Professional Documents
Culture Documents
13 Levend Nederlands Een Cursus Nederlands Voor Buitenlanders PDF
13 Levend Nederlands Een Cursus Nederlands Voor Buitenlanders PDF
Een cursus
nederiands voor
buitenlanders
Heiziene uitgave
Department of Linguistics, University of Cambridge
Afdeling Toegepaste Taalwetenschap, Vrije Universiteit te Amsterdam
CAMBRIDGE
UNIVERSITY PRESS
Published by the Press Syndicate of the University of Cambridge
The Pitt Building, Trumpington Street, Cambridge CB2 RP
40 West 20th Street, New York, NY 10011-4211, USA
10 Stamford Road, Oakleigh, Victoria 3166, Australia
439.3'182'4 PF105
BB
het boek
ISBN 0 521 27576 8
vijf cassettes met een verkorte versie van het oefenmateriaal
ISBN 0 521 26462 6
Inhoud
Voorwoord pagina iv
Inleiding vi
Aanbevolen lectuur viii
A guide for the self-study student x
Guide a 1'usage de 1'tudiant autodidacte xi
Una gufa para el estudiante autodidacta xiii
Anleitung fr den Gebrauch im Selbstunterricht xv
Pedoman belajar tanpa guru xvi
Deze cursus is het resultaat van een jarenlange intensieve en In 1971 en 1972 werd in Cambridge en Amsterdam een
toegewijde samenwerking tussen een aantal Engelse en serie bijeenkomsten gehouden, waaraan de cursus-
Nederlandse wetenschapsmensen en docenten, met samenstellers, adviseurs en testers deelnamen. Op deze
aanmoediging en financile steun van het Nederlandse bijeenkomsten werd al het materiaal zorgvuldig beoordeeld,
Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. geamendeerd en tenslotte goedgekeurd. Het bestaande
Het initiatief tot het ontwikkelen van een cursus van deze materiaal werd op grond van de ervaringen uit de testperiode
aard is uitgegaan van de gezamenlijke docenten Nederlands aanzienlijk uitgebreid met materiaal dat was ontworpen om
aan Engelse universiteiten. Bij monde van de heer P. K. King, de flexibiliteit van de cursus te vergroten en deze beter
lecturer in Dutch aan de Universiteit van Cambridge, heeft geschikt te maken voor een brede scala van studenten. Het
deze Universiteit blijk gegeven van het voornemen een klassieke audio-visuele materiaal dat was opgebouwd volgens
audio-visuele cursus Nederlands samen te stellen. Mede op de methodes zoals die ontwikkeld zijn door het CREDIF
grond van aanbevelingen van Prof. Dr. A. G. H. Bachrach in waarmee deze cursus duidelijk verwantschap vertoont werd
zijn kwaliteit van voorzitter van de Nederlandse afdeling der gecombineerd met materiaal dat geschikt is voor een meer
Gemengde Commissie van het Engels Nederlands Cultureel cognitieve of meer directe methode.
Verdrag heeft het Ministerie van Onderwijs en Weten- Bij een taal als het Nederlands die weliswaar op grote
schappen positief gereageerd op een voorstel van de Univer- schaal wordt geleerd, maar door betrekkelijk kleine aantallen
siteit van Cambridge om aan dit initiatief financile steun te studenten met sterk uiteenlopende behoeften en achter-
verlenen. gronden, leiden overwegingen van praktische aard veeleer tot
In oktober 1966 werd Drs. P. A. M. Seuren hiertoe als n veelzijdige, flexibele cursus dan tot een serie ver-
research-assistent benoemd. Na zijn vertrek in oktober 1967 schillende cursussen voor verschillende doelgroepen.
werd de vervaardiging van de cursus anders opgezet en verder Om soortgelijke redenen wordt de cursus geheel in het
uitgevoerd op basis van een nauwe samenwerking tussen Nederlands gepresenteerd waarbij niet op moedertalen wordt
enerzijds het Department of Linguistics waarvan de directeur, teruggevallen, behalve dan in de handleiding t.b.v. zelfstudie.
de heer J. L. M. Trim, M.A., de uiteindelijke wetenschap- Op deze wijze zal de cursus aan een zo groot mogelijke
pelijke en financile verantwoordelijkheid voor de cursus internationale vraag kunnen voldoen.
droeg, en anderzijds het Talenpracticum (later: Afdeling Gedurende de revisieperiode werden de voorstellen die
Toegepaste Taalwetenschap) van de Vrije Universiteit te door alle deelnemers aan het project werden gedaan, evenals
Amsterdam onder het Hoofd van de Afdeling Dr. G. D. die van andere, door het Ministerie geraadpleegde, deskun-
Jonker en diens opvolger Drs. J. F. Matter. digen, besproken en overgenomen als ze daar voor in
Een staflid van het Talenpracticum van de Vrije Univer- aanmerking kwamen. Daardoor is het vrijwel ondoenlijk ook
siteit, Mejuffrouw H. Bles, werd benoemd op de post in maar iemand speciaal te noemen. Niettemin moeten we hier
Cambridge. Zij werkte als cursusschrijfster nauw samen met het volgende vermelden:
Mejuffrouw Drs. E. B. Zuidema (thans Mevrouw Willemse- In Cambridge heeft de heer P. K. King het leeuwedeel van
Zuidema), eveneens staflid van het Talenpracticum van de het project voor zijn rekening genomen. Niet alleen nam hij
Vrije Universiteit. Na het huwelijk van Mejuffrouw Bles en het initiatief tot het project, maar vanaf dat eerste moment
haar vertrek naar Oslo zette Mejuffrouw Zuidema het heeft hij er een belangrijk deel van zijn tijd en energie aan
schrijven van de cursus voort en herzag de dialogen en gewijd. Van zijn hand is een groot deel van het exploitatie-
oefeningen aan de hand van de ervaringen die met de cursus materiaal.
in de praktijk in Cambridge en aan de Vrije Universiteit De heer W. A. Bennett, Assistant Director of Research in
waren opgedaan. Mejuffrouw Zuidema is de voornaamste de Toegepaste Taalwetenschap, gaf deskundige adviezen op
creatieve kracht achter de cursus zoals die nu tot stand is het gebied van de audio-visuele methodes, en verzorgde de
gekomen. handleiding voor de gebruikers.
In 1969 werd een aantal personen uitgenodigd aan het In Amsterdam ontwierp Drs. T. J. R. van Dijk, samen met
testen van de cursus mee te werken, opdat gebruik zou de heer J. H. Hulstijn, de grammaticale commentaren en de
kunnen worden gemaakt van ervaringen met de cursus tableaus voor de oefeningen.
opgedaan in zoveel mogelijk verschillende onderwijssituaties. De tekenaar, Drs. E. Tiggelaar, voldeed steeds gewillig en
Deze waren: A. Alpress, Thurrock Technical College, Grays; opgewekt aan de hoge eisen, die bij dit voor hem ongewone
J. Hol, University of Kent, Canterbury; Mrs. J. Hutchinson, werk werden gesteld.
Glasgow University; M. J. Rigelsford, Liverpool University; De Afdeling Internationale Betrekkingen van het Neder-
Dr. A. J. M. van Seggelen, Universit de Strasbourg; Drs. landse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen was van
J. W. de Vries, Universitas ndonesia, Djakarta. begin tot eind standvastig en royaal in de steun aan het
Wij zijn grote dank verschuldigd aan de besturende project.
instanties van deze onderwijsinstellingen, maar wel in het De adviseur van het Ministerie, Drs. H. Schutte, Hoofd
bijzonder aan de genoemde collega's voor hun toegewijde en van het Instituut voor Toegepaste Taalwetenschap van de
onschatbare medewerking. Universiteit van Amsterdam, gaf voortdurend wijze adviezen.
Voorwoord
Radio Nederland Wereldomroep te Hilversum nam wel- Tenslotte zijn we zeer verplicht aan de Cambridge Univer-
willend de taak op zich de cursus op de band te doen sity Press, in het bijzonder aan de heer A. du Plessis voor zijn
inspreken. Het inspreken geschiedde onder de voortreffelijke steun en aanmoediging, en aan Mejuffrouw G. M. Dijkema,
regie van Mevrouw J. M. Kal en met de onschatbare hulp van secretaresse van de Afdeling Toegepaste Taalwetenschap,
de technicus de heer E. Zander, in de volgende rolverdeling: voor de ontelbare uren die zij aan de totstandkoming van dit
Hse Wessel: Anneke, + oefeningen; Bert Steinkamp: o.a. project heeft gegeven.
Jaap; Jan Belien: Kees Bergsma; Hans Kramer: John King, + We vertrouwen erop dat de CAMVU-cursus van nut zal
oefeningen; Meta Waal: o.a. Els de Vries; Manda v. Buuren: zijn voor docenten en studenten in het Nederlands, waar zij
o.a. Mevr. Kooiman, + oefeningen; Bas Kramer: Wim de ook mogen zijn.
Vries; Betty v.d. Laan: o.a. Mevr. Bergsma; Ton v.d. Horst: J. L. M. Trim, M.A.
o.a. opa Bergsma. Drs. J. F. Matter
Het doel van deze cursus is volwassenen van wie de moedertaal schillende structuren worden geoefend. Bij de bespreking van
een andere taal is dan het Nederlands, de Nederlandse omgangs- het gebruik van de oefeningen zijn we ervan uitgegaan dat de
taal te leren. opnamen op bovenstaande wijze zijn bewerkt.
Het Nederlands is de voertaal van deze cursus, die zo opgezet Er is ook een set van vier cassettes in de handel, waarop van
is, dat de lesnemer zijn eigen taal niet hoeft te gebruiken. Het iedere les de dialoog, de aanvullende fonetiek en de eerste drie
is dus zeer gewenst dat de lesgever eventuele aanwijzingen en structuuroefeningen van iedere oefening staan.
verklaringen zoveel mogelijk in het Nederlands geeft, vooral
tijdens het 'exploitatiestadium'.
Daar iedere les voortbouwt op de inhoud van de vooraf- LES 1
gaande lessen, is het raadzaam de gegeven volgorde van de stof
De eerste les bestaat uit oefeningen om Nederlandse woorden
te handhaven en de onderstaande gebruiksaanwijzingen te
te leren onderscheiden, uitspreken en spellen. Het is raadzaam
volgen. Het is niettemin goed mogelijk de cursus aan te passen
deze les pas te doen nadat er een aantal lessen zijn doorge-
aan de verschillende en specifieke behoeften en ervaringen van
werkt. Les 1 kan ook worden gebruikt in gedeelten verspreid
lesnemers en lesgevers.
over de cursus of, waar nodig, ter controle en verbetering van
De cursus bestaat uit 24 lessen:
uitspraak en spelling.
Les 1: Fonetiek en spelling
Les 2-24: Gesprek De les bestaat uit korte zinnen waarin de aandacht gevestigl
Aanvullende fonetiek wordt op het onderscheiden van groepen woorden die duide-
Samenvatting van het gesprek lijk verschillen van betekenis, maar die slechts op n punt in
Oefeningen klank verschillen (b.v.: een pit, een pet, een put). Bij elk
Exploitatiestof woord hoort een tekening. De lesnemer moet van elk woord
Grammatica dat hij hoort vaststellen bij welk plaatje het past en vervolgens
een serie woorden met dergelijke klankverschillen uitspreken.
Er zijn drie stemmen te horen: de eerste (de 'commentator')
HET GELUIDSMATERIAAL geeft inlichtingen en instructies; de tweede (de 'modelspreker'f
Een gedeelte van het materiaal staat op cassettes: Les 1 in zijn zegt de te herhalen woorden en de te beantwoorden vragen;
geheel en van les 2-24 het gesprek, de aanvullende fonetiek de derde (de 'voorbeeldige lesnemer') komt alleen in het begin
en de oefeningen. Op de cassettebandjes zijn, behalve bij les af en toe voor om de rol van de lesnemer te demonstreren.
1 en bij de aanvullende fonetiek, geen pauzes aangebracht. Er zijn bovendien twee signalen te horen: een hoge toon,
De lesgevers dienen kopien van de oorspronkelijke die betekent: 'kijk naar het volgende plaatje'; een lage toon,
opnamen te maken en daarop - bij het gesprek en de die betekent: 'geen plaatje'. In het laatste geval moet de les-
oefeningen - pauzes aan te brengen. Ook kopien die nemer niet naar een plaatje kijken, maar alleen naar de com-
bestemd zijn voor individuele studenten kunnen op deze mentator luisteren. Er is geen signaal voor de respons van de
wijze bewerkt worden. lesnemer;alles wat de 'model-spreker' zegt, vereist een respons
Op dezelfde manier leert de lesnemer de geschreven woordf
Voor de gesprekken gaat men daarbij per les als volgt te
lezen en spellen.
werk:
(a) kopieer het gesprek zoals dit op de oorspronkelijke
opname voorkomt; LES 2 T O T E N M E T 2 4
(b) zet daarachter nogmaals een kopie van het gesprek,
Het gesprek
maar breng nu zoveel pauze tussen iedere zin (= regel uit het
boek waar een plaatje bij hoort) aan als nodig is om die zin Het gesprek vormt de basis van elke les. Het bestaat doorgaans
twee maal rustig te herhalen. uit 70 a 72 regels, en bij elke regel hoort een plaatje dat de
Bij de pauzering van de oefeningen kan men het best als betekenis ervan duidelijk maakt.
volgt te werk gaan: Voordat de lesgever het materiaal gaat gebruiken, moet hij
De eerste regel (= stimulus + respons) van iedere oefening het grondig bestuderen.
dient als voorbeeld. Na de eerste respons op de opname brengt Als het geluidsmateriaal op de hiervoor beschreven wijze
u een pauze aan die voldoende is om er de respons twee maal is bewerkt, bevinden zich daarop twee versies van ieder ge-
rustig in te herhalen. Dan volgt de nieuwe stimulus, waarna u sprek; n in een betrekkelijk normaal tempo (de eerste vier
een pauze invoegt die weer groot genoeg is om er de verwachte lessen hebben een tempo dat duidelijk onder het normale ligt;
respons twee maal in te geven. Daarop volgt de modelrespons de latere lessen benaderen heel dicht een natuurlijk tempo) en
en vervolgens weer een pauze, waarna de nieuwe stimulus volgt. n waarin na iedere gesproken regel een pauze is opengelaten
Bij een klein aantal oefeningen (b.v. les 4 oef. 1) is het raad- waarin de zojuist gehoorde zin herhaald kan worden. Nu is de
zaam de eerste twee stimuli en de daarbij behorende responsen eerste, snelle versie van het gesprek vaak te hoog van tempo
als voorbeeld zonder pauze te geven, omdat daar twee ver- om tegelijkertijd de lesnemer de gelegenheid te geven de infor-
VI
Inleiding
matie van de plaatjes tot zich door te laten dringen. Het is Daar de oefeningen uiteraard moeten voorzien in de behoef-
daarom beter dat, bij het afdraaien van deze versie, de lesne- ten van alle lesnemers, zal het aantal ervan voor sommigen van
mers luisteren, en eventueel de7 tekst lezen. Daarna draait de hen te groot zijn. Daarom zijn deze oefeningen geclassificeerd
lesgever de gepauzeerde versie af, waarbij de lesnemers tegelij- als A, B en C. Als er niet genoeg tijd is om alle oefeningen
kertijd naar de plaatjes kijken. door te nemen of als ervaring en kennis van de lesnemers het
Daama begint een grondige behandeling van het gesprek. toelaten, kan men volstaan met de B- en C- oefeningen, en de
Dat kan op de volgende manier: betrekkelijk eenvoudige A- oefeningen laten vervallen. Snelle
(a) Begin weer bij de eerste regel van het gesprek (gepau- of enigszins gevorderde lesnemers kunnen soms volstaan met de
zeerde versie); laat die horen en laat het bijbehorende plaatje C- oefeningen. Naar de eenvoudiger oefeningen wrdt boven
zien, maar laat de lesnemers ditmaal de regel herhalen, groeps- de moeilijker oefening verwezen met de nummers van de les
gewijze of individueel. Als er een talenpracticum is kan de gevolgd door de nummers van de oefening in die les: 13.4,6;
opname tegelijkertijd overgespeeld worden op de cassettes van 14.2 betekent dus: oefeningen 4 en 6 in les 13 en oefening
de lesnemers. 2 in les 14.
(b) Laat de lesnemers zelf werken met de cassettes: luisteren De opzet van een oefening is als volgt: de lesnemer hoort
en iedere zin herhalen. Ze kunnen hierbij naar de plaatjes en eerst een modelstimulus, zonder pauze gevolgd door een
de tekst in het boek kijken. De lesgever kan de antwoorden modelrespons (soms twee modelstimuli en twee model-
van de lesnemers corrigeren en vragen beantwoorden. responsen). Daarna volgt een pauze waarin de lesnemer de
(c) Voor het geval er geen talenpracticum is: laat het respons kan herhalen en/of waarin hij zich moet realiseren
gesprek nog eens horen en de plaatjes zien. Laat de lesnemers welke verandering de stimulus ondergaan heeft. Na dit model
de zinnen herhalen. Stop af en toe om eventuele vragen te begint de eigenlijke oefening. De lesnemer hoort steeds een
beantwoorden. stimulus die overeenkomt met de modelstimulus. Dan volgt
een pauze waarin hij een respons moet geven die overeen-
Aanvullende fonetiek komt met de modelrespons; vervolgens hoort hij de respons
zoals die moet luiden, waarna nogmaals een pauze volgt waarin
Na elk gesprek worden er korte aanwijzingen gegeven over hij de zojuist gehoorde respons kan herhalen. Dit proces
bijzonderheden op het gebied van uitspraak en spelling, die in herhaalt zich een aantal malen. De pauzes hebben een lengte
de eerste les niet behandeld zijn omdat ze aan zeer bepaalde die voor een vlotte spreker groot genoeg is om de respons
woorden of woordcombinaties eigen zijn. twee maal te geven.
Er komt nog een ander soort oefening voor. Deze wordt op
Grammatica de band aangekondigd met 'substitutie-oefening'. De gang
van zaken is bij dit soort oefeningen als volgt: de lesnemer
Nadat de lesnemers zich geoefend hebben in het naspreken van
hoort eerst een modelzin. Daarna een stimulus die bestaat uit
de zinnen uit het gesprek, kan het gesprek regel voor regel
n enkel woord of uit een woordgroep. Dan volgt een pauze
worden besproken. Een van de lesnemers kan steeds een aantal
waarin hij de zojuist gehoorde woordgroep moet substitueren
regels voorlezen. De lesgever geeft uitleg van idioom en gram-
in de modelzin, d.w.z. een met de zojuist gehoorde woord-
maticale onderwerpen. Hij kan dit doen aan de hand van de
groep overeenstemmende woordgroep in de modelzin wordt
Grammatica in het boek. De grammaticale overzichten in het
vervangen door de zojuist gehoorde. Het patroon van de zin
boek zijn bedoeld voor de lesnemers en zijn daarom kort en
blijft dus hetzelfde, slechts een deel van de zin wordt ver-
schematisch gehouden. De cijfers tussen haakjes verwijzen
vangen (dat hoeft niet altijd hetzelfde syntactische deel te
naar de regels in de dialoog. De lesgever kan eventueel gebruik
zijn). Vervolgens hoort de lesnemer het correcte antwoord,
maken van een van de grammatica's die genoemd worden
waarna nogmaals een pauze volgt, zodat hij de gelegenheid
ondei Aanbevolen Lectuur. De grammatica kan ook in gedeel-
krijgt het correcte antwoord te herhalen. Dit juiste antwoord
ten verspreid over de les behandeld worden. Na het bespreken
dient weer als uitgangspunt voor de volgende substitutie, enz.
van de grammatica worden de grammaticale onderwerpen met
Aangezien het geven van voldoende praktijk in de uit-
behulp van de oefeningen in praktijk gebracht. Op de oefen-
spraak en de intonatie van Nederlandse zinnen een belangrijke
fase volgt dan de exploitatie fase. De overgang kan bijvoor-
functie van de oefeningen is, moet men hier voortdurend
beeld worden gemaakt met behulp van de samenvatting.
nauwkeurig op letten.
Samenvatting EXPLOITATIE
De samenvatting kan na de behandeling van de grammatica Het spreekt vanzelf dat de cursus de lesnemers ertoe wil
gedaan worden. Er zijn geen aparte plaatjes om de samenvat- brengen deel te nemen aan conversatie in het Nederlands. Bij
ting te illustreren, maar de plaatjes uit het boek kunnen hier- de overgang van het stadium van gesprek en oefening naar een
voor gebruikt worden. De samenvatting kan ook in het exploi- vrijer gebruik van de taal, dient de lesgever met zorg te werk te
tatiestadium gebruikt worden, b.v. als dictee of leesstuk. gaan. Hij moet - b.v. aan de hand van de samenvatting en de
plaatjes - vragen en discussies aanmoedigen, als de lesnemers
Oefeningen met het basisgesprek vertrouwd zijn geraakt.
ken, die voortborduurt op het basisvocabulair van de gesprek- (en de conversatie), maar schriftelijk. Oefening in de spelling
ken en de oefeningen. Het vocabulair dat in de woordenlijst van het Nederlands kan zo een belangrijk nevendoel van het
wordt aangeboden staat echter geheel los van het basisvoca- huiswerk worden. Het verdient dan ook aanbeveling gemaakte
bulair van de gesprekken en de oefeningen. In de woordindex spelfouten zorgvuldig te corrigeren en eventueel te bespreken.
hebben de woorden die alleen in deze lijsten voorkomen dan Om de lesnemer meer lees- en schrijfvaardigheid te laten
ook een aparte verwijzing. opdoen, kan de lesgever ze aanmoedigen opstellen te maken.
Aanbevolen lectuur
Hieronder volgt een bescheiden - en dus enigszins willekeurige enkele uitgevers van zulke woordenboeken; daarnaast vermel-
- greep uit lectuur die we kunnen aanbevelen. Onder het hoofd den we enkele eentalige Nederlandse woordenboeken. Ver-
Grammatica's staan werken vermeld die in de eerste plaats volgens vermelden we enkele werken die als aanvulling op
bedoeld zijn als achtergrondinformatie voor de lesgever. Het Levend Nederlands geschreven zijn. Onder het hoofd Romans,
is ondoenlijk een opsomming te geven van alle bruikbare verhalen e.d. vindt de lesnemer boeken die hij zonder al te
woordenboeken Nederlands-vreemde taal en vreemde taai- grote problemen zal kunnen lezen als hij de cursus heeft door-
Nederlands. We beperken ons daarom tot het noemen van gewerkt.
This course is intended to provide practice in the understand- of paper to cover up the pictures lower down the page if you
ing, production and use of educated colloquial Dutch. find these distracting. When working with the dialogue you
Dutch is the only language used in the course, which has should proceed as follows:
been planned to make it unnecessary for you to use your (1) Listen to the dialogue on the tape and look at the pic-
native language at any point. This guide is intended to suggest tures or follow the text in the book. This first run-through
how the individual student should make use of the course is only to give an understanding of the dialogue as a whole.
material. (2) Look at the first picture and at the corresponding line
The course builds up progressively. You are advised to keep, of text. Now switch on the tape and listen to the first sentence.
in general, to the order of the material as given and to follow If pauses have been made in the recording, you should repeat
the procedure suggested in this guide. Nevertheless individuals the sentence in the pause. If not, you should stop the recorder
vary considerably in their learning styles and habits, and may and then repeat the sentence. Continue like this through the
find a different order which suits them better. Although the whole dialogue. Don't worry if the meaning of all sentences is
Grammar section has been placed at the end of each lesson, it not totally clear at this stage; and don't hesitate to respond
is expected that the student may want to consult it earlier because you have picked up only some, but not all, of the
from time to time in the course of the lesson. sounds of the sentence played to you. You will get better with
The course consists of 24 lessons: practice.
Lesson 1: Phonetics and spelling (3) At the end of the dialogue stop the tape and rewind to
Lessons 2-24: Dialogue the beginning in order to listen to your own voice or to repeat
Supplementary phonetics and spelling the sentences once again. It is important that you notice the
Dialogue summary often considerable differences between what you hear on the
Exercises tape and the written text in the book; make careful compari-
Exploitation material sons of pronunciation and spelling. You can go through this
Grammar stage as often as you think useful.
(4) When you have familiarised yourself with the dialogue
LESSON 1 in this way, you should be able to repeat the sentences from
the tape correctly without reading the text simultaneously.
This lesson provides you with practice in discriminating Cover the text of the dialogue with a piece of paper, listen to
between Dutch sounds and in pronouncing and spelling words the sentence on the tape, repeat the sentence and then uncover
containing them. It is advisable to start your studies with the same sentence in the text to check whether you have suc-
Lesson 2 and to do Lesson 1 after you have covered a number ceeded in understanding and repeating all the words correctly.
of the other lessons.
You are asked in Lesson 1 to listen to sets (usually pairs)
of Dutch words differing ory in one sound but quite distinct Grammar
in meaning. A visual cue which has already been associated
(5) After having gone through the dialogue you may pro-
with one of the words in a pair is then presented and you are
ceed to the 'Grammar' section at the end of the lesson. This
asked to select the correct word from the pair. You are then
survey treats the grammatical teaching points covered in the
asked to repeat the words, paying careful attention to their
dialogue. The numbers between round brackets indicate the
pronunciation.
lines in the dialogue with 'r' standing for 'regel' (= line).
You will hear three voices feu the tape for this lesson: the
(6) Read the dialogue line by line and see if you really
commentator, who introduces the topic; the instructor, who
understand every word. Look up new words in the dictionary.
calls on you for your responses; and, at the beginning of the
(7) At this stage the dialogue should no longer present any
lesson, a voice representing 'you', the student. There are also
difficulties to you. Listen to the dialogue once again. You
two audio signals on the tape: a high note as a signal to look
should now be capable of understanding and repeating all sen-
at the next visual cue on the page; a low note as a signal that
tences without looking at the text.
you should stop looking at the book and listen to the com-
mentator.
Practice in spelling and reading written words proceeds Supplementary phonetics and spelling
along the same lines, throughout lesson 1. This section involves a number of helpful hints on the tape
concerning exceptional cases of spelling and pronunciation.
LESSONS 2-24 The voice on the tape usually says:
Dialogue 'Let op de uitspraak van... ') ('pay attention to the pronun-
ciation o f . . . ' )
The dialogue forms the basis of each lesson. It normally has 'Herhaal9 ('repeat')
70-72 lines, each illustrated by a picture. You can use a sheet Then you may repeat what is said on the tape. Carefully com-
Guide a 1'usage de 1'tudiant autodidacte
pare the pronunciation with the spelling (see the text in the Exercises are classifed A, B and C. 'A' exercises are relatively
book) and your pronunciation with the voice on the tape. simple, 'B' and 'C' exercises are more difficult.
