hoofdletter.
Hoe gaat het met meneer King? Wat drinkt meneer King? Voorbeeld: daar - Woont - u - al lang?
Woont Kees al lang op de Hoofdweg? Wat studeert Anneke? Woont u daar al lang?
Hoe vindt John Nederland? Woont John al lang in Neder- 1. een krant Mevrouw De Vries - heeft
land? Woont Anneke al lang in Amsterdam? Hoe vindt 2. drinkt - een kopje koffie - Anneke
John de koffie? Hoe laat gaan Anneke en John naar huis? 3. al een halfjaar - in Utrecht - Hij werkt
4. De kinderen - 'welterusten' - zeggen
Conversatie 5. mijn jas - Mag - alstublieft - ik - ?
6. hier - u - Hoe lang - werkt - al - ?
Hoe heet je? Waar ben je geboren? Waar woon je? iWoon 7. precies op tijd - komt - Hij - op college
je daar al lang? Woon je in een straat of op een plein? Hoe 8. gauw - weg - moet - Ik
vind je Amsterdam? Spreek je Engels? Welke talen spreek 9. geboren - u - bent - Waar - ?
je? Waar spreken ze Spaans? Waar is je jas? Heb je je boek 10. morgen - Hij - op bezoek - komt
Les 4

Grammatica
1 PRONOMINA je woont hier fantastisch, zeg! (r.24)
daar woon je leuk (r.50)
1.1 Tweede persoon singularis
ben je al lang in Amsterdam? (r.51)
pronomen personale pronomen possessivum
2.2 Willen
je (zonder accent) je (zonder accent)
jij (met accent) jouw (met accent)
singularis 1 ik wil
2 (informeel) je wilt (ook: je wil) -wil je?
Anneke, wil je koffie? (r.55) (formeel) u wilt
ik ben Nederlandse, jij bent Engelsman (r.44-45) 3 hij wil
ben je al lang in Amsterdam? (r.51) ze wil
bijna een halfjaar; en jij? (r .52-5 3) het wil
doe je jas uit (r.32)
o ja, dit is jouw jas (r.66)
ja, nu klopt het: jouw jas, zijn jas, mijn jas (r.69)
3 INVERSIE
De structuur van een declaratieve zin is:
1.2 Overzicht
subject + PV + rest
ga morgen naar Amsterdam
pronomen personale pronomen possessivum woont hier leuk
je
persoon zonder accent met accent zonder accent met accent Als er een woord (of woordgroep) vr de PV komt, komt heti
subject achter de PV: ;
1 ik ik mijn /man/ mijn Y
A + PV + subject + rest
2 je jij je jouw
u u uw uw morgen ga ik naar Amsterdam
3 hij hij zijn /zon/ zijn hier woon je leuk f
ze zij haar 1 teij haar Overzicht (N.B. De PV komt altijd op de tweede plaats)
het 1 at/ zijn /z9n/ zijn

(X) of (subject) + PV + (subject) + rest


1.3 Gebruik van u en je
de melk is daar
u gebruik je: 1. om respect/autoriteit uit te drukken daar is de melk (r.22)
2. als je iemand niet goed kent ik heb de jassen hier
3. als iemand u tegen jou zegt hier heb ik de jassen (x.63)
4. als iemand zich met zijn achternaam voor- het klopt nu
stelt nu klopt het (r.69)

je zegje: 1. tegen iemand die je goed kent N.B. Woorden als o, h, ja, en, maar, want veroorzaken geen
2. tegen jonge mensen inversie.
3. meestal tegen ouders of familieleden
4. als iemand zich met zijn voornaam voorstelt maar ik heet John (r. 15)
nee, ik ben journalist (r.41)
o, het is al half elf (r.61)

2 WERKWOORDEN
2.1 Tweede persoon singularis 4 IMPERATIEF
(a) formeel
wonen je woont woon je?
werken je werkt werk je? PV + subject H rest
studeren je studeert studeer je? gaat u zitten (r.10)
komen je komt kom je? doet u uw jas uit (r.,9)
doen je doet doe je? (b) informeel
gaan je gaat ga je?
heten je heet heet je? PV + (infinitief) rest
vinden je vindt vind je? ga zitten, Anneke! (r.39)
doe je jas uit! (r.32)

38
Les 4

5 HET BEPAALDE LIDWOORD 6 TIJD EN PLAATS


Het Nederlands heeft twee bepaalde lidwoorden: de en het. Volgorde in de zin:
De komt o.a. vr: - substantieven die een persoon aanduiden
1 2
(behalve meisje, kind) tijd plaats
- alle substantieven in de pluralis ben je al lang in Nederland?
Het komt o.a. vr diminutiva in de singularis. ik woon nu in de Leidsestraat
ik ga morgen naar Amsterdam
singularis diminutief pluralis
N.B. Bij hier, daar, er:
de student het student je de studenten 1 2
de dochter het dochtertje de dochters plaats tijd
de man het mannetje de mannen woon je hier al lang? (r.25)
het meisje - de meisjes ja, ik woon hier al drie jaar (r.26)
het kind het kindje de kinderen
de jongen het jongetje de jongens
de jas het jasje de jassen
het huis het huisje de huizen
het boek het boekje de boeken
Mevrouw Kooiman komt op bezoek bij Els de Vries-Bergsma
K: mevrouw Kooiman E: Els de Vries W: Wim de Vries

K. Dag mevrouw De Vries.

E. Dag mevrouw Kooiman.

E. Hoe gaat het met u?

E. Komt irbinnen.

E. Wilt u een kopje thee?

K. Graag.

s E. Alstublieft.

K. Dank u wel.

E. Wilt u een koekje?

K. Ja, graag. Dank u wel.


1 K. Bent u alleen?

K. Zijn de kinderen niet thuis? 12

E. Nee, ze spelen bij de buren.


r E. Kijk, daar zijn ze?
lm.
E. in de tuin. 15

E. Het meisje op het gras is een buurmeisje.

E. En daar zitten Wim en Corrie.

K. Ik zie Corrie niet. 18

K. O ja, daar zit ze,

K. onder de boom.

K. Spelen de kinderen vaak bij de buren? 21^

E. Ja, heel vaak.

E. Wij hebben geen tuin, i


&
E. en de buren wel. 24-j

E. Wij wonen boven. )

K. U hebt toch een balkon? |

E. Ja, maar het balkon is niet erg groot., 27!

40
Les 5

. Daarom spelen ze liever in de tuin.

E. Wilt u een sigaret?

K. Dank u, ik rook niet. 30

" D
E. O, daar komt Wim.

W. Mam . . .

E. Wat is er? 33

W. We hebben honger, mam.

E. Zo, willen jullie een koekje?

W. Drie koekjes alsjeblieft: 36

PV. n voor Corrie, n voor Meta en n voor


mij.
E\ Goed, hier heb je drie koekjes.

& E. Wat doen jullie in de tuin? 39

W. We werken.

E. Werken jullie?

W. Ja, we werken heel hard. 42

W. We helpen meneer De Wit.

W. Mag ik nog een koekje?

E. Waarom wil je vier koekjes? 45

W. Meneer De Wit heeft ook honger.

E. O ja, natuurlijk, alsjeblieft.

W. Dank je wel. 48

W. Ik ga weer naar de tuin.

W. Dag mam, dag mevrouw.

E. Dag Wim, de groeten aan meneer De Wit. 51

G
K. Mevrouw De Vries, hoe laat is het?

41
E. Half vijf.

Ml K. O, dan moet ik weg.

K. Mijn kinderen hebben ook honger.


54

tin K. En om half zes komt mijn man thuis.

E. Ach, de bus gaat net weg. 57

K. s dat lijn 15 9

E. Ja.

K. H, wat vervelend! 60

E. Daar komt weer een bus.

K. Maar dat is lijn 15 niet.

E. Nee, dat is lijn 9. 63

E. Hier is uw jas.

K. Dank u.

E. Dag mevrouw Kooiman. 66

K. Dag mevrouw De Vries.

E. Bedankt voor uw bezoek.

E. Komt u nog eens langs? 69

K. Heel graag.

Aanvullende fonetiek een meisje . . . hier liggen een mes en een s c h a a r . . . we


hebben het kind bij ons . . .
U hebt gemerkt dat e-n meestal de klank [o] heeft: spele(n) de
kindere(n) vaak bij de bure(n).
Herhaal: ze spelen bij de buren . . . wij wonen boven . . . we
hebben honger . . . laten zien . . . even kijken . . . ten-
Samenvatting
minste . . . buitenland . . . eigenlijk . . . woordenboek . . . Mevrouw Kooiman komt op bezoek bij Els de Vries
ziekenhuis . . . Londen . . . gisteren . . . lappendeken . . . Bergsma. Ze krijgt een kopje thee en een koekje. Ze vraagt:
w
Zijn de kinderen niet thuis?' Dat klopt: ze spelen in de tuin
Maar vr een [ ] hoor je de n vaak wel: van de buren. Daar spelen ze vaak, want zelf hebben ze geen
Herhaal', we hebben een tuin . . . hier zitten een jongen en tuin. Ze hebben wel een balkon, maar het balkon is nogal

42
Les 5

klein. Wim komt binnen en vraagt om vier koekjes: n voor we spelen met het buurmeisje
Corrie, n voor Meta, n voor meneer De Wit en n voor o, spelen jullie met het buurmeisje
zichzelf, want ze hebben honger. Ze werken hard in de tuin:
we zijn Nederlanders
ze helpen meneer De Wit. Om half vijf moet mevrouw
o, zijn jullie Nederlanders
Kooiman weg, want haar kinderen hebben ook honger en om
half zes komt haar man thuis. De bus gaat net weg, dat is we hebben honger
vervelend! Mevrouw De Vries bedankt mevrouw Kooiman o, hebben jullie honger
voor haar bezoek en vraagt: 'Komt u nog eens langs?' 'Heel
graag' is het antwoord.
4 C (5.1,2,3)
Oefeningen su bstitu tie-o e f en ing
de kinderen spelen in de tuin hij
1 B (2.7; 3.2) hij speelt in de tuin zit
ik zit in de tuin hij zit in de tuin we
mijn vriend zit ook in de tuin we zitten in de tuin onder de boom
ik heb honger we zitten onder de boom ik
mijn vriend heeft ook honger ik zit onder de boom Wim en Corrie
Wim en Corrie zitten onder de boom op het gras
ik ben analist Wim en Corrie zitten op het gras jullie
mijn vriend is ook analist jullie zitten op het gras spelen
ik woon in Amsterdam jullie spelen op het gras het buurmeisje
mijn vriend woont ook in Amsterdam het buurmeisje speelt op het gras je
je speelt op het gras u
ik werk in Utrecht u speelt op het gras de kinderen
mijn vriend werkt ook in Utrecht de kinderen spelen op het gras
ik zit in de tuin
mijn vriend zit ook in de tuin

5 A
2 A (5.1)
daar zit een meisje
ik heb een tuin ja, ik zie het meisje
de buren hebben ook een tuin
daar is een huis
ik heb een balkon ja, ik zie het huis
de buren hebben ook een balkon
daar is een balkon
ik heb honger ja, ik zie het balkon
de buren hebben ook honger
daar is gras
ik zit op het gras ja, ik zie het gras
de buren zitten ook op het gras
daar zit een meisje
ik speel in de tuin ja, ik zie het meisje
de buren spelen ook in de tuin

ik werk in Amsterdam
de buren werken ook in Amsterdam 6 A
daar is een tuin
ik studeer Nederlands
waar is de tuin?
de buren studeren ook Nederlands
daar komt een bus
ik heb een tuin
waar komt de bus?
de buren hebben ook een tuin
daar zit een student
waar zit de student?
we hebben honger daar spelen kinderen
o, hebben jullie honger waar spelen de kinderen?
we helpen meneer De Wit daar zijn foto's
o, helpen jullie meneer De Wit waar zijn de foto's?
we werken in de tuin daar is een tuin
o, werken jullie in de tuin waar is de tuin?

43
Les 5

7 B (5.5,6) ziet u Corrie?


daar is een huis nee, ik zie Corrie niet
ja, we zien het huis is dat uw tuin?
daar is gras nee, dat is mijn tuin niet
ja, we zien het gras
is dat meneer De Wit?
nee, dat is meneer De Wit niet
daar zijn kinderen
ja, we zien de kinderen zijn dat uw buren?
nee, dat zijn mijn buren niet
daar zijn jassen
ja, we zien de jassen helpen ze meneer Bergsma?
nee, ze helpen meneer Bergsma niet
daar is een boom
ja, we zien de boom bent u meneer Kooiman?
nee, ik ben meneer Kooiman niet
daar is een ziekenhuis
ja, we zien het ziekenhuis is dat lijn 15?
nee, dat is lijn 15 niet
daar zijn koekjes
ja, we zien de koekjes
daar is een huis 1 1 B (5.10; 3.5)
ja, we zien het huis is dat een jas?
nee, dat is geen jas
8 C (3.12)
is dat de jas?
substitutie-oefening nee, dat is de jas niet
we hebben honger meneer De Wit
is dat melk?
meneer De Wit heeft honger ik
ik heb honger u nee, dat is geen melk
u hebt honger jullie is dat lijn 9?
jullie hebben honger de kinderen nee, dat is lijn 9 niet
de kinderen hebben honger Je
je hebt honger we zijn dat jassen?
we hebben honger nee, dat zijn geen jass
zijn dat de jassen?
nee, dat zijn de jassen niet

is het balkon groot? is dat gras?


nee, het balkon is niet groot nee, dat is geen gras

roken ze vaak? zijn dat de buurmeisjes?


nee, ze roken niet vaak nee, dat zijn de buurmeisjes niet

is haar Nederlands goed? is dat een buurmeisje?


nee, haar Nederlands is niet goed nee, dat is geen buurmeisje

is dat leuk? zijn dat de kinderen?


nee, dat is niet leuk nee, dat zijn de kinderen niet

werken jullie hard? is dat Corrie?


nee, we werken niet hard nee, dat is Corrie niet

is de jas groot? is dat een jas?


nee, de jas is niet groot nee, dat is geen jas

zijn de foto's goed?


nee, de foto's zijn niet goed 12 B

is het balkon groot? zit Corrie op het balkon?


nee, het balkon is niet groot nee, ze zit niet op het balkon
werkt Wim in de tuin?
10 A nee, hij werkt niet in de tuin
is dat lijn 15? werkt u in het ziekenhuis?
nee, dat is lijn 15 niet nee, ik werk niet in het ziekenhuis

44
Les 5

studeren jullie in Amsterdam? ze werken in de tuin


nee, we studeren niet in Amsterdam ja, daar werken ze vaak
wonen uw kinderen in Utrecht? ze zit op het gras
nee, ze wonen niet in Utrecht ja, daar zit ze vaak

zit Corrie op het balkon? ze zitten op het balkon


nee, ze zit niet op het balkon ja, daar zitten ze vaak
Corrie speelt op het balkon
13 C (5.9,11,12) ja, daar speelt ze vaak

ziet u Corrie?
nee, ik zie Corrie niet
15 B (5.14)

wil je melk in je koffie? komt uw man om half zes thuis?


nee, ik wil geen melk in mijn koffie ja, om half zes komt mijn man thuis

is dat het ziekenhuis? gaan de kinderen om vier uur naar de tuin?


nee, dat is het ziekenhuis niet ja, om vier uur gaan de kinderen naar de tuin

werkt meneer Kooiman hard? moet u om half vijf weg?


nee, meneer Kooiman werkt niet hard ja, om half vijf moet ik weg

gaat u naar de tuin? komt u om drie uur langs?


nee, ik ga niet naar de tuin ja, om drie uur kom ik langs
is dat uw huis? moeten de kinderen om vijf uur weg?
nee, dat is mijn huis niet ja, om vijf uur moeten de kinderen weg
woont Corrie in de Leidsestraat? komt uw man om half zes thuis?
nee, Corrie woont niet in de Leidsestraat ja, om half zes komt mijn man thuis
is het balkon groot?
nee, het balkon is niet groot 16 C (5.14,15)

heb je foto's bij je? kijk, ik heb drie koekjes


nee, ik heb geen foto's bij me hier is nog een koekje, dan heb je vier koekjes
komt de bus bij uw huis? kijk, ik heb twee kopjes
nee, de bus komt niet bij mijn huis hier is nog een kopje, dan heb je drie kopjes
rookt mevrouw Bergsma? kijk, ik heb een foto
nee, mevrouw Bergsma rookt niet hier is nog een foto, dan heb je twee foto's
is dat lijn 9? kijk, ik heb vier jassen
nee, dat is lijn 9 niet
hier is nog een jas, dan heb je vijf jassen
zie je een bus?
kijk, ik heb drie koekjes
nee, ik zie geen bus
hier is nog een koekje, dan heb je vier koekjes
is dat uw jas?
nee, dat is mijn jas niet 17 C (5.15)

ziet u Corrie? komt uw man om half zes thuis?


nee, ik zie Corrie niet nee, hij komt om half zeven thuis

gaat u om elf uur naar het ziekenhuis?


14 B (5.1,2; 4.11)
nee, ik ga om twaalf uur naar het ziekenhuis
Corrie speelt op het balkon gaat uw buurmeisje om twee uur weg?
ja, daar speelt ze vaak nee, ze gaat om drie uur weg
de kinderen spelen op het gras wilt u om half elf een kopje koffie?
ja, daar spelen ze vaak nee, ik wil om half twaalf een kopje koffie
Corrie zit op het gras gaat u om vijf uur naar de buren?
ja, daar zit ze vaak nee, ik ga om zes uur naar de buren
de kinderen zitten in de tuin komt uw man om half zes thuis?
ja, daar zitten ze vaak nee, hij komt om half zeven thuis

45
Les 5

Aanvullende woordenlijst Huiswerk


het vervoer het hefschroefvliegtuig 1 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in.
eigen vervoer: de straaljager Voorbeeld: Jet . . . naar huis (gaan)
de auto
Jet gaat naar huis,
rijden de klok
de motor de dag (= 24 uur) 1. Jet . . . in de Leidsestraat. (wonen)
de brommer, bromfiets het uur (= 60 minuten)
2. Ze . . . in een ziekenhuis. (werken)
de fiets het halfuur (= 30 minuten)
3. Het ziekenhuis . . . op de Apollolaan. (staan)
fietsen het kwartier (= 15 minuten)
4. Ze . . . op de fiets naar haar werk. (gaan)
de scooter de minuut (= 60 seconden)
5. Haar twee kinderen . . . ook mee. (gaan)
de seconde
6. Die . . . in de crche van het ziekenhuis. (spelen)
openbaar vervoer: de klok
7. Om vijf uur . . . ze samen weer naar, huis. (fietsen)
de trein het horloge
8. Dan . . . Jet nog eten koken, (moeten)
de bus het uurwerk
9. want ze . . . geen man. (hebben)
de tram de wekker
10. Om zes uur . . . ze de kinderen: (roepen)
de taxi aflopen, ratelen
11. 'Waar...jullie?' (zijn)
het vliegtuig de kleine wijzer
12. 'Ik . . . boven', zegt Jan. (zijn)
vliegen de grote wijzer
13. 'En waar . . . Marieke?' (zijn)
de boot de secondewijzer
14. 'Ik . . . hier ook', zegt Marieke. (zijn)
varen lopen, tikken, slaan
15. 'Komenjullie eten? Of . . .jullie geen honger?' (hebben)
de pont achterlopen
16. 'Natuurlijk . . . we honger, mam'. (hebben)
de metro voorlopen
17. Ze . . . gauw naar beneden. (komen)
de helikopter,
2 Vul een prepositie in.
Kees heeft geen auto. Daarom gaat hij vaak met de trein, en Voorbeeld: Bas gaat . . . de trein . . . Groningen.
ook wel eens met het vliegtuig. Hij heeft wel een fiets, dus hij Bas gaat met de trein naar Groningen.
gaat niet zo vaak met de bus of met de tram. Hij fietst graag. 1. Bas gaat . . . bezoek . . . een vriendin . . . Groningen.
Hij rijdt ook wel eens in de auto van zijn vader of op de 2. Hij gaat . . . de trein.
brommer van zijn vriend. Naar het station neemt hij soms een 3. De trein vertrekt . . . half acht . . . het Centraal Station.
taxi, en naar Amsterdam-Noord gaat hij met de pont. De 4. Het station is niet ver . . . zijn huis.
pont vaart over het IJ. In Rotterdam neemt hij de metro. 5. Bas loopt . . . zijn buurman . . . het station.
En dag duurt 24 uur. Een uur bestaat uit 60 minuten 6. Die moet ook . . . Groningen.
en een minuut uit 60 seconden. Vijftien minuten is een 7. Ze komen . . . 7.15 u . . . het station aan.
kwartier, en 30 minuten is een halfuur. 8. De trein vertrekt precies . . . tijd.
9. . . . de trein ontmoeten ze nog een kennis.
10. Na tweenhalf uur komen ze . . . Groningen aan.
Vragen over het gesprek
3 Beantwoord ontkennend.
Voorbeelden: Woon je in Groningen?
Wil mevrouw Kooiman een kopje thee? Is mevrouw De Vries
Nee, ik woon niet in Groningen.
alleen thuis? Waar zijn de kinderen? Hebben de buren ook
Heb je een fiets?
kinderen? Waar zit Corrie? Heeft mevrouw De Vries een
Nee, ik heb geen fiets.
tuin? Spelen de kinderen graag op het balkon? Rookt
1. Heb je een tuin?
mevrouw Kooiman? Wat doen de kinderen in de tuin? Wat
vraagt Wim? Hoe laat moet mevrouw Kooiman weg? Hoe 2. Ben je morgen thuis?
gaat ze naar huis? 3. Heb je een auto?
4. Kom je vaak in Engeland?
5. Is dat het station?
6. Ga je met de trein?
Conversatie 7. Werkje hard?
8. Rook je?
Heb je een tuin? Wat zie je in een tuin? Werk je graag in de 9. Wil je melk?
tuin? Wil je een sigaret? Of liever een koekje? Hoe laat 10. Doe je je jas uit?
eet je? Hoe laat is het nu? Hoe laat ga je naar huis? Vind 11. Zijn de kinderen thuis?
je de cursus leuk? Spreek je al een beetje Nederlands? Rijdt 12. Heeft de buurman een balkon?
er een bus hier in X? Hoe laat komt hij? 13. Heb je honger?

46
Les 5

Grammatica
1 PRONOMINA 3 NEGATIE
De pronomina in de pluralis (als subject) zijn: 3.1 Geen is een combinatie van: negatie + onbepaald lid-
woord (zie les 2). In alle andere gevallen gebruiken we niet
om een zin of zinsdeel te ontkennen.
persoon zonder accent met accent
ik heb een boek ik heb geen boek
1 we wij ik heb het boek ik heb het boek niet
2 (informeel) jullie jullie ik heb boeken ik heb geen boeken
(formeel) u u ik heb de boeken ik heb de boeken niet
3 ze zij
3.2 De plaats van niet in de zin (bij zinsnegatie).
we hebben honger, mam (r.34)
willen jullie een koekje? (r.35) Niet komt na:
ze spelen bij de buren (r.13) l.PV: ik rook niet (r.30)
wij hebben geen tuin, maar zij hebben wel een tuin (r.23) 2. object: ik zie Corrie niet (r.18)
3. tijdsbepaling: ik zie Corrie morgen niet
4. er, hier, daar: Corrie is er niet
2 WERKWOORDEN 5. dat is/dat zijn + X: dat is Corrie niet
Niet komt vr:
persoon werken 1. prepositie: nee, we studeren niet in Amsterdam
zien
2. adjectief
sg.1 ik werk ik zie (+ adverbium): het balkon is niet groot
2 (informeel) je werkt, werkje je ziet, zie je het balkon is niet erg groot (r.27)
(formeel) u werkt u ziet 3. adverbium (behalve
3 hij werkt hij ziet een van tijd): ik werk niet hard
ze werkt ze ziet zijn de kinderen niet thuis? (r.12)
het werkt het ziet
pl.1 we werken we zien
2 (informeel) jullie werken jullie zien
(formeel) u werkt u ziet
3 ze werken ze zien

hebben zijn willen

1 ik heb ik ben ik wil


2 je hebt, heb je? je bent, ben je? je wilt, wil je?
u hebt, u heeft u bent u wilt
3 hij heeft ha is hij wil
ze heeft ze is ze wil
het heeft het is het wil
1 we hebben we zijn we willen
2 jullie hebben jullie zijn jullie willen
u hebt, u heeft u bent u wilt
3 ze hebben ze zijn ze willen
Les 6 Op een terrasje: John King gaat op een Amsterdams terrasje zitten
J: John King o: ober p: politieman; hij zit ook op het terrasje v: voorbijgangster

/. Is deze plaats vrij?

p. Ja, ik geloof het wel.

J. Ober!

o. Ik kom bij u, meneer.

/. En koffie, alstublieft.

o. Goed meneer.

D
o. Alstublieft.

J. Dank u.

/o. 80 = J. Hoeveel krijgt u?

o. Tachtig cent alstublieft.

/. Inclusief?
15%
o. Natuurlijk meneer.

J. Alstublieft.

o. Dank u wel.

D
i meneer, 11
v. weet u de Emmastraat?

p. Eens kijken . . .

p. De Emmastraat . . . 11

p. O ja, de Emmastraat.

p. Bent u met de auto?

v. Nee, ik ben niet met de auto. 2t

v. Is de Emmastraat ver weg?

p. Ja, in Zuid.

v. Dan ga ik wel met de bus.

y. Kan dat?

48
Les 6

P- Nee, alleen met de tram:

P- lijn 2 of lijn 16. 27


v
- Waar is de tramhalte?

p. Lijn 16 stopt bij de Dam

p. en lijn 2 stopt bij het postkantoor. 30

V- Bij welk postkantoor?

9 9 p. Het hoofdpostkantoor,

iiiiiifffllttflfifiiliHi
p. achter het paleis. 33
v
- En bij welke halte is de Emmastraat?

p. Halte Emmastraat.

v. O, dat is niet moeilijk. 36


v
- Dank u wel.

p. Tot uw dienst.

D
/. U bent zeker Amsterdammer? 39

/. U weet zo goed de weg.

p. Nee, ik ben geen Amsterdammer,

p. ik kom uit Rotterdam. 42

p. Maar ik ben hier bij de politie.

/. Hebt u nu vakantie?

p. Nee, ik heb vanmorgen vrij, 45

p. maar vanmiddag heb ik dienst.

/. Hebt u altijd 's middags dienst?

p. Nee, mijn diensten zijn onregelmatig: 48

p. soms werk ik 's morgens,

p. soms werk ik 's middags,

P> soms werk ik 's avonds, 51

49
p. en soms werk ik 's nachts.

/. Vindt u dat prettig?

p. Ik wel, 541

p. maar mijn vrouw niet.

D
/. Vanavond moet ik naar de Hoofdweg,

J. maar mijn fiets is kapot. 571

/. Welke tram komt daar?


HOOFDING]
U^JWP^. p. Welk nummer op de Hoofdweg?

p. De Hoofdweg is erg lang. 601

/. Nummer 2.

p. O, dat is dicht bij de brug.

Bgg p. Daar komt lijn 1. 631

p. Dat is een tram.

p. Er stopt ook een bus, lijn 15.

/. Lijn 1 is heel goed, 66

/. want ik woon in de Leidsestraat,


LEIDSESW! UEiSESTBMT
J. en daar stopt lijn 1 ook.
'f\\W
/. Dank u wel, meneer.
f p. Tot uw dienst.

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op de uitspraak van weet met je. John King gaat naar een terrasje. Hij vraagt: 'Is deze plaats
Herhaal: weet . . . je . . . weet je . . . weet je wat? . . . een vrij?' Zijn buurman zegt: 'Ik geloof het wel.' John bestelt
beetje melk . . . met je . . . tafeltje . . . kwartje . . . kaartje . . . een kopje koffie en betaalt de ober 80 cent. Dan vraagt een
plaatje . . . retourtje . . . netjes . . . voorbij gangster de weg naar de Emmastraat. Ze moet met de
Let op het verschil tussen plaatsje en plaatje: tram of de bus, want ze heeft geen auto: lijn 2 of lijn 16 tot
plaatsje . . . plaatje . . . dat is een leuk plaatsje . . . dat is een de halte Emmastraat. Lijn 2 heeft hier een halte bij het <
leuk plaatje . . . postkantoor, en lijn 16 bij de Dam. John begint een gesprek ]

50
Les 6

met zijn buurman: 'U bent zeker Amsterdammer, want u je bent in de tuin meneer King
weet zo goed de weg!' Dat blijkt niet waar: de man komt uit meneer King is in de tuin jullie
Rotterdam, maar hij werkt bij de politie. Zijn diensten zijn jullie zijn in de tuin ik
onregelmatig: hij heeft vanmorgen vrij, maar hij heeft van- ik ben in de tuin
middag en vanavond dienst. Hij vertelt John wat over zijn
werk. Dan informeert John naar de trams naar de Hoofdweg.
Hij moet vanavond naar de Hoofdweg, maar zijn fiets is 6 B (5.11)
kapot. 'Bij nummer 2', zegt de politieman, 'komen een tram en
zie je de tram?
een bus: lijn 1 en lijn 15.' John vindt lijn 1 heel goed, want
nee, ik zie de tram niet
lijn 1 stopt ook in de Leidsestraat en daar woont John. Hij
bedankt voor de inlichting en de agent antwoordt: 'Tot uw zie je Corrie?
dienst.' nee, ik zie Corrie niet
zie je de journalist?
nee, ik zie de journalist niet
Oefeningen
zie je het gras?
1 A nee, ik zie het gras niet
daar is de tram daar is het postkantoor
zie je de kinderen?
welke tram? welk postkantoor?
nee, ik zie de kinderen niet
daar is de zoon daar is het nummer
zie je een tram?
welke zoon? welk nummer?
nee, ik zie geen tram
daar is de halte daar is het balkon
zie je een journalist?
welke halte? welk balkon?
nee, ik zie geen journalist
daar is de fiets daar is het ziekenhuis zie je gras?
welke fiets? welk ziekenhuis? nee, ik zie geen gras
daar is de tram daar is het postkantoor zie je kinderen?
welke tram? welk postkantoor? nee, ik zie geen kinderen
zie je de tuin?
4 B (6.1,2,3)
nee, ik zie de tuin niet
3 A (6.1)
zie je een student?
daar zijn de jassen ik zie de foto's nee, ik zie geen student
welke jassen? welke foto's?
zie je de analist?
daar zijn de kopjes ik zie de bus nee, ik zie de analist niet
welke kopjes? welke bus?
zie je koekjes?
daar zijn de jongens ik zie het huis nee, ik zie geen koekjes
welke jongens? welk huis?
zie je de tram?
daar zijn de trams ik zie de student nee, ik zie de tram niet
welke trams? welke student?
daar zijn de jassen ik zie de namen
welke jassen? welke namen?
ik zie het ziekenhuis hebt u vanmiddag vrij?
welk ziekenhuis? nee, vanmiddag heb ik dienst

ik zie de foto's hebt u vanavond vrij?


welke foto's? nee, vanavond heb ik dienst
hebt u vannacht vrij?
nee, vannacht heb ik dienst
3 C (2.5; 3.6; 5.3)
hebt u vanmorgen dienst?
substitu tie-o efening nee, vanmorgen heb ik vrij
ik ben in de tuin mijn vader en moeder
hebt u vanavond dienst?
mijn vader en moeder zijn
nee, vanavond heb ik vrij
in de tuin u
u bent in de tuin mijn vriend hebt u vanmiddag dienst?
mijn vriend is in de tuin je nee, vanmiddag heb ik vrij

51
Les 6

8 C (2.8) soms werk ik 's nachts in Rotterdam


werk je vannacht ook in Rotterdam?
vanavond heb ik dienst
hebt u altijd 's avonds dienst? soms moet ik 's nachts naar het ziekenhuis
moet je vannacht ook naar het ziekenhuis?
vanavond heb ik vrij
hebt u altijd 's avonds vrij? soms ga ik 's morgens met de tram
ga je vanmorgen ook met de tram?
vanavond ga ik naar huis
gaat u altijd 's avonds naar huis? soms werk ik 's middags bij de buren
werk je vanmiddag ook bij de buren?
vanmiddag heb ik dienst
hebt u altijd 's middags dienst? soms moet ik 's avonds naar mijn moeder
moet je vanavond ook naar je moeder?
vanmiddag heb ik vrij
hebt u altijd 's middags vrij? soms ga ik 's nachts met de bus
ga je vannacht ook met de bus?
vanmiddag ga ik naar huis
gaat u altijd 's middags naar huis?
10 B (5.7)

vanmorgen heb ik dienst


hebt u altijd 's morgens dienst? daar komt een tram
ja, ik zie de tram
vanmorgen heb ik vrij
hebt u altijd 's morgens vrij? daar staat een paleis
ja, ik zie het paleis
vanmorgen ga ik naar huis
gaat u altijd 's morgens naar huis? daar stopt een auto
ja, ik zie de auto
vannacht heb ik dienst
hebt u altijd 's nachts dienst? daar spelen kinderen
ja, ik zie de kinderen
vannacht heb ik vrij
hebt u altijd 's nachts vrij? daar is een bushalte
ja, ik zie de bushalte
vannacht ga ik naar huis
gaat u altijd 's nachts naar huis? daar staat een postkantoor
ja, ik zie het postkantoor
vanavond ga ik naar Amsterdam
gaat u altijd 's avonds naar Amsterdam? daar stoppen trams
ja, ik zie de trams
vanmiddag ga ik naar Utrecht
gaat u altijd 's middags naar Utrecht? daar staat een nummer
ja, ik zie het nummer
vanmorgen ga ik naar Rotterdam
gaat u altijd 's morgens naar Rotterdam? daar zijn koekjes
ja, ik zie de koekjes
vannacht ga ik naar Engeland
gaat u altijd 's nachts naar Engeland? daar staat suiker
ja, ik zie de suiker
daar staat een paleis
y C (6.8; 4.4) ja, ik zie het paleis
soms ga ik 's morgens met de fiets daar komt een tram
ga je vanmorgen ook met de fiets? ja, ik zie de tram
soms ga ik 's morgens met de auto
ga je vanmorgen ook met de auto? 11 C (6.4; 5.14)

soms moet ik 's avonds naar de Hoofdweg mevrouw Bergsma zit in de tuin
moet je vanavond ook naar de Hoofdweg? in welke tuin zit ze?
soms moet ik 's avonds naar de Leidsestraat Wim en Corrie gaan met de bus
moet je vanavond ook naar de Leidsestraat? met welke bus gaan ze?
soms werk ik 's middags in de tuin Meta woont bij het postkantoor
werk je vanmiddag ook in de tuin? bij welk postkantoor woont ze?
soms werk ik 's middags in het ziekenhuis Els werkt in het ziekenhuis
werkje vanmiddag ook in het ziekenhuis? in welk ziekenhuis werkt ze?

52
Les 6

de kinderen spelen met de auto's ben je Amsterdammer?


met welke auto's spelen ze? ja, en Kees is ook Amsterdammer
mevrouw Bergsma zit in de tuin heb je 's morgens vrij?
in welke tuin zit ze? ja, en Kees heeft ook 's morgens vrij
heb je vakantie?
1 2 A (3.4; 5.12) ja, en Kees heeft ook vakantie

woont Kees bij de brug? ga je naar de Hoofdweg?


ja, hij woont dicht bij de brug ja, en Kees gaat ook naar de Hoofdweg

wonen Els en Jaap bij het postkantoor? woon je in de Emmastraat?


ja, ze wonen dicht bij het postkantoor ja, en Kees woont ook in de Emmastraat

woont mevrouw King bij de Dam? heb je honger?


ja, en Kees heeft ook honger
ja, ze woont dicht bij de Dam
woont Anneke bij het ziekenhuis?
ja, ze woont dicht bij het ziekenhuis 15 C (6.4; 3.13)

woont John bij de tramhalte?


substitu t te-oefening
ja, hij woont dicht bij de tramhalte
welk huis heb je? auto
woont Kees bij de brug? welke auto heb je? Kees
ja, hij woont dicht bij de brug welke auto heeft Kees? ziet
welke auto ziet Kees? koekjes
13 A (5.9) welke koekjes ziet Kees? Meta en Corrie
welke koekjes zien Meta en Corrie? foto
is dat moeilijk? welke foto zien Meta en Corrie? hebben
nee, dat is niet moeilijk welke foto hebben Meta en Corrie? nummer
welk nummer hebben Meta en Corrie?
is dat prettig?
welk nummer heb je?
nee, dat is niet prettig
is de Emmastraat ver weg?
nee, de Emmastraat is niet ver weg
Aanvullende woordenlijst
is dat goed?
het postkantoor de giro
nee, dat is niet goed
de brief storten (
is deze plaats vrij? schrijven, posten uitbetalen
nee, deze plaats is niet vrij de briefkaart de spaarbank
de ansichtkaart het spaarbankboekje
bent u alleen?
de verhuiskaart overschrijven
nee, ik ben niet alleen
de postzegel aantekenen
werken jullie hard? het post tarief de P.T.T.
nee, we werken niet hard aangetekend \ y e
woont Kees daar leuk? per expresse 1
nee, Kees woont daar niet leuk per luchtpost > de dag
het drukwerk de morgen, ochtend
is de koffie lekker? de speciale postzegels de (na)middag
nee, de koffie is niet lekker kinderzegels de avond
is je fiets kapot? zomerzegels de nacht
nee, mijn fiets is niet kapot Europazegels
het stempel vanmorgen, vanochtend
is dat moeilijk? de telegraaf vanmiddag
nee, dat is niet moeilijk het telegram vanavond
het pakje vannacht
14 A (5.1) als brief verzenden vandaag
de telefoon 's morgens, 's ochtends
heb je honger? lokaal 's middags
ja, en Kees heeft ook honger interlokaal 's avonds
ben je met de auto? de post wissel 's nachts
ja, en Kees is ook met de auto de cheque overdag

53
Les 6

Op het postkantoor koop je postzegels, briefkaarten en ver- 12. John: Bij . . . halte moet ik uitstappen?
huiskaarten. Op het postkantoor vind je ook de postgiro, de 13. Politieagente: Halte Kerkstraat.
postspaarbank en de telefoon. Je verzendt er pakjes en 14. John: Dank u wel, mevrouw.
telegrammen. Telegrammen gaan ook telefonisch. Het post- 15. Politieagente: Tot uw dienst.
kantoor is 's morgens en 's middags open, en soms ook
's avonds.
2 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in:
Voorbeeld: Ik . . . honger (hebben)
Vragen over het gesprek
Ik heb honger.
Wat bestelt meneer King? Wat kost de koffie? Wat vraagt Situatie: Na het werk
de dame? Is de Emmastraat ver weg? Gaat de dame met de 1. Jaap: . . . je ook zo'n dorst? (hebben)
bus? Met welke lijn gaat ze? Waar stopt lijn 2? Waar 2. Paul: Ja, ik . . . wel iets drinken. (willen)
stopt lijn 16? Is de man naast John een Amsterdammer? 3. Jaap: . . . je even mee naar mijn huis? (gaan)
Wat doet die man? Heeft hij vakantie? Wanneer heeft hij 4. Paul: Ja, dat . . . goed. ( z ij n )
dienst? Heeft hij altijd 's middags en 's avonds dienst? Vindt (bij Jaap en Els thuis)
de politieagent dat prettig? Welke tram komt er bij de 5. Jaap: .. . je een biertje? (willen)
Hoofdweg? Komt er ook een bus? Welke tram stopt er in 6. Paul: Nee, overdag . . . ik geen bier. (drinken)
de Leidsestraat? 7. . . . mij maar wat anders. (geven)
8. Jaap: Jij . . . morgen zeker ook dienst? (hebben)
Conversatie 9. Paul: Ja, morgenochtend
10. Jaap: O, dan . . . ik vrij. (hebben)
Kom je uit Rotterdam? In welke straat woon je? Hoe kom 11. Els: Jullie . . . het toch maar makkelijk: (hebben)
je daar? Heb je een fiets? Ben je nu met de fiets? - of hoe 12. je . . . een halve dag (werken)
anders? Zijn er veel fietsen hier in de stad? Is er hier een 13. en dan . . . je weer een halve dag vrij. (hebben)
postkantoor? Hoeveel port moet er op een brief? En op 14. Nee, dan ik!
een ansichtkaart? Heb je nu vakantie? Heb je vanavond 15. Jaap: Hoezo? Jij . . . thuis, (zijn)
dienst? Werk je 's morgens, 's middags of 's avonds? Rijdt 16. jij . . . altijd vakantie. (hebben)
er een tram bij jou in de straat? Vind je dat prettig? Hoe- 17. Els: Vakantie? Ik . . . altijd dienst, (hebben)
veel kost de koffie hier? Is dat inclusief? 18. 24 uur van de dag.
19. Jaap: Nou, ik . . . wel met je ruilen, hoor. (willen)
20. Els: Ja, dat . . . je altijd. (zeggen)
Huiswerk
21. . . . het maar eens! (doen)
1 Vul in: welk of welke.
Voorbeeld: Met . . . bus gaat u?
Met welke bus gaat u? 3 Beantwoord de volgende vragen:
Situatie: Op straat 1. Woon je dichtbij een station?
1. John: Pardon mevrouw, ik zoek de Kerkstraat 2. Ga je altijd met de bus?
2. Politieagente: . ., straat, zegt u? 3. Stopt de bus bij jou in de straat?
3. John: De Kerkstraat. 4. Hoe laat ga je 's morgens uit bed?
4. Politieagente: . . .nummer? 5. Wat doe je vanmiddag?
5. John: Nummer 67, naast het caf. 6. Ga je morgen met de trein?
6. Politieagente: .. ;caf? 7. Wat ga je vanavond doen?
7. John: Caf De Blauwe Engel. 8. Heb je vandaag dienst?
8. Politieagente: 0, dat is ver weg. 9. Ga je vaak naar een caf?
9. John: Dan ga ik wel met de bus. 10. Is het postkantoor 's middags open?
10. . . . ous komt daar? 11. Rijdt de bus ook 's nachts?
11. Politieagente: Lijn 15. 12. Schrijf je vaak brieven?

Grammatica
1 WELK/WELKE het nummer welk nummer
de nummers welke nummers
Welk wordt gebruikt in combinatie met het -woorden. de tram welke tram
Welke wordt gebruikt in combinatie met - de-woorden, de trams welke trams
- alle woorden in de het meisje welk meisje
pluralis. de meisjes welke meisjes

54
Les 6

bij welk postkantoor? (r.31) subject- + PV hebben + X


welk nummer op de Hoofdweg? (r.59) zo ook: ik heb vrij
en bij welke halte is de Emmastraat? (r.34) ik heb honger
ik heb dorst
2.2 Vrij
(a) is deze plaats vrij? (r.1)
2 DIENST EN VRIJ
(b) nee, ik heb vanmorgen vrij (r.45)
2.1 Dienst ik heb vrij: ik hoef niet te werken
negatie: ik heb geen vrij
(a) 'tot uw dienst': reactie op bedanken
ik ben vrij: 1. ik hoef niet te werken
dank u wel (r.37) 2. ik ben onafhankelijk
tot uw dienst (r.38) negatie: ik ben niet vrij
(b) 'dienst hebben' = 'werken', meestal van mensen die een 2.3 Negatie
uniform dragen tijdens hun werk
ik heb dienst ik heb geen dienst
mijn diensten zijn onregelmatig (r.48) ik heb vrij ik heb geen vrij
maar vanmiddag heb ik dienst (r.46) ik heb dorst ik heb geen dorst
De structuur van de zin ik heb dienst is: ik heb honger ik heb geen honger
Els en Jaap gaan naar Rotterdam
Les 7 / : Jaap E: Els K: Kees l: lokettist c: conducteur

J. Els, ben je klaar?

J. We moeten weg.

J. Anders missen we de trein. 3

E. Ja, ik kom zo.

E. Ik zie mijn handschoenen niet.

/. Kom nou! 6

/. Het is zeker een half uur naar het station,

/. en over veertig minuten gaat de trein!

E. Ja schat, ik ben al klaar. 9

J. H, h!

J. Net op tijd:

J. daar is de tram al. 12

E. Zie je: ik ben altijd precies op tijd.

J. Vrouwen!

AHSTSSAtt
9 9 D
(op het station)
/. Twee retour Rotterdam, alstublieft. 15
/. Welk station in Rotterdam, meneer?

J. Centraal station.


CENTfiEAAL STATION /. Pardon meneer, 18

/. op welk spoor komt de trein naar Rotter-


dam?
c De stoptrein staat klaar op spoor 4,

ft c. de sneltrein komt op spoor 6.

/. Hoe laat vertrekt de sneltrein?


21

c. Om half negen precies.

J. Dank u wel. . 24

56
Les 7

Zf. Jaap, hier staat een trein naar Rotterdam.

E. Is dat onze trein?

/. Nee, dat is onze trein niet, 27

/. dat is de stoptrein.

J. Wij gaan met de sneltrein.

E. Zeg, daar staat Kees. 30

J. Welnee, dat is Kees niet.

/. Kees heeft geen hoed.

E. De man met de hoed bedoel ik niet. 33

E. Daar staat hij.

J. Waar dan?

E. Voor de wachtkamer. 36

E. Kijk, nu praat hij met de conducteur.

f . O ja. Kees!

K. H! 39

/. Wat doe jij hier?

K. Ik wacht op twee jongens uit Belgi.

C| K. Hun zusje is een vriendin van Anneke. 42

K. Ze komen met de trein van kwart voor


negen.
/. Spreken ze Nederlands of Frans?

K. Nederlands; ze komen uit Antwerpen. 45

K. Maar wat doen jullie hier?

E. We gaan naar Rotterdam.

K. Wat zoeken jullie daar nou toch? 48

E. O, Jaap moet naar een vergadering,

E. en ik ga naar het museum.

57
K. Welk museum? 51

E. Boymans natuurlijk/ 1 ^

^ E. Daar is een Picasso-tentoonstelling.

K. Blijven jullie de hele dag in Rotterdam? 54

E. Ja. Jaap gaat vanmorgen naar zijn ver-


gadering,
E. en vanmiddag komt hij ook naar de ten-
toonstelling.

E. Dan eten we in een restaurant, 57

E. en daarna gaan we weer naar huis.

K. Wat leuk!

K. Waar zijn jullie kinderen? 60

E. De kinderen zijn vandaag bij de buren.

E. Daar eten ze ook.

K. Dat is makkelijk. 63

E. Ja, onze buren zijn heel aardig,

E. en de kinderen spelen graag met ons buur-


meisje.

K. Zeg, jullie trein vertrekt. 66

K. Goede reis!

E. Dank je.

K. Tot ziens! 69

(1) officieel: museum Boymans-van Beuningen

Aanvullende fonetiek een bakje vol water. . . een badje vol water . . . zoek je een
zoetje? . . .
Let op de uitspraak van vind met je.
Herhaal', vind . . . je . . . vind je . . . hoe vind je Neder-
land? . . . mandje . . . handje . . . mondje . . . vond je . . .
Samenvatting
eindje . . . tientje . . . keukentje . . . wil je . . . zul je . . .
voel je . . . w o o n je . . . meen je . . . oranje . . . dank je . . Els en Jaap gaan naar Rotterdam. Els ziet haar handschoenen
pakje . . . drankje . . . plekje . . . beekje . . . zoek je . . . niet, en daardoor missen ze bijna een tram. Ze zijn net op tijd
Let o p het verschil tussen beetje en beekje: bij de halte. Op het station neemt Jaap twee retours naar
beekje . . . beetje . . . Rotterdam. Hij kijkt niet op de borden, maar vraagt aan een

58
Les 7

conducteur: 'Op welk spoor komt de trein naar Rotterdam?' Kees praat met de buren
De stoptrein op spoor 4, de sneltrein op spoor 6. Ze gaan niet ik praat ook met de buren
met de stoptrein, maar met de sneltrein. De sneltrein vertrekt
Kees studeert Engels
precies om half negen.
ik studeer ook Engels
Opeens ziet Els Kees voor de wachtkamer. Hij praat met
de conducteur. Hij informeert zeker naar de treinen uit
Belgi, want hij wacht op twee jongens uit Antwerpen. Dat 3 A
zijn kennissen van Anneke. Ze komen met de trein van kwart
voor negen. Kees vraagt naar de plannen van Jaap en Els. Ze Kees gaat naar Belgi
gaan naar Rotterdam: Jaap naar een vergadering en Els naar o, gaat hij naar Belgi?
een tentoonstelling. Kees vindt Rotterdam niet erg interes- Kees studeert Nederlands
sant, want hij is Amsterdammer. Hij vraagt aan Els en Jaap: o, studeert hij Nederlands?
'Waar hebben jullie je kinderen?' Hun kinderen zijn bij de
buren en eten daar ook, want hun ouders komen pas Kees zit in de tuin
o, zit hij in de tuin?
's avonds thuis. Zij eten in Rotterdam, in een restaurant.
Kees werkt in een ziekenhuis
o, werkt hij in een ziekenhuis?
Oefeningen Kees is student
1 B (6.14)
o, is hij student?

ik praat met de buren Kees spreekt Frans


Kees praat ook met de buren o, spreekt hij Frans?

ik wacht op de tram Kees gaat naar Belgi


Kees wacht ook op de tram o, gaat hij naar Belgi?

ik zeg: welterusten!
4 B (7.3; 4.13)
Kees zegt ook: welterusten!
ik wacht op de analist hij staat voor de wachtkamer
Kees wacht ook op de analist ja, nu staat hij voor de wachtkamer
ik studeer hard hij praat met de conducteur
Kees studeert ook hard ja, nu praat hij met de conducteur
ik ga naar huis hij komt naar het museum
Kees gaat ook naar huis ja, nu komt hij naar het museum

ik praat met de buren hij woont in Belgi


Kees praat ook met de buren ja, nu woont hij in Belgi
hij heeft een hoed
2 C (7.1) ja, nu heeft hij een hoed

Kees studeert Engels hij mist de trein


ik studeer ook Engels ja, nu mist hij de trein

Kees woont op de Hoofdweg hij moet weg


ik woon ook op de Hoofdweg ja, nu moet hij weg

Kees ziet een halte hij staat voor de wachtkamer


ik zie ook een halte ja, nu staat hij voor de wachtkamer

Kees gaat naar Belgi


ik ga ook naar Belgit 5 B (7.4; 6.8)

Kees wacht op de analist Jaap is vanavond thuis


ik wacht ook op de analist is hij altijd 's avonds thuis?
Kees zit op het balkon Jaap is vanavond bij zijn vriendin
ik zit ook op het balkon is hij altijd 's avonds bij zijn vriendin?
Kees komt thuis Jaap gaat vannacht naar het ziekenhuis
ik kom ook thuis gaat hij altijd 's nachts naar het ziekenhuis?
Kees spreekt Frans Jaap is vanmiddag in het museum
ik spreek ook Frans is hij altijd 's middags in het museum?

59
Les 7

Jaap gaat vanmorgen naar het station daar staat onze auto
gaat hij altijd 's morgens naar het station? welke auto bedoel je?
Jaap heeft vanmiddag dienst daar staat ons huis
heeft hij altijd 's middags dienst? welk huis bedoel je?
Jaap is vanmiddag weg
is hij altijd 's middags weg? 8 A (7.7)
Jaap werkt vannacht in het postkantoor daar is de trein
werkt hij altijd 's nachts in het postkantoor? dat is onze trein
Jaap is vanavond thuis daar is de tram
is hij altijd 's avonds thuis? dat is onze tram
daar is de conducteur
6 C (7.5; 4.14)
dat is onze conducteur
Wim zit in de tuin daar is de bus
zit hij al lang in de tuin? dat is onze bus
Anneke zit in de tuin daar is het buurmeisje
zit ze al lang in de tuin? dat is ons buurmeisje
Meta en Wim zitten in de tuin daar is het kind
zitten ze al lang in de tuin? dat is ons kind
Jaap staat voor de wachtkamer daar is het huis
staat hij al lang voor de wachtkamer? dat is ons huis
Jaap en Kees staan bij de bushalte daar is het restaurant
staan ze al lang bij de bushalte? dat is ons restaurant
Anneke studeert in Amsterdam daar zijn de kinderen
studeert ze al lang in Amsterdam? dat zijn onze kinderen
Kees en Jaap studeren in Amsterdam daar zijn de foto's
studeren ze al lang in Amsterdam? dat zijn onze foto's
de jongens wonen in Antwerpen daar zijn de koekjes
wonen ze al lang in Antwerpen? dat zijn onze koekjes
John woont in de Leidsestraat
woont hij al lang in de Leidsestraat? 9 C (7.7,8; 3.6)
Kees woont op de Hoofdweg ziet u de tuin?
woont hij al lang op de Hoofdweg? welke tuin? o, dat is onze tuin
Wim zit in de tuin ziet u de kinderen?
zit hij al lang in de tuin? welke kinderen? o, dat zijn onze kinderen
ziet u het huis?
/ A (6.15) welk huis? o, dat is ons huis
daar staat ons huis ziet u de jassen?
welk huis bedoel je? welke jassen? o, dat zijn onze jassen
daar staat onze foto ziet u het balkon?
welke foto bedoel je? welk balkon? o, dat is ons balkon
daar staan onze kinderen ziet u de auto?
welke kinderen bedoel je? welke auto? o, dat is onze auto
daar staat ons kind ziet u de foto's?
welk kind bedoel je? welke foto's? o, dat zijn onze foto's
daar staat ons restaurant ziet u het adres?
welk restaurant bedoel je? welk adres? o, dat is ons adres
daar staat onze trein ziet u het kopje?
welke trein bedoel je? welk kopje? o, dat is ons kopje

60
Les 7

ziet u het nummer? is dat het balkon van meneer en mevrouw King?
welk nummer? o, dat is ons nummer ja, dat is hun balkon
ziet u de tuin? is dat de tuin van de buren?
welke tuin? o, dat is onze tuin ja, dat is hun tuin
zijn dat de, jassen van Meta, Anneke en Corrie?
10 A (2.12; 3.6) ja, dat zijn hun jassen

daar staat ons huis is dat de auto van Kees en Wim?


o, is dat uw huis? ja, dat is hun auto

daar staat onze dochter is dat het huis van Els en Jaap?
o, is dat uw dochter? ja, dat is hun huis

daar staan onze kinderen


o, zijn dat uw kinderen? 1 3 C (7.4; 6.6)

daar staat ons buurmeisje gaat Jaap vanavond weg?


o, is dat uw buurmeisje? nee, vanavond gaat hij niet weg
daar staan onze vrienden heeft Jaap vanavond dienst?
o, zijn dat uw vrienden? nee, vanavond heeft hij geen dienst
daar staat onze auto eet Jaap vanavond in het restaurant?
o, is dat uw auto? nee, vanavond eet hij niet in het restaurant
daar staat ons huis gaat Jaap vanavond naar het museum?
o, is dat uw huis? nee, vanavond gaat hij niet naar het museum
wil Jaap vanavond koffie?
11 B ( 7 . 9 ) nee, vanavond wil hij geen koffie
is dat uw buurmeisje? heeft Jaap vanavond foto's bij zich?
ja, dat is ons buurmeisje nee, vanavond heeft hij geen foto's bij zich
is dat uw tuin? gaat Jaap vanavond met de trein?
ja, dat is onze tuin nee, vanavond gaat hij niet met de trein
zijn dat uw kopjes? komt Jaap vanavond thuis?
ja, dat zijn onze kopjes nee, vanavond komt hij niet thuis
is dat uw huis? gaat Jaap vanavond naar Els?
ja, dat is ons huis nee, vanavond gaat hij niet naar Els
is dat uw zoon? heeft Jaap vanavond dienst?
ja, dat is onze zoon nee, vanavond heeft hij geen dienst
zijn dat uw kinderen? gaat Jaap vanavond weg?
ja, dat zijn onze kinderen nee, vanavond gaat hij niet weg
zijn dat uw foto's?
ja, dat zijn onze foto's 14 B (5.17)

is dat uw balkon? gaan de kinderen om vier uur weg?


ja, dat is ons balkon nee, ze gaan om drie uur weg
zijn dat uw koekjes? komt Wim om half zes thuis?
ja, dat zijn onze koekjes nee, hij komt om half vijf thuis
is dat uw buurmeisje? vertrekt Corrie om negen uur?
ja, dat is ons buurmeisje nee, ze vertrekt om acht uur
komt de student om kwart voor acht?
12 c nee, hij komt om kwart voor zeven
is dat het huis van Els en Jaap? eten de buren om zeven uur?
ja, dat is hun huis nee, ze eten om zes uur
zijn dat de buren van Wim en Corrie? komen jullie om drie uur thuis?
ja, dat zijn hun buren nee, we komen om twee uur thuis

61
Les 7

moet Jaap om kwart voor negen naar een vergadering? Conversatie


nee, hij moet om kwart voor acht naar een ver-
gadering Ga je vaak met de trein? Is het station dichtbij? Hoe ga je
naar het station? Ben je altijd precies op tijd voor de trein?
gaat Els om half twaalf naar de tentoonstelling? Gaan er veel treinen naar de hoofdstad? Is het eten in spoor-
nee, ze gaat om half elf naar de tentoonstelling wegrestaurants lekker? Hoeveel wachtkamers zijn er op het
gaan de kinderen om vier uur weg? station? Vind je reizen met de trein leuk? Weet je wat 'zwart-
nee, ze gaan om drie uur weg rijders' zijn? Heb je een spoorboekje? Ga je wel eens naar
een museum? Welk museum vind je interessant?

Aanvullende woordenlijst Huiswerk


de spoorwegen
1 Vul in: mijn, haar, ons/onze, jullie/je, hun.
Voorbeeld: Els en Jaap nemen . . . kinderen niet mee.
het spoorboekje overstappen Els en Jaap nemen hun kinderen niet mee.
de ingang de wachtkamer Situatie: Naar het museum
de uitgang het spoor 1. Els en Jaap gaan m e t . . . vrienden, Paul en Maria,
het loket het perron 2. naar een museum.
de lokettist(e) de stationschef 3. uf**1 kinderen zijn bij de buren.
het kaartje de conducteur 4. 'Waar hebben jullie . , . kinderen?' vraagt Jaap aan Paul.
de eerste klas de vertrektijd 5. ' . . . kinderen zijn bij opa en oma,' zegt Paul.
de tweede klas de vertraging 6. Els koopt kaartjes bij de ingang.
de enkele reis de restauratie 7. Ze doet ze in . . . jaszak.
het retour(tje) de slaapwagen 8. . . . jassen geven ze af bij de garderobe.
het weekendretour het rijtuig 9. De portier w i l . . . kaartjes zien.
het avondretour de locomotief 10. 'Heb jij i . . kaartjes?' vraagt Jaap aan Els.
het abonnement het portaal 11. 'Nee, die zitten in . , . jaszak,' zegt Els.
half geld de bank 12. 'Meneer, kan ik . . .jas even krijgen?'
het kinderkaartje de zitplaats 13. De man geeft Els .. . jas weer terug.
de dagtocht de staanplaats 14. Dan kunnen ze naar binnen.
de trein het bagagenet
de sneltrein niet roken 2 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in.
de stoptrein de noodrem Voorbeeld: John . . . naar het postkantoor. (gaan)
de intercitytrein John gaat naar het postkantoor.
de goederentrein de bewaakte overweg
Situatie: Op het postkantoor
de personentrein de onbewaakte overweg
de overweg 1. John: Ik . . . een pakje naar Engeland
de D-trein
de spoorbomen sturen. (willen)
de TEE-trein
2. Lokettist:... u het maar. (geven)
instappen het sein
3. John: Hoeveel port . . . erop? (moeten)
uitstappen het knipperlicht
4. Lokettist:4,25.
5. John: Ik . . . ook 10 postzegels van 0,70. (willen)
Jaap pakt het spoorboekje. Hij zoekt een trein naar Rotter-
6. Lokettist:. . . u gewone zegels of kinderzegels? (willen)
dam. Er gaan minstens vijf treinen per uur van Amsterdam
7. John: Wat. . . dat, 'kinderzegels?' (zijn)
naar Rotterdam. De reis duurt ongeveer een uur. Jaap neemt
8. Lokettist: Dat . . .speciale zegels. (zijn)
een retourtje, want hij gaat 's avonds weer terug. Een retour is
9. John: O, ik . . . uit Engeland. (komen)
n dag geldig.
10. Wij . . . geen kinderzegels. (hebben)
In de trein controleert de conducteur de kaartjes. Bij de
11. . . . u maar gewone zegels. (geven)
ingang en de uitgang van het station controleren ze de
12. Lokettist: U, . . goed Nederlands! (spreken)
kaartjes niet. Kinderen tot 10 jaar reizen voor half geld; zij
13. John: Ja, ik . . . veel met Nederlanders. (praten)
krijgen een kinderkaartje. Kinderen tot 3 jaar mogen gratis in
14. Hoeveel. . . u? (krijgen)
de trein.
15. Lokettist:/11,25 alstublieft.

Vragen over het gesprek 3 Beantwoord ontkennend.


Voorbeelden: Woon je in Antwerpen?
Komt Els op tijd bij de trein? Naar welk station in Rotter- Nee, ik woon niet in Antwerpen.
dam gaan Els en Jaap? Op welk spoor komt de trein naar Heb je vanavond dienst?
Rotterdam? Hoe laat vertrekt de sneltrein? Wat doet Nee, ik heb vanavond geen dienst.
Kees op het station? Waarom gaan Els en Jaap naar Rotter- 1. Ga je vanavond naar een museum?
dam? Waar zijn hun kinderen? Naar welk museum gaat 2. Heb je vannacht een vergadering?
Els? 3. Gaje morgen naar Belgi?

62
Les 7

4. Werkje bij de Spoorwegen? 7. Mag je gratis in de trein?


5. Heb je een spoorboekje? 8. Heb je een abonnement?
6. Reisje eerste klas? 9. Eet je vandaag in een restaurant?

Grammatica
1 PRONOMINA
vinden wachten
1.1 Pronomen possessivum in de pluralis
Ie persoon: ons vr Zzef-woorden 1 we vinden we wachten
2 jullie vinden jullie wachten
onze vr - ^-woorden
u vindt u wacht
- alle woorden in de pluralis 3 ze vinden ze wachten
het boek ons boek vgl. welk boek
de boeken onze boeken welke boeken
de trein onze trein welke trein praten zitten
de treinen onze treinen welke treinen
is dat onze trein? (r.26) 1 ik praat ik zit
en de kinderen spelen graag met ons buurmeisje (r.65) 2 je praat, praat je? je zit, zit je?
u praat u zit
2e persoon: jullie of je. Je wordt gebruikt na het pronomen 3 hij praat hij zit
personale jullie. ze praat ze zit
het praat het zit
waar zijn jullie kinderen? (r.60)
1 we praten we zitten
zien jullie je handschoenen niet? 2 jullie praten jullie zitten
3e persoon: hun u praat u zit
3 ze praten ze zitten
is dat het huis van Els en Jaap?
ja, dat is hun huis

3 NU EN NOU
1.2 Overzicht
(a) nu: 'op dit moment'
pronomen personale pronomen nu ga ik naar huis
persoon (subject) possessivum (b) nou

1 ik mijn, /man/ 1. ongeduld: kom nou! (r.6)


2. verbazing: wat zoeken jullie daar nou toch? (r.48)
2 (informeel) jij, J'e jouw, je
(formeel) u uw 3. denkpauze in een zin: nou . .. dat zit zo
3 hij zijn, /zsn/ 4. 'nu': nou ga ik maar weg
zij, ze haar, /ar/,/dar/
het /d t/ zijn, /zan/
1 wij, we ons, onze 4 PRA TEN EN SPREKEN
2 (informeel) jullie jullie, je
(formeel) u uw (a) als synoniemen (spreken is formeler)
3 zij, ze hun hij praat met de conducteur
hij spreekt met de conducteur
hij praat over de Picasso-tentoonstelling
2 WERKWOORDEN hij spreekt over de Picasso-tentoonstelling
(b) verschillende betekenissen
vinden wachten
hij praat veel over zijn kinderen
hij spreekt goed Engels
1 ik vind ik wacht
vindt, vind je? wacht, wacht je? een politicus spreekt vaak voor een groot publiek
2 je je
u vindt u wacht die man praat de hele dag
3 hij vindt hij wacht met wie spreek ik? (telefoongesprek)
ze vindt ze wacht kan ik mevrouw Kooiman spreken? (aan de telefoon)
het vindt het wacht ik praat nog wel even met haar

63
Les 8 In de bibliotheek: John King zoekt een boek in de bibliotheek
/ : John King b: bibliothecaresse 1 c: bib Ho thecares se 2 m: een mevrouw; zij zoekt ook een boek

J. Goedemiddag juffrouw.

b. Dag meneer, kan ik u helpen?

/. Ik zoek een boek over Amsterdam, 3

/. over de geschiedenis van Amsterdam.

b. Van welke schrijver, meneer?

J. Van Van den Hoek Ostende. 6

b. En wat is de titel?

/. 'Amsterdam vroeger en nu'.


AMSTERDAM
iVROEGER SN HU
/. Hebt u dat boek? 9

b. Een ogenblikje alstublieft.

b. Ja, dat boek hebben we, meneer.

b. Hier hebt u het nummer. 12

b. Het boek staat in die kast.

J. Welke kast?

b. Daar rechts. 15

b. Die juffrouw helpt u wel.

/. Dank u wel, juffrouw.

c. Welk nummer zoekt u, meneer? 18

J. Dit nummer, juffrouw.

J. Het is een boek over Amsterdam.

c. Dat boek staat in deze kast, meneer. 21

c. Kijk, de nummers staan op de boeken.

c. Daar links staan ook boeken over


Amsterdam.

J. Dat is interessant: 24!

/. deze boeken ken ik.

/. Dit boek is heel oud.


\

64
Les 8

c Welk boek? 27

c. O, dat.

c. Ja, dat is een boek met tekeningen.

c. Kijk, een tekening van dit gebouw. 30


1671 ?
1593
1700
J648
At J. Uit welk jaar?

c. 1700.

J. En hier is nog zo'n boek, 33

J. over de grachten.

J. En daar staat een boek

J. over een tentoonstelling in het


Rijksmuseum. 36
c. Maar nu uw boek.

J. Kunt u mijn boek niet vinden?

c Jawel, hier staat uw boek. 39

c. Alstublieft.

/. Dank u wel.

J. Kan ik dat boek hier lezen, juffrouw? 42

c. Jazeker meneer, in de leeszaal.

c. Die is daar.

c. Komt u maar mee. 45

D
c. Kijkt u eens, meneer, hier kunt u de krant
lezen.

/. U hebt hier veel kranten!

c. Ja. 48
D
c. En hier is de leeszaal, meneer.

c. Deze zaal is net nieuw.

c. Hier kunt u rustig lezen. 51

65
m. Juffrouw, kan ik dit boek lenen?

c. Een ogenblikje. Even kijken . . .

r; c. Ja, dat kan. 54

m. En deze boeken?

c. Welke?

m. Deze. 57

c. Nee, dat zijn woordenboeken.


I1C
c. Die kunnen we niet uitlenen,

c. die blijven in de leeszaal. 60

/. Tot hoe laat bent u open?

c. U kunt hier tot vijf uur blijven.

c. Dan gaat de bibliotheek dicht. 63

J. En vanavond, gaat de bibliotheek dan weer


open?
#
c. Ja, van zeven tot tien.

J. Is dat elke avond zo? 66

u c. Nee, alleen op dinsdag, woensdag en vrijdag.

c. Niet op maandag, donderdag en zaterdag;

c. dan zijn we 's morgens open. 69

f. Bent u 's middags altijd open?

c. Ja, behalve op zondag.

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op de uitspraak van niet met thuis. John King gaat naar de bibliotheek. Hij zoekt een boek over
Herhaal', niet . . . thuis. . . niet thuis . . . ik kom . . . weggaan de geschiedenis van Amsterdam: 'Amsterdam vroeger en nu'.
. . . erg g r o o t . . . al lang . . . kom maar . . . lijn negen . . . De auteur is Van den Hoek Ostende. De juffrouw zoekt het
innemen . . . motorraces . . . naar Rotterdam . . . gasstel . . . nummer in de catalogus. Het boek staat in de kast rechts.
Let op de spelling van zo met een. Je zegt [zoon] en je schrijft Daar staan nog meer boeken over Amsterdam: er staat onder
zo'n. andere een boek uit 1700 en boeken over de grachten en over

66
Les 8

het Rijksmuseum. John mag 'Amsterdam vroeger en nu' zie je dat boek?
lenen, want het is geen woordenboek of naslagwerk, maar hij welk boek bedoel je?
gaat liever met het boek naar de leeszaal. De juffrouw brengt
zie je die zaal?
hem daar. welke zaal bedoel je?
De leeszaal is net nieuw. Het is er erg rustig. John kan er
tot vijf uur blijven. Dan gaat de bibliotheek dicht. Op
dinsdag, woensdag en vrijdag gaat de leeszaal 's avonds weer
open, en wel van zeven tot tien. Op andere werkdagen is de
hier is het boek
bibliotheek 's morgens open. 's Middags is hij altijd open,
bedoel je dit boek?
behalve zondags.
daar is het boek
bedoel je dat boek?
Oefeningen
hier is het restaurant
bedoel je dit restaurant?
suhstitu tie-oefening
kan ik dit boek lenen? deze boeken daar is het postkantoor
kan ik deze boeken lenen? een boek over bomen bedoel je dat postkantoor?
kan ik een boek over bomen lenen? deze kranten daar is het kopje
kan ik deze kranten lenen? een boek over bedoel je dat kopje?
Amsterdam
kan ik een boek over Amsterdam een boek over de hier is het huis
lenen? geschiedenis van bedoel je dit huis?
Amsterdam hier is het boek
kan ik een boek over de geschiedenis bedoel je dit boek?
van Amsterdam lenen? een boek over treinen
kan ik een boek over treinen lenen? dit boek
kan ik dit boek lenen?
hier is de boom
2 B (8.1)
bedoel je deze boom?
su bstitu tie-o efening daar is de boom
hier kunt u rustig lezen de studenten bedoel je die boom?
hier kunnen de studenten rustig lezen de analist
jullie hier is de schrijver
hier kan de analist rustig lezen
bedoel je deze schrijver?
hier kunnen jullie rustig lezen ik
hier kan ik rustig lezen we daar is de koffie
hier kunnen we rustig lezen je bedoel je die koffie?
hier kun je rustig lezen hij
daar is de krant
hier kan hij rustig lezen u
bedoel je die krant?
hier kunt u rustig lezen
hier is de bus
3 A (7.8) bedoel je deze bus?

zie je die zaal? hier is de boom


welke zaal bedoel je? bedoel je deze boom?

zie je dat nummer? 6 B (8.4,5)


welk nummer bedoel je?
hier is het boek
zie je die nummers?
bedoel je dit boek?
welke nummers bedoel je?
hier zijn de boeken
zie je dat restaurant?
welk restaurant bedoel je? bedoel je deze boeken?
daar is het boek
zie je die leeszaal?
bedoel je dat boek?
welke leeszaal bedoel je?
daar zijn de boeken
zie je dat station?
bedoel je die boeken?
welk station bedoel je?
hier is de krant
zie je die bomen?
bedoel je deze krant?
welke bomen bedoel je?
67
Les 8

hier zijn de kranten in deze kast staat een boek


bedoel je deze kranten? met een tekening
van dit gebouw > een boek over Amsterdam
daar is de krant
in deze kast staat een boek
bedoel je die krant?
over Amsterdam
daar zijn de kranten
bedoel je die kranten?
hier is het boek 9 B (8.7)
bedoel je dit boek?
ik zoek een nummer
zoek je dit nummer?
7 C (8.6)
ik zoek een krant
hier zijn de analisten zoek je deze krant?
bedoel je deze analisten? ik zoek een boek
hier is de analist zoek je dit boek?
bedoel je deze analist? ik zoek een gebouw
hier is het nummer zoek je dit gebouw?
bedoel je dit nummer? ik zoek een tram
hier zijn de nummers zoek je deze tram?
bedoel je deze nummers? ik zoek een huis
daar is de straat zoek je dit huis?
bedoel je die straat?
ik zoek een student
daar zijn de straten zoek je deze student?
bedoel je die straten?
ik zoek een kast
daar is het adres zoek je deze kast?
bedoel je dat adres?
ik zoek een bushalte
daar zijn de adressen zoek je deze bushalte?
bedoel je die adressen?
ik zoek een nummer
hier is de krant zoek je dit nummer?
bedoel je deze krant?
ik zoek een krant
daar zijn de kopjes zoek je deze krant?
bedoel je die kopjes?
10 A (7.1,2,6)
hier zijn de studenten
bedoel je deze studenten? substitu tie-o e f en ing
hier zijn de boeken ik zit in de leeszaal de studenten
bedoel je deze boeken? de studenten zitten in de leeszaal je
je zit in de leeszaal meneer King
hier zijn de analisten meneer King zit in de leeszaal werkt
bedoel je deze analisten? meneer King werkt in de leeszaal deze juffrouw
deze juffrouw werkt in de leeszaal de bibliotheek
8 C (8.1; 7.6) deze juffrouw werkt in de bibliotheek ik
ik werk in de bibliotheek ben
substitutie-oefening ik ben in de bibliotheek die juffrouw
in deze kast staat een boek die juffrouw is in de bibliotheek
over Amsterdam veel boeken over treinen
in deze kast staan veel 11 C (5.13; 6.6)
boeken over treinen een boek over het museum
in deze kast staat een boek gaat Kees naar Rotterdam?
over het museum boeken over trams nee, die gaat niet naar Rotterdam
in deze kast staan boeken
leent Anneke een woordenboek?
over trams boeken over bomen
nee, die leent geen woordenboek
in deze kast staan boeken
over bomen een boek met een tekening zit Els in de tuin?
van dit gebouw nee, die zit niet in de tuin

68
Les 8

hebben Wim en Els een auto? 14 C (8.7,14)


nee, die hebben geen auto
suhstitu tie-oefen ing
rookt mevrouw Bergsma? kan ik dit boek lenen? we
nee, die rookt niet kunnen we dit boek lenen? auto
praten Jaap en Meta met de conducteur? kunnen we deze auto lenen? die
nee, die praten niet met de conducteur kunnen we die auto lenen? hij
kan hij die auto lenen? boek
hebben de buren kinderen? kan hij dat boek lenen? lezen
nee, die hebben geen kinderen kan hij dat boek lezen? jullie
gaat Kees naar Rotterdam? kunnen jullie dat boek lezen? krant
nee, die gaat niet naar Rotterdam kunnen jullie die krant lezen? je
kun je die krant lezen? u
kunt u die krant lezen?
12 C (8.6,12)
zoekt u deze boeken?
nee, die zoek ik niet
bedoelt u deze schrijver?
nee, die bedoel ik niet
Aanvullende woordenlijst
leest u dit boek?
nee, dat lees ik niet de bibliotheek
de uitlening de pozie
krijgt u deze tekening? de catalogus de ballade
nee, die krijg ik niet het boek de literatuur
de krant het sprookje
kent u deze man?
het tijdschrift de fabel
nee, die ken ik niet
het weekblad de legende
hebt u dit nummer? het maandblad de sage
nee, dat heb ik niet de verschijningsdatum het epos
de schrijver, auteur de epiek
spreekt u deze talen?
de uitgever de lyriek
nee, die spreek ik niet
de uitgeverij de bundel
weet u deze straat? de plaats het handschrift, manuscript
nee, die weet ik niet het jaartal de detective
de druk de pocket
zoekt u deze boeken?
de editie
nee, die zoek ik niet
de herziene druk de kaft
de uitgebreide druk de band
13 B (8.2) de leeszaal de bladzijde, pagina
de studiezaal de illustratie
ik zoek een boek de leestafel de voetnoot
kunt u dat boek niet vinden? de boekenkast de index
hij zoekt een boek het kaartsysteem het register
kan hij dat boek niet vinden? de fotocopie de inhoud
het fotocopieerapparaat het voorwoord
ze zoekt een boek de jaargang de epiloog
kan ze dat boek niet vinden? inbinden - ingebonden de proloog
ze zoeken een boek het losse nummer de inleiding
kunnen ze dat boek niet vinden? de titel het hoofdstuk
alfabetisch
hij zoekt een woordenboek aanvragen DE HOOFDLETTER
kan hij dat woordenboek niet vinden?
de kleine letter
ze zoeken een woordenboek het boek cursief
kunnen ze dat woordenboek niet vinden? het verhaal gespatieerd
de roman onderstreept
ze zoekt een woordenboek het korte verhaal de alinea
kan ze dat woordenboek niet vinden? de novelle de kantlijn, marge
ik zoek een boek het gedicht het citaat
kunt u dat boek niet vinden? het proza het werk

69
Les 8

In de bibliotheek hebben ze boeken, kranten en tijdschriften. 7. Anneke: Waar i s . . . kiosk?


Je kunt in de leeszaal zitten en je kunt de boeken lenen. 8. Verkoopster: .-. .is niet zo ver.
9. Ziet u . . .gebouw daar?
de dagen van de week
10. Anneke: Bedoelt u . . . museum?
zondag woensdag vrijdag 11. Verkoopster: Ja,. . . bedoel ik. Daar is het dichtbij.
maandag donderdag zaterdag 12. Anneke: O , . . . vind ik wel.
dinsdag 13. Heeft u ook kinderboeken?
Kranten en tijdschriften kun je meestal niet lenen. 14. Verkoopster: J a , , . . liggen hier, op . ., tafel.
Er zijn studieboeken en romans. Verder zijn er boeken 15. Anneke: Mag ik even kijken?
met verhalen, met gedichten, met platen, enz. 16. Verkoopster: Jazeker.
Een boek heeft een titel en meestal een schrijver. In de 17. Anneke: . . . boek vind ik leuk, en ... ook wel.
bibliotheek hebben de boeken ook een nummer. In de 18. Geeft u ..-. twee maar.
catalogus kun je dat nummer vinden. De boeken staan daar 19. Verkoopster: ., . kosten samen 19,50.
alfabetisch op schrijver. 20. Anneke: Alstublieft.
21. Verkoopster: Dank u wel, en tot ziens.
22. Anneke: Dag mevrouw.

Vragen over het gesprek 2 Vul de juiste vorm van kunnen, kennen of weten in.
Voorbeeld: . . . je morgenavond ook komen?
Welk boek zoekt John King? Wie is de schrijver? In welke
Kun je morgenavond ook komen?
kast staat dat boek? Welke boeken over Amsterdam staan er
Situatie: Telefoongesprek
in de kast? Waar kan John zijn boek lezen? Welke boeken
1. Maria: Met Maria.
kan hij niet lenen? Hoe laat gaat de bibliotheek dicht? Is
2. Els: Dag Maria, met Els.
de leeszaal 's avonds open? Wanneer is de leeszaal 's morgens
3. Morgen is er een vergadering over de
open? Wanneer is de leeszaal dicht?
4. vrouwenkrant.
5. . . . je dan ook komen?
6. Maria: Dat , . . ik niet.
Conversatie 7. . .. je even wachten, Els?
8. Dan kijk ik in mijn agenda.
Heb je boeken bij je? Wat voor boeken? En je buurman/ 9. Ik . . . 's middags wel, maar 's avonds niet.
buurvrouw? Waar is de bibliotheek in deze stad? Komt 10. Els: O, dan . . . Jos en Boukje niet.
daar een bus of een tram langs? Wanneer is de bibliotheek 11. Maria: Wie zijn dat? Die . . . ik niet.
open? Kun je er kranten en tijdschriften lezen? Wat moet 12. Els: . . . je die niet?
je allemaal doen als je een boek wilt lenen? Is er hier een 13. Dat zijn twee journalisten.
leeszaal? Studeer je daar vaak? Kun je daar ook boeken 14. Die . . . veel over kranten.
lenen? Mag je er roken? Welke krant lees je meestal? 15. Maria: Dat . . . wij toch ook!
Lees je ook Nederlandse kranten? Welke? Welke Neder- 16. Els: Jazeker, maar zij . . . ook goed schrijven.
landse tijdschriften ken je? Heb je op dinsdag les? Welke 17. Maria: Dat is waar.
dag is het vandaag? 18. Jammer Els, maar ik . . . echt niet.
19. Els: Dag Maria.
20. Maria: Dag Els.
Huiswerk
3 Maak de volgende zinnen af
1 Vul in: dit/dat, deze/die. Voorbeeld: Je kunt hier . . .
Voorbeeld: Ga je naar . . . boekwinkel daar? Je kunt hier geen tijdschriften kopen.
Ga je naar die boekwinkel daar? 1. In de bibliotheek kun je . . .
Situatie: In een boekwinkel 2. Dat is interessant: . . .
1. Verkoopster: Goedemorgen. Kan ik u helpen? 3. Kijkt u eens . . .
2. Anneke: Ja. Ik zoek W\ tijdschrift met het 4. Een ogenblikje . . .
interview met John King. 5. Op werkdagen . . .
3. Verkoopster: Q** is De Tijd, h? 6. Is Jaap thuis? Nee,. . .
4. O^t verkoop ik niet. 7. Vanmiddag
5. Anneke: Waar kan ik 4iK krijgen? 8. daarna . . .
6. Verkoopster: In de kiosk. 9. Ik vind Engels makkelijk, maar . ..
Les 8

Grammatica
1 PRONOMEN DEMONSTRATIVUM 1.2.5 Zelfstandig gebruik

1.1 Vorm Die, dat, deze, en die kunnen ook zonder substantief
gebruikt worden.
De demonstrativa zijn: dit, dat, deze, die
welk boek? o, dat (r.27-28)
Dit en dat worden gebruikt vr of in plaats van het -woorden.
welke? deze (i.56-51)
Deze en die worden gebruikt vr of in plaats van:
die kunnen we niet uitlenen (r.59)
- (ie-woorden
welk boek is van jou: dit of dat?
- alle woorden in de pluralis.

1.2 Betekenis
1.2.1 Afstand 2 WERKWOORDEN
Dit en deze corresponderen met het begrip 'hier, dichtbij'. 2.1 Kennen, weten, kunnen
Dat en die corresponderen met het begrip 'daar, verderweg'.
Let op het betekenisverschil tussen deze drie werkwoorden.
deze boeken ken ik (r.25)
hier daar ken je John King?
ik ken hem wel, maar ik weet niet waar hij woont
het boek dit boek dat boek weetje de Emmastraat? (weet je waar de Emmastraat is?)
de tafel deze tafel die tafel ken je de Emmastraat? (ben je er bekend?)
de boeken deze boeken die boeken waar is Kees? dat weet ik niet
de tafels deze tafels die tafels
juffrouw, kan ik dit boek lenen? (r.52) ja, dat kan (r.54)
ken je Nederlands? ik kan het lezen, maar ik kan het nog niet
dit nummer, juffrouw (r.19) spreken
die juffrouw helpt u wel (r.16)
deze zaal is net nieuw (r.50)
2.2 Kunnen
deze boeken ken ik (r.25)

1.2.2 Verwijzing 1 ik kan


Die en dat kunnen verwijzen naar iets dat al genoemd is. 2 je kunt, kun je? (ook: je kan, kan je?)
u kunt
ik zoek Trouw; hebt u die krant? ja, die krant heb ik 3 hij kan
ik zoek een boek over Amsterdam (r.3) ze kan
hebt u dat boek? (r.9) ja, dat boek hebben we (r.11) het kan
1 we kunnen
1.2.3 Differentiatie 2 jullie kunnen
u kunt
welke f o to 's zijn van u ? deze f o to 's of die f o to 's ? 3 ze kunnen
dit boek is wel interessant, maar dat boek niet

1.2.4 Vervanging 3 AUXILIAIR + INFINITIEF


Die en dat kunnen het pronomen personale van de 3e persoon Als het predikaat bestaat uit: auxiliair + infinitief, gaat de
vervangen. infinitief naar het eind van de zin.
(a) subjectfunctie kunt u mijn boek niet vindeni (r.38)
waar is Jaap? hij is naar een vergadering hier kunt u rustig lezen (r.51)
die is naar een vergadering u kunt hier tot vijf uur blijven (r.62)
waar is Els? ze zit in de tuin
die zit in de tuin
hebben Wim en Els een auto? nee, ze hebben geen auto
nee, die hebben geen auto 4 ELK/ELKE
(b) objectfunctie (zie les 9 1) (zie welk/welke, les 6 1)
koop je brood? nee, dat koop ik niet Elk(e) betekent 'ieder(e)'.
kent u mevrouw Kooiman? nee, die ken ik niet Elk wordt gebruikt voor het- woorden: elk boek
hebt u onze boeken? ja, die heb ik Elke wordt gebruikt voor de-woorden: elke dag
N.B. die en dat komen altijd op de eerste plaats in de zin is dat elke avond zo? (r.66)

71
Les 9 Na college
A: Anneke K: Kees

A Zeg Kees, heb jij het collegedictaat van


gisteren?
K. Ja, ik heb het bij me.

A. Mag ik het van je lenen?

K. Natuurlijk, maar het is niet erg netjes.

& E7 ? K. Kun je het lezen?

A. Even kijken . . . 6

zo A. O ja, makkelijk!
HA
r
o A. Mag ik het tot dinsdag houden?

Vff K. Je mag het gerust de hele week houden. 9


IA
K. Ik gebruik het toch niet.

K. Zeg, ga jij nog koffie drinken?

A. Hoe laat is het? 12

K. Vijf voor elf.

A. Dan kan het nog wel even.

K. Zoek je iets? 15

A. Ja, mijn portemonnee.

A. Ik heb hem altijd in mijn tasje,

A. maar nu kan ik hem niet vinden. 18

K. Heb je hem niet in je jaszak?

A. Nee, beslist niet; daar heb ik hem nooit.

K. Of tussen je dictaat? 21

A. Nee, ook niet.

K. Ligt hij niet thuis?

A. Dat hoop ik. 24

K. Anders moet je naar de politie gaan, hoor.

i K. Misschien ligt hij bij 'Gevonden voor-


werpen'.

72
Les 9

A. Ja, maar ik zal eerst thuis kijken. 27

A. Wil jij mijn koffie even betalen?

K. Natuurlijk. Ga maar vast zitten.

CLJ K. Ik haal de koffie wel. 30

D
A. Zeg, is John ziek?

A. Ik zie hem nooit meer.

K. Nee, maar hij heeft het erg druk. 33


ZA
K. Zaterdag komt hij bij me eten.

K. Weet je wat, kom jij dan ook!

A. Zaterdag .. . even kijken . . . 36

A. Nee, ik heb nog niets.

A. Goed, dan kom ik.

K. Zou je zusje ook zin hebben? 39

K. Dan zijn we met z'n vieren, gezellig!

A. Marianne? Ik zal het haar vragen.

A. Maar hoe wil je dat doen met vier


mensen? 42
A. Je hebt toch geen keuken?

K. O, dat is geen punt:

K. bij mij op de hoek verkopen ze kip aan


het spit, en patat. 45
K. Ik zorg nog voor een schaal sla, en een
paar flessen wijn,

mm K. en 'klaar is Kees'!

A. O, zo kan ik het ook. 48

K. Weet je wat, dan gaan we na het eten de


stad in,

K. naar een film of zo,

K. en daarna kunnen we nog ergens iets


drinken: 51
K. de caf s zijn zaterdags toch tot 2 uur open.

73
A. Dat is een idee!

K. Kook jij eigenlijk vaak zelf? 54

A. Nou, meestal kookt mijn moeder,

A. maar in het weekend doe ik het wel eens;


KA
v/o A. of Marianne die kookt erg graag,

,1 en goed!
A. En jij?
57

zo
K. Ik eet vrijwel altijd in de mensa:

K. het eten is er wel niet zo lekker, 60

K. maar het is goedkoop en makkelijk.

A. Ik moet weg. Bedankt voor de koffie.

A. Morgen betaal ik wel voor jou. 63

K. Dat hoeft niet, hoor.

K. Tot zaterdag dan.

A. Hoe laat zullen we komen? 66

K. Kom maar om een uur of vijf,

K. dan kunnen we eerst nog een glas sherry


drinken.
K. Daarna moet ik wel even weg om het
eten te halen. 69
K. Niet lang, want ik bestel 's morgens twee
kippen,

K. dan liggen ze 's avonds voor me klaar

K. en kan ik ze zo afhalen, met de patat. 72

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op de uitspraak van dat met zijn. Na college vraagt Anneke aanjKees om het collegedictaat van
Herhaal: dat . . . zijn . . . dat zijn . . . dat zijn mijn klein- gisteren. Anneke mag het gerust lenen, maar het is niet erg
kinderen . . . hetzelfde . . . tot ziens . . . geldzaken . . . goed netjes. In de kantine gaan ze even koffie drinken. Daar mist
zo! . . . wat zegt ze? . . . ik zal . . . opvolger . . . uitzicht . . . Anneke haar portemonnee; ze heeft hem altijd in haar tasje,
op zoek . . . uitzoeken . . . ik zie . . . Annekes vriendin . . . maar nu niet. Hij zit ook niet in haar jaszak of tussen haar
half vijf . . . afzetten . . . ons zusje . . . leeszaal . . . hij is dictaat. Hopelijk ligt hij thuis. Anders moet ze naar
ziek . . . ^ 'Gevonden voorwerpen' gaan. Nu haalt en betaalt Kees de

74
koffie voor haar. Anneke vraagt naar John. Ze ziet hem nooit de Hoofdweg is ver weg, h?
meer, hij is toch niet ziek? Nee, hij heeft het erg druk, vertelt ja, hij is ver weg
Kees. Zaterdag komt John bij Kees eten, en Kees vraagt
het ziekenhuis is groot, h?
Anneke en haar zusje ook. Dan zijn ze met z'n vieren, dat is
ja, het is groot
gezellig. Hij haalt het eten bij een snackbar op de hoek, want
hij heeft geen eigen keuken. Anneke kookt niet vaak, meestal het boek heeft tekeningen, h?
doet haar moeder het, en soms haar zusje. Die kan goed ja, het heeft tekeningen
koken. Kees en Anneke maken een afspraak voor zaterdag
de trein gaat naar Rotterdam, h?
een uur of vijf, dan kunnen ze voor het eten nog iets drinken.
ja, hij gaat naar Rotterdam
het huis is oud, h?
Oefeningen ja, het is oud
1 A (5.9,12) de boom staat in de tuin, h?
ja, hij staat in de tuin
ligt je portemonnee thuis?
nee, hij ligt niet thuis de Leidsestraat is lang, h?
ja, hij is lang
stopt de tram bij het paleis?
nee, hij stopt niet bij het paleis het kopje is nieuw, h?
ja, het is nieuw
komt de trein op spoor 3?
nee, hij komt niet op spoor 3 de conducteur is aardig, h?
ja, hij is aardig
gaat de bus naar het station?
nee, hij gaat niet naar het station het dictaat is netjes, h?
ja, het is netjes
staat de leeszaal in de Leidsestraat?
nee, hij staat niet in de Leidsestraat de Hoofdweg is ver weg, h?
ja, hij is ver weg
is die taal moeilijk?
nee, hij is niet moeilijk
woont meneer King in Engeland?
nee, hij woont niet in Engeland liggen de kippen klaar?
staat de kast in de leeszaal? ja, ze liggen klaar
nee, hij staat niet in de leeszaal gaan de trams naar de Hoofdweg?
ligt je portemonnee thuis? ja, ze gaan naar de Hoofdweg
nee, hij ligt niet thuis zijn de foto's goed?
ja, ze zijn goed
2 A (5.9)
liggen de jassen in de kamer?
is het dictaat netjes? ja, ze liggen in de kamer
nee, het is niet erg netjes
zijn de tekeningen oud?
is het balkon groot? ja, ze zijn oud
nee, het is niet erg groot
zijn uw diensten onregelmatig?
is het boek oud? ja, ze zijn onregelmatig
nee, het is niet erg oud
staan de tekeningen in dat boek?
is het ziekenhuis ver weg? ja, ze staan in dat boek
nee, het is niet erg ver weg
liggen de kippen klaar?
is het eten duur? ja, ze liggen klaar
nee, het is niet erg duur

is het station nieuw? 5 C (9.1,2,3,4)


nee, het is niet erg nieuw
stopt de tram in de Leidsestraat?
is het dictaat netjes? nee, hij stopt niet in de Leidsestraat
nee, het is niet erg netjes
zijn de caf's open?
3 B (9.1,2) nee, ze zijn niet open

het dictaat is netjes, h? staat het boek in de kast?


ja, het is netjes nee, het staat niet in de kast

75
Les 9

zijn de handschoenen oud? 8 B (9.7)


nee, ze zijn niet oud
mag ik het dictaat tot dinsdag houden?
werkt John in het ziekenhuis? ja, je mag het ook tot woensdag houden
nee, hij werkt niet in het ziekenhuis
mag ik het boek tot vrijdag houden?
zitten de kinderen in de tuin? ja, je mag het ook tot zaterdag houden
nee, ze zitten niet in de tuin
mag ik het woordenboek tot zondag houden?
is dat eten goedkoop? ja, je mag het ook tot maandag houden
nee, het is niet goedkoop
mag ik het kopje tot donderdag houden?
gaat de sneltrein naar Utrecht? ja, je mag het ook tot vrijdag houden
nee, hij gaat niet naar Utrecht
mag ik het dictaat tot dinsdag houden?
staan de nummers op de boeken? ja, je mag het ook tot woensdag houden
nee, ze staan niet op de boeken
mag ik het boek tot zaterdag houden?
staat het paleis bij de brug? ja, je mag het ook tot zondag houden
nee, het staat niet bij de brug
mag ik het dictaat tot maandag houden?
is de kip lekker? ja, je mag het ook tot dinsdag houden
nee, hij is niet lekker
mag ik het woordenboek tot woensdag houden?
studeert Anneke in Rotterdam? ja, je mag het ook tot donderdag houden
nee, ze studeert niet in Rotterdam
mag ik het dictaat tot dinsdag houden?
spelen de kinderen in de tuin? ja, je mag het ook tot woensdag houden
nee, ze spelen niet in de tuin
staat de fiets op het balkon? y A (8.13)
nee, hij staat niet op het balkon
stopt de tram in de Leidsestraat? Kees bestelt de flessen
nee, hij stopt niet in de Leidsestraat kan Marianne ze niet bestellen?
Kees haalt de kippen
6 A (5.10) kan Marianne ze niet halen?
John koopt de koekjes
gebruik jij deze portemonnee?
kan Marianne ze niet kopen?
nee, ik gebruik hem niet
Wim helpt de buren
lees jij deze krant?
kan Marianne ze niet helpen?
nee, ik lees hem niet
Els betaalt delandschoenen
zoek jij deze fiets?
nee, ik zoek hem niet kan Marianne ze niet betalen?

koop jij deze auto? John leent de boeken


nee, ik koop hem niet kan Marianne ze niet lenen?

gebruik jij deze portemonnee? Kees bestelt de flessen


nee, ik gebruik hem niet kan Marianne ze niet bestellen?

1 0 C (9.6,7,8,9)

heb jij dat boek? zie jij John?


ja; wil jij het ook hebben? nee, ik zie hem niet
koop jij dat woordenboek? ken jij dit boek?
ja; wil jij het ook kopen? nee, ik ken het niet
gebruik jij dit dictaat? help jij de buren?
ja; wil jij het ook gebruiken? nee, ik help ze niet
lees jij dit boek? heb jij de flessen wijn?
ja; wil jij het ook lezen? nee, ik heb ze niet
heb jij dat boek? weet jij het nummer?
ja; wil jij het ook hebben? nee, ik weet het niet

76
Les 9

zie jij mijn handschoenen? 13 c


nee, ik zie ze niet
substitu tie-o efening
gebruik jij deze kopjes? Kees zorgt voor een schaal sla een glas melk
nee, ik gebruik ze niet Kees zorgt voor een glas melk een fles wijn
Kees zorgt voor een fles wijn een kopje koffie
koop jij deze krant?
Kees zorgt voor een kopje koffie een fles melk
nee, ik koop hem niet
Kees zorgt voor een fles melk een glas sherry
betaal jij de koffie? Kees zorgt voor een glas sherry een kopje thee
nee, ik betaal hem niet Kees zorgt voor een kopje thee een schaal sla
Kees zorgt voor een schaal sla
zie jij John?
nee, ik zie hem niet
14 B (9.8; 4.13)

1 1 A (5.10) komen jullie vrijdag bij me eten?


nee, zaterdag komen we bij je eten
help jij Anneke van Kampen?
nee, ik help haar niet komen jullie zondag bij me eten?
nee, maandag komen we bij je eten
zie jij juffrouw Bergsma?
nee, ik zie haar niet komen jullie dinsdag bij me eten?
nee, woensdag komen we bij je eten
help jij mevrouw King?
nee, ik help haar niet komen jullie zaterdag bij me eten?
nee, zondag komen we bij je eten
help jij die dame?
nee, ik help haar niet komen jullie maandag bij me eten?
nee, dinsdag komen we bij je eten
zie jij Corrie?
nee, ik zie haar niet komen jullie woensdag bij me eten?
nee, donderdag komen we bij je eten
help jij je moeder?
nee, ik help haar niet komen jullie donderdag bij me eten?
nee, vrijdag komen we bij je eten
help jij Anneke van Kampen?
nee, ik help haar niet komen jullie vrijdag bij me eten?
nee, zaterdag komen we bij je eten

12 C (9.10,11) 15 C (9.14)
ken je Kees al lang? zaterdag eten wij bij Kees
nee, ik ken hem nu bijna een halfjaar maar zondag eet Kees bij jullie, h?
ken je Corrie al lang? zaterdag eet ik bij Anneke
nee, ik ken haar nu bijna een halfjaar maar zondag eet Anneke bij jou, h?
ken je mevrouw King al lang? zaterdag eet Corrie bij ons
nee, ik ken haar nu bijna een halfjaar maar zondag eten jullie bij Corrie, h?
ken je Wim en Els al lang? zaterdag eet hij bij John
nee, ik ken ze nu bijna een halfjaar maar zondag eet John bij hem, h?
ken je onze buren al lang? zaterdag eten zij bij Meta en Els
nee, ik ken ze nu bijna een halfjaar maar zondag eten Meta en Els bij hen, h?
ken je meneer King al lang? zaterdag eet u bij moeder
nee, ik ken hem nu bijna een halfjaar maar zondag eet moeder bij mij, h?
ken je mijn zusje al lang? zaterdag eten jullie bij Wim
nee, ik ken haar nu bijna een halfjaar maar zondag eet Wim bij ons, h?
ken je die studenten al lang? zaterdag eten wij bij Kees
nee, ik ken ze nu bijna een halfjaar maar zondag eet Kees bij jullie, h?
ken je mijn vriend al lang?
nee, ik ken hem nu bijna een halfjaar Aanvullende woordenlijst
ken je Kees al lang? maaltijden
nee, ik ken hem nu bijna een halfjaar het ontbijt de lunch

77
Les 9

het diner gekookte aardappels Hebben ze veel tijd om koffie te drinken? Wat zoekt
warm eten (patat)frites Anneke? Waar heeft ze die altijd? Wie betaalt nu de
de broodmaaltijd de aardappelpuree koffie? Waarom ziet Anneke John niet meer? Wanneer
het middageten de groente komt John bij Kees eten? Kan Anneke dan ook komen?
de sla Gaat Kees zelf koken? Hoe heet het zusje van Anneke?
het brood de kool Wat gaan ze na het eten doen? Met hoeveel mensen zijn ze?
de boterham de andijvie Hoe laat komen ze zaterdag bij Kees? Hoe is het eten in de
het broodje het witlof mensa?
het stokbrood de ui
het krentenbrood de paprika
de krentenbol de worteltjes Conversatie
bruin brood de boontjes, sperziebonen
wit brood de erwtjes, doperwtjes Heb je een dictaat/schrift bij je? Waar is het? Is het netjes?
het volkorenbrood de tomaat Kan ik het lezen? Hoe laat beginnen de colleges/lessen hier?
gesneden brood de asperges Waar is je portemonnee? Heb je altijd een portemonnee bij
de bloemkool je? Wat doe je als je hem niet kunt vinden? Ga je wel eens
de boter de zuurkool in een snackbar warm eten halen? Is er hier ook zoiets als
de margarine een mensa? Is het eten daar lekker? - en goedkoop? Hou je
de boerenkool
de halvarine van kip? (etc.) Wat eet je vanavond? Waar ga je morgen
de spruitjes
eten? Heb je het druk? Wat ga je in het weekend doen?
het (brood) beleg de rijst Tot hoe laat zijn in deze stad de bioscopen en caf's open?
de kaas de macaroni Is er een caf bij jou op de hoek? Hoe heet dat? Is het
de worst de spaghetti daar gezellig?
het vlees
de jam de soep
de hagelslag tomatensoep
de pindakaas Huiswerk
kippesoep
de ham aspergesoep 1 Vul een pronomen in.
het vlees champignonsoep Voorbeeld: Richard geeft een feestje.
rundvlees groentesoep . . . nodigt Betty uit.
kalfsvlees de bouillon Richard geeft een feestje.
varkensvlees Hij nodigt Betty uit.
het gehakt het voorgerecht Situatie: In de kantine
de vis het nagerecht, dessert, toetje 1. Richard: H Betty, dat is lang geleden, zeg!
het ei de vla 2. Hoe gaat het met, ..?
de biefstuk de yoghurt 3. Betty: Goed, en met. . f!
de lever de pudding 4 Richard: O, lekker.
de jus het ijs 5. Morgen geef ik een feestje.
de saus het fruit 6. Kom je ook?
de aardappel 7. Betty: Morgen? Even kijken, o, ik heb mijn agenda
gebakken aardappels niet bij . . .
8. Maar ik denk . . . wel.
De Nederlanders eten drie keer per dag: 's morgens tussen 9. Als ik niet kan, bel ik ., . nog wel op.
7 en 9 uur ontbijten ze, tussen de middag (tussen 12 en 1 uur) 10. Richard: Goed. Misschien heeft je vriendin ook zin.
gebruiken ze de lunch en 's avonds tussen 6 en 7 uur eten ze 11. Betty: Joke? Ik z a l . . . . . . vragen.
warm. Sommige mensen eten tussen de middag warm en 's 12. Zeg, zal ik , . . helpen?
avonds brood. 13. Richard: Nee hoor, dat hoeft niet.
Het ontbijt is een broodmaaltijd. De lunch is meestal een 14. Joop gaat . . . al helpen.
broodmaaltijd, maar het kan ook een warme maaltijd zijn. 15. Betty: Komt Joop ook?
Warm eten bestaat vaak uit aardappels (met jus), groente en 16. O, dan kom ik zeker.
vlees. Ook eet men wel rijst, macaroni, of zoiets. Soms eet 17. Hoe gaat het met . ..?
men soep vooraf. Als dessert eet je fruit, pudding, yoghurt of 18. Richard: O, uitstekend.
vla. Veel mensen drinken daarna een kopje koffie. 19. Ik z a l . . . vragen of hij . . . wil afhalen.
's Morgens drinkt iedereen tussen 10 en 11 uur koffie, 's 20. Betty: Nou, als dat zou kunnen!
middags meestal thee. 's Avonds drinken de Nederlanders 21. Zeg, wat kan ik voor .. . meenemen?
koffie of thee. 22. Richard: O, niets. Alleen die plaat die je een keer
van . . . geleend hebt.
Vragen over het gesprek 23. Betty: Ok. Dat beloof ik
Heeft Kees het dictaat van gisteren? Wat vraagt Anneke? 24. Tot morgen.
Is het dictaat netjes? Hoe lang wil Anneke het houden? 25. Richard: Tot morgen!

78
Les 9

2 Vul in: zal, zult, zullen. 3 Maak zinnen. Begin met een woord met een hoofdletter.
Voorbeeld: . . . ik je om 6 uur halen? Voorbeeld: vertel - hem - Ik - het
Zal ik je om 6 uur halen? Ik vertel het hem.
1. Om negen uur zei mijn vrouw: 1. Ik - een fles wijn - aan Jan - geef
2. "... we vanavond naar die science fictionfilm gaan?' 2. aan mijn ouders - Ik - een brief - schrijf
3. 'Goed', zei ik, 'ik . . . eens informeren hoe laat hij begint. 3. haar - Ik - leen - mijn dictaat
4. Maar je . . . zien dat hij uitverkocht is.' 4. trakteert - Herman - op gebak - ons
5. 'Bel Eddy', zei mijn vrouw, 'die . . . het wel weten'. 5. een kaart - stuur-Ik-je
6. Maar Eddy was niet thuis. 6. Mijn zus - het cadeautje - geeft - hem
7. 'Hij . . . wel de stad in zijn', zei mijn vrouw. 7. me - Hij - vraagt - een vuurtje
8. 'Maar bij de bioscoop . . . ze het zeker weten'. 8. goed nieuws - Ik - breng -je
9. Helaas, de film was al uitverkocht. 9. het boek - me - Piet - geeft
10. ' . . . we dan maar thuisblijven?' zei mijn vrouw. 10. wens -je - het beste - Ik

Grammatica
1 HET PRONOMEN PERSONALE 2 VOLGORDE VAN OBJECTEN IN DE ZIN
1.1 Overzicht
indirect object
indirect object direct object (+ prepositie)
subjectvorm objectvorm
ik geef het meisje het boek
zonder accent met accent zonder accent met accent ik geef haar het boek
ik geef het boek aan het meisje
1 ik ik me mij ik geef het aan haar
2 je Hl je jou ik geef het haar
u u u u
3 hij ha hem 1 gm/ hem
ze zij haar /ar/,/dar/ haar
het Idt/ {dat) het /d t/ {dat)
1 we wij ons ons
2 jullie jullie jullie jullie
u u u u 3 HET FUTURUM
3 ze zij ze (die) 3.1 Het Nederlands heeft geen aparte werkwoordsvorm voor
het futurum. We gebruiken daar meestal het praesens voor:
N.B. De spelling van hem (zonder accent) is soms 'm.
ik kom morgen
morgen betaal ik wel voor jou (r.63)
1.2 Functies van de objectvormen
(a) direct object
zeg, is John ziek? ik zie hem nooit meer (r.31-32) 3.2 Gaan + infinitief gebruiken we bij:
heb jij het collegedictaat van gisteren? ja, ik heb het bij me
(r. 1-2) 1. een intentie of een plan
Anneke kan mij niet zien, maar ik kan haar wel zien ga jij nog koffiedrinken ? (r. 11)
zou je zusje ook zin hebben? ik zal het haar vragen (r.39,41) 2. het begin van een actie
ga maar vast zitten (r.29)
(b) indirect object
nu gaan we boodschappen doen
kan je me de wijn geven?
komt je zusje ook? ik zal het haar vragen
stuur je ons een kaart?
3.3 Zullen + infinitief gebruiken we bij:
(c) na preposities
zaterdag komt hij bij me eten (r.34) 1. een belofte, een garantie
bij mij op de hoek verkopen ze kip (r.45) ik zal eerst thuis kijken (r.27)
mag ik het van je lenen? (r.3) ik zal het haar vragen (r.41)
morgen betaal ik wel voor jou (r.63) 2. een suggestie, een voorstel (meestal Ie persoon)
Jaap en Els gaan naar Rotterdam zal ik dat even doen?
Kees ontmoet ze op het station en praat met ze zullen we weggaan?

79
Les 9

4 ZULLEN

1 ik zal
2 (informeel) je zult, zul je (ook: je zal, z
(formeel) u zult (ook: u zal)
3 hij zal
ze zal
het zal
1 we zullen
2 (informeel) jullie zullen
(formeel) u zult {pok: uza)
3 ze zullen
1 (\
JL\J
Mevrouw Bergsma gaat op bezoek bij haar vader
L: mevrouw Bergsma (Lies) V: vader

L. Dag vader.

V. Dag Lies, kom gauw binnen.

V. Wat ben je nat!

L. Het is zulk slecht weer:

L het stormt, en het regent dat het giet.

L U bent vandaag zeker nog niet buiten


geweest?

V. Nee, ik mag niet eens naar buiten.

L O nee? Waarom niet?

V. Ik ben pas ziek geweest.

L. Bent u ziek geweest?

L. Toch niet erg?

L. Bent u nu weer beter?

V. Ja, ik ben nu weer beter,

V. maar ik moet nog wel binnen blijven.

L. Hoe lang bent u ziek geweest? 15

L Hebt u in bed gelegen?

V. Ja, vijf dagen.

L. Ach! Bent u erg alleen geweest? 18

V. Nee hoor. Ik heb bezoek gehad:

V. de dokter is twee keer geweest,

V. en gisteren is oom Jan bij me geweest. 21

L. Dat is fijn.

L En u hebt zeker veel gelezen?

V. Ja, ik heb elke dag de krant gelezen, 24

F. en drie boeken, uit de bibliotheek.

L. En hebt u wel genoeg gegeten?

V. Gegeten? . . . O ja. 27

81
1 Z,. Wilt u nu misschien iets eten?

F Ja, eigenlijk wel.

L. Ik maak wel iets voor u. 30

L. Maar vader, u hebt niets in huis!

L. Er is geen brood, er is geen melk,

L. er zijn geen eieren, er zijn geen aardappels,


niets! 33

L. Hebt u al die tijd niets gegeten?


m F Jawel,

F. maar nu is alles op. 36

L. Dan ga ik nu eerst even boodschappen doen,

L. en daarna gaan we gezellig samen eten.

F. Nou, ik heb heerlijk gegeten. 39

F. En vertel eens, hoe is het thuis?

L. Goed. We zijn gisteren in Amsterdam


geweest.

F Wat hebben jullie daar gedaan? 42

L. Van alles.

L. Hans is naar een tentoonstelling geweest

L. en ik heb met Els en de kinderen bood-


schappen gedaan. 45
F. En wat heb je gekocht?

L. Een jurk, en een tasje, en schoenen

L. en een paar sokken voor Hans. 48

L En 's avonds zijn we bij Kees geweest.

L. Bent u wel eens bij Kees geweest?

F. Nee, nog nooit. 51

F Hoe gaat het met hem?

L Goed. Hij werkt hard.

82
Les 10

L. Hij moet nog een jaar of twee studeren. 54

L. O ja, en we hebben een Engelsman ontmoet.

V. Een Engelsman?

L Ja, een vriend van Kees. 57

L. Kees heeft hem vorig jaar op de boot


ontmoet.
V. Hebben jullie Engels gesproken?

L Gelukkig niet. 60

L. Mijn Engels is zo slecht.

L. Die vriend van Kees spreekt uitstekend


Nederlands.

V. O ja? 63

L. U bent moe, h?

L. Ik heb veel te lang gepraat.

L. U wilt zeker naar bed? 66

V. Eigenlijk welja.

L. Welterusten vader.

L. Ik kom gauw weer eens langs. 69

V. Dag Lies, de groeten aan Hans.

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op de uitspraak van het woord e-e-n. Je zegt: [on les], Mevrouw Bergsma komt bij haar vader op bezoek. Ze is erg
maar [les 'een]. En nu het woord e-e-n-s. nat, want het regent dat het giet, en het stormt ook nog.
Je zegt [as] met de betekenis een keer: komt u eens langs! Vader zal met dit weer wel niet buiten zijn geweest. Dat
Herhaal: komt u eens langs . . . klopt; hij mag niet eens naar buiten, want hij is ziek geweest.
Je zegt [eens] met de betekenis n keer: ns in het jaar. Hij heeft vijf dagen in bed gelegen en de dokter is twee keer
Herhaal: eens in het jaar . . . bij hem geweest, maar nu is hij weer beter; hij moet alleen
Je zegt [niet 'eens] met de betekenis ook niet of helemaal niet. nog binnen blijven. Tijdens zijn ziekte heeft hij n keer
Herhaal: ik mag niet eens naar buiten . . . willen jullie een bezoek gehad:oom Jan is een keer bij hem geweest. Verder
koekje? . . . twee koekjes n voor Corrie en n voor mij heeft vader veel gelezen: de kranten en drie boeken uit de
. . . kijk eens jongens! . . . je kijkt niet eens! . . . bibliotheek. Hij heeft goed gegeten. Tenminste, dat zegt hij.
Let op de uitspraak en de spelling van niets. Je schrijft Maar nu is alles op. Daarom gaat Lies boodschappen doen, en
niets, maar je hoort meestal [niks]. daarna kookt ze voor hem. Na het eten informeert vader naar

83
Les 10

de anderen, en Lies vertelt over een bezoek aan Amsterdam. heb je al iets gelezen?
Daar is ze gisteren met haar man geweest. Hans heeft een nee, ik heb nog niets gelezen
tentoonstelling bezocht, en zij heeft met Els en de kinderen
gewinkeld. Ze hebben van alles gekocht: kleren, schoenen en
een tasje. Daarna zijn ze naar Kees gegaan. Bij hem hebben ze 4 A (10.2; 5.8)
kennis gemaakt met een Engelsman, een vriend van Kees.
Maar ze hebben geen Engels gesproken, want die vriend heb je bezoek?
spreekt uitstekend Nederlands. nee, ik heb gisteren bezoek gehad
Vader wordt moe van het gepraat van Lies. Hij wil heeft Kees bezoek?
eigenlijk naar bed. Daarom gaat Lies weg, maar ze belooft: nee, hij heeft gisteren bezoek gehad
'Ik kom gauw weer eens langs.'
hebben jullie bezoek?
Oefeningen nee, we hebben gisteren bezoek gehad

1 A heeft Lies bezoek?


nee, ze heeft gisteren bezoek gehad
heb je lang in Utrecht gewoond?
hebben Kees en Els bezoek?
ja, ik heb lang in Utrecht gewoond
nee, ze hebben gisteren bezoek gehad
heb je gisteren een tas gekocht?
heb je bezoek?
ja, ik heb gisteren een tas gekocht
nee, ik heb gisteren bezoek gehad
hebben jullie lang gepraat?
ja, we hebben lang gepraat
5 A (4.14)
heb je een ei gekookt?
ja, ik heb een ei gekookt
is Kees bij de buren?
heb je lang in Utrecht gewoond? nee, hij is vrijdag bij de buren geweest
ja, ik heb lang in Utrecht gewoond
zijn Wim en Hans in de tuin?
nee, ze zijn vrijdag in de tuin geweest
2 B (10.1)
is Lies naar Rotterdam?
ik werk vandaag in de tuin nee, ze is vrijdag naar Rotterdam geweest
Kees heeft gisteren in de tuin gewerkt
zijn Els en Jaap naar het caf?
ik leen vandaag een boek nee, ze zijn vrijdag naar het caf geweest
Kees heeft gisteren een boek geleend
is Anneke bij Kees?
ik koop vandaag een flets nee, ze is vrijdag bij Kees geweest
Kees heeft gisteren een fiets gekocht
is Meta naar het station?
ik praat vandaag met vader nee, ze is vrijdag naar het station geweest
Kees heeft gisteren met vader gepraat
is Kees bij de buren?
ik kook vandaag aardappels nee, hij is vrijdag bij de buren geweest
Kees heeft gisteren aardappels gekookt
ik werk vandaag in de tuin
6 A (10.2,3)
Kees heeft gisteren in de tuin gewerkt
waar hebt u boodschappen gedaan?
ik heb in Amsterdam boodschappen gedaan
heb je al iets gelezen? waar hebt u gestudeerd?
nee, ik heb nog niets gelezen ik heb in Amsterdam gestudeerd
heb je al iets gezien? waar hebt u kip gegeten?
nee, ik heb nog niets gezien ik heb in Amsterdam kip gegeten
heb je al iets gedaan? waar hebt u boeken geleend?
nee, ik heb nog niets gedaan ik heb in Amsterdam boeken geleend
heb je al iets gegeten? waar hebt u Nederlands gesproken?
nee, ik heb nog niets gegeten ik heb in Amsterdam Nederlands gesproken
heb je al iets gevonden? waar hebt u boodschappen gedaan?
nee, ik heb nog niets gevonden ik heb in Amsterdam boodschappen gedaan

84
Les 10

/ C (10.4,6) gaan jullie morgen eieren koken?


vandaag kook ik aardappels nee, we hebben gisteren al eieren gekookt
ik heb woensdag aardappels gekookt gaan jullie morgen met Kees praten?
vandaag lig ik in bed nee, we hebben gisteren al met Kees gepraat
ik heb woensdag in bed gelegen
1 0 C (10.4,9, 7.13)
vandaag heb ik bezoek
ik heb woensdag bezoek gehad hij spreekt vandaag Nederlands
vandaag koop ik een fiets gisteren heeft hij ook Nederlands gesproken
ik heb woensdag een fiets gekocht hij heeft vandaag bezoek
vandaag doe ik boodschappen gisteren heeft hij ook bezoek gehad
ik heb woensdag boodschappen gedaan hij leest vandaag een boek
vandaag rook ik een sigaret gisteren heeft hij ook een boek gelezen
ik heb woensdag een sigaret gerookt
hij koopt vandaag brood
vandaag lees ik een boek gisteren heeft hij ook brood gekocht
ik heb woensdag een boek gelezen
hij is vandaag in Amsterdam
vandaag kook ik aardappels gisteren is hij ook in Amsterdam geweest
ik heb woensdag aardappels gekookt hij doet vandaag boodschappen
gisteren heeft hij ook boodschappen gedaan
8 A (9.8)
hij is vandaag alleen
gaat Lies vrijdag boodschappen doen? gisteren is hij ook alleen geweest
nee, ze gaat zaterdag boodschappen doen
hij is vandaag in de bibliotheek
gaan Els en Jaap maandag samen eten? gisteren is hij ook in de bibliotheek geweest
nee, ze gaan dinsdag samen eten
hij leent vandaag een krant
gaat Marianne donderdag wijn bestellen? gisteren heeft hij ook een krant geleend
nee, ze gaat vrijdag wijn bestellen
hij spreekt vandaag Nederlands
gaat Hans zaterdag een boek lenen? gisteren heeft hij ook Nederlands gesproken
nee, hij gaat zondag een boek lenen
gaat Corrie dinsdag een fiets kopen? 11 B (10.10)
nee, ze gaat woensdag een flets kopen
gisteren heeft hij in bed gelegen
gaat Lies vrijdag boodschappen doen? vandaag ligt hij weer in bed
nee, ze gaat zaterdag boodschappen doen
gisteren heeft hij patat gegeten
9 C (10.7,8) vandaag eet hij weer patat
gaan jullie morgen met Kees praten? gisteren is hij ziek geweest
nee, we hebben gisteren al met Kees gepraat vandaag is hij weer ziek
gaan jullie morgen kip eten? gisteren heeft hij Engels gesproken
nee, we hebben gisteren al kip gegeten vandaag spreekt hij weer Engels
gaan jullie morgen bij Meta spelen? gisteren heeft hij een boek gekocht
nee, we hebben gisteren al bij Meta gespeeld vandaag koopt hij weer een boek
gaan jullie morgen een boek lezen? gisteren heeft hij bezoek gehad
nee, we hebben gisteren al een boek gelezen vandaag heeft hij weer bezoek
gaan jullie morgen boodschappen doen? gisteren is hij alleen geweest
nee, we hebben gisteren al boodschappen gedaan vandaag is hij weer alleen
gaan jullie morgen in Utrecht werken? gisteren heeft hij een krant gelezen
nee, we hebben gisteren al in Utrecht gewerkt vandaag leest hij weer een krant
gaan jullie morgen een boek lenen? gisteren is hij in Amsterdam geweest
nee, we hebben gisteren al een boek geleend vandaag is hij weer in Amsterdam
gaan jullie morgen Nederlands spreken? gisteren heeft hij Nederlands gesproken
nee, we hebben gisteren al Nederlands gesproken vandaag spreekt hij weer Nederlands

85
Les 10

gisteren heeft hij een boek gelezen is er geen koffie in huis?


vandaag leest hij weer een boek ja, er is wel koffie in huis
gisteren heeft hij boodschappen gedaan staan er geen foto's in het boek?
vandaag doet hij weer boodschappen ja, er staan wel foto's in het boek
gisteren heeft hij in bed gelegen zit er geen suiker in je koffie?
vandaag ligt hij weer in bed ja, er zit wel suiker in mijn koffie
staat er geen boek in de kast?
1 2 C (10.8,10) ja, er staat wel een boek in de kast

heb je boodschappen gedaan? zit er geen student in de leeszaal?


nee, maar vanmiddag ga ik boodschappen doen ja, er zit wel een student in de leeszaal

heb je de krant gelezen? is er geen wijn bij het eten?


nee, maar vanmiddag ga ik de krant lezen ja, er is wel wijn bij het eten

hebben jullie samen gegeten? staat er geen paleis in Amsterdam?


nee, maar vanmiddag gaan we samen eten ja, er staat wel een paleis in Amsterdam

heb je een boek uit de bibliotheek geleend?


15 B
nee, maar vanmiddag ga ik een boek uit de biblio-
theek lenen we gaan weg
hebben jullie met het buurmeisje gespeeld? en wij moeten ook weg
nee, maar vanmiddag gaan we met het buurmeisje we gaan naar huis
spelen en wij moeten ook naar huis
heb je in een restaurant gegeten? we gaan naar Rotterdam
nee, maar vanmiddag ga ik in een restaurant eten en wij moeten ook naar Rotterdam
heb je boodschappen gedaan? ik ga naar bed
nee, maar vanmiddag ga ik boodschappen doen en ik moet ook naar bed
ik ga naar buiten
13 B en ik moet ook naar buiten
heb je brood in huis? ik ga naar het station
nee, er is geen brood in huis en ik moet ook naar het station
heb je wijn in huis? ik ga weg
nee, er is geen wijn in huis en ik moet ook weg
heb je aardappels in huis?
1 6 B (9.10)
nee, er zijn geen aardappels in huis
heb je koffie in huis? kun je je portemonnee niet vinden?
nee, er is geen koffie in huis nee, heb jij hem misschien gezien?
heb je koekjes in huis? kun je je boek niet vinden?
nee, er zijn geen koekjes in huis nee, heb jij het misschien gezien?
heb je melk in huis? kun je je handschoenen niet vinden?
nee, er is geen melk in huis nee, heb jij ze misschien gezien?
heb je suiker in huis? kun je je dictaat niet vinden?
nee, er is geen suiker in huis nee, heb jij het misschien gezien?
heb je brood in huis?
kun je je tekening niet vinden?
nee, er is geen brood in huis
nee, heb jij hem misschien gezien?
kun je je portemonnee niet vinden?
14 c (10.13) nee, heb jij hem misschien gezien?
staat er geen paleis in Amsterdam?
ja, er staat wel een paleis in Amsterdam 17 C (10.5,16; 9.12)

staat er geen boom in de tuin? heb jij Wim wel eens gesproken?
ja, er staat wel een boom in de tuin ja, ik heb hem vorig jaar in Amsterdam gesprok

86
Les 10

heeft Anneke die tentoonstelling wel eens gezien? Vader is ziek. Hij heeft koorts: 38.7 volgens de thermometer.
ja, ze heeft hem vorig jaar in Amsterdam gezien Hij heeft hoofdpijn en pijn in zijn keel, en hij is erg ver-
kouden. De dokter constateert griep, en vader moet een week
hebben Jaap en Els dat boek wel eens gelezen?
in bed blijven. Hij krijgt medicijnen tegen de koorts. Het
ja, ze hebben het vorig jaar in Amsterdam gelezen
ziekenfonds betaalt een gedeelte van de medicijnen en de dokter.
hebben je ouders Corrie wel eens gesproken? Meneer de Vries verdient erg veel. Hij is niet in het
ja, ze hebben haar vorig jaar in Amsterdam gesproken ziekenfonds, hij heeft een ziekteverzekering.
Met kiespijn ga je naar de tandarts, voor een bril naar de
heeft John die woordenboeken wel eens geleend?
oogarts.
ja, hij heeft ze vorig jaar in Amsterdam geleend
Het lichaam van de mens bestaat uit het hoofd, de romp,
heb ik je vriendin wel eens gezien? twee armen en twee benen. Het heeft spieren en zenuwen.
ja, je hebt haar vorig jaar in Amsterdam gezien De arm begint bij de schouder. Hij bestaat uit bovenarm,
elleboog, onderarm, pols, hand en vijf vingers (inclusief pink
heb jij Wim wel eens gesproken?
en duim).
ja, ik heb hem vorig jaar in Amsterdam gesproken

Vragen over het gesprek


Aanvullende woordenlijst
Bij wie gaat mevrouw Bergsma op bezoek? Is het mooi weer?
ziekte flauwvallen Is vader vandaag buiten geweest? Waarom mag hij niet naar
de dokter bewusteloos buiten? Is hij lang ziek geweest? Is hij nu nog ziek? Wie
de verpleegster, zuster zijn er op bezoek geweest? Heeft hij veel gelezen? Heeft
de koorts lichaamsdelen hij goed gegeten? Heeft hij veel in huis? Wat doet mevrouw
de pijn het hoofd (1) Bergsma? Vindt vader het eten lekker? Waar is mevrouw
de verhoging de neus (2) Bergsma gisteren geweest? Wat heeft ze daar gedaan? Was
de temperatuur de mond (3) ze alleen? Wie is Hans? Wat hebben ze gekocht? Hoe is
de thermometer de tong het met Kees? Moet Kees nog lang studeren?
de griep de tand
de oorontsteking de kies
hoesten het oor (4)
overgeven, braken het oog (5)
het spreekuur de wang (6)
het recept de kin (7)
de poeders de keel (8)
de tablet de nek (9)
de capsule de borst (10)
de pil de rug (11)
de drank, het drankje de schouder (12)
het verband het hart
het damesverband, maandverband de arm (13)
de pleister de elleboog (14)
de jodium de pols (15)
de apotheek de hand (16)
het ziekenfonds de vinger (17)
de medicijn de duim (18)
de specialist de pink (19)
de jeuk de buik (20)
de uitslag de maag
de zweer het been (21)
de wond de dij, het dijbeen (22)
de brandwond de knie (23)
het bloed het scheenbeen (24)
de snee de enkel (25)
de E.H.B.O. (Eerste de hiel (26)
Hulp Bij Ongelukken) de voet(27)
de verzekering de teen (28)
verkouden de spier
de hoofdpijn de zenuw
de keelpijn etc. de rib

87
Les 10

Conversatie 2 Vul in: er is, er zijn, is er, zijn er, er


Voorbeeld: al een krant?
Wat voor weer is het vandaag? Ben je vandaag al buiten
Is er al een krant?
geweest? Hou je van storm? Heeft het gisteren geregend?
Situatie: Aan het ontbijt
Wanneer ben je ziek geweest? Heb je toen in bed gelegen?
1. Maria: Heb je de krant al gelezen?
Is de dokter geweest? Ben je lang ziek geweest? Heb je
2. Paul: Nee, die l\. -V.. nog niet.
gisteren bezoek gehad? Wat heb je gisteren gedaan? Heb
3. En ik wil hem niet lezen ook.
je vandaag al boodschappen gedaan? Wat heb je gekocht?
4. . . . staat toch niets leuks in.
Heb je vandaag de krant gelezen? Heb je deze week een boek
5. Elke dag hetzelfde:
gelezen? Wat heb je vanmorgen gegeten? Ben je student?
6. . . . . . . geen werk,
Moet je nog lang studeren? Heb je altijd hard gewerkt? Heb
7. , geen huizen,
je vandaag veel Nederlands gepraat? Ben je moe? Hoe laat
8. geen geld,
ga je naar bed? Heb ik te lang gepraat?
9. teveel kernwapens.
10. Maria: Vandaag staat. . . ook veel over sport in.
Huiswerk 11. Paul: Ja, maar dat vind ik niet leuk.
12. Maria: . . . . . . nog koffie?
1 Vul in: een perfectum van het werkwoord tussen ( ). 13. Paul: Nee, de koffie is op.
Voorbeeld: Waar.. . jullie gisteren .. . (zijn) 14. En . . . . . . ook geen melk.
Waar zijn jullie gisteren geweest? 15. niets in huis.
1. Eduard . . . gisteren met zijn vrienden een 16. Maria: Jeetje, wat ben jij vervelend!
dagje uit (zijn) 17. Ik ga gauw weg.
2. Ze . . . met de trein naar de Hoge Veluwe . . (gaan)
3. D a a r . . . ze heerlijk . . . (wandelen)
4. en foto's... (maken) 3 Maak de volgende zinnen af.
5. Ze . . . veel vogels.,. (zien) Voorbeeld: Gisteren .. .
6. Het. j , . gelukkig niet. . (regenen) Gisteren ben ik naar Amsterdam geweest.
7. Ze . . . ook .. . (verdwalen) 1. En vertel eens.. .
8. Peter w ,. niet goed op het bord , . . (kijken) 2. Vorig jaar . . .
9. Heel lang . . . ZQ naar de weg . ,. (zoeken) 3. Volgende week . ..
10. Na een paar u u r . . . ze die weer .. . (vinden) 4. Eigenlijk .. .
11. Al die tijd ze niemand . ,. (zien) 5. Ach!
12. In een restaurant... ze pannekoeken . . . (eten) 6. Je hebt zeker...
13. Daarna . , . ze weer naar h u i s . . . (gaan) 7. Vorige week zaterdag . . .
14. Zo . . . ze toch een leuke dag .. . (hebben) 8. Vannacht...
15. Maar vannacht... Eduard slecht. .. (slapen) 9. Afgelopen zondag . . .
16. En vandaag heeft hij nog spierpijn. 10. Bent u wel eens.. .

Grammatica
1 HET PERFECTUM 1.2 Vorm van het participium
Het perfectum is een verleden tijd. 1.2.1 'Zwakke' werkwoorden (= regelmatig)

participium: ge + stam +
1.1 Vorm
- t als de stam eindigt op p, t, k, s, f ch
mT hebben , x. . . r x. -dm alle andere gevallen
PV praesens van .. + participium perfecti

infinitief praesens perfectum


ik heb dp krnnt PPIPZPVI
\A>%*> rVr Uf t t XC(vMCf(> ik ben ziek pewp.p.vt
je hebt de krant gelezen je bent ziek geweest werken ik werk ik heb gewerkt
u hebt de krant gelezen u bent ziek geweest koken ik kook ik heb gekookt
hij heeft de krant gelezen hij is ziek geweest praten ik praat ik heb gepraat
we hebben de krant gelezen we zijn ziek geweest wonen ik woon ik heb gewoond
jullie hebben de krant gelezen jullie zijn ziek geweest lenen ik leen ik heb geleend
u hebt de krant gelezen u bent ziek geweest studeren ik studeer ik heb gestudeerd
ze hebben de krant gelezen ze zijn ziek geweest spelen ik speel ik heb gespeeld

88
Les 10

1.2.2 'Sterke' werkwoorden 1.4 Woordvolgorde van een zin in het perfectum
Dit is een kleine groep van frequente werkwoorden, waarvan Het participium komt aan het eind van de zin. De PVauxiliair
het perfectum niet volgens makkelijke regels gevormd wordt. komt op de normale PV-plaats.
Uit het hoofd leren dus. we hebben gisteren al met Kees gepraat
gisteren hebben we al met Kees gepraat
infinitief praesens perfectum
u bent vandaag zeker nog niet buiten geweest? (r.6)
lezen ik lees ik heb gelezen zijn jullie gisteren naar Amsterdam geweest?
doen ik doe ik heb gedaan
eten ik eet ik heb gegeten
vinden ik vind ik heb gevonden 2 ER
spreken ik spreek ik heb gesproken
liggen ik lig ik heb gelegen Wanneer het subject van de zin onbepaald is, zoals een man,
melk, kinderen, krijgt de zin er. Er komt vr de PV.
er loopt een man op straat
1.2.3 Onregelmatige werkwoorden loopt er een man op straat?
er is geen brood, er is geen melk (r.32)
infinitief praesens perfectum is er geen melk in huis?
er is wijn bij het eten vandaag
zijn ik ben ik ben geweest
is er vandaag wijn bij het eten?
hebben ik heb ik heb gehad
kopen ik koop ik heb gekocht (r.46)

Zie ook de lijst met onregelmatige en sterke werkwoorden op 3 ZULK (E) EN ZON
pagina 208. Zulk(e)en zofn zijn synoniemen. Ze betekenen: 'zodanig',
'van die soort'.
13 Het auxiliair Gebruik zulk(e) bij - collectiva (b.v. weer, melk)
- substantieven in de pluralis
(a) De meeste werkwoorden krijgen hebben als auxiliair. (b.v. boeken)
hebt u in bed gelegen? (r.16) Zulk komt voor het-wooxden: zulk weer
ik heb bezoek gehad (r.19) Zulke komt voor - de-woorden: zulke melk
hebt u wel genoeg gegeten? (r.26) - alle woorden in de pluralis: zulke boeken
wat hebben jullie daar gedaan? (r.42) het is zulk slecht weer (r.4)
wat heb je gekocht? (r.46)
Gebruik zo'n bij niet-collectieve substantieven in de singularis.
(b) Sommige werkwoorden krijgen zijn als auxiliair (zie verder zo'n boek
les 12 1.2). zo 'n tafel
ik ben pas ziek geweest (r.9) zo'n huis
Els is om tien uur weggegaan zo 'n man
Boodschappen doen
Les 11 A: Anneke M: moeder v: verkoper l: lokettist 1 k: lokettist 2

Af. Anneke, ik moet even naar de stad;

Af. ga je soms mee?

A. Wat gaat u kopen? 3

Af. Ik moet een nieuw overhemd voor vader


hebben.
A. Kan hij dat zelf niet kopen?

4k1J Af Nee, hij heeft het te druk. 6


'O
A. Dat zegt hij tenminste!

Af. En ik moet naar het postkantoor:

Af. geld van de giro halen, 9

Af. en deze twee pakjes versturen.

A. O, ik heb postzegels nodig.

V A. Dan kan ik die gelijk kopen. 12

A. Hier heb je een goede winkel voor heren-


kleding.
A. Zullen we even naar binnen gaan?

Af. Ja, laten we hier maar eens kijken. 15

v. Dag dames, kan ik u helpen?

Af Ja meneer, ik zoek een overhemd voor mijn


man.

v. Dat kan, mevrouw. Welke kleur? 18

es M. Wit graag.

v. Hier hebben we de witte overhemden.

m v. Welke maat moet het zijn?

M. 38.

v. Wat vindt u van dit overhemd?


21

M. Hoe duur is het? 24

v. 19,75; uitstekende kwaliteit, mevrouw!

M. Wat vind jij, Anneke?

90
Les 11

A. Moet het nou echt wit zijn, moeder? 27

A. Waarom neemt u geen groen overhemd, of


een geel?
A. Dat is tenminste modern.

v. Dit is ook een heel mooi overhemd; 30

v. dit kost 24,95.

M. Mijn man met een groen overhemd?


24,95
M. Nee meneer, ik neem het witte. 33

v. Goed mevrouw, het witte overhemd.

v. Wenst u verder nog iets?

M. Nee, dank u. 36

v. U kunt aan de kassa betalen.

J v. Die is beneden.

PTT v. Daar krijgt u ook uw overhemd. 39

D
A. Zo, hier is het postkantoor.

A. Geeft u mij die pakjes maar:

A. voor postzegels en pakjes moet je toch


naar hetzelfde loket. 42

A. Maar voor geldzaken moet je naar loket 4.

M. Goed.
D
/. Zegt u het maar, juffrouw. 45

A. Mag ik tien postzegels van 45.

A. Hebt u nog bijzondere zegels?

/. Ja, kinderzegels. 48

/. Maar die hebben een flinke toeslag - dat


weet u?
A Wat een vrolijke!

A. Geeft u me maar vijf kinderzegels van


45 en vijf gewone. 51

91
A. En ik wou deze pakjes versturen.

A. Dit is een boek;

A. dat kan als drukwerk, h? 54

A. En dit kleine pakje moet naar Noorwegen.

/. Wilt u dit formulier voor de douane even


invullen:
/. de inhoud van het pakket, de waarde,
enzovoorts. 57

/. Dat is dan 8,70 bij elkaar.

/. Mt/1,30.

A. Dank u wel. Goedemiddag. 60

D
A. Wat is het hier druk!

A. Iedereen wil zeker geld halen.

M. Ja, maar nu ben ik bijna aan de beurt. 63

k. Mevrouw?

M. Ik wil graag 100. van mijn giro halen.

] k. Hebt u een legitimatie bij u? 66

M. Hier is mijn paspoort.

k. Ik heb het gezien, alstublieft.

k. Hqe wilt u het geld hebben? 69

M. Twee briefjes van 25 en vijf tientjes, graag.

k. Kijkt u eens.

M. Dank u wel. 72

92
Les 11

Aanvullende fonetiek Wim koopt vaak een wit dictaat


maar nu koopt hij een groen
Let op de uitspraak wan goede. Je schrijft goede, maar je zegt
[choeja]. Meta koopt vaak een wit tasje
Herhaal: een goede winkel . . . goedemiddag . . . goede- maar nu koopt ze een groen
morgen . . . een rode jurk . . . rijden . . . gereden . . . goede
Kees koopt vaak een wit overhemd
reis . . .
maar nu koopt hij een groen
Let op de uitspraak van houden. Je schrijft houden maar je
hoort meestal [houa].
Herhaal: houden . . . daar houd ik niet van . . . een oude
man . . . de gele tafel is ook mooi
Let op de uitspraak en de spelling van bijzonder. Herhaal: maar ik wil een witte tafel
bijzonder. . .
de gele portemonnee is ook mooi
maar ik wil een witte portemonnee
Samenvatting
de gele kast is ook mooi
Moeder moet even naar de stad: ze moet een overhemd voor maar ik wil een witte kast
vader hebben en ze moet naar het postkantoor: ze wil twee
pakjes versturen en ze moet naar de giro. Anneke moet ook de gele jas is ook mooi
naar het postkantoor. Daarom gaan ze samen naar de stad. maar ik wil een witte jas
Eerst gaan ze naar een winkel voor herenmode. Daar koopt de gele tafel is ook mooi
moeder een wit overhemd voor vader, maat 38. Anneke wil maar ik wil een witte tafel
graag een groen of een geel, maar die vindt moeder niet mooi.
Ze betaalt aan de kassa, 19,75, en krijgt daar ook haar
4 A (11.2,3)
pakje. Dan gaan ze naar het postkantoor. Anneke verstuurt
de twee pakjes voor moeder, want ze moet postzegels hebben zoekt Jaap een oude kast?
en die koopje aan hetzelfde loket. Anneke neemt tien nee, hij wil een nieuwe
postzegels van 45: vijf gewone en vijf kinderzegels. Daarna zoekt Els een oude tafel?
verstuurt ze de pakjes: het ene moet naar Noorwegen, het nee, ze wil een nieuwe
andere naar Groningen; dat is drukwerk. Dat kost bij elkaar
8,70. Anneke betaalt met een tientje en krijgt 1,30 terug. zoekt Meta een oude plank?
Moeder isjondert.ussen naar loket 4 gegaan. Daar is het erg nee, ze wil een nieuwe
druk, maar eindelijk is ze aan de beurt. Ze wil 100. van zoeken je ouders een oude schaal?
haar giro opnemen. De man achter het loket wil een legiti- nee, ze willen een nieuwe
matie zien, en moeder geeft hem haar paspoort. Haar
rijbewijs zou ook goed zijn. Dan krijgt ze het geld: twee zoekt Jaap een oude kast?
briefjes van 25 en vijf van 10. nee, hij wil een nieuwe

Oefeningen 5 A (11.3)

1A hier zijn de grote tafels


maar ik zoek kleine tafels
Kees kan het oude dictaat niet vinden hier zijn de grote dictaten
nu koopt hij een nieuw dictaat maar ik zoek kleine dictaten
Els kan het oude tasje niet vinden hier zijn de grote woordenboeken
nu koopt ze een nieuw tasje maar ik zoek kleine woordenboeken
vader kan het oude overhemd niet vinden hier zijn de grote kopjes
nu koopt hij een nieuw overhemd maar ik zoek kleine kopjes
Corrie kan het oude kopje niet vinden Mer zijn de grote tafels
nu koopt ze een nieuw kopje maar ik zoek kleine tafels
Kees kan het oude dictaat niet vinden
nu koopt hij een nieuw dictaat 6 A (11.4,5)

Anneke neemt zeker groene kopjes?