Exercises
Summary
These exercises provide practice in forming Dutch sentences
based on patterns which have been introduced in the dialogue (1) You may listen to the summary. You may wish to look
at the pictures again while listening, but since the summary
and which are explained in the 'Grammar' sections. In the
deals with a situation which you understand well from the
exercises you are asked to change the composition of senten-
dialogue there should be no problem about the meaning of the
ces (transformation exercises) or to replace items in sentences
summary as a whole. You should not be disconcerted at find-
on a particular pattern (substitution exercises). You will frst
ing new words in the summary. They will in no way interfere
hear an example consisting of the original sentence (Stimulus)
with your understanding.
and the response required (Response). Then in the exercise
(2) The summary may be read through quickly, again with
proper you hear other sentences parallel to the Stimulus, to
concern only for the meaning as a whole.
which you must give the correct Response yourself. It is necess-
(3) The summary may also be used as a dictation passage:
ary to decide what has happened to the original example in
listen to the tape and try to write down what you hear. Check
order to be able to produce the same kind of Response the
what you have written with the text in the book.
next time. If the tape has been provided with pauses, you will
have in each case a pause for you to make your Response. If
there are no pauses provided, you will have to stop the
recorder to give the appropriate Response. Then a model
Exploitation
Response follows as a guide to the correctness of your Re- The exploitation material is intended to encourage you to put
sponse. After this, another pause is needed in which the Re- into practice the Dutch you have learnt. Since the Huiswerk is
sponse can be spoken again. This activity continues to the end concerned with the written use of Dutch, spelling is important
of the exercise. and should be carefully checked. Specimen answers to Huis-
To summarise, each exercise item consists of: werk are provided at the back of the book. Both in the case of
1. stimulus from the tape the open-ended Huiswerk questions and the oral exploitation
2. pause for you to respond exercises (Vragen over het gesprek and Conversatie) if you are
3. correct response from the tape lucky enough to know a Dutch speaker you can check your
4. pause for you to repeat the correct response answers with him or her.
XI
Guide a 1'usage de 1'tudiant autodidacte
de revenir a la leson 1 aprs avoir tudi a fond un certain texte, afin de contrler si vous avez compris tous les mots et si
nombre de le^ons. vous les avez correctement rpts.
Dans la Ie9on 1, on vous demande d'couter des suites
(gnralement des paires) de mots nerlandais lesquels ne dif-
frent que d'un seul son5 mais qui sont distincts quant a leur Grammaire
signification. Une image, prcdemment associe a un des
(5) Aprs avoir tudi a fond le dialogue, vous passez a la
mots d'une paire, est alors prsente et on vous demande de
grammaire a la fin de la Ie9on dans le livre. Il s'agit d'un aper9U
choisir Ie mot exact de la paire. On vous demande ensuite de
dans lequel les sujets grammaticaux du dialogue sont traites.
reproduke les mots en distinguant leur prononciation.
Les chiffres entre parenthses indiquent les lignes du dialogue,
Sur la bande de cette Ie9on vous entendrez trois voix: Ie o le 'r' signifie 'regel' (= ligne).
commentateur, qui introduit Ie sujet; Pinstructeur, qui vous
(6) Lisez le dialogue phrase par phrase et regardez si vous
invite a rpondre et qui donne lui-mme une rponse modle;
comprenez effectivement chaque mot. Cherchez les mots
et au dbut de la legon, une voix qui vous reprsente. En outre
nouveaux dans le dictionnaire.
il y a deux signaux sonores sur la bande: un son aigu se fera en-
(7) A ce stade le dialogue ne doit plus poser aucun prob-
tendre pour signaler qu'il faut regarder 1'image suivante sur la
lme. Ecoutez encore une fois le dialogue. Maintenant vous
page; un son grave indiquera que vous devez lever les yeux de
devez tre apte a comprendre et a rpter toutes les phrases
votre livre et couter Ie commentateur.
sans regarder le texte.
Une feuille de papier suffira a recouvrir les images qui se
trouvent plus bas sur la page, et qui pourraient distraire votre
attention. Phontique complmentaire et orthographe
L'entrainement a Porthographe et la lecture des mots
crits se poursuit en suivant les mmes directives tout au long II s'agit d'un certain nombre d'instructions sur la bande con-
de la Ie9on 1. cernant des exceptions dans Porthographe et la prononciation.
La voix sur la bande dit:
LEON 2-24 'Let op de uitspraak van. . . ' ('attention a la prononciation
de . . . ' )
Dialogue 'Herhaal' ('rptez')
Le dialogue constitue la base de chaque le^on. Il contient nor- Vous devez alors rpter ce qui est dit sur la bande. Comparez
malement 70-72 lignes, chacune tant illustre a 1'aide d'une avec soin la prononciation avec Porthographe (consultez le
image. Vous pouvez utiliser une feuille de papier pour recouvrir texte dans le livre) et votre prononciation avec la voix de la
les ranges d'images qui se trouvent plus bas sur la page et qui bande.
pourraient distraire votre attention. Les tapes que vous devez
suivre en travaillant le dialogue sont les suivantes:
Exercices
(1) Ecoutez le dialogue sur la bande et regardez les images.
Ce premier passage est destin uniquement a aider a une com- Les exercices fournissent un entrainement a la formulation de
prhension du dialogue dans son ensemble. phrases nerlandaises sur des modles qui ont t introduits
(2) Faites dmarrer de nouveau la bande. Regardez un dans le dialogue et qui sont expliqus dans la grammaire. Dans
instant la premire image. Ecoutez la premire squence, en les exercices on vous demande de changer la construction des
regardant la ligne correspondante dans le texte. Si des pauses phrases ou de remplacer des lments dans des phrases suivant
ont t pratiques dans 1'enregistrement, vous devez les utiliser un modle donn. Vous couterez d'abord un example con-
pour rpter les squences; sinon vous devez arrter votre stitu de la phrase (ou des phrases) originale(s) (Stimulus) et
bande et rpter la squence pendant le temps d'arrt. Vous de la rponse requise (Respons). Vous devez dterminer la
procdez d'un bout a 1'autre du dialogue de cette fa9on. Vous modification subie par la phrase primitive dans la rponse pro-
ne devez pas vous inquiter si a ce stade le sens de toutes les pose, puis vous devez procder de maniere analogue, en
squences n'est pas galement clair. Grace a l'entrainement coutant une ou plusieurs autres phrases, et donner le mme
ultrieur on peut esprer une plus grande clart. Vous ne devez genre de rponse. Si des pauses ont t pratiqes dans la bande,
pas non plus hsiter a rpondre lorsque vous n'avez saisi que vous aurez chaque fois une pause pour la rponse que vous
quelques sons de la squence que vous ecoutez. devrez faire. Sinon, vous arrterez votre bande pour pouvoir
(3) A la fin du dialogue, arrtez la bande et rembobinez donner votre rponse. Celle-ci est suivie d'une rponse-modle
jusqu'au dbut, afin d'couter votre enregistrement ou d'cou- qui sert a corriger votre rponse. Vient ensuite une autre pause
ter a nouveau les phrases a rpter. Faites attention aux dif- au cours de laquelle la rponse correcte peut tre rpte.
frences souvent tres grandes entre ce que vous entendez sur Cette activit se poursuit jusqu'a la fin de Pexercice.
la bande et ce qui est crit dans le livre: comparez avec soin la Resum: chaque item des exercices se compose de:
prononciation et Porthographe. Rptez cette maniere de pro- 1. stimulus de la bande
cder aussi souvent que cela vous semble ncessaire. 2. pause pour vous permettre de rpondre
(4) Lorsque vous avez appris a utiliser le dialogue de cette 3. rponse correcte de la bande
fa9on, vous devez tre apte a rpter correctement les phrases 4. pause pour vous permettre de rpter la rponse correcte
de la bande sans regarder le texte. Cachez le texte a Paide d'une Les exercices sont classes A, B, C; ce sont des degrs de dif-
feuille de papier, ecoutez la phrase de la bande, rptez cette ficult. Les exercices 'A' sont relativement simples. B et C
phrase et enlevez la feuille de papier qui recouvre la phrase du sont plus difficiles.
Una guia para el estudiante autodidacta
Resum Exploitation
(1) Lorsque vous avez fini de travailler Ie dialogue, vous Le matriel d'exploitation a pour but de vous encourager a
pouvez couter Ie resum. Vous pouvez choisir de regarder de vous servir du nerlandais.
nouveau les images en coutant, mais comme Ie resum se Puisque le Huiswerk concerne 1'usage crit du nerlandais,
rapporte a une situation que vous comprenez bien a partir du l'orthographe est importante et doit tre soigneusement con-
dialogue, vous ne devriez pas avoir de problme quant a la trle. Les rponses a titre d'exemple au Huiswerk sont fournies
comprhension du resum dans son ensemble. Vous ne devez a la fin du livre. Comme dans le cas des questions ouvertes des
pas vous laisser dconcerter en trouvant des mots nouveaux Huiswerk et des exercices oraux d'exploitation (Vragen over
dans Ie resum. lis ne gneront nullement votre comprhen- het gesprek et Conversatie) vous pouvez juger prudent de
sion. chercher un aimable locuteur nerlandais sur qui vous pouvez
(2) Le resum peut et re lu rapidement, avec Ie seul souci prouver vos rponses.
du sens global.
(3) On peut galement 1'utiliser comme exercice de dictee:
coutez la bande et essayez d'crire ce que vous entendez.
Controlez ce que vous avez crit a Paide du texte dans le livre.
La fnadad de este curso es suministrar ejercicios practicos En la primera leccin se escuchan conjuntos (usualmente
para la comprensin y uso de la lengua holandesa culta. de dos palabras) que difieren unicamente en un solo sonido,
El holands es el nico lenguaje usado en este curso; el cual pero que tienen una significacin distinta. Posteriormente se
planea hacerle a usted innesesario el uso de su idioma materno. muestran algunos dibujos que ya han sido asociados con una
Esta guia tiene unicamente la fnalidad de sugerir la forma en de las dos palabras para que usted elija la palabra correcta en
que cada estudiante autodidacta utilizar el material. relacin con el dibujo. Luego se deben pronunciar las palabras
El curso esta disenado para un aprendizaje progresivo, por distinguiendo los sonidos.
lo tanto se le recomienda seguir el procedimiento sugerido lo En la cinta correspondiente a esta leccin se escuchan tres
mas possible; pero usted puede adaptarlo a sus necesidades y voces: el comentarista: que introduc el tema;el instructor:
experiencia segn le convenga. La seccin gramatical se que formula preguntas para ser respondidas; una voz que le
encuentra al fnal de cada leccin pero dicho orden no le representa al estudiante respondiendo a dichas preguntas.
imposibilita a que usted consulte primero la gramatica. Tambin hay dos seiales en la cinta: un tono agudo que le
El curso se compone de 24 lecciones: avisa que usted debe fjarse en el dibujo y un tono grave que le
Leccin 1: Fontica y ortografia indica que usted debe dejar de mirar este dibujo y escuchar la
Leccionn 2 a 24: Dialogo voz del comentador. Se puede usar un papel para tapar los
Fontica y ortografia complementaria dibujos de la parte inferior, ya que estos pueden distraer la
Resumen del dialogo atencin.
Ejercicios Con los ejercicios de ortografia y lectura debe procederse
Deberes de igual forma que con la leccin 1.
Gramatica
LECCIN 2-24
LECCIN 1 Dilogo
Esta leccin ofrece, de una manera practica, como distinguir El dialogo es la base de cada leccin. Consta normalmente de
los sonidos del idioma holands y la pronunciacin y ortografia 70 a 72 lineas, todas ellas ilustradas con un dibujo referente al
de palabras que contienen dichos sonidos. Se recomienda tema. Se puede usar un papel para tapar los dibujos de la parte
iniciar el mtodo con la leccin 2 y continuar con la leccin 1 inferior, ya que estos pueden distraer la atencin. Se le reco-
despus de haber estudiado otras lecciones. mienda trabajar con el dialogo de la siguiente forma:
Una gua para el estudiante autodidacta
XIV
Anleitung fr den Gebrauch im Selbstunterricht
Der Kurs liefert bungsmaterial fr das Verstehen, Sprechen, schreibung und lautes Lesen werden in Lektion 1 auf ent-
Schreiben und den Gebrauch der Umgangssprache gebildeter sprechende Weise gebt.
Hollander.
lm Kurs wird nur Hollandisch gebraucht, und das Ganze ist
so angelegt, dass Sie nie auf Ihre Muttersprache zurck- LEKTION 2 - 2 4
zugreifen brauchen. Die vorliegende Anleitung soll dem Dialog
Schuier, der allein lernt, zeigen, wie er das Kursmaterial
benutzen kann. Der Dialog bildet die Basis jeden Abschnitts. Gewhnlich
Die Einteilung des Lehrmaterials ist sorgfaltig durchdacht. umfasst er 70 bis 72 Zeilen, wobei jede Zeile sich auf eins der
Wir raten Ihnen im Allgemeinen das Material in der vorge- Bilder bezieht. Sie knnen ein Blatt Papier dazu benutzen, die
gebenen Reihenfolge durchzuarbeiten und sich an das in dieser Bilderreihen, die weiter unten auf der Seite erscheinen, abzu-
Anleitung beschriebene Lernverfahren zu halten. Es ist jedoch decken, damit sie Sie nicht ablenken. Sie arbeiten den Dialog
sehr wohl mglich, das Material mit Ihren eigenen Bedrfnis- in folgenden Phasen durch:
sen und Erfahrungen in Einklang zu bringen. Obschon die (1) Sie horen sich den Dialog einmal von Anfang bis Ende
Grammatik am Ende der Lektion steht, ist es die Absicht, an und versuchen ihn mit Hilfe der Bilder im grossen und
diese schon wahrend Ihrer Beschaftigung mit der Lektion zu ganzen zu verstehen.
Rate zu ziehen. (2) Schauen Sie sich das erste Bild und die entsprechende
Der Kurs besteht aus 24 Lektionen: Zeile im Text an. Lassen Sie daraufhin das Band laufen und
Lektion 1: Phonetik und Rechtschreibung horen Sie die erste Zeile an. Wenn Pausen auf dem Band
Lektion 2-24: Dialog aufgenommen sind, wiederholen Sie die Zeile. Wenn das Band
Erganzende bungen zur Phonetik ohne Pausen lauft, halten Sie das Band dann einen Augenblick
und Rechtschreibung an. Arbeiten Sie den ganzen Dialog in dieser Weise durch.
Zusammenfassung des Dialogs Machen Sie sich keine Sorgen, wenn Ihnen zu diesem Zeit-
bungen punkt die Bedeutung einiger Zeilen noch nicht ganz klar ist.
Material zur weiteren Anwendung Weitere bung wird Sie bald zu grsserer Klarheit fhren.
Grammatik Geben Sie immer eine Antwort, auch wenn Sie nur einige
Laute der abgespielten Zeile ins Bewusstsein aufgenommen
haben.
LEKTION 1 (3) Am Ende des Dialogs stoppen Sie das Band und lassen
In dieser Lektion lernen Sie, zwischen verschiedenen hollan- es zum Anfang zurcklaufen. Sie knnen jetzt die Satze ent-
dischen Lauten zu unterscheiden und die Aussprache und weder noch einmal nachsprechen oder das Gesprochene
Rechtschreibung von Wrtern, die diese Laute enthalten, zu abhren. Vergleichen Sie Aussprache und Rechtschreibung
ben. Wir raten Ihnen, mit der ersten Lektion erst anzufangen, sorgfaltig miteinander. Wiederholen Sie dieses Verfahren so
nachdem Sie einige Lektionen durchgearbeitet haben. oft, wie es Ihnen ntzlich erscheint.
In der ersten Lektion werden Sie aufgefordert, sich Grup- (4) Wenn Sie sich den Dialog auf diese Weise zu eigen
pen (gewhnlich Paare) hoandischer Wrter anzuhren, die gemacht haben, sollten Sie imstande sein, die Satze auf Band
sich nur in einem Laut unterscheiden, aber eine vllig andere richtig zu wiederholen, ohne im Text nachzusehen. Sie legen
Bedeutung haben. ein Blatt Papier auf den Text, horen sich den Satz auf dem
Dann wird ein Bild gezeigt, das zu einem der genannten Band an, wiederholen diesen und nehmen das Blatt wieder
Wrter passt, und Sie werden aufgefordert, das dem Bild weg, um zu prfen, ob Sie alle Wrter verstanden und richtig
entsprechende Wort auszuwahlen. Dann sprechen Sie die wiederholt haben.
Wrter nach, so dass der Unterschied in der Aussprache
deutlich ist.
Auf dem Band fr diese Lektion horen Sie drei Stimmen: Grammatik
den Ansager, der den Lehrstoff einfhrt; den Lehrer, der Sie (5) Nachdem Sie den Dialog durchgearbeitet haben, wenden
auffordert, Ihre Antwort zu geben, und der selber die Muster- Sie sich der Grammatik am Ende der Lektion zu. In diesem
antwort gibt; am Anfang der Lektion hort man eine Stimme, Lernabschnitt finden Sie eine bersicht, in der die zu benden
die Sie selbst, den Lerner, reprasentiert. Im Laufe dieses grammatischen Schwierigkeiten aus dem Dialog behandelt
Abschnitts horen Sie zwei verschiedene Tonsignale. Wenn Sie werden. Die eingeklammerten Nummern korrespondieren mit
einen hohen Ton horen, sehen Sie das nachste Bild in der den Zeilennummern des Dialogs wo V 'regel' (= Zeile)
Reihe an. Wenn Sie einen tiefen Ton horen, sollten Sie kein bedeutet.
Bild ansehen, sondern einfach zuhren. (6) Lesen Sie den Dialog Zeile fr Zeile und prfen Sie, ob
Da die Bilder weiter unten auf der Seite Sie ablenken knn- Sie wirkUch jedes Wort verstehen. Schlagen Sie neue Wrter
ten, sollten Sie sie mit einem Blatt Papier abdecken. Recht- im Wrterbuch nach.
Pedoman belajar tanpa gum
(7) Jetzt darf Ihnen der Dialog keine Schwierigkeiten mehr Zusammenfassend: jedes bungsitem enthalt:
bereiten. Horen Sie sich noch einmal den Dialog auf dem Band 1. Stimulus auf dem Band
an. Sie sollten jetzt alle Satze verstenen und wiederholen kn- 2. Pause zum Antworten
nen, ohne im Text nachzusehen. 3. richtige Antwort auf dem Band
4. Pause zum Wiederholen der richtigen Antwort
Es gibt A-, B-, und C-bungen. Dies sind Schwierigkeitsstufen.
Erganzende bungen zur Phonetikund A-bungen sind verhaltnismassig leicht, B- und C-bungen
Reehtschreibung sind schwieriger.
Es sind dies einige Hinweise auf dem Band in bezug auf ausser-
gewhnliche Falle der Reehtschreibung und Aussprache. Die Zusammenfassung des Dialogs
Stimme auf Band sagt: (1) Wenn Sie den Dialog und die bungen in der angege-
'Let op de uitspraak van... ' ('achten Sie auf die Aussprache benen Weise durchgearbeitet haben, horen Sie sich dessen
...') Zusammenfassung an. Vielleicht wollen Sie wieder auf die
'Herhaal* ('wiederholen Sie') Bilder sehen, wahrend Sie der Zusammenfassung zuhren. Da
Dann wiederholen Sie, was Sie auf Band horen. Vergleichen die Zusammenfassung sich oben mit einer Situation befasst,
Sie sorgfaltig die Aussprache mit der Reehtschreibung (siehe die Sie vom Dialog schon gut kennen, sollte es Ihnen nicht
den Text im Buch) und Ihre Antwort mit der Stimme auf schwer fallen, die Bedeutung der Zusammenfassung ah Ganzes
dem Band. zu verstehen. Lassen Sie sich nicht aus der Fassung bringen,
wenn in der Zusammenfassung neue Wrter auftauchen. Diese
werden Ihrem Verstandnis in keiner Weise im Wege stehen.
bungen (2) Die Zusammenfassung knnen Sie schnell durchlesen,
Durch die bungen lernen Sie, hollandische Satze auf der und wieder sollten Sie sich nur fr den Sinn des Ganzen
Basis von Satzmustern zu bilden, die im Dialog eingefhrt interessieren.
wurden und die in der Grammatik erlautert werden. In den (3) Sie knnen die Zusammenfassung auch fr Diktat-
bungen soll der Schuier die Zusammenfassung von Satzen bungen verwenden: horen Sie sich das Band an und versuchen
andern oder Teile von Satzen nach einem bestimmten Muster Sie, aufzuschreiben, was Sie horen. Vergleichen Sie Ihre
ersetzen. Zuerst horen Sie ein Beispiel, das aus dem ursprng- Schreibweise mit dem Text im Buch.
lichen Satz (oder den ursprnglichen Satzen) (Stimulus) und
der Musterantwort (Respons) besteht. Jetzt mussen Sie Weitere Anwendung
entscheiden, wie das Original verandert worden ist, um die
Antwort zu erzeugen. Sobald Sie dann einen anderen Satz Das Anwendungsmaterial soll Sie zum Gebrauch des Hol-
oder andere Satze horen, nehmen Sie dieselbe Veranderung landischen anspornen. Da das Huiswerk sich mit dem Gebrauch
vor, um dieselbe Art von Antwort hervorzubringen. Wenn auf des geschriebenen Hollandisch befasst, ist die Reehtschreibung
dem Band nach jedem Satz Pausen aufgenommen sind, geben wichtig und sollte immer sorgfaltig geprft werden. Am Ende
Sie in diesen Pausen Ihre Antwort, anderfalls halten Sie das des Buches befnden sich Musterantworten fr das Huiswerk.
Band fr einen Augenblick an. Darauf folgt eine Musterant- Fr die off enen Endfragen der Hausaufgaben, fr die mnd-
wort, die Ihnen anzeigt, ob die eigene Antwort richtig war, lichen bungsaufgaben (Vragen over het gesprek) und
und eine Pause, wahrenddessen Sie die richtige Antwort gesteuerte Gesprache (Conversatie) suchen Sie sich am besten
wiederholen knnen. Diese Tatigkeit setzen Sie bis zum Ende einen freundlichen Hollander, an dem Sie Ihre Antworten
der bung fort. ausprobieren knnen.
Tujuan kursus ini ialah agar kita dapat mengerti dan meng- mana Anda harus memakai bahan pelajaran dalam kursus ini.
gunakan dengan baik bahasa Belanda dalam pergaulan. Setiap pelajaran merupakan lanjutan dari pelajaran sebe-
Kursus ini hanya menggunakan bahasa Belanda yang disusun lumnya. Karena itu Anda dianjurkan, seberapa dapat, mengi-
demikian rupa, sehingga Anda tidak perlu memakai bahasa- kuti urutan pelajaran dan mematuhi petunjuk yang diberikan
ibu Anda sendiri. Pedoman ini memberikan petunjuk bagai- dalam pedoman ini. Namun, setiap orang mempunyai cara dan
Pedoman belajar tanpa guru
kebiasaan belajar yang berbeda-beda, sehingga ia mungkin menangkap sebagian saja dari seluruh kalimat yang ada pada
akan memiHh urutan lain, yang disenangi dan dirasa lebih rekaman. Latihan-latihan akan membuat Anda terbiasa juga.
cocok baginya sendiri. Meskipun Tatabahasa selalu ditempat- (3) Hentikan rekaman, biJa percakapan seJesai, dan
kan pada akhir setiap pelajaran, diduga bahwa Anda mungkin putarlah kembali dari permulaan untuk dapat mendengar
ingin melihatnya sewaktu-waktu sebelum menyelesaikan suara Anda sendiri atau untuk mengulang sekali lagi kalimat-
pelajaran tersebut. kalimatnya. Yang penting adalah bahwa Anda dapat meng-
Kursus ini terdiri atas 24 pelajaran. enali perbedaan yang besar antara apa yang Anda dengar
Pelajaran 1: Fonetik dan ejaan dari rekaman dengan apa yang tertulis dalam buku.
Pelajaran 2-24: Percakapan Bandingkan dengan seksama perbedaan antara percakapan
Tambahan catatan fonetik dan ejaan dan ejaan. Anda dapat melakukan ini berulang-ulang, sepan-
Ringkasan percakapan jang Anda rasa masih perlu.
Latihan (4) Apabila Anda sudah terbiasa dengan percakapan tersebut,
Penerapan bahan pelajaran Anda tentu akan dapat mengulangi kalimat-kalimat dalam
Tatabahasa rekaman dengan tepat, tanpa melihat naskah percakapannya.
Tutupilah naskahnya dengan sehelai kertas, dengarkan kalimat
dalam rekaman, ulangi kalimat ini, lalu angkatlah kertas
PELAJARAN 1
penutupnya untuk memeriksa apakah Anda sudah dapat
Pelajaran ini melatih Anda membedakan bunyi-bunyi bahasa memahami dan berhasil mengulang seluruh kata-kata itu
Belanda, mengucapkan dan mengeja kata-kata. Sebaiknya Anda dengan benar.
mulai dengan Pelajaran 2, dan baru mempelajari Pelajaran 1
setelah Anda mengerjakan beberapa pelajaran lainnya. Tatabahasa
Dalam Pelajaran 1 Anda akan mendengar satu rangkaian
kata-kata Belanda yang hanya berbeda dalam satu bunyi saja, (5) Sesudah mempelajari percakapan, Anda dapat terus
tetapi artinya sangat berlainan. Sebuah gambar menyertai mulai dengan Tatabahasa yang ada pada akhir pelajaran.
kata-kata tersebut, dan Anda diminta memilih kata yang Bagian ini menjelaskan tatabahasa yang ada pada percakapan
cocok dengan gambar itu. Kemudian Anda harus mengulang tadi. Angka-angka di dalam tanda kurung menunjukkan baris
mengucapkannya dengan memperhatikan lafalnya. percakapan, dan r berarti 'regel' (= baris).