2 A (11.1) ja, ze neemt groene
Kees koopt vaak een wit overhemd Kees neemt zeker groene glazen?
maar nu koopt hij een groen ja, hij neemt groene
Lies koopt vaak een wit kopje Meta neemt zeker groene schalen?
maar nu koopt ze een groen ja, ze neemt groene

93
Les 11

Wim en Corrie nemen zeker groene planken? Kees heeft een grote kamer
ja, ze nemen groene maar ik heb een kleine kamer
Anneke neemt zeker groene kopjes?
ja, ze neemt groene 1 0 B (11.9)

ons huis is nieuw


7 A (11.1) ja, jullie hebben een nieuw huis
daar staat een klein huis onze tuin is groot
o ja, achter het grote huis ja, jullie hebben een grote tuin
daar staat een klein boek ons balkon is klein
o ja, achter het grote boek ja, jullie hebben een klein balkon
daar staat een klein gebouw onze bibliotheek is uitstekend
o ja, achter het grote gebouw ja, jullie hebben een uitstekende bibliothee
daar staat een klein glas onze kamer is gezellig
o ja, achter het grote glas ja, jullie hebben een gezellige kamer
daar staat een klein huis ons kind is ziek
o ja, achter het grote huis ja, jullie hebben een ziek kind
onze taal is moeilijk
8 A (11.5) ja, jullie hebben een moeilijke taal

Anneke zoekt eigenlijk een witte tafel onze leeszaal is oud


maar ze koopt de groene, h? ja, jullie hebben een oude leeszaal

Kees zoekt eigenlijk witte sokken ons huis is nieuw


maar hij koopt de groene, h? ja, jullie hebben een nieuw huis

Corrie zoekt eigenlijk witte handschoenen


maar ze koopt de groene, h? 1 1 C (11.9; 7.12)

Meta zoekt eigenlijk een witte jas dat gebouw is groot


maar ze koopt de groene, h? ja, dat is een groot gebouw
Anneke zoekt eigenlijk een witte tafel die fiets is kapot
maar ze koopt de groene, h? ja, dat is een kapotte fiets
die kamer is gezellig
9 B (11.1,3,5) ja, dat is een gezellige kamer
Kees heeft een grote kamer dat pakje is klein
maar ik heb een kleine kamer ja, dat is een klein pakje
John wil een grote tuin die overhemden zijn duur
maar ik wil een kleine tuin ja, dat zijn dure overhemden
Jaap koopt grote schoenen dat meisje is aardig
maar ik koop kleine schoenen ja, dat is een aardig meisje
Meta heeft een groot balkon die kinderen zijn aardig
maar ik heb een klein balkon ja, dat zijn aardige kinderen
Wim zoekt een grote kast dat kind is aardig
maar ik zoek een kleine kast ja, dat is een aardig kind
lies heeft grote foto's die jongen is rustig
maar ik heb kleine foto's ja, dat is een rustige jongen
Anneke koopt een groot huis die jongens zijn rustig
maar ik koop een klein huis ja, dat zijn rustige jongens
moeder kookt een groot ei dat huis is wit
maar ik kook een klein ei ja, dat is een wit huis
Els verstuurt een groot pakje die huizen zijn wit
maar ik verstuur een klein pakje ja, dat zijn witte huizen

94
Les 11

dat gebouw is groot hij heeft witte kasten


ja, dat is een groot gebouw ik heb gele
hij heeft de witte kasten
1 2 B (11.9) ik heb de gele
kopen jullie nieuwe boeken? hij heeft een wit kopje
ja, koop jij ook een nieuw boek? ik heb een geel
kopen jullie nieuwe kasten?
ja, koop jij ook een nieuwe kast? 15 A (8.7)

zoeken jullie nieuwe huizen? is dit boek van Anneke?


ja, zoek jij ook een nieuw huis? nee, dat
kopen jullie nieuwe overhemden? zijn deze kopjes van Anneke?
ja, koop jij ook een nieuw overhemd? nee, die
nemen jullie nieuwe kopjes? is dit geld van Anneke?
ja, neem jij ook een nieuw kopje? nee, dat
hebben jullie dure plaatsen? is dit pakje van Anneke?
ja, heb jij ook een dure plaats? nee, dat
hebben jullie groene auto's? is deze jas van Anneke?
ja, heb jij ook een groene auto? nee, die
maken jullie nieuwe tekeningen? is dit kopje van Anneke?
ja, maak jij ook een nieuwe tekening? nee, dat
kopen jullie nieuwe boeken? zijn deze boeken van Anneke?
ja, koop jij ook een nieuw boek? nee, die
is dit boek van Anneke?
13 c (11.12)
nee, dat
substitu tie-o e f en ing
ik koop een nieuwe jas kast 1 6 C (11.15)
ik koop een nieuwe kast glas
ik koop een nieuw glas jurk zullen we deze jas kopen?
ik koop een nieuwe jurk overhemd ja, laten we die maar kopen
ik koop een nieuw overhemd woordenboek
ik koop een nieuw woordenboek kopje zullen we deze winkel proberen?
ik koop een nieuw kopje hoed ja, laten we die maar proberen
ik koop een nieuwe hoed huis zullen we deze handschoenen nemen?
ik koop een nieuw huis auto ja, laten we die maar nemen
ik koop een nieuwe auto portemonnee
ik koop een nieuwe portemonnee jas zullen we dit dictaat halen?
ik koop een nieuwe jas ja, laten we dat maar halen
zullen we deze fiets lenen?
1 4 C (11.2,4.6) ja, laten we die maar lenen
hij heeft een wit kopje zullen we dit boek kopen?
ik heb een geel ja, laten we dat maar kopen
hij heeft het witte kopje zullen we deze tram nemen?
ik heb het gele ja, laten we die maar nemen

hij heeft witte kopjes zullen we deze jas kopen?


ik heb gele ja, laten we die maar kopen

hij heeft de witte kopjes


ik heb de gele 17-B

hij heeft een witte kast komt u ook buiten?


ik heb een gele nee, ik mag niet naar buiten
hij heeft de witte kast komt Kees ook binnen? *
ik heb de gele nee, hij mag niet naar binnen

95
Les 11
komt Hans ook boven? groen grijs
nee, hij mag niet naar boven blauw zwart
violet bruin
komt u ook beneden?
paars beige
nee, ik mag niet naar beneden
lila licht-
komt Meta ook boven? rose donker-
nee, ze mag niet naar boven wit
komt u ook binnen?
nee, ik mag niet naar binnen In een zelfbedieningswinkel heb je geen verkopers of ver-
koopsters. Er zijn alleen caissires. In andere winkels staan
komt Wim ook beneden? verkopers en verkoopsters. Zij helpen de klanten. Meestal
nee, hij mag niet naar beneden moet je gewoon aan hen betalen, soms moet je naar een kassa
om te betalen. Dat kan met contant geld of met betaal-
komt u ook buiten?
nee, ik mag niet naar buiten cheques. Bij betaling met een cheque moet je een betaalpasje
hebben. Er zijn betaalcheques van de giro en van de banken.
In de meeste winkels kun je zegels krijgen; soms zijn die
18 C (11.16,17)
gratis, bijvoorbeeld n bij ieder kwartje, en voor 200 zegels
u kunt beneden aan de kassa betalen krijg je n gulden terug; andere moet je betalen: bij elke
zullen we even naar beneden gaan? gulden kun je een zegel van 10 cent kopen en met die koop-
zegels kun je voordelig allerlei (meestal luxe) artikelen
er is boven koffie aanschaffen.
zullen we even naar boven gaan? De kleuren van de Nederlandse vlag zijn rood-wit-blauw.
het is buiten mooi weer Gras is groen, bloed is rood, de lucht boven Nederland is
zullen we even naar buiten gaan? meestal grijs.

er zijn binnen nog andere overhemden


zullen we even naar binnen gaan? Vragen over het gesprek
de leeszaal is boven Wat gaan moeder en Anneke kopen? Welke kleur heeft het
zullen we even naar boven gaan? overhemd? Welke maat? Wat kost het? Hoe vindt Anneke
het overhemd? Wat moet Annekes moeder in het postkan-
de kinderen spelen buiten toor doen? Hoeveel postzegels koopt Anneke? Hoeveel
zullen we even naar buiten gaan? betaalt ze? En hoeveel geld krijgt ze terug? Wat doet
u kunt beneden aan de kassa betalen moeder bij loket 4? Welke legitimatie heeft ze bij zich?
zullen we even naar beneden gaan? Hoe wil ze het geld hebben?

Conversatie
Aanvullende woordenlijst Koop je wel eens een overhemd? Voor wie? Heb je een
winkelen ruilen groen overhemd? Welke maat kleren heb je? Welke kleur
de winkel teruggeven hebben je schoenen? (etc.) Vind je het leuk om kleren te
de etalage de zelfbediening kopen? Koop je vaak dingen op de markt? Zo ja, wat?
de afdeling de toonbank Wat kost een pond rijst? Wat zijn kinderzegels? Koop je wel
de verkoper de kilo(gram) eens bijzondere zegels? Is er een postkantoor dichtbij jouw
de verkoopster het pond huis? Vertel eens iets over de post in jouw land (het kan-
de kassa het ons toor, het vervoer, bezorging). Hoeveel kost een brief per
de caissire de gram luchtpost naar je familie? Waarom moet je een formulier
de rekening de liter invullen bij een pakje naar het buitenland? Geldzaken - wat
de bon het pak betekent dat? Haal je wel eens geld van het postkantoor?
de zegel de doos Wat kun je als legitimatie gebruiken?
de koopzegel de zak
de betaalcheque de fles Huiswerk
de betaalpas de pot
de prijs het blik 1 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in.
de korting de klant Voorbeeld: John gaat een .. . (nieuw) stoel kopen.
de uitverkoop John gaat een nieuwe stoel kopen.
de avondverkoop kleuren Situatie: Boodschappen doen
de winkelsluiting rood 1. John: Hoi Kees, ga je mee naar de stad?
de reclame oranje 2. Het is nu zulk . . . (mooi) weer.
de klacht geel 3. Kees: Ja, dat is een . . . (goed) idee, John.

96
Les 11

4. Wat ga je kopen? 3. Misschien wil Leo ook wel mee.


5. John: Ik moet een . . . (nieuw) stoel hebben. 4. . . . ik hem even bellen?
6. Bart is gisteren door m'n stoel gezakt. 5. Irma: Ja, bel maar even.
7. Het was ook zo'n . . . (oud) 6. Dan . . . ik alvast de fietsen buiten zetten.
8. Kees: Wat voor stoel wil je? 7. O jee, ik heb een lekke band.
9. John: Een . . (wit), want ik houd erg van . . . (wit) 8. W a t . . . we nou doen?
10. Kees: O ja. H, ik weet een, ., (leuk) winkel met 9. Jan: N o u , . . . we die eerst maar plakken.
11. tweedehands meubels, zullen we daar heen gaan? 10. Dan . . . ik Leo nog maar niet bellen.
12. John: Ja, dat is goed, want ik wil niet zo'n . . . (duur) 11. Irma: Nee, wacht nog maar even.
13. Kees: Moet je verder nog iets?
14. John: Ja, ik wil ook . . . (nieuw) gordijnen.
15. Kees: Welke kleur? 3 Beantwoord de volgende vragen:
16. John: . . . (blauw) 1. Wat kun je bij jou in de straat kopen?
17. Kees: Dat zijn de modekleuren, h? . . . (wit) en . . . 2. Ga je morgen naar de stad?
(blauw) 3. Spaar je postzegels?
18. Vijfjaar geleden waren h e t . . . (bruin) e n . r . 4. Heb je betaalcheques?
(oranje) 5. Heb je een legitimatie bij je?
19. Iedereen had wel een . . . (bruin) muur in z'n 6. Welke kleuren heeft de vlag van jouw land?
kamer. 7. Is de lucht vandaag blauw?
20. En nu moet alles weer... (wit) worden. 8. Heb je witte schoenen?
21. John: In Nederland dan zeker. In Engeland niet hoor. 9. Woon je in een oud huis?
22. Ik vind het gewoon . .. (leuk) kleuren, 10. Welke kleuren vind je mooi?
23. of het nou mode is of niet, 11. Moet je in Nederland veel formulieren invullen?
24. Kees: Zeg, voor gordijnen kunnen we beter naar de
markt gaan.
25. Daar zijn de stoffen h e e l . . . (goedkoop) 4 Maak de volgende zinnen af
26. John: Ok, dan gaan we daar eerst even kijken. Voorbeeld: Geeft u m e . . .
Geeft u me dat rode overhemd maar.
2 Vul in: zal, zullen, of laten. 1. Wat vind je . . .
Voorbeeld: . . . ik je even helpen? 2. Hier hebben we . . .
Zal ik je even helpen? 3. Ik wil graag . . .
Situatie: Een zondagmiddag 4. Ik wou . ..
1. Irma: Zeg J a n , . . . we gaan fietsen? 5. In een supermarkt...
2. Jan: Ja,. . we dat doen. 6. Hoeveel...

Grammatica
1 HET AJECTIEF ik moet een nieuw overhemd voor vader hebben (r.4)
hier hebben we de witte overhemden (r.20)
1.1 Het adjectief komt na een subject en een PV. In dit
hier heb je een goede winkel voor herenkleding (r.13)
geval krijgt het nooit een -e
hebt u nog bijzondere zegels? (r.47)
de tafel is mooi veel helder water
het huis is oud weinig helder water
Let op de spelling van het adjectief:
1.2 Het adjectief komt voor een substantief. Meestal krijgt een geel huis een rood huis een wit huis
het een -e aan het eind. Geen -e als het vr een het-woord het gele huis het rode huis het witte huis
(singularis) en tegelijk na een, geen, veel, weinig, etc. staat. de gele huizen de rode huizen de witte huizen
gele huizen rode huizen witte huizen
^er-woorden ^-woorden
1.3 Adjectieven zonder substantief
singularis het mooie huis de mooie tafel Het adjectief volgt dezelfde regels als onder 1.2.
een mooi huis een mooie tafel
mooi weer mooie pozie waarom neemt u geen groen overhemd, of een geel? (r.28)
pluralis de mooie huizen de mooie tafels ik neem het witte (r.33)
mooie huizen mooie tafels wat een vrolijke! (r.50)
geeft u me maar vijf kinderzegels van 45 en vijf gewone (r.51)

97
Les 11

2 WERKWOORDEN 2.2 Laten we


De le
2.1 Zal ik, zullen we persoon pluralis van laten + infinitief drukt een
sporing of een wens uit:
De le persoon singularis en pluralis van zullen + infinitief drukt iat
een voorstel uit: - ,
laten we de rest morgen maar doen
zalikkomen? zullen we even naar binnen gaan? (i L U)
zullen we naar binnen zaan? (i
y \4)} ; i+ i> \ -X^J
* W> laten we hier maar eens gaan kijken (r.15)
Op de receptie
K: Kees J: John B: Bert ML: Marie-Louise o: ober M: mevrouw Van Mierlo

A. Hallo John, waar ga jij naartoe?

J. Ik ga naar de Valeriusstraat.

A. H, daar ga ik ook naartoe. 3

A. Daar heb ik een receptie.

A. Een vriend van mij trouwt vandaag.

J. Dat weet ik: ik ga ook naar die receptie. 6

J. Hij is om half vijf begonnen, h?

A. Ja. Ken je mijn vriend dan?

./. Nauwelijks. Maar ik ken Marie-Louise,


zijn verloofde. 9

A. Zijn vrouw!

/. We hebben bij dezelfde krant gewerkt.

J. Je vriend ken ik pas kort: 12

J. ik heb hem twee dagen geleden voor het


eerst ontmoet.

D
K. Ben je wel eens op een Nederlandse
bruiloft geweest?

,/. Nee, nog nooit. 15

IJ /.

K.
Hoe gaat het eigenlijk op zo'n receptie?

Heel eenvoudig:

A. je loopt naar het bruidspaar toe, 18

A. je geeft ze een hand,

A'. en je zegt gewoon 'hartelijk gefeliciteerd',

A. en dan feliciteer je de ouders ook. 21

J. Is dat alles?

A. Ja.

D
A. Kijk, daar staat het bruidspaar; 24

A. het is nog niet erg druk.

99
K. Bert, van harte gefeliciteerd met je
huwelijk,
K. en jij ook, Marie-Louise. 27

B +ML. Dank je wel, Kees; dank je wel, John.

K. Ha, daar komt de ober.


o. Wilt u iets drinken, heren? 30

J. Mag ik een sherry?

K. En ik een borrel graag.

K. Dag mevrouw Van Mierlo. Mag ik u


voorstellen: 33
K. dit is John King.
K. Dit is mevrouw Van Mierlo.

Af. Hoe maakt u het? 36

Af. Wat ziet de bruid er mooi uit, h?


Af. En ze is nog zo jong!

e'^?r K.

K.
Ja, ze ziet er inderdaad erg jong uit.

Hoe oud is ze eigenlijk?


39

M. Ze is vorige maand negentien geworden.

K. Dat zou je niet zeggen: 42

K. ze ziet er-uit als zestien.

K. Marie-Louise is zeker geen Amsterdamse?

IOIK HAAG!
K. Ze heeft zo'n Haags accent. 45

Af. Ja, ze komt uit Den Haag.

Af. Drie jaar geleden is haar familie naar


Amsterdam verhuisd.

M. Haar moeder is een vriendin van me. 48

/. De bruidegom is wel Amsterdammer, h?

K. Ja, net als ik.

100
Les 12

M. Bent u ook Amsterdammer? 51

/. Nee mevrouw, ik niet,

J. ik kom uit Engeland.

M. Nee toch! 54

M. Daar komt mijn schoondochter ook


vandaan.
7 /. Hebt u al een schoondochter?

M. Ja, waarom niet? 57

/. U ziet er nog zo jong uit!

M. Dank u. Maar ik ben bijna aan mijn


A.O.W. toe.

J. A.O.W. - wat bedoelt u? 60

K. Dat betekent Algemene Ouderdoms Wet,


weet je wel.
K. Die wet gaat over het ouderdoms-
pensioen.

M. Wacht! Ik zal de drie letters voor u


opschrijven, 63
M. met hun betekenis.
/. Ah dank u wel.

/. Maar uw zoon en schoondochter wonen


die nu in Nederland? 66
M. Ja, ze hebben eerst drie jaar in Engeland
gewoond,
M, en toen zijn ze naar Rotterdam gegaan.

/. Heeft uw schoondochter Nederlands


geleerd? 69
M. Nou, ze doet haar best, meneer King,

M. maar ze is nog lang niet zo ver als u!

/. Dank u wel! Nu maakt u mij een compli-


ment! 72
Les 12

Aanvullende fonetiek Marianne speelt op het gras


gisteren heeft ze ook op het gras gespeeld
Let op de uitspraak van post met kantoor.
Herhaal, post . . . kantoor . . . postkantoor . . . hoofdkantoor John rookt een sigaret
. . . postzegel . . . dichtbij . . . de wachtkamer . . . rechtsaf . . . gisteren heeft hij ook een sigaret gerookt
achtste les . . . rechtdoor . . . feestje . . . moest je lang Els praat met de buren
wachten? . . . gisteren heeft ze ook met de buren gepraat
Let op de uitspraak van komt met de.
Herhaal: komt . . . de . . . komt de . . . komt de trein . . . Ze
2 B (12.1; 1 o. 1 o)
neemt de b u s . . . ontdekken . . .
ik moet een overhemd voor vader kopen
maar u hebt al een overhemd voor hem gekocht
Samenvatting ik ga iets voor mijn dochter kopen
John en Kees ontmoeten elkaar in de buurt van de Valerius- maar u hebt al iets voor haar gekocht
straat. Ze blijken op weg te zijn naar dezelfde receptie: een ik ga met de analist praten
vriend van Kees trouwt met een vroegere collega van John. maar u hebt al met hem gepraat
John heeft de bruidegom een paar dagen geleden voor het
eerst ontmoet. Kees vertelt over de gewoontes op een Neder- ik wil met de kinderen spelen
landse trouwreceptie. Het is heel eenvoudig: je gaat naar het maar u hebt al met ze gespeeld
bruidspaar toe, geeft ze een hand en feliciteert ze, en je ik wil iets eten
feliciteert de ouders ook. Dat is alles. maar u hebt al iets gegeten
De receptie is om half vijf begonnen, maar het is nog niet
ik wil iets voor u doen
erg druk. Kees en John feliciteren de bruid en de bruidegom
maar u hebt al iets voor me gedaan
en hun ouders, en ze drinken iets. Dan komt mevrouw Van
Mierlo naar hen toe. Kees stelt John aan haar voor, en ze ik moet een overhemd voor vader kopen
praten wat over de bruid: ze ziet er mooi uit, ze is nog jong maar u hebt al een overhemd voor hem gekocht
en ze heeft een Haags accent. Dat kan best, want ze komt uit
Den Haag, vertelt mevrouw Van Mierlo. Ze vertelt ook over
haar Engelse schoondochter. John is verbaasd dat ze al een
schoondochter heeft, want ze ziet er nog zo jong uit. Toch is Kees heeft een Engelsman ontmoet
ze al bijna aan haar A.O.W. toe. John kent deze afkorting ik heb nog nooit een Engelsman ontmoet
niet en Kees en mevrouw Van Mierlo leggen hem de
Kees heeft wijn besteld
betekenis uit: Algemene Ouderdoms Wet.
ik heb nog nooit wijn besteld
Kees heeft een pakje verstuurd
ik heb nog nooit een pakje verstuurd
Oefeningen Kees heeft/100.-betaald
1 B (10.2)
ik heb nog nooit 100. - betaald
Kees heeft een woordenboek gebruikt
Els praat met de buren ik heb nog nooit een woordenboek gebruikt
gisteren heeft ze ook met de buren gepraat
Kees heeft de geschiedenis van Amsterdam verteld
Anneke studeert ik heb nog nooit de geschiedenis van Amsterdam
gisteren heeft ze ook gestudeerd verteld
Maie-Louise werkt hard Kees heeft een Engelsman ontmoet
gisteren heeft ze ook hard gewerkt ik heb nog nooit een Engelsman ontmoet
het regent
4 A (10.5)
gisteren heeft het ook geregend
Corrie leent een boek wanneer bent u naar Engeland gegaan?
gisteren heeft ze ook een boek geleend ik ben vorige week naar Engeland gegaan
Jaap wacht op de tram wanneer ben je uit Belgi gekomen?
gisteren heeft hij ook op de tram gewacht ik ben vorige week uit Belgi gekomen
het stormt wanneer is Kees naar Den Haag verhuisd?
gisteren heeft het ook gestormd hij is vorige week naar Den Haag verhuisd
meneer De Wit werkt in de tuin wanneer zijn Lies en Els naar Rotterdam vertrokken?
gisteren heeft hij ook in de tuin gewerkt ze zijn vorige week naar Rotterdam vertrokken

102
Les 12

wanneer is de tentoonstelling begonnen? eten jullie vandaag kip?


hij is vorige week begonnen nee, we hebben gisteren kip gegeten
wanneer is Jaap ziek geweest? komen Wim en Corrie vandaag thuis?
hij is vorige week ziek geweest nee, ze zijn gisteren thuis gekomen
wanneer is Anneke negentien geworden? speelt Anneke vandaag bij haar vriendin?
ze is vorige week negentien geworden nee, ze heeft gisteren bij haar vriendin gespeeld
wanneer zijn jullie thuis gebleven? begint de tentoonstelling vandaag?
we zijn vorige week thuis gebleven nee, hij is gisteren begonnen
wanneer bent u naar Engeland gegaan?
ik ben vorige week naar Engeland gegaan
John gaat naar de Valeriusstraat
daar gaat Kees ook naartoe
5 B (10.10)
John gaat naar een receptie
hij heeft toch geen bezoek? daar gaat Kees ook naartoe
nee, maar hij heeft wel bezoek gehad
John komt van een receptie
zijn verloofde is toch niet ziek? daar komt Kees ook vandaan
nee, maar ze is wel ziek geweest
John komt uit de bibliotheek
hij ligt toch niet in bed? daar komt Kees ook vandaan
nee, maar hij heeft wel in bed gelegen John komt uit Engeland
hij is toch niet in Rotterdam? daar komt Kees ook vandaan
nee, maar hij is wel in Rotterdam geweest John gaat naar het station
zijn fiets is toch niet kapot? daar gaat Kees ook naartoe
nee, maar hij is wel kapot geweest John komt uit Den Haag
het is toch geen slecht weer? daar komt Kees ook vandaan
nee, maar het is wel slecht weer geweest John gaat naar de Valeriusstraat
het regent toch niet? daar gaat Kees ook naartoe
nee, maar het heeft wel geregend 8 C (12.7)
John rookt toch niet? ik ga naar Amsterdam
nee, maar hij heeft wel gerookt h, daar ga ik ook naartoe
Kees praat toch niet met de buren? ik woon in Nederland
nee, maar hij heeft wel met de buren gepraat h, daar woon ik ook
hij heeft toch geen bezoek? ik ga naar de Valeriusstraat
nee, maar hij heeft wel bezoek gehad h, daar ga ik ook naartoe
ik kom uit Utrecht
6 C (12.2,3,4,5) h, daar kom ik ook vandaan
begint de tentoonstelling vandaag? ik woon in Zuid
nee, hij is gisteren begonnen h, daar woon ik ook
speelt Anneke vandaag bij haar vriendin? ik woon in de Emmastraat
nee, ze heeft gisteren bij haar vriendin gespeeld h, daar woon ik ook
blijven Kees en John vandaag de hele dag thuis? ik ga naar het station
nee, ze zijn gisteren de hele dag thuis gebleven h, daar ga ik ook naartoe
werkt vader vandaag in de tuin? ik kom uit Den Haag
nee, hij heeft gisteren in de tuin gewerkt h, daar kom ik ook vandaan
bestelt moeder vandaag wijn? ik kom uit de Valeriusstraat
nee, ze heeft gisteren wijn besteld h, daar kom ik ook vandaan
verhuizen jullie vandaag naar de Hoofdweg? ik woon in Rotterdam
nee, we zijn gisteren naar de Hoofdweg verhuisd h, daar woon ik ook
lees je vandaag een boek over Amsterdam? ik ga naar Amsterdam
nee, ik heb gisteren een boek over Amsterdam gelezen h, daar ga ik ook naartoe

103
Les 12

9 C (4.12; 7.10,11,12) 12 B
substitutie-o e f en ing John en Bert werken bij een krant
Kees feliciteert jullie met jullie huwelijk Bert en werken ze bij dezelfde krant?
Marie-Louise
Kees en John gaan naar een receptie
Kees feliciteert Bert en Marie-Louise
gaan ze naar dezelfde receptie?
met hun huwelijk Bert
Kees feliciteert Bert met zijn huwelijk u Els en Jaap gaan naar een museum
Kees feliciteert u met uw huwelijk ons gaan ze naar hetzelfde museum?
Kees feliciteert ons met ons huwelijk je
Els en Anneke zitten op een balkon
Kees feliciteert je met je huwelijk me
jullie zitten ze op hetzelfde balkon?
Kees feliciteert me met mijn huwelijk
Kees feliciteert jullie met jullie huwelijk Wim en Meta gaan naar een bruiloft
gaan ze naar dezelfde bruiloft?
John en Els gaan naar een bibliotheek
10 C (12.5)
gaan ze naar dezelfde bibliotheek?
zijn Bert en John Amsterdammers? Kees en Wim praten met een buurmeisje
Bert is wel Amsterdammer, maar John niet praten ze met hetzelfde buurmeisje?
zijn Corrie en Wim meisjes? John en Bert werken bij een krant
Corrie is wel een meisje, maar Wim niet werken ze bij dezelfde krant?
zijn John en Kees journalist?
John is wel journalist, maar Kees niet 13 A (9.12)

roken Jaap en Hans? heb je al lang vakantie?


Jaap rookt wel, maar Hans niet nee, ik heb pas twee dagen vakantie
hebben Meta en Els een tuin? ga je al lang met de bus?
Meta heeft wel een tuin, maar Els niet nee, ik ga pas twee dagen met de bus
hebben Anneke en Kees foto's bij zich? ben je al lang in Rotterdam?
Anneke heeft wel foto's bij zich, maar Kees niet nee, ik ben pas twee dagen in Rotterdam
gaan Meta en jij naar de receptie? ben je al lang ziek?
Meta gaat wel naar de receptie, maar ik niet nee, ik ben pas twee dagen ziek
spreken mevrouw Van Mierlo en mevrouw De Wit Engels? woon je al lang in Nederland?
mevrouw Van Mierlo spreekt wel Engels, maar nee, ik woon pas twee dagen in Nederland
mevrouw De Wit niet
werkje al lang bij de krant?
zijn Lies en Kees in Utrecht geweest? nee, ik werk pas twee dagen bij de krant
Lies is wel in Utrecht geweest, maar Kees niet ben je al lang getrouwd?
zijn Bert en John Amsterdammers? nee, ik ben pas twee dagen getrouwd
Bert is wel Amsterdammer, maar John niet heb je al lang vakantie?
nee, ik heb pas twee dagen vakantie
11
14
is de bruid jong?
ik weet het niet; ze ziet er wel jong uit feliciteert Kees het bruidspaar en de ouders?
ja, hij feliciteert eerst het bruidspaar en dan de ouders
is mevrouw Van Mierlo jong?
ik weet het niet; ze ziet er wel jong uit gaat John naar Den Haag en Rotterdam?
ja, hij gaat eerst naar Den Haag en dan naar
is dat woordenboek nieuw? Rotterdam
ik weet het niet; het ziet er wel nieuw uit
koopt Corrie een jurk en een tasje?
is die tekening oud? ja, ze koopt eerst een jurk en dan een tasje
ik weet het niet; hij ziet er wel oud uit
gaat Jaap naar een vergadering en een tentoonstelling?
is die wijn lekker? ja, hij gaat eerst naar een vergadering en dan naar een
ik weet het niet; hij ziet er wel lekker uit tentoonstelling
is de bruid jong? gaan jullie met de tram en de bus?
ik weet het niet; ze ziet er wel jong uit ja, we gaan eerst met de tram en dan met de bus

104
Les 12
feliciteert Kees het bruidspaar en de ouders? ja, hij heeft eerst op de Hoofdweg gewoond en toen is
ja, hij feliciteert eerst het bruidspaar en dan de ouders hij naar de Leidsestraat gegaan
heeft Jaap in Antwerpen en in Amsterdam gewoond?
1 5 C (12.14) ja, hij heeft eerst in Antwerpen gewoond en toen is
hij naar Amsterdam gegaan
heeft Kees in Engeland en in Rotterdam gewoond?
ja, hij heeft eerst in Engeland gewoond en toen is hij heeft meneer King in Belgi en in Engeland gewoond?
naar Rotterdam gegaan ja, hij heeft eerst in Belgi gewoond en toen is hij naar
Engeland gegaan
heeft Wim in Utrecht en in Amsterdam gewoond?
ja, hij heeft eerst in Utrecht gewoond en toen is hij heeft de bruidegom in de Valeriusstraat en in de Emmastraat
gewoond?
naar Amsterdam gegaan
ja, hij heeft eerst in de Valeriusstraat gewoond en
heeft Kees in Engeland en in Belgi gewoond? toen is hij naar de Emmastraat gegaan
ja, hij heeft eerst in Engeland gewoond en toen is hij
heeft Kees in Engeland en in Rotterdam gewoond?
naar Belgi gegaan
ja, hij heeft eerst in Engeland gewoond en toen is hij
heeft John op de Hoofdweg en in de Leidsestraat gewoond? naar Rotterdam gegaan

Aanvullende woordenlijst

de familie
(van Kees)

grootvader x grootmoeder grootvader x grootmoeder

(tante x) oom (oom x) tante^vader x moeder (tante x) oom (oom x) tante

neef
w nicht neei
x nicht .
v
Kees neef
w nicht
w
neef nicht

schoonvader x schoonmoeder
I
(schoonzus x) broer (zwager x) zus Kees x vrouw schoonzus x zwager^zwager x schoonzus
1_ I L _ J LI LI LJ

A A I A A
neef nicht neef nicht kinderen nicht neef neef nicht
Kees x vrouw

schoondochter x zoon dochter x schoonzoon


L J
^

kleindochter kleinzoon kleindochter^^kleinzoon

de grootvader, opa de zoon


grootouders kinderen
de grootmoeder, oma de dochter
de oom de kleinzoon kleinkinderen
de tante de kleindochter)
de neef de m a n
] echtpaar
de nicht de vrouw!
de vader ouders
de moeder de schoonvader \ schoonouders
de broer de schoonmoeder j
de zus de zwager
de schoonzus
het gezin de schoonzoon
de schoondochter

105
Les 12

De broer van mijn moeder is mijn oom. De broer van mijn 14. Maria: . . . kom je . . .?
vader is ook een oom van mij. 15. Annemiek: Ik ben net terug uit Marokko.
De dochter van mijn oom is mijn nicht. 'Nicht' betekent 16. Maria: Uit Marokko? Heb je . . . gewoond?
ook: de dochter van mijn broer of zus. 17. Annemiek: Ja, driejaar.
De kinderen van mijn kinderen zijn mijn kleinkinderen; de 18. Maria: Heb je Els. . . soms leren kennen?
kinderen van mijn kleinkinderen zijn mijn achterkleinkinderen. 19. Annemiek: Ja, we hebben in hetzelfde huis gewoond.
De ouders van mijn grootouders zijn mijn overgrootouders. 20. Maria: Wat grappig.
21. , . . ga je nu . . .?
22. Annemiek: Naar m'n ouders. Die zijn vandaag 30 jaar
Vragen over het gesprek getrouwd.
Waar gaat John naartoe? Wie gaat daar ook naartoe? Hoe 23. Maria: O, gefeliciteerd. . . . wonen die?
laat is de receptie begonnen? Ontmoet Kees John vr of 24. Annemiek: In de Patrijzenhof.
na half vijf? Waar heeft Marie-Louise gewerkt? Kent John 25. Maria: ,. . kom ik net. ..
de bruidegom ook? Is John wel eens op een Nederlandse 26. Ik ga de andere kant op.
bruiloft geweest? Wat moet je doen op een receptie? Is het 27. Maar we zien elkaar vast nog wel eens.
druk op de receptie? Wie ontmoeten ze daar? Is de bruid 28. Kom gerust eens langs hoor.
oud? Is Marie-Louise Amsterdamse? Waarom vraagt Kees 29. Annemiek: Dat doe ik graag.
dat? Waar komt de bruidegom vandaan? Is mevrouw Van 30. Maria: Tot ziens.
Mierlo een vriendin van de bruid? Heeft mevrouw Van 31. Annemiek: Dag.
Mierlo een Belgische schoondochter? Wonen haar zoon en
2 Vul de juiste vorm van bedoelen, betekenen, of menen in.
schoondochter in Engeland? Spreekt de schoondochter van
Voorbeeld: Wat. . . u daarmee?
mevrouw Van Mierlo goed Nederlands?
Wat bedoelt u daarmee?
Situatie: Interview
1. Interviewer: Goedemorgen. Mag ik u wat vragen?
Conversatie 2. John: Jawel hoor.
Hoe laat is deze les begonnen? Waar ga je na de les naartoe? 3. Interviewer Wat . . . LN?
Ga je straks een borrel drinken? Ben je wel eens op een 4. John: Dat . . . Levend Nederlands.
Nederlandse bruiloft geweest? Hoe gaat het eigenlijk bij een 5. Interviewer: Wat is uw mening over Levend Nederlands?
bruiloft in jouw land? Je feliciteert iemand bij een huwelijk; 6. John: Hoe . . . u dat?
wanneer nog meer? Wat zegje in dat soort situaties? Wat 7. Interviewer: Ik . . ., hoe vindt u de cursus?
zegje tegen de familie van iemand die overleden is? Hoe oud 8. John: Ik vind de cursus geweldig.
ben je? Hoe oud is je buurman/buurvrouw? Hoe ziet dit 9. Interviewer: . . . u dat echt?
gebouw er uit? Is het een oud gebouw? Ben je al bijna aan 10. John: Ja, natuurlijk . . . ik dat.
je A.O.W. toe? Wat ga je doen als je 65 bent? 11. Interviewer Wat . . . het voor u om Nederlands te leren?
12. John: Dat . . . dat ik met Nederlanders in hun eigen
taal
Huiswerk 13. kan praten. Ik denk dat ze dat prettig vinden.
1 Vul in: waar, waarnaartoe, waarvandaan, daar, daarvan- 14. Interviewer Ja, dat denk ik ook.
daan. 15. Dank u wel voor uw inlichtingen.
Voorbeeld: Ik kom net terug uit Amsterdam. Kom jij . . .
Beantwoord de volgende vragen:
ook . . .? 1 Waar kom je vandaan?
Ik kom net terug uit Amsterdam. Kom jij 2 Ben je vaak verhuisd?
daar ook vandaan? 3 Hoe lang woon je in Nederland?
Situatie: In
een winkel. 4 Waar heb je eerst gewoond?
Annemiek: Dag mevrouw. 5 Ken je Nederlandse afkortingen?
Maria: Dag. 6 Hoe ziet je kamer eruit?
Annemiek: Heb ik u niet op dat feestje bij Els gezien? 7. Heb je het druk?
Maria: O ja, nu zie ik het ook. 8 Hoe laat ben je met het huiswerk begonnen?
Annemiek: Ik zal me even voorstellen: Annemiek van de 9. Ontmoet je vaak Nederlanders?
Berg.
6. Maria: Ik ben Maria Bakker. 4 Maak de volgende zinnen af.
7. Annemiek: Jij woont, geloof ik, bij mij in de buurt. Voorbeeld: Drie jaar geleden . . . .
8. Maria: O ja? . . . woon jij dan? Drie jaar geleden heb ik hem voor het eerst
9. Annemiek: Ik woon in de Kastanjelaan. ontmoet.
10. Maria: J a , . . . woon ik inderdaad vlakbij, in de Eiken- 1. Hallo, waar . . .
laan. 2. H, daar . . .
11. Maar ik heb je hier nog nooit gezien. 3. Mijn vriend ziet er . . .
12. Woon je . . . nog niet zo lang? 4. Wacht! Ik z a l . . .
13. Annemiek: Nee, ik woon hier pas twee weken. 5. Ik ken hem nauwelijks maar. . .

106
Les 12

Grammatica
1 WERKWOORDEN Daarnaartoe waar ga jij naartoe? ik ga naar de Valerius-
straat (r.1-2); h, daar ga ik ook naartoe (r.3)
1.1 Het participium perfecti van werkwoorden die beginnen
met een prefix zonder accent, b.v. be-, her-, ver-, er-, ont-, ge-, Daarvandaan waar komt u vandaan? uit Engeland
krijgt geen ge- aan het begin. daar komt mijn schoondochter ook vandaan
(r.55)
ontmoeten hij heeft.. . ontmoet Daarnaartoe en daarvandaan worden ook uit elkaar geplaatst:
vertllen hij heeft.. . verteld daar ga ik ook naartoe
herhalen hij heeft.. . herhaald daar ben ik gisteravond ook naartoe geweest
heginnen hij is . begonnen
gebruiken hij heeft. . . gebruikt daar kom ik ook vandaan
verhuizen hij is . verhuisd daar ben ik net vandaan gekomen
N.B. John komt uit Engeland daar kom ik ook vandaan
John komt van de receptie daar kom ik ook vandaan
1.2 Het auxiliair zijn (zie ook les 16 2)
De meeste werkwoorden die geen object kunnen krijgen en
een verandering uitdrukken, krijgen zijn als auxiliair. 4 BEDOELEN, BETEKENEN, MENEN
hij is om half vijf begonnen, h? (r.7) Let op het betekenisverschil tussen deze drie werkwoorden.
ze is vorige maand negentien geworden (r.41) bedoelen: wat bedoelt u?
drie jaar geleden is haar familie naar Amsterdam verhuisd (r.47) ik bedoel die man met de rode hoed
en toen zijn ze naar Rotterdam gegaan (r.68) substantief: bedoeling
ze zijn gisteren thuisgekomen (oef.6) is datje bedoeling?
betekenen: wat betekenen de letters A. O. W. ?
2 VRAAGWOORDEN dat betekent Algemene Ouderdoms Wet
Waar substantief: betekenis
(plaats) waar is het postkantoor? wat is de betekenis van dat woord?
Waarnaartoe ^ W
dat is de betekenis van de drie letters
(doel, richting) hallo, John, waar ga jij naartoe? (r.1) menen: meent hij dat echt?
Waarvandaan nee, hij zegt het wel, maar hij meent het niet
(begin van een beweging) waar komen jullie vandaan? substantief: mening
mijn mening vragen ze niet
N.B. Waarnaartoe onwaarvandaan worden uit elkaar geplaatst:
waar ga je nu naartoe?
waar ben je gisteravond naartoe geweest?
5 DEZELFDE, HETZELFDE
waar kom je nu vandaan?
waar ben je gisteravond vandaan gekomen? Gebruik dezelfde bij - cfe-woorden
- alle woorden in de pluralis
Gebruik hetzelfde bij /z^-woorden
3 DEMONSTRATIVA
Kees en John gaan naar dezelfde receptie
Daar waar is het bruidspaar? hebben John en Kees dezelfde vrienden?
kijk, daar staat het bruidspaar (r.24) Anneke en Kees kopen hetzelfde boek
Afspraak voor de film
Les 13 K: Kees A: Anneke M: mevrouw Van Kampen, de moeder van Anneke

K. Zeg, heb jij die nieuwe Japanse film al


gezien?
A. Nee, ik heb wel een recensie gelezen,
''M
A. en die was erg goed.

K. Ik ga er vanavond naartoe.

K. Heb je zin om mee te gaan?

A. Ja, ik ga graag mee.

K. Hij draait in Kriterion, h?

A. Ja, ik geloof het wel.

K. Zullen we de eerste of de tweede voor-


$ stelling nemen?

A. Laten we de tweede maar nemen,

A. anders is het zo lastig met eten.

K. Goed. Dan moet ik even plaatsen


bespreken. 12

K. Kan ik hier ergens opbellen?

A. Daar is een telefooncel.

K. Wacht je even? 15

K. Even mijn fiets neerzetten.

A. Geef maar,

A. ik houd hem wel even vast. 18

K. Ach nee, ik zet hem hier wel neer.

K. Heb jij misschien een kwartje voor me,

K. om op te bellen? 21

K. Ik heb er geeneen meer.

A. Even kijken . . .

A. ja, ik heb er nog twee. 24

K. En is genoeg.

A. Dat weetje niet:

A. je kunt bet een verkeerd nummer


draaien. 27

108
Les 13

A. Neem ze allebei maar mee.


K. Zo, dat is geregeld.
k
K. Hier heb je je kwartje terug. 30

K. Ik heb geen verkeerd nummer gedraaid.

A. Goed zo!

K. De voorstelling begint om tien uur, 33

K. maar we moeten de kaartjes voor kwart


voor tien afhalen.
K. Hoe lang duurt het om van jou naar de

bioscoop te fietsen?

A. Een minuut of twintig. 36

K. O, dat is nogal ver.

K. Dan leen ik wel een bromfiets.

K. Ik kom je om een uur of half tien halen, 39

K. en jij gaat achterop; goed?

5 i A. Is je eigen brommer dan kapot?

K Nee, ik heb hem verkocht. 42

K. Ik heb geld nodig:

K. ik wil een bandrecorder hebben

K. en een vriend van mij heeft er een 45

K. en wil hem wel verkopen.

K. Ik heb net een brief aan hem geschreven.

K. Weet jij hier ergens een brievenbus? 48

A. O ja, er zijn er twee in n straat,

A. heel vreemd.

A. Dat is hier linksaf, en dan de tweede straat


rechts. 51
A. En verderop, op het plein, daar is er ook een

K. Mooi.

109
A. Zeg, ik moet hier rechtsaf. 54

A. Jij gaat rechtdoor, h?

K. Ja. Tot vanavond.

A. Tot vanavond. 57

D
M. Anneke, ben jij daar?

A. Ja.

M. John heeft net voor je opgebeld. 60

M. Hij komt vanavond even langs.

M. Hij wil je voor een feestje uitnodigen.

A. O ja, voor wanneer? 63

M. 22 april.

A. 22 april . . . dan ga ik naar de schouwburg.

A. O nee, dat hebben we uitgesteld tot 7 mei.


66
A. Hoe laat komt John langs?

M. Dat weet ik niet.

M. Hoezo? 69i

A. O, ik ga vanavond met Kees naar de film.

A. Maar voor die tijd bel ik John nog wel op.

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op de uitspraak van en met wat en van ben met met. Kees nodigt Anneke voor een film uit. In Kriterion draait eenl
Herhaal, en . . . wat . . . en wat . . . ik ben . . . met . . . ik ben goede, een Japanse. Anneke wil graag mee, en ze besluiten
met . . . ik ben met de auto . . . onweer . . . en wat . . . doen naar de tweede voorstelling te gaan. Dat is niet zo lastig met*
we . . . vanmiddag . . . en wat doen we vanmorgen? . . . eten. Kees wil telefonisch plaats bespreken, maar hij heeft
tenminste . . . aanmerking . . . aanwezig . . . schoonmaken . . . geen kwartjes voor de telefooncel. Gelukkig heeft Anneke er
aanbod . . . eenpersoonskamer . . . inpakken . . . ogenblik . . . nog twee. Ze geeft ze allebei aan Kees, want hij zou

110
Les 13

natuurlijk een verkeerd nummer kunnen draaien. Maar hij neem je het dictaat even mee?
heeft het tweede niet nodig. ja, ik zal het even meenemen
De film begint om tien uur, maar ze moeten de kaartjes
schrijf je het nummer even op?
een kwartier van te voren afhalen. Kees vindt het te ver om
ja, ik zal het even opschrijven
van Annekes huis naar de bioscoop te fietsen. Daarom wil hij
een brommer lenen en Anneke achterop nemen. Zijn eigen houd je mijn fiets even vast?
brommer heeft hij verkocht, want hij wil een bandrecorder ja, ik zal hem even vasthouden
kopen. Hij kan er een tweedehands krijgen van een vriend. Hij
vul je het formulier even in?
heeft hem net geschreven en zoekt nu een brievenbus.
ja, ik zal het even invullen
Anneke weet er drie, vlak bij elkaar. Dan gaat Anneke
rechtsaf naar huis, en Kees gaat rechtdoor. kom je vanavond even langs?
Bij haar thuiskomst vertelt Anneke d'r moeder: 'Er heeft ja, ik zal vanavond even langskomen
iemand voor je opgebeld, John King geloof ik. Hij wil je
bel je Kees even op?
uitnodigen voor een feestje op 22 april.' Anneke zou op die
ja, ik zal hem even opbellen
datum naar de schouwburg gaan, maar dat gaat niet door: ze
hebben het verzet naar 7 mei. Ze belt John die avond nog wel
4 C (13.3)
even op.
je moet John nog even opbellen
Oefeningen goed, ik bel John nog even op
1 A je moetje fiets hier neerzetten
goed, ik zet mijn fiets hier neer
is het feestje 14 augustus?
nee, 15 september je moet een dictaat meenemen
goed, ik neem een dictaat mee
is het feestje 11 oktober?
nee, 12 november je moet de kaartjes om tien uur afhalen
goed, ik haal de kaartjes om tien uur af
is het feestje 13 maart?
nee, 14 april je moet vanavond even langskomen
goed, ik kom vanavond even langs
is het feestje 29 september?
nee, 30 oktober je moet haar voor dat feestje uitnodigen
goed, ik nodig haar voor dat feestje uit
is het feestje 8 januari?
nee, 9 februari je moet John nog even opbellen
goed, ik bel John nog even op
is het feestje 14 augustus?
nee, 15 september 5 B (11.14,16)

zullen we de eerste of de tweede voorstelling nemen?


2 C (13.1; 12.6);
laten we de tweede maar nemen
hebben jullie 21 september bezoek gehad?
nee, we hebben 21 augustus bezoek gehad zullen we het witte of het gele overhemd kopen?
laten we het gele maar kopen
is Kees 3 juli in Amsterdam geweest?
nee, hij is 3 juni in Amsterdam geweest zullen we de tram of de bus nemen?
laten we de bus maar nemen
ben je 18 maart verhuisd?
nee, ik ben 18 februari verhuisd zullen we het oude of het nieuwe boek lenen?
laten we het nieuwe maar lenen
heb je 26 december een Engelsman ontmoet?
zullen we de grote of de kleine schaal kopen?
nee, ik heb 26 november een Engelsman ontmoet
laten we de kleine maar kopen
heeft Bert 7 februari een fiets gekocht?
zullen we de eerste of de tweede voorstelling nemen?
nee, hij heeft 7 januari een fiets gekocht
laten we de tweede maar nemen
heeft Anneke 30 november een boek geleend?
nee, ze heeft 30 oktober een boek geleend
hebben jullie 21 september bezoek gehad? heb je een kwartje?
nee, we hebben 21 augustus bezoek gehad ja, ik heb er een
heeft Meta een fiets?
ja, ze heeft er een
bel je Kees even op? is hier een telefooncel?
ja, ik zal hem even opbellen ja, hier is er een

[11
Les 13
gaat Wim een brommer kopen? heb je een bandrecorder?
ja, hij gaat er een kopen nee, maar een vriend van me heeft er wel
is daar een brievenbus?
ja, daar is er een y C (13.6; 9.3)

wil Anneke een boek lenen? weet jij het museum?


ja, ze wil er een lenen ja, daar is het

bellen jullie een ziekenhuis op? weet jij de bibliotheek?


ja, we bellen er een op ja, daar is hij

woont daar een dokter? weet jij een brievenbus?


ja, daar woont er een ja, daar is er een

heb je een vriend uitgenodigd? weet jij een tramhalte?


ja, ik heb er een uitgenodigd ja, daar is er een

heeft John een kamer gevonden? weet jij een telefooncel?


ja, hij heeft er een gevonden ja, daar is er een

heb je een kwartje? weet jij het station?


ja, ik heb er een ja, daar is het
weet jij een bushalte?
7 B (13.6) ja, daar is er een

heb je drie kwartjes? weet jij een postkantoor?


nee, ik heb er vier ja, daar is er een

heb je zeven kopjes? weet jij de Emmastraat?


nee, ik heb er acht ja, daar is hij

heb je tien boeken? weet jij een restaurant?


nee, ik heb er elf ja, daar is er een

heb je vijf tekeningen? weet jij het museum?


nee, ik heb er zes ja, daar is het

heb je vier woordenboeken?


nee, ik heb er vijf 1 0 A (10.16)

heb je drie kwartjes? bel je Kees op?


nee, ik heb er vier nee, ik heb hem al opgebeld
zet je je fiets neer?
nee, ik heb hem al neergezet
8 B (13.6; 12.10)
heb je een bandrecorder? neemt Els het dictaat mee?
nee, maar een vriend van me heeft er wel een nee, ze heeft het al meegenomen

heeft Els een dictaat? belt moeder de dokter op?


nee, maar een vriend van haar heeft er wel een nee, ze heeft hem al opgebeld

heeft Kees een brommer? haal je de kaartjes af?


nee, maar een vriend Van hem heeft er wel een nee, ik heb ze al afgehaald

heeft Corrie een fiets? nodigt John Anneke uit?


nee, maar een vriend van haar heeft er wel een nee, hij heeft haar al uitgenodigd

hebt u een groene hoed? bel je Kees op?


nee, maar een vriend van me heeft er wel een nee, ik heb hem al opgebeld

hebben Wim en Jaap een trein?


nee, maar een vriend van ze heeft er wel een 11 B (13.6,10)
heeft Corrie een auto? bel je een dokter op?
nee, maar een vriend van haar heeft er wel een ik heb er al een opgebeld
heeft Jaap een boot? nodig je een vriend uit?
nee, maar een vriend van hem heeft er wel een ik heb er al een uitgenodigd

112
Les 13

schrijf je een adres op? Kees haalt de kaartjes af


ik heb er al een opgeschreven heb jij ook zin om de kaartjes af te halen?
neem je een foto mee? Kees komt binnen
ik heb er al een meegenomen heb jij ook zin om binnen te komen?
vul je een formulier in? Kees neemt de auto mee
ik heb er al een ingevuld heb jij ook zin om de auto mee te nemen?
bel je een dokter op? Kees komt even langs
ik heb er al een opgebeld heb jij ook zin om even langs te komen?
Kees gaat mee
12 c ( i i . l i ) heb jij ook zin om mee te gaan?

is die recensie goed? 1 5 A (13.8)


nee, het is geen goede recensie
heb jij nog kwartjes?
is dat nummer verkeerd?
ik heb er geeneen meer, maar Els heeft er nog twee
nee, het is geen verkeerd nummer
heb jij nog foto's?
zijn de colleges lang?
ik heb er geeneen meer, maar Els heeft er nog twee
nee, het zijn geen lange colleges
is die film interessant? heb jij nog koekjes?
nee, het is geen interessante film ik heb er geeneen meer, maar Els heeft er nog twee

is het kwartje nieuw? heb jij nog tientjes?


nee, het is geen nieuw kwartje ik heb er geeneen meer, maar Els heeft er nog twee

is de telefooncel klein? heb jij nog dictaten?


nee, het is geen kleine telefooncel ik heb er geeneen meer, maar Els heeft er nog twee

zijn de meisjes aardig? heb jij nog kwartjes?


nee, het zijn geen aardige meisjes ik heb er geeneen meer, maar Els heeft er nog twee

is het overhemd wit? 16 C (13.7,1 5)


nee, het is geen wit overhemd
heb jij twee kwartjes voor me?
is die recensie goed?
nee, ik heb er maar n, maar Els heeft er nog drie
nee, het is geen goede recensie
heb jij vier eieren voor me?
nee, ik heb er maar drie, maar Els heeft er nog vijf
13 B
heb jij zes kopjes voor me?
vader heeft twee Engelse fietsen gekocht nee, ik heb er maar vijf, maar Els heeft er nog zeven
heeft hij ze allebei in Engeland gekocht?
heb jij drie glazen voor me?
John heeft twee Nederlandse meisjes ontmoet nee, ik heb er maar twee, maar Els heeft er nog vier
heeft hij ze allebei in Nederland ontmoet?
heb jij acht postzegels voor me?
Corrie heeft twee Amsterdamse meisjes gezien nee, ik heb er maar zeven, maar Els heeft er nog
heeft ze ze allebei in Amsterdam gezien? negen
Kees heeft twee Belgische jongens gesproken heb jij vijf guldens voor me?
heeft hij ze allebei in Belgi gesproken? nee, ik heb er maar vier, maar Els heeft er nog zes
Jaap heeft twee Rotterdamse kranten gelezen heb jij twee kwartjes voor me?
heeft hij ze allebei in Rotterdam gelezen? nee, ik heb er maar n, maar Els heeft er nog drie
vader heeft twee Engelse fietsen gekocht
heeft hij ze allebei in Engeland gekocht? 17 C (13.10)
belt Corrie vandaag op?
14 C (13.3,4) nee, ze heeft gisteren al opgebeld
Kees gaat mee eet Kees vandaag kip?
heb jij ook zin om mee te gaan? nee, hij heeft gisteren al kip gegeten
Kees belt Anneke op koopt Wim vandaag een woordenboek?
heb jij ook zin om Anneke op te bellen? nee, hij heeft gisteren al een woordenboek gekocht

113
Les 13

komt Els vandaag langs? het jaar nieuwjaar(sdag)


nee, ze is gisteren al langsgekomen januari Driekoningen
februari Aswoensdag
leent vader vandaag een boek? vastenavond
nee, hij heeft gisteren al een boek geleend maart
april carnaval
doet John vandaag boodschappen? mei Goede Vrijdag <
nee, hij heeft gisteren al boodschappen gedaan juni eerste paasdag \ _
A A pasen
verhuist Kees vandaag? juli
tweede paasdag J
nee, hij is gisteren al verhuisd augustus
koninginnedag
september
belt Corrie vandaag op? Hemelvaartsdag
oktober
nee, ze heeft gisteren al opgebeld eerste pinksterdag ) ri. .
november , . , , Pinksteren
tweede pinksterdag)
december Mariahemelvaart
1 8 A (13.8; 10.14)
Allerheiligen
de lente - Allerzielen
Kees heeft geen kwartjes meer de zomer
heb jij misschien een kwartje voor hem? sinterklaas
de herfst eerste kerstdag ) Kerstmis, kerstfeest
Corrie heeft geen koekjes meer de winter tweede kerstdag]
heb jij misschien een koekje voor haar? het voorjaar oudejaar(sdag)
het najaar
Jaap en Els hebben geen wijn meer
heb jij misschien wijn voor ze? Nieuwjaarsdag, Pasen, koninginnedag, Hemelvaartsdag,
Pinksteren en Kerstmis gelden officieel als vrije dagen.
Hans heeft geen boeken meer
heb jij misschien een boek voor hem? Op 5 december is het sinterklaas (St. Nicolaas). Dan geven
de mensen elkaar cadeautjes. Gewoonlijk zit er bij elk pakje
Anneke heeft geen suiker meer een gedichtje, en vaak pakje de cadeautjes op een grappige
heb jij misschien suiker voor haar? manier in. Dan zijn het surprises.
de kinderen hebben geen kranten meer Op oudejaarsavond blijf je in Nederland altijd tot na 12 uur
heb jij misschien een krant voor ze? op. Je eet oliebollen en drinkt vaak warme wijn. Om 12 uur
wenst iedereen elkaar een gelukkig nieuwjaar.
Kees heeft geen kwartjes meer
heb jij misschien een kwartje voor hem?

Aanvullende woordenlijst Vragen over het gesprek


uitgaan Wil Kees naar een Engelse film? Heeft Anneke die film al
het circus
de bioscoop gezien? Waar draait de film? Welke voorstelling nemen ze?
de clown
de schouwburg Waar gaat Kees opbellen? Wat kost dat? Heeft Kees een
de acrobaat
het theater kwartje? Waarom geeft Anneke hem twee kwartjes? Hoe
de criticus
het concertgebouw laat begint de voorstelling? Hoe gaan ze naar de film? Wat
de acteur
hot openluchttheater heeft Kees met z'n eigen brommer gedaan? Waarom? Waar
de actrice
het ontspanningscentrum gaat hij de bandrecorder kopen? Wat zoekt Kees? Wie
de solist(e)
het ballet heeft er voor Anneke opgebeld? Waarom? Wanneer is dat
de film
het concert feestje? Wanneer gaat ze naar de schouwburg?
het cabaret
het toneelstuk het decor
de pantomime de regie
het festival de regisseur Conversatie
de voorstelling de zaal
het optreden plaats bespreken Is er een bioscoop in jouw woonplaats? Welke film draait er?
de komedie de pauze Is dat een goede film? Welke film vind je mooi? Ben je deze
de tragedie de voor film week naar de film geweest? Zijn er in jouw land ook altijd
de opvoering de hoofdfilm twee voorstellingen per avond? Neem je altijd de eerste of de
de musical de rang tweede voorstelling? Hoe laat beginnen de voorstellingen?
de scne parterre Bespreek je ook wel eens plaatsen? Waarom moet je de
de uitvoering parket kaartjes dan van te voren afhalen? Heb je geld bij je?
de satire stalles H: Hoeveel kwartjes heb je? Weet je hier ergens een brievenbus?
artistiek loge Heb je telefoon? Zijn er veel mensen die geen telefoon
het toneel de premire hebben in Nederland? Heb je een bandrecorder? Leen je
het voetlicht ; de repetitie er wel eens een? Wanneer heb je een feestje gegeven?
de show de rol Waarom? Welke feestdagen zijn er in jouw land?

114
Les 13

Huiswerk 3. want hij heeft het druk gehad: hij is pas . . . (verhuizen)
4. Hij... eerst het kantoor voor rijbewijzen ... (opbellen)
1 Vul in: er, het, hem.
5. De man aan de telefoon zegt:
Voorbeeld: Ik heb een fiets nodig. Heb jij . . . een voor me?
6. 'U moet een formulier .. . (invullen)
Ik heb een fiets nodig. Heb jij er een voor me?
7. Ik kan het.'.. (opsturen)
Situatie: In een studentenflat.
8. of anders/.. . u een keer . . . (langskomen)
1. Ton: Hoi Mies.
9. om het. . . te . ..' (afhalen)
2. Mies: Hoi Ton. 10. ' : . . u het maar...', zegt John, (opsturen)
3. Ton: Zeg, heb jij je fiets nodig vanmiddag? 11. 'dan . . . ik het thuis w e l . . . ' (invullen)
4. Mies: Nee, vanmiddag niet, maar vanavond heb ik . . . 12. Als John het formulier deze week nog . . . (inleveren)
wel nodig. 13. kan hij z'n rijbewijs over een maand .. . (afhalen)
5. Ton: Mag ik . . . dan nu even lenen?
6. Mijn vriend komt. Ik wil . . . van de trein halen.
7. Mies: Ja hoor. Even het sleuteltje uit m'n jaszak halen. 8 Beantwoord de volgende vragen:
8. Wat gek! . . . zit . . . niet in. 1. Welke film heb je pas gezien?
9. Ton: Heb je maar n sleuteltje? 2. Was het een goede film?
10. Mies: Nee, ik heb . .. twee, maar het andere is ook weg. 3. Vind jij opbellen leuk?
11. Ton: Ach, wat vervelend. 4. Draai je vaak een verkeerd nummer?
12. Mies: Maar . . . zijn wel meer fietsen hier, hoor. 5. Schrijf je veel brieven?
13. fV< staan . .. minstens vijf voor de deur.
14. Ton: Ja, maar dan heb ik toch een sleuteltje nodig.
15. Mies: Oh, je vindtf . . vast wel een. 4 Maak de volgende zinnen af.
16. O ja, Ton,.. . heeft iemand voor je opgebeld. Vterbeeld: Hoe laat. ..
17. Ton: Wie? Hoe laat begint de cursus?
18. Mies: Dat weet ik niet. Ik heb z'n naam opgeschreven. 1. Heb je zin om . ..
19. Ton: Bedankt. En tot ziens. 2. Ach nee . . .
20. Mies: Dag. 3. Goed. Dan . . .
4. Misschien . ..
2 Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen ( ) in. 5. Gelukkig,..
Voorbeeld: . . . jij dit formulier even . . .? (invullen) 6. Hoe lang duurt het om . . .
Vul jij dit formulier even in? 7. 8 maart. ..
1. John wil een Nederlands rijbewijs f. . (aanvragen) 8. Even kijken . . .
2. Dat heeft hij al een hele tijd <.. , (uitstellen) 9. Weet jij .. .

Grammatica
1 ER+TELWOORD 2.2 Het prefix heeft accent
Heb jij kaartjes? nee, ik heb er geen, opbellen neerzetten
maar hij heeft er wel vijf afhalen uitstellen
bel je een dokter op? nee, ik bel er geen op, uitnodigen invullen
hij heeft er al een opgebeld meenemen vasthouden
langskomen opschrijven
heb jij misschien een kwartje voor me? (r.20)
ik heb er geeneen meer (r.22) (a) Praesens: het prefix komt op de laatste plaats in de zin.
ik heb er nog twee (r.24) ik houd hem wel even vast (r.18)
ik wil een bandrecorder hebben (r.44) ik zet hem hier wel neer (r.19)
en een vriend van mij heeft er een (r.45) maar voor die tijd bel ik John nog wel op (r.71)
(b) Participium:
op ge beid neer ge zet
2 WERKWOORDEN MET PREFIX af ge haald uit ge steld
2.1 Het prefix heeft geen accent: participium krijgt geen ge-. langs ge komen in ge vuld
(Zieles 12 1.) uit ge nodigd vast ge houden
ontmoeten ik ontmoet Kees ik heb Kees ontmoet mee ge nomen op ge schreven
verkopen ik verkoop ik heb mijn fiets verkocht John heeft net voor je opgebeld (r.60)
bespreken ik bespreek ik heb de plaatsen besproken dat hebben we uitgesteld tot 7 mei (r.66)

115
Les 13

3. Idioom
heb je zin om mee te gaan? (r.5) hoe lang duurt het om van jou naar de bioscoop te fietsen
heb jij misschien een kwartje voor me, om op te bellen? (r.35)
(r.20-21) heb je zin om mee te gaan? (r.5)

3 OM + TE + INFINITIEF
De constructie om + te + infinitief heeft verschillende beteke-
nissen: A n A rr A
4 DATA
1 Doel
Volgorde: 1. dag 2. nummer 3. maand 4. jaar
daarna moet ik even weg om het eten te halen woensdag 19 februari 1975
Els gaat naar Rotterdam om de Picasso-tentoonstelling te zien . ,
(op) maandag 24 augustus vertrekken we
2. Functie het feestje is (op) 22 april
een kopje om uit te drinken in april ga ik naar Engeland
een kwartje om op te bellen (r.20-21) ze zijn in 1980 verhuisd

116
Televisie kijken
Les 14 E: Els J: Jaap K: Kees

E. Kees, heb jij gisteren naar de televisie


gekeken?
K. Ja, hoezo?

E. Heb je die opera gezien? 3

K. O nee, ik houd helemaal niet van opera's.

K. Ik heb naar die reportage gekeken op het


tweede net.
E. Een reportage, waarvan? 6

K. Van de motorraces in Assen.

E. Heb je daarnaar gekeken?

E. Hoe kun je: al dat geraas! 9

E. Daar houd ik nu helemaal niet van.

/. Hallo jongens.

/. Waar hebben jullie het over? 12

E. Dag schat, over de televisie van gisteren.

. Wat heb jij gezien, Kees?

K. De motorraces in Assen. 15

K. Jullie hebben een opera gezien, h?

/. Ja, dat wil zeggen,

/. Els heeft ernaar gekeken. 18

/ k heb de krant gelezen.

E. Het was prachtig, Kees, echt!

E. Waarom houd je toch niet van opera's? 21

K. Ach, al die gekke situaties.

K. In een opera zingen ze de hele tijd:

K. als ze 's morgens opstaan, 24

K. ais ze een brief krijgen,

K. als ze een aardig meisje ontmoeten,

K. als ze doodgaan, 27

117
K. ze blijven maar zingen!

K. Ik vind het zo onnatuurlijk!

K. Houd jij van opera's, Jaap? 30

. Nee.

E. Hij is net als jij:

E. hij kan er alleen maar om lachen. 33

E. Dat vind ik nou onnatuurlijk.

J. Wat is er vanavond op de TV, Els?

E. Even kijken . . . op het eerste net een


LJf* film. 36

SPELEhJ /. Waarover?

HET E. De titel is: 'Spelen met vuur'.


VUUR J. Daar hoeven we niet naar te kijken: 39

/. daar spelen we toch nooit mee.

/. En op het tweede net?

E. Eerst een lezing. 42

E. Die is bijna afgelopen.

E. En dan een orgelconcert.

E. Dat begint over een paar minuten. 45

E. Jaap en ik houden erg van orgelmuziek.

E. Jij niet, h Kees?

K. Nee, ik luister er nooit naar. 48

K. Maar zet maar rustig aan, hoor.

D
E. Daar hebben we de lezing.

E. Maar ik hoor niets. 51

E. Jaap, we krijgen alleen beeld en geen geluid!

J. Het toestel wordt oud,

118
Les 14

/. soms valt het geluid weg. 54

K. Waar praat die man over?

E. Hij heeft het over moeilijkheden in de


economie.

E. Dat staat tenminste in de gids. 57

/, Waarover?

E. Moeilijkheden in de economie.

K. Jullie hebben ook moeilijkheden, zie ik. 60

E. Waarmee dan?

K. Met jullie TV.

K. Waarom zet je dat ding niet af? 63

E. Misschien komt het geluid nog.

E. Daar heb je het orgel.

E. Nu begint het concert. 66

D
K. Zo'n orgelconcert is erg leuk,

K. tenminste om naar te kijken.

K. Dat heb ik nooit geweten. 69

J. De volgende keer kijken we niet alleen,

/. maar dan luisteren we ook.

E. Dan kom jij zeker niet, h Kees? 72

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op de uitspraak van kan met komen. Kees is op bezoek bij Els. Ze praten over de televisie van de
Herhaal: kan . . . k o m e n . . . kan k o m e n . . . en Kees . . . vorige dag. Kees heeft naar de T.T.-races gekeken. Eis niet,
d e n k e n . . . functioneel . . . die vindt zoiets verschrikkelijk: al dat geraal Zij heeft naar
Let o p de uitspraak van er na klinkers, na de letter r, en na een opera gekeken op het andere net. Daar houdt Kees nou
pauzes. Je schrijft er maar je zegt meestal [ d o r ] . weer niet van, hij moet er altijd om lachen. Jaap ook,
Herhaal', ik ga er naartoe . . . ik zie er n . . . ik luister er trouwens. Al die onnatuurlijke situaties! En de mensen
naar . . . er is geen b r o o d . . . blijven maar zingen: als ze opstaan en als ze een brief krijgen

119
Les 14

als ze een mooi meisje ontmoeten en zelfs als ze doodgaan. 3 A (14.2; 12.8)
Belachelijk! vinden de twee mannen. Als Els dat hoort, wordt ga je naar die receptie?
ze een beetje boos. Dat vindt zij nou onnatuurlijk. Jaap nee, ik ga er niet naartoe
informeert maar gauw naar het TV-programma van die
avond. Volgens de gids is er op het eerste net een film; gaan jullie naar Den Haag?
'Spelen met vuur' heet hij. Daar heeft Jaap niet veel zin in, nee, we gaan er niet naartoe
want hij speelt nooit met vuur. Op het tweede net is eerst een
gaat oom Jan naar de motorraces?
lezing, maar die is nu bijna afgelopen, en daarna een orgel-
nee, hij gaat er niet naartoe
concert. Daar houden Jaap en Els allebei van, maar Kees niet.
Maar de TV mag wel aan, wat hem betreft. Als Els de TV gaan de kinderen naar het concert?
aanzet, blijkt er geen geluid uit te komen. Het toestel wordt nee, ze gaan er niet naartoe
oud, daardoor valt het geluid wel eens weg. Nu kijken ze naar gaat Els naar de lezing?
het laatste deel van de lezing en vervolgens naar het concert. nee, ze gaat er niet naartoe
Kees vindt dat orgelconcert erg leuk om te zien. Als er weer
zo'n concert is, kijken Jaap en Els weer en dan luisteren ze gaat deze bus naar het station?
ook. Dat hopen ze tenminste. nee, hij gaat er niet naartoe
ga je naar de receptie?
Oefeningen nee, ik ga er niet naartoe

1 A (3.7,8) 4 A (14.2,3; 12.10)

Kees ontmoet een vriend Kees luistert niet naar de muziek


wie ontmoet hij? maar ik luister er wel naar
Kees studeert Engels Kees kijkt niet naar de opera
wat studeert hij? maar ik kijk er wel naar
Kees helpt zijn zusje Kees gaat niet naar het restaurant
wie helpt hij? maar ik ga er wel naartoe
Kees leent een bandrecorder Kees luistert niet naar de lezing
wat leent hij? maar ik luister er wel naar
Wim koopt een brommer Kees gaat niet naar de tuin
wat koopt hij? maar ik ga er wel naartoe
Wim ontmoet mevrouw Kooiman Kees gaat niet naar de motorraces
wie ontmoet hij? maar ik ga er wel naartoe
Wim helpt zijn moeder Kees kijkt niet naar de film
wie helpt hij? maar ik kijk er wel naar
Wim verstuurt een pakje Kees luistert niet naar het orgel
wat verstuurt hij? maar ik luister er wel naar
Wim ontmoet een vriend Kees gaat niet naar de film
wie ontmoet hij? maar ik ga er wel naartoe
Kees luistert niet naar de muziek
maar ik luister er wel naar
luister je naar de muziek?
nee, ik luister er niet naar 5 B (14.2)

kijkje naar de opera? speelt Wim vaak met vuur?


nee, ik kijk er niet naar ja, hij speelt er vaak mee
luister je naar de bandrecorder? heeft Jaap vaak moeilijkheden met zijn TV?
nee, ik luister er niet naar ja, hij heeft er vaak moeilijkheden mee
kijk je naar de tuin? spelen de kinderen vaak met de auto?
nee, ik kijk er niet naar ja, ze spelen er vaak mee
kijkje naar de bomen? speelt Bert altijd met zijn trein?
nee, ik kijk er niet naar ja, hij speelt er altijd mee
luister je naar de muziek? heeft Wim altijd met zijn trein gespeeld?
nee, ik luister er niet naar ja, hij heeft er altijd mee gespeeld

120
Les 14

heeft John gisteren moeilijkheden met zijn auto gehad? Wim kijkt ernaar
ja, hij heeft er gisteren moeilijkheden mee gehad ja, hij kijkt er altijd naar
heeft Wim gisteren met zijn trein gespeeld? Jaap luistert ernaar
ja, hij heeft er gisteren mee gespeeld ja, hij luistert er altijd naar
heeft Corrie gisteren met je portemonnee gespeeld? Hans gaat ernaartoe
ja, ze heeft er gisteren mee gespeeld ja, hij gaat er altijd naartoe
speelt Wim vaak met vuur? John speelt ermee
ja, hij speelt er vaak mee ja, hij speelt er altijd mee
Kees lacht erom
6 B (14.4,5) ja, hij lacht er altijd om
ik houd van muziek
9 C (14.8)
waarvan?
Kees heeft zo hard om dat programma gelachen!
ik luister naar moderne muziek
o ja? heeft hij er vorige week ook zo hard om
waarnaar?
gelachen?
ik speel met mijn auto
Wim heeft zo rustig met zijn trein gespeeld!
waarmee?
o ja? heeft hij er vorige week ook zo rustig mee
ik kijk naar de opera gespeeld?
waarnaar?
vader heeft zo lekker van de kip gegeten!
ik ga naar Den Haag o ja? heeft hij er vorige week ook zo lekker van
waarnaartoe? gegeten?
hij heeft het over motorraces Corrie heeft zo gezellig over de vakantie gepraat!
waarover? o ja? heeft ze er vorige week ook zo gezellig over
gepraat?
hij houdt van auto's
waarvan? Meta heeft zo goed naar de muziek geluisterd!
hij speelt met vuur o ja? heeft ze er vorige week ook zo goed naar
waarmee? geluisterd?

hij houdt van muziek Anneke is zo gauw naar het postkantoor gegaan!
waarvan? o ja? is ze er vorige week ook zo gauw naartoe
gegaan?
7 C (14.6)
Wim en Hans hebben zo lang op de bus gewacht!
hij houdt van muziek o ja? hebben ze er vorige week ook zo lang op
waar houdt hij van? gewacht?
hij praat over meisjes Lies heeft het zo vaak over de vakantie gehad!
waar praat hij over? o ja? heeft ze het er vorige week ook zo vaak over
hij speelt met een trein gehad?
waar speelt hij mee? Kees heeft zo hard om dat programma gelachen!
hij gaat naar de bioscoop o ja? heeft hij er vorige week ook zo hard om
waar gaat hij naartoe? gelachen?

hij luistert naar een lezing 10 C (14.9)


waar luistert hij naar?
hebben jullie moeilijkheden met deze les?
hij heeft het over journalisten nee, daar hebben we geen moeilijkheden mee
waar heeft hij het over?
drinken jullie wijn uit dit glas?
hij kijkt naar de winkels nee, daar drinken we geen wijn uit
waar kijkt hij naar?
eten jullie kip uit deze schaal?
liij houdt van muziek nee? daar eten we geen kip uit
waar houdt hij van?
krijgen jullie geld voor deze kamer?
8 A (14.4,5) nee, daar krijgen we geen geld voor
Kees lacht erom gebruiken jullie een woordenboek bij deze les?
ja, hij lacht er altijd om nee, daar gebruiken we geen woordenboek bij

121
Les 14

geven jullie geld aan dit ziekenhuis? ze kijkt naar haar verloofde
nee, daar geven we geen geld aan naar wie kijkt ze?
hebben jullie zin in deze aardappels? ze trouwt met mijn oom
nee, daar hebben we geen zin in met wie trouwt ze?

zetten jullie boeken op deze plank? ze houden van hun kinderen


nee, daar zetten we geen boeken op van wie houden ze?

hebben jullie moeilijkheden met deze les? ze praat met de buren


nee, daar hebben we geen moeilijkheden mee met wie praat ze?
ze lachen om Corrie
11B om wie lachen ze?

luister je graag naar deze muziek? ze praten over hun ouders


ja, daar luister ik graag naar over wie praten ze?

kijk je graag naar T V-reportages?


ja, daar kijk ik graag naar 14 C (14.9,13)
ik heb met Wim gespeeld
praat je graag over economie?
zo, heb je inderdaad met hem gespeeld?
ja, daar praat ik graag over
ik heb met de auto gespeeld
ga je graag naar Engeland?
zo, heb je er inderdaad mee gespeeld?
ja, daar ga ik graag naartoe
ik heb naar die opera gekeken
speel je graag met treinen en auto's?
ja, daar speel ik graag mee zo, heb je er inderdaad naar gekeken?

ga je graag naar de film? ik heb over Anneke gepraat


ja, daar ga ik graag naartoe zo, heb je inderdaad over haar gepraat?

luister je graag naar deze muziek? ik heb op de jongens gewacht


ja, daar luister ik graag naar zo, heb je inderdaad op ze gewacht?
ik heb achter het caf gewoond
1 2 C (14.10,11) zo, heb je er inderdaad achter gewoond?
gaan jullie wel eens naar Amsterdam? ik heb om de reportage gelachen
nee, daar gaan we nooit naartoe zo, heb je er inderdaad om gelachen?
gaan jullie wel eens naar Engeland? ik heb het over het werk gehad
nee, daar gaan we nooit naartoe zo, heb je het er inderdaad over gehad?
kijken jullie wel eens naar het eerste net? ik heb met Wim gespeeld
nee, daar kijken we nooit naar zo, heb je inderdaad met hem gespeeld?
luisteren jullie wel eens naar zulke muziek? 15 c
nee, daar luisteren we nooit naar
ze staan 's morgens op; zingen ze dan?
hebben jullie het wel eens over de vakantie? ja, als ze 's morgens opstaan, zingen ze
nee, daar hebben we het nooit over
ze ontmoeten een oude vriend; zingen ze dan?
hebben jullie het wel eens over de motorraces? ja, als ze een oude vriend ontmoeten, zingen ze
nee, daar hebben we het nooit over
ze ontmoeten een dame; zingen ze dan?
gaan jullie wel eens naar het museum? ja, als ze een dame ontmoeten, zingen ze
nee, daar gaan we nooit naartoe
ze krijgen een brief; zingen ze dan?
gaan jullie wel eens naar Amsterdam? ja, als ze een brief krijgen, zingen ze
nee, daar gaan we nooit naartoe
ze hebben moeilijkheden; zingen ze dan?
13 B (14. D ja, als ze moeilijkheden hebben, zingen ze
ze praten over hun ouders ze zijn ziek; zingen ze dan?
over wie praten ze? ja, als ze ziek zijn, zingen ze
ze spelen bij mevrouw Kooiman ze gaan dood; zingen ze dan?
bij wie spelen ze? ja, als ze doodgaan, zingen ze
ze praten met de studenten ze staan 's morgens op; zingen ze dan?
met wie praten ze? ja, als ze 's morgens opstaan, zingen ze
122
Les 14

16 het verslag de antenne


het hoorspel de beeldbuis
is die lezing interessant? het programmablad de uitzending
ja, dat is een interessante lezing het forum naar de radio luisteren
is dat meisje aardig? de quiz (naar de) TV kijken
ja, dat is een aardig meisje de serie
zijn die opera's onnatuurlijk?
ja, dat zijn onnatuurlijke opera's Op werkdagen zenden Hilversum 2 en 3 van 's morgens zeven
uur tot 's avonds twaalf uur uit.; Hilversum 1 is ononderbroken
is dat toestel oud? in de lucht. Hilversum 3 geeft voornamelijk lichte muziek-
ja, dat is een oud toestel programma's en ieder uur een korte nieuwsuitzending. Hilver-
zijn die orgels duur? sum 4 zendt van 7 tot 23 uur uit en geeft vooral klassieke
ja, dat zijn dure orgels muziek. Zondags beginnen alle zenders pas om acht uur.
De televisieuitzendingen zijn niet zo nauwkeurig aan
is die muziek modern? bepaalde tijden gebonden, 's Morgens zijn er vaak schooluit-
ja, dat is moderne muziek zendingen, 's middags soms kinderprogramma's. Het avond-
zijn die brieven lang? programma begint om een uur of zes en gaat meestal door tot
ja, dat zijn lange brieven een uur of elf. In het weekend wel eens tot twee uur.
is die lezing interessant?
ja, dat is een interessante lezing Vragen over het gesprek
Aanvullende woordenlijst Heeft Kees gisteren naar de TV gekeken? Wat heeft hij
gezien? Heeft Els ook naar de motorraces gekeken? Houdt
muziek tenor Kees van opera's? Waarom niet? Wat is er vanavond op het
de opera bas eerste net? Hoe heet de film? Wil Jaap die zien? En wat
de operette de solist(e) is er op het tweede net? Houdt Kees van orgelmuziek? En
het concert het koor Els en Jaap? Wat is er met de TV? Waar gaat de lezing
de piano
over? Hebben Els en Jaap ook moeilijkheden? Vindt Kees
de pianist(e) omroep het concert leuk?
de fluit de N.O.S.
de fluitist(e) de radio
het orgel de televisie Conversatie
de organist(e) de zender
de viool het net Heb je wel eens een opera gezien? Kun je het verhaal daar-
de violist(e) Nederland 1 van navertellen? Ben je het met Jaap en Kees eens of niet?
de harp Nederland 2 Waarom? Heb je TV? Kijk je vaak naar de televisie? Wat
de harpist(e) Hilversum 1 vind je leuke programma's? Hoeveel netten zijn er hier op
de drum Hilversum 2 de TV? Wat zijn de voor-en nadelen van televisie in huis?
de drummer Hilversum 3 Houd je van zingen? Wanneer zing je? Hoe vind je orgel-
de dirigent Hilversum 4 muziek? Ga je wel eens naar een orgelconcert? Bespeel je
het orkest het programma een instrument? Wat voor muziek vind je goed? Vertel
de melodie de omroepvereniging eens iets over de (traditionele) muziek uitjouw land.
het notenschrift de zuil
vals de A.V.R.O. Huiswerk
zuiver de V.A.R.A.
de lichte muziek de N.C.R.V. 1 Vul in: wat, waarom, waar, welk(e), hoe.
de klassieke muziek de K.R.O. Voorbeeld: . . . komt u hier doen?
de (grammofoon)plaat de V.P.R.O. Wat komt u hier doen?
de discotheek de E.O. Situatie: Op een uitzendbureau
de pick-up de T.R.O.S. 1. MikeJ.: Goedemiddag.
stereo Veronica 2. Koster: Dag meneer. . . . kan ik voor u doen?
mono de Sterreclame 3. MikeJ.: Ik zoek werk.
de langspeelplaat (Lp.) de nieuwsdienst 4. Koster: . .. bent u speciaal naar dit uitzendbureau
de bandrecorder het journaal gekomen?
de cassetterecorder het weerbericht 5. MikeJ.: Ik heb uw advertentie in de krant gelezen.
de band het weeroverzicht 6. Koster: 0 j a . . . . voor werk wilt u graag doen?
de zang het A.N.P. 7. MikeJ.: Ik ben operazanger van beroep.
de zanger(es) de actualiteit(en) 8. Koster: . . . lang zingt u al?
alt de reportage 9. MikeJ.: Al 8 jaar.
sopraan 10. Koster: Dus u hebt veel ervaring.

123
Les 14

11. In . . . opera's hebt u gezongen? 10. buitenland.


12. Mike J.: O, dat zijn er teveel om op te noemen. 11. Irma: Wordt . . . veel gepraat in die programma's?
13. Koster: . . . zingt u het liefst in? 12. Els: Meestal wel.
14. MikeJ.: In Don Giovanni van Mozart. 13. Irma: O , . . . vind ik niets aan.
15. Koster: Ah, die heb ik ook op de band. 14. Al die praatprogramma's.
16. Mike J.: . . . uitvoering heeft u? 15. Els: . . . hou jij dan van?
17. Koster: Dat weet ik niet zo uit m'n hoofd. 16. Irma: Geef mij maar een gezellig muziekje.
18. . . . komt het dat u werkeloos bent? 17. . . . kun je tenminste ook nog bij lezen of studeren.
19. MikeJ.: Het koor waarin ik zong bestaat niet meer. 18. Anders moet je zo echt naar de radio luisteren.
20. Koster: Ja ja. Ik wil nog wat meer van u weten. 19. Els: O, dat vind ik niet erg.
21. ...heetu? 20. En je leert.. . nog wat van ook.
22. MikeJ.: Mike Johanson
23. Koster: En . . . is uw adres? 3 Voorbeeld: Als Wim thuis is, even bij hem langs
24. MikeJ.: Twentestraat 19, Amsterdam. (gaan).
25. Koster: Goed. Ik heb alles opgeschreven. Als Wim thuis is, ga ik even bij hem langs.
26. U hoort nog van ons. 1. Als ik werk een oppas. (hebben)
27. MikeJ.: Dag mevrouw. 2. Als het donker is bang. (zijn)
28. Koster: Dag meneer. 3. Als het regent thuis. (blijven)
4. Als m'n vriendin trouwt naar de (gaan)
2 Vul in: er, daar, waar bruiloft.
Voorbeeld: . . . luister jij graag naar? 5. Als ik geen wekker zet te laat. (komen)
Waar luister jij graag naar? 6. Als het koud is de verwarming aan. (zetten)
Situatie: In een caf 7. Als het mooi weer is altijd buiten. (zijn)
1 Els: . . . is een illegale vrouwenradio, 8. Als ik om 9 uur van huis ga te laat op (komen)
2. heb je . . . al eens van gehoord? m'n werk.
3. Irma: Nee,. . . heb ik nog nooit van gehoord.
4. Maar ik luister ook niet vaak naar de radio. 4 Beantwoord de volgende vragen:
5. Els: Ik ook niet. Maar deze zender heeft leuke pro- 1. Houd je van televisie?
gramma's. 2. Luister je vaak naar de radio?
6. . . . luister ik graag naar. 3. Praat je vaak over politiek?
7. Irma: . .. gaan de programma's over? 4. Waar moet je altijd erg om lachen?
8. Els: Over allerlei onderwerpen. 5. Wat vind je van klassieke muziek?
9. . . . zijn ook wel reportages over vrouwen in het 6. Waar ga je graag naartoe?

Grammatica
1 ER, DAAR, WAAR ALS PRONOMINAAL OBJECT ik kijk naar de jongen ik kijk naar hem naar wie kijk je?
1.1 In deze les staan een aantal werkwoorden met een vaste ik kijk naar de opera ik kijk ernaar waar kijk je naar?
prepositie: daar kijk ik naar
houden van praten over ik kijk naar de jongens ik kijk naar ze naar wie kijk je?
kijken naar het hebben over ik kijk naar de motor- ik kijk ernaar waar kijk je naar?
lachen om luisteren naar races daar kijk ik naar
spelen met gaan naar (b) direct object + prepositieobject
Er, daar, waar verwijzen naar het object van deze werkwoord- heb je het televisiejournaal gezien?
en als het object geen personen aanduidt. nee, dat heb ik niet gezien,
hij kan alleen maar om opera 's lachen maar mijn vrouw heeft het wel gezien
hij kan er alleen maar om lachen (r.33) het televisiejournaal?
heb je naar de motorraces gekeken? daar kijk ik nooit naar,
heb je daarnaar gekeken? (r.8) maar mijn vrouw kijkt er elke avond naar
we hebben het over de televisie van gisteren (r.13) de moeilijkheden in de economie?
waar hebben jullie het over? (r.12) die vind ik niet zo groot,
maar mijn vrouw wel, die vindt ze erg groot
de moeilijkheden in de economie?
1.2 Voorbeelden
daar praat ik liever niet over,
(a) personen + dingen maar mijn vrouw praat er heel graag over

124
Les 14

1.3 Woordvolgorde N.B. hij komt uit Utrecht


kom jij daar ook vandaan ?
Er, daar, waar staan meestal gescheiden van de prepositie.
waar kom jij vandaan?
we praten er nooit over
we hebben er nog nooit over gepraat
2 ER: OVERZICHT VAN FUNCTIES
daar praten we nooit over
daar hebben we nog nooit over gepraat (a) er locatief
waar praat u vandaag over? ik ben naar Utrecht verhuisd, ik woon er nu al weer twee
waar hebt u gisteren over gepraat? maanden
ik heb wel een leuke kamer, maar ik heb er geen zon
N.B. hij houdt van muziek, waarvan?
hij heeft het over de televisie, waarover? (b) er als aanvulling op een onbepaald subject
maar vader, er is geen melk en er zijn geen eieren!
1.4 Met, naar, van er staat een rode auto voor de deur
er zijn twee telefooncellen in deze straat,
Deze drie preposities veranderen in combinatie met er, daar, maar er is geeneen brievenbus
waar.
(c) er + (g)een, twee, drie, vier, vijf, weinig, veel, genoeg, etc.
(a) met wordt mee
heb jij nog kwartjes? ja, ik heb er drie.
Anneke speelt vaak met haar pop
wil jij er een hebben? heb jij er geeneen meer?
maar Jan speelt er ook wel eens mee
waar spelen ze mee? (d) er + prepositie als pronominaal object
(b) naar wordt naartoe, bij een beweging ik houd er niet van (van opera's)
ik kijk er nooit naar (naar motorraces)
ik ga naar de film
hij praat er wel eens met me over (over die moeilijkheden)
waar ga je naartoe ?
hij gaat er nooit naartoe (naar de cursus Nederlands)
wij gaan er ook naartoe
hij komt er net vandaan (van het postkantoor)
maar: Kees luistert naar de radio
waar luistert hij naar?
ik luister er niet naar 3 WOORDVOLGORDE IN BIJZINNEN
(c) van wordt vandaan, bij een beweging In een bijzin (b.v. een zin met als) komt de PV aan het eind.
hij komt van de receptie
kom jij daar ook vandaan? hoofdzin bijzin
waar kom jij vandaan?
ze zingen als ze een brief krijgen (r.25)
maar: Kees houdt van pannekoeken als ze 's morgens opstaan (r.24)
ze zingen ook
houd jij daar ook van ? hij zingt zelfs nog als hij doodgaat
waar houd jij van?

125
Les 15 Anneke gaat uit
A: Anneke M: Marianne, haar zusje N: Niek, haar broer

M. Anneke . . .

A. Wat is er?

M. Je gaat vanavond uit, h? 3

A. Ja.

M. Doe je die rode jurk aan,

M. en je zwarte schoenen en handschoenen? 6

A. Ja, met mijn zwarte tasje.

A. Maar dat kan ik nergens vinden.

A. Heb jij het misschien ergens gezien? 9


K
M. Ja, dat staat in mijn kast.

A. In jouw kast?

A Hoe komt het daar? 12

A. Heb jij het daar neergezet?

M. Ja, ik heb het vorige week geleend.

A. Je hebt toch zelf een tasje. 15

A. Waarom pak je dat van mij dan?

M. Dat van jou is zo mooi.

M. Maar ik ga het wel even halen, hoor. 18

D
M. Zal ik het op tafel zetten?

A. Ja.

M. Zoek je nu weer iets? 21

A. Ja, ik kan dat mooie zakdoekje niet vinden,

A. dat witte met die roosjes.

M. O, dat is in de was. 24

A. In de was?

A. Hoe weet jij dat nou?

126
Les 15

A. Heb je dat soms ook 'geleend'? 27

M. Ja, Anneke, maar . . .

A. Jij leent ook maar alles!

M. Je mag er wel een van mij gebruiken. 30

A. Nee, dat hoeft niet.

A. Ik heb er nog wel een.

A. En nu ben ik mijn huissleutel nog kwijt. 33

M. Die heb ik niet geleend, Anneke.

A. Zo is het al erg genoeg.

M. Zal ik even zoeken? 36

M. Heb je hem vandaag nog gebruikt?

A. Ja, vanmorgen nog.

A. k stop hem altijd in mijn tas, 39

A. maar hij zit er nu niet in.

M. Hij zit vast in je jaszak!

A. Nee, daar zit hij ook niet in. 42

A. Daar heb ik al gekeken.

M. Misschien ligt hij op de grond,

M. of op je stoel. 45

A. Nee, ik heb overal gekeken.

D
A. (Niek klopt) }*\

N. Zeg Anneke . . . 48

n M. Niek, wat zie jij er vreemd uit!

M. Een nieuw jasje en een nette broek!

M. Ga je vanavond uit? 51

N. Ja.

127
M. Met welk meisje deze keer?

N. Daar heb je niets mee te maken. 54

N. Anneke, mag ik je fiets misschien lenen?

M. O ja, die van h e m is kapot.

A . Hoe weet jij dat? 57

A . Heb je Niek z'n fiets soms o o k . . .

M. Daar heb je niets mee te maken.

A . Niek, die van mij heeft geen licht. 60

A . Neem die van haar maar.

A . Zij leent o o k altijd alles van mij -

A . zelfs mijn kleren. 63

M. Goed hoor, neem h e m maar.

M. En ik heb alleen maar Anneke d'r tasje en


d'r zakdoekje geleend.
M. Heb jij de sleutel van Anneke misschien
gezien? 66

II f M. Ze is h e m kwijt.

M. O Anneke, hier ligt hij, tussen je boeken.

A . Gelukkig! 69

M. Zal ik h e m o p je bed leggen?

A . Ja, doe dat maar.

A . O, de bel, daar is John. 72

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op de uitspraak van hij zonder klemtoon onmiddellijk na Marianne komt binnen in Anneke d'r kamer. Anneke ver-
een ander woord. Je schrijft hij, maar je zegt [ie]: staat hij, kleedt zich, want ze gaat met John uit. Ze doet haar rode jurk
praat hij. aan, met daarbij zwarte schoenen, zwarte handschoenen en
Herhaal: staat hij . . . wil hij . . . ligt hij . . . kan hij . . . zegt een zwart tasje. Marianne vindt Annekes jurk erg mooi, en ze
hij... is ook dol op Annekes tasje. Dat heeft ze vorige week ten-
Let op de uitspraak van nieuwe en mooie. minste 'geleend' zonder het aan Anneke te vragen. Het staat j
Herhaal: nieuwe . . . mooie . . . ruwe . . . kruier . . . waaien nog in Marianne d'r kast, en nu kan Anneke het niet vinden.
. . . Meeuwenlaan . . . fooien . . . omdraaien . . . boeiend . . . Marianne gaat het gauw halen, en zet het op Anneke d'r tafel, i

128
Les 15

Anneke zoekt ondertussen weer iets: haar mooie zakdoekje. ik kan mijn fiets niet vinden
Dat heeft Marianne ook 'geleend' en nu is het in de was. neem die van mij maar
Marianne biedt Anneke een van haar zakdoekjes aan, maar
ik kan mijn handschoenen niet vinden
Anneke heeft er zelf nog wel een. Verder is Anneke haar
neem die van mij maar
sleutel kwijt, maar die heeft Marianne niet geleend. Ze helpt
Anneke even zoeken, maar ze kunnen hem niet vinden: hij ik kan mijn tasje niet vinden
zit niet in Annekes jaszak, hij ligt ook niet op de grond of op neem dat van mij maar
de stoel. Anneke heeft overal al gekeken. Er klopt iemand.
ik kan mijn woordenboek niet vinden
Dat is Niek. Hij ziet er vreemd uit, vindt Marianne, want hij
neem dat van mij maar
heeft een nieuw jasje en een nette broek aan. Hij gaat van-
avond ook uit. Zijn fiets is kapot en nu wil hij die van Anneke ik kan mijn sleutel niet vinden
lenen, maar die heeft geen licht. Hij mag die van Marianne neem die van mij maar
wel gebruiken. Hij zoekt even mee naar de sleutel, maar
Marianne vindt hem tenslotte tussen de boeken. Dan gaat de 4 A (3.6)
bel: daar is John.
is dit het tasje van Anneke?
ja, dat is Anneke d'r tasje
Oefeningen
zijn dit de handschoenen van Anneke?
1 A (11.13)
ja, dat zijn Anneke d'r handschoenen
substitutie-oefening
is dit de kamer van Anneke?
ze heeft witte handschoenen gekocht zakdoek
ja, dat is Anneke d'r kamer
ze heeft een witte zakdoek gekocht dictaat
ze heeft een wit dictaat gekocht sokken zijn dit de schoenen van Anneke?
ze heeft witte sokken gekocht kopjes ja, dat zijn Anneke d'r schoenen
ze heeft witte kopjes gekocht wijn
is dit het kopje van Anneke?
ze heeft witte wijn gekocht tasje
ja, dat is Anneke d'r kopje
ze heeft een wit tasje gekocht schaal
ze heeft een witte schaal gekocht overhemd is dit het tasje van Anneke?
ze heeft een wit overhemd gekocht handschoenen ja, dat is Anneke d'r tasje
ze heeft witte handschoenen gekocht
5 A (15.4)
B (8.12)
is dit het boek van Niek?
waarom gebruik je mijn tasje?
ja, dat is Niek z'n boek
dat van jou is zo mooi
zijn dit de schoenen van Niek?
waarom gebruik je mijn fiets?
ja, dat zijn Niek z'n schoenen
die van jou is zo mooi
is dit het jasje van Niek?
waarom gebruik je mijn zakdoekje?
ja, dat is Niek z'n jasje
dat van jou is zo mooi
is dit de broek van Niek?
waarom gebruik je mijn overhemd?
ja, dat is Niek z'n broek
dat van jou is zo mooi
is dit de fiets van Niek?
waarom gebruik je mijn jas? ja, dat is Niek z'n fiets
die van jou is zo mooi
is dit het boek van Niek?
waarom gebruik je mijn handschoenen? ja, dat is Niek z'n boek
die van jou zijn zo mooi
waarom gebruik je mijn boeken? 6 A (15.2,3)
die van jou zijn zo mooi
mag ik Marianne d'r fiets lenen?
waarom gebruik je mijn tasje?
ja, neem die van haar maar
dat van jou is zo mooi
mag ik Niek z'n woordenboek lenen?
3 A (15.2) ja, neem dat van hem maar
ik kan mijn sleutel niet vinden mag ik moeder d'r hoed lenen?
neem die van mij maar ja, neem die van haar maar
ik kan mijn zakdoekje niet vinden mag ik Meta d'r handschoenen lenen?
neem dat van mij maar ja, neem die van haar maar

129
Les 15

mag ik Kees z'n sleutel lenen? ik kan de brief niet vinden


ja, neem die van hem maar hier is hij, hij ligt op tafel
mag ik Els d'r tasje lenen? ik kan het zakdoekje niet vinden
ja, neem dat van haar maar hier is het, het ligt op tafel
mag ik John z'n jas lenen? ik kan het woordenboek niet vinden
ja, neem die van hem maar hier is het, het ligt op tafel
mag ik Corrie d'r foto's lenen? ik kan de handschoenen niet vinden
ja, neem die van haar maar hier zijn ze, ze liggen op tafel
mag ik Marianne d'r fiets lenen? ik kan de krant niet vinden
ja, neem die van haar maar hier is hij, hij ligt op tafel
ik kan de foto's niet vinden
7 C (15.2,6; 13.4)
hier zijn ze, ze liggen op tafel
je mag mijn fiets wel lenen
goed, dan leen ik die van jou ik kan de sleutel niet vinden
hier is hij, hij ligt op tafel
je mag Meta d'r auto wel gebruiken
goed, dan gebruik ik die van haar
10 B (15.1; 3.6)
je mag mijn jurk wel aandoen
goed, dan doe ik die van jou aan vind je die jurk mooi?
ja, dat is een mooie jurk
je mag Niek z'n kopje wel pakken
goed, dan pak ik dat van hem vind je die postzegels mooi?
ja, dat zijn mooie postzegels
je mag onze krant wel lezen
goed, dan lees ik die van jullie vind je dat eten lekker?
ja, dat is lekker eten
je mag de kinderen hun auto's wel uitlenen
goed, dan leen ik die van hen uit vind je die kamer leuk?
ja, dat is een leuke kamer
je mag mijn fiets wel lenen
goed, dan leen ik die van jou vind je dat meisje aardig?
ja, dat is een aardig meisje
8 B (8.13) vind je die foto's mooi?
ik ben de sleutel kwijt ja, dat zijn mooie foto's
die heb ik niet geleend
vind je die kinderen lastig?
ik ben het tasje kwijt ja, dat zijn lastige kinderen
dat heb ik niet geleend
vind je die jurk mooi?
ik ben de foto's kwijt ja, dat is een mooie jurk
die heb ik niet geleend
ik ben de portemonnee kwijt lic
die heb ik niet geleend
Wim werkt hard
ik ben de boeken kwijt ja, wat werkt hij hard, h!
die heb ik niet geleend
Niek rookt veel sigaretten
ik ben het kopje kwijt ja, wat rookt hij veel sigaretten, h!
dat heb ik niet geleend
deze tekeningen zijn mooi
ik ben het overhemd kwijt ja, wat zijn ze mooi, h!
dat heb ik niet geleend
Anneke ziet er leuk uit
ik ben de krant kwijt ja, wat ziet ze er leuk uit, h!
die heb ik niet geleend
de jongens moeten lang op de bus wachten
ik ben de sleutel kwijt ja, wat moeten ze lang op de bus wachten, h!
die heb ik niet geleend
Wim en Bert spelen graag met hun auto's
ja, wat spelen ze graag met hun auto's, h!
9 B (9.5)
ik kan de sleutel niet vinden Wim werkt hard
hier is hij, hij ligt op tafel ja, wat werkt hij hard, h!

130
Les 15

12 A (9.5; 14.12) heb je het dictaat tussen de boeken gezet?


ja, het staat tussen de boeken
zit de sleutel in je zak?
nee, daar zit hij niet in heb je de sleutel op de stoel gelegd?
ja, hij ligt op de stoel
zit het zakdoekje in je zak?
heb je het boek op tafel gelegd?
nee, daar zit het niet in
ja, het ligt op tafel
zit de sleutel in je tas?
heb je de handschoenen in de kast gelegd?
nee, daar zit hij niet in
ja, ze liggen in de kast
zitten de boeken in je tas?
heb je de brief op tafel gelegd?
nee, daar zitten ze niet in
ja, hij ligt op tafel
zitten de brieven in je tasje?
nee, daar zitten ze niet in
15 C (15.14; 9.10)
zit de sleutel in je zak?
nee, daar zit hij niet in zit de sleutel in je tas?
ja, ik heb hem in mijn tas gestopt
ligt de foto op tafel?
13 A (15.12) ja, ik heb hem op tafel gelegd
de sleutel zit vast in je jaszak staat het boek in de kast?
nee, daar zit hij ook niet in ja, ik heb het in de kast gezet
het adres ligt vast tussen je boeken ligt het boek op tafel?
nee, daar ligt het ook niet tussen ja, ik heb het op tafel gelegd
de schoen ligt vast onder je bed ligt het zakdoekje in de kast?
nee, daar ligt hij ook niet onder ja, ik heb het in de kast gelegd
het woordenboek ligt vast op de plank staat het nummer op het boek?
nee, daar ligt het ook niet op ja, ik heb het op het boek gezet
de kwartjes zitten vast in je zak liggen de handschoenen in de kast?
nee, daar zitten ze ook niet in ja, ik heb ze in de kast gelegd
de foto's liggen vast achter die stoel zitten de zakdoeken in je tas?
nee, daar liggen ze ook niet achter ja, ik heb ze in mijn tas gestopt
het boek staat vast in die kast staan de schalen in de keuken?
nee, daar staat het ook niet in ja, ik heb ze in de keuken gezet
de sleutel zit vast in je jaszak ligt de brief op tafel?
nee, daar zit hij ook niet in ja, ik heb hem op tafel gelegd
zit de sleutel in je tas?
14 B (15.13) ja, ik heb hem in mijn tas gestopt

heb je de sleutel in mijn jaszak gestopt?


ja, hij zit in je jaszak 1 6 C (15.4,5,14)

heb je het boek in mijn tas gestopt? stop je het geld in de jaszak van vader?
ja, het zit in je tas het zit al in vader z'n jaszak
heb je het geld in mijn portemonnee gestopt? leg je het boek op het bed van Corrie?
ja, het zit in je portemonnee het ligt al op Corrie d'r bed
heb je de handschoenen in mijn tasje gestopt? leg je de postzegels in het boek van Wim?
ja, ze zitten in je tasje ze liggen al in Wim z'n boek
heb je het adres in het dictaat gezet? zet je de fiets in de tuin van Kees?
ja, het staat in het dictaat hij staat al in Kees z'n tuin
heb je de tafel in de kamer gezet? stop je de sleutels in de tas van Els?
ja, hij staat in de kamer ze zitten al in Els d'r tas
heb je de fiets onder de boom gezet? zet je de auto voor het huis van moeder?
ja, hij staat onder de boom hij staat al voor moeder d'r huis

131
Les 15

stop je de krant in de tas van John? kleur hebben haar handschoenen? En haar tasje? Waar is
hij zit al in John z'n tas het tasje? Hoe komt het daar? Waarom heeft ze dat
gedaan? Wat is Anneke nog meer kwijt? Waar is dat?
zet je je pakje in de auto van Corrie?
Hoe ziet het er uit? Heeft Anneke nog meer zakdoekjes?
het staat al in Corrie d'r auto
Wat kan Anneke dan niet vinden? Heeft Marianne die ook
leg je het boek in de kast van Bert? geleend? Waar ligt hij? Waar heeft Anneke hem altijd?
het ligt al in Bert z'n kast Zit hij in haar jaszak? Wat komt Niek doen? Waarom?
Hoe ziet hij er uit? Is Anneke d'r fiets ook kapot? Welke
stop je het geld in de jaszak van vader?
fiets leent Niek? Ziet Anneke er netjes uit?
het zit al in vader z'n jaszak

Aanvullende woordenlijst Conversatie


de kleding Heb je een sleutelbos? Wat voor sleutels zitten er aan?
de jas de zakdoek Vergeet je je sleutels wel eens? Wat doe je dan? Ben je je
de regenjas sleutels wel eens kwijt? Wat heb je het liefst aan? Vind je
het ondergoed
de broek het belangrijk wat voor kleren iemand aan heeft? Wat schrijft
de onderbroek
het colbert(je), het jasje de mode dit jaar voor? Hoe vind je deze mode? Maak je
het slipje
het overhemd zelf wel eens kleren? Wat zit er in je tas? Waar is je tas?
het badpak
de (strop)das Hangt je jas aan de kapstok? Leen je vaak iets? Van wie?
de bikini
de rok Wat voor dingen? Wat vind je er van om dingen samen met
de zwembroek
de trui andere mensen te gebruiken (b.v. auto, wasmachine)? Ga je
de avondjurk
de jumper deze week nog uit? Waarnaartoe? Met wie? Zijn er veel
het sieraad
de blouse mogelijkheden om uit te gaan in jouw woonplaats?
de ring
de kraag de trouwring
de jurk, japon de ketting
de sok de armband
de kous de oorbel Huiswerk
de panty(kousen) de oorring
de schoen het horloge Vul in: een possessie f constructie: die van ons, de mijne
de laars de knoop jouw, je, etc.
de hak de manchetknoop Voorbeeld: Maria wil Niek .. . tent lenen.
de veter de rits(sluiting) Maria wil Niek z'n tent lenen.
de zool Situatie: Telefoongesprek
de mouw
de gesp 1. Maria: Met Maria.
de (broeks)pijp
de ceintuur 2. Niek: Dag Maria. Met Niek.
de hoed
het hemd 3. H, ik wou je iets vragen.
de pet
de beha 4. Hebben jullie . . , vakantie al gepland?
de capuchon
de onderjurk 5. Maria: Hoezo?
de sjaal
de onderrok 6. Niek: Nou, weet je, wij willen deze zomer kamperen,
de das
het vest 7. maar .. tent is te klein.
de muts
8. Maria: En nou wil je . . . van , . . zeker lenen?
het jasje de pyjama
9. Niek: Inderdaad.
e ovsrgooier de nacht(ja)pon, het nachthemd
10. Maria: Wanneer is . . . vakantie?
de riem de mode
11. Niek: In juni.
de handschoen
12. Maria: O, dan kun je . . . tent wel meekrijgen.
Een vrouw draagt als ondergoed gewoonlijk een beha en een 13. Heb je ook slaapzakken nodig?
slipje, soms een hemd, en meestal een onderjurk of onderrok. 14. Niek: Die heb ik al van Gerard geleend.
Daarover heeft ze een jurk, of een rok en blouse of trui, of 15. Hoeveel personen kunnen er in . . . tent?
een broek en een trui of een broekpak. De dameskleding 16. Maria: Minstens vier.
staat sterk onder invloed van de mode. Ook voor de heren 17. Niek: Dat is mooi. Dit weekend gaan we kamperen in
wordt de mode steeds belangrijker. 18. de tuin van . . , broer.
Wat schrijft de mode dit jaar voor? Hoe vindt u deze 19. Dat is makkelijk, dan kunnen we . . . douche
mode? Wat hebt u graag aan? 20. en m.. toilet gebruiken.
21. Maria: En . . . huis, als het slecht weer is, zeker!
22. Niek: We komen .... tent in elk geval vr het
Vragen over het gesprek 23. weekend halen.
Waarom doet Anneke een mooie jurk aan? Welke kleur 24. Maria: Dat is goed. Tot ziens.
heeft haar jurk? Vindt Marianne hem mooi? Welke 25. Niek: Tot ziens.

132
Les 15

2 Vul een prepositie in. f Beantwoord de volgende vragen:


Voorbeeld: Bart komt te laat . . . school. 1. Waar zijn je boeken?
Bart komt te laat op school. 2. Waar staatje fiets?
1. Het stormt. Bart kan n i e t . . . de fiets. . . school, 3. Waar heb je je geld gedaan?
2. hij kan n o o i t . . . de wind in fietsen. 4. Waar is je sleutel?
3. Daarom leent hij de brommer. .. z'n broer. 5. Waar is je jas?
4. Komelis speelt . r. Marije. 6. Ligt je pen op tafel?
5. Ze spelen . . . auto's. 7. Waar staan je planten?
6. Daar is Marije dol. .. 8. Wat staat er op je balkon?
7. Kornelis houdt meer . .. tekenen. 9. Heb je vandaag iets van iemand geleend?
8. Maar daar is Marije nog te klein .. .
4 Maak de volgende zinnen af.
9. Anneke is haar portemonnee kwijt. Voorbeeld: Je hoeft n i e t . . .
10. Ze zoekt overal: . . . de kast,... het bed, Je hoeft niet op me te wachten.
11. . ,. haar zakken,... de boeken, 1. Het spijt me . . .
12. maar ze kan hem nergens vinden. 2. Eindelijk . ..
13. Louise gaat . . . de bus. . . haar werk. 3. Op weg naar . . .
14. Als ze lang . . . de bus moet wachten, 4. Arme Bart! Nu . . .
15. begint ze vaak .. . andere mensen te praten. 5. Goed hoor, .. .
6. Daar heb je .. .
7. Wacht even,...

Grammatica
1 POSSESSIEFCONSTRUCTIES de fiets van Niek en het tasje van Anneke
1.1 Met pronomen (b) naam + s:
Nieks fiets en Annek's tasje
mijn boek dat van mij het mijne Kees' tas en Meta 's foto
mijn jas die van mij de mijne (c) naam + z'njd'r (zonder accent)
jouw boek dat van jou het jouwe
jouw jas die van jou de jouwe Niek z'n fiets en Anneke d'r tasje
uw boek dat van u het uwe
uw jas die van u de uwe
zijn boek. dat van hem het zijne
zijn jas die van hem de zijne 2 ZETTEN, LEGGEN, STOPPEN, STAAN7
haar boek dat van haar het hare LIGGEN, ZITTEN
haar jas die van haar de hare
ons boek dat van ons het onze Zetten, leggen, stoppen: actie
onze jas die van ons de onze Liggen, staan, zitten: resultaat van actie
jullie boek dat van jullie (a) object in kleine ruimte
jullie jas die van jullie
hun boek dat van h%n het hunne stoppen (in), doen (in) zitten (in)
hun jas die van hqtn de hunne ik stop de portemonnee altijd maar hij zit er nu niet in
mijn boeken die van mij de mijne in mijn tas (r.39) (r.40)
jouw boeken die van jou de jouwe ik doe de sleutel in het slot de sleutel zit in het slot
uw boeken die van u de uwe
zijn boeken die van hem de zijne (b) object in verticale positie
haar boeken die van haar de hare zetten staan
onze boeken die van ons de onze ik zet het boek in de kast het boek staat in de kast
jullie boeken die van jullie ik zet de fiets tegen de boom de fiets staat tegen de boom
hun boeken die van hfn de hunne ik zet het kopje op tafel het kopje staat op tafel
N.B. het mijne, de jouwe etc. worden niet vaak gebruikt. (c) object in horizontale positie
leggen liggen
ik leg het zakdoekje in de kast het zakdoekje ligt in de kast
1.2 Met naam
ik leg de fiets onder de boom de fiets ligt onder de boom
(a) van + naam: ik leg het boek op tafel het boek ligt op tafel

133
Les 16 Kamers zoeken
J: John K: Kees m: meneer; hij wast zijn auto h: mevrouw; zij verhuurt kamers

/. Hallo Kees, wat ben jij aan het doen?


fi/
K. Dat zie je toch!

K. Ik ben de krant aan het lezen. 3

/""-x K. Ik kijk naar advertenties,

K. want ik ben een kamer aan het zoeken.

/. Een kamer aan het zoeken? Waarom? 6

J. Moet je van je kamer af?


l\ K. Ja, mijn hospita heeft de kamer zelf nodig:

K. ze krijgt een baby. 9

'1 ? J. Hoe lang ben je al aan het zoeken?

K. O, pas twee dagen.


9 [^ K. En ik heb nog niets gevonden. 12
4
/. Zijn er geen goede advertenties?

K. Gisteren was er n,

K. van een kamer hier dichtbij. 15

K. Ik ben er met'een naartoe gereden,

K. maar nee hoor, die was al weg.

J. Ben je bij een kamerbureau geweest? 18

/. iDe studenten hebben toch een kamer-


bureau?
K. Ja, daar ben ik vanmorgen geweest.

K. Ik heb vijf adressen opgeschreven. 21

K. Ik heb de hele morgen gefietst en opgebeld,

K. en twee kamers bekeken,

K. maar het was allemaal niets. 24

J. Laat eens zien! Hm, de Vijzelstraat . . .

K. Dat waren aardige mensen,

K. maar de kamer was nogal klein, en veel te


duur. 27

134
Les 16

/. En dan hier, de Spiegelgracht.

K. Ja, dat was wel een mooie kamer,

K. maar de hospita was niet aardig. 30

adres, op de Meeuwenlaan; hoe was


dat?
K. Daar ben ik niet eens naartoe gefietst:

K. dat is veel te ver, want het is in Noord. 33

J. En deze twee adressen?

K. Daar ben ik nog niet geweest.

J. Deze mensen hebben telefoon. 36

K. Ja, die heb ik al een paar keer opgebeld,

% K, maar steeds geen gehoor.

J. En dit adres? 39

K. Die mensen hebben geen telefoon.

<. Dan moet je ernaartoe gaan.

J. Ik fiets met je mee. 42

D
J. Waar is de Twentestraat nou?

K. Ik weet het niet precies,

K. maar daar is iemand een auto aan het


wassen. 45
K. Die weet het misschien.

K. Meneer, kunt u ons ook zeggen

K. waar de Twentestraat is? 48

m. De Twentestraat, jazeker:

m. u rijdt hier rechtdoor,

m. dan ziet u een voetbalveld. 51

m. Daar zijn altijd jongens aan het voetballen.

m. Even verderop zijn ze hoge flats aan het


bouwen.

135
m. Vr die flats gaat u rechtsaf. 54

ra. De tweede of derde straat links is dan de


Twente straat.
ft K. Hartelijk dank, meneer.

D
J. Wat zijn ze hier aan het bouwen? 57

K. Flats, denk ik.

/. Dus hier moeten we naar rechts.

K. Nee, we hebben het voetbalveld nog niet


gehad. 60
J. Ja, maar die flats . . .

K. Aan de overkant zijn ze ook flats aan het


bouwen.
K. Ze bouwen hier overal flats. 63

/. Daar is het voetbalveld . . .

til K. En daar heb je die flats.

K. Nu moeten we rechtsaf. 66

/. En hier links is de Twentestraat.

K. Ha, en daar is nummer 73.

Q] {Kees belt aan)

h. Wie is daar? 69

K. Mevrouw, u hebt een kamer te huur, heb ik


gehoord.
h. Ach meneer, dat spijt me,

h. die heb ik net gisteren verhuurd! 72

Aanvullende fonetiek Samenvatting


U kent het verschil tussen mijn en m'n en zijn en z'n. Let nu John gaat op bezoek bij Kees. Als hij binnenkomt, is Kees de
op het verschil tussen haar en d'r. krant aan het lezen: hij bestudeert de advertenties, want hij
Herhaal: mijn jas, zijn jas, haar jas . . . neem die van haar moet een andere kamer hebben. Zijn hospita is namelijk in
maar . . . Anneke d'r tasje en d'r zakdoekje . . . je hebt met verwachting, en moet de kamer nu zelf gebruiken. Kees is nu
d'r moeder gepraat . . . twee dagen aan het zoeken. Dat is nog niet lang, en hij heeft
Let ook op het verschil tussen hem en 'm. ook nog niets gevonden. Op het kamerbureau heeft hij vijf
Herhaal: die van hem is kapot . . . neem 'm maar . . . ze is adressen opgeschreven, maar dat heeft ook niets opgeleverd.
'm kwijt . . . Kees is naar de Vijzelstraat geweest: te klein en te duur, en

136
Les 16

naar de Spiegelgracht: een vervelende hospita. Hij is niet naar ze is iets aan het eten
de Meeuwenlaan gegaan, want die is in Noord, en dat is toch wat is ze aan het eten?
te ver. Op het vierde adres krijgt hij geen gehoor, en op het
hij is iets aan het schrijven
vijfde hebben ze geen telefoon. Dat is in de Twentestraat.
wat is hij aan het schrijven?
Kees en John gaan er samen op de fiets naartoe. Ze weten
niet precies waar die straat is. Maar er is iemand zijn auto aan ik ben iets aan het lezen
het wassen en die weet hem wel. Ze moeten rechtdoor, en bij wat ben je aan het lezen?
de hoge flats voorbij het voetbalveld rechtsaf. Dan is het de
we zijn iets aan het doen
tweede of derde straat links. Ze passeren verschillende
wat zijn jullie aan het doen?
huizenblokken in aanbouw en komen tenslotte bij het
voetbalveld. Daarna bereiken ze al gauw de Twentestraat. hij is iets aan het wassen
Jammergenoeg heeft de hospita de kamer gisteren net ver- wat is hij aan het wassen?
huurd. Wat een pech!
ze zijn iets aan het bouwen
wat zijn ze aan het bouwen?
Oefeningen
IA 4 B (16.2)

ik ben een kamer aan het zoeken kijk, daar voetballen ze!
wat ben je aan het doen? ja, daar zijn ze al lang aan het voetballen
ik ben een adres aan het opschrijven kijk daar bouwen ze flats!
wat ben je aan het doen? ja, daar zijn ze al lang flats aan het bouwen
we zijn een huis aan het bouwen kijk, daar wassen ze auto's!
wat zijn jullie aan het doen? ja, daar zijn ze al lang auto's aan het wassen
ik ben de krant aan het lezen kijk, daar kijken ze naar de TV!
wat ben je aan het doen? ja, daar zijn ze al lang naar de TV aan het kijken
wij zijn onze auto aan het wassen kijk, daar spelen ze met een trein!
wat zijn jullie aan het doen? ja, daar zijn ze al lang met een trein aan het spelen
ik ben een kamer aan het zoeken kijk, daar voetballen ze!
wat ben je aan het doen? ja, daar zijn ze al lang aan het voetballen

2 A (16.1) 5 C (16.3,4; 8.12)

Kees is aan het voetballen wast Kees wel eens auto's?


ik ben ook aan het voetballen Kees? die is altijd auto's aan het wassen!
Kees is aan het studeren voetbalt Hans wel eens?
ik ben ook aan het studeren Hans? die is altijd aan het voetballen!
Kees is aan het opbellen luistert Lies wel eens naar muziek?
ik ben ook aan het opbellen Lies? die is altijd naar muziek aan het luisteren!
Kees is naar de muziek aan het luisteren leest Jaap wel eens?
ik ben ook naar de muziek aan het luisteren Jaap? die is altijd aan het lezen!
Kees is een boek aan het lezen belt Els wel eens op?
ik ben ook een boek aan het lezen Els? die is altijd aan het opbellen!
Kees is kaartjes aan het afhalen vult Niek wel eens formulieren in?
ik ben ook kaartjes aan het afhalen Niek? die is altijd formulieren aan het invullen!
Kees is een auto aan het wassen wast Kees wel eens auto's?
ik ben ook een auto aan het wassen Kees? die is altijd auto's aan het wassen!
Kees is aan het voetballen
ik ben ook aan het voetballen 6 B (10.9)

gaat Kees de hele morgen fietsen?


A (16.1) nee, hij heeft gisteren al de hele morgen gefietst
ze zijn iets aan het bouwen gaat Kees de hele morgen rijden?
wat zijn ze aan het bouwen? nee, hij heeft gisteren al de hele morgen gereden

137
Les 16

gaat Kees twee uur fietsen? we rijden naar Antwerpen


nee, hij heeft gisteren al twee uur gefietst wij zijn ook naar Antwerpen gereden
gaat Kees in de Vijzelstraat rijden? we fietsen naar Amsterdam-Noord
nee, hij heeft gisteren al in de Vijzelstraat gereden wij zijn ook naar Amsterdam-Noord gefietst
gaat Kees de hele dag rijden? we fietsen de hele morgen
nee, hij heeft gisteren al de hele dag gereden wij hebben ook de hele morgen gefietst
gaat Kees in jouw auto rijden?
nee, hij heeft gisteren al in mijn auto gereden 9
gaat Kees de hele morgen fietsen? ik heb een jongen ontmoet
nee, hij heeft gisteren al de hele morgen gefietst maar ik heb twee jongens ontmoet
ik heb een brommer gezien
7 B (10.10; 12.8) maar ik heb twee brommers gezien
we fietsen naar Den Haag ik heb een kamer gezien
wij zijn ook naar Den Haag gefietst maar ik heb twee kamers gezien
we rijden naar de Twentestraat ik heb een meisje gesproken
wij zijn ook naar de Twentestraat gereden maar ik heb twee meisjes gesproken
we rijden er naartoe ik heb een Nederlander ontmoet
wij zijn er ook naartoe gereden maar ik heb twee Nederlanders ontmoet
we rijden naar Amsterdam-Noord ik heb een film gezien
wij zijn ook naar Amsterdam-Noord gereden maar ik heb twee films gezien
we lopen naar Rotterdam ik heb een auto gewassen
wij zijn ook naar Rotterdam gelopen maar ik heb twee auto's gewassen
we lopen naar het station ik heb een tafel gekocht
wij zijn ook naar het station gelopen maar ik heb twee tafels gekocht
we fietsen er naartoe ik heb een recensie gelezen
wij zijn er ook naartoe gefietst maar ik heb twee recensies gelezen
we rijden naar de Meeuwenlaan ik heb een jongen ontmoet
wij zijn ook naar de Meeuwenlaan gereden maar ik heb twee jongens ontmoet
we lopen naar de bioscoop
wij zijn ook naar de bioscoop gelopen 10 A

we fietsen naar Den Haag ik heb een student ontmoet


wij zijn ook naar Den Haag gefietst ik heb twee studenten ontmoet
ik heb een krant gezien
8 C (16.6,7) ik heb twee kranten gezien
we fietsen de hele morgen ik heb een boek gelezen
wij hebben ook de hele morgen gefietst ik heb twee boeken gelezen
we fietsen er naartoe ik heb een fiets gekocht
wij zijn er ook naartoe gefietst ik heb twee fietsen gekocht
we lopen naar de Dam ik heb een vriendin ontmoet
wij zijn ook naar de Dam gelopen ik heb twee vriendinnen ontmoet
we lopen in de Leidsestraat ik heb een huis bekeken
wij hebben ook in de Leidsestraat gelopen ik heb twee huizen bekeken
we rijden naar Rotterdam ik heb een student ontmoet
wij zijn ook naar Rotterdam gereden ik heb twee studenten ontmoet
we fietsen naar Den Haag
wij zijn ook naar Den Haag gefietst i C (16.9,10)

we lopen de hele morgen daar loopt een meisje


wij hebben ook de hele morgen gelopen nee, daar lopen twee meisjes

138
Les 16

daar staat een huis is de hospita aardig?


nee, daar staan twee huizen nee, ze is niet aardig
daar ligt een woordenboek is de leeszaal open?
nee, daar liggen twee woordenboeken nee, hij is niet open
daar speelt een kind stopt de tram?
nee, daar spelen twee kinderen nee, hij stopt niet
daar ligt een baby stormt het?
nee, daar liggen twee baby's nee, het stormt niet
daar fietst een jongen is moeder alleen geweest?
nee, daar fietsen twee jongens nee, ze is niet alleen geweest
daar zit een student werkt de dokter vanmiddag?
nee, daar zitten twee studenten nee, hij werkt vanmiddag niet
daar rijdt een tram
nee, daar rijden twee trams
14 B (8.14; 9.8; 11.4; 12.7)
daar ligt een gulden
nee, daar liggen twee guldens ik wil naar Belgi
waar wil je naartoe?
daar komt een trein
nee, daar komen twee treinen ik moet naar college
waar moet je naartoe?
daar ligt een ei
nee, daar liggen twee eieren ze mogen naar de film
waar mogen ze naartoe?
daar lacht een kind
nee, daar lachen twee kinderen we kunnen naar Rotterdam
waar kunnen jullie naartoe?
daar loopt een meisje
nee, daar lopen twee meisjes hij moet naar het station
waar moet hij naartoe?

1 2 A (15.10) ze wil naar de Vijzelstraat


waar wil ze naartoe?
heb je het nieuwe huis van Kees al gezien? jullie mogen naar de schouwburg
ja, het is een mooi huis waar mogen we naartoe?
heb je de nieuwe kamer van Kees al gezien? ze kunnen naar het museum
ja, het is een mooie kamer waar kunnen ze naartoe?
heb je de nieuwe fiets van Kees al gezien? ik wil naar Belgi
ja, het is een mooie fiets waar wil je naartoe?
heb je de nieuwe boeken van Kees al gezien?
ja, het zijn mooie boeken 15 C (14.15; 15.8)
heb je de nieuwe brommer van Kees al gezien?
zoekt u de Twentestraat?
ja, het is een mooie brommer
ja, kunt u me ook zeggen waar die is?
heb je het nieuwe boek van Kees al gezien? zoekt u het postkantoor?
ja, het is een mooi boek ja, kunt u me ook zeggen waar dat is?
heb je de nieuwe overhemden van Kees al gezien? zoekt u het station?
ja, het zijn mooie overhemden ja, kunt u me ook zeggen waar dat is?
heb je het nieuwe huis van Kees al gezien? zoekt u de Meeuwenlaan?
ja, het is een mooi huis ja, kunt u me ook zeggen waar die is?
zoekt u het museum?
1 3 B (5.13) ja, kunt u me ook zeggen waar dat is?
werkt de dokter vanmiddag? zoekt u de telefooncel?
nee, hij werkt vanmiddag niet ja, kunt u me ook zeggen waar die is?
mag Kees naar buiten? zoekt u de nieuwe flats?
nee, hij mag niet naar buiten ja, kunt u me ook zeggen waar die zijn?

139
Les 16

zoekt u de winkels? zoeken? Waarom moet hij van z'n kamer af? Is Kees bij een
ja, kunt u me ook zeggen waar die zijn? kamerbureau geweest? Heeft hij daar iets gevonden?
Waarom was die kamer in de Vijzelstraat niet goed? En
zoekt u de Twentestraat?
waarom was die op de Spiegelgracht niet goed? En waarom
ja, kunt u me ook zeggen waar die is?
was die op de Meeuwenlaan niet goed? Waar gaan John en
Kees nu naartoe? Weten ze waar de Twentestraat is? Aan
Aanvullende woordenlijst wie vragen ze de weg? Waar komen ze op weg naar de
Twentestraat langs? Op welk nummer in de Twentestraat
de krant moeten ze zijn? Is de kamer nog vrij?
de advertentie het bericht
het artikel volgens onbevestigde
de pagina berichten Conversatie
het verslag familieberichten
de reportage brieven onder nummer In wat voor huis/kamer woon je? Vind je het leuk om er te
de verslaggever, verslaggeefster wonen of wil je graag verhuizen? Woon je dichtbij het cen-
de journalist (e) sport trum van je woonplaats? Hoe ver woon je hiervandaan?
het interview voetbal Hoe kom je naar de cursus? Veel mensen moeten een eind
de foto handbal reizen naar hun werk; wat vind je daarvan? Wanneer kijk je
het dagblad volleybal naar advertenties? Waarom? Welke krant kun je het beste
de editie hockey nemen voor advertenties? Welke rubrieken lees je altijd in
het ochtendblad atletiek de krant? Welke nooit? Welke Nederlandse krant lees je
het avondblad zwemmen graag? Houd je van sport? Welke sport doen ze in jouw
de bezorger schaatsen land veel? Ga je wel eens naar sportwedstrijden? Van welke
losse nummers wielrennen sport?
de redactie tennis
het abonnement ijshockey
de abonnee waterpolo
het hoofdartikel Huiswerk
dammen
het agentschap schaken 1 Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen ( ) in.
de strip bridgen Voorbeeld: De buurvrouw . . . aan h e t . . . (zijn, timmeren)
de puzzel + de oplossing het stadion De buurvrouw is aan het timmeren.
het vervolgverhaal, het de wedstrijd Situatie: In de tuin.
feuilleton de competitie 1. Buurman: Goedemorgen, buurvrouw. (zijn, doen)
wordt vervolgd het toernooi 2. Wat . . . jij aan het .. .? (zijn, doen)
ingezonden stukken het kampioenschap 3. Els: Ik . . . een nieuw kippehok aan (zijn)
de recensie de kampioen het... (maken)
de (boek)bespreking prof 4. We .. .er nog een paar kippen (hebben)
de drukker semi-prof bij .'.. (kopen)
de zetter amateur 5. Buurman: .het een beetje . . .? (opschieten)
de kop het sportveld 6. Els: Niet zo erg. Ik . . .vandaag (moeten)
de kolom het zwembad alles alleen doen
de beursberichten de ijsbaan 7. Want iedereen.. .het druk: (hebben)
8. Jaap . . . . . . de kinderen (oppassen)
9. John .. . een verslag aan het. . (zijn, schrijven)
Voetbal is de meest geliefde sport in Nederland. Als er een 10. Anneke .... aan h e t . . . (zijn, studeren)
belangrijke voetbalwedstrijd op de TV is, zijn de straten leeg: 11. en Kees. . .de boodschappen. (doen)
iedereen kijkt dan TV. Ook zwemmen en schaatsen zijn erg in 12. Maar morgen .. .iedereen vrij. (hebben)
trek. Jammergenoeg zijn er nog steeds niet voldoende 13. Dus dart... we het afmaken. (kunnen)
zwembaden. 14. Buurman: Nou, succes ermee.
15. Els: Ja, dank je wel.
Nederland telt een stuk of tien landelijke dagbladen, o.a.: het
Algemeen Dagblad, NRC/Handelsblad, Het Parool, De 2 Vul de juiste vorm van hebben of zijn in.
Telegraaf, Trouw, de Volkskrant, Het Vrije Volk, De Waar- Voorbeeld: Mies en Ton . . . op vakantie geweest.
heid. De meeste kranten hebben speciale edities voor de grote Mies en Ton zijn op vakantie geweest.
steden. 1. Mies en Ton .. . een weekje naar Belgi geweest.
2. Ze . , . met de trein naar Brussel gegaan.
3. Daar ze eerst een dag rondgekeken.
Vragen over het gesprek 4. Daarna . . . ze fietsen gehuurd
Wat is Kees aan het doen? Waarom? Is Kees al lang aan het 5. en . . . toen het land doorgereden.

140
Les 16

6. Ze . . . iedere dag een uur of vijf gefietst. 7. Doe je aan sport? Wat?
7. De laatste dag . . . ze in de regen gereden. 8. Hou je van zwemmen?
8. Op de terugweg . , . ze naar de grens gelift.
9. Het laatste stuk . ,. ze met de trein gedaan. 4 Maak de volgende zinnen af.
Voorbeeld: Meneer, kunt u ons ook zeggen .. .
Meneer, kunt u ons ook zeggen hoe laat het is?
3 Beantwoord de volgende vragen: 1. Laat eens zien! O , . . .
1. Heb je een goed huis/een goede kamer? 2. Jammergenoeg . ..
2. Hoe heb je dat/die gevonden? 3. Wat een pech! . . .
3. Ben je geabonneerd op een krant? Op welke krant? 4. Overal. .. hier.. .
4. Plaatsje wel eens een advertentie? 5. Paul? Die is . . .
5. Wat heb je op vakantie gedaan? 6. Ik heb al een paar keer.. .
6. Woon je in een gezellige buurt? 7. Kunt u me ook zeggen . ..

Grammatica
1 DE CONSTRUCTIE VVZIJN + AAN HET + 2 TRANSPORTWERKWOORDEN
INFINITIEF Werkwoorden als: fietsen, lopen, rijden, vliegen, varen etc.
Deze constructie geeft aan dat een actie niet klaar is. hebben in het perfectum soms zijn, soms hebben als auxiliair.
ik ben aan het eten (a) zijn: als doel/richting wordt aangegeven
hij is aan het fietsen ik ben naar Amsterdam gereden
hallo Kees, wat ben jij aan het doen? (r.1) we zijn er meteen naartoe gereden (r.16)
wat zijn ze hier aan het bouwen? (r.57) we zijn naar de Twentestraat gefietst
N.B. ik ben de krant aan het lezen (r.3)
(b) hebben: in alle andere gevallen
Kees is al lang een kamer aan het zoeken
ik heb de hele dag gelopen
we hebben in de stad gefietst
ik heb de hele morgen gefietst (r.22)

141
Johns nieuwe auto
Les 17 J: John K: Kees m: meisje met lekke band w: wegenwacht p: pompbediende

J. Ha Kees, wat doe jij hier?

K. Dag John, ik ben boodschappen aan het


doen;
K. ik moet nu nog naar de kruidenier,

K. omdat ik geen thee meer heb.


D!
WO /. Heb je al een andere kamer?
DO
V) VR K. Nee, ik ben al drie weken aan het zoeken, 6
717 2A

K. maar ik heb nog niets gevonden.

K. Maar wat ben jij aan het doen?

/. Zie je dat niet? 9

J. Ik ben hier al uren mijn auto aan het


schoonmaken,
/. en jij merkt het niet eens!

K. Is die auto dan van jou? 12

K. Sinds wanneer heb jij een auto?

/. Sinds maandag.

J. Hij is niet nieuw, maar hij rijdt nog prima.


15

K. Hoe oud is hij?


J. Vijfjaar, maar hij ziet er nog mooi uit, vind
je niet?
K. Ja. Waar heb je hem gekocht? 18

J. Hier in Amsterdam, van een collega.

/. Hij heeft hem verkocht, omdat hij weer


naar Engeland gaat.
J. Daar wil hij een nieuwe kopen. 21

J. Ik heb deze heel goedkoop van hem over-


genomen.
/. Zullen we een eindje gaan rijden?

/. Het dak maak ik een andere keer wel


schoon. 24

K. Ok.

D
/. Aha, daar is eenJpomp.

142
Les 17

Les
/. Ik moet even tanken, 27

i J. want mijn benzine is bijna op.

B p. Goedemiddag, heren.

/. Maakt u hem maar vol. 30

p. Gewone of super, meneer?

. Geeft u maar gewone.

p. Zo, dat is dan 24,71. 33

J. Maakt u er maar 25 gulden van.

/. Kunt u honderd gulden wisselen?

p. Dat zal wel gaan, meneer. 36

D
J. Zeg, met je hier eigenlijk een fooi geven?

K. Het hoeft niet, maar meestal doen we het


wel.
K. In restaurants en taxi's geven we geen
fooien meer, 39
K. omdat daar alle prijzen inclusief zijn.

K. Kijk, die man daar heeft pech.

J. Zal ik even stoppen? 42

,/. Misschien kunnen we hem ergens mee


helpen.

K. Het is geen man, het is een meisje.

/. Dan moeten we zeker stoppen! 45

J. Dag juffrouw, hebt u pech?

./. Kunnen we u ergens mee helpen?

m. Heel graag: ik heb een lekke band, 48

m. en ik kan het wiel niet loskrijgen.

m. Ik sta hier al uren,

m. en er komt maar geen wegenwacht. 51

K. Heeft er dan niemand gestopt?

143
m. Nee, niemand.

/. Ik zal het wel even voor u proberen. 5^

D
m. H, daar is de wegenwacht,

w. Hebt u pech, heren?

K. Nee, wij niet deze dame heeft een lekke


band. 57

K. Mijn vriend is hem al aan het verwisselen.

w. Hebt u mijn hulp nog nodig?

J. Nee, dank u, ik ben bijna klaar. 60

/w w. Mooi zo, dan ga ik weer verder.

w. Goedemiddag juffrouw, heren.

m. Dag meneer, dank u wel. 63

/. U kunt weer rijden.

m. Heel hartelijk dank.

K. Goede reis verder, juffrouw. 66

m. Dag heren, nogmaals bedankt.