Pada rekaman pelajaran ini Anda akan mendengar tiga (6) Bacalah percakapan ini baris demi baris dan usahakan-
suara: suara seorang yang menguraikan pokok pelajaran; suara lah agar Anda benar-benar dapat memahami setiap kata.
seorang pelatih yang meminta Anda untuk memberikan tang- Carilah arti kata-kata baru dalam kamus.
gapan; dan pada awal pelajaran ada suara lagi sebagai pengganti (7) Pada tingkat ini percakapan seharusnya tidak lagi
Anda selaku murid. Pada rekaman juga ada dua nada suara: merupakan kesulitan bagi Anda. Dengarkanlah percakapan
nada tinggi menandakan bahwa Anda harus melihat gambar tersebut sekali lagi. Sekarang Anda harus sudah dapat mengerti
yang ada dalam buku, sedangkan nada rendah memberikan dan mengulang semua kalimat tanpa melihat naskahnya lagi.
pertanda bahwa Anda harus mendengarkan tanpa melihat
buku lagi. Tambahan catatan fonetik
Latihan ejaan dan membaca kata-kata yang tertulis diberikan Bagian ini terdiri atas sejumlah petunjuk dalam rekaman yang
dalam seluruh Pelajaran 1 ini. menyangkut hal-hal yang sangat perlu diperhatikan, yang
bertalian dengan masalah ejaan dan ucapannya. Suara dalam
PELAJARAN-PELAJARAN 2 - 2 4 rekaman biasanya berkata:
'Let op de uitspraak van . . . ' 'Perhatikan cara mengucap-
Percakapan
kan . . . '
Percakapan merupakan dasar setiap pelajaran, yang umumnya 'Herhaal' ('Ulangilah').
terdiri atas 70-72 baris, masing-masing disertai gambar. Maka Anda harus mengulangi apa yang dikatakan dalam
Anda dapat menggunakan sehelai kertas untuk menutup rekaman. Bandingkan dengan seksama ucapan dengan ejaan-
gambar-gambar yang di bawahnya, jika ini Anda rasakan meng- nya (lihatlah naskahnya dalam buku), serta ucapan Anda
ganggu. Untuk mempelajari sebuah percakapan caranya adalah dengan suaia yang ada pada xekaman.
sebagai berikut:
(1) Dengarkan percakapan yang ada pada rekaman, sambil
melihat gambar-gambarnya. Lakukan ini hingga selesai, agar
Latihan
Anda memahami percakapan tersebut secara keseluruhan. Latihan ini bertujuan agar Anda dapat menyusun kalimat-
(2) Perhatikan gambar pertama dan baris yang mengikuti- kalimat dalam bahasa Belanda, berdasarkan pola yang sudah
nya. Hidupkanlah rekaman dan dengarkan kalimat pertama. Anda kenal dari percakapan dan dijelaskan pada bagian
Jika suara pada rekaman berhenti, maka Anda harus mengu- Tatabahasa. Dalam latihan-latihan Anda diminta untuk me-
lang kalimat tersebut. Tetapi apabila tidak berhenti, Anda ngubah susunan kalimat atau mengganti bagian-bagian dalam
harus mematikan rekaman, lalu mengulang kalimatnya. kalimat menurut pola tertentu. Mula-mula Anda akan men-
Teruskan cara ini sampai percakapan tersebut selesai. dengar suatu contoh, terdiri atas satu kalimat dengan tang-
Anda tidak perlu khawatir, apabila pada tingkatan ini gapan yang tepat. Pada kertas latihan Anda jumpai kalimat
Anda tidak dapat menangkap arti seluruh kalimatnya, dan lain yang serupa dengan kalimat pertama, dan Anda harus
jangan ragu-ragu memberikan jawaban walau hanya dapat memberikan tanggapan Anda sendiri. Perlu diingat benar
Pedoman belajar tanpa guru
kalimat contoh tadi, agar kelak Anda dapat memberikan tetapi karena ringkasan tersebut mencakup hal-hal yang sudah
jawaban yang benar. Anda ketahui melalui percakapan, tentu Anda tidak menemui
Jikalau suara dalam rekaman berhenti sebentar, Anda harus kesulitan untuk memahami keseluruhan ringkasan. Seharus-
memberikan tanggapan pada saat-saat yang lowong itu. Apabila nya tidak lagi ada bagian yang membuat Anda tidak mengerti,
suara dalam rekaman tidak berhenti, Anda harus mematikan meskipun mungkin akan Anda jumpai kata-kata baru dalam
rekaman untuk dapat memberikan jawaban yang tepat. Lalu ringkasan itu.
suatu tanggapan akan terdengar, untuk mengetahui kebenaran (2) Seluruh ringkasan sebaiknya dibaca dengan cepat,
jawaban Anda. Sesudah itu suara pada rekaman akan berhenti sekali lagi semata-mata hanya untuk menangkap pengertian
lagi untuk memberi kesempatan kepada Anda guna mengu- seutuhnya.
lang tanggapan Anda lagi. Cara ini berlangsung sampai pada (3) Ringkasan juga dapat menjadi bahan dikte: dengarkan
akhir latihan. rekaman, lalu cobalah menuliskan apa yang Anda dengar.
Untuk jelasnya, setiap latihan terdiri atas: Cocokkan yang Anda tulis itu dengan naskah dalam buku.
1. stimulus dari rekaman
2. saat terluang dalam rekaman yang memberi Anda kesem-
patan untuk menanggapi
3. jawaban yang benar dari rekaman Penerapan bahan pelajaran
4. istirahat lagi, agar Anda dapat mengulang jawaban yang
benar. Penerapan bahan pelajaran bertujuan untuk mendorong Anda
Latihan-latihan dibagi menjadi golongan-golongan A, B, dan agar berani berbahasa Belanda. Karena Huiswerk (Perkerjaan
C. Latihan A termasuk yang mudah, sedangkan B dan C agak Rumah) menekankan agar bahasa tertulis Anda benar, maka
lebih sulit. soal ejaan menjadi sangat penting dan selalu harus diperiksa
dengan sekasama. Jawaban yang betul untuk Huiswerk terdapat
di bagian akhir buku. Bila Anda kenal orang yang mahir ber-
Ringkasan
bahasa Belanda, kepadanya Anda dapat menanyakan apakah
(1) Anda dengarkan ringkasan. Mungki Anda masih ingin jawaban atas pertanyaan Huiswerk dan latihan percakapan
melihat gambar-gambarnya lagi sewaktu mendengarkan, akan Anda (Vragen over het gesprek dan Conversatie) sudah betul.
xvm
Les 1: Fonetiek en spelling
Bh.
12
16
^;yf>r; . */-,-
8; 20
24
O u
28
a o u
32
. i
u
36
o 10 10 40
10 44
48
52
56
60
i;
I
64
!>;(
Q 68
72
SI 76
80
84
92
96
100
104
108
112
iiimegSKmmW'
116
120
124
128
132
136
iiil:;: :
BBBIIIS
.^^ I*
140
uu
144
^v^3^ w -
148
152
Bi peil
156
pijl ui OU
160
ei y
au ouw auw ui
ou au ouw auw 164
k
fWii
fpieu 168
172
176
180
Jiiis
wfiiiti
184
188
192
196
d einde ebd
200
ie oe eu ee wee weet
204
hl
weten oo uu aou /alten
208
zo: nu\
laat zoon
zo\nen hulren
212
huur boot
tetlten met
216
dok kap bieten pitten
220
bedden
236
240
wij leven
1/ even fiets
ik leef
244
C c 264
wij lezen
:$$ $.;'& fees
ezel
268
280
99 ch geest begin
288
vlaggen lachen noch mug
292
O
logen h heel
308
312
4K
316
A AA i\ ,\ AA A AA \ \ <\ A
4J j:
320
m mm
ng nn even
n
324
man namen mannen naam
328
340
344
W Wie raar
348
N
352
wreed
356
360
10
''^'X'^
364
i r
'u X
368
vS 372
" * . ^ * *
376
392
natuurlijk
404
408
^^f
iSIS^..V 412
UT'
WBIm'.' 416
Commentaar
Zoals de uitspraak van alle talen zo kent ook die van het equivalenten (zie het grammaticale commentaar van les 2, II,
Nederlands vele schakeringen: regionale verschillen, sociale 3.3).
verschillen in gesprekssituaties, en sociale verschillen tussen
gesprekspartners onderling. De uitspraak die door de meeste (3.2) In de uitspraak van tot zinnen verbonden woorden
Nederlanders als de juiste beschouwd wordt, en die in (inclusief samengestelde woorden) worden de contrasten
regionaal, sociaal en stilistisch opzicht het meest neutraal is, tussen f, s en v, z verder gereduceerd door assimilatieregels
wordt Algemeen Beschaafd Nederlands genoemd. Men zou (zie ook grammaticaal commentaar les 2, II, 3.3). Aan het
kunnen zeggen dat dit ABN een afspiegeling is van de begin van een woord worden v en z met scherpe frictie
uitspraak van de stadsbevolking voor zover die een uitgesproken na welke voorafgaande plosief of fricatief dan
middelbare-schoolopleiding heeft genoten en behoort tot de ook. Aan het eind van een woord zijn en s stemhebbend
'middle-class'. voor b- en d-.
In deze cursus beperken we ons tot het ABN zoals dat
gesproken wordt ten noorden van de grote rivieren. Enigszins Veel sprekers, in het bijzonder in Amsterdam, maken geen
afwijkende normen gelden voor het 'Zuidnederlands', dat in verschil tussen/, s en v, z, in welke positie dan ook. Hun
de Nederlandstalige gebieden van Belgi gesproken wordt. fricatieve fonemen (die men met de symbolen F, S en CH
Het noordelijke ABN is evenwel niet uniform en er heerst kan aangeven) worden als volgt gerealiseerd:
grote onenigheid ten aanzien van een aantal details. Het ligt Aan het begin van een woord zijn F, S en CH stem-
niet in onze bedoeling een oordeel te vellen over varianten loos. Ze hebben een betrekkelijk scherpe frictie na
(waarvan er enkele in de Gesprekken te horen zijn). Met een voorafgaande plosief of fricatief (aan het eind van
inachtneming hiervan, kan men zeggen dat de stem van de het voorafgaande woord), en in alle overige gevallen
'model spreker' een uitspraak vertegenwoordigt waarnaar een een half scherpe, half zachte frictie.
buitenlander zich kan richten. In het midden van een woord zijn F, S en CH een
De volgende varianten, wijd verbreid onder de sprekers beetje stemhebbend na een ongedekte klinker, liquida
van (ruim genomen) het ABN, verdienen echter vermelding: of nasaal, maar in alle overige gevallen zijn ze stem-
(1) De r kan hetzij met de tongpunt, hetzij met het loos en scherp.
achterste gedeelte van de tong uitgesproken worden. Aan het eind van een woord (ook in medeklinker-
(2) Veel ABN-sprekers maken verschil tussen een stem- combinaties) zijn F, S en CH stemloos en scherp,
hebbende intervocalische gjgg en een stemloze inter- tenzij ze gevolgd worden door een woord dat begint
vocalische ch (vlaggen versus lachen). Dit verschil komt in de met een b of een d.
Randstad (het verstedelijkte westen van Nederland) vrijwel (4) Sommige ABN-sprekers maken een verschil tussen
niet voor, en wordt in les 1 dan ook niet gemaakt. twee varianten van de ongedekte o, b.v. mos [mos] 'gebruik'
(3) Er heerst nogal wat onenigheid ten aanzien van de versus mos [mos] * soort plantje'. In deze cursus is met dit
uitspraak van en v, en, in mindere mate, ten aanzien van de verschil geen rekening gehouden.
uitspraak van s en z. In de meer conservatieve praktijk, die in
les 1 gevolgd wordt, zijn v en z betrekkelijk zacht en stem- Les 1 biedt een systematische inleiding op de spraak-
hebbend, terwijl en s betrekkelijk scherp en stemloos zijn. klanken van het Nederlands en de manier waarop ze gewoon-
De fonetische realisatie verandert echter vaak al naar gelang lijk gespeld worden. De methode die men bij het behandelen
de context. Werkelijke opposities zijn schaars. van deze les kan volgen, wordt beschreven in de Inleiding.
De uitspraak van f v, s en z kan als volgt worden weer-
gegeven: Les 1 is bedoeld als een in hoge mate vereenvoudigde gids
(3.1) In losstaande woorden (N.B. de samenstellende delen bij de uitspraak. Alleen losstaande, eenvoudige woorden
van samengestelde woorden worden in les 1 steeds behandeld komen aan de orde; aan contextuele fonetiek en onregel-
als aparte woorden; b.v. loodgieter wordt behandeld als lood matigheden in de spelling (b.v. in vreemde woorden) wordt
#gieter). hier nog voorbijgegaan. Dergelijke zaken worden in de
(3.1 A) A an het begin van een woord zijn noch en 5, nochv Aanvullende Fonetiek van latere lessen aan de orde gesteld.
en z stemhebbend; v en z hebben een betrekkelijk zachte en De spelling, in les 1 en in alle overige lessen, komt overeen
en s een betrekkelijk scherpe frictie. met de officile Woordenlijst van de Nederlandse Taal. Er
(3.1.2) In het midden van een woord komen v en z alleen voor wordt in Nederland en Belgi gedacht aan een nieuwe
na ongedekte klinkers, liquidae en nasalen. Ze zijn stemhebbend herziening van de spelling; intussen vinden vereenvoudigde
en hebben een zachte frictie, en s, die stemloos zijn en een wijzen van spelling (zoals diktaat voor dictaat, buro voor
scherpe frictie hebben, komen meestal voor na gedekte klinkers bureau) meer en meer ingang, hoewel ze niet officieel zijn.
(in dat geval worden ze gespeld als ff en ss) en in bepaalde mede- De Nederlandse spraakklanken die in les 1 behandeld
klinkercombinaties. In deze positie contrasteren ze met v en z worden, staan in onderstaande tabel. De eerste kolom geeft
in betrekkelijk weinig woorden. een omschrijving van de klank. In de tweede kolom staat het
(3.1.3) Aan het eind van een woord komen alleen/en.y voor. symbool dat voor die spraakklank gehanteerd wordt; de sym-
Ze zijn stemloos en hebben scherpe frictie. Dit is het gevolg bolen uit deze kolom liggen zo dicht mogelijk bij de spelling-
van de regel dat stemhebbende plosieven en fricatieven aan symbolen van de vierde kolom. De derde kolom biedt het
het eind van een woord vervangen worden door hun stemloze symbool dat overeenkomt met de transcriptieprincipes van de
13
Commentaar
International Phonetic Association. De vierde kolom laat de wordt. In de laatste kolom staan enkele woorden (in gewone
manier(en) zien waarop de klank in kwestie doorgaans gespeld spelling gedrukt) waarin de spraakklank voorkomt.
14
Commentaar
voorbeelden
spraakklank IPA-symbool spelling (in gewone spelling)
(c) nasalen
bilabiaal m m m, mm man, namen, kammen
alveolaar n n n, nn naam, mannen, mens
velaar ng 0 ng, n kling, klink
Opgemerkt zij nog dat de verschillen tussen 'ongedekte' en (c) Als ze gevolgd worden door een r, zijn alle ongedekte
'gedekte' klinkers ook wel anders betiteld worden: b.v. klinkers werkelijk lang en gespannen. De kwaliteit van ee en
gespannen/ongespannen, lang/kort, zwak gesneden/sterk oo ligt in dat geval dichter bij die van respectievelijk ie en oe;
gesneden. Daar gedekte klinkers altijd kort en ongespannen maar ze blijven duidelijk verschillen van ie en oe; b.v. mier,
zijn en abrupt afgesneden worden door een volgende mede- meer, maar, boor, boer.
klinker, is deze inconsistentie in terminologie hoofdzakelijk
te wijten aan de verschillende combinatorische varianten van Les 1 is gebaseerd op 31 groepen van twee of drie onderling
ongedekte klinkers. contrasterende woorden; en wel in de volgende volgorde:
(a) Vooral aan het eind van een woord of lettergreep pit-pet-put; mat-mot; tien-teen; mier-meer; mier-muur-
worden ee, oo, en eu enigszins gediftongeerd in de richting moer; sloep-sloop; boer-boor; Q-keu; stuur-steur; been-
van respectievelijk ie, oe en uu; b.v. zee, lenen, zo, zonen, beun-boon; bit-biet; pen-peen; bal-baal; pot-poot; lus-leus;
reu, beunen. bijt-buit-bout; (spelling contrast van) peil-pijl; ree-rij; baai-
(b) Als ze gevolgd worden door een stemloze plosief, bij; pak-bak; tak-dak; fat-vat; C-zee; hei-ei; hevel-gevel;
worden ie en oe (uu vrijwel nooit) korter uitgesproken, maar heg-hek; kling-klink; worm-vorm; luit-ruit; wig-big; gaatje-
hun kwaliteit blijft gelijk; b.v. riet, boek, fuut. raatje-graatje.
Kennismaking: Op de boot van Harwich naar Hoek van Holland
KB: Kees Bergmw JK: John King
KB. Uw taal?
JK. Danku.
16
Les 2
17
Les 2
8 C (2.3,7)
substitutie-oefening bent u student?
ik woon in Nederland op de Hoofdweg ja; bent u ook student?
ik woon op de Hoofdweg in Amsterdam woont u in Amsterdam?
ik woon in Amsterdam in de Leidsestraat ja; woont u ook in Amsterdam?
ik woon in de Leidsestraat op de Hoofdweg
ik woon op de Hoofdweg in Nederland bent u Nederlander?
ik woon in Nederland ja; bent u ook Nederlander?
werkt u in Nederland?
5 B (2.1,2) ja; werkt u ook in Nederland?
substitutie-oefening studeert u Engels?
ik ben Engelsman Nederlander ja; studeert u ook Engels?
ik ben Nederlander student
ik ben student Engelse woont u op de Hoofdweg?
ik ben Engelse Engelsman ja; woont u ook op de Hoofdweg?
ik ben Engelsman u bent bent u journalist?
u bent Engelsman journalist ja; bent u ook journalist?
u bent journalist Nederlandse
u bent Nederlandse student werkt u in Amsterdam?
u bent student Nederlander ja; werkt u ook in Amsterdam?
u bent Nederlander ik ben studeert u Nederlands?
ik ben Nederlander Engelsman ja; studeert u ook Nederlands?
ik ben Engelsman
bent u student?
ja; bent u ook student?
6 B (2.3,4)
18
Les 2
19
Les 2
Afrika:
Algerije Algerijn, Algerijnen Algerijnse Algerijns
Tunesi Tunesir, Tunesirs Tunesische Tunesisch
Marokko Marokkaan, Marokkanen Marokkaanse Marokkaans
Egypte Egyptenaar, Egyptenaren Egyptische Egyptisch
Ethiopi Ethiopir, Ethiopirs Ethiopische Ethiopiscli
Nigeri Nigeriaan, Nigerianen Nigeriaanse Nigeriaans
Ghana Ghanees, Ghanezen Ghanese Ghanees
Zuid-Afrika Zuidafrikaner, Zuidafrikaners Zuidafrikaanse Zuidafrikaans
Azi:
Indonesi Indonesir, Indonesirs Indonesische Indonesisch
Japan Japanner, Japanners Japanse Japans
China Chinees, Chinezen Chinese Chinees
India Indir, Indirs Indiase Indiaas
Perzi Pers, Perzen Perzische Perzisch
Arabi Arabier, Arabieren Arabische Arabisch
Isral Israli, Israli's Isralische Isralisch
Amerika:
Amerika (V.S.) Amerikaan, Amerikanen Amerikaanse Amerikaans
Canada Canadees, Canadezen Canadese Canadees
Mexico Mexicaan, Mexicanen Mexicaanse Mexicaans
Brazili Braziliaan, Brazilianen Braziliaanse Braziliaans
Argentini Argentijn, Argentijnen Argentijnse Argentijns
Australi:
Australi Australir, Australirs Australische Australisch
Nieuw-Zeeland Nieuwzeelander, Nieuwzeelanders Nieuwzeelandse Nieuwzeelandfl
20
Les 2
Grammatica
1 PRONOMINA 2 HET WERKWOORD (VERBUM)
2.1 Praesens (singularis)
persoon (sg.) pronomen personale pronomen possessivum
1 ik mijn wonen
2 (formeel) u uw
(informeel) je je 1 ik woon
2 (formeel}) u woont
(informeel) je woont
ik woon in Amsterdam (r.1) 3 John woont
mijn naam is Kees Bergsma
21
Les 2
(singularis)
een
1 ik ben
2 (formeel) u bent een student water
(informeel) je bent - ben je een straat melk
3 John is een Engelsman Nederlands
een adres Engels
ik ben Engelsman (r.9)
u bent Nederlander (r.16) ik woon in een straat
ik studeer Engels
dat is mijn taal (r.6)
John King is journalist
4.2 Bij zijn + beroep of nationaliteit: geen lidwoord
je bent Engelsman, h?
ben je student? ik ben journalist (r.19)
ik ben Engelsman (r.9)
mijn moeder is Nederlandse (r.14)
3 ZINSSTRUCTUREN
bent u ook student? (r.18)
3.1 Declaratieve zinnen
subject + persoonsvorm* (PV) + rest
ik woon in A msterdam (r. 1) 5 GEEN
mijn moeder is Nederlandse (r.12)
ik kom gauw eens langs (r.33) (a) negatie + een
is dat een student? dat is geen student
3.2 Vraagzinnen is dat een straat? dat is geen straat
is dat een Engelsman? dat is geen Engelsman
(a) PV + subject + rest
studeert u Engels? (r.5) (b) negatie + 0
werkt u in Nederland? (r.20)
bent u student? ik ben geen student
*De persoonsvorm (PV) is de geconjugeerde vorm van het werkwoord studeert u Engels? ik studeer geen Engels
(ik ben student; werkt u in Nederland?). is dat melk? dat is geen melk
22
Mevrouw Bergsma ontmoet mevrouw Kooiman in het Vondelpark
Les 3 K; mevrouw Kooiman B: mevrouw Bergsma
#. Goed, dank u.
B. En met u?
K. Ook goed. 6
B. Heel goed.
K. En wie is dat?
B. Ze heet Els.
K. O, en wie zijn dat? 18
B. een jongen
B. en een meisje.
B. en dat is Corrie.
K. H, wat leuk! 30
CORRIE
K. Ik heet ook Corrie.
"CORRIE
K. En hoe heet haar buurmeisje?
B. MetadeWit. 33
K. Goed. 42
K. Nederlands. 45
B. in Amsterdam. 48
(AMSTOtf
B. Studeert uw dochter ook in Amsterdam?
K. Nee, in Utrecht.
24
Les 3
K. Ik ga naar huis.
2 A (2.10) 4 B (3.2,3)
25
Les 3
is uw zoon student?
nee, hij is geen student 8 C (3.6,7)
heeft Els kleinkinderen? kijk! een kind
nee, ze heeft geen kleinkinderen wie is dat?
is uw vader analist? kijk! een jongen
nee, hij is geen analist wie is dat?
studeert uw man Engels? kijk! drie kinderen
nee, hij studeert geen Engels wie zijn dat?
heeft Jaap foto's? kijk! een student en een analist
nee, hij heeft geen foto's wie zijn dat?
heeft mevrouw Kooiman kinderen? kijk! een Engelsman
nee, ze heeft geen kinderen wie is dat?
is meneer Kooiman journalist? kijk! een mevrouw en een meneer
nee, hij is geen journalist wie zijn dat?
heeft Wim een fiets? kijk! een kind
nee, hij heeft geen fiets wie is dat?
is uw moeder Engelse?
nee, ze is geen Engelse 9 B
is uw zoon student? hebt u foto's bij u?
nee, hij is geen student ja, ik heb foto's bij me
26
Les 3
27
Les 3
John is journalist. Hij werkt bij een krant. Hij schrijft
16 A
artikelen over politiek en economie; hij schrijft ook over
substitutie-oefening kunst en over sport.
de groeten aan uw man dochter Kees is student. Een student studeert aan een universiteit
de groeten aan uw dochter zoon of hogeschool of academie. Hij heeft colleges en practica en
de groeten aan uw zoon vader hij doet tentamens en examens.
de groeten aan uw vader mevrouw Bergsma Een secretaresse werkt op kantoor. Ze telefoneert en
de groeten aan mevrouw Bergsma uw moeder schrijft brieven, ze ontvangt bezoekers en ze maakt notulen
de groeten aan uw moeder man van vergaderingen.
de groeten aan uw man EeiKonderwijzer geeft les op een basisschool. Hij leert de
kinderen o.a. lezen, schrijven en rekenen, aardrijkskunde en
geschiedenis, tekenen en zingen.
Een groenteboer verkoopt groente en aardappels en fruit.
Aanvullende woordenlijst Hij verkoopt meestal ook soep in blik. en soms ook ijs en
beroepen bakken frisdrank.
journalist(e) groenteboer
redacteur/redactrice schoenmaker
uitgever/uitgeefster elektricien
uitgeven loodgieter
analist(e)
Vragen over het gesprek
monteur
analyseren monteren
Hoe gaat het met mevrouw Bergsma? Hoeveel kinderen heeft
onderwij zer(es) technicus
Els? Hoe heet de dochter van Els? Hoe heet de zoon van
leraar/lerares bouwvakker
Els? Is Wim een meisje of een jongen? Wie heeft de foto's
lesgeven bouwen
bij zich? Heeft mevrouw Kooiman kinderen? Waar studeert
hoogleraar, professor timmerman
haar dochter? Wat doet haar zoon? Waar werkt haar zoon?
verpleger, broeder timmeren
verpleegster, zuster metselaar
verplegen metselen
dokter, arts schilder(es)
tandarts schilderen Conversatie
predikant, dominee aannemer /
priester makelaar Heb je kinderen? Heb je een fiets bij je? Heb je een foto
preken iK-'i'y- notaris bij je? Heb je buurmeisjes? Heeft je vader twee kinderen?
maatschappelijk werker advocaat/advocate Hoe heten de kinderen van je moeder? Woont je moeder in
maatschappelijk werkster rechter Nederland? Waar is het Vondelpark? Waar ligt Utrecht?
jeugdleider/ -leidster ingenieur Hoe laat is het?
b ej aardenhelper/ -help ster tekenaar/tekenares
ambtenaar tekenen
bibliothecaris/-caresse fotograaf/fotografe
secretaris/secretaresse fotograferen
(steno-)typist/-typiste
Huiswerk
chauffeur/chauffeuse
typen, stenograferen chaufferen, (auto) rijden 1 Vul een pronomen in.
telefonist(e) conducteur/conductrice Voorbeeld: Daar loopt . . . broer,. . . heet Louis.
telefoneren, opbellen gids Daar loopt mijn broer, hij heet Louis.
receptionist(e) schoonmaker/schoonmaakster Situatie: In het Vondelpark
portier schoonmaken 1. Yvonne: H, daar gaat Jaap.
bankemploy vuilnisman 2. Kees: Wie is dat?
boekhouder/-houdster tuinman 3. Yvonne: Dat i s . . . vriend.
boekhouden tuinieren 4. . . . is onderwijzer.
bedrijfsleider/-leidster visser 5. Kees: O, en wie heeft Jaap bij . . .?
vertegenwoordiger/-ster vissen 6. Yvonne: Dat zijn . . . kinderen.
vertegenwoordigen kweker, tuinder 7. . . . heten Meta en Wim.
verkoper/verkoopster landbouwer 8. Meta werkt in Utrecht;. , is bedrijfsleidster.
verkopen veearts 9. . . . man werkt in Amsterdam;... is bejaarden-
winkelier toneelspeler/-speelster helper.
kapper/kapster acteur, actrice 10. Kees: Wat leuk! . . . werk ook in Utrecht,
knippen toneelspelen, acteren 11. en . . . vrouw werkt in Amsterdam.
slager musicus 12. Yvonne: O, dat is ook toevallig.
slachten musiceren 13. Kees: En wat doet Wim?
bakker 14. Yvonne: Wim is fotograaf. . . . werkt in Rotterdam.