K. Dat was een aardig kind, h?

J. Ja, dat heb ik gemerkt! 69

J. Jij hebt aan n stuk door met haar


gekletst,
/. maar ik heb hard gewerkt,

J. en naar mij heeft ze niet eens gekeken! 72


3
Aanvullende fonetiek Samenvatting
Let op de spelling van de klank [oe] in douane. Als Kees boodschappen aan het doen is, ziet hij John. Die is
Herhaal: douane . . . douchecel . . . Louise . . . retour . zijn auto aan het schoonmaken. Kees vraagt verbaasd: 'Is die
journalist . . . auto dan van jou?' Ja, sinds maandag heeft John deze auto.
Let op de spelling van de klank [00] in dit woord: Hij heeft hem tweedehands gekocht van een collega. Die is
Herhaal: bureau . . . teruggegaan naar Engeland en wil daar een nieuwe kopen.
Let op de spelling van de klank [e] in deze woorden: John informeert naar Kees z'n nieuwe kamer: hij heeft er nog
Herhaal: flats . . . trams . . . tanken . . . geen gevonden. Dan gaan ze een eindje rijden om de nieuwe
En de spelling van de klank [ee] in deze woorden: auto te proberen. Onderweg moet John even tanken, want
Herhaal: baby . . . races . . . zijn benzine is bijna op. Hij neemt gewone benzine, geen supef'

144
Les 17

en wisselt 100.. Als ze weer verder rijden, zien ze iemand dit meisje is niet oud
met pech. Het blijkt een meisje te zijn, ze heeft een lekke is ze erg jong?
band en kan het wiel niet loskrijgen. Omdat er nog geen
deze les is niet makkelijk
wegenwacht langsgekomen is, helpt John het meisje maar
is hij erg moeilijk?
even. Als hij bijna klaar is, arriveert er eindelijk een wegen-
wacht, maar dan hebben ze hem niet meer nodig. De wegen- die schoenen zijn niet duur
wacht rijdt door, en even later nemen Kees en John afscheid zijn ze erg goedkoop?
van het meisje, en wensen haar verder een goede reis. Zij
die fiets is niet oud
bedankt de jongens hartelijk voor hun hulp. Kees vindt het
is hij erg nieuw?
meisje wel aardig. John kan er niets over zeggen, want hij
heeft geen woord met haar gewisseld, hij heeft alleen maar dat museum is niet klein
hard gewerkt. is het erg groot?
die kast is niet goedkoop
Oefeningen is hij erg duur?
1 B (14.8) die oefeningen zijn niet moeilijk
zijn ze erg makkelijk?
dat kost 24,71
maakt u er maar 25. van die auto is niet nieuw
is hij erg oud?
dat kost 11,63
maakt u er maar 12. van
4 B (17.2,3; 14.15)
dat kost 23,87
maakt u er maar 24. van waarom ga je suiker halen?
omdat hij bijna op is
dat kost 33,82
maakt u er maar 34.- van waarom ga je brood halen?
omdat het bijna op is
dat kost 27,41
maakt u er maar 28. van waarom ga je eieren halen?
omdat ze bijna op zijn
dat kost 10,35
maakt u er maar 11. van waarom ga je melk halen?
omdat hij bijna op is
dat kost 24,71
maakt u er maar 25. van waarom ga je aardappelen halen?
omdat ze bijna op zijn
waarom ga je sherry halen?
heb je geen thee meer? omdat hij bijna op is
nee, de thee is op
waarom ga je suiker halen?
heb je geen benzine meer? omdat hij bijna op is
nee, de benzine is op
heb je geen eieren meer? 5 C (17.4)
nee, de eieren zijn op
gaat hij naar Engeland?
heb je geen eten meer? ja, en omdat hij naar Engeland gaat, is hij er niet
nee, het eten is op
is hij ziek?
heb je geen koekjes meer? ja, en omdat hij ziek is, is hij er niet
nee, de koekjes zijn op heeft ze een lekke band?
heb je geen melk meer? ja, en omdat ze een lekke band heeft, is ze er niet
nee, de melk is op heeft hij geen benzine meer?
ja, en omdat hij geen benzine meer heeft, is hij er niet
heb je geen thee meer?
nee, de thee is op zijn ze hun huissleutel kwijt?
ja, en omdat ze hun huissleutel kwijt zijn, zijn ze er niet
3 B (9.5)
heeft hij zijn brommer verkocht?
die auto is niet nieuw
ja, en omdat hij zijn brommer verkocht heeft, is hij er
is hij erg oud?
niet
dit huis is niet groot moet hij hard werken?
is het erg klein? ja, en omdat hij hard moet werken, is hij er niet

145
Les 17

gaat hij naar Engeland? heb je Corrie al uitgenodigd?


ja, en omdat hij naar Engeland gaat, is hij er niet nee, die nodig ik morgen wel uit
heb je Kees al gefeliciteerd?
B (14.14) nee, die feliciteer ik morgen wel
substitu tie-oefening heb je het boek al betaald?
hij praat met iemand luistert nee, dat betaal ik morgen wel
hij luistert naar iemand wacht
heb je mijn dictaat al meegenomen?
hij wacht op iemand kijkt
nee, dat neem ik morgen wel mee
hij kijkt naar iemand speelt
hij speelt met iemand houdt heb je het dak al schoongemaakt?
hij houdt van iemand praat nee, dat maak ik morgen wel schoon
hij praat met iemand

1 0 C (13.11,17)
7 C (17.6)
waarom koop je geen jurk?
subst itu tie-o e f en ing ik heb er al een gekocht
hij houdt ergens van luistert
hij luistert ergens naar gaat waarom leen je geen boek?
hij gaat ergens naartoe komt ik heb er al een geleend
hij komt ergens vandaan lacht waarom schrijf je geen brief?
hij lacht ergens om wacht ik heb er al een geschreven
hij wacht ergens op speelt
hij speelt ergens mee houdt waarom bel je geen dokter op?
hij houdt ergens van ik heb er al een opgebeld
waarom gebruik je geen woordenboek?
8 B (13.4; 16.15) ik heb er al een gebruikt

maak je het dak niet schoon? waarom haal je geen fles melk?
nee, dat maak ik een andere keer wel schoon ik heb er al een gehaald

bel je die mensen niet op? waarom nodig je geen vriendin uit?
nee, die bel ik een andere keer wel op ik heb er al een uitgenodigd

nodig je Anneke niet uit? waarom koop je geen jurk?


nee, die nodig ik een andere keer wel uit ik heb er al een gekocht

haal je de kaartjes niet af?


nee, die haal ik een andere keer wel af 11 B (16.8)
doe je je rode jurk niet aan? we rijden een half uur
nee, die doe ik een andere keer wel aan Kees heeft ook een halfuur gereden
schrijf je dat adres niet op? we gaan naar Engeland
nee, dat schrijf ik een andere keer wel op Kees is ook naar Engeland gegaan
maak je het dak niet schoon? we fietsen naar Amsterdam
nee, dat maak ik een andere keer wel schoon Kees is ook naar Amsterdam gefietst
we fietsen de hele morgen
9 C (17.8; 13.17) Kees heeft ook de hele morgen gefietst
heb je het dak al schoongemaakt? we komen naar Rotterdam
nee, dat maak ik morgen wel schoon Kees is ook naar Rotterdam gekomen
heb je de kruidenier al opgebeld? we verhuizen naar Den Haag
nee, die bel ik morgen wel op Kees is ook naar Den Haag verhuisd
heb je de band al verwisseld? we rijden de hele avond
nee, die verwissel ik morgen wel Kees heeft ook de hele avond gereden
heb je de kaartjes al afgehaald? we fietsen in Amsterdam
nee, die haal ik morgen wel af Kees heeft ook in Amsterdam gefietst
heb je de plaatsen al besproken? we lopen naar het postkantoor
nee, die bespreek ik morgen wel Kees is ook naar het postkantoor gelopen

146
Les 17

we rijden een half uur waarom ga je die fiets kopen?


Kees heeft ook een half uur gereden omdat ik hem nodig heb
waarom ga je dat tasje kopen?
12 A (9.15; 15.7) omdat ik het nodig heb

dat is mijn auto waarom ga je dat wiel kopen?


o, is die auto van jou omdat ik het nodig heb

dat is Corrie d'r brommer waarom ga je die schoenen kopen?


o, is die brommer van haar omdat ik ze nodig heb

dat zijn Kees z'n handschoenen waarom ga je dat toestel kopen?


o, zijn die handschoenen van hem omdat ik het nodig heb

dat is jullie boek waarom ga je die bandrecorder kopen?


o, is dat boek van ons omdat ik hem nodig heb

dat is jouw tientje waarom ga je dat boek kopen?


o, is dat tientje van mij omdat ik het nodig heb

dat is onze kast


o, is die kast van jullie 15 C (6.6)

dat zijn hun kaartjes moet u hulp hebben?


o, zijn die kaartjes van hen nee, ik heb geen hulp nodig

dat is mijn auto moet u benzine hebben?


o, is die auto van jou nee, ik heb geen benzine nodig
moet u de auto hebben?
13 A (16.12) nee, ik heb de auto niet nodig
moet u het dictaat hebben?
die auto is niet nieuw, h?
nee, ik heb het dictaat niet nodig
nee, het is geen nieuwe auto
dat huis is niet groot, h? moet u een nieuw overhemd hebben?
nee, het is geen groot huis nee, ik heb geen nieuw overhemd nodig

die kamers zijn niet duur, h? moet u de portemonnee hebben?


nee, het zijn geen dure kamers nee, ik heb de portemonnee niet nodig

die hospita is niet aardig, h? moet u geld hebben?


nee, het is geen aardige hospita nee, ik heb geen geld nodig

die les is niet moeilijk, h? moet u sigaretten hebben?


nee, het is geen moeilijke les nee, ik heb geen sigaretten nodig

die banden zijn niet lek, h? moet u de sleutel hebben?


nee, het zijn geen lekke banden nee, ik heb de sleutel niet nodig

dat boek is niet oud, h? moet u hulp hebben?


nee, het is geen oud boek nee, ik heb geen hulp nodig

dat station is niet mooi, h?


nee, het is geen mooi station Aanvullende wttrilenlijst
die fietsen zijn niet wit, h? winkels de manufacturenhandel
nee, het zijn geen witte fietsen de groenteboer (-winkel, -handel) de schoenwinkel
de melkboer de bloemenwinkel
die auto is niet nieuw, h?
de zuivelhandel de platenzaak
nee, het is geen nieuwe auto
de slager de kapper
de kruidenier de bank
14 B (17.4;9.10) de bakker de supermarkt
de banketbakker huishoudelijke artikelen
waarom ga je dat boek kopen? de confectie
de slijter
omdat ik het nodig heb het speelgoed
de drogist
waarom ga je die woordenboeken kopen? de sigarenwinkel de herenmode
omdat ik ze nodig heb de boekhandel het sanitair

147
Les 17

13

de auto de achteruitkijkspiegel (12) U gaat auto rijden: u stapt in, doet het portier dicht,
het stuur (1) de motor draait het contactsleuteltje om en start. U zet de motor in de
de versnelling de uitlaat (13) eerste versnelling. Als u rijdt, schakelt u naar de tweede, de
het contactsleuteltje het gaspedaal derde en tenslotte naar de vierde versnelling; als uw auto
het dashboard (2) het rempedaal tenminste niet automatisch schakelt.
de claxon de handrem
de richtingaanwijzer remmen
de koplamp (3) starten
het achterlicht optrekken
Vragen over het gesprek
het remlicht schakelen
Wat is Kees aan het doen? Waar koopt hij thee? Heeft Kees
de mistlamp inhalen
al een nieuwe kamer? Hoe lang is hij al aan het zoeken? Wat
het wiel (4) passeren
is John aan het doen? Van wie is die auto? Is het een
de band (5) gas geven
nieuwe auto? Hoe oud is hij? Waar heeft John hem
de binnenband de koppeling
gekocht? Waarom heeft zijn collega hem verkocht? Was
de buitenband het portier
de auto duur? Wat gaan Kees en John doen? Waarom
het ventiel de as
zoekt John een pomp? Welke benzine neemt hij? Hoeveel
het spatbord de vering
kost dat? Geeft John een fooi? Hoeveel? Wanneer moet
de bumper (6) de benzine
je in Nederland een fooi geven? Waarom stoppen ze onder-
de achterbak (7) de olie
weg? Wat voor pech heeft het meisje? Staat ze daar al
de motorkap (8) de pech
lang? Komt er geen wegenwacht? Hebben ze die nog
de accu de smering
nodig? Helpt Kees ook? En John?
de carburateur de benzinetank
de bougie de garage
de ruitenwisser het benzinestation, tankstation
de voorbank (9) tanken
Conversatie
de achterbank (10) de sleepkabel
de buitenspiegel (11) de krik Welke winkels zijn er bij jou in de straat? Waar koop je altijd
brood? Waar melk? Is er een kruidenier in jouw woon-
plaats? Wat voor soorten winkels ken je? Wat verkopen ze
De slijter verkoopt drank: bier, sherry jenever, etc. er? Geef je wel eens een fooi? Waarom (niet)? Heb je
De boekhandel verkoopt boeken. In de kantoorboekhandel een auto/flets? Ziet hij er nog mooi uit? Heb je wel eens
kun je ook kantoorbehoeften krijgen zoals pennen, potloden, pech met je auto/fiets gehad? Was er iemand om je te hel-
blocnotes, inkt en schriften, maar ook tijdschriften en pen? Wanneer help jij iemand? Kun jij je auto/fiets zelf
ansichtkaarten. repareren? Wat doet de wegenwacht?

148
Les 17

1 Vul in: die, dat, het 5. Het is . . . (gezelg) om daar boodschappen te doen.
Voorbeeld: Er komt bezoek. . . . is gezellig.
6. Kees heeft pas h e t . . . (nieuw) boek van Wolkers gekocht.
Er komt bezoek. Dat is gezellig.
7. Het schijnt ergv.. . (goed) te zijn.
Situatie: Bij de oma van Kees
8. Hij had de recensie gelezen in een . . . (speciaal) boeken-
1. Kees: Dag oma. Hoe gaat . . . met u?
krant.
2. Oma: , . . gaat wel, Kees.
9. Het. . . (vorig) boek van W. was niet zo . . . (bijzonder).
3. Met ,. . slechte weer heb ik veel last van m'n
10. Maar , , , (ieder) schrijver schrijft wel eens een minder
benen.
goed boek.
4. Kees: O ja? En nu sneeuwt .. . ook nog,
5. en . . . is een beetje glad buiten. 11. Morgen is de premire van. een . . . (Nederlands) tekenfilm.
6. Kan ik u ergens mee helpen? 12. Dat is altijd een . . . (spannend) gebeurtenis.
7. Oma: Ja. Ik heb brood nodig. 13. Er zullen wel weer veel. .. (belangrijk) mensen uitgenodigd
8. Wil jij voor me halen? zijn.
9. Kees: Ja hoor, . . . wil ik wel. 14. De film gaat in . . . (verschillend) bioscopen draaien,
10. Oma: En wat plantjes voor de tuin. 15. vooral in de . . . (groot) steden.
11. Kees: Wat? Plantjes? In de winter?
12. Gaat u .. er nu inzetten? f Beantwoord met omdat.
13. Oma: Jazeker,. .-.kan toch! Viooltjes bijvoorbeeld. Voorbeeld: Waarom gaat John naar de pomp?
14. . . . staat zo gezellig. Omdat hij moet tanken.
15. Kees: O, daar weet ik niets van. 1. Waarom gaat Kees naar de kruidenier?
16. Waar verkopen ze plantjes? 2. Waarom maakt John het dak nu niet schoon?
17. Oma: . . . kun je bij het tuincentrum in de Meeuwenlaan 3. Waarom stoppen ze onderweg?
18. krijgen. 4. Waarom staat dat meisje al uren langs de weg?
19. Wacht, ik zal je geld geven. 5. Waarom hebben ze de wegenwacht niet nodig?
20. Kees: . .. hoeft niet, hoor. Ik betaal., wel even. 6. Waarom heb je (g)een auto?
21. Geeft u . ,. straks maar terug. 7. Waarom is het moeilijk om een kamer te vinden?
22. Hebt u een tas voor me?
23. Oma: J a , . . . staat daar in . . . kast. 4 Maak de volgende zinnen af.
24. Kees: Goed, ik ga. Tot straks dan. Voorbeeld: Ze heeft niet eens.. .
25. Oma: Tot straks Ze heeft niet eens naar mij gekeken.
1. Ik heb vandaag uren . . .
2 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in. 2. Hij heeft aan een stuk door. . .
Voorbeeld: Hier is een . . . (leuk) kruidenier. 3. Sinds gisteren .. .
Hier is een leuke kruidenier. 4. Omdat het regent. . .
1. Bij mij in de straat is nog een kruidenier. 5. Maakt u .. .
2. Het is een . .-. (oud) man. 6. Als je pech hebt. ..
3. Hij is heel. . . (aardig) en maakt met iedereen een praatje. 7. Even later . ..
4. Hij heeft een . . . (prachtig),. . . (klein) winkeltje. 8. Je gaat zeker...

Grammatica
1 OMDAT EN WANT 1.2 Bijzinnen met want hebben de normale woordvolgorde.
1.1 In bijzinnen die met omdat beginnen komt de PV op de ik moet even tanken, want mijn benzine is bijna op (r.27-28)
laatste plaats, maar vr de infinitief. Alleen een zin met omdat kan antwoord geven op de vraag
ik mag niet naar buiten omdat ik ziek ben 'waarom?''
ik mag niet naar buiten omdat ik ziek geweest ben waarom blijf je thuis? omdat ik ziek ben
ik kan niet naar de film omdat ik moet werken ik blijf thuis omdat ik ziek ben
omdat daar alle prijzen inclusief zijn omdat ik ziek ben blijf ik thuis
blijf je thuis? ja, ik blijf thuis, want ik ben ziek

149
Les 18 Kees vindt een nieuwe kamer
K: Kees V: mevrouw Verhage

V. Met mevrouw Verhage.

K. U spreekt met Bergsma, mevrouw.

K. Die kamer die u te huur hebt, is die nog


vrij? 3

V. Ja, die is nog vrij.

K. Kan ik misschien even bij u langskomen om


hem te bekijken?
W/Il- V. Dat kan. 5

K. Nu direct, kan dat?

V. Dat is een beetje lastig,

A, V. want de loodgieter is er net om een wastafel


aan te leggen,

V. en nu is het een enorme rommel in de


9

kamer.
V. Kunt u vanmiddag niet?

K. Jawel; om een uur of vier? 12

V. Dat is goed. Tot vanmiddag dan, meneer.

K. Dag mevrouw.

K. Dag mevrouw, mijn naam is Bergsma. 15

V. O, u bent de meneer die een kamer zoekt.

V. Komt u binnen, meneer.

V. Ik zal u even voorgaan. 18

V. Hier is de kamer die ik voor u heb.

V. Een mooie, grote kamer, vindt u niet,

V. op het zuiden. 21

K. Dus er is zon.

V. Ja, er komt veel zon.

V. Deze kamer was eerst van mijn dochter, 24

V. maar die is nu getrouwd.

V. Ze woont nu in Zwolle.

150
Les 18

F. Let u maar niet op de rommel die de lood-


gieter gemaakt heeft. 27

V. Ik heb nog niet alles opgeruimd.

K. Ja, het is een grote kamer.

K. Maar het behang is niet erg mooi. 30

V. Dat is het behang dat mijn dochter vijfjaar


geleden uitgezocht heeft.
V. Maar wat mij betreft

V. mag u het best verven. 33

V. Dan zetten we daarna de meubels neer.

K. Dus het is een gemeubileerde kamer.

K. Hoe duur is hij eigenlijk? 3

V. f 165., inclusief licht en water.

K. En wat voor meubels komen er?

V. Die zal ik u zo laten zien. 3,

V. Ze staan op zolder.

K. En kan ik ergens koken?

V. U kunt een butagasstel neerzetten: 42

V. dat kan heel goed naast de wastafel staan.

K. Is er verwarming?

V. Nee, daar moet u zelf voor zorgen. 45

V. Er is wel een schoorsteen.

K. Zijn er nog regels voor het bezoek?


d *

V. U mag natuurlijk bezoek ontvangen, 48

V. maar damesbezoek moet om 1 2 uur weg.

K. Kan ik een eigen bel aanleggen,

K. of is er al een voor mij? 51

V. De bel die ik heb, is hard genoeg.

V. Die kunt u hier heel goed horen.

151
V. Uw bezoek moet dan maar twee keer bellen.
54
V. Als u hier komt wonen, tenminste.

K. Tja . . .

V. En als u nu nog even meegaat naar de


zolder... 57
V. Kijk, hier staan de meubels die u dan krijgt:

V. dit bed, die twee stoelen en dat tafeltje, en


deze kast.

K. Het bureau dat ik al heb, kan ik toch wel


meenemen? 60
V. Natuurlijk.

K. Als ik de kamer neem, kan ik dan 1 mei


L m komen?

V. Dat is goed. 63

K. Nou, dan neem ik hem maar.

V. Wilt u wel een halve maand huur vooruit


betalen?

V. Dan krijg ik 82,50 van u. 66

K. Alstublieft.

V. Danku.

V. Belt u me eind april nog even op 69

V. om alles definitief te regelen?

K. Dat zal ik doen.

Aanvullende fonetiek spreekt af 's middags te komen kijken, want op het ogenblik
Let op de spelling van de klank [ie] in deze woorden: dat hij opbelt, is de loodgieter nog bezig een wastafel aan te
Herhaal: baby . . . encyclopedie . . . sherry . . . leggen. Om een uur of vier staat Kees bij mevrouw Verhage
Let op de spelling en de uitspraak van politie. Je hoort [ts] voor de deur. Ze doet zelf open, en brengt hem meteen naar
maar je schrijft t. de kamer: het is een mooie, grote kamer op het zuiden en er
Herhaal: politie . . . situatie . . . illustratie . . . legitimatie . . . komt veel zon. De kamer is van de dochter van mevrouw
promotie . . . Verhage geweest, maar die is nu getrouwd en naar Zwolle
Let op de spelling en de uitspraak van vakantie. verhuisd. Kees vindt het behang dat die dochter indertijd
Herhaal: vakantie . . . advertentie . . . instantie . . . heeft uitgezocht, niet erg mooi. Maar van mevrouw Verhage
mag hij het best verven. De meubels blijven dan zo lang op
zolder staan. Het is namelijk een gemeubileerde kamer: er
Samenvatting komen een tafel, een bed, een kast en twee stoelen. Kees wil
Kees is nog steeds een kamer aan het zoeken. Nu heeft hij het graag zijn eigen bureau meenemen, en daar heeft zijn nieuwe
adres van mevrouw Verhage gekregen. Hij belt haar meteen hospita geen bezwaar tegen. Hij mag de keuken van mevrouw
op, en ja, de kamer die ze wil verhuren, is nog vrij! Hij Verhage niet gebruiken, maar wel een butagasstel op zijn

152
Les 18

kamer neerzetten, naast de wastafel bijvoorbeeld. Voor een hebt u deze meisjes uitgenodigd?
kachel moet hij zelf zorgen; er is een schoorsteen in de ja, dit zijn de meisjes die ik uitgenodigd heb
kamer. Er komt geen aparte bel voor Kees, zijn bezoek moet
hebt u deze kleuren uitgezocht?
de bel van mevrouw Verhage maar gebruiken en dan twee
ja, dit zijn de kleuren die ik uitgezocht heb
keer bellen. Hij mag natuurlijk bezoek hebben, maar meisjes
moeten om 12 uur weg. Als hij alles bekeken heeft, besluit hebt u deze meubels gekocht?
Kees de kamer, die 165. per maand kost, te nemen. Hij ja, dit zijn de meubels die ik gekocht heb
betaalt een halve maand huur vooruit en belooft de hospita
eind april nog even op te bellen om alles definitief te regelen. 4 C (18.1,2,3)

hebt u dat huis gekocht?


Oefeningen ja, dat is het huis dat ik gisteren gekocht heb
1 A hebt u die krant gelezen?
ja, dat is de krant die ik gisteren gelezen heb
hebt u deze kamer geverfd?
ja, dit is de kamer die ik geverfd heb hebt u dat programma gezien?
ja, dat is het programma dat ik gisteren gezien heb
hebt u deze tafel gezien?
ja, dit is de tafel die ik gezien heb hebt u die kaartjes besteld?
ja, dat zijn de kaartjes die ik gisteren besteld heb
hebt u deze loodgieter opgebeld?
ja, dit is de loodgieter die ik opgebeld heb hebt u die kamers verhuurd?
ja, dat zijn de kamers die ik gisteren verhuurd heb
hebt u deze kamer bekeken?
ja, dit is de kamer die ik bekeken heb hebt u die handschoenen gevonden?
ja, dat zijn de handschoenen die ik gisteren gevonden
hebt u deze band verwisseld? heb
ja, dit is de band die ik verwisseld heb
hebt u dat huis gekocht?
hebt u deze kamer geverfd? ja, dat is het huis dat ik gisteren gekocht heb
ja, dit is de kamer die ik geverfd heb

5 C (13.14)

hebt u dit behang uitgezocht? wil jij de kamer bekijken?


ja, dit is het behang dat ik uitgezocht heb ja, zal ik even langskomen om hem te bekijken?
hebt u dit gasstel gekocht? wil jij de wastafels aanleggen?
ja, dit is het gasstel dat ik gekocht heb ja, zal ik even langskomen om ze aan te leggen?
hebt u dit tafeltje meegenomen? wil jij de band verwisselen?
ja, dit is het tafeltje dat ik meegenomen heb ja, zal ik even langskomen om hem te verwisselen?
hebt u dit bed neergezet? wil jij het behang uitzoeken?
ja, dit is het bed dat ik neergezet heb ja, zal ik even langskomen om het uit te zoeken?
hebt u dit bureau schoongemaakt? wil jij de meubels neerzetten?
ja, dit is het bureau dat ik schoongemaakt heb ja, zal ik even langskomen om ze neer te zetten?
hebt u dit nummer opgebeld? wil jij de kamer bekijken?
ja, dit is het nummer dat ik opgebeld heb ja, zal ik even langskomen om hem te bekijken?

hebt u dit behang uitgezocht?


6 A (17.13)
ja, dit is het behang dat ik uitgezocht heb
is de kamer gemeubileerd?
3 A (18.1) ja, het is een gemeubileerde kamer
hebt u deze meubels gekocht? is het huis mooi?
ja, dit zijn de meubels die ik gekocht heb ja, het is een mooi huis
hebt u deze stoelen gekregen? zijn de meubels oud?
ja, dit zijn de stoelen die ik gekregen heb ja, het zijn oude meubels
hebt u deze films gezien? is de zolder groot?
ja, dit zijn de films die ik gezien heb ja, het is een grote zolder
hebt u deze boeken geleend? zijn de hospita's aardig?
ja, dit zijn de boeken die ik geleend heb ja, het zijn aardige hospita's

153
Les 18

zijn de handschoenen nieuw? verkoopje het tafeltje?


ja, het zijn nieuwe handschoenen nee, ik verkoop het niet
zijn de kranten interessant? neem je de kamer?
ja, het zijn interessante kranten nee, ik neem hem niet
is de wastafel groen?
ja, het is een groene wastafel y B (17.3)
is het gasstel duur? mijn kamer is niet goedkoop
ja, het is een duur gasstel hoe duur is hij?
is de kamer gemeubileerd? mijn ouders zijn niet jong
ja, het is een gemeubileerde kamer hoe oud zijn ze?
mijn huis is niet nieuw
7 A (15.8) hoe oud is het?
is de kamer nog vrij? mijn tafel is niet klein
ja, die is nog vrij hoe groot is hij?
kan het gasstel naast de wastafel staan? mijn kamer is niet goedkoop
ja, dat kan naast de wastafel staan hoe duur is hij?
komt het boek volgende week?
ja, dat komt volgende week 1 0 A (10.13,14)

is de dokter nu getrouwd? hebt u zon in die kamer?


ja, die is nu getrouwd ja, er is zon
staan de meubels in de kamer? hebt u een wastafel in uw kamer?
ja, die staan in de kamer ja, er is een wastafel
is het bureau groot genoeg? hebt u verwarming op zolder?
ja, dat is groot genoeg ja, er is verwarming
is de bel hard genoeg? hebt u een gasstel in de keuken?
ja, die is hard genoeg ja, er is een gasstel
is de kamer nog vrij? hebt u een schoorsteen in de kamer?
ja, die is nog vrij ja, er is een schoorsteen
hebt u veel meubels op zolder?
8 C (14.4; 10.16) ja, er zijn veel meubels

neem je de kamer? hebt u een tuin achter het huis?


nee, ik neem hem niet ja, er is een tuin

koopje het boek? hebt u zon in die kamer?


nee, ik koop het niet ja, er is zon

zie je Anneke van Kampen?


nee, ik zie haar niet 1 1 C (18.10; 13.15)

bel je je ouders op? zijn er regels voor het bezoek?


nee, ik bel ze niet op nee, er is er geeneen
zet je het bureau neer? zijn er kasten in de kamer?
nee, ik zet het niet neer nee, er is er geeneen
zorg je voor de verwarming? staan er stoelen in de keuken?
nee, ik zorg er niet voor nee, er staat er geeneen
kijk je naar dat programma? liggen er kranten op tafel?
nee, ik kijk er niet naar nee, er ligt er geeneen
ga je naar de tentoonstelling? wonen er dokters in die straat?
nee, ik ga er niet naartoe nee, er woont er geeneen
betaal je de huur? spelen er kinderen op straat?
nee, ik betaal hem niet nee, er speelt er geeneen

154
Les 18

werken er journalisten in het gebouw? ik ga een boek lenen


nee, er werkt er geeneen wat voor boek ga je lenen?
staan er trams bij de halte? ik ga een jurk maken
nee, er staat er geeneen wat voor jurk ga je maken?
staan er fietsen in de tuin? ik ga behang kopen
nee, er staat er geeneen wat voor behang ga je kopen?
zijn er regels voor het bezoek? ik ga een tafel neerzetten
nee, er is er geeneen wat voor tafel ga je neerzetten?
ik ga meubels kopen
12 B (18.10) wat voor meubels ga je kopen?
is er verwarming op zolder?
ja, er is verwarming op zolder 1 5 B (18.11)

zijn de jongens in de tuin? ga je een bandrecorder kopen?


ja, de jongens zijn in de tuin nee, ik ga er geen kopen
rijdt er een tram naar het station? wil je een brommer hebben?
ja, er rijdt een tram naar het station nee, ik wil er geen hebben
rijdt de tram naar het station? kun je een kamer vinden?
ja, de tram rijdt naar het station nee, ik kan er geen vinden
spelen de kinderen in de tuin?
mag je een bel aanleggen?
ja, de kinderen spelen in de tuin
nee, ik mag er geen aanleggen
spelen er kinderen in de tuin?
mag je een gasstel neerzetten?
ja, er spelen kinderen in de tuin
nee, ik mag er geen neerzetten
staan de meubels in die kamer?
ga je een bandrecorder kopen?
ja, de meubels staan in die kamer
nee, ik ga er geen kopen
is er een loodgieter in de keuken?
ja, er is een loodgieter in de keuken
16 C (13.3)
is de dokter in de kamer?
laat je de meubels zien?
ja, de dokter is in de kamer
ja, ik zal de meubels laten zien
is er verwarming op zolder?
blijf je op me wachten?
ja, er is verwarming op zolder
ja, ik zal op je blijven wachten
ga je de huur betalen?
13 A (8.3) ja, ik zal de huur gaan betalen
ik ga die stoel kopen kom je de kamer bekijken?
welke stoel ga je kopen? ja, ik zal de kamer komen bekijken
ik wil dat boek hebben laat je de meubels zien?
welk boek wil je hebben? ja, ik zal de meubels laten zien
ik ga die meubels neerzetten
welke meubels ga je neerzetten?
17 C (18.4)
ik wil die kamer huren
welke kamer wil je huren? substitu tie-o e f en ing
het behang dat je gisteren uitgezocht
ik ga dat bureau verkopen tafel
hebt, vind ik erg mooi
welk bureau ga je verkopen?
de tafel die je gisteren uitgezocht
ik ga die stoel kopen hebt, vind ik erg mooi meubels
welke stoel ga je kopen? de meubels die je gisteren uitgezocht
hebt, vind ik erg mooi jurk
de jurk die je gisteren uitgezocht
14 B boek
hebt, vind ik erg mooi
ik ga meubels kopen het boek dat je gisteren uitgezocht
wat voor meubels ga je kopen? hebt, vind ik erg mooi schoenen

155
Les 18

de schoenen die je gisteren uitgezocht kamer bekijken? Is het een mooie kamer? Komt er zon?
hebt, vind ik erg mooi bureau Wie heeft er eerst gewoond? Waarom is die weggegaan?
het bureau dat je gisteren uitgezocht Waar woont ze nu? Is de kamer netjes? Vindt Kees het
hebt, vind ik erg mooi brommer behang mooi? Wie heeft het behang uitgezocht? Is het een
de brommer die je gisteren uitgezocht gemeubileerde kamer? Waar staan de meubels nu? Wat
hebt, vind ik erg mooi behang voor meubels komen er? Krijgt Kees een keuken? Is er
het behang dat je gisteren uitgezocht verwarming? Zijn er regels voor het bezoek? Krijgt Kees
hebt, vind ik erg mooi een eigen bel? Wanneer wil Kees hier gaan wonen? Wat
moet hij betalen? Wat moet hij eind april doen?

Aanvullende woordenlijst
Conversatie
meubilair etc.
de stoel de vitrage Hoe ziet je kamer/huis er uit? Heb je een zolder? Wat staat
de tafel het gordijn daar allemaal? Wat staat er in deze kamer? Wat is het
de kast het behang verschil tussen een gestoffeerde en een gemeubileerde kamer?
de hangkast het plafond Hoe duur zijn de kamers hier? Zijn er genoeg kamers hier?
de legkast de vloer, grond Wat doet een loodgieter? Heb je een hospita? Is ze aardig?
de boekenkast de muur Wat vind je van de hospita in dit gesprek? Vind je de regel
de kleerkast de schoorsteen(mantel) over damesbezoek redelijk? Heb jij regels voor je bezoek?
het bed de centrale verwarming (cv.)
het opklapbed de haard
het eenpersoonsbed de open haard Huiswerk
het tweepersoonsbed de kachel
1 Vul in: die of dat.
het bureau de vensterbank
Voorbeeld: De plaat , . . Mies gekocht heeft, vind ik heel
de bank de lamp
leuk.
het bankstel de schemerlamp
De plaat die Mies gekocht heeft, vind ik heel
het wandmeubel de bureaulamp
leuk.
de vloerbedekking
1. Het toneelstuk... ik gisteren gezien heb was erg goed.
het kleed de deur
2. . . . moet je ook gaan zien.
het tapijt de drempel
3. De groep . , . het speelt ken ik wel, want er zit een vriend
het zeil het slot
van me in.
het parket de sleutel
4. De r o l . . . hij in . . .stuk speelt is niet erg belangrijk,
de mat de wastafel
maar hij speelt hem uitstekend.
de kraan
5. Het publiek . . . er gisteren was, was niet erg enthousiast.
de vuilnisbak de spiegel
6. . . . was wel jammer.
de vuilniszak de kapstok
het stopcontact de/het schilderij 7. Mies wil het boek .. . Ton laatst van haar geleend heeft
het raam de kalender terughebben.
8. Ze heeft het nodig voor een tentamen . . . ze volgende
Beschrijving van een kamer: week moet doen.
9. Ton heeft.. . tentamen al lang gedaan.
In de kamer staat een tafel met vier stoelen. Verder staan er l i . Maar . ... studeert ook een jaar langer dan Mies.
twee kasten: een gewone kast en een boekenkast. Aan de
andere kant staan een paar makkelijke stoelen en een bank, 11. Er zijn weer heel wat mensen . . . hun benen hebben
ook een klein tafeltje. Op de grond liggen kussens, kranten en gebroken tijdens de wintersport.
tijdschriften en wat speelgoed. Het plafond en de muren zijn 12. . . . komt omdat er zo weinig sneeuw ligt.
wit. Aan de muur hangen een schilderij, wat foto's en teke- 13. Er zijn zelfs speciale vliegtuigen... de patinten naar
ningen van de kinderen. Op de grond liggen matten. De kamer huis vliegen.
heeft grote ramen. Aan de voorkant kijkje uit op de straat, 14. Vind je . . .ook niet wat overdreven?
aan de achterkant zie je de tuin. Op de vensterbanken staan
allerlei planten: geraniums, varens, begonia's, enz. Voor de 2 Vul in: om + te + infinitief.
ramen hangen gordijnen: witte vitrage en gestreepte over- Voorbeeld: Koos heeft niet genoeg geld.
gordijnen. Hij gaat naar de bank om . . . (lenen)
Hij gaat naar de bank om het te lenen.
1. In de Leidestraat staat al maanden een huis leeg.
Vragen over het gesprek Koos en Anna gaan ernaartoe . . . (bekijken)
2. Ze vinden het een leuk huis
Waarom belt Kees mevrouw Verhage op? Is die kamer nog en besluiten . . . (kraken)
vrij? Wanneer kan Kees langskomen? Waarom niet 's 3. Dat kunnen ze niet alleen,
morgens? Wat doet de loodgieter? Hoe laat gaat Kees de maar er komen veel vrienden . . . (helpen)

156
Les 18

4. De keuken ziet er vies uit. 3. Heb je een eigen keuken?


Ze kopen verf . . . (opknappen) 4. Wat voor verwarming heb je?
5. De douche lekt. 5. Kun je altijd bezoek ontvangen?
Er komt een loodgieter . . . (repareren) 6. Heb je je kamer/huis geverfd?
6. De schoorsteen is verstopt.
De schoorsteenveger komt . . . (schoonmaken)
7. Koos en Anna hebben veel meubels. 4 Maak de volgende zinnen af.
Daarom huren ze een auto . . . (verhuizen) Voorbeeld: Kan ik misschien . ..
8. Als ze er eindelijk wonen geven ze een feestje.
feestje. Kan ik misschien je fiets even lenen?
Alle helpers komen . . . (vieren) 1. 0, ben jij dat meisje .. .
2. Er is een loodgieter om . . .
3. Je kunt heel goed . ..
4. Je mag natuurlijk . . .
3 Beantwoord de volgende vragen: 5. Wat mij betreft. . .
1. Wat voor meubels heb je? 6. Ga je nog even mee om . . .
2. Betaal je veel huur? 7. Bel je me morgen even op . . .

Grammatica
1 PRONOMINA RELATIVA het bureau dat voor het raam staat is van mij
pluralis: de bureaus die we hebben zijn erg duur
De relativa zijn die en dat.
de bureaus die voor het raam staan zijn erg duur
Die verwijst naar: - de -woord singularis
- alle woorden in de pluralis
- personen
Dat verwijst naar een Zzef-woord singularis.
Subject- en objectvorm zijn gelijk. 2 ZINNEN MET MEER DAN EEN AUXILIAIR
singularis: de man die daar loopt is mijn vriend ik bekijk de kamer
de man die u daar ziet is mijn vriend ik kom de kamer bekijken
pluralis: de mannen die daar lopen zijn mijn vrienden ik zal de kamer komen bekijken
de mannen die u daar ziet zijn mijn vrienden ik betaal de huur
singularis: het bureau dat ik al heb kan ik toch wel ik kom de huur betalen
meenemen? ik zal de huur komen betalen

157
Bezoek aan een ziekenhuis
Les 19 ./; John King r: rondleider

r. U komt dus ons ziekenhuis bezoeken, voor


uw krant.
J. Ja, ik vind het prettig, als u me wat wilt
vertellen en laten zien.
J. Dit is het modernste ziekenhuis van Neder-
land, zeggen ze. 3

/. Is dat waar?

r. Nou, het is in elk geval n van de


modernste.
r. Het ziekenhuis is nu bijna heTemaal in
gebruik. 6
\ Il r. Er is n afdeling die nog niet gebruikt
wordt;
r. volgende maand wordt die ook in gebruik
genomen,
r. maar nu kan ik hem nog laten zien. 9
ycyy
J. Dus ik ben net op tijd.

r. Ja, dit is de laatste lege afdeling die we


hebben.
r. Hier kan ik u een paar kamers laten zien. 12

r. De grootste kamers die we hebben, hebben


zes bedden.
r. Hier hebt u zo'n kamer.

J. Is dat de grootste kamer die er is, met maar


zes bedden? 15

r. Ja, zo'n kleine kamer is het beste voor de


patinten.
r. We hebben hier hele praktische bedden:

r. we kunnen ze hoog of laag zetten. 18

J. Waarvoor is dat nodig?

r. Als de zusters de patinten verzorgen,

r. worden de bedden hoog gezet. 21

r. Dat is het makkelijkste,

r. want dan hoeven de zusters niet te bukken.

J. O ja, natuurlijk. 24

r. En als de patinten uit bed stappen,

r. worden de bedden laag gezet.

r. Kijk, dit is de laagste stand, 27

158
Les 19

r. en dit is de hoogste.

J. Aha, een mooie vondst.

J. En dit apparaat heeft zeker iets met de radio


te maken? 30

r. Ja, daarmee kan de patint verschillende


radioprogramma's kiezen.
/. Het programma wordt dus niet door het
ziekenhuis gekozen?
r. Nee, dat doet de patint zelf. 33

r. Alleen tijdens de rust wordt de radio door de


zuster afgezet.
r. Deze knopjes zijn voor de drie Hilversumse
zenders,
r. en het vierde is voor de huisradio. 36

/. Daar zendt u zelf programma's op uit?

r. Ja. Met knopje nul doe je de radio uit,

n en dit rode is om de zuster te roepen. 39

/. Allemaal zeer functioneel,

/. zonder dat de patint een nummer wordt.

r. Ja h. We gaan nog even verder. 42

r. Daar zijn nog drie zespersoonskamers,

r. en we hebben ook twee eenpersoonskamers.

r. Dit is zo'n eenpersoonskamer. 45

Jgg^ r. Een patint die ernstig ziek is, wordt alleen


gelegd.
/. Ja, dat begrijp ik.

r. Dan komen we nu bij het zogenaamde


'bloemenstation'. 48

J. Wat is dat?
r. Daar worden de bloemen van de patinten
verzorgd:
r. als er door het bezoek bloemen meegebracht
worden, 51
r. moeten de bezoekers die zelf in het water
zetten.
r. Dan hoeven de zusters het niet te doen,

r. die hebben het al druk genoeg. 54

159
r. Op die plank staan vazen,

r. hier liggen een mes en een schaar.

r. Vindt u dat niet handig? 57

/. Ja, dat spaart inderdaad een heleboel werk.

r. Maar het fruit dat de bezoekers meebrengen,

r. wordt door de zusters gewassen, 60

r. en in mandjes gelegd

r. die in dit keukentje staan.

/. Maar het eten voor de patinten wordt hier


h:-G ! toch niet klaargemaakt? 63

r. Nee, dat wordt in de grote keuken gedaan.

r. Hier maken we melk warm en zo,

r. en hier wordt koffie gezet, en thee. 66

r. Wilt u misschien een kopje thee?

J. Graag.

r. Dan gaan we daarna de grote keuken en de


wasserij bekijken. 69

Aanvullende fonetiek Als John dit allemaal bekeken heeft, gaan ze naar het
zogenaamde bloemenstation. Zo'n bloemenstation heb je
Let op de spelling van de klank [ie] in deze woorden:
maar in heel weinig ziekenhuizen, 's Avonds worden daar de
Herhaal: medicijnen . . . giro . . . idee . . . titel . . .
bloemen van de patinten neergezet, en overdag wordt het
polikliniek . . . literatuur . . . gemeubileerd . . . hospita . . .
door de bezoekers gebruikt om de bloemen die ze mee-
minuut . . . sigaret . . . prima . . . benzine . . . praktisch . . .
brengen, te verzorgen. Dat moet het bezoek namelijk zelf
fantastisch . . . familie . . .
doen: het bespaart de verpleegsters een heleboel werk. Na het
bloemenstation bekijkt John het afdelingskeukentje: daar
Samenvatting wordt het fruit bewaard dat de patinten krijgen, en daar
John wordt rondgeleid door een van de modernste zieken- zetten.de verpleegsters koffie en thee. Het eten van de
huizen van Nederland. Er is nog n eenheid die niet gebruikt patinten wordt in de grote keuken klaargemaakt. Die gaat
wordt. Die mag John bekijken. De grootste kamers die er John daarna bekijken, als hij een kopje thee gehad heeft.
zijn, hebben zes bedden; ze zijn dus niet erg groot, maar dat
is veel beter voor de patinten. De bedden die in het zieken- Oefeningen
huis gebruikt worden, zijn erg praktisch: ze kunnen hoog en
laag gezet worden. Als de zuster een patint helpt, zet ze het 1 B
bed hoog, en als een patint uit bed wil stappen, zet hij het dat is toch geen oud gebouw?
bed laag. Elke patint heeft de heschikking over een radio; hij nee, dat is een van de modernste
kan kiezen uit de drie programma's die Hilversum uitzendt.
dat is toch geen hoog bed?
Verder is er natuurlijk bij elk bed een knopje om een ver-
nee, dat is een van de laagste
pleegster te roepen. Het ziekenhuis heeft ook eenpersoons-
kamers; die worden onder andere gebruikt voor patinten dat is toch geen makkelijke les?
die heel ernstig ziek zijn. nee, dat is een van de moeilijkste

160
Les 19

dat is toch geen slechte fiets? kopen ze de bandrecorder?


nee, dat is een van de beste ja, de bandrecorder wordt gekocht
dat is toch geen nieuw huis? verven ze het bureau?
nee, dat is een van de oudste ja, het bureau wordt geverfd
dat is toch geen kleine kamer? verkopen ze het huis?
nee, dat is een van de grootste ja, het huis wordt verkocht
dat is toch geen oud gebouw? verzorgen ze de bloemen?
nee, dat is een van de modernste ja, de bloemen worden verzorgd
koken ze de melk?
2 B (19.1)
ja, de melk wordt gekookt
dat zijn leuke kinderen
ja, maar welk is nou het leukste? wassen ze de patinten?
ja, de patinten worden gewassen
dat zijn grote kamers
ja, maar welke is nou de grootste?
D A (19.4; 15.8)
dat zijn oude boeken
ja, maar welk is nou het oudste? nemen ze de afdeling volgende maand in gebruik?
ja, die wordt volgende maand in gebruik genomen
dat zijn lekkere koekjes
ja, maar welk is nou het lekkerste? zetten ze de bedden vanavond hoog?
ja, die worden vanavond hoog gezet
dat zijn goede auto's
ja, maar welke is nou de beste? zetten ze de radio tijdens de rust af?
ja, die wordt tijdens de rust afgezet
dat zijn goedkope overhemden
ja, maar welk is nou het goedkoopste? leggen ze de patint vannacht alleen?
ja, die wordt vannacht alleen gelegd
dat zijn grappige films
ja, maar welke is nou de grappigste? verzorgen ze de bloemen vanmiddag?
ja, die worden vanmiddag verzorgd
dat zijn leuke kinderen
ja, maar welk is nou het leukste? wassen ze het fruit altijd?
ja, dat wordt altijd gewassen
3 C (19.1; 18.17)
zetten ze de mandjes in het keukentje?
is dat een grote kamer? ja, die worden in het keukentje gezet
ja, dat is de grootste kamer die er is
maken ze het eten hier klaar?
is dat een modern ziekenhuis? ja, dat wordt hier klaargemaakt
ja, dat is het modernste ziekenhuis dat er is
nemen ze de afdeling volgende maand in gebruik?
is dat een leuk programma? ja, die wordt volgende maand in gebruik genomen
ja, dat is het leukste programma dat er is
is dat een hoog bed?
6 B (19.5)
ja, dat is het hoogste bed dat er is
wassen ze de patint vanavond?
zijn dat goede boeken?
ja, vanavond wordt hij gewassen
ja, dat zijn de beste boeken die er zijn
feliciteren ze haar morgen?
zijn dat mooie bloemen? ja, morgen wordt ze gefeliciteerd
ja, dat zijn de mooiste bloemen die er zijn
maken ze het keukentje vandaag schoon?
is dat een kleine auto? ja, vandaag wordt het schoongemaakt
ja, dat is de kleinste auto die er is
verkopen ze de auto vanmiddag?
zijn dat nieuwe jurken? ja, vanmiddag wordt hij verkocht
ja, dat zijn de nieuwste jurken die er zijn
verwisselen ze de banden morgen?
is dat een grote kamer? ja, morgen worden ze verwisseld
ja, dat is de grootste kamer die er is
verven ze de kamers volgende week?
ja, volgende week worden ze geverfd
wassen ze de patinten? zoeken ze het behang vanavond uit?
ja, de patinten worden gewassen ja, vanavond wordt het uitgezocht

161
Les 19

wassen ze de patint vanavond? maken ze vanavond veel fruit schoon?


ja, vanavond wordt hij gewassen ja, er wordt vanavond veel fruit schoongemaakt
verzorgen ze de bloemen vanmiddag?
7 C (1 9.'4) ja, de bloemen worden vanmiddag verzorgd

zetten de zusters de radio af? verzorgen ze veel patinten?


ja, de radio wordt door de zusters afgezet ja, er worden veel patinten verzorgd

kiest het ziekenhuis het programma? verhuren ze veel kamers?


ja, het programma wordt door het ziekenhuis gekozen ja, er worden veel kamers verhuurd

zet de dokter de bedden laag? maken ze het eten hier klaar?


ja, de bedden worden door de dokter laag gezet ja, het eten wordt hier klaargemaakt

wassen de zusters het fruit? leggen ze boven een wastafel aan?


ja, het fruit wordt door de zusters gewassen ja, er wordt boven een wastafel aangelegd

maakt Anneke het eten klaar? brengen ze vandaag bloemen mee?


ja, het eten wordt door Anneke klaargemaakt ja, er worden vandaag bloemen meegebracht

doet moeder de boodschappen?


ja, de boodschappen worden door moeder gedaan 1 0 C (19.8)

zet Corrie de koffie? ze werken niet hard


ja, de koffie wordt door Corrie gezet inderdaad, er wordt niet hard gewerkt
zetten de zusters de radio af? ze voetballen niet vaak
ja, de radio wordt door de zusters afgezet inderdaad, er wordt niet vaak gevoetbald
ze bouwen geen grote huizen
8 A (19.5; 18.10) inderdaad, er worden geen grote huizen gebouwd
brengen ze vaak bloemen mee? ze verkopen geen melk
ja, er worden vaak bloemen meegebracht inderdaad, er wordt geen melk verkocht
maken ze koffie klaar? ze zeggen niet veel
ja, er wordt koffie klaargemaakt inderdaad, er wordt niet veel gezegd
eten ze veel fruit? ze spreken geen Frans
ja, er wordt veel fruit gegeten inderdaad, er wordt geen Frans gesproken
drinken ze veel melk? ze bestellen geen foto's
ja, er wordt veel melk gedronken inderdaad, er worden geen foto's besteld
spreken ze vaak Engels? ze zingen niet mooi
ja, er wordt vaak Engels gesproken inderdaad, er wordt niet mooi gezongen

verkopen ze mooie boeken? ze eten geen kip


ja, er worden mooie boeken verkocht inderdaad, er wordt geen kip gegeten

brengen ze vaak bloemen mee? ze werken niet hard


ja, er worden vaak bloemen meegebracht inderdaad, er wordt niet hard gewerkt

9 C (19.8; 18.12) 1 1 B (18.5)

brengen ze vandaag bloemen mee? roep je de zuster met dat knopje?


ja, er worden vandaag bloemen meegebracht ja, dat is om de zuster te roepen
brengen ze de bloemen vandaag mee? luister je naar de radio met dat apparaat?
ja, de bloemen worden vandaag meegebracht ja, dat is om naar de radio te luisteren
maken ze in de keuken koffie? verzorg je de bloemen met die schaar?
ja, er wordt in de keuken koffie gemaakt ja, die is om de bloemen te verzorgen
maken ze de thee in de keuken? maak je het brood klaar met dat mes?
ja, de thee wordt in de keuken gemaakt ja, dat is om het brood klaar te maken
maken ze het fruit vanavond schoon? roep je de zuster met dat knopje?
ja, het fruit wordt vanavond schoongemaakt ja, dat is om de zuster te roepen

162
Les 19
12 A moet ik de aardappels vandaag kopen?
moeten de zusters bukken? nee, je hoeft ze vandaag niet te kopen
nee, ze hoeven niet te bukken moet ik vanavond een meisje meebrengen'/
moeten de zusters het doen? nee, je hoeft er vanavond geen mee te brengen
nee, ze hoeven het niet te doen moet ik het boek vandaag kopen?
moet ik het fruit wassen? nee, je hoeft het vandaag niet te kopen
nee, u hoeft het fruit niet te wassen moet ik de jurk nu betalen?
moeten de kinderen thuis komen? nee, je hoeft hem nu niet te betalen
nee, ze hoeven niet thuis te komen moet ik vandaag boeken lenen?
moeten we de auto schoonmaken? nee, je hoeft er vandaag geen te lenen
nee, jullie hoeven de auto niet schoon te maken moet ik de auto vandaag schoonmaken?
moeten de zusters de radio afzetten? nee, je hoeft hem vandaag niet schoon te maken
nee, ze hoeven de radio niet af te zetten moet ik de dokter nu roepen?
nee, je hoeft hem nu niet te roepen
moeten de zusters bukken?
nee, ze hoeven niet te bukken moet ik het bed vanavond laag zetten?
nee, je hoeft het vanavond niet laag te zetten
1 3 B (19.12) moet ik vandaag aardappels kopen?
moet het fruit gewassen worden? nee, je hoeft er vandaag geen te kopen
nee, het hoeft niet gewassen te worden
moet de radio afgezet worden? 1 6 C (19.5; 18.17)
nee, hij hoeft niet afgezet te worden legt u een ziek kind alleen?
moeten de kinderen alleen gelegd worden? ja, een kind dat ziek is, wordt alleen gelegd
nee, ze hoeven niet alleen gelegd te worden maakt u koude melk warm?
moet het huis verkocht worden? ja, melk die koud is, wordt warm gemaakt
nee, het hoeft niet verkocht te worden brengt u kapotte bedden weg?
moet de melk warm gemaakt worden? ja, bedden die kapot zijn, worden weggebracht
nee, hij hoeft niet warm gemaakt te worden koopt u interessante boeken?
moet het fruit gewassen worden? ja, boeken die interessant zijn, worden gekocht
nee, het hoeft niet gewassen te worden verzorgt u hier zieke kinderen?
ja, kinderen die ziek zijn, worden hier verzorgd
14 C (19.13; 18.11)
zet u hier lege mandjes neer?
moet er een bel aangelegd worden?
ja, mandjes die leeg zijn, worden hier neergezet
nee, er hoeft er geen aangelegd te worden
legt u een ziek kind alleen?
moeten er aardappels gekookt woorden?
ja, een kind dat ziek is, wordt alleen gelegd
nee, er hoeven er geen gekookt te worden
moet er een dokter geroepen worden?
nee, er hoeft er geen geroepen te worden
Aanvullende woordenlijst
moet er een gasstel neergezet worden? ziekenhuis de operatiekamer
nee, er hoeft er geen neergezet te worden de narcose
de verpleegkundige
moeten er kaartjes genomen worden? de verpleegster, zuster de kraamafdeling
nee, er hoeven er geen genomen te worden de verpleger de bevalling
de patint de verloskamer
moeten er bloemen verzorgd worden? de kinderzaal
de opname, opnemen
nee, er hoeven er geen verzorgd te worden het dagverblijf
de E.H.B.O.
moet er een bel aangelegd worden? de brancard het gips
nee, er hoeft er geen aangelegd te worden het bezoekuur het verband
de bezoeker de rntgenfoto
het" bezoek de doorlichting
15 C (19.14; 13.9) de specialist de injectie, prik
moet ik vandaag aardappels kopen? de chirurg de verdoving
nee, je hoeft er vandaag geen te kopen de operatie de wond

163
Les 19

de snee de sinaasappel typisch zomer f ruit? Welke vruchten zijn er vooral in de


de breuk de citroen herfst? Wat voor vruchten zijn er in jouw land?
de blauwe plek de mandarijn
de schram de grapefruit
besmettelijk . de kers Huiswerk
genezen de aardbei 1 Vul de superlatief van het woord tussen ( ) in.
dood de abrikoos Voorbeeld: Dit is de . . . (groot) winkel van het dorp.
het bed de bes
Dit is de grootste winkel van het dorp.
het laken de kruisbes Situatie: In Victor z'n nieuwe huis
de deken de bosbes
1. Mathilde: Dag Victor, hoe is het met jou?
het kussen de braam
2. Victor: Goed. Kom binnen, Mathilde, en doe je jas uit.
het/de (kussen)sloop de perzik 3. Mathilde: Wat woon je hier leuk, zeg.
de matras de framboos 4. Victor: Ja, dit is een van de . . . (mooi) plekjes van
de ananas Zwolle.
fruit de banaan
5. Het is het. .. (oud) straatje van de stad.
de appel de meloen 6. De . . . (veel) huizen zijn gerestaureerd.
de peer de druif 7. Alleen h e t . . . (laat) huis van de straat is
de pruim 8. helemaal opnieuw gebouwd.
Als iemand in het ziekenhuis ligt, krijgt hij meestal wel 9. Mathilde: En allemaal laagbouw, h?
bezoek: van zijn familie, zijn vrienden, zijn kennissen. Het 10. Victor: Er zijn ook wel flats, maar die staan aan de
bezoek komt tijdens het bezoekuur. Meestal is het bezoekuur 11. andere kant van de stad.
tussen 1 en 2, en/of tussen halfzeven en half acht. In 12. Vanavond zal ik je h e t . . . (hoog) gebouw
sommige ziekenhuizen kun je veel langer op bezoek. Daar 13. van de stad laten zien.
duurt het bezoekuur van half drie tot half acht. Dat is erg 14. Het is een van de . . . (modern) gebouwen van
praktisch want dan komen niet alle bezoekers tegelijk, zodat Nederland.
de drukte wat gespreid wordt. De patinten eten daar tussen 15. Op d e . . . (boven) verdieping is een restaurant.
de middag warm. Hun brood krijgen ze om half zes; dat 16. Daar heb je een prachtig uitzicht.
kunnen ze makkelijk opeten, ook als ze bezoek hebben. De 17. Het is het. . . (leuk) om er 's avonds naartoe
bezoekers brengen vaak boeken, bloemen of fruit mee. te gaan.
18. Mathilde: Dan nemen we zeker wel de lift?
Verschillende fruitsoorten kun je tegenwoordig het hele jaar 19. Victor: Ja, dat is wel h e t . . . (makkelijk)!
door krijgen: appels, sinaasappels en bananen bijvoorbeeld.
Andere alleen 's zomers of alleen in het najaar. 2 Vul in: die, dat, hij, ze, haar, zijn.
Voorbeeld: Karin heeft een dikke voet,. . . kan . ..
Vragen #ver het gesprek schoen niet meer aan.
Karin heeft een dikke voet, ze kan haar
Waar is John? Wordt hij daar verpleegd? Wat doet hij daar? schoen niet meer aan.
Wat laat de rondleider hem zien? Wanneer wordt die afdeling 1. Irene is een beetje doof.
in gebruik genomen? Wat kun je met de bedden doen? 2. . . . gaat naar het gezondheidscentrum.
Waarom is dat nodig? Wat zit er naast het bed? Wie kiest 3. De dokter . . , dienst heeft kijkt in . . . oor,
het programma? Kan de patint de hele dag door naar de 4. maar . . . kan niets zien.
radio luisteren? Hoeveel knopjes heeft het apparaat? Waar 5. Dan spuit... er water in.
zijn deze knopjes voor? Hoeveel zes- en hoeveel vierpersoons- 6. Als al het vu . . . er in zat er uit is,
kamers zijn er op een eenheid? Waar is de eenpersoonskamer 7. kan Irene weer goed horen.
voor? Wat is het bloemenstation? Hoe werkt dat? Moeten
de bezoekers het fruit ook wassen? Waar leggen ze het fruit? 8. Karin is gevallen met de flets.
Maken ze daar het eten ook klaar? Wat gaat John na de thee 9 . . . . had een auto . . . van rechts kwam
doen? 10. niet gezien.
11. Gelukkig i s . . . er goed afgekomen:
12. alleen . . . linkervoet doet pijn.
Conversatie 13. Op de EHBO wordt een foto gemaakt van
Ben je wel eens in een ziekenhuis geweest? Wanneer? Hoe 14. de voet,.... ook wat dik is.
zag het er van binnen uit? Wat wordt er allemaal gedaan in 15. . . . moet even wachten op de uitslag.
een ziekenhuis? Wat betekent het dat de patint geen num- 16. . . . voet blijkt niet gebroken te zijn.
mer wordt? Hoe kom ik bij het ziekenhuis in deze stad? 17. . . . kan dus weer naar huis.
Hoe zien de ziekenhuizen in jouw land er uit? Door wie 18. Eduard is m e t . . . kin op de salontafel
worden de patinten daar verzorgd? Krijgen de patinten 19. gevallen,.,. gaat naar de huisarts,
daar de hele dag bezoek? Wordt er bij jou thuis vaak naar de 20. . . . toevallig spreekuur heeft.
radio geluisterd? Naar welke programma's luister je vaak? 21. Het wondje,... niet zo groot is,
Welke soorten fruit ken je? Wat vind je erg lekker? Wat is 22. wordt geplakt en klaar is Eduard.

164
Les 19

3 Maak de volgende zinnen af. Gebruik de passiefconstructie. 4 Beantwoord de volgende vragen:


Voorbeeld: Op de Eerste Hulp worden 1. Luister je vaak naar de radio als je studeert?
Op de Eerste Hulp worden de patinten 2. Staatje verwarming op de hoogste stand?
binnengebracht. 3. Heb jij apparaten die veel werk sparen?
1. Op de rntgenafdeling worden 4. Zou je liever in een groot of in een klein ziekenhuis lig-
2. In het laboratorium wordt gen? Waarom?
3. In de operatiekamer wordt 5. Lijkt het je leuk om verpleger/verpleegster te zijn?
4. In de apotheek worden . . . . . . Waarom (niet)?
5. In de keuken wordt 6. Hoe vind je het idee dat patinten de hele dag bezoek
6. In de sporthal wordt morgen krijgen?
7. Op Nederland I wordt vanavond 7. Heeft de patint veel te zeggen in een ziekenhuis?
8. In een supermarkt 8. Heb je wel eens een patint verzorgd?
9. Op de markt
10. In Nederland

Grammatica
1 PASSIEVE ZINNEN 2 SUPERLATIEF
1.1 Structuur 2.1 Vorm
actief passief Adjectief +-ste
de zuster wast de patint de patint wordt door de groot - grootste het grootste boek
zuster gewassen klein - kleinste het kleinste meisje
het ziekenhuis kiest het pro- het programma wordt door mooi - mooiste de mooiste huizen
gramma het ziekenhuis gekozen oud - oudste de oudste zoon
kijk, dit is de laagste stand en dit is de hoogste (r.27-28)
1.2 Vorm
Onregelmatige vormen:
ik word door de zuster gewassen goed - beste veel - meeste
je wordt door de zuster gewassen weinig - minste graag - liefste
u wordt door de zuster gewassen zo 'n kleine kamer is het beste voor de patinten (r. 15)
hij wordt door de zuster gewassen
ze wordt door de zuster gewassen
het wordt door de zuster gewassen 2.2 Gebruik
we worden door de zuster gewassen
jullie worden door de zuster gewassen (a) hoogste graad
ze worden door de zuster gewassen dit is het modernste ziekenhuis van Nederland, zeggen ze (r.3)
dat is het oudste huis van Amsterdam
(b) vergelijking
1.3 Gebruik
ik heb twee zoons: dit is de oudste en dat is de jongste
1.3.1 Passieve zinnen zonder bepaling met door wil je het grootste of het kleinste stuk?
een patint die ernstig ziek is, wordt alleen gelegd (r.46) 2.3 Superlatief zonder substantief (zie les 11, 1.2)
het eten wordt hier klaargemaakt
Vorm: het + adjectief + st(e)
dat is het makkelijkst(e) (r.22)
1.3.2. Passieve zinnen met er ik woon het liefst(e) in een stad
(a) onbepaald object in de actieve zin
actief - passief 3 NIET HOEVEN (+ TE + INFINITIEF)
ze bellen een dokter er wordt een dokter gebeld
ze brengen bloemen mee er worden bloemen meegebracht Niet hoeven (+ te + infinitief) is een negatie van moeten,
ze zetten koffie er wordt koffie gezet moet ik naar huis gaan? nee, je hoeft niet naar huis te gaan
(b) geen object in de actieve zin moet ik de dokter nu nee, je hoeft hem nu niet te
actief passief roepen? roepen
ze zingen mooi er wordt mooi gezongen want dan hoeven de zusters niet te bukken (r.23)
ze werken niet hard er wordt niet hard gewerkt N.B. dat moetje niet doen (imperatief)
ze voetballen niet vaak er wordt niet vaak gevoetbald dat hoefje niet te doen (maar het mag wel)

165
Les 20 Dokter Van Duin
J: John A: Anneke

v A. Dag John, wat zie ik nou . . .

A. Je draagt een bril!

/. Ja, ik had de laatste tijd nogal last van


hoofdpijn.

A. Bij welke oogarts ben je geweest?

/. Bij dokter Van Duin.

A. Van Duin? Uit de Bachstraat?

/. Dat weet ik niet;

J. hij had spreekuur in de polikliniek.


BftCHCTRAAT A. Een lange man met grijs haar?

J. Ja. Hoezo?
f1 f A. Nou, die ken ik.

A. Dat is een vriend van mijn vader. 12

A. Hij vertelt erg graag over vroeger.

J. O ja? Hij zei anders niet veel.

A. Uiteraard, als hij met een patint bezig is. 15

A. Maar hij heeft wel het een en ander


meegemaakt.
/. Wat dan?

A. Zijn vader was onderwijzer in een klein dorp


18

1830 A. en ze hadden niet veel geld . . .

1931 A. Je kent de omstandigheden van toen.


1832 J. O, de jaren dertig. 21

J. Ja, er waren toen veel mensen die het


moeilijk hadden.
/. Mijn moeder kent nog artsen en leraren

/. die toen taxichauffeur werden, 24

J. of in een winkel hielpen.

A. Van Duin wilde dolgraag medicijnen


studeren,
A. maar daar was geen geld voor, 27

166
Les 20

A. en beurzen waren er haast niet.

A. Dus werd hij werkstudent,

A. ik dacht in Leiden. 30

A. Overdag liep hij college en studeerde hij,

A. en 's avonds moest hij het geld voor zijn


studie verdienen.
A. Hij had allerlei baantjes, 33

A. onder andere in een ziekenhuis.

/. Wat moest hij daar dan doen?

A. O, hij deed van alles: 36

A. hij ruimde de zalen op,

A. hij zette de bloemen op de gang,

A. hij waste af, 39

A. ruimde de keuken op,

A. hij zette koffie voor de verpleegsters,

A. en maakte ook de W.C.'s schoon, 42

A. kortom, hij rende voor iedereen.


A. En in de vakantie verkocht hij ijs op het
W'x-
strand.
J. Hoe lang deed hij wel niet over zijn studie? 45
'S ^
A. Hij studeerde erg hard

A. en hij ging haast nooit uit.

A. Hij hield niet van uitgaan, beweerde hij


altijd. 48
A. Zo was hij toch binnen negen jaar klaar.
Jlfi A. Tenminste, na negen jaar deed hij arts-
examen.
J. En toen moest hij zich zeker nog speciali-
seren? 51

A. Inderdaad, maar dat was niet zo moeilijk


meer,
A. omdat hij toen als arts kon werken,

A. zodat hij genoeg verdiende om rond te


komen. 54

167
A Na eenjaar of zes was hij klaar voor oogarts.

/. Zijn studie duurde bij elkaar dus vijftien


jaar.
A. Ja, hij was 33 toen hij een praktijk kon
beginnen. 57

/. Begon hij hier in Amsterdam?

A. O nee, hij woont hier pas een paar jaar.

A. Tegen het einde van de oorlog trouwde hij, 60

A. en na de bevrijding ging hij met zijn vrouw


naar Suriname.
A. Daar wilde hij eigenlijk zijn hele leven
blijven,
A. maar een jaar of wat geleden moest hij terug
63

A. omdat zijn vrouw ziek werd.

A. Die mocht toen niet langer in de tropen


blijven.
A. Sinds die tijd woont hij in Amsterdam. 66

/. En hoe is het nu met zijn vrouw?

A. O, die is weer helemaal beter.

A. Ze houdt zo nu en dan lezingen over


Suriname. 69
A. Ik geloof dat ze zo weer terug zou willen.
O

Aanvullende fonetiek vroeger. Daar heeft John niet veel van gemerkt, maar dat is
Let op de spelling van de klank [] in deze woorden: logisch: als een arts met een patint bezig is, moet hij zijn
Herhaal', douche . . . sherry . . . chauffeur . . . patint . . . aandacht bij zijn werk houden. John begint wat nieuwsgierig
functioneel . . . station . . . te worden en wil meer over de man weten. 'Ach', zegt
Let op de klank en de spelling van deze woorden. Je hoort de Anneke, 4zo belangrijk is het ook weer niet. Er zijn er zoveel
klank [J] van journalist, maar je schrijft eeng. die zoiets meegemaakt hebben: al die problemen van de
Herhaal', college . . . garage . . . logeren . . . reportage . .. crisistijd.' John wil het verhaal toch horen. Dokter Van Duin
etalage . . . was de zoon van een dorpsonderwijzer, die natuurlijk niet
veel geld had. Hij wilde erg graag medicijnen studeren, maar
daar was helemaal geen geld voor, en beurzen had je toen nog
Samenvatting bijna niet. Daarom moest hij zelf zijn studie bekostigen, door
Als Anneke John ontmoet, valt haar iets op: hij draagt een in de avonduren geld te verdienen. Zo werkte hij bijvoorbeeld
bril. Hij had de laatste tijd nogal eens last van hoofdpijn en een poosje in een ziekenhuis. Daar moest hij van alles doen:
werd door zijn huisarts naar de oogarts verwezen die hem hij ruimde de zalen en de keuken op, hij maakte W.C.'s
een bril voorschreef. Anneke blijkt de oogarts te kennen: het schoon, hij waste af, hij zette koffie, enzovoorts. In de
is een vriend van haar vader. Hij vertelt vreselijk graag over vakanties verdiende hij nog wat bij door ijs te verkopen op

168
Les 20

het strand. Toch studeerde hij in de normale tijd af. Het deed hij lang over zijn studie?
specialiseren duurde wel langer dan normaal. Hij hoefde wel nee, hij deed niet lang over zijn studie
niet meer allerlei baantjes te nemen om geld te verdienen,
verkochten ze sigaretten?
omdat hij nu als arts werkte, maar de oorlog vertraagde zijn
nee, ze verkochten geen sigaretten
studie. Alles bij elkaar heeft hij vijftien jaar over zijn studie
gedaan. Toen hij klaar was, ging hij met zijn vrouw (hij was in hadden ze last van hoofdpijn?
de hongerwinter getrouwd) naar Suriname. Daar wilden ze nee, ze hadden geen last van hoofdpijn
zich blijvend vestigen, maar dat kon niet doordat zijn vrouw
ziek werd en niet langer in de tropen mocht blijven. Ze is in gingen ze naar Belgi?
Amsterdam weer helemaal opgeknapt en houdt zo nu en dan nee, ze gingen niet naar Belgi
lezingen over Suriname. hield hij van uitgaan?
nee, hij hield niet van uitgaan

Oefeningen zeiden ze veel?


nee, ze zeiden niet veel
1 A (5.9,12)

verdienden ze veel?
4 B (20.3)
nee, ze verdienden niet veel
hij is gisteren naar de bioscoop gegaan
trouwde hij voor de oorlog?
wat? hij ging vroeger nooit naar de bioscoop
nee, hij trouwde niet voor de oorlog
hij heeft gisteren hard gewerkt
renden ze hard?
wat? hij werkte vroeger nooit hard
nee, ze renden niet hard
hij heeft gisteren veel verdiend
wilden ze in Nederland blijven?
wat? hij verdiende vroeger nooit veel
nee, ze wilden niet in Nederland blijven
hij heeft gisteren veel gezegd
studeerde hij lang?
wat? hij zei vroeger nooit veel
nee, hij studeerde niet lang
hij heeft gisteren hard gestudeerd
ruimde hij vaak op?
wat? hij studeerde vroeger nooit hard
nee, hij ruimde niet vaak op
hij heeft gisteren veel gedaan
verdienden ze veel?
wat? hij deed vroeger nooit veel
nee, ze verdienden niet veel
hij heeft gisteren thee gezet
2 A (20.1)
wat? hij zette vroeger nooit thee

zette hij koffie? hij is gisteren ziek geworden


ja, hij zette vaak koffie wat? hij werd vroeger nooit ziek

maakten ze W.C.'s schoon? hij heeft gisteren hoofdpijn gehad


ja, ze maakten vaak W.C.'s schoon wat? hij had vroeger nooit hoofdpijn

waste hij af? hij is gisteren naar de bioscoop gegaan


ja, hij waste vaak af wat? hij ging vroeger nooit naar de bioscoop

werkten ze in de zomer?
ja, ze werkten vaak in de zomer S C (20.4)

zette hij koffie? doen jullie wel eens boodschappen?


ja, hij zette vaak koffie nee, maar vroeger deden we vaak boodschappen
lopen jullie wel eens college?
3 B (20.1; 5.13) nee, maar vroeger liepen we vaak college

zeiden ze veel? hebben jullie wel eens hoofdpijn?


nee, ze zeiden niet veel nee, maar vroeger hadden we vaak hoofdpijn

was hij journalist? houden jullie wel eens lezingen?


nee, hij was geen journalist nee, maar vroeger hielden we vaak lezingen
werd hij analist? zijn jullie wel eens lastig?
nee, hij werd geen analist nee, maar vroeger waren we vaak lastig
hielpen ze in een bibliotheek? werken jullie wel eens hard?
nee, ze hielpen niet in een bibliotheek nee, maar vroeger werkten we vaak hard

169
Les 20

worden jullie wel eens moe? 8 C (20.3)


nee, maar vroeger werden we vaak moe
koopt u dure schoenen?
zeggen jullie wel eens iets? nee, ik koop geen dure schoenen
nee, maar vroeger zeiden we vaak iets
hebben ze veel geld?
wassen jullie wel eens af? nee, ze hebben niet veel geld
nee, maar vroeger wasten we vaak af
hebt u een nieuw huis?
gaan jullie wel eens uit? nee, ik heb geen nieuw huis
nee, maar vroeger gingen we vaak uit
bouwen ze veel nieuwe huizen?
helpen jullie wel eens in een winkel? nee, ze bouwen niet veel nieuwe huizen
nee, maar vroeger hielpen we vaak in een winkel
verkopen ze veel fietsen?
doen jullie wel eens boodschappen? nee, ze verkopen niet veel fietsen
nee, maar vroeger deden we vaak boodschappen
hebben ze grote kamers?
nee, ze hebben geen grote kamers
krijgen jullie lekkere patat?
O B (20.5; 17.14)
nee, we krijgen geen lekkere patat
verdiende hij genoeg? leest u veel kranten?
ja, hij werkte hard, zodat hij genoeg verdiende nee, ik lees niet veel kranten
was hij op tijd klaar? drinken ze veel witte wijn?
ja, hij werkte hard, zodat hij op tijd klaar was nee, ze drinken niet veel witte wijn
kon hij een auto kopen? koopt u dure schoenen?
ja, hij werkte hard, zodat hij een auto kon kopen nee, ik koop geen dure schoenen
kon hij op tijd examen doen?
9 A (18.9)
ja, hij werkte hard, zodat hij op tijd examen kon doen
verdiende hij veel geld? hadden zijn ouders veel geld?
nee, ze hadden weinig geld
ja, hij werkte hard, zodat hij veel geld verdiende
woonde hij in een groot dorp?
mocht hij vrijdag weg?
nee, hij woonde in een klein dorp
ja, hij werkte hard, zodat hij vrijdag weg mocht
was het een korte man?
verdiende hij genoeg?
nee, het was een lange man
ja, hij werkte hard, zodat hij genoeg verdiende
was het lelijk weer?
nee, het was mooi weer
/ C (20.6)
had hij een makkelijk leven?
nee, hij had een moeilijk leven
zijn vrouw werd ziek, en hij moest terug
o, moest hij terug omdat zijn vrouw ziek werd had zijn zusje een dure auto?
nee, ze had een goedkope auto
hij had geen geld, en hij werd werkstudent
o, werd hij werkstudent omdat hij geen geld had kreeg Kees een kamer op het noorden?
nee, hij kreeg een kamer op het zuiden
hij was ziek, en hij had geen spreekuur
o, had hij geen spreekuur omdat hij ziek was was het een moeilijk examen?
nee, het was een makkelijk examen
hij woonde in een klein dorp, en hij ging nooit uit
o, ging hij nooit uit omdat hij in een klein dorp had hij kort haar?
woonde nee, hij had lang haar
hij kreeg ander werk, en hij verhuisde hadden zijn ouders veel geld?
o, verhuisde hij omdat hij ander werk kreeg nee, ze hadden weinig geld
zijn hospita kreeg een baby, en hij moest een nieuwe kamer
zoeken
10 A (19.4)

o, moest hij een nieuwe kamer zoeken omdat zijn ruimden ze de keuken op?
hospita een baby kreeg ja, de keuken werd opgeruimd
zijn vrouw werd ziek, en hij moest terug maakten ze de W.C. schoon?
o, moest hij terug omdat zijn vrouw ziek werd ja, de W.C. werd schoongemaakt

170
Les 20

zetten ze de bloemen op de gang? dat is een aardige dame


ja, de bloemen werden op de gang gezet ja, dat is de aardigste dame die hier werkt
verhuurden ze die kamers? dat zijn lastige studenten
ja, die kamers werden verhuurd ja, dat zijn de lastigste studenten die hier werken
verfden ze het bureau? dat is een leuk meisje
ja, het bureau werd geverfd ja, dat is het leukste meisje dat hier werkt
namen ze dat gebouw in gebruik? dat is een interessante jongen
ja, dat gebouw werd in gebruik genomen ja, dat is de interessantste jongen die hier werkt
kozen ze het eerste programma? dat zijn goede verpleegsters
ja, het eerste programma werd gekozen ja, dat zijn de beste verpleegsters die hier werken
wasten ze de kopjes af? dat is een rustig kind
ja, de kopjes werden afgewassen ja, dat is het rustigste kind dat hier werkt
verzorgden ze de bloemen goed? dat is een lange man
ja, de bloemen werden goed verzorgd ja, dat is de langste man die hier werkt
ruimden ze de keuken op?
ja, de keuken werd opgeruimd 14 B (20.8; 19.12)

11 C (20.10; 19.8) moest hij hard werken?


nee, hij hoefde niet hard te werken
maakten ze eten klaar?
ja, er werd eten klaargemaakt moest hij geld verdienen?
nee, hij hoefde geen geld te verdienen
wasten ze kopjes af?
ja, er werden kopjes afgewassen moest hij in het ziekenhuis werken?
nee, hij hoefde niet in het ziekenhuis te werken
zetten ze koffie?
ja, er werd koffie gezet moest hij de bloemen verzorgen?
nee, hij hoefde de bloemen niet te verzorgen
zetten ze bloemen op de zalen?
ja, er werden bloemen op de zalen gezet moest hij nieuwe bloemen kopen?
nee, hij hoefde geen nieuwe bloemen te kopen
verkochten ze ijs?
ja, er werd ijs verkocht moest hij koffie zetten?
nee, hij hoefde geen koffie te zetten
Melden ze lezingen over Belgi?
ja, er werden lezingen over Belgi gehouden moest hij werkstudent worden?
maakten ze eten klaar? nee, hij hoefde geen werkstudent te worden
moest hij veel geld hebben?
ja, er werd eten klaargemaakt
nee, hij hoefde niet veel geld te hebben
12 B moest hij de schalen afwassen?
bleven ze nog lang in de tropen? nee, hij hoefde de schalen niet af te wassen
nee, ze mochten er niet langer blijven moest hij hard werken?
woonden ze nog lang in het noorden? nee, hij hoefde niet hard te werken
nee, ze mochten er niet langer wonen
werkten ze nog lang in Suriname?
nee, ze mochten er niet langer werken
15 C (19.15)
moest u de kaartjes bestellen?
studeerden ze nog lang in Leiden? nee, ik hoefde ze niet te bestellen
nee, ze mochten er niet langer studeren
moest u koekjes kopen?
speelden ze nog lang in de tuin? nee, ik hoefde er geen te kopen
nee, ze mochten er niet langer spelen
moest u veel boeken lezen?
bleven ze nog lang in de tropen? nee, ik hoefde er niet veel te lezen
nee, ze mochten er niet langer blijven
moest u het eten klaarmaken?
13 B (19.3) nee, ik hoefde het niet klaar te maken
dat is een lange man moest u de bloemen verzorgen?
ja, dat is de langste man die hier werkt nee, ik hoefde ze niet te verzorgen

171
Les 20

moest u een bril hebben? Duin veel meegemaakt? Vertelt hij daar vaak over? Heeft
nee, ik hoefde er geen te hebben John dat gemerkt? Waarom zei dokter Van Duin zo weinig?
Wat deed de vader van Van Duin? Waren zijn ouders rijk?
moest u die lezing houden?
Wat wilde hij studeren? Waarom kreeg hij geen beurs? Wat
nee, ik hoefde hem niet te houden deed hij toen? Hoe deed hij dat? Wat voor werk deed hij?
moest u de kaartjes bestellen? Wat deed hij in de vakantie? Hoe lang deed hij over zijn
nee, ik hoefde ze niet te bestellen studie? Ging hij vaak uit? Wat deed hij na zijn studie?
Wat deed hij na de oorlog? Ging hij alleen? Wanneer was
hij getrouwd? Waarom is hij uit Suriname weggegaaan? Is
Aanvullende woordenlijst zijn vrouw nu weer beter? Wat doet ze? Bevalt het haar in
de universiteit Nederland?
de universiteit het college
de hogeschool het hoorcollege
de studie het werkcollege Conversatie
de student het practicum
Studeer jij? Wat? Hoe lang studeer je al / heb je gestudeerd?
studeren het laboratorium
Ben je werkstudent (geweest)? Wat moest je allemaal doen?
het examen de werkgroep
doen Kun je iets vertellen over de universiteiten in jouw land? (hoe
het tentamen de vakgroep
lang duren de studies, wat voor opleidingen zijn er, hoeveel
de tentamenkaart de test
universiteiten zijn er, hoeveel studenten enz.) Zijn er studie-
het propedeutisch de studietoets*
beurzen in jouw land? En in Nederland? Wat doe je tijdens
examen ('propjes') het collegegeld
de vakanties?
het doctoraal examen het inschrijfgeld
de scriptie de collegekaart
de student-assistent de bul
de wetenschappelijk de pedel Huiswerk
medewerker afstuderen
de lector promoveren 1 Vul het imperfectum van het woord tussen ( ) in.
de hoogleraar het proefschrift, Voorbeeld: Opa .. . (kunnen) schitterend over vroeger
de professor de dissertatie vertellen.
de docent de stelling Opa kon schitterend over vroeger vertellen.
het hoofdvak de excursie 1. Vroeger, toen er nog geen 14 miljoen mensen in Neder-
het bijvak het collegerooster 2. land . . . (wonen), en het land nog niet onveilig . . .
de hoofdrichting ^e mentor 3. (worden) gemaakt door zoveel auto's,. . . (zijn het heel
de studierichting de faculteit 4. wat aantrekkelijker om hier te wonen.
de doctorandus (Drs.) het faculteitsbureau 5. Oudere mensen kunnen daar soms prachtig over vertellen:
de doctor (Dr.) de vertaling 6. hoe gezellig het in het dorp . . . (zijn), w,aar iedereen
de ingenieur (Ir.) 7. iedereen . . . ^kennen), niemand l a s t . . . (hebben) van
de thema
de meester in de 8. stress, en mensen elkaar altijd . . . (helpen).
schriftelijk
rechten (Mr.) 9. Toen . . . (kunnen) je zelf nog iets regelen en . . . (zijn)
mondeling
de dominee (Ds.) 10. je niet zo afhankelijk van allerlei organisaties.
11. Toen .. .. (zijn) geluk heel gewoon, vertellen ze.
Studenten studeren aan een universiteit of hogeschool of aan 12. Studeren ..". (zijn) tot een aantal jaren geleden ook
een school voor hoger beroepsonderwijs (H.B.O.). 13. nog ideaal. Je . . , (kunnen) jaren over je studie doen,
De staf van de universiteit bestaat uit hoogleraren, 14. als je tenminste geen beurs of boze vader .. . (hebben).
lectoren, docenten en wetenschappelijk medewerkers. 15. Zo nu en dan 1 .,. (doen) je tentamen, en voor de rest
Verder is er administratief en technisch personeel. In de 16. ., (houden) je je bezig met andere
meeste studierichtingen moet je naast je hoofdvak nog n of 17. zaken als feest vieren en actie voeren.
twee bijvakken doen. 18. De jaren 60 .... (zijn) gouden jaren:
Een student loopt hoor- en werkcolleges, hij heeft 19. revoluties . . . (zullen) een nieuw tijdperk brengen,
practica, doet mondelinge en schriftelijke tentamens, schrijft 20. alles... (gaan) veranderen, overal. .. (zijn) hoop.
scripties en doet tenslotte examen. Dan studeert hij af. Wie 21. Maar tien jaar later . . . (blijken) alles een mooie
(na het afstuderen) een proefschrift schrijft, kan promoveren 22. droom. Studies. . . (worden) verkort.
en wordt dan doctor. 23. Het paradijs. . (blijven) uit.

Vragen over het gesprek 2 Beantwoord met nee


Voorbeeld: Ging dokter Van Duin vaak uit?
Waarom ziet John er vreemd uit? Waarom heeft hij een bril? Nee, dokter Van Duin ging niet vaak uit.
Bij welke oogarts is hij geweest? Waar hield die spreekuur? 1. Heeft dokter Van Duin snel gestudeerd?
Hoe zag hij er uit? Kent Anneke hem? Heeft dokter Van 2. Had zijn vader veel geld?

172
Les 20

3. Werkte hij overdag? 6. Ben je wel eens in de tropen geweest?


4. Kon hij in Suriname blijven? 7. Waar zou je een lezing over willen houden?
5. Praat hij gezellig met zijn patinten?
6. Was je gisteren ziek? 4 Maak de volgende zinnen af.
7. Loop je elke dag college? Voorbeeld: Anneke was gisteren niet op college, want. . .
8. Is het makkelijk om een baantje te vinden? Anneke was gisteren niet op college, want ze
was ziek.
1. Robert vertelt graag over zijn laatste vakantie, toen . . .
3 Beantwoord de volgende vragen: 2. Hij ging nooit uit omdat. ..
1. Heb je wel eens in een klein dorp gewoond? Wanneer? 3. Yvonne ging naar de dokter want de laatste tijd .. .
Waar was dat? Hoe zag dat dorp er uit? 4. De dokter had geen spreekuur omdat.. .
2. Heb je een beurs? 5. Eduard slaapt overdag omdat.. .
3. Wanneer heb je voor 't laatst examen gedaan? 6. Anneke had altijd baantjes, want.. .
4. Wat voor baantjes heb je gehad? 7. Ze werkte bijvoorbeeld . . .
5. Hou je van uitgaan? 8. Toen ze afgestudeerd was. ..

Grammatica
1 HET IMPERFECTUM 1.2 Gebruik van imperfectum en perfectum
Het imperfectum is een verleden tijd, zoals het perfectum (zie Enkele richtlijnen:
les 10). Het imperfectum beschrijft meestal een actie of situatie van
een bepaald moment of een bepaalde periode uit het verleden.
1.1 Vorm waar was je gisteren om vier uur?
ik was bij de oogarts
1.1.1 'Zwakke' werkwoorden
wat deed dokter Van Duin na de bevrijding?
de hij ging met zijn vrouw naar Suriname
singularis: stam +
te
er waren in de jaren dertig veel mensen die het moeilijk hadden
pluralis: stam + den
ten Het imperfectum wordt vaak gebruikt in verhalen:
Er was eens een schrijver die met een aardige poes op het
werken platteland woonde. Soms was hij gelukkig en soms was hij
wonen
ongelukkig. Ongelukkig was hij als hij geen geld had en
1 ik woonde ik werkte gelukkig als hij wl geld had. Dus besloot hij...
2 je woonde je werkte Het perfectum geeft aan dat een actie of situatie voorbij is.
u woonde u werkte Het accent ligt op het resultaat van de actie.
3 ha woonde hij werkte
ze woonde ze werkte actie resultaat
het woonde het werkte ik heb lekker geslapen (ik ben niet meer moe)
1 we woonden we werkten heb je dat boek al gelezen ? (ken je dat boek?)
2 u woonde u werkte ze hebben de hele dag gefietst (ze zijn nu thuis)
jullie woonden jullie werkten
3 ze woonden ze werkten 1.3 Het passivum

1.1.2 'Sterke' werkwoorden actief passief

ze ruimen de keuken op de keuken wordt opgeruimd


infinitief imperfectum ze ruimden de keuken op de keuken werd opgeruimd
ze wassen de patinten de patinten worden gewassen
beginnen ik begon we begonnen ze wasten de patinten de patinten werden gewassen
lopen ik liep we liepen
vinden ik vond we vonden
rijden ik reed we reden
nemen ik nam we namen
eten ik at we aten
geven ik gaf we gaven
lezen ik las we lazen

173
Les 21 Het nieuwe huis van Els en Jaap
A: Kees E: Els

A. Jullie wonen hier leuk, zeg.

K. En wat een geweldig uitzicht!

E. Ja, in het vorige huis konden we alleen de


was van de buren zien, 3

E. als we uit het raam keken,

E. maar hier zien we bijna heel Amsterdam.

A. Het was zeker wel druk met de verhuizing? 6

E. Dat viel wel mee.

E. De verhuizers hebben alles ingepakt; dat was


erg makkelijk.
K. Ik wilde jullie nog helpen, 9

\ // K. maar toen ik op de Olympiaweg kwam,


waren jullie al weg.
E. Ja, we konden hier een dag eerder in dan we
dachten,
E. en dat deden we natuurlijk graag. 12

Dus jullie wonen hier liever dan in het


vorige huis?
Natuurlijk. Anders waren we toch niet
verhuisd!
Alles is hier mooier en nieuwer en
lichter . . . 15

En hoger: de twaalfde verdieping!

Deze kamer is net zo groot als de vorige, h?

Nee, deze is niet zo groot als die op de


Olympiaweg, 18

E. maar daar hadden we die grote kachel, weet


je wel,
E. die zoveel plaats innam,

E. en die hebben we nu niet meer nodig, met


centrale verwarming. 21

Ja, hoe bevalt die?

Uitstekend: het hele huis wordt verwarmd,

en alles blijft veel schoner. 24

A. En hoe vinden de kinderen het hier?

E. Die zouden ook niet meer terug willen.

E. Ze zijn dol op de lift, Wim vooral. 27

174
Les 21

E. O, moet je horen:

E. laatst plakte hij een briefje op de lift:


BUITEN WERKING;
E. drie dagen lang gebruikte niemand de lift, 30

E. en toen pas ontdekten we dat er niets aan


de hand was.
K. Ha, ha!

E. Ja, het is een rakker! 33

K. Moesten jullie toen elke keer al die trappen


opklimmen?
E. Nee, gelukkig niet, we hebben nog een lift.

E. Zeg, wil je de rest van het huis even zien? 36

K. Graag!

E. Nou, dit is dan onze slaapkamer.

K. Wat een grotelJSen stuk groter dan jullie


vorige. 39

E. Dat lijkt maar zo: deze is wel langer, maar


niet zo breed.
E. Vroeger kon die kast naast het bed staan,

E. en dat kan nu niet meer. 42

K. Ja, ik zie het.

E. De kamers van de kinderen zijn wat kleiner.

K. Zijn die allebei even groot? 45

E. Nee, die van Corrie is iets groter dan die van


Wim.
E. Corrie is de oudste,

E. en daarom heeft zij de grootste kamer. 48

E. Kijk maar, dit is Wim z'n kamer,

E. en dit is de kamer van Corrie.

K. En dan is dit zeker de badkamer? 51

E. Ja; of liever: de douchecel,

E. want we hebben geen bad.

E. En hier is de keuken. 54

175
AT. Die ziet er mooi uit.

E. Ja, en veel praktischer dan die op de Olym-


piaweg.
K. Je hebt een koelkast, zie ik - had je die al?
57
E. Nee, die hebben we pas gekocht.

E. Vroeger hadden we geen plaats voor zo'n


ding.
E. Die keuken was zo klein. 60

K. En hebben jullie daar een balkon?

E. Ja, kom maar eens kijken.

E. Het is jammer dat het zo bewolkt is. 63

E. Als de lucht helderder is,

E. kun je hiervandaan zelfs de duinen zien.

K. Het is een fantastisch huis! 66

E. En het is niet eens zoveel duurder dan dat


op de Olympiaweg.
E. Bij de huur is de verwarming nog
inbegrepen,
E. en het is ook dichter bij Jaap z'n kantoor, 69

E. dus dat scheelt nog in de benzinekosten.

K. Jullie hebben het wel uitgerekend, zeg!

E. Jaap is niet voor niets boekhouder. 72


llt

Aanvullende fonetiek inpakken; op die manier hoefden ze zelf niet zoveel te doen.
Kees wilde ze nog helpen, maar hij kwam voor een dichte,
Let op de spelling met een c in de volgende woorden:
deur, want ze konden een dag eerder vertrekken dan ze eerst
Herhaal: cent . . . precies . . . centraal . . . feliciteren . . . dachten. Els is erg tevreden met haar nieuwe huis, want alles
receptie . . . recensie . . . telefooncel. . . concert. . . is er mooier en nieuwer en lichter dan op de Olympiaweg. En
motorraces. . . medicijnen . . . hoger!
Els vertelt het grapje dat Wim uitgehaald heeft: hij plakte
een briefje op de lift: BUITEN DIENST, en toen gebruikte
Samenvatting niemand de lift meer. Het duurde drie dagen voordat het
Els en Jaap zijn verhuisd naar een nieuwe flat, op de twaalfde ontdekt werd. Gelukkig zijn er twee liften. Na dit verhaaltje
verdieping. Kees komt het huis bekijken. Hij bewondert het laat Els Kees het huis zien. Hun slaapkamer, die wel langer
fraaie uitzicht dat ze hebben: je kunt bijna heel Amsterdam maar niet zo breed is als de vorige, de kamertjes van de
zien. Dat is beter dan in het oude huis: daar bestond het kinderen, de douchecel, en tenslotte de keuken. Die is ook
uitzicht uitsluitend uit de was van de buren. De verhuizing veel mooier en praktischer dan die in het oude huis. Ze
was niet zo druk als Kees dacht: Els en Jaap lieten alles hebben nu ruimte voor een koelkast. Bij de keuken is een

176
Les 21

balkon. Daarvandaan kun je, als het helder is, zelfs de duinen 3 A (21.2; 15.7)
zien. Dit huis is dus veel prettiger dan dat op de Olympiaweg,
en het is nauwelijks duurder. 'Een fantastisch huis', vindt is deze kamer even groot als die van Wim?
Kees. nee, hij is groter dan die van Wim
is dit uitzicht even leuk als dat van Els?
nee, het is leuker dan dat van Els
Oefeningen
1 A (8.10)
zijn deze kleren even mooi als die van Marianne?
nee, ze zijn mooier dan die van Marianne
hadden jullie vroeger een mooi huis? is dit huis even modern als dat van Jaap?
ja, maar dit is mooier nee, het is moderner dan dat van Jaap
hadden jullie vroeger een lichte kamer? is dit tasje even klein als dat van Anneke?
ja, maar deze is lichter
nee, het is kleiner dan dat van Anneke
hadden jullie vroeger een grote kachel? is deze auto even duur als die van John?
ja, maar deze is groter nee, hij is duurder dan die van John
hadden jullie vroeger kleine kamers? is deze kamer even groot als die van Wim?
ja, maar deze zijn kleiner nee, hij is groter dan die van Wim
hadden jullie vroeger een praktische keuken?
ja, maar deze is praktischer
4 (21.3; 15.4,5)
hadden jullie vroeger een hoog huis?
ja, maar dit is hoger is dit huis groter dan dat van Jaap?
nee, het is even groot als Jaap z'n huis
hadden jullie vroeger dure jurken?
ja, maar deze zijn duurder is deze kamer breder dan die van Els?
nee, hij is even breed als Els d'r kamer
hadden jullie vroeger een kleine tuin?
ja, maar deze is kleiner zijn deze kasten hoger dan die van Niek?
nee, ze zijn even hoog als Niek z'n kasten
hadden jullie vroeger een goede auto?
ja, maar deze is beter is dit boek ouder dan dat van John?
nee, het is even oud als John z'n boek
hadden jullie vroeger lange jassen?
ja, maar deze zijn langer zijn deze schoenen duurder dan die van Anneke?
nee, ze zijn even duur als Anneke d'r schoenen
hadden jullie vroeger een mooi huis?
ja, maar dit is mooier is deze keuken praktischer dan die van Corrie?
nee, hij is even praktisch als Corrie d'r keuken
2 B (21.1)
is deze auto beter dan die van Kees?
deze kamer is niet zo groot als de vorige, h? nee, hij is even goed als Kees z'n auto
nee, de vorige was groter
is dit huis groter dan dat van Jaap?
deze kast is niet zo breed als de vorige, h? nee, het is even groot als Jaap z'n huis
nee, de vorige was breder
deze koekjes zijn niet zo lekker als de vorige, h?
nee, de vorige waren lekkerder 5 B (21.4)

dit huis is niet zo hoog als het vorige, h? is de kamer van Kees net zo groot als die van Wim?
nee, het vorige was hoger nee, hij is niet zo groot als die van Wim
deze les is niet zo makkelijk als de vorige, h? is het huis van Els net zo oud als dat van Corrie?
nee, de vorige was makkelijker nee, het is niet zo oud als dat van Corrie
deze oefeningen zijn niet zo moeilijk als de vorige, h? is de keuken van moeder net zo praktisch als die van Els?
nee, de vorige waren moeilijker nee, hij is niet zo praktisch als die van Els
dit kantoor is niet zo dicht bij als het vorige, h? zijn de lessen van Jaap-net zo moeilijk als die van Wim?
nee, het vorige was dichter bij nee, ze zijn niet zo moeilijk als die van Wim
deze auto is niet zo duur als de vorige, h? zijn de kinderen van Corrie net zo rustig als die van Meta?
nee, de vorige was duurder nee, ze zijn niet zo rustig als die van Meta
deze kamer is niet zo rustig als de vorige, h? is de kamer van Kees net zo groot als die van Wim?
nee, de vorige was rustiger nee, hij is niet zo groot als die van Wim

177
Les 21

6 C (19.2) zijn deze huizen goedkoop?


nee, maar vroeger waren ze wel goedkoop
is de kamer van Wim groter dan die van Corrie?
ja, Wim heeft de grootste kamer kan die kast naast het bed staan?
nee, maar vroeger kon hij wel naast het bed staan
is het huis van Jaap hoger dan dat van John?
ja, Jaap heeft het hoogste huis
9 A (19.4)
is de was van Els schoner dan die van Anneke?
ja, Els heeft de schoonste was verwarmen ze het hele huis?
ja, het hele huis wordt verwarmd
zijn de huizen van Amsterdam ouder dan die van Rotterdam?
ja, Amsterdam heeft de oudste huizen pakken ze alles in?
ja, alles wordt ingepakt
zijn de kleren van Marianne mooier dan die van Els?
ja, Marianne heeft de mooiste kleren plakken ze het briefje op de lift?
ja, het briefje wordt op de lift geplakt
zijn de lessen van Jaap moeilijker dan die van Wim?
ja, Jaap heeft de moeilijkste lessen zetten ze de kast naast het bed?
ja, de kast wordt naast het bed gezet
is het dictaat van Kees beter dan dat van Anneke?
ja, Kees heeft het beste dictaat gebruiken ze de lift vaak?
ja, de lift wordt vaak gebruikt
is de kamer van Wim groter dan die van Corrie?
ja, Wim heeft de grootste kamer zetten ze de TV vanavond aan?
ja, de TV wordt vanavond aangezet
7 B (21.4) maken ze de koffie in de keuken klaar?
ja, de koffie wordt in de keuken klaargemaakt
is deze kamer groter dan die?
nee, dat lijkt maar zo; ze zijn even groot verwarmen ze het hele huis?
ja, het hele huis wordt verwarmd
is dit boek ouder dan dat?
nee, dat lijkt maar zo; ze zijn even oud
is dit huis hoger dan dat? 10 A
nee, dat lijkt maar zo; ze zijn even hoog kreeg je vorige week een brief?
zijn deze kinderen rustiger dan die? ja, toen kreeg ik een brief
nee, dat lijkt maar zo; ze zijn even rustig had je vorig jaar een gele auto?
zijn deze koekjes lekkerder dan die? ja, toen had ik een gele auto
nee, dat lijkt maar zo; ze zijn even lekker werkte Jaap vorige maand in Utrecht?
ja, toen werkte hij in Utrecht
is deze les langer dan die?
nee, dat lijkt maar zo; ze zijn even lang speelden de kinderen gisteren bij de buren?
ja, toen speelden ze bij de buren
is deze kamer groter dan die?
nee, dat lijkt maar zo; ze zijn even groot ging Wim dinsdag met de bus?
ja, toen ging hij met de bus
kreeg je vorige week een brief?
8 C (20.5) ja, toen kreeg ik een brief

kan die kast naast het bed staan?


nee, maar vroeger kon hij wel naast het bed staan 11 C (21.10)
heb je centrale verwarming? dinsdag moest je naar Utrecht, h?
nee, maar vroeger had ik wel centrale verwarming ja, toen moest ik naar Utrecht
kunt u een lift nemen? dinsdag gaan jullie naar huis, h?
nee, maar vroeger kon ik wel een lift nemen ja, dan gaan we naar huis
hebt u een grote kachel? dinsdag moet je weg, h?
nee, maar vroeger had ik wel een grote kachel ja, dan moet ik weg
koopt u veel boeken? dinsdag bleven ze thuis, h?
nee, maar vroeger kocht ik wel veel boeken ja, toen bleven ze thuis
werkt u vaak 's avonds? dinsdag waste ze af, h?
nee, maar vroeger werkte ik wel vaak 's avonds ja, toen waste ze af

178
Les 21

dinsdag kom je hier, h? hadden jullie die kachel al toen jullie in Zwolle woonden?
ja, dan kom ik hier ja, toen we in Zwolle woonden, hadden we die kachel
al
dinsdag vertellen jullie een verhaal, h?
ja, dan vertellen we een verhaal klim je alle trappen op, als de lift kapot is?
ja, als de lift kapot is, klim ik alle trappen op
dinsdag moest je naar Utrecht, h?
ja, toen moest ik naar Utrecht waren we al weg, toen je op de Olympiaweg kwam?
ja, toen ik op de Olympiaweg kwam, waren jullie al
dinsdag gaan jullie naar huis, h? weg
ja, dan gaan we naai huis

12 A (1 4.1 5) 1 5 B (17.14)
was je vaak ziek?
werkt hij hard om veel geld te verdienen?
ja, en als ik ziek was, bleef ik thuis
ja, hij werkt hard omdat hij veel geld wil verdienen
had je vaak bezoek?
belt ze Kees op om een afspraak te maken?
ja, en als ik bezoek had, bleef ik thuis
ja, ze belt Kees op omdat ze een afspraak wil maken
was je auto vaak kapot?
ja, en als hij kapot was, bleef ik thuis zet ze de TV aan om die opera te zien?
ja, ze zet de TV aan omdat ze die opera wil zien
ging je vrouw vaak weg?
ja, en als zij wegging, bleef ik thuis nemen ze de auto om vlug in Zwolle te zijn?
ja, ze nemen de auto omdat ze vlug in Zwolle willen
waren de kinderen vaak ziek? zijn
ja, en als ze ziek waren, bleef ik thuis
kijken ze uit het raam om de duinen te zien?
stormde het vaak? ja, ze kijken uit het raam omdat ze de duinen willen
ja, en als het stormde, bleef ik thuis zien
was je vaak ziek? ging hij naar Suriname om daar te werken?
ja, en als ik ziek was, bleef ik thuis ja, hij ging naar Suriname omdat hij daar wilde
werken
13 B (21.12)
ben je ziek geweest? stopte hij daar om te tanken?
ja, en toen ik ziek was, kon ik niet werken ja, hij stopte daar, omdat hij wilde tanken

heb je in Leiden gewoond? werkte hij hard om veel geld te verdienen?


ja, en toen ik in Leiden woonde, kon ik niet werken ja, hij werkte hard omdat hij veel geld wilde verdienen

heb je bezoek gehad?


16 C (21.1,15; 20.9)
ja, en toen ik bezoek had, kon ik niet werken
heeft het geregend? is die kamer klein?
ja, en toen het regende, kon ik niet werken ja, jammer dat hij niet groter is

heeft het gestormd? is het boek oud?


ja, en toen het stormde, kon ik niet werken ja, jammer dat het niet nieuwer is

is het slecht weer geweest? is de kachel groot?


ja, en toen het slecht weer was, kon ik niet werken ja, jammer dat hij niet kleiner is

ben je ziek geweest? zijn die schoenen lelijk?


ja, en toen ik ziek was, kon ik niet werken ja, jammer dat ze niet mooier zijn
zijn die huizen duur?
14 C (21.13)
ja, jammer dat ze niet goedkoper zijn
waren we al weg, toen je op de Olympiaweg kwam?
ja, toen ik op de Olympiaweg kwam, waren jullie al duurt dat programma kort?
weg ja, jammer dat het niet langer duurt
had je het druk, toen de kinderen klein waren? ziet Corrie er oud uit?
ja, toen de kinderen klein waren, had ik het druk ja, jammer dat ze er niet jonger uitziet
was je naar de film, toen ik kwam? is het bewolkt?
ja, toen jij kwam, was ik naar de film ja, jammer dat het niet helderder is
ga je naar Kees, als je in Amsterdam bent? is die kamer klein?
ja, als ik in Amsterdam ben, ga ik naar Kees ja, jammer dat hij niet groter is

179
Les 21

Aanvullende woordenlijst Tragen over het gesprek


het huis Waar is Kees? Wat hebben Els en Jaap pas gedaan? Waar
de huiskamer koken woonden ze eerst? Waarom wonen ze hier liever dan op de
de zitkamer bakken Olympiaweg? Was het druk met de verhuizing? Waarom
de voorkamer braden heeft Kees niet geholpen bij de verhuizing? Hoe is het uit-
de achterkamer stoven zicht vanuit de kamer? Hadden ze vroeger ook een mooi
de slaapkamer sudderen uitzicht? Hebben ze een grote kamer? Wat hebben ze
de logeerkamer de/het aanrecht voor verwarming? Vindt Els die prettig? Wonen de kin-
de kinderkamer de gootsteen deren hier graag? Wat heeft Wim laatst gedaan? Moesten de
de speelkamer de koelkast mensen toen trappen klimmen? Hoeveel kamers hebben ze?
de zolderkamer de geyser Is hun nieuwe slaapkamer groter dan de vorige? Zijn de
de studeerkamer de boiler kamers van de kinderen even groot? Waarom heeft Corrie de
de gang de pan grootste kamer? Hebben ze een badkamer? Is de keuken
de hal de koekepan groter dan de vorige? Hebben ze hun koelkast al lang? Is
het portaal de koffiemolen het mooi weer? Is het huis duurder dan dat op de Olympia-
de trap de koffiepot weg? Gaat Jaap op de fiets naar zijn werk? Wat voor werk
de keuken de theepot doet Jaap?
de bijkeuken de suikerpot
de schuur het melkkannetje
de douche het bestek Conversatie
de badcel de vork
Woon jij in een flat of op de begane grond? In wat voor
de badkamer het mes
woning zou je het liefst wonen? Wat zou je erin zetten? Is
het toilet de lepel
het kopje dit huis van jou beter dan je vorige huis? Hoeveel huur betaal
de W.C.
de schotel je? Vind je dat veel? Wat voor soort verwarming vind je
de zolder
het bord het prettigst? Wat vind je van de nieuwbouw in dit land?
de kelder
Wat heb je liever: een bad of een douchecel? Was het weer
de tuin het servies
de dekschaal gisteren beter dan vandaag? Is je buurman/buurvrouw even
de garage
de schaal oud als jij?
het balkon
de stoep het deksel
het hek het (dien)blad
de handdoek
Huiswerk
de voordeur
de achterdeur de theedoek 1 Vul de comparatief o f de superlatief van het woord
de tuindeur de vaatdoek tussen ( ) in.
de serre de afwasborstel Voorbeeld: In de tropen is alles . . . (leuk) dan in Neder-
de schuifdeur de afwaskwast land.
de openslaande deuren afwassen In de tropen is alles leuker dan in Nederland.
de schoorsteen wassen 1. Dokter Van Duin heeft een paar jaar in de tropen gewerkt.
het dak de zeep 2. Daar beviel het hem . . . (goed) dan in Nederland.
het plat het afwasmiddel 3. Als je hem ernaar vraagt, zegt hij dat alles daar
de gevel de afwasmachine 4. . . . (fijn) is dan in Nederland.
de muur het wasmiddel 5. De zon schijnt er . . . (vaak).
het terras de emmer 6. Er wonen . . . (weinig) mensen op een km2
de wasautomaat 7. zodat er w a t . . . (veel) ruimte is.
de keuken drogen 8. Het hele leven is er . . . (rustig) dan hier.
het fornuis de centrifuge 9. Het werk dat hij daar deed was ook veel
het gasstel de (was)lijn 10. . . . (gevarieerd) dan de baan die hij nu heeft.
de oven de knijper 11. Het ziekenhuis zag er w a t . . . (eenvoudig) uit dan een
12. Europees ziekenhuis, maar de . . . (veel) dingen konden er
Het huis van mijn broer heeft vier kamers: beneden een grote 13. toch wel gedaan worden.
huiskamer en boven drie slaapkamers. Beneden vind je ook 14. Hoewel het leven . . . (simpel) was,
een keuken en een toilet. Boven is een badkamer. Verder 15. en er v e e l . . . (weinig) te krijgen was dan hier,
heeft hij een zolder. Achter het huis ligt een tuin met een 16. heeft hij er toch de . . . (goed) tijd van zijn leven gehad.
schuurtje. Daar zet hij fietsen neer en spullen voor de tuin, 17. Hij genoot daar van de . . . (klein) dingen.
zoals een hark en een grasmachine. 18. Bijvoorbeeld iedere avond naar de zonsondergang kijken:
In de keuken heeft hij een aanrecht met een gootsteen en 19. Dat waren de . . . (mooi) momenten van de dag.
drie kastjes. Een geyser zorgt voor warm water. Naast de 20. Ja, h e t . . . (graag) zou dokter Van Duin morgen weer
aanrecht staat het gasfornuis, in een andere hoek de koelkast. 21. terug gaan. Ik denk dat hij alles w a t . . . (weinig) fijn was
Op een plank boven de aanrecht staan alle pannen. 22. gewoon vergeten is.

180
Les 21

2 Maak de zinnen af. Gebruik de constructie net zo/even + 2.... we nu een week vakantie opnemen,... hebben we
adjectief + als. van de zomer ook nog drie weken.
Voorbeeld: Corrie en Meta zijn tweelingen h? 3. . . . ze nog in het oude huis woonden hadden ze het altijd
Zijn ze ook even groot? koud, maar nu met cv. hebben ze daar geen last meer
Ja, ze zijn even groot. Of. van.
Ja, Corrie is net zo groot als Meta. 4. . . . ze thuiskomt gaat ze eerst in een stoel zitten,... pakt
Ja, Corrie is even groot als Meta. ze de krant, en . . . rolt ze een shagje.
1. Deze kamer lijkt breder dan die andere, maar dat is niet 5. . ,. je weet wanneer jullie gaan verhuizen, bel me . . . even
zo h? Nee,.. , o p , . . . kan ik misschien komen helpen.
2. Is je ene schoen lichter dan je andere? Nee hoor,.. .
3. Haar man lijkt veel ouder dan zij. Is dat zo? Nee,
4. Je linkerbroekspijp is langer dan je rechter. Welnee,,..
5. Mijn boek lijkt wel dikker dan dat van iou. Dat is toch 4 Beantwoord de volgende vragen:
niet zo h o o r , . . . 1. Toen je de laatste keer verhuisde heb je toen alles zelf
6. De weg ergens naartoe lijkt vaak langer dan de terugweg. gedaan?
Maar.. . 2. Wat zie je vanuit jouw kamer?
3. Als er een lift is in een gebouw, neem je die dan altijd?
3 Vul in: toen, dan, als. 4. In sommige liften zie je stickers met 'neem de trap' erop,
Voorbeeld: . . . ik op de markt l o o p , . . . kom ik altijd wat vind je daarvan?
bekenden tegen. 5. Zijn de huizen in de stad duurder dan die op het platte-
Als ik op de markt loop, (dan) kom ik altijd land?
bekenden tegen. 6. Wat is het bezwaar van al die hoge flats?
1. Ik wde vragen of jullie meegingen naar het strand, maar 7. Wat voor weer is het vandaag?
ik jullie opbelde kreeg ik geen gehoor. 8. Hou je van het strand of meer van de bossen?

Grammatica
1 DE COMPARATIEF (c) onregelmatige comparatief

De comparatief geeft een hogere graad aan: goed beter(e) best(e)


alles is hier mooier en nieuwer en lichter (r.15) weinig minder(e) minst(e)
veel meer meest(e)
graag liever liefst(e)

1.1 Vorm
1.2 De comparatief volgt de regels van het adjectief,
(a) adjectief + -er{) (a) vr een substantief:

comparatief superlatief /^-woorden t/e-woorden

het mooiere huis de mooiere tafel


mooi mooier(e) mooist(e)
klein kleiner(e) kleinst(e) een mooier huis een mooiere tafel
nieuw nieuwer(e) nieuwst(e) de mooiere huizen de mooiere tafels
licht lichter(e) lichtst(e) mooiere huizen mooiere tafels
leuk leuker(e) leukst(e)
schoon schoner(e) schoonst(e) (b) na een substantief:
groot groter(e) grootst(e) dit ziekenhuis is modern, maar dat is nog moderner
breed breder(e) breedst(e) dit boek is wel duur, maar dat is nog duurder
smal smaller(e) smalst(e)
1.3 Dan
(b) adjectief + -derie), als het adjectief eindigt op -r.
Na de comparatief komt meestal dan.
Corrie is aardiger dan Wim
duur duurder(e) duurst(e)
ver verder(e) verst(e) ik vind hem aardiger dan jou (object)
helder helderder(e) helderst(e) hij is aardiger dan jij (subject)
zwaar zwaarder(e) zwaarst(e) we konden hier een dag eerder in dan we dachten (r. 11)
hij is langer gebleven dan hij van plan was

181
Les 21

2 VERGELIJKING ZONDER COMPARATIEF- 3.2 Dan als adverbium


VORM VAN HET ADJECTIEF
(a) 'op dat moment', 'in die tijd' (toekomst)
2.1 Dezelfde graad morgen heb ik vrij, dan ga ik vissen
(a) net + zo + adjectief + als in de toekomst heb je geen kachel meer nodig, dan kun
je je huis met zonne-energie verwarmen
deze kamer is net zo groot als de vorige (r.17)
is het huis van Els net zo oud als dat van Corrie? (b) 'daarna' (toekomst)
(b) even + adjectief + als eerst gaan we boodschappen doen en dan gaan we ergens eten
Corrie is even aardig als Wim
hij is even lang gebleven als hij gedacht had
(c) even + adjectief 3.3 Toen als introductie van een bijzin
de kamers zijn even groot 'op het moment dat', 'in de tijd dat' (verleden)
Piet en Jan zijn even lang gebleven
toen ik ziek was, kon ik niet werken
toen ik op de Olympiaweg kwam, waren jullie al weg (r.10)
2.2 Verschillende graden
niet + zo + adjectief + als
Corrie is niet zo aardig als Wim 3.4 Als als introductie van een bijzin
deze kamer is niet zo groot als de vorige
(a) 'op het moment dat', 'in de tijd dat' (toekomst)
3 TOEN, DAN, ALS als het donker wordt, moet ik naar huis
3.1 Toen als adverbium (b) 'iedere keer dat' (toekomst, verleden)
(a) 'op dat moment', 'in die tijd' (verleden) in een opera zingen ze altijd:
vorige week had je vakantie, h? als ze een brief krijgen,
ja, toen had ik vakantie als ze een aardig meisje ontmoeten
de lift was laatst kapot; ik ging vroeger altijd op de fiets naar school,
moesten jullie toen elke keer al die trappen opklimmen? maar als het stormde ging ik met de bus
(b) 'daarna' (verleden) (c) 'indien', 'in het geval dat'
eerst hebben we boodschappen gedaan en toen zijn we gaan als je ziek bent, moetje een dokter bellen
eten als je geen rijbewijs hebt, mag je niet autorijden

182
Op de kamer van Kees
ZJL K: Kees A: Anneke J: John h: hospita van Kees

A. Wat willen jullie drinken?

A. Een frisdrank? bier? sherry? of iets sterkers?

J. Geef mij maar iets fris: 3

J. ik moet nog rijden.

K. Kom nou, je kunt toch wel wat drinken.

J. Nee, echt niet. 6

J. Iedereen zegt dat ik overdrijf,

J. en misschien hebben ze wel gelijk,

J. maar ik drink absoluut niet als ik met de


auto ben. 9

K Goed dan, jij een frisdrank.

K En Anneke?

A. Ik hoef niet te rijden, geef mij maar een


sherry. 12

A'. Alsjeblieft Anneke.

K. John, zal ik voor jou wat ijs halen?

J. Graag. 15

"O
J. Ik heb vanmorgen het paleis bekeken.

J. Ben jij daar wel eens geweest?

A. Wat dacht je! Dat is toch niets bijzonders.^


'18
A. Ik kom er dagelijks langs.

J. Nee, dat bedoel ik niet.

J. Ik ben binnen geweest. 21

A. Binnen?

A. Zeg Kees, John zit net te vertellen dat hij in


het paleis geweest is.

A. Hoe heb je dat voor elkaar gekregen? 24

J. O, dat is helemaal niet moeilijk:

J. op woensdagmorgen is het paleis open voor


het publiek.

183
A. H, dat wislik helemaal niet. 27

./. Ik geloof ook, dat het alleen 's zomers maar


zo is.
A. Is het de moeite waard?

/. Ja, het is hl interessant. 30

/. Je loopt je er echt niet te vervelen.

J. We hadden een rondleiding van een half


uur.

/. O ja, dat wou ik jullie nog vragen: 33

J. de gids beweerde dat het paleis door Jacob


van Campen gebouwd was.
J. Is dat waar? Ik heb altijd gedacht dat De
Keyser het gebouwd heeft.
J. Vergis ik me nou, of stond die gids ons iets
wijs te maken? 36
A. Volgens mij is het Van Campen.

K. Nou, dat weet ik nog niet zo zeker.

K. Maar ik heb een encyclopedie, dus ik kan


het zo nakijken. 39
D
K. Inderdaad, het was Van Campen,

K. dus die man heeft zich niet vergist.

A. Vertel nog eens verder over het paleis: 42

A. mocht je overal in?

J. Nee, lang niet alle zalen waren open.

J. Maar ik heb toch een aardige indruk


gekregen. 45
h. Meneer Bergsma!

K. Ja mevrouw.

h. Er is telefoon voor u. 48

K. Dank u wel. Ik kom eraan.

K. Zeg Anneke, je moeder is aan de telefoon.

K. Ze zegt, dat er bezoek voor je is, 51

184
Les 22

K. en ze vraagt of je naar huis komt.

A. Is ze daar nog?

K. Ja, wil je haar zelf even hebben? 54

K. De telefoon staat daar, in de hoek.

D
A. Sorry Kees, ik moet inderdaad naar huis.

A. Mijn moeder vertelt net dat er een oude


vriendin op me zit te wachten, 57
A. die maar een uurtje tijd heeft.

A. We hebben elkaar al in geen jaren gezien,

A. dus je begrijpt, ik moet me wel haasten. 60

K. Ja, natuurlijk, ik begrijp het volkomen.

/. Ben je met de fiets, Anneke?

A. Nee, ik ben met de tram. 63

A. Het weerbericht zei, dat het zou gaan


onweren.
J. Zal ik je dan even met de auto thuis
brengen?

J. Dan ben je er vlugger. 66

A. Heel graag, wat aardig van je!

A. Tot ziens, Kees, en bedankt voor de sherry.

A. Het spijt me dat ik nu al weg moet. 69

K. Tot ziens, Anneke.

Aanvullende fonetiek wil frisdrank, omdat hij nog moet rijden. Anneke neemt een
Let op de spelling met een c in de volgende woorden: glas sherry. Als Kees ijs haalt om in de frisdrank te doen,
Herhaal: college . . . inclusief. . . caf . .. conducteur . . . vertelt John dat hij die morgen in het paleis geweest is. Dat
bioscoop .. . bandrecorder. . . concert .. . economie . . . kan woensdagsmorgens, 's zomers althans. Anneke is nog
collega . . . secretaresse . . . dictaat . .. nooit in het paleis geweest, en Kees evenmin. John vond het
een interessant bezoek. Er was een rondleiding van een half
Samenvatting uur, en hij verveelde zich echt niet. De gids vertelde, aldus
John en Anneke zitten op de kamer van Kees. Die biedt iets John, dat Van Campen het paleis gebouwd heeft, maar John
te drinken aan: frisdrank, sherry, bier of iets sterkers. John dacht dat De Keyser de bouwmeester was. Wie heeft zich

185
Les 22

vergist; de gids of John? Kees kijkt het na in zijn encyclo- kom je direct thuis, Anneke?
pedie, en dan blijkt dat de gids gelijk had. Tijdens het gesprek Anneke, moeder vraagt of je direct thuiskomt
over het paleis wordt Kees aan de telefoon geroepen. Het is
Annekes moeder, die vraagt of ze naar huis komt, omdat er
A (22.1)
een vriendin op haar zit te wachten. Anneke heeft die
vriendin lang niet gezien, en wil dus wel gauw naar huis. John ik ben in het paleis geweest
brengt haar weg met de auto, want Anneke was niet op de John vertelt dat hij in het paleis geweest is
fiets, omdat het weerbericht onweer voorspeld had.
ik woon hier al drie jaar
John vertelt dat hij hier al drie jaar woont
Oefeningen
ik heb een rondleiding gehad
1 B (21.16)
John vertelt dat hij een rondleiding gehad heeft
heeft Jacob van Campen het paleis gebouwd?
ik heb een aardige indruk gekregen
ja, hij zegt dat Jacob van Campen het paleis gebouwd
John vertelt dat hij een aardige indruk gekregen heeft
heeft
ik kom er vaak langs
heeft hij het paleis bekeken?
John vertelt dat hij er vaak langskomt
ja, hij zegt dat hij het paleis bekeken heeft
ik ben in Amsterdam geboren
is Anneke vorig jaar in Engeland geweest?
John vertelt dat hij in Amsterdam geboren is
ja, hij zegt dat Anneke vorig jaar in Engeland geweest
is ik heb Wim z'n fiets geleend
woont Kees dicht bij de brug? John vertelt dat hij Wim z'n fiets geleend heeft
ja, hij zegt dat Kees dicht bij de brug woont
ik heb vijf adressen opgeschreven
is de tramhalte achter het postkantoor? John vertelt dat hij vijf adressen opgeschreven heeft
ja, hij zegt dat de tramhalte achter het postkantoor is ik ben in het paleis geweest
komt de sneltrein op spoor 6 aan? John vertelt dat hij in het paleis geweest is
ja, hij zegt dat de sneltrein op spoor 6 aankomt
is Anneke haar sleutel kwijt?
ja, hij zegt dat Anneke haar sleutel kwijt is
wat ga je kopen? moet het groen zijn?
heeft Jacob van Campen het paleis gebouwd? ja, ik wil iets groens hebben
ja, hij zegt dat Jacob van Campen het paleis gebouwd
wat ga je kopen? moet het warm zijn?
heeft
ja, ik wil iets warms hebben
2 B (22.1) wat ga je kopen? moet het mooi zijn?
kom je direct thuis, Anneke? ja, ik wil iets moois hebben
Anneke, moeder vraagt of je direct thuiskomt wat ga je kopen? moet het grijs zijn?
gaan jullie vanmiddag nog weg, jongens? ja, ik wil iets grijs hebben
jongens, moeder vraagt of jullie vanmiddag nog wat ga je kopen? moet het sterk zijn?
weggaan ja, ik wil iets sterks hebben
heb je het paleis bekeken, John? wat ga je kopen? moet het koud zijn?
John, moeder vraagt of je het paleis bekeken hebt ja, ik wil iets kouds hebben
woon je al lang op deze kamer, Kees? wat ga je kopen? moet het lang zijn?
Kees, moeder vraagt of je al lang op deze kamer ja, ik wil iets langs hebben
woont
wat ga je kopen? moet het fris zijn?
is de Emmastraat ver weg, meneer? ja, ik wil iets fris hebben
meneer, moeder vraagt of de Emmastraat ver weg is
wat ga je kopen? moet het groen zijn?
is dat een boek over Amsterdam, Els? ja, ik wil iets groens hebben
Els, moeder vraagt of dat een boek over Amsterdam is
wilt u een kopje koffie, meneer King?
^ B (5.13; 19.12)
meneer King, moeder vraagt of u een kopje koffie
wilt moet jij ook rijden?
nee, ik hoef niet te rijden
wilt u suiker en melk in de koffie, mevrouw King?
mevrouw King, moeder vraagt of u suiker en melk in moet jij ook een kaartje kopen?
de koffie wilt nee, ik hoef geen kaartje te kopen

186
Les 22

moet jij ook op Kees wachten? gaat het onweren?


nee, ik hoef niet op Kees te wachten ja, het weerbericht zegt dat het gaat onweren
moet jij ook een andere kamer zoeken?
nee, ik hoef geen andere kamer te zoeken 8 B (22.7)
moet jij ook verhuizen?
ik wil mijn vriendin spreken
nee, ik hoef niet te verhuizen ja, ik begrijp best dat je je vriendin wilt spreken
moet jij ook hard werken?
ik wil eerst eten
nee, ik hoef niet hard te werken
ja, ik begrijp best dat je eerst wilt eten
moet jij ook rijden?
ik heb maar weinig tijd
nee, ik hoef niet te rijden
ja, ik begrijp best dat je maar weinig tijd hebt
ik kon niet veel zien
6 c (22.3) ja, ik begrijp best dat je niet veel kon zien
is het altijd zo? ik kan mijn tasje niet vinden
nee, ik geloof dat het alleen 's zomers maar zo is ja, ik begrijp best dat je je tasje niet kunt vinden
is het paleis altijd open? ik heb veel gehoord
nee, ik geloof dat het alleen 's zomers maar ja, ik begrijp best dat je veel gehoord hebt
open is
ik heb nog niet alles opgeruimd
is het museum altijd zo vol? ja, ik begrijp best dat je nog niet alles opgeruimd
nee, ik geloof dat het alleen 's zomers maar zo hebt
vol is ik wil mijn vriendin spreken
heeft Els altijd zo weinig tijd? ja, ik begrijp best dat je je vriendin wilt spreken
nee, ik geloof dat ze alleen 's zomers maar zo
weinig tijd heeft
is Niek altijd in Zwolle? y A (19.7)

nee, ik geloof dat hij alleen 's zomers maar in heeft Jacob van Campen het paleis gebouwd?
Zwolle is ja, het paleis is door Jacob van Campen gebouwd
werkt Kees altijd hard? heeft Els deze tafel gekocht?
nee, ik geloof dat hij alleen 's zomers maar hard ja, deze tafel is door Els gekocht
werkt
heeft Niek die fiets geleend?
spelen de kinderen altijd in de tuin?
ja, die fiets is door Niek geleend
nee, ik geloof dat ze alleen 's zomers maar in de
tuin spelen heeft Wim die auto schoongemaakt?
ja, die auto is door Wim schoongemaakt
gaan Wim en Els altijd met de fiets?
nee, ik geloof dat ze alleen 's zomers maar met de hebben de bezoekers de bloemen verzorgd?
fiets gaan ja, de bloemen zijn door de bezoekers verzorgd
is het altijd zo? heeft de loodgieter de wastafel aangelegd?
nee, ik geloof dat het alleen 's zomers maar zo is ja, de wastafel is door de loodgieter aangelegd
heeft Kees Meta naar huis gebracht?
/ B (22.6)
ja, Meta is door Kees naar huis gebracht
heeft Jacob van Campen het paleis gebouwd?
gaat het onweren?
ja, het paleis is door Jacob van Campen gebouwd
ja, het weerbericht zegt dat het gaat onweren
gaat het regenen?
ja, het weerbericht zegt dat het gaat regenen 10 C (22.9; 19.9)

wordt het mooi weer? hebben ze de sleutel gevonden?


ja, het weerbericht zegt dat het mooi weer wordt ja, de sleutel is gevonden
gaat het stormen? hebben ze een zuster geroepen?
ja, het weerbericht zegt dat het gaat stormen ja, er is een zuster geroepen
wordt het slecht weer? hebben ze iets afgesproken?
ja, het weerbericht zegt dat het slecht weer wordt ja, er is iets afgesproken

187
Les 22

hebben ze de auto verkocht? heb je je vergist?


ja, de auto is verkocht nee, ik heb me niet vergist
hebben ze de kamer schoongemaakt? heb je je gehaast?
ja, de kamer is schoongemaakt nee, ik heb me niet gehaast
hebben ze het bed laag gezet? heb je je gewassen?
ja, het bed is laag gezet nee, ik heb me niet gewassen
hebben ze Engels gesproken? moet je je haasten?
ja, er is Engels gesproken nee, ik hoef me niet te haasten
hebben ze afgewassen? vergis je je?
ja, er is afgewassen nee, ik vergis me niet
hebben ze de sleutel gevonden?
ja, de sleutel is gevonden
14 A (22.13)
11 A
vergis jij je?
was dat moeilijk? nee, maar Kees vergist zich wel
nee, dat was helemaal niet moeilijk
verveel jij je?
was de rondleiding interessant? nee, maar Kees verveelt zich wel
nee, de rondleiding was helemaal niet interessant
moet jij je haasten?
zag dat meisje er leuk uit? nee, maar Kees moet zich wel haasten
nee, dat meisje zag er helemaal niet leuk uit
heb jij je vergist?
werkten ze hard? nee, maar Kees heeft zich wel vergist
nee, ze werkten helemaal niet hard
heb jij je verveeld?
was je nat? nee, maar Kees heeft zich wel verveeld
nee, ik was helemaal niet nat
heb jij je gewassen?
was dat moeilijk? nee, maar Kees heeft zich wel gewassen
nee, dat was helemaal niet moeilijk
vergis jij je?
nee, maar Kees vergist zich wel
12 C (22.8)
wat jammer dat je weg moet
ja, het spijt me dat ik weg moet 1 C (22.13,14)
wat jammer dat je geen auto hebt vervelen jullie je niet?
ja, het spijt me dat ik er geen heb nee, we vervelen ons niet
wat jammer dat je Kees niet ziet vergissen we ons niet?
ja, het spijt me dat ik hem niet zie nee, jullie vergissen je niet
wat jammer dat het musuem dicht is haast u zich niet?
ja, het spijt me dat het dicht is nee, ik haast me niet
wat jammer dat Els weggaat vergis ik me niet?
ja, het spijt me dat ze weggaat nee, u vergist zich niet
wat jammer dat je weg moet vervelen ze zich niet?
ja, het spijt me dat ik weg moet nee, ze vervelen zich niet
hoeven we ons niet te haasten?
13 A nee, jullie hoeven je niet te haasten
vergis je je? heb ik me niet vergist?
nee, ik vergis me niet nee, je hebt je niet vergist
verveel je je? hebben ze zich niet gehaast?
nee, ik verveel me niet nee, ze hebben zich niet gehaast
heb je je verveeld? vervelen jullie je niet?
nee, ik heb me niet verveeld nee, we vervelen ons niet

188
Les 22

16 A de zonde zon schijnt het ijs


wanneer kun je het paleis bekijken? de hagel-het hagelt de orkaan
op woensdagmorgen kun je het paleis bekijken de sneeuwhet sneeuwt de lucht
de wind-het waait de ster
wanneer kun je de tentoonstelling in museum Boymans de stormhet stormt de maan-de maan schijnt
bekijken? het onweer--het onweert volle maan
op woensdagmorgen kun je de tentoonstelling in de ijzel-het ijzelt het sterrenbeeld
museum Boymans bekijken de dooihet dooit de planeet
wanneer kun je de patinten in het ziekenhuis bezoeken? de vorst-het vriest de eb
de wolk de vloed
op woensdagmorgen kun je de patinten in het
bewolkt het klimaat
ziekenhuis bezoeken de mist de opklaring
wanneer kun je in de bibliotheek boeken lenen? de nevel de luchtdruk
op woensdagmorgen kun je in de bibliotheek boeken de bui gieten
lenen de motregen plenzen
wanneer kun je in het paleis rondgeleid worden?
de schaduw
op woensdagmorgen kun je in het paleis rondgeleid
worden
In Nederland drinken we erg veel koffie en thee. 's Zomers
wanneer kun je op het kamerbureau adressen krijgen? wordt er veel frisdrank gedronken.
op woensdagmorgen kun je op het kamerbureau
adressen krijgen Een weerbericht: Droog en vrij zonnig weer. Zwakke tot
matige wind uit oostelijke richting. Maximumtemperatuur
wanneer kun je het beste de behanger opbellen?
ongeveer 20 graden. Voor morgen en overmorgen wordt
op woensdagmorgen kun je het beste de behanger
aanhoudend droog en zonnig weer verwacht met ongeveer
opbellen
normale temperaturen.
17 c
daar staat de gids; maakt hij jullie iets wijs?
ja, hij staat ons iets wijs te maken Vragen over het gesprek
daar zit je vriendin; wacht ze op je? Waar zijn Kees, John en Anneke? Wat vraagt Kees? Wat
ja, ze zit op me te wachten heeft hij voor ze? Wat wil John drinken? Waarom?
Vindt Kees dat gewoon? Vindt John dat ook? Wat wil
daar ligt een patint; luistert ze naar de radio? Anneke drinken? Wat gaat Kees voor John halen? Wat
ja, ze ligt naar de radio te luisteren heeft John vanmorgen gedaan? Wanneer kun je het paleis
daar loopt Kees; praat hij met John? bekijken? Vond hij het interessant? Hoe lang duurde de
ja, hij loopt met John te praten rondleiding? Door wie is het paleis gebouwd? Wat dacht
John? Waarin kijkt Kees het na? Mocht John overal
daar staat meneer De Wit; maakt hij zijn auto schoon?
in? Wat komt Kees z'n hospita zeggen? Wie is er aan de
ja, hij staat zijn auto schoon te maken
telefoon? Wat vertelt die? Wat vraagt ze? Wat is er
daar zitten de kinderen; kijken ze naar de TV? voor bezoek? Heeft die vriendin veel tijd? Heeft Anneke
ja, ze zitten naar de TV te kijken haar pas gezien? Waarom is Anneke met de tram
daar staat de gids; maakt hij jullie iets wijs? gekomen? Is John ook met de tram? Wat gaat hij nu
ja, hij staat ons iets wijs te maken doen? Waarom?

Aanvullende woordenlijst
Conversatie
dranken
de koffie de/het pils Houd jij ervan om allerlei gebouwen te bekijken als je ergens
de thee de wijn bent? Als je een gebouw bekijkt, laat je je dan officieel rond-
de bouillon de port leiden? Welk gebouw vond jij de moeite waard om te bekij-
de melk de vermouth ken? Waar was dat? Door wie was het gebouwd? Wat
de karnemelk de sherry kun je in een encyclopedie vinden? Wanneer zoek jij iets op
de choco(lade)mel(k) de jenever in een encyclopedie? Vind jij het overdreven om geen alcohol
het mineraalwater(spa-) de borrel te drinken als je nog moet rijden? Wat heb je liever: bier,
de limonade de whisky sherry of frisdrank? Wat eet je liever voor de lunch: iets
de cola de rum warms of iets kouds? Wat vind je lekkerder: thee of koffie?
het tomatensap de frisdrank Wat is de nationale drank in jouw land? Hoe maak je dat?
de jus d'orange, het Wat zei het weerbericht gisteren? Klopt dat? Wat voor
sinaasappelsap weerbericht etc. weer is het vandaag? Vind je het klimaat hier prettig? Zit
het bier de regenhet regent jij iemand wel eens ievts wijs te maken?

189
Lm 22

Hmswerk 3 Vul in: me, je, zich, ons.


Voorbeeld: De kinderen zijn .. . aan het wassen.
1 Vul een persoonsvorm in van lopen, zitten, staan of liggen. De kinderen zijn zich aan het wassen.
Voorbeeld: Vader . . . aan tafel naar de radio te luisteren. 1. Je hoeft.,. niet te haasten om die trein nog te halen,
Vader zit aan tafel naar de radio te luisteren. 2. want ik heb . . . vergist: hij gaat om 10 over 2 in plaats
1 Koos en Anna hebben zo lopen zeuren dat ze het zo druk 3. van om 10 voor 2.
met hun nieuwe huis hadden, dat iedereen komt helpen:
2. B e r t , . . op een tafel het plafond te witten. 4. Koos en Anna hebben geen cv. Ze wassen . . . altijd in
3. Vader, P . een kast te timmeren. 5. een ijskoude badkamer. Daarna rennen ze naar de kachel
4. Maria r9 . op haar knien de vloer te verven. 6. om . . . aan te kleden.
5. Oma ,. * aan tafel gordijnen te naaien. 7. Je hoeft.. . niet te schamen dat je te laat bent gekomen
6. Koos., .koffie uit te delen. 8. op die vergadering, want niemand was op tijd.
7. J o s . . . eten te koken. 9. Ik heb . . . wel eens afgevraagd waarom we niet wat later
8. Anna..,. overal instructies te geven. 10. beginnen.
9. Opa . . . de krant voor te lezen.
11. De kinderen hebben vakantie, maar het regent dus ze
10r Alleen de hond doet niets,
12. vervelen . . . kapot. Volgens het weerbericht blijft het
IL hij . . . zich te vervelen in zijn mand.
13. slecht weer. We hoeven .. . dus geen illusies te maken
14. over de rest van de vakantie.
15. Gerard heeft... niet erg vermaakt op het feestje van Els.
2 Maak de zinnen af en gebruik daarbij de constructie 16. Gelukkig is Els niet iemand die . . . daar druk om maakt.
hoeven + niet/geen + te + infinitief
Voorbeeld: Jan heeft al eten gekookt. 4 Maak de volgende zinnen af:
Voorbeeld: Ik geloof ook dat
Die . . . (afwassen) Ik geloof ook dat roken slecht is voor de
Die hoeft niet af te wassen. gezondheid.
1. Paul heeft een baan gevonden in 1. Ik bel haar liever zelf op, dan . . .
Haarlem. Hij woont in Amsterdam, 2. Sommige mensen zeggen d a t . . .
Gelukkig . . (verhuizen) 3. Iedereen is tegenwoordig bang om . . .
2. Mark gaat met Irma naar een feestje. Hij 4. Het spijt me d a t . . .
kan gerust alcohol drinken, want h i j . . . (rijden) 5. Het is de moeite waard om . ..
3. Victor heeft een weekabonnement voor (een kaartje 6. Volgens mij denkt hij d a t . . .
de trein. Hij . . . . -... ledere dag . . . kopen) 7. Ik moet me wel haasten, w a n t . . .
4. Het tentamen is een week uitgesteld. 8. Toch aardig van John d a t . . .
Ik 1 ? i n u , (hard werken) 9. Zal ik je van de trein halen, dan . ..
5. John King verstaat Nederlands. We . . . (pnge^s praten) 10. Hoe krijgt Kees het voor elkaar om . . .
6. Heb je dat boek al nodig? Nee, je . .. 11. Weten jullie wanneer . . .
het... (terugbrengen) 12. Kunt u me zeggen waar . . .
7. Anneke en Kees gaan maandagavond 13. Hij vraagt of. . .
naar de film. Dan is het meestal niet (plaatsen 14. Verveelde hij zich toen . . .
druk, dus ze bespreken) 15. Vergis ik me, als . . .