28
Les 3
Grammatica
1 PRONOMINA 1.4 Vraagwoorden
ik ben ik heb
1.2 Het pronomen reflexivum (singularis)
u bent u hebt /"ook; u heeft)
Ie persoon ik heb geen foto's bij me (r.39) je bent - ben je je hebt - heb je
2e persoon (formeel) hebt u ook foto's bij u? (r.38) hij is hij heeft
3e persoon ze heeft nog een kind bij zich (r.24) ze is ze heeft
hij heeft zijn fiets bij zich (r.37)
het is het heeft
N.B. mijn, zijn, haar, het zonder accent: singularis kijken heten
29
Les 3
3 DE PLURALIS VAN SUBSTANTIEVEN (c) Een kleine groep substantieven krijgt -eren in de pk
kind - kinderen
(a) De meeste substantieven die eindigen op: -el, -em, -en, ei - eieren
-er, -e, -ie krijgen -s in de pluralis. Substantieven die
eindigen op: ~a, -o, -u krijgen 's in de pluralis. 4 DIT IS, DAT IS, DIT ZIJN, DAT ZIJN
Nederlander - Nederlanders Structuur van de zin:
jongen - jongens
dochter - dochters dit
+ PV zijn + nominale constituent
meisje - meisjes dat
foto - foto's
dit is Kees (r. 10)
dat is een vriend van Kees (r.12)
(b) De meeste overige substantieven krijgen -en in de pluralis. dit is mijn zoon
dat zijn mijn kleinkinderen (r.19)
flets - fietsen dit zijn mijn foto 's
student - studenten dat zijn Jaap en Els
man - mannen
Op bezoek bij Kees Bergsma
Les 4 K: Kees Bergsma J: John King A: Anneke van Kampen
/. Goed, dank u.
J. En met u?
K. Uitstekend!
K. Komt u binnen.
K. Gaat u zitten.
f
K. Wilt u een kopje koffie?
J. Ja, graag. 12
K. Hier is de suiker,
/. Daar is de melk.
K. O ja. Alsjeblieft.
31
K. Kom binnen.
A. Goed.
K. Ze studeert Engels.
K. Ga zitten, Anneke. 39
A. Wat grappig:
f A. ik ben Nederlandse en ik studeer Engels,
/. Geweldig!
/. In de Leidsestraat.
J. En jij?
32
Les 4
A. Alsjeblieft.
/. De koffie is lekker,
Aanvullende fonetiek maar 'John' en dus ook 'jij' in plaats van 'u'. Anneke van
Kampen komt ook op bezoek. Ze studeert Engels, net als
Let op de uitspraak van is met je.
Kees. Kees zegt tegen Anneke: 'John komt uit Engeland'. Hij
Herhaal: i s . . . je . . . is je . . . hier is je fiets . . . meisjes . . .
is journalist en woont in Amsterdam. Hij woont er nu bijna
ijsje . . . lees je veel? . . . plaatsje . . . jasje . . . terrasje . . .
een halfjaar. Anneke vindt de situatie erg grappig: zij is
tasje . . . roosje . . . zusje . . . pensioen . . . alsjeblieft. . .
Nederlandse en studeert Engels, John is Engelsman en
spreekt Nederlands.
Samenvatting Om half elf gaat Anneke weg, en dan vertrekt John ook.
John King komt op bezoek bij Kees Bergsma. Hij doet Kees geeft de jas van Anneke aan John, maar Anneke
natuurlijk zijn jas uit en drinkt een kopje koffie, met veel vertrekt toch met haar jas en John met zijn jas. Kees zegt:
suiker en weinig melk. Kees zegt nu niet meer 'meneer King', 'Welterusten!'
33
Les 4
Oefeningen 4B
1 A ik woon in Amsterdam
o, woon je in Amsterdam? ik ook
wilt u een kopje koffie, meneer King?
alstublieft! ik ben analist
o, ben je analist? ik ook
wil je een kopje koffie, John?
alsjeblieft! ik heb een fiets
o, heb je een fiets? ik ook
wilt u suiker in de koffie, juffrouw King?
alstublieft! ik ga naar Utrecht
o, ga je naar Utrecht? ik ook
nog een kopje koffie, Jaap?
alsjeblieft! ik studeer Engels
o, studeer je Engels? ik ook
wil je koffie, Kees?
alsjeblieft! ik spreek Nederlands
o, spreek je Nederlands? ik ook
een beetje melk, Els?
alsjeblieft! ik kom precies op tijd
o, kom je precies op tijd? ik ook
wilt u een kopje koffie, meneer King?
alstublieft! ik woon in Amsterdam
o, woon je in Amsterdam? ik ook
2 C (4.1)
5 C (4.4)
kom binnen
komt u binnen je spreekt Nederlands, h?
ja, spreek jij ook Nederlands?
ga zitten
gaat u zitten je woont in Amsterdam, h?
ja, woon jij ook in Amsterdam?
doe je jas uit
doet u uw jas uit je bent Engelsman, h?
ja, ben jij ook Engelsman?
zeg maar Kees
zegt u maar Kees je bent student, h?
ja, ben jij ook student?
zeg maar Anneke
zegt u maar Anneke je gaat naar Engeland, h?
ja, ga jij ook naar Engeland?
kom binnen
komt u binnen je spreekt Engels, h?
ja, spreek jij ook Engels?
3 C(2.7) je bent journalist, h?
ja, ben jij ook journalist?
Kees woont in Amsterdam
jij woont ook in Amsterdam, h? je spreekt Nederlands, h?
ja, spreek jij ook Nederlands?
Kees studeert Engels
jij studeert ook Engels, h? 6 A (2.12; 3.6)
34
Les 4
35
Les 4
14 A studeer je in Nederland?
ja, ik studeer al een halfjaar in Nederland
Kees woont in Amsterdam
woont Kees al lang in Amsterdam? werkt Corrie daar?
ja, ze werkt daar al een halfjaar
Corrie woont in Utrecht
woon je hier?
woont Corrie al lang in Utrecht?
ja, ik woon hier al een halfjaar
mijn vriend studeert in Amsterdam
studeert uw vriend al lang in Amsterdam? 17 A
John werkt in Nederland hier is mijn buurmeisje
werkt John al lang in Nederland? hebt u nog een buurmeisje?
mijn moeder woont in Engeland hier is een foto
woont uw moeder al lang in Engeland? hebt u nog een foto?
36
Les 4
aardrijkskunde en dertien 13 bij je? Vind je koffie lekker? Wil je suiker en melk in je
prehistorie veertien 14 koffie? Welke Nederlandse namen ken je? Hoe heet je
aardrijkskunde, geografie vijftien 15 buurman/buurvrouw?
zestien 16
diergeneeskunde zeventien 17
diergeneeskunde, achttien 18
Huiswerk
veeartsenijkunde negentien 19 Vul in: wil of wilt.
twintig 20 Voorbeeld: . . . je ook een kopje koffie, John?
straten etc. eenentwintig 21 Wil je ook een kopje koffie, John?
in de Leidsestraat tweentwintig 22 1 Ober: Goedemorgen.
in de Feper steeg
dertig 30 2 Anneke Ik . . . graag koffie.
aan/in/op de Ketklaan veertig 40 3. Wat . . . j i j , John?
op de Hoofdweg vijftig 50 4. John: Ik . . . ook koffie.
op het Ledseplein zestig 60 Anneke Twee koffie alstublieft.
op/aan de Keizersgracht zeventig 70 Ober: . . . u suiker en melk?
op/aan de Amsteldijk tachtig 80 John: Ik . . . geen melk; een beetje suiker graag.
op/aan de Sloterkade negentig 90 Anneke Ik . . . alleen koffie.
honderd 100 H, lekker.
telwoorden honderdeen 101
een 1 honderdtwee 102 2 Vul in: je, u, uw.
twee 2 tweehonderd 200 Voorbeeld: Dag Kees, hoe gaat het met. ..?
drie 3 driehonderd 300 Dag Kees, hoe gaat het met je?
vier 4 duizend 1000 Situatie: Bij de hospita van Kees
vijf 5 duizendeneen 1001 1. Hospita: Dag Kees, hoe gaat het met . . . ?
zes 6 elfhonderd 1100 2. Kees: Goed, en met . . .?
zeven 7 twaalfhonderd 1200 3. Hospita: Uitstekend, dank .. .
acht 8 tweeduizend 2000 4. Hoe vind . . . het in Amsterdam?
negen 9 drieduizend 3000 5. Kees: Erg leuk.
tien 10 tienduizend 10 000 6. Hospita: En hoe gaat het m e t . . . studie?
elf 11 elfduizend 11 000 7. Kees: Goed hoor. Maar ik moet wel hard werken.
twaalf 12 miljoen 1 000 000 8. Hospita: W i l . . . niet even binnen komen?
9. Kees: Nee, ik ga nu naar college.
Aan de Faculteit der Letteren studeer je een taal, geschie- 10. Hier i s . . . krant weer terug.
denis of kunstgeschiedenis. Talen zijn bijv.: Engels, Duits, 11. Hospita: O ja, dank .. . wel.
Nederlands, Frans, Spaans. 12. Wacht even, Kees.
Bij kunstgeschiedenis bestudeer je vooral schilderkunst, 13. Ik heb post voor. ..
beeldhouwkunst en bouwkunst (architectuur). Aan de 14. Als . . . blieft.
Faculteit der Rechtsgeleerdheid studeer je rechten. Daar 15. Kees: Dank . . .wel.
word je jurist: rechter, advocaat of notaris bijvoorbeeld. 16. Tot ziens, mevrouw De Vries.
17. Hospita: Dag Kees.
Vragen over het gesprek
3 Maak zinnen. Begin met een woord met een hoofdletter.
Hoe gaat het met meneer King? Wat drinkt meneer King? Voorbeeld: daar - Woont - u - al lang?
Woont Kees al lang op de Hoofdweg? Wat studeert Anneke? Woont u daar al lang?
Hoe vindt John Nederland? Woont John al lang in Neder- 1. een krant Mevrouw De Vries - heeft
land? Woont Anneke al lang in Amsterdam? Hoe vindt 2. drinkt - een kopje koffie - Anneke
John de koffie? Hoe laat gaan Anneke en John naar huis? 3. al een halfjaar - in Utrecht - Hij werkt
4. De kinderen - 'welterusten' - zeggen
Conversatie 5. mijn jas - Mag - alstublieft - ik - ?
6. hier - u - Hoe lang - werkt - al - ?
Hoe heet je? Waar ben je geboren? Waar woon je? iWoon 7. precies op tijd - komt - Hij - op college
je daar al lang? Woon je in een straat of op een plein? Hoe 8. gauw - weg - moet - Ik
vind je Amsterdam? Spreek je Engels? Welke talen spreek 9. geboren - u - bent - Waar - ?
je? Waar spreken ze Spaans? Waar is je jas? Heb je je boek 10. morgen - Hij - op bezoek - komt
Les 4
Grammatica
1 PRONOMINA je woont hier fantastisch, zeg! (r.24)
daar woon je leuk (r.50)
1.1 Tweede persoon singularis
ben je al lang in Amsterdam? (r.51)
pronomen personale pronomen possessivum
2.2 Willen
je (zonder accent) je (zonder accent)
jij (met accent) jouw (met accent)
singularis 1 ik wil
2 (informeel) je wilt (ook: je wil) -wil je?
Anneke, wil je koffie? (r.55) (formeel) u wilt
ik ben Nederlandse, jij bent Engelsman (r.44-45) 3 hij wil
ben je al lang in Amsterdam? (r.51) ze wil
bijna een halfjaar; en jij? (r .52-5 3) het wil
doe je jas uit (r.32)
o ja, dit is jouw jas (r.66)
ja, nu klopt het: jouw jas, zijn jas, mijn jas (r.69)
3 INVERSIE
De structuur van een declaratieve zin is:
1.2 Overzicht
subject + PV + rest
ga morgen naar Amsterdam
pronomen personale pronomen possessivum woont hier leuk
je
persoon zonder accent met accent zonder accent met accent Als er een woord (of woordgroep) vr de PV komt, komt heti
subject achter de PV: ;
1 ik ik mijn /man/ mijn Y
A + PV + subject + rest
2 je jij je jouw
u u uw uw morgen ga ik naar Amsterdam
3 hij hij zijn /zon/ zijn hier woon je leuk f
ze zij haar 1 teij haar Overzicht (N.B. De PV komt altijd op de tweede plaats)
het 1 at/ zijn /z9n/ zijn
je zegje: 1. tegen iemand die je goed kent N.B. Woorden als o, h, ja, en, maar, want veroorzaken geen
2. tegen jonge mensen inversie.
3. meestal tegen ouders of familieleden
4. als iemand zich met zijn voornaam voorstelt maar ik heet John (r. 15)
nee, ik ben journalist (r.41)
o, het is al half elf (r.61)
2 WERKWOORDEN
2.1 Tweede persoon singularis 4 IMPERATIEF
(a) formeel
wonen je woont woon je?
werken je werkt werk je? PV + subject H rest
studeren je studeert studeer je? gaat u zitten (r.10)
komen je komt kom je? doet u uw jas uit (r.,9)
doen je doet doe je? (b) informeel
gaan je gaat ga je?
heten je heet heet je? PV + (infinitief) rest
vinden je vindt vind je? ga zitten, Anneke! (r.39)
doe je jas uit! (r.32)
38
Les 4
E. Komt irbinnen.
K. Graag.
s E. Alstublieft.
K. Dank u wel.
K. onder de boom.
40
Les 5
" D
E. O, daar komt Wim.
W. Mam . . .
E. Wat is er? 33
W. We werken.
E. Werken jullie?
W. Dank je wel. 48
G
K. Mevrouw De Vries, hoe laat is het?
41
E. Half vijf.
K. s dat lijn 15 9
E. Ja.
K. H, wat vervelend! 60
E. Hier is uw jas.
K. Dank u.
K. Heel graag.
42
Les 5
klein. Wim komt binnen en vraagt om vier koekjes: n voor we spelen met het buurmeisje
Corrie, n voor Meta, n voor meneer De Wit en n voor o, spelen jullie met het buurmeisje
zichzelf, want ze hebben honger. Ze werken hard in de tuin:
we zijn Nederlanders
ze helpen meneer De Wit. Om half vijf moet mevrouw
o, zijn jullie Nederlanders
Kooiman weg, want haar kinderen hebben ook honger en om
half zes komt haar man thuis. De bus gaat net weg, dat is we hebben honger
vervelend! Mevrouw De Vries bedankt mevrouw Kooiman o, hebben jullie honger
voor haar bezoek en vraagt: 'Komt u nog eens langs?' 'Heel
graag' is het antwoord.
4 C (5.1,2,3)
Oefeningen su bstitu tie-o e f en ing
de kinderen spelen in de tuin hij
1 B (2.7; 3.2) hij speelt in de tuin zit
ik zit in de tuin hij zit in de tuin we
mijn vriend zit ook in de tuin we zitten in de tuin onder de boom
ik heb honger we zitten onder de boom ik
mijn vriend heeft ook honger ik zit onder de boom Wim en Corrie
Wim en Corrie zitten onder de boom op het gras
ik ben analist Wim en Corrie zitten op het gras jullie
mijn vriend is ook analist jullie zitten op het gras spelen
ik woon in Amsterdam jullie spelen op het gras het buurmeisje
mijn vriend woont ook in Amsterdam het buurmeisje speelt op het gras je
je speelt op het gras u
ik werk in Utrecht u speelt op het gras de kinderen
mijn vriend werkt ook in Utrecht de kinderen spelen op het gras
ik zit in de tuin
mijn vriend zit ook in de tuin
5 A
2 A (5.1)
daar zit een meisje
ik heb een tuin ja, ik zie het meisje
de buren hebben ook een tuin
daar is een huis
ik heb een balkon ja, ik zie het huis
de buren hebben ook een balkon
daar is een balkon
ik heb honger ja, ik zie het balkon
de buren hebben ook honger
daar is gras
ik zit op het gras ja, ik zie het gras
de buren zitten ook op het gras
daar zit een meisje
ik speel in de tuin ja, ik zie het meisje
de buren spelen ook in de tuin
ik werk in Amsterdam
de buren werken ook in Amsterdam 6 A
daar is een tuin
ik studeer Nederlands
waar is de tuin?
de buren studeren ook Nederlands
daar komt een bus
ik heb een tuin
waar komt de bus?
de buren hebben ook een tuin
daar zit een student
waar zit de student?
we hebben honger daar spelen kinderen
o, hebben jullie honger waar spelen de kinderen?
we helpen meneer De Wit daar zijn foto's
o, helpen jullie meneer De Wit waar zijn de foto's?
we werken in de tuin daar is een tuin
o, werken jullie in de tuin waar is de tuin?
43
Les 5
44
Les 5
ziet u Corrie?
nee, ik zie Corrie niet
15 B (5.14)
45
Les 5
46
Les 5
Grammatica
1 PRONOMINA 3 NEGATIE
De pronomina in de pluralis (als subject) zijn: 3.1 Geen is een combinatie van: negatie + onbepaald lid-
woord (zie les 2). In alle andere gevallen gebruiken we niet
om een zin of zinsdeel te ontkennen.
persoon zonder accent met accent
ik heb een boek ik heb geen boek
1 we wij ik heb het boek ik heb het boek niet
2 (informeel) jullie jullie ik heb boeken ik heb geen boeken
(formeel) u u ik heb de boeken ik heb de boeken niet
3 ze zij
3.2 De plaats van niet in de zin (bij zinsnegatie).
we hebben honger, mam (r.34)
willen jullie een koekje? (r.35) Niet komt na:
ze spelen bij de buren (r.13) l.PV: ik rook niet (r.30)
wij hebben geen tuin, maar zij hebben wel een tuin (r.23) 2. object: ik zie Corrie niet (r.18)
3. tijdsbepaling: ik zie Corrie morgen niet
4. er, hier, daar: Corrie is er niet
2 WERKWOORDEN 5. dat is/dat zijn + X: dat is Corrie niet
Niet komt vr:
persoon werken 1. prepositie: nee, we studeren niet in Amsterdam
zien
2. adjectief
sg.1 ik werk ik zie (+ adverbium): het balkon is niet groot
2 (informeel) je werkt, werkje je ziet, zie je het balkon is niet erg groot (r.27)
(formeel) u werkt u ziet 3. adverbium (behalve
3 hij werkt hij ziet een van tijd): ik werk niet hard
ze werkt ze ziet zijn de kinderen niet thuis? (r.12)
het werkt het ziet
pl.1 we werken we zien
2 (informeel) jullie werken jullie zien
(formeel) u werkt u ziet
3 ze werken ze zien
J. Ober!
/. En koffie, alstublieft.
o. Goed meneer.
D
o. Alstublieft.
J. Dank u.
/. Inclusief?
15%
o. Natuurlijk meneer.
J. Alstublieft.
o. Dank u wel.
D
i meneer, 11
v. weet u de Emmastraat?
p. Eens kijken . . .
p. De Emmastraat . . . 11
p. O ja, de Emmastraat.
p. Ja, in Zuid.
y. Kan dat?
48
Les 6
9 9 p. Het hoofdpostkantoor,
iiiiiifffllttflfifiiliHi
p. achter het paleis. 33
v
- En bij welke halte is de Emmastraat?
p. Halte Emmastraat.
p. Tot uw dienst.
D
/. U bent zeker Amsterdammer? 39
/. Hebt u nu vakantie?
49
p. en soms werk ik 's nachts.
p. Ik wel, 541
D
/. Vanavond moet ik naar de Hoofdweg,
/. Nummer 2.
50
Les 6
met zijn buurman: 'U bent zeker Amsterdammer, want u je bent in de tuin meneer King
weet zo goed de weg!' Dat blijkt niet waar: de man komt uit meneer King is in de tuin jullie
Rotterdam, maar hij werkt bij de politie. Zijn diensten zijn jullie zijn in de tuin ik
onregelmatig: hij heeft vanmorgen vrij, maar hij heeft van- ik ben in de tuin
middag en vanavond dienst. Hij vertelt John wat over zijn
werk. Dan informeert John naar de trams naar de Hoofdweg.
Hij moet vanavond naar de Hoofdweg, maar zijn fiets is 6 B (5.11)
kapot. 'Bij nummer 2', zegt de politieman, 'komen een tram en
zie je de tram?
een bus: lijn 1 en lijn 15.' John vindt lijn 1 heel goed, want
nee, ik zie de tram niet
lijn 1 stopt ook in de Leidsestraat en daar woont John. Hij
bedankt voor de inlichting en de agent antwoordt: 'Tot uw zie je Corrie?
dienst.' nee, ik zie Corrie niet
zie je de journalist?
nee, ik zie de journalist niet
Oefeningen
zie je het gras?
1 A nee, ik zie het gras niet
daar is de tram daar is het postkantoor
zie je de kinderen?
welke tram? welk postkantoor?
nee, ik zie de kinderen niet
daar is de zoon daar is het nummer
zie je een tram?
welke zoon? welk nummer?
nee, ik zie geen tram
daar is de halte daar is het balkon
zie je een journalist?
welke halte? welk balkon?
nee, ik zie geen journalist
daar is de fiets daar is het ziekenhuis zie je gras?
welke fiets? welk ziekenhuis? nee, ik zie geen gras
daar is de tram daar is het postkantoor zie je kinderen?
welke tram? welk postkantoor? nee, ik zie geen kinderen
zie je de tuin?
4 B (6.1,2,3)
nee, ik zie de tuin niet
3 A (6.1)
zie je een student?
daar zijn de jassen ik zie de foto's nee, ik zie geen student
welke jassen? welke foto's?
zie je de analist?
daar zijn de kopjes ik zie de bus nee, ik zie de analist niet
welke kopjes? welke bus?
zie je koekjes?
daar zijn de jongens ik zie het huis nee, ik zie geen koekjes
welke jongens? welk huis?
zie je de tram?
daar zijn de trams ik zie de student nee, ik zie de tram niet
welke trams? welke student?
daar zijn de jassen ik zie de namen
welke jassen? welke namen?
ik zie het ziekenhuis hebt u vanmiddag vrij?
welk ziekenhuis? nee, vanmiddag heb ik dienst
51
Les 6
soms moet ik 's avonds naar de Hoofdweg mevrouw Bergsma zit in de tuin
moet je vanavond ook naar de Hoofdweg? in welke tuin zit ze?
soms moet ik 's avonds naar de Leidsestraat Wim en Corrie gaan met de bus
moet je vanavond ook naar de Leidsestraat? met welke bus gaan ze?
soms werk ik 's middags in de tuin Meta woont bij het postkantoor
werk je vanmiddag ook in de tuin? bij welk postkantoor woont ze?
soms werk ik 's middags in het ziekenhuis Els werkt in het ziekenhuis
werkje vanmiddag ook in het ziekenhuis? in welk ziekenhuis werkt ze?
52
Les 6
53
Les 6
Op het postkantoor koop je postzegels, briefkaarten en ver- 12. John: Bij . . . halte moet ik uitstappen?
huiskaarten. Op het postkantoor vind je ook de postgiro, de 13. Politieagente: Halte Kerkstraat.
postspaarbank en de telefoon. Je verzendt er pakjes en 14. John: Dank u wel, mevrouw.
telegrammen. Telegrammen gaan ook telefonisch. Het post- 15. Politieagente: Tot uw dienst.
kantoor is 's morgens en 's middags open, en soms ook
's avonds.
2 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in:
Voorbeeld: Ik . . . honger (hebben)
Vragen over het gesprek
Ik heb honger.
Wat bestelt meneer King? Wat kost de koffie? Wat vraagt Situatie: Na het werk
de dame? Is de Emmastraat ver weg? Gaat de dame met de 1. Jaap: . . . je ook zo'n dorst? (hebben)
bus? Met welke lijn gaat ze? Waar stopt lijn 2? Waar 2. Paul: Ja, ik . . . wel iets drinken. (willen)
stopt lijn 16? Is de man naast John een Amsterdammer? 3. Jaap: . . . je even mee naar mijn huis? (gaan)
Wat doet die man? Heeft hij vakantie? Wanneer heeft hij 4. Paul: Ja, dat . . . goed. ( z ij n )
dienst? Heeft hij altijd 's middags en 's avonds dienst? Vindt (bij Jaap en Els thuis)
de politieagent dat prettig? Welke tram komt er bij de 5. Jaap: .. . je een biertje? (willen)
Hoofdweg? Komt er ook een bus? Welke tram stopt er in 6. Paul: Nee, overdag . . . ik geen bier. (drinken)
de Leidsestraat? 7. . . . mij maar wat anders. (geven)
8. Jaap: Jij . . . morgen zeker ook dienst? (hebben)
Conversatie 9. Paul: Ja, morgenochtend
10. Jaap: O, dan . . . ik vrij. (hebben)
Kom je uit Rotterdam? In welke straat woon je? Hoe kom 11. Els: Jullie . . . het toch maar makkelijk: (hebben)
je daar? Heb je een fiets? Ben je nu met de fiets? - of hoe 12. je . . . een halve dag (werken)
anders? Zijn er veel fietsen hier in de stad? Is er hier een 13. en dan . . . je weer een halve dag vrij. (hebben)
postkantoor? Hoeveel port moet er op een brief? En op 14. Nee, dan ik!
een ansichtkaart? Heb je nu vakantie? Heb je vanavond 15. Jaap: Hoezo? Jij . . . thuis, (zijn)
dienst? Werk je 's morgens, 's middags of 's avonds? Rijdt 16. jij . . . altijd vakantie. (hebben)
er een tram bij jou in de straat? Vind je dat prettig? Hoe- 17. Els: Vakantie? Ik . . . altijd dienst, (hebben)
veel kost de koffie hier? Is dat inclusief? 18. 24 uur van de dag.
19. Jaap: Nou, ik . . . wel met je ruilen, hoor. (willen)
20. Els: Ja, dat . . . je altijd. (zeggen)
Huiswerk
21. . . . het maar eens! (doen)
1 Vul in: welk of welke.
Voorbeeld: Met . . . bus gaat u?
Met welke bus gaat u? 3 Beantwoord de volgende vragen:
Situatie: Op straat 1. Woon je dichtbij een station?
1. John: Pardon mevrouw, ik zoek de Kerkstraat 2. Ga je altijd met de bus?
2. Politieagente: . ., straat, zegt u? 3. Stopt de bus bij jou in de straat?
3. John: De Kerkstraat. 4. Hoe laat ga je 's morgens uit bed?
4. Politieagente: . . .nummer? 5. Wat doe je vanmiddag?
5. John: Nummer 67, naast het caf. 6. Ga je morgen met de trein?
6. Politieagente: .. ;caf? 7. Wat ga je vanavond doen?
7. John: Caf De Blauwe Engel. 8. Heb je vandaag dienst?
8. Politieagente: 0, dat is ver weg. 9. Ga je vaak naar een caf?
9. John: Dan ga ik wel met de bus. 10. Is het postkantoor 's middags open?
10. . . . ous komt daar? 11. Rijdt de bus ook 's nachts?
11. Politieagente: Lijn 15. 12. Schrijf je vaak brieven?
Grammatica
1 WELK/WELKE het nummer welk nummer
de nummers welke nummers
Welk wordt gebruikt in combinatie met het -woorden. de tram welke tram
Welke wordt gebruikt in combinatie met - de-woorden, de trams welke trams
- alle woorden in de het meisje welk meisje
pluralis. de meisjes welke meisjes
54
Les 6
J. We moeten weg.
/. Kom nou! 6
J. H, h!
J. Net op tijd:
J. Vrouwen!
AHSTSSAtt
9 9 D
(op het station)
/. Twee retour Rotterdam, alstublieft. 15
/. Welk station in Rotterdam, meneer?
J. Centraal station.
CENTfiEAAL STATION /. Pardon meneer, 18
J. Dank u wel. . 24
56
Les 7
/. dat is de stoptrein.
J. Waar dan?
E. Voor de wachtkamer. 36
f . O ja. Kees!
K. H! 39
57
K. Welk museum? 51
E. Boymans natuurlijk/ 1 ^
K. Wat leuk!
K. Dat is makkelijk. 63
K. Goede reis!
E. Dank je.
K. Tot ziens! 69
Aanvullende fonetiek een bakje vol water. . . een badje vol water . . . zoek je een
zoetje? . . .
Let op de uitspraak van vind met je.
Herhaal', vind . . . je . . . vind je . . . hoe vind je Neder-
land? . . . mandje . . . handje . . . mondje . . . vond je . . .
Samenvatting
eindje . . . tientje . . . keukentje . . . wil je . . . zul je . . .
voel je . . . w o o n je . . . meen je . . . oranje . . . dank je . . Els en Jaap gaan naar Rotterdam. Els ziet haar handschoenen
pakje . . . drankje . . . plekje . . . beekje . . . zoek je . . . niet, en daardoor missen ze bijna een tram. Ze zijn net op tijd
Let o p het verschil tussen beetje en beekje: bij de halte. Op het station neemt Jaap twee retours naar
beekje . . . beetje . . . Rotterdam. Hij kijkt niet op de borden, maar vraagt aan een
58
Les 7
conducteur: 'Op welk spoor komt de trein naar Rotterdam?' Kees praat met de buren
De stoptrein op spoor 4, de sneltrein op spoor 6. Ze gaan niet ik praat ook met de buren
met de stoptrein, maar met de sneltrein. De sneltrein vertrekt
Kees studeert Engels
precies om half negen.
ik studeer ook Engels
Opeens ziet Els Kees voor de wachtkamer. Hij praat met
de conducteur. Hij informeert zeker naar de treinen uit
Belgi, want hij wacht op twee jongens uit Antwerpen. Dat 3 A
zijn kennissen van Anneke. Ze komen met de trein van kwart
voor negen. Kees vraagt naar de plannen van Jaap en Els. Ze Kees gaat naar Belgi
gaan naar Rotterdam: Jaap naar een vergadering en Els naar o, gaat hij naar Belgi?
een tentoonstelling. Kees vindt Rotterdam niet erg interes- Kees studeert Nederlands
sant, want hij is Amsterdammer. Hij vraagt aan Els en Jaap: o, studeert hij Nederlands?
'Waar hebben jullie je kinderen?' Hun kinderen zijn bij de
buren en eten daar ook, want hun ouders komen pas Kees zit in de tuin
o, zit hij in de tuin?
's avonds thuis. Zij eten in Rotterdam, in een restaurant.
Kees werkt in een ziekenhuis
o, werkt hij in een ziekenhuis?
Oefeningen Kees is student
1 B (6.14)
o, is hij student?
ik zeg: welterusten!
4 B (7.3; 4.13)
Kees zegt ook: welterusten!
ik wacht op de analist hij staat voor de wachtkamer
Kees wacht ook op de analist ja, nu staat hij voor de wachtkamer
ik studeer hard hij praat met de conducteur
Kees studeert ook hard ja, nu praat hij met de conducteur
ik ga naar huis hij komt naar het museum
Kees gaat ook naar huis ja, nu komt hij naar het museum
59
Les 7
Jaap gaat vanmorgen naar het station daar staat onze auto
gaat hij altijd 's morgens naar het station? welke auto bedoel je?
Jaap heeft vanmiddag dienst daar staat ons huis
heeft hij altijd 's middags dienst? welk huis bedoel je?
Jaap is vanmiddag weg
is hij altijd 's middags weg? 8 A (7.7)
Jaap werkt vannacht in het postkantoor daar is de trein
werkt hij altijd 's nachts in het postkantoor? dat is onze trein
Jaap is vanavond thuis daar is de tram
is hij altijd 's avonds thuis? dat is onze tram
daar is de conducteur
6 C (7.5; 4.14)
dat is onze conducteur
Wim zit in de tuin daar is de bus
zit hij al lang in de tuin? dat is onze bus
Anneke zit in de tuin daar is het buurmeisje
zit ze al lang in de tuin? dat is ons buurmeisje
Meta en Wim zitten in de tuin daar is het kind
zitten ze al lang in de tuin? dat is ons kind
Jaap staat voor de wachtkamer daar is het huis
staat hij al lang voor de wachtkamer? dat is ons huis
Jaap en Kees staan bij de bushalte daar is het restaurant
staan ze al lang bij de bushalte? dat is ons restaurant
Anneke studeert in Amsterdam daar zijn de kinderen
studeert ze al lang in Amsterdam? dat zijn onze kinderen
Kees en Jaap studeren in Amsterdam daar zijn de foto's
studeren ze al lang in Amsterdam? dat zijn onze foto's
de jongens wonen in Antwerpen daar zijn de koekjes
wonen ze al lang in Antwerpen? dat zijn onze koekjes
John woont in de Leidsestraat
woont hij al lang in de Leidsestraat? 9 C (7.7,8; 3.6)
Kees woont op de Hoofdweg ziet u de tuin?
woont hij al lang op de Hoofdweg? welke tuin? o, dat is onze tuin
Wim zit in de tuin ziet u de kinderen?
zit hij al lang in de tuin? welke kinderen? o, dat zijn onze kinderen
ziet u het huis?
/ A (6.15) welk huis? o, dat is ons huis
daar staat ons huis ziet u de jassen?
welk huis bedoel je? welke jassen? o, dat zijn onze jassen
daar staat onze foto ziet u het balkon?
welke foto bedoel je? welk balkon? o, dat is ons balkon
daar staan onze kinderen ziet u de auto?
welke kinderen bedoel je? welke auto? o, dat is onze auto
daar staat ons kind ziet u de foto's?
welk kind bedoel je? welke foto's? o, dat zijn onze foto's
daar staat ons restaurant ziet u het adres?
welk restaurant bedoel je? welk adres? o, dat is ons adres
daar staat onze trein ziet u het kopje?
welke trein bedoel je? welk kopje? o, dat is ons kopje
60
Les 7
ziet u het nummer? is dat het balkon van meneer en mevrouw King?
welk nummer? o, dat is ons nummer ja, dat is hun balkon
ziet u de tuin? is dat de tuin van de buren?
welke tuin? o, dat is onze tuin ja, dat is hun tuin
zijn dat de, jassen van Meta, Anneke en Corrie?
10 A (2.12; 3.6) ja, dat zijn hun jassen
daar staat onze dochter is dat het huis van Els en Jaap?
o, is dat uw dochter? ja, dat is hun huis
61
Les 7
62
Les 7
Grammatica
1 PRONOMINA
vinden wachten
1.1 Pronomen possessivum in de pluralis
Ie persoon: ons vr Zzef-woorden 1 we vinden we wachten
2 jullie vinden jullie wachten
onze vr - ^-woorden
u vindt u wacht
- alle woorden in de pluralis 3 ze vinden ze wachten
het boek ons boek vgl. welk boek
de boeken onze boeken welke boeken
de trein onze trein welke trein praten zitten
de treinen onze treinen welke treinen
is dat onze trein? (r.26) 1 ik praat ik zit
en de kinderen spelen graag met ons buurmeisje (r.65) 2 je praat, praat je? je zit, zit je?
u praat u zit
2e persoon: jullie of je. Je wordt gebruikt na het pronomen 3 hij praat hij zit
personale jullie. ze praat ze zit
het praat het zit
waar zijn jullie kinderen? (r.60)
1 we praten we zitten
zien jullie je handschoenen niet? 2 jullie praten jullie zitten
3e persoon: hun u praat u zit
3 ze praten ze zitten
is dat het huis van Els en Jaap?
ja, dat is hun huis
3 NU EN NOU
1.2 Overzicht
(a) nu: 'op dit moment'
pronomen personale pronomen nu ga ik naar huis
persoon (subject) possessivum (b) nou
63
Les 8 In de bibliotheek: John King zoekt een boek in de bibliotheek
/ : John King b: bibliothecaresse 1 c: bib Ho thecares se 2 m: een mevrouw; zij zoekt ook een boek
J. Goedemiddag juffrouw.
b. En wat is de titel?
J. Welke kast?
b. Daar rechts. 15
64
Les 8
c Welk boek? 27
c. O, dat.
c. 1700.
J. over de grachten.
c. Alstublieft.
/. Dank u wel.
c. Die is daar.
D
c. Kijkt u eens, meneer, hier kunt u de krant
lezen.
c. Ja. 48
D
c. En hier is de leeszaal, meneer.
65
m. Juffrouw, kan ik dit boek lenen?
m. En deze boeken?
c. Welke?
m. Deze. 57
66
Les 8
het Rijksmuseum. John mag 'Amsterdam vroeger en nu' zie je dat boek?
lenen, want het is geen woordenboek of naslagwerk, maar hij welk boek bedoel je?
gaat liever met het boek naar de leeszaal. De juffrouw brengt
zie je die zaal?
hem daar. welke zaal bedoel je?
De leeszaal is net nieuw. Het is er erg rustig. John kan er
tot vijf uur blijven. Dan gaat de bibliotheek dicht. Op
dinsdag, woensdag en vrijdag gaat de leeszaal 's avonds weer
open, en wel van zeven tot tien. Op andere werkdagen is de
hier is het boek
bibliotheek 's morgens open. 's Middags is hij altijd open,
bedoel je dit boek?
behalve zondags.
daar is het boek
bedoel je dat boek?
Oefeningen
hier is het restaurant
bedoel je dit restaurant?
suhstitu tie-oefening
kan ik dit boek lenen? deze boeken daar is het postkantoor
kan ik deze boeken lenen? een boek over bomen bedoel je dat postkantoor?
kan ik een boek over bomen lenen? deze kranten daar is het kopje
kan ik deze kranten lenen? een boek over bedoel je dat kopje?
Amsterdam
kan ik een boek over Amsterdam een boek over de hier is het huis
lenen? geschiedenis van bedoel je dit huis?
Amsterdam hier is het boek
kan ik een boek over de geschiedenis bedoel je dit boek?
van Amsterdam lenen? een boek over treinen
kan ik een boek over treinen lenen? dit boek
kan ik dit boek lenen?
hier is de boom
2 B (8.1)
bedoel je deze boom?
su bstitu tie-o efening daar is de boom
hier kunt u rustig lezen de studenten bedoel je die boom?
hier kunnen de studenten rustig lezen de analist
jullie hier is de schrijver
hier kan de analist rustig lezen
bedoel je deze schrijver?
hier kunnen jullie rustig lezen ik
hier kan ik rustig lezen we daar is de koffie
hier kunnen we rustig lezen je bedoel je die koffie?
hier kun je rustig lezen hij
daar is de krant
hier kan hij rustig lezen u
bedoel je die krant?
hier kunt u rustig lezen
hier is de bus
3 A (7.8) bedoel je deze bus?
68
Les 8
69
Les 8
Vragen over het gesprek 2 Vul de juiste vorm van kunnen, kennen of weten in.
Voorbeeld: . . . je morgenavond ook komen?
Welk boek zoekt John King? Wie is de schrijver? In welke
Kun je morgenavond ook komen?
kast staat dat boek? Welke boeken over Amsterdam staan er
Situatie: Telefoongesprek
in de kast? Waar kan John zijn boek lezen? Welke boeken
1. Maria: Met Maria.
kan hij niet lenen? Hoe laat gaat de bibliotheek dicht? Is
2. Els: Dag Maria, met Els.
de leeszaal 's avonds open? Wanneer is de leeszaal 's morgens
3. Morgen is er een vergadering over de
open? Wanneer is de leeszaal dicht?
4. vrouwenkrant.
5. . . . je dan ook komen?
6. Maria: Dat , . . ik niet.
Conversatie 7. . .. je even wachten, Els?
8. Dan kijk ik in mijn agenda.
Heb je boeken bij je? Wat voor boeken? En je buurman/ 9. Ik . . . 's middags wel, maar 's avonds niet.
buurvrouw? Waar is de bibliotheek in deze stad? Komt 10. Els: O, dan . . . Jos en Boukje niet.
daar een bus of een tram langs? Wanneer is de bibliotheek 11. Maria: Wie zijn dat? Die . . . ik niet.
open? Kun je er kranten en tijdschriften lezen? Wat moet 12. Els: . . . je die niet?
je allemaal doen als je een boek wilt lenen? Is er hier een 13. Dat zijn twee journalisten.
leeszaal? Studeer je daar vaak? Kun je daar ook boeken 14. Die . . . veel over kranten.
lenen? Mag je er roken? Welke krant lees je meestal? 15. Maria: Dat . . . wij toch ook!
Lees je ook Nederlandse kranten? Welke? Welke Neder- 16. Els: Jazeker, maar zij . . . ook goed schrijven.
landse tijdschriften ken je? Heb je op dinsdag les? Welke 17. Maria: Dat is waar.
dag is het vandaag? 18. Jammer Els, maar ik . . . echt niet.
19. Els: Dag Maria.
20. Maria: Dag Els.
Huiswerk
3 Maak de volgende zinnen af
1 Vul in: dit/dat, deze/die. Voorbeeld: Je kunt hier . . .
Voorbeeld: Ga je naar . . . boekwinkel daar? Je kunt hier geen tijdschriften kopen.
Ga je naar die boekwinkel daar? 1. In de bibliotheek kun je . . .
Situatie: In een boekwinkel 2. Dat is interessant: . . .
1. Verkoopster: Goedemorgen. Kan ik u helpen? 3. Kijkt u eens . . .
2. Anneke: Ja. Ik zoek W\ tijdschrift met het 4. Een ogenblikje . . .
interview met John King. 5. Op werkdagen . . .
3. Verkoopster: Q** is De Tijd, h? 6. Is Jaap thuis? Nee,. . .
4. O^t verkoop ik niet. 7. Vanmiddag
5. Anneke: Waar kan ik 4iK krijgen? 8. daarna . . .
6. Verkoopster: In de kiosk. 9. Ik vind Engels makkelijk, maar . ..
Les 8
Grammatica
1 PRONOMEN DEMONSTRATIVUM 1.2.5 Zelfstandig gebruik
1.1 Vorm Die, dat, deze, en die kunnen ook zonder substantief
gebruikt worden.
De demonstrativa zijn: dit, dat, deze, die
welk boek? o, dat (r.27-28)
Dit en dat worden gebruikt vr of in plaats van het -woorden.
welke? deze (i.56-51)
Deze en die worden gebruikt vr of in plaats van:
die kunnen we niet uitlenen (r.59)
- (ie-woorden
welk boek is van jou: dit of dat?
- alle woorden in de pluralis.
1.2 Betekenis
1.2.1 Afstand 2 WERKWOORDEN
Dit en deze corresponderen met het begrip 'hier, dichtbij'. 2.1 Kennen, weten, kunnen
Dat en die corresponderen met het begrip 'daar, verderweg'.
Let op het betekenisverschil tussen deze drie werkwoorden.
deze boeken ken ik (r.25)
hier daar ken je John King?
ik ken hem wel, maar ik weet niet waar hij woont
het boek dit boek dat boek weetje de Emmastraat? (weet je waar de Emmastraat is?)
de tafel deze tafel die tafel ken je de Emmastraat? (ben je er bekend?)
de boeken deze boeken die boeken waar is Kees? dat weet ik niet
de tafels deze tafels die tafels
juffrouw, kan ik dit boek lenen? (r.52) ja, dat kan (r.54)
ken je Nederlands? ik kan het lezen, maar ik kan het nog niet
dit nummer, juffrouw (r.19) spreken
die juffrouw helpt u wel (r.16)
deze zaal is net nieuw (r.50)
2.2 Kunnen
deze boeken ken ik (r.25)
71
Les 9 Na college
A: Anneke K: Kees
A. Even kijken . . . 6
zo A. O ja, makkelijk!
HA
r
o A. Mag ik het tot dinsdag houden?
K. Zoek je iets? 15
K. Of tussen je dictaat? 21
72
Les 9
D
A. Zeg, is John ziek?
mm K. en 'klaar is Kees'!
73
A. Dat is een idee!
,1 en goed!
A. En jij?
57
zo
K. Ik eet vrijwel altijd in de mensa:
74
koffie voor haar. Anneke vraagt naar John. Ze ziet hem nooit de Hoofdweg is ver weg, h?
meer, hij is toch niet ziek? Nee, hij heeft het erg druk, vertelt ja, hij is ver weg
Kees. Zaterdag komt John bij Kees eten, en Kees vraagt
het ziekenhuis is groot, h?
Anneke en haar zusje ook. Dan zijn ze met z'n vieren, dat is
ja, het is groot
gezellig. Hij haalt het eten bij een snackbar op de hoek, want
hij heeft geen eigen keuken. Anneke kookt niet vaak, meestal het boek heeft tekeningen, h?
doet haar moeder het, en soms haar zusje. Die kan goed ja, het heeft tekeningen
koken. Kees en Anneke maken een afspraak voor zaterdag
de trein gaat naar Rotterdam, h?
een uur of vijf, dan kunnen ze voor het eten nog iets drinken.
ja, hij gaat naar Rotterdam
het huis is oud, h?
Oefeningen ja, het is oud
1 A (5.9,12) de boom staat in de tuin, h?
ja, hij staat in de tuin
ligt je portemonnee thuis?
nee, hij ligt niet thuis de Leidsestraat is lang, h?
ja, hij is lang
stopt de tram bij het paleis?
nee, hij stopt niet bij het paleis het kopje is nieuw, h?
ja, het is nieuw
komt de trein op spoor 3?
nee, hij komt niet op spoor 3 de conducteur is aardig, h?
ja, hij is aardig
gaat de bus naar het station?
nee, hij gaat niet naar het station het dictaat is netjes, h?
ja, het is netjes
staat de leeszaal in de Leidsestraat?
nee, hij staat niet in de Leidsestraat de Hoofdweg is ver weg, h?
ja, hij is ver weg
is die taal moeilijk?
nee, hij is niet moeilijk
woont meneer King in Engeland?
nee, hij woont niet in Engeland liggen de kippen klaar?
staat de kast in de leeszaal? ja, ze liggen klaar
nee, hij staat niet in de leeszaal gaan de trams naar de Hoofdweg?
ligt je portemonnee thuis? ja, ze gaan naar de Hoofdweg
nee, hij ligt niet thuis zijn de foto's goed?
ja, ze zijn goed
2 A (5.9)
liggen de jassen in de kamer?
is het dictaat netjes? ja, ze liggen in de kamer
nee, het is niet erg netjes
zijn de tekeningen oud?
is het balkon groot? ja, ze zijn oud
nee, het is niet erg groot
zijn uw diensten onregelmatig?
is het boek oud? ja, ze zijn onregelmatig
nee, het is niet erg oud
staan de tekeningen in dat boek?
is het ziekenhuis ver weg? ja, ze staan in dat boek
nee, het is niet erg ver weg
liggen de kippen klaar?
is het eten duur? ja, ze liggen klaar
nee, het is niet erg duur
75
Les 9
1 0 C (9.6,7,8,9)
76
Les 9
12 C (9.10,11) 15 C (9.14)
ken je Kees al lang? zaterdag eten wij bij Kees
nee, ik ken hem nu bijna een halfjaar maar zondag eet Kees bij jullie, h?
ken je Corrie al lang? zaterdag eet ik bij Anneke
nee, ik ken haar nu bijna een halfjaar maar zondag eet Anneke bij jou, h?
ken je mevrouw King al lang? zaterdag eet Corrie bij ons
nee, ik ken haar nu bijna een halfjaar maar zondag eten jullie bij Corrie, h?
ken je Wim en Els al lang? zaterdag eet hij bij John
nee, ik ken ze nu bijna een halfjaar maar zondag eet John bij hem, h?
ken je onze buren al lang? zaterdag eten zij bij Meta en Els
nee, ik ken ze nu bijna een halfjaar maar zondag eten Meta en Els bij hen, h?
ken je meneer King al lang? zaterdag eet u bij moeder
nee, ik ken hem nu bijna een halfjaar maar zondag eet moeder bij mij, h?
ken je mijn zusje al lang? zaterdag eten jullie bij Wim
nee, ik ken haar nu bijna een halfjaar maar zondag eet Wim bij ons, h?
ken je die studenten al lang? zaterdag eten wij bij Kees
nee, ik ken ze nu bijna een halfjaar maar zondag eet Kees bij jullie, h?
ken je mijn vriend al lang?
nee, ik ken hem nu bijna een halfjaar Aanvullende woordenlijst
ken je Kees al lang? maaltijden
nee, ik ken hem nu bijna een halfjaar het ontbijt de lunch
77
Les 9
het diner gekookte aardappels Hebben ze veel tijd om koffie te drinken? Wat zoekt
warm eten (patat)frites Anneke? Waar heeft ze die altijd? Wie betaalt nu de
de broodmaaltijd de aardappelpuree koffie? Waarom ziet Anneke John niet meer? Wanneer
het middageten de groente komt John bij Kees eten? Kan Anneke dan ook komen?
de sla Gaat Kees zelf koken? Hoe heet het zusje van Anneke?
het brood de kool Wat gaan ze na het eten doen? Met hoeveel mensen zijn ze?
de boterham de andijvie Hoe laat komen ze zaterdag bij Kees? Hoe is het eten in de
het broodje het witlof mensa?
het stokbrood de ui
het krentenbrood de paprika
de krentenbol de worteltjes Conversatie
bruin brood de boontjes, sperziebonen
wit brood de erwtjes, doperwtjes Heb je een dictaat/schrift bij je? Waar is het? Is het netjes?
het volkorenbrood de tomaat Kan ik het lezen? Hoe laat beginnen de colleges/lessen hier?
gesneden brood de asperges Waar is je portemonnee? Heb je altijd een portemonnee bij
de bloemkool je? Wat doe je als je hem niet kunt vinden? Ga je wel eens
de boter de zuurkool in een snackbar warm eten halen? Is er hier ook zoiets als
de margarine een mensa? Is het eten daar lekker? - en goedkoop? Hou je
de boerenkool
de halvarine van kip? (etc.) Wat eet je vanavond? Waar ga je morgen
de spruitjes
eten? Heb je het druk? Wat ga je in het weekend doen?
het (brood) beleg de rijst Tot hoe laat zijn in deze stad de bioscopen en caf's open?
de kaas de macaroni Is er een caf bij jou op de hoek? Hoe heet dat? Is het
de worst de spaghetti daar gezellig?
het vlees
de jam de soep
de hagelslag tomatensoep
de pindakaas Huiswerk
kippesoep
de ham aspergesoep 1 Vul een pronomen in.
het vlees champignonsoep Voorbeeld: Richard geeft een feestje.
rundvlees groentesoep . . . nodigt Betty uit.
kalfsvlees de bouillon Richard geeft een feestje.
varkensvlees Hij nodigt Betty uit.
het gehakt het voorgerecht Situatie: In de kantine
de vis het nagerecht, dessert, toetje 1. Richard: H Betty, dat is lang geleden, zeg!
het ei de vla 2. Hoe gaat het met, ..?
de biefstuk de yoghurt 3. Betty: Goed, en met. . f!
de lever de pudding 4 Richard: O, lekker.
de jus het ijs 5. Morgen geef ik een feestje.
de saus het fruit 6. Kom je ook?
de aardappel 7. Betty: Morgen? Even kijken, o, ik heb mijn agenda
gebakken aardappels niet bij . . .
8. Maar ik denk . . . wel.
De Nederlanders eten drie keer per dag: 's morgens tussen 9. Als ik niet kan, bel ik ., . nog wel op.
7 en 9 uur ontbijten ze, tussen de middag (tussen 12 en 1 uur) 10. Richard: Goed. Misschien heeft je vriendin ook zin.
gebruiken ze de lunch en 's avonds tussen 6 en 7 uur eten ze 11. Betty: Joke? Ik z a l . . . . . . vragen.
warm. Sommige mensen eten tussen de middag warm en 's 12. Zeg, zal ik , . . helpen?
avonds brood. 13. Richard: Nee hoor, dat hoeft niet.
Het ontbijt is een broodmaaltijd. De lunch is meestal een 14. Joop gaat . . . al helpen.
broodmaaltijd, maar het kan ook een warme maaltijd zijn. 15. Betty: Komt Joop ook?
Warm eten bestaat vaak uit aardappels (met jus), groente en 16. O, dan kom ik zeker.
vlees. Ook eet men wel rijst, macaroni, of zoiets. Soms eet 17. Hoe gaat het met . ..?
men soep vooraf. Als dessert eet je fruit, pudding, yoghurt of 18. Richard: O, uitstekend.
vla. Veel mensen drinken daarna een kopje koffie. 19. Ik z a l . . . vragen of hij . . . wil afhalen.