Grammatica
1 INDIRECTE ZINNEN MET DAT 2 DE INDIRECTE VRAAG
Let op de volgorde en de tijd. (De PV komt aan het eind.) 2.1 Met een vraagwoord
direct indirect
ze zegt: 'Ik ben ziek' ze zegt dat ze ziek is direct indirect
ze zei: 'Ik ben ziek' ze zei dat ze ziek was
ze zegt: 'Ik ben ziek geweest' ze zegt dat ze ziek geweest is wie heeft dat boek geschreven? ik wil graag weten wie dat
ze zei: 'Ik ben ziek geweest' ze zei dat ze ziek geweest was boek geschreven heeft
John zit net te vertellen dat hij in het paleis geweest is (r.23) wanneer ga je weg? hij vraagt wanneer je weg
het weerbericht zei dat het zou gaan onweren (r.64) gaat
het spijt me dat ik nu al weg moet (r.69)
ik heb altijd gedacht dat De Keyser het gebouwd heeft (r.35)
wat jammer dat je weg moet (oef. 12)

190
Les 22

2.2 Met of 4.2 Werkwoorden die altijd een reflexief pronomen hebben:
zich vergissen
direct indirect zich haasten
zich afvragen
is dit de Hoofdweg? weet u misschien of dit de
zich vervelen
Hoofdweg is?
dus die man heeft zich niet vergist (r.41)
kom je meteen thuis, Anneke? Anneke, je moeder vraagt of dus je begrijpt, ik moet me wel haasten (r.60)
je meteen thuis komt

4.3 Werkwoorden die met en zonder reflexief pronomen


3 LOPEN, ZITTEN, STAAN, LIGGEN, HANGEN voorkomen:
+ TE + INFINITIEF
(zich) wassen
Deze constructie geeft soms de houding van het subject aan (zich) aankleden
bij een actie die nog niet klaar is.
Els wast zich om 7 uur
ik loop te zingen Jaap wast zijn sokken
hij zit te lachen Jaap kleedt eerst zichzelf aan,
hij staat te kijken daarna kleedt hij de kinderen aan
ze liggen te lezen
de was hangt te drogen
John zit net te vertellen . . . (r.23)
5 HET PERFECTUM PASSIEF
je loopt je er echt niet te vervelen (r.31)

actief
4 REFLEXIEVE WERKWOORDEN
ze wassen de patinten de patinten worden gewassen
Dit zijn werkwoorden die een reflexief pronomen bij zich
ze wasten de patinten de patinten werden gewassen
hebben. ze hebben de patinten de patinten zijn gewassen
gewassen
4.1 Het pronomen reflexivum

ik vergis me ik ben gewassen


je vergist je je bent gewassen
u vergist u/zich u bent gewassen
hij is gewassen
hij vergist zich
ze is gewassen
ze vergist zich het is gewassen
we vergissen ons we zijn gewassen
jullie vergissen je jullie zijn gewassen
u vergist u/zich u bent gewassen
ze vergissen zich ze zijn gewassen
Les 23 John is ziek
J: John K: Kees i: juffrouw van de inlichtingendienst
t: telefonist van de firma De Graaf & Co V: juffrouw Visser, secretaresse
/. Ja!

A". Hallo John.

/. Dag Kees. Fijn dat je langskomt. 3

/. Wist je dat ik ziek was?

K. Nee, je hospita zei het toen ze opendeed.

K. Is het erg? 6
s4
/. Och, het gaat wel.

J. De dokter is vanmorgen geweest.

/. Hij zei dat het griep was. 9

/. Hij heeft me wat tabletten gegeven

/. en gezegd dat hij zaterdag terugkomt.

K. Kan ik iets voor je doen? 12

J. Ja, als je wilt.

/. Ik heb een afspraak voor een interview,


morgen.
J. Daar kan ik nu niet naartoe. 15

/. Wil je die man voor me opbellen,

/. en zeggen dat ik niet kan komen.

K. Natuurlijk, geef me het nummer maar. 18

Ni ***** /. Dat heb ik niet hier,

/. het ligt op kantoor.

K. Dan bel ik Inlichtingen wel even. 21

K. Tenminste: weet je wel hoe hij heet,

K. en waar hij woont?

J. Ja, het is meneer Meyboom van de firma J.


de Graaf in Hilversum. 24
/. De Graaf met n F,
DE GRMF /. Ik weet niet precies wat hun adres is;
Celebeslaan geloof ik,
/. maar ik weet helemaal niet welk huis-
nummer ze hebben. 27

192
Les 23

A". Dat is niet zo erg;


i

K. ik zal het zo ook wel vinden.

J. Mijn excuses aan meneer Meyboom. 30

/. Het spijt me verschrikkelijk, zeg dat er


vooral bij.
K. Zal c dan meteen maar gaan?

/. Ja graag. Er staat een telefooncel op het


Leidseplein. 33

K. Dan ga ik daar even naartoe,

A ik ben zo terug.

K. Moet ik nog iets voor je meenemen? 36

K. Heb je brood genoeg, en zo?

/. O ja, daar zorgt mijn hospita wel voor.

K. Tot straks dan. 39

" D
i Inlichtingen.

K. Ik wou graag een nummer in Hilversum


hebben:

4,44, K. van de firma De Graaf en Co. 42


DE GR
i. De Graaf, hoe spelt u dat?
K. Gewoon, met dubbel A en n F.

i. Wat is het adres? 45

K. Celebeslaan.

/. Een ogenblikje, alstublieft.

34-5-21 i. Is het firma J. de Graaf? 48

K. Ja.

/. Dat is 34-5-21.

K. En het netnummer? 51
0-21-50 O-2150-5-4-5-2
L 0-21-50.

K. Dus 0-21-50-3-4-5-2-1.

193
D
K. Natuurlijk in gesprek! Nog een keer. 54
t. U spreekt met de firma De Graaf,
goedemiddag.

K. Met Bergsma. Kunt u me verbinden met de


heer Meyboom?
t. Ik zal even kijken of hij er is; een ogenblikje
alstublieft. 57
t. Het spijt me, meneer Bergsma, meneer
Meyboom is niet aanwezig.
K. Zou ik dan zijn secretaresse even kunnen
spreken?
t. Jazeker, ik verbind u door. 60
V. Met juffrouw Visser.

K. Met Bergsma. Ik bel u op namens meneer


King.
K. Hij heeft voor morgen een afspraak met
de heer Meyboom. 63
V. Ja, dat klopt, om half drie.

K. Zou u aan de heer Meyboom willen


doorgeven, dat meneer King ziek is,
K. en dat hij daarom niet kan komen. 66
K. En zegt u er dan vooral bij dat het hem erg
spijt.

V. Ik zal het doorgeven.

V. Dank u wel voor de boodschap. 69


K. Tot uw dienst.

V. Dag meneer Bergsma.

K. Dag juffrouw. 72

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op het verschil tussen meteen en met n. Als Kees bij John langskomt, hoort hij van .diens hospita dat
Herhaal: meteen . . . met n . . . meteen a f . . . met n John ziek is. Gelukkig blijkt het niet zo erg te zijn: een
F . . . dat spreek ik meteen af . . . De Graaf met n F . . . ik griepje. John vertelt dat de dokter 's morgens geweest is en
studeer Engels . . . maar nu uw boek . . . daar komt de hem tabletten heeft voorgeschreven, en dat hij zaterdag
ober . . . Algemene Ouderdoms Wet . . . de economie . . . belt terugkomt. Kees vraagt of hij iets voor John kan doen. John
u me eind april . . . zou het prettig vinden als Kees een afspraak voor hem zou

194
Les 23

willen afzeggen. Hij zou namelijk de volgende dag een inter- welke auto is van John?
view hebben met een zekere meneer Meyboom van de firma ik weet niet welke auto van John is
De Graaf in Hilversum. Verder hoeft Kees niets te doen, want
welke taal is dat?
John z'n hospita zorgt goed voor hem en brengt hem
ik weet niet welke taal dat is
regelmatig iets te eten of te drinken.
Omdat John nog geen telefoon heeft, en Kees de hospita welk netnummer is het?
niet wil storen, moet hij in een telefooncel opbellen. Op het ik weet niet welk netnummer het is
Leidseplein staat er een. Daar draait Kees 008, Inlichtingen.
De juffrouw van de Inlichtingendienst vraagt eerst naar de 3 A (22.2)
juiste spelling van de naam De Graaf en informeert vervolgens is de heer Meyboom aanwezig?
naar het adres. Tenslotte controleert ze de voorletter: de J ik weet niet of hij aanwezig is
van Johannes. Dan noemt ze het gevraagde nummer: 34521.
Ze geeft desgevraagd het netnummer ook, hoewel Kees dat heeft John griep?
ook in de Amsterdamse telefoongids zou kunnen vinden. ik weet niet of hij griep heeft
De eerste keer dat Kees het nummer draait is de firma in studeert Anneke Engels?
gesprek, maar de tweede keer wordt de telefoon ik weet niet of ze Engels studeert
aangenomen. Kees wil verbonden worden met de heer
Meyboom, maar die is er niet. Dan krijgt hij diens wonen Jaap en Els in Zwolle?
secretaresse. Ze belooft dat ze de boodschap door zal geven, ik weet niet of ze in Zwolle wonen
dat John ziek is en dat het interview dus niet doorgaat, en ze stopt de tram bij de brug?
zal er bij zeggen dat het John erg spijt. Daarna bedankt ze ik weet niet of hij bij de brug stopt
Kees voor het opbellen, en beindigt het gesprek met: 'Dag
meneer Bergsma.' staat het boek op die plank?
ik weet niet of het op die plank staat
is de moeder van Kees Nederlandse?
Oefeningen ik weet niet of ze Nederlandse is
1 A (16.15)
is de heer Meyboom aanwezig?
waar woont Anneke? ik weet niet of hij aanwezig is
ik weet niet waar ze woont
4 B (22.3)
waar werkt Kees?
ik weet niet waar hij werkt ik ga morgen naar John
waar worden de bloemen verzorgd? weet hij dat je komt?
ik weet niet waar ze verzorgd worden we gaan volgende week naar Jaap
hoe heet de dokter? weet hij dat jullie komen?
ik weet niet hoe hij heet ik ga vanmiddag naar Els
hoe lang blijft Jaap in Hilversum? weet ze dat je komt?
ik weet niet hoe lang hij in Hilversum blijft we gaan vrijdag naar Lies en Hans
hoe laat is het? weten ze dat jullie komen?
ik weet niet hoe laat het is ik ga woensdag naar Niek
hoeveel kinderen heeft Els? weet hij datje komt?
ik weet niet hoeveel kinderen ze heeft we gaan vanavond naar moeder
waar woont Anneke? weet ze dat jullie komen?
ik weet niet waar ze woont we gaan in de vakantie naar Lies
weet ze dat jullie komen?
2 A (23.1; 18.13) ik ga volgende week naar mijn ouders
weten ze dat je komt?
welk netnummer is het?
ik weet niet welk netnummer het is ik ga morgen naar John
weet hij dat je komt?
welke tram komt daar?
ik weet niet welke tram daar komt 5 C (23.1,2,3)

welke firma is het? komt Anneke vanavond?


ik weet niet welke firma het is ik weet niet of Anneke vanavond komt
welk nummer staat daar? waar woont Kees?
ik weet niet welk nummer daar staat ik weet niet waar Kees woont

195
Les 23

wat voor boeken leest Wim graag? Kees komt eten; vind je dat leuk?
ik weet niet wat voor boeken Wim graag leest ja, ik vind het leuk dat hij komt eten

op welke plank staat dat boek? Wim gaat naar de bioscoop; vind je dat goed?
ik weet niet op welke plank dat boek staat ja, ik vind het goed dat hij naar de bioscoop gaat

waar rijdt lijn 2 naartoe? John is Engelsman; vind je dat interessant?


ik weet niet waar lijn 2 naartoe rijdt ja, ik vind het interessant dat hij Engelsman is
welke film draait er in Kriterion? Anneke komt; vind je dat prettig?
ik weet niet welke film er in Kriterion draait ja, ik vind het prettig dat ze komt
hoe laat is het?
ik weet niet hoe laat het is 8 A (22.1)

is het al 11 uur? komt hij zaterdag terug?


ik weet niet of het al 11 uur is ja, hij heeft gezegd dat hij zaterdag terugkomt
wat studeert John? belt hij vanavond op?
ik weet niet wat John studeert ja, hij heeft gezegd dat hij vanavond opbelt
studeert John? neemt ze brood mee?
ik weet niet of John studeert ja, ze heeft gezegd dat ze brood meeneemt
wie staat daar? verbindt ze je door?
ik weet niet wie daar staat ja, ze heeft gezegd dat ze me doorverbindt
gaat Els vaak naar Belgi? zetten ze het bureau hier neer?
ik weet niet of Els vaak naar Belgi gaat ja, ze hebben gezegd dat ze het bureau hier neerzetten
waar komt Meta vandaan? geven ze de boodschap door?
ik weet niet waar Meta vandaan komt ja, ze hebben gezegd dat ze de boodschap doorgeven
bij welke halte stopt lijn 15? brengt hij Anneke thuis?
ik weet niet bij welke halte lijn 15 stopt ja, hij heeft gezegd dat hij Anneke thuisbrengt
komt Anneke vanavond? komt hij zaterdag terug?
ik weet niet of Anneke vanavond komt ja, hij heeft gezegd dat hij zaterdag terugkomt

A (22.1) 9 C (23.6)
ben je erg ziek? is Kees ziek?
ja, de dokter zei dat ik erg ziek was o nee; dacht u dat hij ziek was?
heb je griep? speelt Els in de tuin?
ja, de dokter zei dat ik griep had o nee; dacht u dat ze in de tuin speelde?
moet je naar het ziekenhuis? doet moeder boodschappen?
ja, de dokter zei dat ik naar het ziekenhuis moest o nee; dacht u dat ze boodschappen deed?
heb je tabletten nodig? ligt Wim in het ziekenhuis?
ja, de dokter zei dat ik tabletten nodig had o nee; dacht u dat hij in het ziekenhuis lag?
mag je alles eten? gaat Bert naar Engeland?
ja, de dokter zei dat ik alles mocht eten o nee; dacht u dat hij naar Engeland ging?
ben je weer beter? werkt Kees in Zwolle?
ja, de dokter zei dat ik weer beter was o nee; dacht u dat hij in Zwolle werkte?
mag je weer naar buiten? woont Anneke in Hilversum?
ja, de dokter zei, dat ik weer naar buiten mocht o nee; dacht u dat ze in Hilversum woonde?
ben je erg ziek? is Kees ziek?
ja, de dokter zei dat ik erg ziek was o nee; dacht u dat hij ziek was?

7 C (21.16) 10 B (21.12)
Anneke komt; vind je dat prettig? ga je weg? en Kees komt!
ja, ik vind het prettig dat ze komt o, als Kees komt, ga ik niet weg

196
Les 23

blijf je thuis? en het is mooi weer! moet ik boodschappen voor je doen?


o, als het mooi weer is, blijf ik niet thuis nee, je hoeft geen boodschappen voor me te doen
ga je fietsen? en het regent! moet ik die fiets schoonmaken?
o, als het regent, ga ik niet fietsen nee, je hoeft die fiets niet schoon te maken
zetje de TV af? en er komt een film! moet ik de dokter bellen?
o, als er een film komt, zet ik de TV niet af nee, je hoeft de dokter niet te bellen
ga je naar Amsterdam? en de auto is kapot! moet ik een kaartje kopen?
o, als de auto kapot is, ga ik niet naar Amsterdam nee, je hoeft geen kaartje te kopen
ga je weg? en Kees komt! moet ik iets meenemen?
o, als Kees komt, ga ik niet weg nee, je hoeft niets mee te nemen

1 1 C (23.10) 1 4 A (22.9)
ik bel op, en dan kom ik terug heeft Van Campen het paleis gebouwd?
dus als je opgebeld hebt, kom je terug ja, dat is door Van Campen gebouwd
ik bel hem op en dan schrijf ik je heeft John het boek geschreven?
dus als je hem opgebeld hebt, schrijf je me ja, dat is door John geschreven
ik doe examen en dan kom ik bij je heeft de politie de auto gevonden?
dus als je examen gedaan hebt, kom je bij me ja, die is door de politie gevonden
ik doe boodschappen en dan ga ik naar huis
heeft de loodgieter de wastafel aangelegd?
dus als je boodschappen gedaan hebt, ga je naar huis
ja, die is door de loodgieter aangelegd
ik koop een auto en dan ga ik naar Belgi
heeft de dokter de patint gebracht?
dus als je een auto gekocht hebt, ga je naar Belgi
ja, die is door de dokter gebracht
ik bel op en dan kom ik terug
heeft Corrie de tekening gemaakt?
dus als je opgebeld hebt, kom je terug
ja, die is door Corrie gemaakt
heeft meneer King het boek geleend?
12 C (18.15) ja, dat is door meneer King geleend
wilt u juffrouw Visser spreken?
heeft Van Campen het paleis gebouwd?
ja, zou ik haar even kunnen spreken?
ja, dat is door Van Campen gebouwd
wilt u Kees opbellen?
ja, zou ik hem even op kunnen bellen?
1 5 B (21.6)
wilt u mijn boek gebruiken?
ja, zou ik het even kunnen gebruiken? is de kamer van Kees groter dan die van Anneke?
ja, Kees heeft de grootste kamer
wilt u mijn fiets lenen?
ja, zou ik hem even kunnen lenen? is het huis van Jaap duurder dan dat van Wim?
ja, Jaap heeft het duurste huis
wilt u een krant lezen?
ja, zou ik er even een kunnen lezen? zijn de handschoenen van Anneke mooier dan die van
Marianne?
wilt u een dokter opbellen? ja, Anneke heeft de mooiste handschoenen
ja, zou ik er even een op kunnen bellen?
is de brommer van Els beter dan die van Jaap?
wilt u juffrouw Visser spreken? ja, Els heeft de beste brommer
ja, zou ik haar even kunnen spreken?
is het ziekenhuis van Zwolle moderner dan dat van
Hilversum?
13 B (22.5) ja, Zwolle heeft het modernste ziekenhuis
moet ik iets meenemen? zijn de boeken van John interessanter dan die van Kees?
nee, je hoeft niets mee te nemen ja, John heeft de interessantste boeken
moet ik iemand opbellen? is de huur van het oude huis lager dan die van het nieuwe?
nee, je hoeft niemand op te bellen ja, het oude huis heeft de laagste huur
moet ik het bureau verven? is de kamer van Kees groter dan die van Anneke?
nee, je hoeft het bureau niet te verven ja, Kees heeft de grootste kamer

197
Les 23

1 6 A (21.14) Elke telefoonabonnee heeft een eigen nummer. Bij een lokaal
gesprek is dit het enige nummer dat gedraaid hoeft te
zei mijn hospita het, toen ze opendeed?
worden. Elke abonnee is aangesloten op een lokaal tele-
ja, je hospita zei het, toen ze opendeed
foonnet. Ieder net heeft een eigen nummer. Wenst u een
nam Els de bus, toen het regende? abonnee van een ander net op te bellen, dan dient u eerst zijn
ja, Els nam de bus, toen het regende netnummer te draaien. Dit heet interlokaal telefoneren.
Nadat u de telefoon van de haak hebt genomen, hoort u
was John ziek, toen je langskwam?
een lage onafgebroken toon. Deze toon geeft aan dat u een
ja, John was ziek, toen ik langskwam
nummer kunt gaan draaien. Na het draaien van een
was je thuis, toen moeder opbelde? binnenlands netnummer hoort u in de regel een hoge
ja, ik was thuis, toen moeder opbelde onafgebroken toon. Deze geeft aan dat u het abon-
neenummer kunt gaan draaien.
had John een afspraak, toen hij ziek werd?
ja, John had een afspraak, toen hij ziek werd We kunnen automatisch telefoneren met enkele landen in
West-Europa. Elk land heeft een eigen landnummer. Indien u
kwam je te laat, toen je de trein miste? een internationaal gesprek wilt voeren, moet u 09 draaien en
ja, ik kwam te laat, toen ik de trein miste wachten tot u een hoge kiestoon hoort. Dan moet u zonder
zei mijn hospita het, toen ze opendeed? verdere onderbreking achter elkaar het landnummer, het
ja, je hospita zei het, toen ze opendeed netnummer en het abonneenummer kiezen.

Vragen ver het gesprek


Aanvullende woordenlijst Wat is er met John? Is hij erg ziek? Wat heeft de dokter
gezegd? Wat heeft hij John gegeven? Komt hij nog een
de telefoon de secretaris/-aresse
keer kijken? Wat vraagt Kees? Wat moet hij dan doen?
de bedrijfsleider/-leidster
de hoorn Weet John het telefoonnummer? Hoe heet de man die Kees
de (steno-)typist/-typiste
de haak moet bellen? Waar woont hij? Hoe kan Kees het telefoon-
de medewerker /-ster
de kiesschijf nummer vinden? Waar kan hij opbellen? Moet Kees ook
het afdelingshoofd
het nummer nog boodschappen doen voor John? Hoe wordt de naam De
de vertegenwoordiger/-ster
het toestel Graaf gespeld? Wat is de voorletter van de firma? Wat is
de personeelschef/-cheffin het netnummer van Hilversum? Wat is het nummer van de
doorverbinden
het verlof fima De Graaf? Krijgt Kees meteen gehoor bij de firma?
inlichtingen
het ziekteverlof Wie krijgt hij aan de telefoon? Is meneer Meyboom aanwe-
lokaal
de snipperdag zig? Met wie wordt Kees dan verbonden? Wat vertelt hij
interlokaal
de directeur/directrice dan?
het telefoonboek, de telefoongids
de eigenaar/eigenaresse
de beroepengids
het gesprek de aandeelhouder/-ster
het district de beurs Conversatie
automatisch de koers
de speculatie Waar is de dichtstbijzijnde telefooncel? Is er een telefooncel
de telefonist(e)
de administratie dichtbij jouw huis? Wat moet je in een telefooncel doen om
het telefoonkantoor
de postkamer op te bellen? Welk nummer heeft Inlichtingen? Heb je
de centrale
de produktie telefoon? Wat is je abonneenummer? En het netnummer?
de lijn
de handel Hoe spel je je naam? Heb je pas griep gehad? Bel je een
het netnummer
de verkoop dokter als je griep hebt?
het abonneenummer
in gesprek de inkoop
de kiestoon de opslag
de bezettoon het personeel Huiswerk
de informatietoon het salaris
1 Vul een persoonsvorm in.
het antwoordapparaat het loon
Voorbeeld: . . . ik hier een kamer krijgen?
de belasting
Kan ik hier een kamer krijgen?
de kinderbijslag
de firma Situatie: In een hotel
de belastingaftrek
de N.V. (Naamloze Vennootschap) 1 John: Goedenavond.
de begroting
de B.V. (Besloten Vennootschap) 2 Receptionist: Goedenavond. . ... ik u ergens mee helpen?
debet
het bedrijf 3. John: Ik , . - graag een kamer hebben.
credit
de fabriek 4. Receptionist: Dat... Voor hoeveel personen?
de boekhouding
de fabrikant 5. John: Voor mij alleen.
de boekhouder/-ster
het fabrikaat 6. Receptionist: ..,. u een kamer met of zonder bad?
het transport
de fabricage 7. John: Met bad graag.
de expeditie
de goederen 8. Receptionist: , . . u dit formulier even willen invullen?

198
Les 23

9. John: Ja, als u mij uw pen even . .. lenen. 8. Is de telefooncel vrij?


10. Receptionist: Natuurlijk, alstublieft. Nee, ik zie d a t . . .
11. John: . . . ik u iets vragen?
12. Ik . . . graag ontbijt op bed hebben, 3 Beantwoord de volgende vragen:
13. . . . dat kunnen? 1. Heb je 's winters ook regelmatig griep?
14. Receptionist. Jazeker, hoe l a a t . . . u het hebben? 2. Wie zorgt er voor je als je ziek bent?
15. John: Nou, om een uur of negen. 3. Weet je wat je moet doen als je telefoon kapot is?
16. Receptionist: Het , .in orde. 4. Hoe onthoud je telefoonnummers?
17. Dan a . . ik u nu even naar uw kamer 5. Vind je het vervelend om een afspraak af te zeggen?
brengen. 6. Heeft iemand wel eens een interview met jou gehad?
18. John: Graag. En daarna . . . ik graag iets drinken. 7. Zou je wel journalist willen zijn?
19. Receptionist: D a t . . . u in de bar doen.
20. Die . . . ik u zo wijzen. 4 Maak de volgende zinnen af. Let op de tijden!
21. John: Goed. Dank u wel. Voorbeeld: Kees stopte bij een politieagent.
Hij wilde weten . ..
l Beantwoord ontkennend. Hij wilde weten waar de Twentestraat was.
Voorbeeld: Houdt Kees van opera's? 1. John was ziek.
Nee, hij zegt dat hij niet van opera's houdt. De dokter dacht.. .
1. Is John erg ziek? 2. Als je Maria nog ziet,
Nee, de dokter zegt dat vertel haar dan . . .
2. Komt Robert morgen? 3. Ik ga vanavond naar Juinen.
Nee, ik denk dat Weet je eigenlijk wel. ..
3. Wordt het mooi weer? 4. Ik wil je best helpen.
Nee, het weerbericht zegt dat Zeg maar . . .
4. Heeft Irene een groot huis? 5. Ik wil graag een bandje met Sinterklaasliedjes.
Nee, Jet zegt dat. . . Ik zal even kijken . . .
5. Spreekt de moeder van Maria Engels? 6. Ik heb Wim al een hele tijd niet gezien.
Nee, Maria zegt dat . . . Ik vraag me af . . .
6. Gaat Jaap met de auto? 7. Heb jij hem pas nog gezien?
Nee, ik heb gehoord dat Of weet je ook niet. ..
7. Gaat Paul naar Engeland? 8. Kan ik iets voor je doen?
Nee, hij zegt d a t . . . Ja, ik zou het prettig vinden .. .

Grammatica
1 ZOU EN WOU (b) mogen
Zou en wou maken vragen beleefd. mag ik een kopje koffie?
mag ik een kopje koffie alstublieft?
zou ik dan zijn secretaresse even kunnen spreken? (r.59)
ik wou graag een nummer in Hilversum hebben (r.41)
(c) kunnen
zou u me kunnen zeggen waar het station is??
kan ik je pen even lenen?
2 ANDERE MANIEREN OM IETS TE VRAGEN kunt u me zeggen waar het station is?

(a) willen (d) hebben


ik wil graag een kopje koffie heb je een kopje koffie voor me?
ik wilde (graag) een kopje koffie heb je misschien een kopje koffie voor me?

199
Les 24 Afscheid
J: John A: Anneke

J. Ha Anneke, ook op zoek naar een boek?

A Ja, ik moet een boek hebben voor een


vriendin.
A. Die is morgen jarig. En jij?

J. Ik moet iets hebben voor het dochtertje


van mijn hospita,
/. die is overmorgen jarig.

/. Maar wat moet je nou voor zo'n meisje


kopen? 6

/. Ik weet alleen dat ze dol op lezen is.

/. Kun jij me helpen?

A. Heeft de juffrouw je al iets laten zien? 9

/. Nee, ze heeft me zelf laten zoeken.


/. Ik had haar net willen roepen, maar ze was
nog bezig,
J. en toen zag ik jou. 12

A. Wat denk je van een meisjesromannetje?

A. Of moet het een echte roman zijn, echte


literatuur?
/. Welnee, het kind wordt pas 8 jaar! 15

A. O nee, dan moet je wel wat anders hebben.

A. Daar liggen de kinderboeken, geloof ik,


zullen we even gaan kijken?
A. Hoe vind je zoiets, met al die gekke
tekeningetjes? 18
* //
/. Het lijkt mij wel grappig,

/. maar Ineke is het vast niet met me eens:

J. die wil een boek om te lezen, en niet om


plaatjes te kijken. 21
/. Ze zit ook al in de tweede klas.

A. Wat denk je hiervan: 'Lappendeken' van


Henriette van Eyk?
/. Ja, dat lijkt me wel een boek dat ze leuk zal
_ vinden. 24
/. Ik wil haar graag iets geven waar ze wat aan
heeft,
/. want het is de laatste keer dat ik er ben, op
haar verjaardag.
A. H? Hoe komt dat? Ga je verhuizen? 27

200
Les 24

/. Ja, nou ja, ik ga weer terug naar Engeland.

A. Terug naar Engeland? Bevalt het je hier niet


meer?
/. Kom nou! Maar ik heb een aanbieding
gekregen van de krant waar ik voor werk, 30
/. om hoofd van de afdeling Buitenland te
worden.
/. En dat is natuurlijk een aardige promotie.

/. Ik krijg veel verantwoordelijker werk, en


dus ook een hoger salaris. 33

/. Maar ik moet wel in Londen gaan wonen.

A. Zo! Hoe lang weet je dat al?


LONDEN A. En wanneer ga je weg? 36

/. Ik zal het je zo allemaal vertellen,

/. maar zullen we daar een gezelliger plekje


voor uitzoeken dan deze boekhandel?
/. Mag ik eerst even dit boekje betalen? 39

m A. Goed, dan koop ik dat boek voor mijn


vriendin straks wel.
D
/. Wat wil je: op een terrasje zitten, of een
eindje langs de grachten lopen?
A. Ik heb eigenlijk best zin in een
wandelingetje: 42
A. het is zo heerlijk in de zon.

J. Goed, dan doen we dat.

/. Heb je trek in een ijsje? 45


m t #
A. Graag. Maar nu je verhaal, John.

/. Ja, dat komt. Hier is je ijsje en het


verhaal.
/. De man waar alles om draaide op de
afdeling Buitenland, 48
J. zou over een jaar of twee met pensioen
gaan.
/. Over zijn opvolger wie dat zou worden,
en zo
/. daar was nog nooit over gepraat, voor zover
ik weet tenminste. 51
/. Ik heb me wel eens stilletjes afgevraagd of ik
in aanmerking zou komen,
/. maar het was nog zover weg.

20 i
SA A. Ja, maar hoe zit het nou? 54
\
pp J- Niet zo ongefduldig!

20 J. De arme man heeft vorige week een


W* hartaanval gehad

/. en mag nu niet meer werken: hij krijgt


vervroegd pensioen. 57
/. Eergisteren kreeg ik een telefoontje van de
krant:
/. 'of ik er zin in had zijn baan over te nemen'.

ISEPTEHBER ^ ^at w a s z o n aantre


^kelijk aanbod, 60

/. daar hoefde ik niet erg lang over te denken.

/. En nu moet ik 1 september in Londen


beginnen.

A. Het is natuurlijk een geweldige promotie


gefeliciteerd! 63
A. Maar ik vind het jammer dat je weggaat.

/. Ik zelf ook.

/. Ik zal Amsterdam missen, het is een


fantastische stad 66
J. en al die mensen die ik hier heb leren
kennen. )
J. Maar Londen is gelukkig niet zo erg ver weg;

/. ik zal vast wel eens een retourtje


Amsterdam nemen. 69
A. Of wij een retourtje Londen.

A. Zorg maar dat je huis groot genoeg is.

/. Natuurlijk al was het alleen voor jou


Anneke! 72

Aanvullende fonetiek Samenvatting


Let op de spelling au en de klank in deze woorden: Net op het moment dat John de winkeljuffrouw in de
Herhaal', auto . . . restaurant . . . boekhandel wil roepen om hem te helpen, ziet hij Anneke
Let op de spelling van deze woorden: staan. Ze zoekt een boek voor een vriendin, die de volgende
Herhaal', thee . . . thuis . . . bibliotheek . . . interview . . . dag jarig is. John moet ook iets hebben voor een jarige: het
examen . . . excuses . . . weekend . . . Belgi . . . misschien dochtertje van zijn hospita wordt overmorgen acht jaar.
tweede . . . 's zomers . . . Omdat de juffrouw nog bezig is, vraagt hij Anneke hem te

202
Les 24

helpen. Zij weet niet hoe oud het meisje is, en stelt voor een wacht je op die tram?
meisjesromannetje te kopen, of misschien een echte roman. ja, dat is de tram waar ik op wacht
Wanneer ze hoort dat het om een klein meisje gaat, wandelt
werkje bij die krant?
ze naar de kinderboeken. Daar valt de keuze op 'Lappen-
ja, dat is de krant waar ik bij werk
deken' van Henriette van Eyk. John wil graag iets goeds
geven, want volgend jaar zal hij de verjaardag wel niet
meevieren. Hij gaat namelijk weer terug naar Engeland. 3 C (24.2; 18.4)
Tijdens een wandeling over de grachten legt hij Anneke uit,
hoe het allemaal in elkaar zit. De man die tot voor kort ga je die auto kopen?
hoofd van de afdeling Buitenland van zijn krant was, heeft ja, dat is de auto die ik ga kopen
een hartaanval gehad, en moet met vervroegd pensioen gaan. werkje bij die krant?
Nu heeft John het aanbod gekregen hem op te volgen. Daar ja, dat is de krant waar ik bij werk
hoefde hij natuurlijk niet lang over te denken, want het is een
interessante functie met verantwoordelijk werk, en een salaris wil je dat boek graag hebben?
dat daarmee in overeenstemming is. Hij moet echter wel in ja, dat is het boek dat ik graag wil hebben
Londen gaan wonen, en dat vindt hij jammer, want Amster- speel je altijd met dat treintje?
dam is een fantastische stad. Maar met het vliegtuig kun je ja, dat is het treintje waar ik altijd mee speel
heel makkelijk even heen en weer. En als hij maar zorgt voor
een groot huis, komt Anneke ook wel eens naar Londen. ben je naar die film geweest?
ja, dat is de film waar ik naartoe geweest ben

Oefeningen heb je die kamer laten verven?


ja, dat is de kamer die ik heb laten verven
1 A(14.7)
heb je die dokter opgebeld?
de sleutel lag tussen de boeken ja, dat is de dokter die ik opgebeld heb
waar lag hij tussen?
heb je die bloemen gekocht?
de meisjes wachtten op lijn 5 ja, dat zijn de bloemen die ik gekocht heb
waar wachtten ze op?
heb je naar dat programma gekeken?
mijn portemonnee zat in mijn jaszak ja, dat is het programma waar ik naar gekeken heb
waar zat hij in?
heb je die kamers laten zien?
Ineke speelde met een autootje ja, dat zijn de kamers die ik heb laten zien
waar speelde ze mee?
ga je die auto kopen?
Jaap en Els keken naar een opera ja, dat is de auto die ik ga kopen
waar keken ze naar?
Els fietste naar Hilversum 4 C (24.3)
waar fietste ze naartoe?
vindt ze dat boek leuk?
Kees kwam uit Engeland ja, dat is een boek dat ze leuk vindt
waar kwam hij vandaan?
is ze dol op dat huis?
de sleutel lag tussen de boeken ja, dat is een huis waar ze dol op is
waar lag hij tussen?
houdt ze van die koekjes?
2 B (24.1; 18.4) ja, dat zijn koekjes waar ze van houdt
werkje bij die krant? kijkt ze graag naar dat programma?
ja, dat is de krant waar ik bij werk ja, dat is een programma waar ze graag naar kijkt
heb je in die auto's gezeten? bekijkt ze die foto's vaak?
ja, dat zijn de auto's waar ik in gezeten heb ja, dat zijn foto's die ze vaak bekijkt
ga je volgend jaar naar dat land? doet ze die jurk vaak aan?
ja, dat is het land waar ik volgend jaar naartoe ga ja, dat is een jurk die ze vaak aandoet
heb je naar die film gekeken? gaan ze graag naar dat museum?
ja, dat is de film waar ik naar gekeken heb ja, dat is een museum waar ze graag naartoe gaan
heb je gisteren met die trein gespeeld? is ze dol op die bloemen?
ja, dat is de trein waar ik gisteren mee gespeeld heb ja, dat zijn bloemen waar ze dol op is
heb je naar die lezing geluisterd? vindt ze dat boek leuk?
ja, dat is de lezing waar ik naar geluisterd heb ja, dat is een boek dat ze leuk vindt

203
Les 24

5 A (23.12) 8 C (24.6; 18.8)

heb je het boek laten zien? kon je de tas niet vinden?


nee, ik heb het niet laten zien nee, ik heb hem niet kunnen vinden
heb je die mensen leren kennen? mocht je het boek niet lenen?
nee, ik heb ze niet leren kennen nee, ik heb het niet mogen lenen
heb je de juffrouw willen halen? kon ze u niet helpen?
nee, ik heb haar niet willen halen nee, ze heeft me niet kunnen helpen
heb je de zalen kunnen bekijken? leerde je haar ouders niet kennen?
nee, ik heb ze niet kunnen bekijken nee, ik heb ze niet leren kennen
heb je het paleis mogen zien? mocht u de tekening niet zien?
nee, ik heb het niet mogen zien nee, ik heb hem niet mogen zien
heb je de sleutel kunnen vinden? kon u niet naar de opera kijken?
nee, ik heb hem niet kunnen vinden nee, ik heb er niet naar kunnen kijken
heb je het boek laten zien? wilde hij niet naar uw verhaal luisteren?
nee, ik heb het niet laten zien nee, hij heeft er niet naar willen luisteren
wilde je niet op de bus wachten?
nee, ik heb er niet op willen wachten
6 B (24.5)
liet hij zijn huis niet zien?
heb je de auto zelf gewassen?
nee, hij heeft het niet laten zien
nee, ik heb hem laten wassen
kon je de tas niet vinden?
heb je je kamertje zelf geverfd?
nee, ik heb hem niet kunnen vinden
nee, ik heb het laten verven
heb je die bel zelf aangelegd?
9c
nee, ik heb hem aan laten leggen
zijn het grote koppen?
heb je de meubels zelf schoongemaakt? nee, het zijn maar kleine kopjes
nee, ik heb ze schoon laten maken
zijn het grote platen?
heb je het huis zelf gebouwd? nee, het zijn maar kleine plaatjes
nee, ik heb het laten bouwen
zijn het grote tekeningen?
heb je de auto zelf gewassen?
nee, het zijn maar kleine tekeningetjes
nee, ik heb hem laten wassen
zijn het grote ramen?
nee, het zijn maar kleine raampjes
7 B (24.6) is het een grote tuin?
zei hij iets? nee, het is maar een klein tuintje
nee, hij heeft niets willen zeggen is het een grote kamer?
deed hij iets? nee, het is maar een klein kamertje
nee, hij heeft niets willen doen is het een grote boom?
kochten ze iets? nee, het is maar een klein boompje
nee, ze hebben niets willen kopen is het een grote auto?
vertelde hij iets? nee, het is maar een klein autootje
nee, hij heeft niets willen vertellen zijn het grote koppen?
gaf ze iets? nee, het zijn maar kleine kopjes
nee, ze heeft niets willen geven
namen ze iets?
Testoefeningen
nee, ze hebben niets willen nemen 10
betaalde hij iets? Wim beweert dat Els ziek is
nee, hij heeft niets willen betalen als hij dat beweert, vergist hij zich
zei hij iets? mijn ouders zeggen dat het gaat onweren
nee, hij heeft niets willen zeggen als ze dat zeggen, vergissen ze zich

204
Les 24

Els vertelde dat je auto groen was 13


als ze dat vertelde, vergiste ze zich
werkt hij hard om veel geld te verdienen?
ik heb gezegd dat jij Ineke heette ja, hij werkt hard omdat hij veel geld wil verdienen
als je dat gezegd hebt, heb je je vergist
belde ze de bioscoop op om plaatsen te bespreken?
we dachten dat je niet zou komen ja, ze belde de bioscoop op omdat ze plaatsen wilde
als jullie dat dachten, vergisten jullie je bespreken
jij hebt verteld dat het paleis open is maakte ze de vazen schoon om er bloemen in te zetten?
als ik dat verteld heb, heb ik me vergist ja, ze maakte de vazen schoon omdat ze er bloemen
jullie hebben gezegd dat Kees niet komt in wilde zetten
als we dat gezegd hebben, hebben we ons vergist gingen ze op een terrasje zitten om koffie te drinken?
ik heb gezegd dat u een auto hebt ja, ze gingen op een terrasje zitten omdat ze koffie
als u dat gezegd hebt, hebt u zich vergist wilden drinken

Wim beweert dat Els ziek is kocht hij die krant om dat verhaal te lezen?
als hij dat beweert, vergist hij zich ja, hij kocht die krant omdat hij dat verhaal wilde
lezen
gaat hij naar Engeland om beter Engels te leren?
11
ja, hij gaat naar Engeland omdat hij beter Engels wil
is je vriendin morgen jarig? leren
nee, ze is overmorgen jarig
werkt hij hard om veel geld te verdienen?
hebben ze je het huis gisteren laten zien? ja, hij werkt hard omdat hij veel geld wil verdienen
nee, ze hebben het me eergisteren laten zien
ga je morgen een auto kopen?
14
nee, ik ga er overmorgen een kopen
heb je gisteren langs de grachten gelopen? moest je lang over het aanbod denken?
nee, ik heb er eergisteren langs gelopen * nee, ik hoefde er niet lang over te denken

ga je morgen naar de tentoonstelling? moest je lang op de trein wachten?


nee, ik ga er overmorgen naartoe nee, ik hoefde er niet lang op te wachten
moest je lang op Anneke wachten?
ben je gisteren naar het huis gaan kijken?
nee, ik hoefde niet lang op haar te wachten
nee, ik ben er eergisteren naar gaan kijken
moet je vaak met je broertje spelen?
mag Wim morgen bij zijn buurmeisje gaan spelen?
nee, ik hoef niet vaak met hem te spelen
nee, hij mag overmorgen bij haar gaan spelen
moest je vaak naar die tekening kijken?
heb je voor morgen een afspraak met Kees?
nee, ik hoefde er niet vaak naar te kijken
nee, ik heb voor overmorgen een afspraak met hem
is je vriendin morgen jarig? moet je vaak voor je zusje zorgen?
nee, ze is overmorgen jarig nee, ik hoef niet vaak voor haar te zorgen
moest je vaak naar de band luisteren?
nee, ik hoefde er niet vaak naar te luisteren
12
moet je vaak naar Amsterdam gaan?
krijg je een even hoog salaris als hij? nee, ik hoef er niet vaak naartoe te gaan
nee, het salaris dat ik krijg, is veel hoger
moest je lang over het aanbod denken?
krijg je even verantwoordelijk werk als hij? nee, ik hoefde er niet lang over te denken
nee, het werk dat ik krijg, is veel verantwoordelijker
krijg je een even dure auto als hij?
nee, de auto die ik krijg, is veel duurder 15
krijg je een even grote kamer als hij? wassen ze het fruit?
nee, de kamer die ik krijg, is veel groter ja, het fruit wordt gewassen
krijg je even lekkere koekjes als hij? ruimden ze de keuken op?
nee, de koekjes die ik krijg, zijn veel lekkerder ja, de keuken werd opgeruimd
krijg je een even hoog salaris als hij? hebben ze de bloemen goed verzorgd?
nee, het salaris dat ik krijg, is veel hoger ja, de bloemen zijn goed verzorgd

205
Les 24

hadden ze het huis al verkocht? de grens de kaart (van Nederland)


ja, het huis was al verkocht de groene kaart de wegenkaart
de bagage de stafkaart
hebben ze veel ijs verkocht? de handbagage de plattegrond
ja, er is veel ijs verkocht (van Amsterdam)
de koffer
halen ze de kaartjes morgen af? de tas geld wisselen
ja, de kaartjes worden morgen afgehaald de rugzak
het hotel het vliegveld,
hadden ze al plaatsen besproken?
het pension de luchthaven
ja, er waren al plaatsen besproken
de tent het station
zongen ze altijd? de camping de haven
ja, er werd altijd gezongen de caravan
wassen ze het fruit? Als ze vier jaar zijn kunnen kinderen naar de kleuterschool.
ja, het fruit wordt gewassen Een kind van zes jaar mag naar de basisschool, een kind van
zeven moet naar school. De basisschool duurt zes jaar.
In die tijd leren de kinderen lezen, schrijven, rekenen,
l
aardrijkskunde, geschiedenis, biologie en wat Engels. Verder
moet ik een zuster roepen? krijgen ze gymnastiek, zingen, tekenen, handenarbeid en hand-
nee, er hoeft er geen geroepen te worden werken.
moet ik het fruit wassen? Na de basisschool kunnen ze kiezen uit een groot aantal
nee, het hoeft niet gewassen te worden scholen voor voortgezet onderwijs.
Minstens drie keer per jaar krijgen de leerlingen een
moet ik de dokter halen? rapport met cijfers van 1 tot 10. Cijfers lager dan 6 zijn
nee, hij hoeft niet gehaald te worden onvoldoendes. Wie op het laatste rapport voor de zomer-
moet ik een auto huren? vakantie te veel onvoldoendes heeft, 'blijft zitten' en moet
nee, er hoeft er geen gehuurd te worden dus een leerjaar overdoen.
moet ik de kamer verven?
nee, hij hoeft niet geverfd te worden Vragen #ver het gesprek
moet ik kaartjes nemen? Waar komen Anneke en John elkaar tegen? Wat zoekt
nee, er hoeven er geen genomen te worden Anneke? Waarom? Wat moet John hebben? Waarom
, moet ik die banden verwisselen? krijgt die een boek? Vindt John het makkelijk om dat uit te
nee, ze hoeven niet verwisseld te worden zoeken? Wat weet hij over het meisje? Helpt de juffrouw
hem niet? Kan hij de juffrouw niet roepen? Wie moet hem
moet ik een zuster roepen? nu helpen? Wat wil Anneke kopen? Waarom vindt John
nee, er hoeft er geen geroepen te worden dat niet goed? Waar gaan ze dan kijken? Hoe heet het
dochtertje van Johns hospita? Wil Ineke een boek met
plaatjes? Waarom? In welke klas zit Ineke? Welk boek
kopen ze dan? Zou Ineke dat leuk vinden? Waarom wil hij
Aanvullende woordenlijst haar iets geven waar ze wat aan heeft? Hoe komt dat?
de school het lesrooster Waarom? Is dat prettig? Blijft hij even veel verdienen?
rekenen Waarom? Waar moet hij gaan wonen? Weet John dat al
de leerling lang? Waar vertelt hij dat aan Anneke? Waarom gaan ze
lezen
de klas schrijven niet op een terrasje zitten? Wat krijgt ze van John? Wat
de onder wij zer(es) de taal weet u over het vorige hoofd van de Afdeling Buitenland?
de leraar, lerares de aardrijkskunde Mag hij nu nog werken? Wanneer moet John in Londen
het rapport beginnen? Is hij blij dat hij uit Amsterdam weggaat?
de geschiedenis
het cijfer Vindt hij Amsterdam een leuke stad? Wil hij er nog wel
de biologie
de onvoldoende eens terugkomen?
handwerken
doubleren
tekenen
blijven zitten
zingen
overgaan Conversatie
de gymnastiek
het hoofd van de school
de gymnastiekzaal Wat geef je aan vrienden voor hun verjaardag? Geef je mees-
de herfstvakantie
de kerstvakantie tal een cadeau waar ze iets aan hebben? Wanneer neem je
reizen iets voor iemand mee? Heb je veel boeken? Ken je Neder-
de krokusvakantie
de paasvakantie de pas, het paspoort landse schrijvers? Wat voor boeken lees je het liefst? Wan-
de pinkstervakantie het visum neer kun je in Nederland met pensioen gaan? En in jouw
de grote vakantie, zomervakantie de douane land? Wat vind je van het systeem van 'promotie maken'?

206
Les 24

1 Vul in: waar, er, daar, die, dat. . 9. Ik had haar iets. .. vragen, maar ik heb haar n i e t . . .
Voorbeeld: Ik heb trek in een pannekoek. bereiken.
Heb jij . . . ook zin in? 10. We moeten nu echt. .. rijden. Zou je afscheid . . .
Heb jij daar ook zin in? nemen?
1. Victor moet een cadeautje voor Mathildes verjaardag
2. kopen, maar hij weet niet precies.. .^e van houdt.
3 Beantwoord de volgende vragen:
3. Dat boek . . . hij zelf net gelezen heeft zou een goed
1. Houd je van lezen?
4. cadeau zijn, maar het is nogal dik en hij weet niet of
2. Koop je vaak boeken?
5. ze . . . zin in heeft.
3. Kun je al Nederlandse romans lezen?
6. Gisteren hebben we die wandelroute gelopen . . . je ons
7. laatst over vertelde, met twee vrienden . . . ook wel 4. Houje vanlange wandelingen?
5. Heb je wel eens in een vliegtuig gezeten? Hoe vond je dat?
8. van wandelen houden. Het was heel gezellig. Tijdens
6. Wat voor mensen heb je tijdens de lessen Nederlands leren
9. de 20 km . ., we gelopen hebben is er heel wat af gepraat
kennen?
10. en gelachen. En we hebben genoten van de mandarijntjes
11. . . . een van ons had meegenomen.
12. Bram heeft die baan gekregen... Louise ook op had willen 4 Maak de volgende zinnen af.
13. solliciteren. In de tijd . . . de advertentie in de krant Voorbeeld: Wat zullen we vanavond doen?
14. heeft gestaan, was zij op vakantie. Het is een baan .. . Ik heb eigenlijk best zin . . .
15. je hard in moet werken, maar . . .ziet Bram niet Ik heb eigenlijk best zin om lekker thuis te
16. tegen op. Hij i s . . . heel blij mee. blijven.
1. Ik weet niet precies waar hij naartoe gaat.
2 Vul in: laten gaan Ik weet alleen r.
leren mogen 2. Weet jij waar hij van houdt?
moeten kunnen Ja, hij is dol. ,.
willen 3. Er komen veel mensen naar dat concert.
Voorbeeld: Gerard heeft zijn auto . . . wassen. Zorg maar . . ,
Gerard heeft zijn auto laten wassen. 4. Dit is de laatste keer . . .
1. In de tijd dat John daar gewerkt heeft, heeft hij veel 5. Toen we vorige week in Groningen waren . . .
mensen . . . kennen. 6. Als het volgende week . . ,
2. Een halfjaar reizen: als ik dat nog eens zou . . . doen! 7. Sinds Bram die baan heeft. . .
3. We hadden vorig jaar een TV . . . kopen, toen waren ze 8. Ga eerst maar met mij mee, dan
veel goedkoper. 9. Wist je dat. ..
4. Wim had het boek dat hij gekregen heeft altijd a l . . . 10. Vind je het ook zo jammer d a t . . .
hebben. 11. Mark is het vast niet met me eens: . ..
5. Els heeft Kees het hele huis. . . zien. 12. Omdat het al zo laat i s . . .
6. Jaap heeft zijn haar kort. . . knippen. 13. Toen ik vanmorgen . ..
7. Die film moetje beslist. . . zien. 14. Wat denk je van . . .
8. Dat had je niet. . . vertellen. 15. Nu John toch naar Engeland gaat

Grammatica
1 DE DUBBELE INFINITIEFCONSTRUCTIE 2 RELATIEVE ZINNEN MET WAAR
(+ PREPOSITIE)
praesens perfectum we hebben naar de TV gekeken
PV auxiliair + infinitief PV + infinitief + infinitief het programma waar we naar gekeken hebben was erg interes-
sant
Ik kan de brief niet lezen ik heb de brief niet kunnen lezen
ik laat mijn auto wassen ik heb mijn auto laten wassen John moet morgen naar een vergadering
ik kom zaterdag eten ik ben zaterdag komen eten de vergadering waar John morgen naartoe moet, begint om
10 uur
heeft de juffrouw al iets laten zien? (r.9) ik houd het meest van kip met rijst
ik had haar net willen roepen (r.11) het eten waar ik het meest van houd, is kip met rijst
ik wil haar graag iets geven waar ze wat aan heeft (r.25)
ik heb een aanbieding gekregen van de krant waar ik voor
werk (r.30)

217
Les 24

3 DIMINUTIEVEN trein - treintje


dochter - dochtertje
Diminutieven geven aan dat iets of iemand klein of onbelan-
grijk is. (c) substantief + -etje
Vorm: bal - balletje
(a) substantief + -je kam - kammetje
roman - romannetje (r. 13)
kop kopje
wandeling - wandelingetje (r.42)
brief briefie
bloem - bloemetje
plaat - plaatje (r.21)
terras terrasje (r.41) (d) substantief + -pje
eind eindje (r.41)
dag dagje bloem - bloempje
geheim - geheimpje
(b) substantief + -tje film - filmpje
auto - autootje
(e) substantief + -kje
bui - buitje
stoel - stoeltje woning - woninkje
telefoon - telefoontje (r.58) ketting - kettinkje
jaar - jaartje koning - koninkje

Onregelmatige en sterke werkwoorden


Lijst van onregelmatige en sterke werkwoorden. Het woord is buigen boog, bogen gebogen
voor het participium perfecti geeft aan dat zijn wordt gebruikt druipen droop,dropen gedropen
als auxiliair in het perfectum. Bij de andere werkwoorden fluiten floot, floten gefloten
wordt hebben gebruikt. kruipen kroop, kropen gekropen
ruiken rook,roken geroken
schuiven schoof, schoven geschoven
Sterke werkwoorden sluiten sloot, sloten gesloten
bijten beet, beten gebeten
blijven bleef, bleven is gebleven
glijden gleed, gleden is gegleden beginnen begon, begonnen is begonnen
kijken keek, keken gekeken binden bond, bonden gebonden
krijgen kreeg, kregen gekregen drinken dronk, dronken gedronken
lijken leek, leken geleken klinken klonk, klonken geklonken
rijden reed, reden gereden krimpen kromp, krompen x is gekrompen
rijzen rees, rezen is gerezen springen sprong, sprongen gesprongen
schijnen scheen, schenen geschenen vinden vond,vonden gevonden
schrijven schreef, schreven geschreven winnen won, wonnen gewonnen
snijden sneed, sneden gesneden zingen zong, zongen gezongen
stijgen steeg, stegen is gestegen zinken zonk, zonken is gezonken
verdwijnen verdween, verdwenen is verdwenen
vermijden vermeed, vermeden vermeden
wijzen wees, wezen gewezen gelden gold, golden gegolden
zwijgen zweeg, zwegen gezwegen schenken schonk, schonken geschonken
trekken trok, trokken getrokken
bedriegen bedroog, bedrogen bedrogen zenden zond,zonden gezonden
bieden bood,boden geboden zwemmen zwom, zwommen gezwommen
gieten goot, goten gegoten
kiezen koos, kozen gekozen
schieten schoot, schoten geschoten breken brak, braken gebroken
verbieden verbood, verboden verboden komen kwam, kwamen is gekomen
verliezen verloor, verloren verloren nemen nam, namen genomen
vliegen vloog, vlogen gevlogen spreken sprak, spraken gesproken
vriezen vroor, (vroren) gevroren stelen stal, stalen gestolen

208
Onregelmatige en sterke werkwoord*

eten at, aten gegeten Onregelmatige werkwoorden


geven gaf, gaven gegeven
lezen las, lazen gelezen bakken bakte, bakten gebakken
treden trad, traden is getreden braden braadde, braadden gebraden
vergeten vergat, vergaten vergeten brengen bracht, brachten gebracht
denken dacht, dachten gedacht
bidden bad, baden gebeden doen deed, deden gedaan
liggen lag, lagen gelegen hebben had, hadden gehad
zitten zat, zaten gezeten heten heette, heetten geheten
jagen jaagde,jaagden gejaagd
blazen blies, bliezen geblazen joeg,joegen
houden hield, hielden gehouden
laten liet, lieten gelaten
lopen liep, liepen gelopen kopen kocht, kochten gekocht
roepen riep, riepen geroepen kunnen kon, konden gekund
slapen sliep, sliepen geslapen lachen lachte, lachten gelachen
vallen viel, vielen is gevallen moeten moest, moesten gemoeten
mogen mocht, mochten gemogen
bederven bedierf, bedierven bedorven plegen placht, plachten
helpen hielp, hielpen geholpen
scheppen schiep, schiepen geschapen
sterven stierf, stierven is gestorven scheiden scheidde, scheidden gescheiden
werpen wierp, wierpen geworpen staan stond, stonden gestaan
vouwen vouwde, vouwden gevouwen
dragen droeg, droegen gedragen vragen vroeg, vroegen gevraagd
graven groef, groeven gegraven vraagde, vraagden
slaan sloeg, sloegen geslagen waaien waaide, waaiden gewaaid
varen voer, voeren gevaren woei, woeien
wassen waste, wasten gewassen
gaan ging, gingen is gegaan weten wist, wisten geweten
hangen hing, hingen gehangen willen wilde, wilden gewild
vangen ving, vingen gevangen wou, wouden
bewegen bewoog, bewogen bewogen zeggen zei, zeiden gezegd
scheren schoor, schoren geschoren zien zag, zagen gezien
wegen woog, wogen gewogen zoeken zocht, zochten gezocht
zweren zwoer, zwoeren gezworen zullen zou, zouden
worden werd, werden is geworden zijn was, waren is geweest

209
Grammaticale index

Voorbeeld: pronomen
demonstrativum 8.1 betekent dat het demonstratief pro-
nomen wordt behandeld in les 8, paragraaf 1

aan +het + infinitief 16.1 hoofdzin 2.3; 4.3 me 3.1.2; 3.1.3; 9.1
aanspreekvormen 4.1.3 verschillende objecten 9.2 mee 14.1.4
adjectief 11.1 menen 12.4
auxiliair als 14.3; 21.2; 21.3.4 mening 12.4
+ infinitief 8.3; 24.1 met 14.1.4
hebben 10.1.3; 16.2 bedoelen 12.4 mij 9.1
worden 19.1; 20.1.2 bedoeling 12.4 mijn 2.1; 3.1.1; 3.1.3
zijn 10.1.3; 12.1.2; 16.2; 22.5 ben 2.2.2. mijne 15.1.1
bepaling van tijd en plaats 4.6 bent 2.2.2 mogen 23.2
bijzin 14.3 betekenen 12.4
met omdat 17.1.1 betekenis 12.4 naar 14.1.4
met want 17.1.2 naartoe 14.1.4
comparatief 21.1 net 21.2.1
daar 12.3; 14.1 niet 5.3
daar, er, waar + prepositie 12.3; 14.1; 24.2 daarnaartoe 12.3; 14.1
data 13.4 daarvandaan 12.3; 14.1 nou 7.3
declaratieve zin 2.3.1 dan 21.1.3; 21.3.2 nu 7.3
diminutief 24.3 dat 3.4; 8.1; 15.1.1; 18.1; 22.1; 22.2 of 22.2.2
dit/dat + PV zijn + nominale constituent 3.4 de 4.5 om 13.3
dubbele infinitiefconstructie 24.1 deze 8.1 omdat 17.1.1
futurum 9.3 dezelfde 12.5 ons 7.1; 9.1
imperatief 4.4 die 8.1; 15.1.1; 18.1 onze 7.1; 15.1.1
imperfectum 20.1 dienst 6.2.1; 6.2.3
indirecte zin met dat 22.1 dit 3.4; 8.1 praten 7.4
inversie 4.3 doen(in) 15.2 spreken 7.4
lidwoord staan 15.2; 22.3
bepaald 4.5 een 2.4.1 stoppen (in) 15.2
onbepaald 2.4 elk 8.4
meer dan n auxiliair 18.2; 24.1 elke 8.4 te 13.2.2; 13.3; 19.3; 22.3
negatie 2.5; 5.3; 6.2.3 er 10.2; 13.1; 14.1; 14.2 toen 21.3.1; 21.3.3
niet hoeven (+ te + infinitief) 19.3 even 21.1.1
om + te + infinitief 13.3 u2.1;3.1.2;3.1.3;4.1.3;5
participium perfecti 10.1.2; 12.1; 13.2.2 gaan 9.3.2 uw 2.1
passieve zin 19.1; 20.1.3; 22.5 geen 2.5; 5.3.1 uwe 15.1.1
perfectum 10.1; 22.5; 24.1 geeneen 13.1 van 14.1.4
pluralis van substantieven 3.3 vandaan 14.1.4
possessiefconstructies 15.1 haar 3.1.1; 3.1.3; 9.1 vrij 6.2.2; 6.2.3
praesens 2.2.1; 3.2; 4.2; 5.2; 7.2; 8.2.2; 9.4; hangen 22.3
13.2.2 hare 15.1.1 waar 24.2
pronomen h? 2.3.1 waar? 12.2; 14.1
demonstrativum 8.1 hebben 3.2.1; 5.2; 10.1; 16.2; 23.2 waarnaartoe? 12.2
personale 2.1; 3.1.1; 3.1.3; 4.1; 5.1; 7.1.2; hem 9.1 waarvandaan? 12.2
9.1 hen 9.1 wanneer? 22.2.1
possessivum 2.1; 3.1.1; 3.1.3; 4.1.1; 7.1; het(lidwoord) 4.5 want 17.1.2
15.1 het(pronomen) 3.1.1; 9.1 wat? 2.3.2;
reflexivum 3.1.2; 3.1.3; 22.4.1 hetzelfde 12.5 we 5.1
relativum 18.1; 24.2 hij 3.1.1; 9.1 welk 6.1
PV 2.3;4.3 hoeven 19.3 welke 6.1
relatieve zinnen 24.2 hun 7.1 weten 8.2.1
superlatief 19.2 hunne 15.1.1 wie? 3.1.4; 22.2.1
te + infinitief 22.3 willen 4.2.2; 23.2
vergelijkingen zonder comparatief 21.2 wij 5.1
ik 2.1
vraagwoorden 3.1.4; 12.2 worden 19.1.2
is 2.2.2 wou 23.1
vraagzin
direct 2.3.2 je 2.1; 4.1; 7.1; 9.1 ze 3.1.1; 5.1; 9.1
indirect 22.2 jij 4.1 zetten 15.2
vragen 23 jou 9.1 zich 3.1.2; 3.1.3; 22.4.1
werkwoorden jouw 4.1; 7.1 zij 5.1
reflexieve 22.4 jouwe 15.1.1 zijn(pronomen) 3.1.1; 3.1.3
samengestelde: prefix met accent 13.2.2 jullie 5.1; 7.1; 9.1 zijn(werkwoord) 2.2.2; 3.2.1; 3.4; 4.4; 5.2
prefix zonder accent 10.1.3; 12.1.2; 16.1; 16.2; 22.5
12.1.1; 13.2.1 kennen 8.2.1 zijne 15.1.1
transport-16.2 kunnen 8.2; 23.2 zitten 15.2; 22.3
zwakke, sterke, onregelmatige 10.1.2; zo'n 10.3
20.1 laten 11.2.2 zou 23.1
woordvolgorde leggen 15.2 zulk 10.3
auxiliair + infinitief 8.3 liggen 15.2; 22.3 zulke 10.3
bijzin 14.3 lopen 22.3 zuen 9.3.3; 9.4; 11.2.1

210
Woordindex

Wanneer een woord slechts in n les voorkomt, wordt het nummer van die les gegeven (gevolgd door een s als het woord alleen in de samenvatting
genoemd wordt). Staat een woord in meer dan n les, dan wordt de vroegste vindplaats gegeven, gevolgd door een p (passim).
Van de woorden uit de woordenlijsten worden alle vermeldingen (voor zover die relevant zijn) gegeven. De aanduiding bestaat uit het nummer
van de les, gevolgd door een w. Bij woorden die voor het eerst in het huiswerk voorkomen, wordt het lesnummer gevolgd door een h.

ann 3, p, 4w advocate, de 3w Amsterdams 6, 23w bagage, de 24w


aanbieden 15s, p af 16 Amsterdamse, de 3s, p bagagerek, het 24w
aanbieding, de 24 afdeling, de 19, p, l l w ananas, de 19w bakken 3w, 21 w
aanbod, het 24 afdelingshoofd, het 23w analist(e), de 3, 3w bakker, de 3w, 17w
aanbouw (in -) 16s afdelingskeuken, de 19 analyseren 3w balkon, het 5,p, 21 w
aandacht, de 20s afgelopen 14, lOh ander 3s, p ballade, de 8w
aandeelhouder, de 23w afhalen 9 anders 7, p, 6h ballet, het 13w
aandoen 15 afhankelijk 20h andragogie, de 4w banaan, de 19w
aangetekend 6w afkomen (er goed -) 19h andijvie, de 9w band (auto -, fiets -), de 17,17w,
aangeven 23w afkorting, de 12s angina, de lOw llh
aanhebben 15w aflopen 5w A.N.P., het 14w band (boek -), de 8w
aanhoudend 22w afmaken 16h ansichtkaart, de 6w, 17w band (geluids -), de 14w
aankloppen 15s Afrika, het 2w antenne, de 14w bandrecorder, de 13,14w
aanleggen 18 afscheid, het 17s, p antropologie, de 4w bank(geld -), de llw, 17w
aanmerking (in -) 24 afspraak, de 9s, p Antwerpen 7 bank(zit -), de 7w, 18w
aannemen 23s afspreken 18s antwoord, het 5s bankemploy, de 3w
aannemer, de 3w afstuderen 20s, 20w antwoordapparaat, het 23w banketbakker, de 17w
aanrecht, de/het 21 w afvoer, de 21 w antwoorden 2s, p bankstel, het 18w
aanschaffen llw afvragen, zich 24 A.O.W., de 12 bar, de 23h
aansluiten 23w afwasborstel, de 21 w apart 18s bas, de 14w
aantal, het 24w, 20h afwaskwast, de 21 w apotheek, de lOw basisschool, de 24w
aantekenen 6w afwasmachine, de 21 w apparaat, het 19 beantwoorden, 2h
aantrekkelijk 24 afwasmiddel, het 21 w appel, de 19w bed, het 10, p, 5w, lOw, 18w, 19w
aanvragen 8w afwassen 20, 21 w april 13, p, 13w bedanken 5, p
aanwezig 23 afzeggen 23s Arabi, het 2w bedoelen 7, p
aanzetten 14 afzetten 14, p archeologie, de 4w bedrijf, het 23w
aardappel, de 10, 3w, 9w agenda, de 8h architectuur, de 4w bedrijfsleider, de 3w, 23w
aardappelpuree, de 9w agent(e), de 6s Argentini, het 2w bedrijfsleidster, de 3w, 23w
aardbei, de 19w agentschap, het 16w arm (adj.) 24 beindigen 23s
aardig, 7,p ah! 12 arm, de lOw beeld, het 14
aardrijkskunde, de 3w, 4w, 24w aha! 17, p armband, de 15w beeldbuis, de 14w
abonnee, de 16w, 23w al (reeds) 3, p arriveren 17s beeldhouwkunst, de 4w
abonneenummer, het 23w al (hoewel) 24 artikel, het 3w, llw, 16w, 17w been, het lOw
abonnement, het 7w, 16w al(le) 10, p artistiek 13w beetje, het 4, p
abonneren (op), 16h Albani, het 2w arts, de 20, 3w beginnen 6, p, 2h
abrikoos, de 19w alcohol, de 22h artsexamen, het 20 begonia, de 18w
absoluut 22 aldus 22s as, de 17w begroting de 23w
academie, de 3w alfabetisch 8w asbak, de 18w begrijpen 19, p
accent, het 12 algemeen 12, 4w asperge, de 9w beha, de 15 w
accu, de 17w Algemeen Dagblad, Het 6w aspergesoep, de 9w behang, het 18, 18w
ach! 5, p Algerije, het 2w Assen 14 behangen 18w
acht 11, 4w alinea, de 8w astronomie, de 4w beige llw
achter 6, 21w, 24w allebei 13, p Aswoensdag, de 13w bejaardenhelper, de 3w
achterbak, de 17w alleen 5, p atletiek, de 16w bejaardenhelpster, de 3w
achterbank, de 17w alleen (slechts) 17s, p, llw augustus 13w bekostigen 20s
achterdeur, de 21 w allemaal 16, p Australi, het 2w bekijken 16, p
achterkamer, de 21 w Allerheiligen 13w auteur, de 8s, 8w bel, d e l 5 , p , 23w
achterkant, de 18w allerlei 20, llw, 18w auto, de 6, p, 5w, 17w belachelijk 14s
achterkleinkind, het 12w Allerzielen 13w automatisch 17w, 23w belangrijk 20s, 14w, 16w
achterlicht, het 17w alles 10, p avond, de 8, p, 6w belasting, de 23w
achterlopen 5w als (wanneer) 14, p. avondblad, het 16w belastingaftrek, de 23w
achterop 13 als (zoals) 4s, p avondjurk , de 15w Belgi 7, 2w
achteruitkijkspiegel, de 17w alsjeblieft (verzoek) 4, p avondprogramma, het 14w bellen 18, p, l l h
acrobaat, de 13w alsjeblieft (hier is het) 4, p avondretour, het 7w beloven lOs, p, 9h
acteren 3w alstublieft (verzoek) 7, p avonduren, de 20s beneden 11, 21w, 5h
acteur, de 3w, 13w avondverkoop, de llw benzine, de 17,17w
alstublieft (hier is het) 4, p benzinestation, het 17w
actie, de 20h alt, de 14w A.V.R.O., de 14w
actrice, de 13w Azi, het 2w benzinetank, de 17w
althans 22s bepaald 14 w
actualiteit, de 14w altijd 6, p
actuariaat, het 4w baan, de 20, p bereiken 16s
alvast l l h bericht, het 16w
administratie, de 23w amateur, de 16w baby, de 16
administratief 20w bad, het 21,21 w beroep, het 3w
ambtenaar, de 3w beroepengids, de 23w
adres, het 2, p Amerika, het 2w badcel, de 21 w
advertentie, de 16,16w, 14h badkamer, de 21, 21 w beroepsonderwijs, het 20w
Amsterdam 2, p, 2w bes, de 19w
advocaat, de 3w, 4w Amsterdammer, de 6, p badpak, het 15w