's Morgens drinkt iedereen tussen 10 en 11 uur koffie, 's 20. Betty: Nou, als dat zou kunnen!
middags meestal thee. 's Avonds drinken de Nederlanders 21. Zeg, wat kan ik voor .. . meenemen?
koffie of thee. 22. Richard: O, niets. Alleen die plaat die je een keer
van . . . geleend hebt.
Vragen over het gesprek 23. Betty: Ok. Dat beloof ik
Heeft Kees het dictaat van gisteren? Wat vraagt Anneke? 24. Tot morgen.
Is het dictaat netjes? Hoe lang wil Anneke het houden? 25. Richard: Tot morgen!
78
Les 9
2 Vul in: zal, zult, zullen. 3 Maak zinnen. Begin met een woord met een hoofdletter.
Voorbeeld: . . . ik je om 6 uur halen? Voorbeeld: vertel - hem - Ik - het
Zal ik je om 6 uur halen? Ik vertel het hem.
1. Om negen uur zei mijn vrouw: 1. Ik - een fles wijn - aan Jan - geef
2. "... we vanavond naar die science fictionfilm gaan?' 2. aan mijn ouders - Ik - een brief - schrijf
3. 'Goed', zei ik, 'ik . . . eens informeren hoe laat hij begint. 3. haar - Ik - leen - mijn dictaat
4. Maar je . . . zien dat hij uitverkocht is.' 4. trakteert - Herman - op gebak - ons
5. 'Bel Eddy', zei mijn vrouw, 'die . . . het wel weten'. 5. een kaart - stuur-Ik-je
6. Maar Eddy was niet thuis. 6. Mijn zus - het cadeautje - geeft - hem
7. 'Hij . . . wel de stad in zijn', zei mijn vrouw. 7. me - Hij - vraagt - een vuurtje
8. 'Maar bij de bioscoop . . . ze het zeker weten'. 8. goed nieuws - Ik - breng -je
9. Helaas, de film was al uitverkocht. 9. het boek - me - Piet - geeft
10. ' . . . we dan maar thuisblijven?' zei mijn vrouw. 10. wens -je - het beste - Ik
Grammatica
1 HET PRONOMEN PERSONALE 2 VOLGORDE VAN OBJECTEN IN DE ZIN
1.1 Overzicht
indirect object
indirect object direct object (+ prepositie)
subjectvorm objectvorm
ik geef het meisje het boek
zonder accent met accent zonder accent met accent ik geef haar het boek
ik geef het boek aan het meisje
1 ik ik me mij ik geef het aan haar
2 je Hl je jou ik geef het haar
u u u u
3 hij ha hem 1 gm/ hem
ze zij haar /ar/,/dar/ haar
het Idt/ {dat) het /d t/ {dat)
1 we wij ons ons
2 jullie jullie jullie jullie
u u u u 3 HET FUTURUM
3 ze zij ze (die) 3.1 Het Nederlands heeft geen aparte werkwoordsvorm voor
het futurum. We gebruiken daar meestal het praesens voor:
N.B. De spelling van hem (zonder accent) is soms 'm.
ik kom morgen
morgen betaal ik wel voor jou (r.63)
1.2 Functies van de objectvormen
(a) direct object
zeg, is John ziek? ik zie hem nooit meer (r.31-32) 3.2 Gaan + infinitief gebruiken we bij:
heb jij het collegedictaat van gisteren? ja, ik heb het bij me
(r. 1-2) 1. een intentie of een plan
Anneke kan mij niet zien, maar ik kan haar wel zien ga jij nog koffiedrinken ? (r. 11)
zou je zusje ook zin hebben? ik zal het haar vragen (r.39,41) 2. het begin van een actie
ga maar vast zitten (r.29)
(b) indirect object
nu gaan we boodschappen doen
kan je me de wijn geven?
komt je zusje ook? ik zal het haar vragen
stuur je ons een kaart?
3.3 Zullen + infinitief gebruiken we bij:
(c) na preposities
zaterdag komt hij bij me eten (r.34) 1. een belofte, een garantie
bij mij op de hoek verkopen ze kip (r.45) ik zal eerst thuis kijken (r.27)
mag ik het van je lenen? (r.3) ik zal het haar vragen (r.41)
morgen betaal ik wel voor jou (r.63) 2. een suggestie, een voorstel (meestal Ie persoon)
Jaap en Els gaan naar Rotterdam zal ik dat even doen?
Kees ontmoet ze op het station en praat met ze zullen we weggaan?
79
Les 9
4 ZULLEN
1 ik zal
2 (informeel) je zult, zul je (ook: je zal, z
(formeel) u zult (ook: u zal)
3 hij zal
ze zal
het zal
1 we zullen
2 (informeel) jullie zullen
(formeel) u zult {pok: uza)
3 ze zullen
1 (\
JL\J
Mevrouw Bergsma gaat op bezoek bij haar vader
L: mevrouw Bergsma (Lies) V: vader
L. Dag vader.
L. Dat is fijn.
V. Gegeten? . . . O ja. 27
81
1 Z,. Wilt u nu misschien iets eten?
L. Van alles.
82
Les 10
V. Een Engelsman?
L Gelukkig niet. 60
V. O ja? 63
L. U bent moe, h?
V. Eigenlijk welja.
L. Welterusten vader.
83
Les 10
de anderen, en Lies vertelt over een bezoek aan Amsterdam. heb je al iets gelezen?
Daar is ze gisteren met haar man geweest. Hans heeft een nee, ik heb nog niets gelezen
tentoonstelling bezocht, en zij heeft met Els en de kinderen
gewinkeld. Ze hebben van alles gekocht: kleren, schoenen en
een tasje. Daarna zijn ze naar Kees gegaan. Bij hem hebben ze 4 A (10.2; 5.8)
kennis gemaakt met een Engelsman, een vriend van Kees.
Maar ze hebben geen Engels gesproken, want die vriend heb je bezoek?
spreekt uitstekend Nederlands. nee, ik heb gisteren bezoek gehad
Vader wordt moe van het gepraat van Lies. Hij wil heeft Kees bezoek?
eigenlijk naar bed. Daarom gaat Lies weg, maar ze belooft: nee, hij heeft gisteren bezoek gehad
'Ik kom gauw weer eens langs.'
hebben jullie bezoek?
Oefeningen nee, we hebben gisteren bezoek gehad
84
Les 10
85
Les 10
staat er geen boom in de tuin? heb jij Wim wel eens gesproken?
ja, er staat wel een boom in de tuin ja, ik heb hem vorig jaar in Amsterdam gesprok
86
Les 10
heeft Anneke die tentoonstelling wel eens gezien? Vader is ziek. Hij heeft koorts: 38.7 volgens de thermometer.
ja, ze heeft hem vorig jaar in Amsterdam gezien Hij heeft hoofdpijn en pijn in zijn keel, en hij is erg ver-
kouden. De dokter constateert griep, en vader moet een week
hebben Jaap en Els dat boek wel eens gelezen?
in bed blijven. Hij krijgt medicijnen tegen de koorts. Het
ja, ze hebben het vorig jaar in Amsterdam gelezen
ziekenfonds betaalt een gedeelte van de medicijnen en de dokter.
hebben je ouders Corrie wel eens gesproken? Meneer de Vries verdient erg veel. Hij is niet in het
ja, ze hebben haar vorig jaar in Amsterdam gesproken ziekenfonds, hij heeft een ziekteverzekering.
Met kiespijn ga je naar de tandarts, voor een bril naar de
heeft John die woordenboeken wel eens geleend?
oogarts.
ja, hij heeft ze vorig jaar in Amsterdam geleend
Het lichaam van de mens bestaat uit het hoofd, de romp,
heb ik je vriendin wel eens gezien? twee armen en twee benen. Het heeft spieren en zenuwen.
ja, je hebt haar vorig jaar in Amsterdam gezien De arm begint bij de schouder. Hij bestaat uit bovenarm,
elleboog, onderarm, pols, hand en vijf vingers (inclusief pink
heb jij Wim wel eens gesproken?
en duim).
ja, ik heb hem vorig jaar in Amsterdam gesproken
87
Les 10
Grammatica
1 HET PERFECTUM 1.2 Vorm van het participium
Het perfectum is een verleden tijd. 1.2.1 'Zwakke' werkwoorden (= regelmatig)
participium: ge + stam +
1.1 Vorm
- t als de stam eindigt op p, t, k, s, f ch
mT hebben , x. . . r x. -dm alle andere gevallen
PV praesens van .. + participium perfecti
88
Les 10
1.2.2 'Sterke' werkwoorden 1.4 Woordvolgorde van een zin in het perfectum
Dit is een kleine groep van frequente werkwoorden, waarvan Het participium komt aan het eind van de zin. De PVauxiliair
het perfectum niet volgens makkelijke regels gevormd wordt. komt op de normale PV-plaats.
Uit het hoofd leren dus. we hebben gisteren al met Kees gepraat
gisteren hebben we al met Kees gepraat
infinitief praesens perfectum
u bent vandaag zeker nog niet buiten geweest? (r.6)
lezen ik lees ik heb gelezen zijn jullie gisteren naar Amsterdam geweest?
doen ik doe ik heb gedaan
eten ik eet ik heb gegeten
vinden ik vind ik heb gevonden 2 ER
spreken ik spreek ik heb gesproken
liggen ik lig ik heb gelegen Wanneer het subject van de zin onbepaald is, zoals een man,
melk, kinderen, krijgt de zin er. Er komt vr de PV.
er loopt een man op straat
1.2.3 Onregelmatige werkwoorden loopt er een man op straat?
er is geen brood, er is geen melk (r.32)
infinitief praesens perfectum is er geen melk in huis?
er is wijn bij het eten vandaag
zijn ik ben ik ben geweest
is er vandaag wijn bij het eten?
hebben ik heb ik heb gehad
kopen ik koop ik heb gekocht (r.46)
Zie ook de lijst met onregelmatige en sterke werkwoorden op 3 ZULK (E) EN ZON
pagina 208. Zulk(e)en zofn zijn synoniemen. Ze betekenen: 'zodanig',
'van die soort'.
13 Het auxiliair Gebruik zulk(e) bij - collectiva (b.v. weer, melk)
- substantieven in de pluralis
(a) De meeste werkwoorden krijgen hebben als auxiliair. (b.v. boeken)
hebt u in bed gelegen? (r.16) Zulk komt voor het-wooxden: zulk weer
ik heb bezoek gehad (r.19) Zulke komt voor - de-woorden: zulke melk
hebt u wel genoeg gegeten? (r.26) - alle woorden in de pluralis: zulke boeken
wat hebben jullie daar gedaan? (r.42) het is zulk slecht weer (r.4)
wat heb je gekocht? (r.46)
Gebruik zo'n bij niet-collectieve substantieven in de singularis.
(b) Sommige werkwoorden krijgen zijn als auxiliair (zie verder zo'n boek
les 12 1.2). zo 'n tafel
ik ben pas ziek geweest (r.9) zo'n huis
Els is om tien uur weggegaan zo 'n man
Boodschappen doen
Les 11 A: Anneke M: moeder v: verkoper l: lokettist 1 k: lokettist 2
es M. Wit graag.
M. 38.
90
Les 11
M. Nee, dank u. 36
J v. Die is beneden.
D
A. Zo, hier is het postkantoor.
M. Goed.
D
/. Zegt u het maar, juffrouw. 45
/. Ja, kinderzegels. 48
91
A. En ik wou deze pakjes versturen.
/. Mt/1,30.
D
A. Wat is het hier druk!
k. Mevrouw?
k. Kijkt u eens.
M. Dank u wel. 72
92
Les 11
Oefeningen 5 A (11.3)
93
Les 11
Wim en Corrie nemen zeker groene planken? Kees heeft een grote kamer
ja, ze nemen groene maar ik heb een kleine kamer
Anneke neemt zeker groene kopjes?
ja, ze neemt groene 1 0 B (11.9)
94
Les 11
95
Les 11
komt Hans ook boven? groen grijs
nee, hij mag niet naar boven blauw zwart
violet bruin
komt u ook beneden?
paars beige
nee, ik mag niet naar beneden
lila licht-
komt Meta ook boven? rose donker-
nee, ze mag niet naar boven wit
komt u ook binnen?
nee, ik mag niet naar binnen In een zelfbedieningswinkel heb je geen verkopers of ver-
koopsters. Er zijn alleen caissires. In andere winkels staan
komt Wim ook beneden? verkopers en verkoopsters. Zij helpen de klanten. Meestal
nee, hij mag niet naar beneden moet je gewoon aan hen betalen, soms moet je naar een kassa
om te betalen. Dat kan met contant geld of met betaal-
komt u ook buiten?
nee, ik mag niet naar buiten cheques. Bij betaling met een cheque moet je een betaalpasje
hebben. Er zijn betaalcheques van de giro en van de banken.
In de meeste winkels kun je zegels krijgen; soms zijn die
18 C (11.16,17)
gratis, bijvoorbeeld n bij ieder kwartje, en voor 200 zegels
u kunt beneden aan de kassa betalen krijg je n gulden terug; andere moet je betalen: bij elke
zullen we even naar beneden gaan? gulden kun je een zegel van 10 cent kopen en met die koop-
zegels kun je voordelig allerlei (meestal luxe) artikelen
er is boven koffie aanschaffen.
zullen we even naar boven gaan? De kleuren van de Nederlandse vlag zijn rood-wit-blauw.
het is buiten mooi weer Gras is groen, bloed is rood, de lucht boven Nederland is
zullen we even naar buiten gaan? meestal grijs.
Conversatie
Aanvullende woordenlijst Koop je wel eens een overhemd? Voor wie? Heb je een
winkelen ruilen groen overhemd? Welke maat kleren heb je? Welke kleur
de winkel teruggeven hebben je schoenen? (etc.) Vind je het leuk om kleren te
de etalage de zelfbediening kopen? Koop je vaak dingen op de markt? Zo ja, wat?
de afdeling de toonbank Wat kost een pond rijst? Wat zijn kinderzegels? Koop je wel
de verkoper de kilo(gram) eens bijzondere zegels? Is er een postkantoor dichtbij jouw
de verkoopster het pond huis? Vertel eens iets over de post in jouw land (het kan-
de kassa het ons toor, het vervoer, bezorging). Hoeveel kost een brief per
de caissire de gram luchtpost naar je familie? Waarom moet je een formulier
de rekening de liter invullen bij een pakje naar het buitenland? Geldzaken - wat
de bon het pak betekent dat? Haal je wel eens geld van het postkantoor?
de zegel de doos Wat kun je als legitimatie gebruiken?
de koopzegel de zak
de betaalcheque de fles Huiswerk
de betaalpas de pot
de prijs het blik 1 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in.
de korting de klant Voorbeeld: John gaat een .. . (nieuw) stoel kopen.
de uitverkoop John gaat een nieuwe stoel kopen.
de avondverkoop kleuren Situatie: Boodschappen doen
de winkelsluiting rood 1. John: Hoi Kees, ga je mee naar de stad?
de reclame oranje 2. Het is nu zulk . . . (mooi) weer.
de klacht geel 3. Kees: Ja, dat is een . . . (goed) idee, John.
96
Les 11
Grammatica
1 HET AJECTIEF ik moet een nieuw overhemd voor vader hebben (r.4)
hier hebben we de witte overhemden (r.20)
1.1 Het adjectief komt na een subject en een PV. In dit
hier heb je een goede winkel voor herenkleding (r.13)
geval krijgt het nooit een -e
hebt u nog bijzondere zegels? (r.47)
de tafel is mooi veel helder water
het huis is oud weinig helder water
Let op de spelling van het adjectief:
1.2 Het adjectief komt voor een substantief. Meestal krijgt een geel huis een rood huis een wit huis
het een -e aan het eind. Geen -e als het vr een het-woord het gele huis het rode huis het witte huis
(singularis) en tegelijk na een, geen, veel, weinig, etc. staat. de gele huizen de rode huizen de witte huizen
gele huizen rode huizen witte huizen
^er-woorden ^-woorden
1.3 Adjectieven zonder substantief
singularis het mooie huis de mooie tafel Het adjectief volgt dezelfde regels als onder 1.2.
een mooi huis een mooie tafel
mooi weer mooie pozie waarom neemt u geen groen overhemd, of een geel? (r.28)
pluralis de mooie huizen de mooie tafels ik neem het witte (r.33)
mooie huizen mooie tafels wat een vrolijke! (r.50)
geeft u me maar vijf kinderzegels van 45 en vijf gewone (r.51)
97
Les 11
J. Ik ga naar de Valeriusstraat.
A. Zijn vrouw!
D
K. Ben je wel eens op een Nederlandse
bruiloft geweest?
IJ /.
K.
Hoe gaat het eigenlijk op zo'n receptie?
Heel eenvoudig:
J. Is dat alles?
A. Ja.
D
A. Kijk, daar staat het bruidspaar; 24
99
K. Bert, van harte gefeliciteerd met je
huwelijk,
K. en jij ook, Marie-Louise. 27
o. Wilt u iets drinken, heren? 30
e'^?r K.
K.
Ja, ze ziet er inderdaad erg jong uit.
IOIK HAAG!
K. Ze heeft zo'n Haags accent. 45
100
Les 12
M. Nee toch! 54
102
Les 12
103
Les 12
9 C (4.12; 7.10,11,12) 12 B
substitutie-o e f en ing John en Bert werken bij een krant
Kees feliciteert jullie met jullie huwelijk Bert en werken ze bij dezelfde krant?
Marie-Louise
Kees en John gaan naar een receptie
Kees feliciteert Bert en Marie-Louise
gaan ze naar dezelfde receptie?
met hun huwelijk Bert
Kees feliciteert Bert met zijn huwelijk u Els en Jaap gaan naar een museum
Kees feliciteert u met uw huwelijk ons gaan ze naar hetzelfde museum?
Kees feliciteert ons met ons huwelijk je
Els en Anneke zitten op een balkon
Kees feliciteert je met je huwelijk me
jullie zitten ze op hetzelfde balkon?
Kees feliciteert me met mijn huwelijk
Kees feliciteert jullie met jullie huwelijk Wim en Meta gaan naar een bruiloft
gaan ze naar dezelfde bruiloft?
John en Els gaan naar een bibliotheek
10 C (12.5)
gaan ze naar dezelfde bibliotheek?
zijn Bert en John Amsterdammers? Kees en Wim praten met een buurmeisje
Bert is wel Amsterdammer, maar John niet praten ze met hetzelfde buurmeisje?
zijn Corrie en Wim meisjes? John en Bert werken bij een krant
Corrie is wel een meisje, maar Wim niet werken ze bij dezelfde krant?
zijn John en Kees journalist?
John is wel journalist, maar Kees niet 13 A (9.12)
104
Les 12
feliciteert Kees het bruidspaar en de ouders? ja, hij heeft eerst op de Hoofdweg gewoond en toen is
ja, hij feliciteert eerst het bruidspaar en dan de ouders hij naar de Leidsestraat gegaan
heeft Jaap in Antwerpen en in Amsterdam gewoond?
1 5 C (12.14) ja, hij heeft eerst in Antwerpen gewoond en toen is
hij naar Amsterdam gegaan
heeft Kees in Engeland en in Rotterdam gewoond?
ja, hij heeft eerst in Engeland gewoond en toen is hij heeft meneer King in Belgi en in Engeland gewoond?
naar Rotterdam gegaan ja, hij heeft eerst in Belgi gewoond en toen is hij naar
Engeland gegaan
heeft Wim in Utrecht en in Amsterdam gewoond?
ja, hij heeft eerst in Utrecht gewoond en toen is hij heeft de bruidegom in de Valeriusstraat en in de Emmastraat
gewoond?
naar Amsterdam gegaan
ja, hij heeft eerst in de Valeriusstraat gewoond en
heeft Kees in Engeland en in Belgi gewoond? toen is hij naar de Emmastraat gegaan
ja, hij heeft eerst in Engeland gewoond en toen is hij
heeft Kees in Engeland en in Rotterdam gewoond?
naar Belgi gegaan
ja, hij heeft eerst in Engeland gewoond en toen is hij
heeft John op de Hoofdweg en in de Leidsestraat gewoond? naar Rotterdam gegaan
Aanvullende woordenlijst
de familie
(van Kees)
neef
w nicht neei
x nicht .
v
Kees neef
w nicht
w
neef nicht
schoonvader x schoonmoeder
I
(schoonzus x) broer (zwager x) zus Kees x vrouw schoonzus x zwager^zwager x schoonzus
1_ I L _ J LI LI LJ
A A I A A
neef nicht neef nicht kinderen nicht neef neef nicht
Kees x vrouw
105
Les 12
De broer van mijn moeder is mijn oom. De broer van mijn 14. Maria: . . . kom je . . .?
vader is ook een oom van mij. 15. Annemiek: Ik ben net terug uit Marokko.
De dochter van mijn oom is mijn nicht. 'Nicht' betekent 16. Maria: Uit Marokko? Heb je . . . gewoond?
ook: de dochter van mijn broer of zus. 17. Annemiek: Ja, driejaar.
De kinderen van mijn kinderen zijn mijn kleinkinderen; de 18. Maria: Heb je Els. . . soms leren kennen?
kinderen van mijn kleinkinderen zijn mijn achterkleinkinderen. 19. Annemiek: Ja, we hebben in hetzelfde huis gewoond.
De ouders van mijn grootouders zijn mijn overgrootouders. 20. Maria: Wat grappig.
21. , . . ga je nu . . .?
22. Annemiek: Naar m'n ouders. Die zijn vandaag 30 jaar
Vragen over het gesprek getrouwd.
Waar gaat John naartoe? Wie gaat daar ook naartoe? Hoe 23. Maria: O, gefeliciteerd. . . . wonen die?
laat is de receptie begonnen? Ontmoet Kees John vr of 24. Annemiek: In de Patrijzenhof.
na half vijf? Waar heeft Marie-Louise gewerkt? Kent John 25. Maria: ,. . kom ik net. ..
de bruidegom ook? Is John wel eens op een Nederlandse 26. Ik ga de andere kant op.
bruiloft geweest? Wat moet je doen op een receptie? Is het 27. Maar we zien elkaar vast nog wel eens.
druk op de receptie? Wie ontmoeten ze daar? Is de bruid 28. Kom gerust eens langs hoor.
oud? Is Marie-Louise Amsterdamse? Waarom vraagt Kees 29. Annemiek: Dat doe ik graag.
dat? Waar komt de bruidegom vandaan? Is mevrouw Van 30. Maria: Tot ziens.
Mierlo een vriendin van de bruid? Heeft mevrouw Van 31. Annemiek: Dag.
Mierlo een Belgische schoondochter? Wonen haar zoon en
2 Vul de juiste vorm van bedoelen, betekenen, of menen in.
schoondochter in Engeland? Spreekt de schoondochter van
Voorbeeld: Wat. . . u daarmee?
mevrouw Van Mierlo goed Nederlands?
Wat bedoelt u daarmee?
Situatie: Interview
1. Interviewer: Goedemorgen. Mag ik u wat vragen?
Conversatie 2. John: Jawel hoor.
Hoe laat is deze les begonnen? Waar ga je na de les naartoe? 3. Interviewer Wat . . . LN?
Ga je straks een borrel drinken? Ben je wel eens op een 4. John: Dat . . . Levend Nederlands.
Nederlandse bruiloft geweest? Hoe gaat het eigenlijk bij een 5. Interviewer: Wat is uw mening over Levend Nederlands?
bruiloft in jouw land? Je feliciteert iemand bij een huwelijk; 6. John: Hoe . . . u dat?
wanneer nog meer? Wat zegje in dat soort situaties? Wat 7. Interviewer: Ik . . ., hoe vindt u de cursus?
zegje tegen de familie van iemand die overleden is? Hoe oud 8. John: Ik vind de cursus geweldig.
ben je? Hoe oud is je buurman/buurvrouw? Hoe ziet dit 9. Interviewer: . . . u dat echt?
gebouw er uit? Is het een oud gebouw? Ben je al bijna aan 10. John: Ja, natuurlijk . . . ik dat.
je A.O.W. toe? Wat ga je doen als je 65 bent? 11. Interviewer Wat . . . het voor u om Nederlands te leren?
12. John: Dat . . . dat ik met Nederlanders in hun eigen
taal
Huiswerk 13. kan praten. Ik denk dat ze dat prettig vinden.
1 Vul in: waar, waarnaartoe, waarvandaan, daar, daarvan- 14. Interviewer Ja, dat denk ik ook.
daan. 15. Dank u wel voor uw inlichtingen.
Voorbeeld: Ik kom net terug uit Amsterdam. Kom jij . . .
Beantwoord de volgende vragen:
ook . . .? 1 Waar kom je vandaan?
Ik kom net terug uit Amsterdam. Kom jij 2 Ben je vaak verhuisd?
daar ook vandaan? 3 Hoe lang woon je in Nederland?
Situatie: In
een winkel. 4 Waar heb je eerst gewoond?
Annemiek: Dag mevrouw. 5 Ken je Nederlandse afkortingen?
Maria: Dag. 6 Hoe ziet je kamer eruit?
Annemiek: Heb ik u niet op dat feestje bij Els gezien? 7. Heb je het druk?
Maria: O ja, nu zie ik het ook. 8 Hoe laat ben je met het huiswerk begonnen?
Annemiek: Ik zal me even voorstellen: Annemiek van de 9. Ontmoet je vaak Nederlanders?
Berg.
6. Maria: Ik ben Maria Bakker. 4 Maak de volgende zinnen af.
7. Annemiek: Jij woont, geloof ik, bij mij in de buurt. Voorbeeld: Drie jaar geleden . . . .
8. Maria: O ja? . . . woon jij dan? Drie jaar geleden heb ik hem voor het eerst
9. Annemiek: Ik woon in de Kastanjelaan. ontmoet.
10. Maria: J a , . . . woon ik inderdaad vlakbij, in de Eiken- 1. Hallo, waar . . .
laan. 2. H, daar . . .