21]
Woordindex

beschikking, de 19s bon, de l l w bijvoorbeeld 18s, p, 4w dan (vw.) 20, p


beschrijving, de 18w boodschap, de 23 bijzonder 11 dank, de 16, p
beslist 9 boodschappen (doen), 10, p dank je (wel) 4,p
besluiten 13s, p boom, de 5 cabaret, het 13w dank u (wel) 4, p
besmettelijk 19w boontjes, de 9w cadeautje, het 13w das, de 15w
besparen 19s boos14s caf, het 9, 6h dashboard, het 17w
bespreken (plaats) 13,13w boot, de 2, p, 5w caissire, de l l w dat (aanw. vnw.) 2, p
bespreking (boek-), de 16w bord, het 7s, 21 w camping, de 24w dat (betr. vnw.) 18, p
best 12, p, 9h borrel, de 12, 22w Canada, het 2w dat(vw.) 10, p
bestaan (uit) 21 s, 5w borst, de lOw capsule, de lOw datum, de 13s
bestek, het 21w bos, het 21h capuchon, de 15w de2,p
bestellen 6s, p bosbes, de 19w caravan, de 24w debet 23w
bestuderen 16s, 4w boter, de 9w carburateur, de 17w december 13w
betaalcheque, de l l w boterham, de 9w Celebeslaan, de 23 decor, het 13w
betaalpas, de l l w bougie, de 17w cent, de 6, l l w deel, het 14s
betalen 6s, p, lOw, l l w bouillon, de 9w, 22w centraal 7, p, 4w, 18w definitief 18
betaling, de l l w bouwen 16, p, 3w centrale, de 23w deken, de 19w
betekenen 12,12w bouwkunst, de 4w centrifuge, de 21 w dekschaal, de 21 w
betekenis, de 12 bouwmeester, de 22s champignonsoep, de 9w Denemarken, het 2w
beter (-goed) 19s, p, 23w, l l h bouwvakker, de 3w chaufferen 3w Den Haag 12
beter (niet ziek) 10, p boven (adv.) 5, 21 w chauffeur, de 3w denken, 16, p, 9h
betreffen 14s, p boven (vz.) llw, 18w chauffeuse, de 3w depressie, de 22w
beurs(handels-), de 23w bovenarm, de lOw chemie, de 4w der 4w
beurs(studie-), de 20 Boymans 7 cheque, de 6w, l l w derde 16
beursberichten, de 16w braam, de 19w China, het 2w dertig 11,4 w
beurt, de 11 braden 21w chirurg, de 19w desgevraagd 23s
bevallen 21, p braken lOw chocolademelk, de 22w dessert, het 9w
bevalling, de 19w brancard, de 19w chocomel, de 22w detective, de 8w
bevrijding, de 20 brandwond, de lOw circus, het 13w deur, de 18,18w
bewaakt 7w Brazili, het 2w citaat, het 8w deze 6, p
bewaren 19s breed 21 citroen, de 19w dicht 8, p
beweren 20, p breken 18h claxon, de 17w dichtbij 6, p
bewolkt 21, 22w brengen 8s, p clown, de 13w dichtdoenl7w
bewonderen 21 s breuk, de 19w cola, de 22w dictaat, het 9
bewusteloos lOw bridgen 16w colbert (je), het 15 w die (aanw. vnw.) 8, p
bezet 23w brief, de 13, p, 3w, 6w collega, de 12s, p die (betr. vnw.) 18, p
bezig 18s,p, 23w briefje, het 11, p college, het 9, p, 3w, 20w dienblad, het 21w
bezoek, het 4, p, 19w briefkaart, de 6w collegedictaat, het 9 dienen 23
bezoeken lOs, p brievenbus, de 13 collegegeld, het 20w diens 23s
bezoeker, de 19,19w, 3w br, de 20, lOw collegekaart, de 20w dienst, de 6, p
bezoekuur, het 19w broeder, de 3w, 19w collegerooster, het 20w dienst (tot uw -) 6, p
bezorger, de 16w broek, de 15,15w competitie, de 16w diergeneeskunde, de 4w
bezwaar, het 18s broekspijp, de 15w compliment, het 12 dik 19h
bibliothecaresse, de 3w bromfiets, de 13, 5w concert, het 14,13w, 14w diner, het 9w
bibliothecaris, de 3w brommer, de 13, 5w concertgebouw, het 13w ding, het 14, p
bibliotheek, de 8, p, 8w brood, het 10, p, 9w, 19w conducteur, de 7, 3w, 7w dinsdag 8, p
biefstuk, de 9w broodbeleg, het 9w conductrice, de 3w direct 18
bier, het 22, 22w, 17w broodje, het 9w confectie, de 17w directeur, de 23w
biertje, het 6h broodmaaltijd, de 9w constateren lOw directrice, de 23w
bikini, de 15 w brug, de 6 contactsleuteltje, het 17w dirigent(e), de 14w
binnen (adv.) 4, p bruid, de 12 contant l l w discotheek, de 14w
binnen (vz.) 20 bruidegom, de 12 controleren 23s, 7w dissertatie, de 20w
binnenband, de 17w bruidspaar, het 12 crche, de 5h district, het 23w
binnenbrengen, 19h bruiloft, de 12 credit 23w dit3,p
binnenkomen 15s, p, 4h bruin 9w, l l w crisistijd, de 20s docent(e), de 20w
biologie, de 4w, 24w bui, de 22w criticus, de 13w dochter, de 3,p, 12w
bioscoop, de 13,13w, 9h buik, de lOw crocusvakantie, de 24w doctor, de 20w
blad (dien-), het 21 w buiten (adv.) 10, p culturele antropologie, de 4w doctoraal, het 20w
bladzijde, de 8w buitenband, de 17w cursief 8w doctorandus, de 20w
blauwe plek, de 19w buitenland, het 24 cursus, de 12h doen 3, p
blik, het 3w, l l w buitenspiegel, de 14w cv., de 18w dokter, de 10, p, 3w, lOw
blocnote, de 17w bukken 19 cijfer, het 24w dol (op) 15s, p
bloed, het lOw, l l w bul, de 20 dolgraag 20
bloem, de 19, p, 19w Bulgarije, het 2w daar 3, p dominee, de 3w, 20w
bloemenstation, het 19 bumper, de 17w daar + voorzetsel 12, p donderdag 8
bloemenwinkel, de 17w bundel, de 8w donker (adj.) 14h
daardoor 7s, p
bloemkool, de 9w bureau(schrijf-), het 18,18w daarna 7, p dood 19w
blouse, de 15w bureaulamp, de 18w daarom 5, p doodgaan 14
blijken 6s, p buren, de 5, p dag! 3, p doof19h
blijven 7, p bus, de 5, p, 5w dag, de 7, p, 5w, 6w dooi, de 22w
blijven zitten 24w butagasstel, het 18 dagblad, het 16 w dooien 22w
boek, het 8, p, 8w buurman, de 6s dagelijks 22 door (adv.) 19w
boekbespreking, de 16w buurmeisje, het 3, p dagtocht, de 7w door (vz.) 19, p
boekenkast, de 8w, 18w buurt, de 12s dagverblijf, het 19w doorgaan 13, p, 14 w
boekhandel, de 24,17w buurvrouw, de 3h dak, het 17, 21w doorgeven 23
boekhouden 3 B.V., de 23w Dam, de 6 doorlichting, de 19w
boekhouder, de 21, 3w, 23w bij 3, p dame, de 11, p doorrijden 17s, 16h
boekhouding, de 23w bijkeuken, de 21w damesverband, het lOw doorverbinden 23, 23w
boerenkool, de 9w bijna 4, p dammen 16 w doos, de l l w
boiler, de 21 w bijvak, het 2w dan (adv.) 2, p doperwtjes, de 9w

212
Woordindex

dorp, het 20 en 2, p fotograferen 3w gezellig 9, p


dorpsonderwijzer, de 20s en wel 8s fraai 21s gezin, het 12w
douane, de 11, 24w en zo 19, p framboos, de 19w gezond 17h
doubleren 24w encyclopedie, de 22 Frankrijk, het 2w gezondheidscentrum, het 19h
douche, de 21 w, 18h Engeland, het 4, p, 2w Frans, het 7, 2w, 4w Ghana, het 2w
douchecel, de 21 Engels, het 2, p, 2w, 4w, 24w fris 22 gids (radio-, TV-), de 14
dr. 20w Engels (adj.) 12s, 2w frisdrank, de 22, 3w, 22w gids (rondleider), de 22, 3w
draaien 13, p, 23w Engelse, de 2, 2w frites, de 9w gieten 10, 22w
drank, de 17w, 22w Engelsman, de 2, p, 2w fruit, het 19, 3w,9w,19w gips, het 19w
drank(je), de (het) lOw enig 23w functie, de 24s giro, de 11, 6w, l l w
drempel, de 18w enkel, de lOw functioneel 19 gisteren 9, p
drie 3,p,4w enkel(e) 23w fijn 10, p glad 17h
Driekoningen 13w enkele reis, de 7w glas, het 9
drinken 4s, p, 9w, 22w enorm 18 gaan 3,p godgeleerdheid, de 4w
drogen 21 w enthousiast, 18h gaan (het met) 3, p goed 2, >
drogist, de 17w enzovoort 11,p gaan (hulpw.) 4, p goedemiddag 8, p
droog 22w E.O., de 14w gang, de 20, 21w goederen, de 23w
droom, de 20h epiek, de 8w garage, de 17w, 21 w goederentrein, de 7w
drs. 20w epiloog, de 8w garderobe, de 7h Goede Vrijdag, de 13w
druif, de 19w epos, het 8w gas geven 17w goedkoop 9, p
druk 11 er (~daar) 4s, p gasfornuis, het 21 w gootsteen, de 21 w
druk (het - hebben) 9, p er (pers.) 13, p gaspedaal, het 17w gordijn, het 18w, l l h
druk, de 8w er (grammatikaal) 5, p gasstel, het 21 w graad, de 22w
drukker, de 16w er + voorz. 14, p gauw, 2, p graag 2, p
drukte, de 19w erg 4s, p gebakken 9w gracht, de 8, p, 4w
drukwerk, het 11, 6w ergens 9, p gebonden 14w gram, het l l w
drum, de 14w ernstig 19 geboren 4 grammofoonplaat, de 14w
drummer, de 14w ervaring, de 14h gebouw, het 8 grapefruit, de 19w
ds. 20w erwtjes, de 9w gebruik, het 19h grapje, het 21s
D-trein, de 7w etalage, de l l w gebruiken 9, p, 9w grappig 4, p, 13w
dubbel 23 etc. 18w gedeelte, het lOw gras, het 5, l l w
duim, de lOw eten, het 9, p, 9w gedicht(je), het 8w, 13w grasmachine, de 21 w
duinen, de 21 eten 7, p, 9w geel 11, l l w gratis 7w, l l w
Duits, het 2w, 4w Ethiopi, het 2w geen 2,p grens, de 24w, 16h
Duitsland, het 2w Europa, het 2w geeneen 13 Griekenland, het 2w
duizend 4w Europazegel, de 6w gefeliciteerd! 12, p griep, de 23, lOw
duren 13, p, 5w even (net zo) 21 gehakt, het 9w groen 11, l l w
dus 4s, p even (een moment) 8, p, 4h gehoor, (geen -) 16 groene kaart, de 24w
duur 11 evenmin 22s gek, 14, p, 13h groente, de 3w, 9w
dij, de lOw examen, het 3w, 20w gekookt 9w groentehandel, de 17w
dijbeen, het lOw excursie, de 20w geld, het 11, p, lOh groenteboer, de 3w, 17w
dijk, de 4w excuses, de 23 gelden 13w groentesoep, de 9w
expeditie, de 23w geldig 7w groentewinkel, de 17w
eb, de 22w expresse (per -) 6w geldzaken, de 11 groep, de 18h
echt 11, p geleden 12, p, 9h groeten, de 3, p
echter 24s fabricage, de 23w geliefd 16w grond, de 15,18w
echtpaar, het 12w fabriek, de 23w geloven 6, p Groningen l i s
economie, de 14, 3w, 4w fabrikaat, het 23w geloven 6,p groot 5, p
economisch 4w fabrikant, de 23w geluid, het 14 grootmoeder, de 12w
editie, de 8w, 16w faculteit, de 4w, 20w gelukkig 10, p grootouders, de 12w
een 3, p faculteitsbureau, het 20w gelijk 11 grootvader, de 12w
n 5, p, 42 familie, de 12,12w, 19w gelijk hebben 22 grote vakantie, de 24w
een en ander 20 famieberichten, de 16w gemeubileerd 18 grijs 20, llw
eenheid, de 19s fantastisch 4, p geneeskunde, de 4w gulden, de 11, p, l l w
eenpersoons 19 februari 13w genezen 19w gymnastiek, de 24w
eenpersoonsbed, het 18w feestje, het 13, 9h genieten, 21h gymnastiekzaal, de 24w
eens 2, p feliciteren 12 genoeg 10, p
eens (het - zijn met) 24 festival, het 13w geografie, de 4w ha!12,p
eenvoudig 12 feuilleton, het 16w geologie, de 4w Haags 12
eerder 21 fiets, de 3, p, 6w, 21w gepraat, het lOs haak, de 23w
eergisteren 24 fietsen 13, p, 6w, 5h geraas, het 14 haar, het 20
eerst 9, p, 17w film, de9,p, 13w geranium, de 18 haar (pers. vnw.) 9, p
Egypte, het 2w filosofie, de 4w gerust 9 haar (bez. vnw.) 3, p
E.H.B.O.,del0w, 19w Finland, het 2w geschiedenis, de 8, 3w, 4w, 24w haard, de 18w
ei, het 10, 9w firma, de 23, 23w gesneden 9w haast 20
eigen 9, p flat, de 16, p gesp, de 15w haasten, zich 22
eigenaar, de 23w flauwvallen lOw gespatieerd 8w hagel, de 22w
eigenaresse, de, 23w fles, de 9, l l w gesprek (in -) 23, 23w hagelen 22w
eigenlijk 10, p flink 11 gestreept 18w hagelslag, de 9w
eigenlijk? 9, p fluit, de 14w getrouwd 18 hak, de 15w
eind(e), het 18, p fluitist(e), de 14w geval (in elk-) 19,15h hal, de 21w
eindelijk lis, p fooi, de 17 gevarieerd 21h halen 9, p
eindje, het 17, p formulier, het 11 gevel, de 21 w half 4, p
elektricien, de 3w fornuis, het 21 w geven 4s, p hallo! 12, p
elf 4, p, 4w forum, het 14w Gevonden voorwerpen 9 halte, de 6, p
elk 8, p foto, de 3,p, 16w geweldig 4, p halvarine, de 9w
elkaar 11, p fotocopie, de 8w gewoon 11, p ham, de 9w
elleboog, de lOw fotocopieerapparaat, het 8w gewoonlijk 13w hand, de 12, lOw
Emmastraat, de 6 fotograaf, de 3w gewoonte, de 12s hand (aan de - zijn) 21
emmer, de 21 w fotografe, de 3w geyser, de 21 w handbagage, de 24w

213
Woordindex

handbal, het 16 w hoofdvak, het 20w inzetten 17h keer, de 3, p


handdoek, de 21 w Hoofdweg, de 2, p ir. 20w kelder, de 21 w
handel, de 23w hoog 16, p Isral, het 2w kennen 8, p
handenarbeid, de 24w hoogleraar, de 3w, 20w Italiaans, het 2w, 4w kennis, de 7s, 19w
handig 19 hoop, de 20h Itali, het 2w kennismaken lOs
handrem, de 17w hoor! 4, p kennismaking, de 2
handschoen, de 7,15w hoorcollege, het 20w ja 2, p kernwapen, het lOh
handschrift, het 8w hoorn, de 23w jaar, het 4, p, 7w, 13w kers, de 19w
handwerken 24 w hoorspel, het 14 w jaargang, de 8w kerstdag, de 13w
hangen 18w hopelijk 9s jaartal, het 8w kerstfeest, het 13w
hangkast, de 18w hopen 9, p jam, de 9w Kerstmis 13w
hard 5, p horen 14, p jammer 3, p kerstvakantie, de 24w
hark, de 21w horloge, het 5w, 15w jammergenoeg 16s ketting, de 15w
harp, de 14w hospita, de 16, p, 4h januari 13w keuken, de 9, p, 21w
harpist(e), de 14w hotel, het 24w Japan, het 2w keuze, de 24s
hart(e), het 12, lOw houden 9, p Japans 13, 2w kies, de lOw
hartaanval, de 24 houden van 14, p japon, de 15w kiespijn, de lOw
hartelijk 12, p huis, het 3, p jarig 24 kiesschijf, de 23w
haven, de 24 w huisarts, de 20s, 19h jas, de 4, p, 15w kiestoon, de 23w
h 2, p huishoudelijk 17w jasje, het 15,15w kiezen 19, 23w, 24w
h 2, p huiskamer, de 21 w jaszak, de 7h kilo(gram), het l l w
h, h 7 huisradio, de 19 jawel 8, p kind, het 3, p, 12w, 24w
hebben (hulpw) 10, p huissleutel, de 15 jazeker 8, p kinderboek, het 24
hebben (het - over) 14 huizenblok, het 16s je (pers vnw.) 4, p kinderbijslag, de 23w
heel (gans) 7, p hulp, de 17 je (bez. vnw.) 4, p kinderkaartje, het 7w
heel (erg) 2, p hun 7, p je (onbep.), 11, 4w, 6w, 8w, llw kinderkamer, de 21 w
heen en weer 24s huren 16h jeetje! lOh kinderprogramma, het 14w
heer, de 12, p, 15w huur, de 18, p jenever, de 17w, 22w kinderzaal, de 19w
heerlijk 10, p huur (te -) 16, p jeugleider, de 3w kinderzegel, de 11, 6 w
hefschroefvliegtuig, het 5w huwelijk, het 12 jeugleidster, de 3w kiosk, de 8h
hek, het 21w hij 2s, p jeuk, de lOw kip, de 9
helder 21 jodium, de lOw kippehok, het 16h
heleboel 19, p idee, het 9 jong 12 kippesoep, de 9w
helemaal 14, p ieder l l w jongen, de 3, p klaar, 7, p
helikopter, de 5w iedereen 11, p jou 13, p klaar is Kees 9
helpen 8h iemand 13s, p journaal, het 14w klaarmaken 19
hem 5s, p Ierland, het 2w journast(e), de 2, p, 3w, 16w klacht, de l l w
hemd, het 15w iets 9 jouw 4, p klant, de l l w
Hemelvaartsdag, de 13w ik2,p juffrouw, de 4, p klas, de 24, 7w, 24w
hen 12s illegaal 14h juist 23s, 2h klassiek 4w, 14w
herenkleding, de 11 illusie, de 22h juli 13w kleding, de 15w
herenmode, de lis, 17w illustratie, de 8w jullie (pers. vnw.) 5, p kleed, het 18w
herfst, de 13w, 19w in (vz.) 2, p jullie (bez. vnw.) 7, p kleerkast, de 18w
herfstvakantie, de 24w in (adv.) 9 jumper, de 15w klein 5s, p
herzien 8w inbegrepen 21 juni 13w kleine letter, de 8w
het (lidw.) 3, p inbinden 8w jurist, de 4w kleindochter, de 12w
het (onbep.) 3, p inclusief 6, p jurk, de 10, p, 15w \ kleinkind, het 3, 12w
het (pers. vnw.) 6, p inderdaad 12, p jus, de 9w ' kleinzoon, de 12w
heten 3, 23w indertijd 18s jus d'orange, de 22w kleren, de lOs, p
hiel, de lOw index, de 8w jij 4, p kletsen 17
hier 3, p India, het 2w kleur, de 11, l l w
hiervandaan 21 Indonesi, het 2w kaart, de 24w, 9h kleuterschool, de 24w
Hilversum 19s, p, 14w indruk, de 22 kaartje, het 13, 7w klimaat, het 22w
Hilversums 19 informatietoon, de 23w kaartsysteem, het 8w klok, de 5w
hm! 16 informeren 6, p kaas, de 9w kloppen (het -) 4, p
hockey, het 16w ingang, de 7w kachel, de 18, p, 18w knie, de lOw
hoe 3, p ingebonden 8w kade, de 4w knippen 3w
hoed, de 7,15w ingenieur, de 3w, 20w kaft, de 8w knipperlicht, het 7w
hoek, de 9, p, 21w ingezonden stukken, de 16w kalender, de 18w knoop, de 15w
hoesten lOw inhalen 17w kalfsvlees, het 9w knop, de 19
hoeveel 6, 6w inhoud, de 11, 8w kamer, de 4, p, 18w, 21 w knijper, de 21 w
hoeven 9, p injectie, de 19w kamerbureau, het 16 koekepan, de 21 w
hoewel 23s inkoop, de 23w kamperen 15h koekje, het 5
hoezo 13, p inkt, de 17w kampioen(e), de 16w koelkast, de 21, 21 w
hogeschool, de 3w, 20w inleiding, de 8w kampioenschap, het 16w koers, de 23w
hoi! 13h inlichting, de 6, p, 23w kant, de 18w koffer, de 24w
honderd 11, p, 4w inleveren 13h kantine, de 9s koffie, de 4, p, 9w, 22w
Hongarije, het 2w Inlichtingen 23 kantlijn, de 8w koffiemolen, de 21 w
honger, de 5,p innemen 21 kantoor, het 21, p, 3w koken 9, p, 21w, 5h
honger winter, de 20s inpakken 21, 13w kantoorbehoeften, de 17w kolom, de 16w
hoofd, het 24, lOw inschrijfgeld, het 20w kantoorboekhandel, de 17w komedie, de 13w
hoofd der school, het 24w inspuiten 19h kapot 6, p komen 4, p.
hoofdartikel, het 16w instappen 7w, 17w kapper, de 3w, 17w koninginnedag, de 13w
hoofdfilm, de 13w instructie, de 22h kapster, de 3w kool, de 9w
hoofdletter, de 8w, 2h in ter city trein, de 7w kapstok, de 18w koopzegel, de l l w
hoofdpostkantoor, het 7 interessant 7s, p karnemelk, de 22w koor, het 14w
hoofdpijn, de 20, lOw interlokaal 6w, 23w kassa, de 11, llw koorts, de lOw
hoofdrichting, de 20w internationaal 23w kast, de 8, p, 18w, 21 w kop, de 16w
hoofdstad, de 2w interview, het 23,16w, 8h keel, de lOw kopen, 9, p
hoofdstuk, het 8w invullen 11 keelpijn, de 18w kopje, het 4, p, 9w, 21w

214
Woordindex

koplamp, de 17w leren 12, p, 3w, 24w markt, de 1 lh museum, het 7


koppeling, de 17w lesgeven 3w Marokko, het 2w musical, de 13w
kort 12, p, 14w lesrooster, het 24w mat, de 18w musiceren 3w
kort verhaal 8w letten op 18 matig 22w musicus, de 3w
korting, de l l w letter, de 12 matras, de 19w muts, de 15w
kortom 20 Letteren, de 42 maximumtemperatuur, de 22w muur, de 18w, 21 w, l l h
kosten 11, p, 8h leuk 3, p me 3, p muziek, de 14w
kous, de 15w leven, het 20 medewerker, de 23w mij 5,p
kraag, de 15w lever, de 9w medicijn, de lOw mijn 2, p
kraamafdeling, de 19w lezen 8, p, 3w, 24w Medicijnen, de 20, 4w
kraan, de 18w, 15h lezing, de 14, p mee 8, p na 9, p
kraken 18h lichaam, het lOw meebrengen 19 naaien 22h
krant, de 8, p, 3w, 8w, 16w lichaamsdeel, het lOw meegaan 11, p naam, de 2, p
krentenbol, de 9w licht 21,14w, 18w meekomen 8s naar 2, p
krentenbrood, het 9w licht- l l w meemaken 20 naartoe 12, p
krik, de 17w licht, het 15, p meenemen 13, p, 7h naast 18, p, 6h
Kriterion 13 liever 5,p meevieren 24s nacht, de 6w
K.R.O.,del4w Iift,de21,19h meer (~veel) 8s, p nachtjapon, de 15w
kruidenier, de 17, 17w liften 16h meer (+ negatie) 4s, p nadat 23w
kruisbes, de 19w liggen 9, p, 2w meestal 9, p nagerecht, het 9w
krijgen 5, p lila l l w meester in de rechten, de 20w najaar, het 13w, 19w
kunnen 6, p limonade, de 22w Meeuwenlaan, de 16 nakijken 22
kunst, de 3w links 8, p meevallen 21 namelijk 16, p
kunstgeschiedenis, de 4w linksaf 13 mei 13,13w namens 23
kussen, het 19w, 182 liter, de l l w meisje, het 3,p namiddag, de 6w
kussensloop, het 19w literatuur, de 24, 8w meisjesroman, de 24 narcose, de 19w
kwaliteit, de 11 literatuurwetenschap, de 4w melk, de 4, p, 22w naslagwerk, het 8s
kwart 7, p locomotief, de 7w melkboer, de 17w nat 10
kwartier, het 13s, 5w log, de 13w melodie, de 14w nationaliteit, de 2w
kwartje, het 13, llw logeerkamer, de 21 w meloen, de 19w natuurkunde, de 4w
kweker, de 3w lokaal 6w, 23w meneer, de 2, p natuurlijk 4s, p
kwijt 15 loket, het 11, 7w mens(en), de 8, p natuurwetenschappen, de 4w
kijk! 3,p lokettist(e), de 7s, 7w mensa, de 9 nauwelijks 12, p
kijken (~denken) 6 Londen 24, 2w mentor, de 20w nauwkeurig 14w
kijken (~zien) 7, p loodgieter, de 18, 3w merken 17, p N.C.R.V., de 14w
loon, het 23w mes, het 19, 21w Nederland, het 2, p, 2w
laag 19, 24w lopen 12, p, 5w, 20w met 3, p Nederlander, de 2, p, 2w
laagbouw, de 19h los 8w, 16w meteen 16, p Nederlands, het 2, p, 2w, 4w
laan, de 4w loskrijgen 17 metro, de 52 Nederlands (adj.) 12s, 2w, l l w
laars, de 15w lucht, de 21, llw, 14w, 22w metselaar, de 3w Nederlandse, de 2, p, 2w
laat 5, p luchtdruk, de 22w metselen 3w nee 2, p
laatst (adv.) 18h luchthaven, de 24w meubels, de 18, l l h neef, de 12w
laatst (e) 14s, p luchtpost, de 6w meubilair, het 18w neerzetten 13, p, 20w
laboratorium, het 20w luisteren 14, 14 w mevrouw, de 3, p negen 5, p, 4w
lachen 14 lunch, de 9w Mexico, het 2w negentien 11, p, 4w
laken, het 19w luxe llw middag, de 6w, 9w negentig 4w
lamp, de 18w lijken 21, p middag (tussen de -) 19w nek, de lOw
land, het 2w, llw, 23w lijn, de 4, p, 23w middageten, het 9w nemen 7s, p
landbouwer, de 3w lyriek, de 8w miljoen, het 4w nergens 15
landelijk 16 w mineraalwater, het 22w net, het 14, 14w
landnummer, het 23w maag, de lOw minstens 7w, 24w net (adj.) 15
lang 4, p maaltijd, de 9w minuut, de 7, p, 5w, 23w net (- als) 4s, p
langs 22, p maan, de 22w misschien 9, p, 4h net (adv.) 5, p
langskomen 2, p maand, de 12, p missen 7, p netjes 9
langspeelplaat, de 14w maandag, de 8, p mist, de 22w netnummer, het 23, 23w
Lappendeken 24 maandblad, het 8w mistlamp, de 17w neus, de lOw
last, de 20, 17h maandverband, het lOw mode, de 15w nevel, de 22w
lastig 13, p maar (vw.) 3, p modern 11, p nicht, de 12w
laten 11, p maar (adv.) 4, p moe 10 niemand 19, p, lOh
later 17s, 23w maar (slechts) 19 moeder, de 2, p niet 4s, p
lector, de 20w maart 13w moeilijk 6, p niets 9, p
leeg 19,16w maat, de 11 moeilijkheid, de 14 nieuw 8, p
leerjaar, het 24w maatschappelijk werker, de 3w moeite, de 22 nieuws, het 9h
leerling, de 24w maatschappelijk werkster, de 3w moeten 4, p nieuwjaarsdag, de 13w
leestafel, de 8w macaroni, de 9w mogen 5, p nieuwsdienst, de 3w
leeszaal, de 8, 8w makelaar, de 3w moment, het 24s, 23w, 21h nieuwsgierig 20s
legende, de 8w maken 9, p mond, de lOw nieuwsuitzending, de 14w
leggen 15, p makkelijk 7, p, 6h, 18w mondeling 20w Nieuw-Zeeland, het 2w
legitimatie, de 11 Mam 5 mono 14w Nigerie, het 2w
legkast, de 18w man, de 3, p, 12w monteren 3w nodig 11, p
Leiden 20 man, de (echtgenoot) 3, p monteur, de 3w noemen 23s
Leidseplein, het 23 manchetknoop, de 15w mooi 11, p nog (steeds) 9, p
Leidsestraat, de 2, p mandarijn, de 19w morgen, de 16, p, 6w nog (een) 3, p
lek 17, l l h mandje, het 19 morgen (adv.) 23, p, 22w nogal 5s, p
lekker 4, p manier, de 2Is, 13w motor, de 5w, 17w nogmaals 17
lenen 8, p manufacturenhandel, de 17w motorkap, de 17w noodrem, de 7w
lente, de 13w manuscript, het 8w motorraces, de 14 nooit 9, p
lepel, de 21 w margarine, de 9w motregen, de 22w Noord 16, 5w
leraar, de 20, 3w, 24w marge, de 8w mouw, de 15w Noorwegen, het 11, 2w
lerares, de 24w, 3w Mariahemelvaart 13w mr. 20w normaal 20s, 22w

215
Woordindex

N.O.S., de 14w oostelijk, 22w paar (een) 9, p, 18w pond, het l l w


notariaat, het 4w Oostenrijk, het 2w paars l l w pont, de 5w
notaris, de 3w, 4w op (vz.) 2, p paasdag, de 13w poosje, het 20s
notenschrift, het 14w op (adv.) 10, p paasvakantie, de 24w port(wijn), de 22w
notulen, de 3w opa, de 12w pagina, de 8w, 16w port, de/het 7h
nou 7, p opbellen 13, p, 3w, 23w pak, het l l w portaal, het 7w, 21w
nou ja 24 opblijven 13w pakje, het 11,6 w, 13w portemonnee, de 9
novelle, de 8w opeens 7s pakken 15, 7w portier, de 3w
november 13w open 8, p pakket, het 11 portier, het 17w
N.R.C.-Handelsblad 16w open haard, de 18w paleis, het 6, p Portugal, het 2w
nu 3, p openbaar 5w pan, de 21 w posten 6w
nul 19, p, 4w opendoen 18, p pannekoek, de lOh postgiro, de 6w
nummer, het 6, p, 8w, 16w, 23w openluchttheater, het 13w pantomime, de 13w postkamer, de 23w
N.V., de 23w openslaande deuren, de 21 w panty, de 15w postkantoor, het 6, p, 6w
opera, de 14,14w paprika, de 9w postspaarbank, de 6w
o! 3,p operatie, de 19w paradijs, het 20h posttarief, het 6w
ober, de 6, p operatiekamer, de 19h pardon 4, p postwissel, de 6w
och! 23 operette, de 14w parket, het 13w, 18w postzegel, de 11, 6w
ochtend, de 6w opeten 19w Parool, Het 16w pot, de l l w
ochtendblad, het 16w opklapbed, het 18w parterre, de 13w potlood, het 17w
october 13w opklaring, de 22w pas (adv.) 7s, p praatje, het 17h
of 9, p, 5w opklimmen 21 Pasen 13w prachtig 14
officieel 13w opknappen 20s, 18h paspoort, het 11, 24w practicum, het 3w, 20w
ogenblik, het 8, p opleveren 16s passeren 16s, 17w praktisch 19, p, 19w
ok 17 oplossing, de 16w patat, de 9, 9w praktijk, de 20
oe, de 17w opname, de 19w patint, de 19, p, 19w, 18h praten 7, p
Olympiaweg, de 21 opnemen l i s pauze, de 13w precies 4, p
om (+ tijd) 4s, p opnieuw 23w, 19h pech, de 16s, p, 17w predikant, de 3w
om (+ doel) 13, p opnoemen 14h pedagogiek, de 4w prehistorie, de 4w
oma, de 12w oppas, de 14h pedel, de 20w preken 3w
omdat 17, p oppassen 16h peer, de 19w premire, de 13w
omdraaien 17w opruimen 18 pen, de 16w, 15h prettig 6, p
omroep, de 14w opschieten 16h pensioen, het 24 priester, de 3w
omroepvereniging, de 14w opschrijven 12 pension, het 24w prik, de 19w
omstandigheden, de 20 opslag, de 23w per 18s, p prima 17, 13h
onafgebroken 23w opstaan 14 personeel, het 20w, 23w proberen 17, 23w
onbevestigd 16w opsturen 13h personeelschef, de 23w probleem, het 20w
onbewaakt 7w optreden 13w personentrein, de 7w productie, de 23w
onder 5, p optrekken 17w Perzi, het 2w proefschrift, het 20w
onder andere(n) 8s, p opvallen 20s perzik, de 19w prof, de 16w
onder nummer 16w opvoedkunde, de 4w pet, de 15w professor, de 3w, 20w
onderarm, de lOw opvoering, de 13w pianist(e), de 14w programma, het 19, 14w
onderbreking, de 23w opvolgen 24 s piano, de 14w programmablad, het 14w
onderbroek, de 15w opvolger, de 24 Picasso 6 proloog, de 8w
ondergoed, het 15 w opzien (tegen), 24h pick-up, de 14w promotie, de 24
onderjurk, de 15w oranje l l w pil, de lOw promoveren 20w
onderrok, de 15w orde (in - komen) 23h pils, de/het 22w \ propedeutisch 20w
onderstreept 8w organisatie, de 20h pindakaas, de 9w ' propjes, het 20w
onderweg 17s organist (e), de 14w pink, de lOw proza, het 8w
onderwerp, het 14h orgel, het 14,14w Pinksterdag, de 13w pruim, de 19w
onderwijs, het 24w orgelconcert, het 14 Pinksteren 13w prijs, de 17, l l w
onderwijzer, de 20, 3w, 24w orgelmuziek, de 14 pinkstervakantie, de 24w psychologie, de 4w
onderwijzeres, de 24w, 3w orkaan, de 22w plaat, de 24, 8w, 14w P.T.T., de 6w
ongeduldig 24 orkest, het 14w plaats, de 6, p, 8w, 13w publiek, het 22,18h
ongeveer 7w, 22w oud 6s, p plaats (in - van) 4s pudding, de 9w
onnatuurlijk 14 plafond, het 18w punt, het 9
oudejaarsdag, de 13w pyjama, de 15w
ononderbroken 14s ouderdomspensioen, het 12 plakken 21, l l h
onregelmatig 6 plan, het 7s pijn, de lOw
ouderdomswet, de 12 pijp, de 15w
ons (pers. vnw.) 16, p ouders, de 7s, p, 12w planeet, de 22w
ons (bez. vnw.) 7, p oven, de 21 w plank, de 19, 21w
ons, het llw over 6s, p plannen 15h quiz, de 14w
ontbijt, het 9w overal 15, p plant, de 18w, 15h
ontbijten 9w overdag 19s, p, 6w plat, het 21 w raam, het 21, 18w
ontdekken 21 overdoen 24w platenzaak, de 17w radio, de 19, 14w
ontmoeten 3, p overdrijven 22,18h plattegrond, de 24w radioprogramma, het 19
ontspanningscentrum, het 13w overeenstemming, de 24s plein, het 13,4 w rakker, de 21
ontvangen 18, 3w overgaan 23w, 24w pleister, de lOw rang, de 13w
onveilig 20h overgeven lOw plekje, het 24,19h rapport, het 24w
onvoldoende 24 w overgooier, de 15w plenzen 22 ratelen 5w
onweer, het 22s, 22w overgordijn, het 18w pocket, de 8w recensie, de 13, 16w
onweren 22, 22w overgrootouders, de 12w poeder, de lOw recept, het lOw
oog, het lOw overhemd, het 11,15w pozie, de 8w receptie, de 12
oogarts, de 20, lOw overkant, de 16 Polen, het 2w receptionist(e), de 3w
ook 2, p overmorgen 24, 22w polikliniek, de 20 rechtdoor 13, p
oom, de 10,12w overnemen 17, p politicologie, de 4w rechten 4w
oor, het lOw overschrijven 6w politie, de 6, p rechter, de 3w, 4w
oorbel, de 15w overstappen 7w politiek, de 3w rechts 8, p
oorlog, de 20 overweg, de 7w politieman, de 6s rechtsaf 13, p
oorontsteking, de lOw pols, de lOw rechtsgeleerdheid, de 4w
oorring, de 15w paar, het 10 pomp, de 17 rechtspreken 3w

216
Woordindex

reclame, de l l w schaal, de 9, 21 w sleepkabel, de 17w stelling, de 20w


redacteur, de 3w schaar, de 19 sleutel, de 15,18w,13h stempel, het 6w
redactie, de 16w schaatsen 16w slipje, het 15w stenograferen 3w
redactrice, de 3w schaduw, de 22w sloop, het 19w steno-typist(e), de 3w, 23w
regel, de 18, 23w schakelen 17w slot, het 18w ster, de 22w
regelen 13, p schaken 16w slijter, de 172 stereo 14w
regen, de 22w schamen (zich -), 22h smering, de 17w sterk 22
regenen 10, 22w schat, de 7, p 's middags 6, p, 6w, 9w, 14w Sterreclame, de 14w
regenjas, de 15w scheenbeen, het lOw 's morgens 6, p, 6w, 9w, 14w sterrenbeeld, het 22w
regie, de 13w scheikunde, de 4w 's nachts 6, 6w, 14w sterrenkunde, de 4w
regisseur, de 13w schemerlamp, de 18w snackbar, de 9s sticker, de 21h
register, het 8w schilder, de 3w snee, de lOw, 19w stilletjes 24
reis, de 7, 7w schilderen 3w sneeuw, de 22w stoel, de 15, p, 18w, l l h
reizen 7w, 24w schilderes, de 3w sneeuwen 22w, 17h stoep, de 21 w
rekenen 3w, 24w schilderkunst, de 4w snel 23w, 20h stof, de l l h
rekening, de l l w schilderij, de/het 18w sneltrein, de 7, 7w stokbrood, het 9w
remlicht, het 17w schitterend 19h snipperdag, de 23w stopcontact, het 18w
remmen 17w schoen, de 10, p, 15w 's ochtends 6w stoppen 6, p
rempedaal, het 17 schoenmaker, de 3w sociaal 4w stoppen in 15
rennen 20 schoenwinkel, de 17w sociologie, de 4w stoptrein, de 7, 7w
repareren, 18h school, de 20w, 24w soep, de 9w storen 23s
repetitie, de 13w schooluitzending, de 14w sok, de 10, 15w storm, de 22w, lOp
reportage, de 14, 14w, 16w schoon 21 solist (e), de 13w, 14w stormen 10, 22w
rest, de 21 schoondochter, de 12, 12w solliciteren 24h storten 6w
restaurant, het 7, p schoonmaken 17, p, 3w sommige 9w, 19w stoven 21 w
restauratie, de 7w schoonmaker, de 3w soms 6, p straaljager, de 5w
restaureren 19h schoonmoeder, de 12w soms? 11, p straat, de 13, p, 4w
retour, het 7, p, 7w schoonouders, de 12w soort, de/het 19w straks 23, p
revolutie, de 20h schoonvader, de 12w sopraan, de 14w strand, het 20
rib, de lOw schoonzoon, de 12w sorry 22 stress, de 20h
richting, de 22w schoonzus, de 12w Spaans, het 2w, 4w strip, de 16w
richtingaanwijzer, de 17w schoorsteen, de 18, 18w, 21 w spaarbank, de 6w stropdas, de 15w
riem, de 15w schoorsteenmantel, de 18w spaarbankboekje, het 6w studeerkamer, de 21 w
ring, de 15w schoorsteenveger, de 18h spaghetti, de 9w student, de 2, p, 3w, 20w
rits(sluiting), de 15w schotel, de 21 w Spanje, het 2w student-assistent, de 20w
Roemeni, het 2w schouder, de lOw spannend 17h studeren 2, p, 4w, 20w
roepen 19, p, 5h schouwburg, de 13, 13w sparen 19, l l h studie, de 20, 20w, 4h
rok, de 15w schram, de 19w spatbord, het 17w studieboek, het 8w
roken 5, 7w schrift, het 17w Spa-water, het 22w studierichting, de 4w, 20w
rol, de 13w schriftelijk 20w speciaal 6w, 16w studietoets, de 20w
rollen 21h schrijven 13, 6w, 20w, 24w specialiseren, zich 20 studiezaal, de 8w
roman, de 24, 8w schrijver, de 8, 8w specialist, de lOw, 19w stuk, het 17, p, 16w
rommel, de 18 schuifdeur, de 21 w speculatie, de 23w stuur, het 17w
romp, de lOw schuur, de 21 w speelgoed, het 17w succes, het 16h
rondkomen 20 schijnen 22w, 17h, 21h speelkamer, de 21 w sudderen 21 w
rondkijken 16h scooter, de 5w spelen 5, p suiker, de 4
rondleiden 19 scriptie, de 20w super 19
rondleiding, de 22 spellen 23
seconde, de 5w sperziebonen, de 9w supermarkt, de 17w, l l w
rntgenafdeling, de 19h secondewijzer, de 5w
rntgenfoto, de 19w spiegel, de 18w Suriname, het 20
secretaris, de 3w, 23w Spiegelgracht, de 16 surprise, de 13w
rood 15, p, l l w secretaresse, de 23, 3w, 23w
roosje, het 15 spier, de lOw 's zomers 22,19w
sein, het 7w spit, het 9
rose l l w semi-prof, de 16 w spoor, het 7, 7w taal, de 2, 4w, 24w
Rotterdam 6, p, 52, 7w september 24, 13w spoorboekje, het 7w taalwetenschap, de 4w
route, de 24h serie, de 14w spoorbomen, de 7w tablet, de/het 23, lOw
rug, de lOw serre, de 21 Spoorwegen, de 7h tachtig 6,4w
rugzak, de 24w servies, het 21 w sport, de 3w, 16w tafel, de 15, p, 18w
ruilen llw, 6h shagje, het 2h sporthal, de 19h tand, de lOw
ruimte, de 21 sherry, de 9, p, 17w, 22w sportveld, het 16w tandarts, de 3w, lOw
ruitenwisser, de 17w show, de 13w spreekuur, het 20, lOw, 19h tanken 17,17w
rum, de 22w sieraad, het 15w spreiden 19 tankstation, het 17w
rundvlees, het 9w sigarenwinkel, de 17w spreken 2, p, 2w, 4w tante, de 12w
Rusland, het 2w sigaret, de 5 sprookje, het 8w tapijt, het 18w
rust, de 19 simpel 21h spruitjes, de 9w tas, de 15,24w
rustig 8, p, 21h sinaasappel, de 19w spullen, de 21 w tasje, het 9, p
rijbewijs, het l i s sinaasappelsap, het 22w spijten 16, p taxi, de 17, 5w
rijden 16, p, 3w, 5w, 17w sinds 17, p staan 3s, p taxichauffeur, de 20
Rijksmuseum, het 2w sinterklaas 13w staanplaats, de 7w te (adv.) 10, p
rijst, de 9w Sint Nicolaas 13w stad, de 9, p, 16w te(vz.)9,p
rijtuig, het 7w situatie, de 4s, p, 3h stadion, het 16w technicus, de 3w
sjaal, de 15w staf, de 20w technisch 20w
sage, de 8w sla, de 9, 9w stafkaart, de 24w teen, de lOw
salaris, het 24, 23w slaan 5w stalles, de 13w T.E.E.-trein, de 7w
salontafel, de 19h slaapkamer, de 21, 21 w stand, de 19 tegelijk 19w
samen 10, p slaapwagen, de 7w stappen 19 tegen 4s, p, lOw
sanitair, het 17w slaapzak, de 15h starten 17w tegenwoordig 19w
satire, de 13w slachten 3w station, het 7, 5w, 7w, 24w tekenaar, de 3w
saus, de 9w slager, de 3w, 17w stationschef, de 7w tekenares, de 3w
's avonds 6, p, 6w slapen lOh steeds 16, p tekenen 3w, 24w
scne, de 13w slecht 10 steeg, de 4w tekenfilm, de 17h

217
Woordindex

tekening, de 8, p, 18w tramhalte, de 6 uitzoeken 18, p verloskamer, de 19w


telefoneren 3w, 23w transport, het 23w universiteit, de 3w, 20w verloskundige, de 19w
telefonisch 13s, 6w trap, de 21, 21 w Utrecht 3 vermaken (zich -) 22h
telefonist (e), de 3w, 23 w trek, de 24,16w uur, het 7, p, 5w, 7w vermouth, de 21 w
telefoon, de 16, p, 6w, 23w trein, de 7, 5w, 7w uur (om 5 -) 3, p, 5w Veronica 13w
telefoonabonnee, de 23w tropen, de 20 uurwerk, het 5w verpleegster, de 19s, p, 3w, lOw,
telefoonboek, het 23w T.R.O.S., de 14w uw 2, p 19w
telefooncel, de 13, p Trouw 16w verplegen 3w
telefoongids, de 23s, 23w trouwen 12, p vaak 5,p verpleger, de 19w, 3w
telefoonkantoor, het 23w trouwens 14s vaas, de 19 verschillend 19,17h
telefoonnet, het 23w trouwreceptie, de 12s vaatdoek, de 21 w verschrikkelijk 14s, p
telefoontje, het 24 trouwring, de 15w vader, de 2, p, 12w verschijningsdatum, de 8w
Telegraaf, De 16w trui, de 15w vaderlandse geschiedenis, de 24w Verslag, het 14w, 16w
telegraaf, de 6w Tsjecho-Slowakije, het 2w vakantie, de 6, p verslaggever, de 16w
telegram, het 6w T.T.-races, de 14s vakgroep, de 20w verslaggeefster, de 16w
televisie, de 14,14w tuin, de 5,18w, 21 w Valeriusstraat, de 12 versnelling, de 17w
tellen 16 w tuincentrum, het 19h vallen 24s, 19h vertaling, de 20w
telwoord, het 4w tuinder, de 3w vals 14w vertegenwoordigen 3w
temperatuur, de lOw tuindeur, de 21 w van 3, p vertegenwoordiger, de 3w
tenminste lOs, p tuinieren 3w van alles 20 vertellen 6s, p
tennis, het 16w tuinman, de 3w vanavond 6, p, 6w vertragen 20s
tenor, de 14w Tunesi, het 2w vandaag 7, p, 6w vertraging, de 7w
tenslotte 15s, p Turkije, het 2w vandaan 12, p vertrekken 4s, p
tent, de 24w, 15h tussen 9, p, 19w, 2h vanmiddag 6, p, 6w vertrektijd, de 7w
tentamen, het 3w, 20w TV, de 14, 14w, 16w vanmorgen 6, p, 6w vervelen, zich 22
tentamenkaart, de 20w TV-programma, het 14s vannacht 6w vervelend 5, p
tentoonstelling, de 7, p twaalf 18, p, 4w vanochtend 6w verven 18,18w
test, de 20w twaalfde 21 V.A.R.A., de 14w vervoer, het 5w
tevreden 21 s twaalfhonderd 4w varen 5w vervolgens 14s, p
terras(je), het 6, p, 21w, 4h twee 2, p, 4w varen, de 18w vervolgverhaal, het 16w
terug 13, p, 7w, 4h tweede 13, p, 7w, 13w, 17w varkensvlees, het 9w vervroegd 24
teruggaan 17s tweedehands 13s, p, l l h vast (intussen) 9 verwachten 22w
teruggeven llw tweeduizend 4w vast (zeer waarschijnlijk) 15, p, verwachting, de 16s
terugkomen 23 tweentwintig 13, 4w 12h verwarmen 21
terugkrijgen l i s tweehonderd 4w vastenavond, de 13w verwarming, de 18, p, 14h
terugweg, de 16h tweepersoonsbed, het 18w vasthouden 13 verwisselen 17
teveel 24w, 14h Twentestraat, de 16 veearts, de 3w verwijzen 20s
theater, het 13w twintig 13, 4w veeartsenijkunde, de 4w verzekering, de lOw
thee, de 5, p, 9w, 22w Tijd, De 8h veel 4, p verzenden 6w
theedoek, de 21 w tijd, de 10, p, 18h veertien 4w verzetten 13s
thema, de 20w tijd (op -) 4, p veertig 7,4w verzorgen 19
theologie, de 4w tijdens 10, p, 18h vennootschap, de 23w vest, het 14w
thermometer, de lOw tijdperk, het 20h vensterbank, de 18w vestigen, zich 20s
thuis 5, p tijdschrift, het 8w ventiel, het 17w veter, de 14w
thuiskomst, de 13s typen 3w ver6,p \ vier 3, p, 4w
tien 8, p, 4w typist(e), de 3w, 23w veranderen 2Dh vierde 16s, p, 17w
tienduizend 4w verantwoordelijk 24 vieren (met z'n -) 9
tientje, het 11 u2,p verbaasd 12s, p vieren 18h
tikken 5w ui, de 9w verband, het lOw, 19w vies 18h
timmeren 3w uit 4, p verbinden 23 vinden (menen) 4, p
timmerman, de 3w uitbetalen 6w verbinding, de 23w vinden (~zoeken) 8, p
titel, de 8, p, 8w uitdelen 22h verder lOs, p vinger, de lOw
tja! 18 uitdoen 4, p verderop 13, p violet llw
toch 4s, p uiteraard 20 verdienen 20, lOw violist(e), de 4w
toch? 5,p uitgaan verdieping, de 21 viool, de 14w, 17h
toe 9w uitgang, de 7w verdoving, de 19w vis, de 9w
toe (- zijn aan) 12 uitgeven 3w verdwalen lOh vissen 3w
toen (adv.) 12, p uitgever, de 3w, 8w verf, de 18h visser, de 3w
toen (vw.) 20, p uitgeef ster, de 3w vergadering, de 7, 3w visum, het 24w
toernooi, het 16w uitgeverij, de 8w vergeten 21h vitrage, de 18w
toeslag, de 11 uitgebreid 8w vergissen, zich 22 vla, de 9w
toestel, het 14, p, 23w uithalen 21 s verhaal, het 20s, p, 8w vlag, de llw
toetje, het 9w uitlaat, de 17w verhoging, de lOw vlak (-bij) 13s
toevallig 3h uitleggen 12s, p verhuiskaart, de 6w vlees, het 9w
toilet, het 21w, 15h uitlenen 8 verhuizen 12, p vliegen 6w
tomaat, de 9w uitlening, de 8w verhuizer, de 21 vliegtuig, het 24s, 5w
tomatensap, het 22w uitnodigen 13, 9h verhuizing, de 21 vliegveld, het 24w
tomatensoep, de 9w uitrekenen 21 verhuren 16, p vloed, de 22w
toneel, het 13w uitslag, de lOw vering, de 17w vloer, de 18w
toneelspelen 3w uitsluitend 21s verjaardag, de 24 vlug 22
toneelspeler, de 3w uitstappen 7w, 6h verkeerd 13 voeren 23w
toneelspeelster, de 3w uitstekend 4, p verkleden 15s voet, de lOw
toneelstuk, het 13w uitstellen 13 verkoop, de 23w voetbal, het 14w, 16w
tong, de lOw uitverkocht 9h verkoopster, de llw, 8h, 3w voetballen 16
toon, de 23w uitverkoop, de llw verkopen 9, p, 3w, 17w voetbalveld, het 16
toonbank, de llw uitvoering, de 13w verkoper, de 3w, llw voetlicht, het 13w
tot 3,p uitzenden 19, 14 w verkorten 2Oh voetnoot, de 8w
tragedie, de 13w uitzendbureau, het 14h verkouden lOw vogel, de lOh
trakteren 9h uitzending, de 14w verlof, het 23w vol 17
tram, de 6,p, 5h uitzicht het 21, 19h verloofde, de 12 voldoende 16w

218
Woordindex

volgend (e) 14, p waar (+ vz.) 14, p wind, de 22w zeven 8, p, 4w


volgens 14s, p wachten 7, p, 23w, 4h winkel, de 11, p, llw, 17w zeventien 4w
volkomen 22 wachtkamer, de 7, 7w winkelen lOs, llw zeventienhonderd 8
volkorenbrood, het 9w wakker 14h winkelier, de 3w zeventig 11, 4w
Volkskrant, De 16w wandelen 24s, lOh winkeljuffrouw, de 24s zich 3, p
volle maan, de 22w wandeling, de 24 winkelsluiting, de llw ziek 9, p, lOw
volleybal, het 16w wandmeubel, het 18w winter, de 13w ziekenfonds, het lOw
Vondelpark, het 3 wang, de lOw wintersport, de 18h ziekenhuis, het 3, p, 19w
vondst, de 19 wanneer? 13 wiskunde, de 4w ziekte, de lOs, lOw
voor 4, p wanneer (vw.) 24s wisselen 17, 24w ziekteverlof, het 23w
voor elkaar 22 want 2s, p wit 11, p, 9w, llw ziekteverzekering, de lOw
vooraf 9w warm 19 witlof, de 9w zien 5, p
vooral 21, p was, de 15, p witten 22h zien (eruit-) 12, p
voorbank, de 17w wasautomaat, de 21 w woensdag, de 8 ziens (tot-) 3, p
voorbij 16 waslijn, de 21 w wolk, de 22w zin, de 9, p
voorbijganger, de 6 wassen 16, p, 21 w wond, de lOw, 19w zingen 14, 3w, 24w
voordat 21 s wasserij, de 19 wonen 2, p, 4w zitkamer, de 21 w
voordelig llw wastafel, de 18,18w woord, het 17s, 2h zitplaats, de 7w
voordeur, de 21 w wat? 2, p woordenboek, het 8 zitten 4, p
voorflm, de 13w wat (+ adj.) 3, p worden (kopp.) lOs, p zitten (in) 15, 7h
voorgaan 18 wat (iets, beetje) 6s, p worden (hulpw.) 19, p zo! 5,p
voorgerecht, het 9w wat betreft 14s, p wordt vervolgd 16w zo (+ adj.) 6, p
voorjaar, het 13w wat voor? 18, l l h worst, de 9w zo (meteen) 7, p
voorkamer, de 21 w water, het 18, p, 21 w worteltjes, de 9w zo (danig) 8, p
voorlopen 5w waterpolo, het 16w wij 5,p zo (op die manier) 20, p
voornamelijk 14 w.c, de 19, 21w wijn, de 9,13w, 22w zo'n 8, p
voorschrijven 20s, p we 5, p wijsbegeerte, de 4w zo nu en dan 20
voorspellen 22s wedde, de 23w wijzen 23h zoals 17w, 21 w
voorstellen 12, p wedstrijd, de 16w wijzer, de 5w zoek (op -) 24
voorstelling, de 13,13w week, de 9, p, lOw zoeken 7, p
vooruit 18 weekblad, het 8w yoghurt, de 9w zogenaamd 19
voortgezet 24w weekend, het 9, 7w ijs, het 20, p, 9w, 22w zoiets 15s, p
voorwoord, het 8w weer, het 10, 22w ijsbaan, de 16w zolder, de 18, 21 w
voren (van te -) 13s weer (adv.) 5, p, 4h ijshockey, het 16w zolderkamer, de 21 w
vorig 10, p weerbericht, het 22,14w, 22w ijkoud 22h zomer, de 13w
vork, de 21w weer overzicht, het 14 w ijsje, het 24 zomervakantie, de 24w
vorm, de 2h weet je wat 9 IJsland, het 2w zomerzegel, de 6w
vorst, de 22w weg, de 6, 4w ijzel, de 22w zon, de 18, p, 22w
V.P.R.O., de 14w weg (adv.)4,p ijzelen 22w zondag 8
vraag, de 2h wegbrengen 22s zondags 14w
vragen 2s, p wegenkaart, de 24w zaal, de 20, p, 13w zonder 15s, p
vreemd 13, p wegenwacht, de 17 zak, de l l w zonnig 22w
vreselijk 20s weggaan 24 zakdoek, de 15,15w zonsondergang, de 21h
vriend, de 3, p wegvallen 14 zakken (door iets -), l l h zool, de 14w
vriendin, de 7, p weinig 4, p zang, de 14w zoon, de 3,p, 12w
vriezen 22w wekker, de 5, w zanger (es), de 14w zorgen 9,p
vroeger 8, p wel (^ niet) 5, p zaterdag, de 8, p zoveel 21
vrolijk 11 wel 8, p ze (sg.) 3, p zover 24
vrouw, de 7,14w wel eens 9, p ze (pi.) 5, p Zuid 6
vrouw, de (echtgenote) 6, p, 12w welk 6, p ze (onbep.) 16, p Zuid-Afrika, het 2w
vrij 6, p welnee 7, p zeep, de 21w zuiden, het 18
vrij (tamelijk) 22w welterusten 4, p zeer 19 zuil, de 14w
vrijdag, de 8 Wenen 2w zeg! 4, p zuivelhandel, de 17w
Vrije Volk, Het 16w wensen 11, p zegel, de 11, llw zuiver 14w
vrijwel 9 wereldoorlog, de 20 zeggen 2,p zulk 10
vuil, het 19h werk, het 6, p, 5h zeil, het 18w zullen 9, p
vuilnisbak, de 18w werkcollege, het 20w zeker (echt) 17 zus, de 7, p, 12w
vuilnisman, de 3w werkdag, de 8s, 14w zeker (minstens) 7, p zuster, de 19, 3w, lOw, 19w
vuilniszak, de 18w werkeloos 14h zeker? 6, p zuurkool, de 9w
vuur, het 14 werken 2, p zeker (een -e) 23s zwager, de 12w
vuurtje, het 9h werkgroep, de 20w zelf 5s, p zwak 22w
vijf 5, p, 4w werking, de 21 zelfbediening, de llw zwart 15, l l w
vijfde 16s werkstudent (e), de 20 zelfbedieningswinkel, de llw Zweden, het 2w
vijftien 5, p, 4w West-Europa 23w zelfde 12 zweer, de lOw
vijftig 4w wet, de 12 zelfs 14s, p zwembad, het 16w
Vijzelstraat, de 16 weten 6, p zender, de 19,14w zwembroek, de 15w
wetenschap, de 4w zenuw, de lOw zwemmen 16w
waaien 22w wetenschappelijk medewerkster, zes 5, p, 4w Zwitserland, het 2w
waar? 4, p de 20w zespersoons 19 Zwolle 18
waar (rel) 24 whisky, de 22w zestien 6, 4w zij (sg.) 15, p
waar (adj.) 6s, p wie? 3, p zestig 4w zijde, de 23w
waard 22 wie (hij die) 24w zetten (thee, etc.) 19 zijn (bez. vnw.) 2s, p
waarde, de 11 wiel, het 17,17w zetten 15, p zijn (kopp.) 2, p
Waarheid, De 16w wielrennen 16w zetter, de 16w zijn (zelfst. ww.) 4, p
waarom? 5, p willen 5,p zeuren 22h zijn (hulpw.) 10, p

219
Antwoorden op het huiswerk

Les 2 Les 6
1 1. is 2. woont 3. is 4. is 5. spreekt 6. woon 1 2. Welke 4. Welk 6. Welk 10. Welke 12. welke
7. ben 8. studeer
2 1. Heb 2. w 3. Ga 4. is 5. W 6. drink 7. Geef
2 1. Komt u eens langs! 8. hebt 10. heb 11. hebben 12. werkt 13. heb
2. Wat is uw taal? 15. bent 16. hebt 17. heb 19. wil 20. zeg 21. Doe
3. H, dat is Kees.
4. John spreekt heel goed Nederlands. Les 7
5. Bent u geen journalist?
6. Londen is de hoofdstad van Engeland. 1 1. hun 3. Hun 4. je 5. Onze 7. haar 8. Hun
7. Zweden ligt in Europa. 9. hun 10. onze 11. mijn 12. mijn 13. haar
8. John woont ook in Amsterdam. 2 l.w 2. Geeft 3. moet 5. wil 6. Wilt 7. zijn
8. zijn 9. kom 10. hebben 11. Geeft 12. spreekt
Les 3 13. praat 14. krijgt
1 3. mijn 4. Hij 5. zich 6. zijn 7. Ze 8. Ze 3 1. Nee, ik ga vanavond niet naar een museum/Nee, van-
9. Haar; hij 10. Ik 11. mijn 14. Hij avond ga ik niet naar een museum.
2. Nee, ik heb vannacht geen vergadering/Nee, vannacht
heb ik geen vergadering.
Les 4
3. Nee, ik ga morgen niet naar Belgi/ Nee, morgen ga ik
1 2. wil 3. wil 4. wil 6. Wilt 7. wil 8. wil niet naar Belgi.
4. Nee, ik werk niet bij de Spoorwegen.
1. je 2. u 3. je 4. je 6. je 8. je 10. uw 11. je 5. Nee, ik heb geen spoorboekje.
13.je 14.je 15.u 6. Nee, ik reis niet eerste klas.
7. Nee, ik mag niet gratis in de trein.
3 1. Mevrouw De Vries heeft een krant. 8. Nee, ik heb geen abonnement.
2. Anneke drinkt een kopje koffie. 9. Nee, ik eet vandaag niet in een restaurant/ Nee, vandaag
3. Hij werkt al een halfjaar in Utrecht. eet ik niet in een restaurant.
4. De kinderen zeggen 'welterusten'.
5. Mag ik mijn jas alstublieft? Les 8
6. Hoe lang werkt u al hier?
7. Hij komt precies op tijd op college. 1 2.dat 3. Dat 4. Die 5. die 7. die 8. Die 9.dat
8. Ik moet gauw weg. 10. dat 11. dat 12.dat 14. die; deze 17. Dit; dit/dat
9. Waar bent u geboren? 18. deze/die 19. Die
10. Hij komt morgen op bezoek.
2 5. Kun/Kan 6. weet 7. Kun/Kan 9. kan 10. kunnen
11. ken 12. Ken 14. weten 15. weten 16. kunnen
Les 5 18. kan
1 1. woont 2. werkt 3. staat 4. gaat 5. gaan 6. spelen
7. fietsen 8. moet 9. heeft 10. roept 11. zijn Les 9
12. ben 13. is 14. ben 15. hebben 16. hebben 1 2. je/jou 3. jou 7. me 8. het 9. je 11. het; haar
17. komen 12. je 14. me 17. hem 19. hem; je 21. je 22. me
23. je
2 1. op; bij; in 2. met 3. om; van 4. van 5. met; naar
6. naar 7. om; op/bij 8. op 9. in/bij 10. in 2 2. Zullen 3. zal 4. zult/zal 5. zal 7. zal 8. zullen
10. Zullen
3 1. Nee, ik heb geen tuin.
2. Nee, ik ben morgen niet thuis. 3 1. Ik geef een fles wijn aan Jan/ Ik geef aan Jan een fles
3. Nee, ik heb geen auto. wijn.
4. Nee, ik kom niet vaak in Engeland. 2. Ik schrijf een brief aan mijn ouders/ Ik schrijf aan mijn
5. Nee, dat is het station niet. ouders een brief.
6. Nee, ik ga niet met de trein. 3. Ik leen haar mijn dictaat.
7. Nee, ik werk niet hard. 4. Herman trakteert ons op gebak.
8. Nee, ik rook niet. 5. Ik stuur je een kaart.
9. Nee, ik wil geen melk. 6. Mijn zus geeft hem het cadeautje.
10. Nee, ik doe mijn jas niet uit. 7. Hij vraagt me een vuurtje.
11. Nee, de kinderen zijn niet thuis. 8. Ik breng je goed nieuws.
12. Nee, de buurman heeft geen balkon. 9. Piet geeft me het boek.
13. Nee, ik heb geen honger. 10. Ik wens je het beste.

220
Antwoorden op het huiswerk

Les 10 Les 15
1 1. is . . . geweest 1 t4. je 7. onze 8. die . . . ons 10. jullie 12. onze
. je
2. zijn . . . gegaan 15. jullie 18. mijn 19. zijn 20. zijn 21. zijn
3. hebben . . . gewandeld 22. jullie
4. gemaakt
5. hebben . . . gezien i 1. op/met; naar
6. heeft . . . geregend 2. tegen
7. zijn . . . verdwaald 3. van
8. heeft . . . gekeken 4. met
9. hebben . . . gezocht 5. met
10. hebben . . . gevonden 6. op
11. hebben . . . gezien 7. van
12. hebben . . . gegeten 8. voor
13. zijn . . . gegaan 10. in/op/onder/achter; in/op/onder/achter
14. hebben . . . gehad 11. in; tussen/achter/ onder/op
15. heeft . . . geslapen 13. met; naar
14. op
2 2. is er 4. Er 6. er is 7. er zijn 8. er is 9. er zijn
15. met
10. er 12. Is er 14. er is 15. Er is

Les 11 Les 16
1 2. mooi 3. goed 5. nieuwe 7. oude 9. witte; wit 1 2. ben . . . doen
10. leuke 12. dure 14. nieuwe 16. Blauw 17. wit; 3. ben . . . maken
blauw 18. bruin; oranje 19. bruine 20. wit 22. leuke 4. hebben . . . gekocht
25.goedkoop 5. Schiet . . . op
6. moet
2 1. zullen 2. laten 4. Zal 6. zal 8. zullen 9. laten 7. heeft
10. zal 8. past op
9. is . . . schrijven
Les 12 10. is . . . studeren
11. doet
1 8. waar 10. daar 12. daar 14. Waar . . . vandaan
12. heeft
16. daar 18. daar 21. Waar . . . naartoe 23. Waar
13. kunnen
25. Daar . . . vandaan
2 3. betekent 4. betekent 6. bedoelt 7. bedoel 2 1. zijn 2. zijn 3. hebben 4. hebben 5. zijn 6. hebben
9. Meent 10. meen 11. betekent 12. betekent 7. hebben 8. zijn 9. hebben

Les 13 Les 17
1 4. hem 5. hem 6. hem l. het; er 10. er 12. er 1 1. het 2. Het 3. dat/het 4. het 5. het 8. dat/ het
13. Er; er 15. er 16. er 9.dat 12. die 13.dat 14. Dat 17. Die 20. Dat;het
2 1. aanvragen 21. het 23. die; die
2. uitgesteld
3. verhuisd 2 2. oude 3. aardig 4. prachtig; klein 5. gezellig
4. belt . . . op 6. nieuwe 7. goed 8. speciale 9. vorige; bijzonder
6. invullen 10. iedere 11. Nederlandse 12. spannende
7. opsturen 13. belangrijke 14. verschillende 15. grote
8. komt . . . langs
9. af . . . halen
10. Stuurt . . . op Les 18
11. v u l . . . in 1 l.dat 2. Dat 3. die 4. die; dat 5.dat 6. Dat
12. inlevert 7. dat 8. dat 9. dat 10. die 11. die 12. Dat
13. afhalen 13. die 14.dat

Les 14
2 1. . . . om het te bekijken
l 2. Wat 4. Waarom 6. Wat 8. Hoe 11. welke 2. . . . om het te kraken
13. Waar 16. Welke 18. Hoe 21. Hoe 23. wat 3. . . . om ze te helpen
4. . . . om hem op te knappen
l.Er 2 . daar 3. daar 6. Daar 7. Waar 9. Er 11. er
13. daar 15. Waar 17. Daar 20. er 5. . . . om hem te repareren
6. . . . om hem schoon te maken
1. heb ik 2. ben ik 3 . blijf ik 4. ga ik 5. kom ik 7. . . . om te verhuizen
6. zet ik 7. ben ik 8. kom ik 8. . . . om het te vieren

221
Antwoorden op het huiswerk

Les 19 1. toen
2. als . , dan
1 4. mooiste 5. oudste 6. meeste 7. laatste 12. hoogste 3. toen
14. modernste 15. bovenste 17.1eukst(e) 19. mak- 4. als . , dan . . dan
kelijkste)
5. als . . . dan . . . dan
2 2. Ze 3. die; haar 4. hij/ze 5. hij/ze 6. dat 9. Ze;
die 11. ze 12. haar 14. die 15. Ze 16. Haar 17. Ze Les 22
18. zijn 19. hij 20. die 21.dat 1 2. staat 3. staat 4. zit 5. zit 6. staat/loopt 7. staat
8. loopt/staat 9. staat/zit 10. ligt/zit
Les 20
1 2. woonden; werd 3. was 6. was 7. kende; had 2 1. Gelukkig hoeft hij niet te verhuizen.
8. hielpen 9. kon; was 11. was 12. was 13. kon 2. . . . , want hij hoeft niet te rijden.
14. had 15. deed 16. hield 18. waren 19. zouden 3. Hij hoeft niet iedere dag een kaartje te kopen.
20. ging; was 21. bleek 22. werden 23. bleef 4. Ik hoef nu niet hard te werken.
5. We hoeven geen Engels te praten.
2. 1. Nee, dokter Van Duin/hij heeft niet snel gestudeerd. 6. Nee, je hoeft het (nog) niet terug te brengen.
2. Nee, zijn vader had niet veel geld. 7. . . . , dus ze hoeven geen plaatsen te bespreken.
3. Nee, overdag werkte hij niet/ Nee, hij werkte overdag
niet. 3 l.je 2. me 4. zich 6. zich 7. je 9. me 12. zich
4. Nee, hij kon niet in Suriname blijven/ In Suriname kon 13. ons 15. zich 16. zich
hij niet blijven.
5. Nee, hij praat niet gezellig met zijn patinten. Les 23
6. Nee, ik was gisteren niet ziek/ Nee, gisteren was ik niet
ziek. 1 2. Kan Xwil/wou 4. kan 6. Wt/Wou 8. Zou
7. Nee, ik loop niet elke dag college. 9. Kunt/Wilt 11. Mag 12. wil/wou 13. Zou
8. Nee, het is niet makkelijk om een baantje te vinden. 14. wilt/wou/moet 16. komt 11. zal 18. wil/wou
19. kunt/kan 20. zal
Les 21 2 1. Nee, de dokter zegt dat hij/John niet erg ziek is.
1 2. beter 4. fijner 5. vaker 6. minder 7. meer 2. Nee, ik denk dat hij/Robert morgen niet komt.
8. rustiger 10. gevarieerder 11. eenvoudiger 13. meeste 3. Nee, het weerbericht zegt dat het geen mooi weer wordt.
14. simpeler 15. minder 16. beste 17. kleinste 4. Nee, Jet zegt dat ze/Irene geen groot huis heeft.
19. mooiste 20. liefst(e) 21. minder 5. Nee, Maria zegt dat ze/haar moeder geen Engels spreekt.
6. Nee, ik heb gehoord dat hij/Jaap niet met de auto gaat.
2 1. Nee, ze zijn even breed / Nee, deze (kamer) is net zo/ 7. Nee, hij zegt dat hij niet naar Engeland gaat.
even breed als die andere. 8. Nee, ik zie dat hij/de telefooncel niet vrij is.
2. Nee hoor, ze zijn even licht / Nee hoor, mijn ene schoen
is net zo/even licht als mijn andere. Les 24
3. Nee, ze zijn even oud / Nee, haar man is net zo/even oud
als zij. 1 2. waar 3. dat 5. daar/er 6. waar 7. die 9. die
4. Welnee, ze zijn even lang / Welnee, mijn linker broekspijp , 11. die 12. waar 13. dat/waarin 14. waar 15. daar
is net zo/even lang als mijn rechter (broekspijp). 16. er
5. . . . , ze zijn even dik / . . . , mijn boek is net zo/even dik
als dat van jou. 2 1. leren 2. mogen/kunnen 3. moeten 4. willen/moeten
6. Maar ze zijn even lang / Maar de heenweg is net zo/even 5. laten 6. laten 7. gaan 8. mogen/moeten 9. willen;
lang als de terugweg. kunnen 10. gaan; willen/kunnen

222

You might also like