11. Maar ik heb je hier nog nooit gezien. 3. Mijn vriend ziet er . . .
12. Woon je . . . nog niet zo lang? 4. Wacht! Ik z a l . . .
13. Annemiek: Nee, ik woon hier pas twee weken. 5. Ik ken hem nauwelijks maar. . .
106
Les 12
Grammatica
1 WERKWOORDEN Daarnaartoe waar ga jij naartoe? ik ga naar de Valerius-
straat (r.1-2); h, daar ga ik ook naartoe (r.3)
1.1 Het participium perfecti van werkwoorden die beginnen
met een prefix zonder accent, b.v. be-, her-, ver-, er-, ont-, ge-, Daarvandaan waar komt u vandaan? uit Engeland
krijgt geen ge- aan het begin. daar komt mijn schoondochter ook vandaan
(r.55)
ontmoeten hij heeft.. . ontmoet Daarnaartoe en daarvandaan worden ook uit elkaar geplaatst:
vertllen hij heeft.. . verteld daar ga ik ook naartoe
herhalen hij heeft.. . herhaald daar ben ik gisteravond ook naartoe geweest
heginnen hij is . begonnen
gebruiken hij heeft. . . gebruikt daar kom ik ook vandaan
verhuizen hij is . verhuisd daar ben ik net vandaan gekomen
N.B. John komt uit Engeland daar kom ik ook vandaan
John komt van de receptie daar kom ik ook vandaan
1.2 Het auxiliair zijn (zie ook les 16 2)
De meeste werkwoorden die geen object kunnen krijgen en
een verandering uitdrukken, krijgen zijn als auxiliair. 4 BEDOELEN, BETEKENEN, MENEN
hij is om half vijf begonnen, h? (r.7) Let op het betekenisverschil tussen deze drie werkwoorden.
ze is vorige maand negentien geworden (r.41) bedoelen: wat bedoelt u?
drie jaar geleden is haar familie naar Amsterdam verhuisd (r.47) ik bedoel die man met de rode hoed
en toen zijn ze naar Rotterdam gegaan (r.68) substantief: bedoeling
ze zijn gisteren thuisgekomen (oef.6) is datje bedoeling?
betekenen: wat betekenen de letters A. O. W. ?
2 VRAAGWOORDEN dat betekent Algemene Ouderdoms Wet
Waar substantief: betekenis
(plaats) waar is het postkantoor? wat is de betekenis van dat woord?
Waarnaartoe ^ W
dat is de betekenis van de drie letters
(doel, richting) hallo, John, waar ga jij naartoe? (r.1) menen: meent hij dat echt?
Waarvandaan nee, hij zegt het wel, maar hij meent het niet
(begin van een beweging) waar komen jullie vandaan? substantief: mening
mijn mening vragen ze niet
N.B. Waarnaartoe onwaarvandaan worden uit elkaar geplaatst:
waar ga je nu naartoe?
waar ben je gisteravond naartoe geweest?
5 DEZELFDE, HETZELFDE
waar kom je nu vandaan?
waar ben je gisteravond vandaan gekomen? Gebruik dezelfde bij - cfe-woorden
- alle woorden in de pluralis
Gebruik hetzelfde bij /z^-woorden
3 DEMONSTRATIVA
Kees en John gaan naar dezelfde receptie
Daar waar is het bruidspaar? hebben John en Kees dezelfde vrienden?
kijk, daar staat het bruidspaar (r.24) Anneke en Kees kopen hetzelfde boek
Afspraak voor de film
Les 13 K: Kees A: Anneke M: mevrouw Van Kampen, de moeder van Anneke
K. Ik ga er vanavond naartoe.
K. Wacht je even? 15
A. Geef maar,
K. om op te bellen? 21
A. Even kijken . . .
K. En is genoeg.
108
Les 13
K. Zo, dat is geregeld.
k
K. Hier heb je je kwartje terug. 30
A. Goed zo!
bioscoop te fietsen?
A. heel vreemd.
K. Mooi.
109
A. Zeg, ik moet hier rechtsaf. 54
A. Tot vanavond. 57
D
M. Anneke, ben jij daar?
A. Ja.
M. 22 april.
M. Hoezo? 69i
110
Les 13
natuurlijk een verkeerd nummer kunnen draaien. Maar hij neem je het dictaat even mee?
heeft het tweede niet nodig. ja, ik zal het even meenemen
De film begint om tien uur, maar ze moeten de kaartjes
schrijf je het nummer even op?
een kwartier van te voren afhalen. Kees vindt het te ver om
ja, ik zal het even opschrijven
van Annekes huis naar de bioscoop te fietsen. Daarom wil hij
een brommer lenen en Anneke achterop nemen. Zijn eigen houd je mijn fiets even vast?
brommer heeft hij verkocht, want hij wil een bandrecorder ja, ik zal hem even vasthouden
kopen. Hij kan er een tweedehands krijgen van een vriend. Hij
vul je het formulier even in?
heeft hem net geschreven en zoekt nu een brievenbus.
ja, ik zal het even invullen
Anneke weet er drie, vlak bij elkaar. Dan gaat Anneke
rechtsaf naar huis, en Kees gaat rechtdoor. kom je vanavond even langs?
Bij haar thuiskomst vertelt Anneke d'r moeder: 'Er heeft ja, ik zal vanavond even langskomen
iemand voor je opgebeld, John King geloof ik. Hij wil je
bel je Kees even op?
uitnodigen voor een feestje op 22 april.' Anneke zou op die
ja, ik zal hem even opbellen
datum naar de schouwburg gaan, maar dat gaat niet door: ze
hebben het verzet naar 7 mei. Ze belt John die avond nog wel
4 C (13.3)
even op.
je moet John nog even opbellen
Oefeningen goed, ik bel John nog even op
1 A je moetje fiets hier neerzetten
goed, ik zet mijn fiets hier neer
is het feestje 14 augustus?
nee, 15 september je moet een dictaat meenemen
goed, ik neem een dictaat mee
is het feestje 11 oktober?
nee, 12 november je moet de kaartjes om tien uur afhalen
goed, ik haal de kaartjes om tien uur af
is het feestje 13 maart?
nee, 14 april je moet vanavond even langskomen
goed, ik kom vanavond even langs
is het feestje 29 september?
nee, 30 oktober je moet haar voor dat feestje uitnodigen
goed, ik nodig haar voor dat feestje uit
is het feestje 8 januari?
nee, 9 februari je moet John nog even opbellen
goed, ik bel John nog even op
is het feestje 14 augustus?
nee, 15 september 5 B (11.14,16)
[11
Les 13
gaat Wim een brommer kopen? heb je een bandrecorder?
ja, hij gaat er een kopen nee, maar een vriend van me heeft er wel
is daar een brievenbus?
ja, daar is er een y C (13.6; 9.3)
112
Les 13
113
Les 13
114
Les 13
Huiswerk 3. want hij heeft het druk gehad: hij is pas . . . (verhuizen)
4. Hij... eerst het kantoor voor rijbewijzen ... (opbellen)
1 Vul in: er, het, hem.
5. De man aan de telefoon zegt:
Voorbeeld: Ik heb een fiets nodig. Heb jij . . . een voor me?
6. 'U moet een formulier .. . (invullen)
Ik heb een fiets nodig. Heb jij er een voor me?
7. Ik kan het.'.. (opsturen)
Situatie: In een studentenflat.
8. of anders/.. . u een keer . . . (langskomen)
1. Ton: Hoi Mies.
9. om het. . . te . ..' (afhalen)
2. Mies: Hoi Ton. 10. ' : . . u het maar...', zegt John, (opsturen)
3. Ton: Zeg, heb jij je fiets nodig vanmiddag? 11. 'dan . . . ik het thuis w e l . . . ' (invullen)
4. Mies: Nee, vanmiddag niet, maar vanavond heb ik . . . 12. Als John het formulier deze week nog . . . (inleveren)
wel nodig. 13. kan hij z'n rijbewijs over een maand .. . (afhalen)
5. Ton: Mag ik . . . dan nu even lenen?
6. Mijn vriend komt. Ik wil . . . van de trein halen.
7. Mies: Ja hoor. Even het sleuteltje uit m'n jaszak halen. 8 Beantwoord de volgende vragen:
8. Wat gek! . . . zit . . . niet in. 1. Welke film heb je pas gezien?
9. Ton: Heb je maar n sleuteltje? 2. Was het een goede film?
10. Mies: Nee, ik heb . .. twee, maar het andere is ook weg. 3. Vind jij opbellen leuk?
11. Ton: Ach, wat vervelend. 4. Draai je vaak een verkeerd nummer?
12. Mies: Maar . . . zijn wel meer fietsen hier, hoor. 5. Schrijf je veel brieven?
13. fV< staan . .. minstens vijf voor de deur.
14. Ton: Ja, maar dan heb ik toch een sleuteltje nodig.
15. Mies: Oh, je vindtf . . vast wel een. 4 Maak de volgende zinnen af.
16. O ja, Ton,.. . heeft iemand voor je opgebeld. Vterbeeld: Hoe laat. ..
17. Ton: Wie? Hoe laat begint de cursus?
18. Mies: Dat weet ik niet. Ik heb z'n naam opgeschreven. 1. Heb je zin om . ..
19. Ton: Bedankt. En tot ziens. 2. Ach nee . . .
20. Mies: Dag. 3. Goed. Dan . . .
4. Misschien . ..
2 Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen ( ) in. 5. Gelukkig,..
Voorbeeld: . . . jij dit formulier even . . .? (invullen) 6. Hoe lang duurt het om . . .
Vul jij dit formulier even in? 7. 8 maart. ..
1. John wil een Nederlands rijbewijs f. . (aanvragen) 8. Even kijken . . .
2. Dat heeft hij al een hele tijd <.. , (uitstellen) 9. Weet jij .. .
Grammatica
1 ER+TELWOORD 2.2 Het prefix heeft accent
Heb jij kaartjes? nee, ik heb er geen, opbellen neerzetten
maar hij heeft er wel vijf afhalen uitstellen
bel je een dokter op? nee, ik bel er geen op, uitnodigen invullen
hij heeft er al een opgebeld meenemen vasthouden
langskomen opschrijven
heb jij misschien een kwartje voor me? (r.20)
ik heb er geeneen meer (r.22) (a) Praesens: het prefix komt op de laatste plaats in de zin.
ik heb er nog twee (r.24) ik houd hem wel even vast (r.18)
ik wil een bandrecorder hebben (r.44) ik zet hem hier wel neer (r.19)
en een vriend van mij heeft er een (r.45) maar voor die tijd bel ik John nog wel op (r.71)
(b) Participium:
op ge beid neer ge zet
2 WERKWOORDEN MET PREFIX af ge haald uit ge steld
2.1 Het prefix heeft geen accent: participium krijgt geen ge-. langs ge komen in ge vuld
(Zieles 12 1.) uit ge nodigd vast ge houden
ontmoeten ik ontmoet Kees ik heb Kees ontmoet mee ge nomen op ge schreven
verkopen ik verkoop ik heb mijn fiets verkocht John heeft net voor je opgebeld (r.60)
bespreken ik bespreek ik heb de plaatsen besproken dat hebben we uitgesteld tot 7 mei (r.66)
115
Les 13
3. Idioom
heb je zin om mee te gaan? (r.5) hoe lang duurt het om van jou naar de bioscoop te fietsen
heb jij misschien een kwartje voor me, om op te bellen? (r.35)
(r.20-21) heb je zin om mee te gaan? (r.5)
3 OM + TE + INFINITIEF
De constructie om + te + infinitief heeft verschillende beteke-
nissen: A n A rr A
4 DATA
1 Doel
Volgorde: 1. dag 2. nummer 3. maand 4. jaar
daarna moet ik even weg om het eten te halen woensdag 19 februari 1975
Els gaat naar Rotterdam om de Picasso-tentoonstelling te zien . ,
(op) maandag 24 augustus vertrekken we
2. Functie het feestje is (op) 22 april
een kopje om uit te drinken in april ga ik naar Engeland
een kwartje om op te bellen (r.20-21) ze zijn in 1980 verhuisd
116
Televisie kijken
Les 14 E: Els J: Jaap K: Kees
/. Hallo jongens.
K. De motorraces in Assen. 15
K. als ze doodgaan, 27
117
K. ze blijven maar zingen!
. Nee.
SPELEhJ /. Waarover?
D
E. Daar hebben we de lezing.
118
Les 14
/, Waarover?
E. Moeilijkheden in de economie.
E. Waarmee dan?
D
K. Zo'n orgelconcert is erg leuk,
119
Les 14
als ze een mooi meisje ontmoeten en zelfs als ze doodgaan. 3 A (14.2; 12.8)
Belachelijk! vinden de twee mannen. Als Els dat hoort, wordt ga je naar die receptie?
ze een beetje boos. Dat vindt zij nou onnatuurlijk. Jaap nee, ik ga er niet naartoe
informeert maar gauw naar het TV-programma van die
avond. Volgens de gids is er op het eerste net een film; gaan jullie naar Den Haag?
'Spelen met vuur' heet hij. Daar heeft Jaap niet veel zin in, nee, we gaan er niet naartoe
want hij speelt nooit met vuur. Op het tweede net is eerst een
gaat oom Jan naar de motorraces?
lezing, maar die is nu bijna afgelopen, en daarna een orgel-
nee, hij gaat er niet naartoe
concert. Daar houden Jaap en Els allebei van, maar Kees niet.
Maar de TV mag wel aan, wat hem betreft. Als Els de TV gaan de kinderen naar het concert?
aanzet, blijkt er geen geluid uit te komen. Het toestel wordt nee, ze gaan er niet naartoe
oud, daardoor valt het geluid wel eens weg. Nu kijken ze naar gaat Els naar de lezing?
het laatste deel van de lezing en vervolgens naar het concert. nee, ze gaat er niet naartoe
Kees vindt dat orgelconcert erg leuk om te zien. Als er weer
zo'n concert is, kijken Jaap en Els weer en dan luisteren ze gaat deze bus naar het station?
ook. Dat hopen ze tenminste. nee, hij gaat er niet naartoe
ga je naar de receptie?
Oefeningen nee, ik ga er niet naartoe
120
Les 14
heeft John gisteren moeilijkheden met zijn auto gehad? Wim kijkt ernaar
ja, hij heeft er gisteren moeilijkheden mee gehad ja, hij kijkt er altijd naar
heeft Wim gisteren met zijn trein gespeeld? Jaap luistert ernaar
ja, hij heeft er gisteren mee gespeeld ja, hij luistert er altijd naar
heeft Corrie gisteren met je portemonnee gespeeld? Hans gaat ernaartoe
ja, ze heeft er gisteren mee gespeeld ja, hij gaat er altijd naartoe
speelt Wim vaak met vuur? John speelt ermee
ja, hij speelt er vaak mee ja, hij speelt er altijd mee
Kees lacht erom
6 B (14.4,5) ja, hij lacht er altijd om
ik houd van muziek
9 C (14.8)
waarvan?
Kees heeft zo hard om dat programma gelachen!
ik luister naar moderne muziek
o ja? heeft hij er vorige week ook zo hard om
waarnaar?
gelachen?
ik speel met mijn auto
Wim heeft zo rustig met zijn trein gespeeld!
waarmee?
o ja? heeft hij er vorige week ook zo rustig mee
ik kijk naar de opera gespeeld?
waarnaar?
vader heeft zo lekker van de kip gegeten!
ik ga naar Den Haag o ja? heeft hij er vorige week ook zo lekker van
waarnaartoe? gegeten?
hij heeft het over motorraces Corrie heeft zo gezellig over de vakantie gepraat!
waarover? o ja? heeft ze er vorige week ook zo gezellig over
gepraat?
hij houdt van auto's
waarvan? Meta heeft zo goed naar de muziek geluisterd!
hij speelt met vuur o ja? heeft ze er vorige week ook zo goed naar
waarmee? geluisterd?
hij houdt van muziek Anneke is zo gauw naar het postkantoor gegaan!
waarvan? o ja? is ze er vorige week ook zo gauw naartoe
gegaan?
7 C (14.6)
Wim en Hans hebben zo lang op de bus gewacht!
hij houdt van muziek o ja? hebben ze er vorige week ook zo lang op
waar houdt hij van? gewacht?
hij praat over meisjes Lies heeft het zo vaak over de vakantie gehad!
waar praat hij over? o ja? heeft ze het er vorige week ook zo vaak over
hij speelt met een trein gehad?
waar speelt hij mee? Kees heeft zo hard om dat programma gelachen!
hij gaat naar de bioscoop o ja? heeft hij er vorige week ook zo hard om
waar gaat hij naartoe? gelachen?
121
Les 14
geven jullie geld aan dit ziekenhuis? ze kijkt naar haar verloofde
nee, daar geven we geen geld aan naar wie kijkt ze?
hebben jullie zin in deze aardappels? ze trouwt met mijn oom
nee, daar hebben we geen zin in met wie trouwt ze?
123
Les 14
Grammatica
1 ER, DAAR, WAAR ALS PRONOMINAAL OBJECT ik kijk naar de jongen ik kijk naar hem naar wie kijk je?
1.1 In deze les staan een aantal werkwoorden met een vaste ik kijk naar de opera ik kijk ernaar waar kijk je naar?
prepositie: daar kijk ik naar
houden van praten over ik kijk naar de jongens ik kijk naar ze naar wie kijk je?
kijken naar het hebben over ik kijk naar de motor- ik kijk ernaar waar kijk je naar?
lachen om luisteren naar races daar kijk ik naar
spelen met gaan naar (b) direct object + prepositieobject
Er, daar, waar verwijzen naar het object van deze werkwoord- heb je het televisiejournaal gezien?
en als het object geen personen aanduidt. nee, dat heb ik niet gezien,
hij kan alleen maar om opera 's lachen maar mijn vrouw heeft het wel gezien
hij kan er alleen maar om lachen (r.33) het televisiejournaal?
heb je naar de motorraces gekeken? daar kijk ik nooit naar,
heb je daarnaar gekeken? (r.8) maar mijn vrouw kijkt er elke avond naar
we hebben het over de televisie van gisteren (r.13) de moeilijkheden in de economie?
waar hebben jullie het over? (r.12) die vind ik niet zo groot,
maar mijn vrouw wel, die vindt ze erg groot
de moeilijkheden in de economie?
1.2 Voorbeelden
daar praat ik liever niet over,
(a) personen + dingen maar mijn vrouw praat er heel graag over
124
Les 14
125
Les 15 Anneke gaat uit
A: Anneke M: Marianne, haar zusje N: Niek, haar broer
M. Anneke . . .
A. Wat is er?
A. Ja.
A. In jouw kast?
D
M. Zal ik het op tafel zetten?
A. Ja.
M. O, dat is in de was. 24
A. In de was?
126
Les 15
M. of op je stoel. 45
D
A. (Niek klopt) }*\
N. Zeg Anneke . . . 48
M. Ga je vanavond uit? 51
N. Ja.
127
M. Met welk meisje deze keer?
II f M. Ze is h e m kwijt.
A . Gelukkig! 69
128
Les 15
Anneke zoekt ondertussen weer iets: haar mooie zakdoekje. ik kan mijn fiets niet vinden
Dat heeft Marianne ook 'geleend' en nu is het in de was. neem die van mij maar
Marianne biedt Anneke een van haar zakdoekjes aan, maar
ik kan mijn handschoenen niet vinden
Anneke heeft er zelf nog wel een. Verder is Anneke haar
neem die van mij maar
sleutel kwijt, maar die heeft Marianne niet geleend. Ze helpt
Anneke even zoeken, maar ze kunnen hem niet vinden: hij ik kan mijn tasje niet vinden
zit niet in Annekes jaszak, hij ligt ook niet op de grond of op neem dat van mij maar
de stoel. Anneke heeft overal al gekeken. Er klopt iemand.
ik kan mijn woordenboek niet vinden
Dat is Niek. Hij ziet er vreemd uit, vindt Marianne, want hij
neem dat van mij maar
heeft een nieuw jasje en een nette broek aan. Hij gaat van-
avond ook uit. Zijn fiets is kapot en nu wil hij die van Anneke ik kan mijn sleutel niet vinden
lenen, maar die heeft geen licht. Hij mag die van Marianne neem die van mij maar
wel gebruiken. Hij zoekt even mee naar de sleutel, maar
Marianne vindt hem tenslotte tussen de boeken. Dan gaat de 4 A (3.6)
bel: daar is John.
is dit het tasje van Anneke?
ja, dat is Anneke d'r tasje
Oefeningen
zijn dit de handschoenen van Anneke?
1 A (11.13)
ja, dat zijn Anneke d'r handschoenen
substitutie-oefening
is dit de kamer van Anneke?
ze heeft witte handschoenen gekocht zakdoek
ja, dat is Anneke d'r kamer
ze heeft een witte zakdoek gekocht dictaat
ze heeft een wit dictaat gekocht sokken zijn dit de schoenen van Anneke?
ze heeft witte sokken gekocht kopjes ja, dat zijn Anneke d'r schoenen
ze heeft witte kopjes gekocht wijn
is dit het kopje van Anneke?
ze heeft witte wijn gekocht tasje
ja, dat is Anneke d'r kopje
ze heeft een wit tasje gekocht schaal
ze heeft een witte schaal gekocht overhemd is dit het tasje van Anneke?
ze heeft een wit overhemd gekocht handschoenen ja, dat is Anneke d'r tasje
ze heeft witte handschoenen gekocht
5 A (15.4)
B (8.12)
is dit het boek van Niek?
waarom gebruik je mijn tasje?
ja, dat is Niek z'n boek
dat van jou is zo mooi
zijn dit de schoenen van Niek?
waarom gebruik je mijn fiets?
ja, dat zijn Niek z'n schoenen
die van jou is zo mooi
is dit het jasje van Niek?
waarom gebruik je mijn zakdoekje?
ja, dat is Niek z'n jasje
dat van jou is zo mooi
is dit de broek van Niek?
waarom gebruik je mijn overhemd?
ja, dat is Niek z'n broek
dat van jou is zo mooi
is dit de fiets van Niek?
waarom gebruik je mijn jas? ja, dat is Niek z'n fiets
die van jou is zo mooi
is dit het boek van Niek?
waarom gebruik je mijn handschoenen? ja, dat is Niek z'n boek
die van jou zijn zo mooi
waarom gebruik je mijn boeken? 6 A (15.2,3)
die van jou zijn zo mooi
mag ik Marianne d'r fiets lenen?
waarom gebruik je mijn tasje?
ja, neem die van haar maar
dat van jou is zo mooi
mag ik Niek z'n woordenboek lenen?
3 A (15.2) ja, neem dat van hem maar
ik kan mijn sleutel niet vinden mag ik moeder d'r hoed lenen?
neem die van mij maar ja, neem die van haar maar
ik kan mijn zakdoekje niet vinden mag ik Meta d'r handschoenen lenen?
neem dat van mij maar ja, neem die van haar maar
129
Les 15
130
Les 15
heb je het boek in mijn tas gestopt? stop je het geld in de jaszak van vader?
ja, het zit in je tas het zit al in vader z'n jaszak
heb je het geld in mijn portemonnee gestopt? leg je het boek op het bed van Corrie?
ja, het zit in je portemonnee het ligt al op Corrie d'r bed
heb je de handschoenen in mijn tasje gestopt? leg je de postzegels in het boek van Wim?
ja, ze zitten in je tasje ze liggen al in Wim z'n boek
heb je het adres in het dictaat gezet? zet je de fiets in de tuin van Kees?
ja, het staat in het dictaat hij staat al in Kees z'n tuin
heb je de tafel in de kamer gezet? stop je de sleutels in de tas van Els?
ja, hij staat in de kamer ze zitten al in Els d'r tas
heb je de fiets onder de boom gezet? zet je de auto voor het huis van moeder?
ja, hij staat onder de boom hij staat al voor moeder d'r huis
131
Les 15
stop je de krant in de tas van John? kleur hebben haar handschoenen? En haar tasje? Waar is
hij zit al in John z'n tas het tasje? Hoe komt het daar? Waarom heeft ze dat
gedaan? Wat is Anneke nog meer kwijt? Waar is dat?
zet je je pakje in de auto van Corrie?
Hoe ziet het er uit? Heeft Anneke nog meer zakdoekjes?
het staat al in Corrie d'r auto
Wat kan Anneke dan niet vinden? Heeft Marianne die ook
leg je het boek in de kast van Bert? geleend? Waar ligt hij? Waar heeft Anneke hem altijd?
het ligt al in Bert z'n kast Zit hij in haar jaszak? Wat komt Niek doen? Waarom?
Hoe ziet hij er uit? Is Anneke d'r fiets ook kapot? Welke
stop je het geld in de jaszak van vader?
fiets leent Niek? Ziet Anneke er netjes uit?
het zit al in vader z'n jaszak
132
Les 15
Grammatica
1 POSSESSIEFCONSTRUCTIES de fiets van Niek en het tasje van Anneke
1.1 Met pronomen (b) naam + s:
Nieks fiets en Annek's tasje
mijn boek dat van mij het mijne Kees' tas en Meta 's foto
mijn jas die van mij de mijne (c) naam + z'njd'r (zonder accent)
jouw boek dat van jou het jouwe
jouw jas die van jou de jouwe Niek z'n fiets en Anneke d'r tasje
uw boek dat van u het uwe
uw jas die van u de uwe
zijn boek. dat van hem het zijne
zijn jas die van hem de zijne 2 ZETTEN, LEGGEN, STOPPEN, STAAN7
haar boek dat van haar het hare LIGGEN, ZITTEN
haar jas die van haar de hare
ons boek dat van ons het onze Zetten, leggen, stoppen: actie
onze jas die van ons de onze Liggen, staan, zitten: resultaat van actie
jullie boek dat van jullie (a) object in kleine ruimte
jullie jas die van jullie
hun boek dat van h%n het hunne stoppen (in), doen (in) zitten (in)
hun jas die van hqtn de hunne ik stop de portemonnee altijd maar hij zit er nu niet in
mijn boeken die van mij de mijne in mijn tas (r.39) (r.40)
jouw boeken die van jou de jouwe ik doe de sleutel in het slot de sleutel zit in het slot
uw boeken die van u de uwe
zijn boeken die van hem de zijne (b) object in verticale positie
haar boeken die van haar de hare zetten staan
onze boeken die van ons de onze ik zet het boek in de kast het boek staat in de kast
jullie boeken die van jullie ik zet de fiets tegen de boom de fiets staat tegen de boom
hun boeken die van hfn de hunne ik zet het kopje op tafel het kopje staat op tafel
N.B. het mijne, de jouwe etc. worden niet vaak gebruikt. (c) object in horizontale positie
leggen liggen
ik leg het zakdoekje in de kast het zakdoekje ligt in de kast
1.2 Met naam
ik leg de fiets onder de boom de fiets ligt onder de boom
(a) van + naam: ik leg het boek op tafel het boek ligt op tafel
133
Les 16 Kamers zoeken
J: John K: Kees m: meneer; hij wast zijn auto h: mevrouw; zij verhuurt kamers
K. Gisteren was er n,
134
Les 16
J. En dit adres? 39
D
J. Waar is de Twentestraat nou?
m. De Twentestraat, jazeker:
135
m. Vr die flats gaat u rechtsaf. 54
D
J. Wat zijn ze hier aan het bouwen? 57
K. Nu moeten we rechtsaf. 66
h. Wie is daar? 69
136
Les 16
naar de Spiegelgracht: een vervelende hospita. Hij is niet naar ze is iets aan het eten
de Meeuwenlaan gegaan, want die is in Noord, en dat is toch wat is ze aan het eten?
te ver. Op het vierde adres krijgt hij geen gehoor, en op het
hij is iets aan het schrijven
vijfde hebben ze geen telefoon. Dat is in de Twentestraat.
wat is hij aan het schrijven?
Kees en John gaan er samen op de fiets naartoe. Ze weten
niet precies waar die straat is. Maar er is iemand zijn auto aan ik ben iets aan het lezen
het wassen en die weet hem wel. Ze moeten rechtdoor, en bij wat ben je aan het lezen?
de hoge flats voorbij het voetbalveld rechtsaf. Dan is het de
we zijn iets aan het doen
tweede of derde straat links. Ze passeren verschillende
wat zijn jullie aan het doen?
huizenblokken in aanbouw en komen tenslotte bij het
voetbalveld. Daarna bereiken ze al gauw de Twentestraat. hij is iets aan het wassen
Jammergenoeg heeft de hospita de kamer gisteren net ver- wat is hij aan het wassen?
huurd. Wat een pech!
ze zijn iets aan het bouwen
wat zijn ze aan het bouwen?
Oefeningen
IA 4 B (16.2)
ik ben een kamer aan het zoeken kijk, daar voetballen ze!
wat ben je aan het doen? ja, daar zijn ze al lang aan het voetballen
ik ben een adres aan het opschrijven kijk daar bouwen ze flats!
wat ben je aan het doen? ja, daar zijn ze al lang flats aan het bouwen
we zijn een huis aan het bouwen kijk, daar wassen ze auto's!
wat zijn jullie aan het doen? ja, daar zijn ze al lang auto's aan het wassen
ik ben de krant aan het lezen kijk, daar kijken ze naar de TV!
wat ben je aan het doen? ja, daar zijn ze al lang naar de TV aan het kijken
wij zijn onze auto aan het wassen kijk, daar spelen ze met een trein!
wat zijn jullie aan het doen? ja, daar zijn ze al lang met een trein aan het spelen
ik ben een kamer aan het zoeken kijk, daar voetballen ze!
wat ben je aan het doen? ja, daar zijn ze al lang aan het voetballen
137
Les 16
138
Les 16
139
Les 16
zoekt u de winkels? zoeken? Waarom moet hij van z'n kamer af? Is Kees bij een
ja, kunt u me ook zeggen waar die zijn? kamerbureau geweest? Heeft hij daar iets gevonden?
Waarom was die kamer in de Vijzelstraat niet goed? En
zoekt u de Twentestraat?
waarom was die op de Spiegelgracht niet goed? En waarom
ja, kunt u me ook zeggen waar die is?
was die op de Meeuwenlaan niet goed? Waar gaan John en
Kees nu naartoe? Weten ze waar de Twentestraat is? Aan
Aanvullende woordenlijst wie vragen ze de weg? Waar komen ze op weg naar de
Twentestraat langs? Op welk nummer in de Twentestraat
de krant moeten ze zijn? Is de kamer nog vrij?
de advertentie het bericht
het artikel volgens onbevestigde
de pagina berichten Conversatie
het verslag familieberichten
de reportage brieven onder nummer In wat voor huis/kamer woon je? Vind je het leuk om er te
de verslaggever, verslaggeefster wonen of wil je graag verhuizen? Woon je dichtbij het cen-
de journalist (e) sport trum van je woonplaats? Hoe ver woon je hiervandaan?
het interview voetbal Hoe kom je naar de cursus? Veel mensen moeten een eind
de foto handbal reizen naar hun werk; wat vind je daarvan? Wanneer kijk je
het dagblad volleybal naar advertenties? Waarom? Welke krant kun je het beste
de editie hockey nemen voor advertenties? Welke rubrieken lees je altijd in
het ochtendblad atletiek de krant? Welke nooit? Welke Nederlandse krant lees je
het avondblad zwemmen graag? Houd je van sport? Welke sport doen ze in jouw
de bezorger schaatsen land veel? Ga je wel eens naar sportwedstrijden? Van welke
losse nummers wielrennen sport?
de redactie tennis
het abonnement ijshockey
de abonnee waterpolo
het hoofdartikel Huiswerk
dammen
het agentschap schaken 1 Vul de juiste vorm van het werkwoord tussen ( ) in.
de strip bridgen Voorbeeld: De buurvrouw . . . aan h e t . . . (zijn, timmeren)
de puzzel + de oplossing het stadion De buurvrouw is aan het timmeren.
het vervolgverhaal, het de wedstrijd Situatie: In de tuin.
feuilleton de competitie 1. Buurman: Goedemorgen, buurvrouw. (zijn, doen)
wordt vervolgd het toernooi 2. Wat . . . jij aan het .. .? (zijn, doen)
ingezonden stukken het kampioenschap 3. Els: Ik . . . een nieuw kippehok aan (zijn)
de recensie de kampioen het... (maken)
de (boek)bespreking prof 4. We .. .er nog een paar kippen (hebben)
de drukker semi-prof bij .'.. (kopen)
de zetter amateur 5. Buurman: .het een beetje . . .? (opschieten)
de kop het sportveld 6. Els: Niet zo erg. Ik . . .vandaag (moeten)
de kolom het zwembad alles alleen doen
de beursberichten de ijsbaan 7. Want iedereen.. .het druk: (hebben)
8. Jaap . . . . . . de kinderen (oppassen)
9. John .. . een verslag aan het. . (zijn, schrijven)
Voetbal is de meest geliefde sport in Nederland. Als er een 10. Anneke .... aan h e t . . . (zijn, studeren)
belangrijke voetbalwedstrijd op de TV is, zijn de straten leeg: 11. en Kees. . .de boodschappen. (doen)
iedereen kijkt dan TV. Ook zwemmen en schaatsen zijn erg in 12. Maar morgen .. .iedereen vrij. (hebben)
trek. Jammergenoeg zijn er nog steeds niet voldoende 13. Dus dart... we het afmaken. (kunnen)
zwembaden. 14. Buurman: Nou, succes ermee.
15. Els: Ja, dank je wel.
Nederland telt een stuk of tien landelijke dagbladen, o.a.: het
Algemeen Dagblad, NRC/Handelsblad, Het Parool, De 2 Vul de juiste vorm van hebben of zijn in.
Telegraaf, Trouw, de Volkskrant, Het Vrije Volk, De Waar- Voorbeeld: Mies en Ton . . . op vakantie geweest.
heid. De meeste kranten hebben speciale edities voor de grote Mies en Ton zijn op vakantie geweest.
steden. 1. Mies en Ton .. . een weekje naar Belgi geweest.
2. Ze . , . met de trein naar Brussel gegaan.
3. Daar ze eerst een dag rondgekeken.
Vragen over het gesprek 4. Daarna . . . ze fietsen gehuurd
Wat is Kees aan het doen? Waarom? Is Kees al lang aan het 5. en . . . toen het land doorgereden.
140
Les 16
6. Ze . . . iedere dag een uur of vijf gefietst. 7. Doe je aan sport? Wat?
7. De laatste dag . . . ze in de regen gereden. 8. Hou je van zwemmen?
8. Op de terugweg . , . ze naar de grens gelift.
9. Het laatste stuk . ,. ze met de trein gedaan. 4 Maak de volgende zinnen af.
Voorbeeld: Meneer, kunt u ons ook zeggen .. .
Meneer, kunt u ons ook zeggen hoe laat het is?
3 Beantwoord de volgende vragen: 1. Laat eens zien! O , . . .
1. Heb je een goed huis/een goede kamer? 2. Jammergenoeg . ..
2. Hoe heb je dat/die gevonden? 3. Wat een pech! . . .
3. Ben je geabonneerd op een krant? Op welke krant? 4. Overal. .. hier.. .
4. Plaatsje wel eens een advertentie? 5. Paul? Die is . . .
5. Wat heb je op vakantie gedaan? 6. Ik heb al een paar keer.. .
6. Woon je in een gezellige buurt? 7. Kunt u me ook zeggen . ..
Grammatica
1 DE CONSTRUCTIE VVZIJN + AAN HET + 2 TRANSPORTWERKWOORDEN
INFINITIEF Werkwoorden als: fietsen, lopen, rijden, vliegen, varen etc.
Deze constructie geeft aan dat een actie niet klaar is. hebben in het perfectum soms zijn, soms hebben als auxiliair.
ik ben aan het eten (a) zijn: als doel/richting wordt aangegeven
hij is aan het fietsen ik ben naar Amsterdam gereden
hallo Kees, wat ben jij aan het doen? (r.1) we zijn er meteen naartoe gereden (r.16)
wat zijn ze hier aan het bouwen? (r.57) we zijn naar de Twentestraat gefietst
N.B. ik ben de krant aan het lezen (r.3)
(b) hebben: in alle andere gevallen
Kees is al lang een kamer aan het zoeken
ik heb de hele dag gelopen
we hebben in de stad gefietst
ik heb de hele morgen gefietst (r.22)
141
Johns nieuwe auto
Les 17 J: John K: Kees m: meisje met lekke band w: wegenwacht p: pompbediende
/. Sinds maandag.
K. Ok.
D
/. Aha, daar is eenJpomp.
142
Les 17
Les
/. Ik moet even tanken, 27
B p. Goedemiddag, heren.
D
J. Zeg, met je hier eigenlijk een fooi geven?
143
m. Nee, niemand.
D
m. H, daar is de wegenwacht,
144
Les 17
en wisselt 100.. Als ze weer verder rijden, zien ze iemand dit meisje is niet oud
met pech. Het blijkt een meisje te zijn, ze heeft een lekke is ze erg jong?
band en kan het wiel niet loskrijgen. Omdat er nog geen
deze les is niet makkelijk
wegenwacht langsgekomen is, helpt John het meisje maar
is hij erg moeilijk?
even. Als hij bijna klaar is, arriveert er eindelijk een wegen-
wacht, maar dan hebben ze hem niet meer nodig. De wegen- die schoenen zijn niet duur
wacht rijdt door, en even later nemen Kees en John afscheid zijn ze erg goedkoop?
van het meisje, en wensen haar verder een goede reis. Zij
die fiets is niet oud
bedankt de jongens hartelijk voor hun hulp. Kees vindt het
is hij erg nieuw?
meisje wel aardig. John kan er niets over zeggen, want hij
heeft geen woord met haar gewisseld, hij heeft alleen maar dat museum is niet klein
hard gewerkt. is het erg groot?
die kast is niet goedkoop
Oefeningen is hij erg duur?
1 B (14.8) die oefeningen zijn niet moeilijk
zijn ze erg makkelijk?
dat kost 24,71
maakt u er maar 25. van die auto is niet nieuw
is hij erg oud?
dat kost 11,63
maakt u er maar 12. van
4 B (17.2,3; 14.15)
dat kost 23,87
maakt u er maar 24. van waarom ga je suiker halen?
omdat hij bijna op is
dat kost 33,82
maakt u er maar 34.- van waarom ga je brood halen?
omdat het bijna op is
dat kost 27,41
maakt u er maar 28. van waarom ga je eieren halen?
omdat ze bijna op zijn
dat kost 10,35
maakt u er maar 11. van waarom ga je melk halen?
omdat hij bijna op is
dat kost 24,71
maakt u er maar 25. van waarom ga je aardappelen halen?
omdat ze bijna op zijn
waarom ga je sherry halen?
heb je geen thee meer? omdat hij bijna op is
nee, de thee is op
waarom ga je suiker halen?
heb je geen benzine meer? omdat hij bijna op is
nee, de benzine is op
heb je geen eieren meer? 5 C (17.4)
nee, de eieren zijn op
gaat hij naar Engeland?
heb je geen eten meer? ja, en omdat hij naar Engeland gaat, is hij er niet
nee, het eten is op
is hij ziek?
heb je geen koekjes meer? ja, en omdat hij ziek is, is hij er niet
nee, de koekjes zijn op heeft ze een lekke band?
heb je geen melk meer? ja, en omdat ze een lekke band heeft, is ze er niet
nee, de melk is op heeft hij geen benzine meer?
ja, en omdat hij geen benzine meer heeft, is hij er niet
heb je geen thee meer?
nee, de thee is op zijn ze hun huissleutel kwijt?
ja, en omdat ze hun huissleutel kwijt zijn, zijn ze er niet
3 B (9.5)
heeft hij zijn brommer verkocht?
die auto is niet nieuw
ja, en omdat hij zijn brommer verkocht heeft, is hij er
is hij erg oud?
niet
dit huis is niet groot moet hij hard werken?
is het erg klein? ja, en omdat hij hard moet werken, is hij er niet
145
Les 17
1 0 C (13.11,17)
7 C (17.6)
waarom koop je geen jurk?
subst itu tie-o e f en ing ik heb er al een gekocht
hij houdt ergens van luistert
hij luistert ergens naar gaat waarom leen je geen boek?
hij gaat ergens naartoe komt ik heb er al een geleend
hij komt ergens vandaan lacht waarom schrijf je geen brief?
hij lacht ergens om wacht ik heb er al een geschreven
hij wacht ergens op speelt
hij speelt ergens mee houdt waarom bel je geen dokter op?
hij houdt ergens van ik heb er al een opgebeld
waarom gebruik je geen woordenboek?
8 B (13.4; 16.15) ik heb er al een gebruikt
maak je het dak niet schoon? waarom haal je geen fles melk?
nee, dat maak ik een andere keer wel schoon ik heb er al een gehaald
bel je die mensen niet op? waarom nodig je geen vriendin uit?
nee, die bel ik een andere keer wel op ik heb er al een uitgenodigd
146
Les 17
147
Les 17
13
de auto de achteruitkijkspiegel (12) U gaat auto rijden: u stapt in, doet het portier dicht,
het stuur (1) de motor draait het contactsleuteltje om en start. U zet de motor in de
de versnelling de uitlaat (13) eerste versnelling. Als u rijdt, schakelt u naar de tweede, de
het contactsleuteltje het gaspedaal derde en tenslotte naar de vierde versnelling; als uw auto
het dashboard (2) het rempedaal tenminste niet automatisch schakelt.
de claxon de handrem
de richtingaanwijzer remmen
de koplamp (3) starten
het achterlicht optrekken
Vragen over het gesprek
het remlicht schakelen
Wat is Kees aan het doen? Waar koopt hij thee? Heeft Kees
de mistlamp inhalen
al een nieuwe kamer? Hoe lang is hij al aan het zoeken? Wat
het wiel (4) passeren
is John aan het doen? Van wie is die auto? Is het een
de band (5) gas geven
nieuwe auto? Hoe oud is hij? Waar heeft John hem
de binnenband de koppeling
gekocht? Waarom heeft zijn collega hem verkocht? Was
de buitenband het portier
de auto duur? Wat gaan Kees en John doen? Waarom
het ventiel de as
zoekt John een pomp? Welke benzine neemt hij? Hoeveel
het spatbord de vering
kost dat? Geeft John een fooi? Hoeveel? Wanneer moet
de bumper (6) de benzine
je in Nederland een fooi geven? Waarom stoppen ze onder-
de achterbak (7) de olie
weg? Wat voor pech heeft het meisje? Staat ze daar al
de motorkap (8) de pech
lang? Komt er geen wegenwacht? Hebben ze die nog
de accu de smering
nodig? Helpt Kees ook? En John?
de carburateur de benzinetank
de bougie de garage
de ruitenwisser het benzinestation, tankstation
de voorbank (9) tanken
Conversatie
de achterbank (10) de sleepkabel
de buitenspiegel (11) de krik Welke winkels zijn er bij jou in de straat? Waar koop je altijd
brood? Waar melk? Is er een kruidenier in jouw woon-
plaats? Wat voor soorten winkels ken je? Wat verkopen ze
De slijter verkoopt drank: bier, sherry jenever, etc. er? Geef je wel eens een fooi? Waarom (niet)? Heb je
De boekhandel verkoopt boeken. In de kantoorboekhandel een auto/flets? Ziet hij er nog mooi uit? Heb je wel eens
kun je ook kantoorbehoeften krijgen zoals pennen, potloden, pech met je auto/fiets gehad? Was er iemand om je te hel-
blocnotes, inkt en schriften, maar ook tijdschriften en pen? Wanneer help jij iemand? Kun jij je auto/fiets zelf
ansichtkaarten. repareren? Wat doet de wegenwacht?
148
Les 17
1 Vul in: die, dat, het 5. Het is . . . (gezelg) om daar boodschappen te doen.
Voorbeeld: Er komt bezoek. . . . is gezellig.
6. Kees heeft pas h e t . . . (nieuw) boek van Wolkers gekocht.
Er komt bezoek. Dat is gezellig.
7. Het schijnt ergv.. . (goed) te zijn.
Situatie: Bij de oma van Kees
8. Hij had de recensie gelezen in een . . . (speciaal) boeken-
1. Kees: Dag oma. Hoe gaat . . . met u?
krant.
2. Oma: , . . gaat wel, Kees.
9. Het. . . (vorig) boek van W. was niet zo . . . (bijzonder).
3. Met ,. . slechte weer heb ik veel last van m'n
10. Maar , , , (ieder) schrijver schrijft wel eens een minder
benen.
goed boek.
4. Kees: O ja? En nu sneeuwt .. . ook nog,
5. en . . . is een beetje glad buiten. 11. Morgen is de premire van. een . . . (Nederlands) tekenfilm.
6. Kan ik u ergens mee helpen? 12. Dat is altijd een . . . (spannend) gebeurtenis.
7. Oma: Ja. Ik heb brood nodig. 13. Er zullen wel weer veel. .. (belangrijk) mensen uitgenodigd
8. Wil jij voor me halen? zijn.
9. Kees: Ja hoor, . . . wil ik wel. 14. De film gaat in . . . (verschillend) bioscopen draaien,
10. Oma: En wat plantjes voor de tuin. 15. vooral in de . . . (groot) steden.
11. Kees: Wat? Plantjes? In de winter?
12. Gaat u .. er nu inzetten? f Beantwoord met omdat.
13. Oma: Jazeker,. .-.kan toch! Viooltjes bijvoorbeeld. Voorbeeld: Waarom gaat John naar de pomp?
14. . . . staat zo gezellig. Omdat hij moet tanken.
15. Kees: O, daar weet ik niets van. 1. Waarom gaat Kees naar de kruidenier?
16. Waar verkopen ze plantjes? 2. Waarom maakt John het dak nu niet schoon?
17. Oma: . . . kun je bij het tuincentrum in de Meeuwenlaan 3. Waarom stoppen ze onderweg?
18. krijgen. 4. Waarom staat dat meisje al uren langs de weg?
19. Wacht, ik zal je geld geven. 5. Waarom hebben ze de wegenwacht niet nodig?
20. Kees: . .. hoeft niet, hoor. Ik betaal., wel even. 6. Waarom heb je (g)een auto?
21. Geeft u . ,. straks maar terug. 7. Waarom is het moeilijk om een kamer te vinden?
22. Hebt u een tas voor me?
23. Oma: J a , . . . staat daar in . . . kast. 4 Maak de volgende zinnen af.
24. Kees: Goed, ik ga. Tot straks dan. Voorbeeld: Ze heeft niet eens.. .
25. Oma: Tot straks Ze heeft niet eens naar mij gekeken.
1. Ik heb vandaag uren . . .
2 Vul de juiste vorm van het woord tussen ( ) in. 2. Hij heeft aan een stuk door. . .
Voorbeeld: Hier is een . . . (leuk) kruidenier. 3. Sinds gisteren .. .
Hier is een leuke kruidenier. 4. Omdat het regent. . .
1. Bij mij in de straat is nog een kruidenier. 5. Maakt u .. .
2. Het is een . .-. (oud) man. 6. Als je pech hebt. ..
3. Hij is heel. . . (aardig) en maakt met iedereen een praatje. 7. Even later . ..
4. Hij heeft een . . . (prachtig),. . . (klein) winkeltje. 8. Je gaat zeker...
Grammatica
1 OMDAT EN WANT 1.2 Bijzinnen met want hebben de normale woordvolgorde.
1.1 In bijzinnen die met omdat beginnen komt de PV op de ik moet even tanken, want mijn benzine is bijna op (r.27-28)
laatste plaats, maar vr de infinitief. Alleen een zin met omdat kan antwoord geven op de vraag
ik mag niet naar buiten omdat ik ziek ben 'waarom?''
ik mag niet naar buiten omdat ik ziek geweest ben waarom blijf je thuis? omdat ik ziek ben
ik kan niet naar de film omdat ik moet werken ik blijf thuis omdat ik ziek ben
omdat daar alle prijzen inclusief zijn omdat ik ziek ben blijf ik thuis
blijf je thuis? ja, ik blijf thuis, want ik ben ziek
149
Les 18 Kees vindt een nieuwe kamer
K: Kees V: mevrouw Verhage
kamer.
V. Kunt u vanmiddag niet?
K. Dag mevrouw.
V. op het zuiden. 21
K. Dus er is zon.
V. Ze woont nu in Zwolle.
150
Les 18
V. Ze staan op zolder.
K. Is er verwarming?
151
V. Uw bezoek moet dan maar twee keer bellen.
54
V. Als u hier komt wonen, tenminste.
K. Tja . . .
V. Dat is goed. 63
K. Alstublieft.
V. Danku.
Aanvullende fonetiek spreekt af 's middags te komen kijken, want op het ogenblik
Let op de spelling van de klank [ie] in deze woorden: dat hij opbelt, is de loodgieter nog bezig een wastafel aan te
Herhaal: baby . . . encyclopedie . . . sherry . . . leggen. Om een uur of vier staat Kees bij mevrouw Verhage
Let op de spelling en de uitspraak van politie. Je hoort [ts] voor de deur. Ze doet zelf open, en brengt hem meteen naar
maar je schrijft t. de kamer: het is een mooie, grote kamer op het zuiden en er
Herhaal: politie . . . situatie . . . illustratie . . . legitimatie . . . komt veel zon. De kamer is van de dochter van mevrouw
promotie . . . Verhage geweest, maar die is nu getrouwd en naar Zwolle
Let op de spelling en de uitspraak van vakantie. verhuisd. Kees vindt het behang dat die dochter indertijd
Herhaal: vakantie . . . advertentie . . . instantie . . . heeft uitgezocht, niet erg mooi. Maar van mevrouw Verhage
mag hij het best verven. De meubels blijven dan zo lang op
zolder staan. Het is namelijk een gemeubileerde kamer: er
Samenvatting komen een tafel, een bed, een kast en twee stoelen. Kees wil
Kees is nog steeds een kamer aan het zoeken. Nu heeft hij het graag zijn eigen bureau meenemen, en daar heeft zijn nieuwe
adres van mevrouw Verhage gekregen. Hij belt haar meteen hospita geen bezwaar tegen. Hij mag de keuken van mevrouw
op, en ja, de kamer die ze wil verhuren, is nog vrij! Hij Verhage niet gebruiken, maar wel een butagasstel op zijn
152
Les 18
kamer neerzetten, naast de wastafel bijvoorbeeld. Voor een hebt u deze meisjes uitgenodigd?
kachel moet hij zelf zorgen; er is een schoorsteen in de ja, dit zijn de meisjes die ik uitgenodigd heb
kamer. Er komt geen aparte bel voor Kees, zijn bezoek moet
hebt u deze kleuren uitgezocht?
de bel van mevrouw Verhage maar gebruiken en dan twee
ja, dit zijn de kleuren die ik uitgezocht heb
keer bellen. Hij mag natuurlijk bezoek hebben, maar meisjes
moeten om 12 uur weg. Als hij alles bekeken heeft, besluit hebt u deze meubels gekocht?
Kees de kamer, die 165. per maand kost, te nemen. Hij ja, dit zijn de meubels die ik gekocht heb
betaalt een halve maand huur vooruit en belooft de hospita
eind april nog even op te bellen om alles definitief te regelen. 4 C (18.1,2,3)
5 C (13.14)
153
Les 18
154
Les 18
155
Les 18
de schoenen die je gisteren uitgezocht kamer bekijken? Is het een mooie kamer? Komt er zon?
hebt, vind ik erg mooi bureau Wie heeft er eerst gewoond? Waarom is die weggegaan?
het bureau dat je gisteren uitgezocht Waar woont ze nu? Is de kamer netjes? Vindt Kees het
hebt, vind ik erg mooi brommer behang mooi? Wie heeft het behang uitgezocht? Is het een
de brommer die je gisteren uitgezocht gemeubileerde kamer? Waar staan de meubels nu? Wat
hebt, vind ik erg mooi behang voor meubels komen er? Krijgt Kees een keuken? Is er
het behang dat je gisteren uitgezocht verwarming? Zijn er regels voor het bezoek? Krijgt Kees
hebt, vind ik erg mooi een eigen bel? Wanneer wil Kees hier gaan wonen? Wat
moet hij betalen? Wat moet hij eind april doen?
Aanvullende woordenlijst
Conversatie
meubilair etc.
de stoel de vitrage Hoe ziet je kamer/huis er uit? Heb je een zolder? Wat staat
de tafel het gordijn daar allemaal? Wat staat er in deze kamer? Wat is het
de kast het behang verschil tussen een gestoffeerde en een gemeubileerde kamer?
de hangkast het plafond Hoe duur zijn de kamers hier? Zijn er genoeg kamers hier?
de legkast de vloer, grond Wat doet een loodgieter? Heb je een hospita? Is ze aardig?
de boekenkast de muur Wat vind je van de hospita in dit gesprek? Vind je de regel
de kleerkast de schoorsteen(mantel) over damesbezoek redelijk? Heb jij regels voor je bezoek?
het bed de centrale verwarming (cv.)
het opklapbed de haard
het eenpersoonsbed de open haard Huiswerk
het tweepersoonsbed de kachel
1 Vul in: die of dat.
het bureau de vensterbank
Voorbeeld: De plaat , . . Mies gekocht heeft, vind ik heel
de bank de lamp
leuk.
het bankstel de schemerlamp
De plaat die Mies gekocht heeft, vind ik heel
het wandmeubel de bureaulamp
leuk.
de vloerbedekking
1. Het toneelstuk... ik gisteren gezien heb was erg goed.
het kleed de deur
2. . . . moet je ook gaan zien.
het tapijt de drempel
3. De groep . , . het speelt ken ik wel, want er zit een vriend
het zeil het slot
van me in.
het parket de sleutel
4. De r o l . . . hij in . . .stuk speelt is niet erg belangrijk,
de mat de wastafel
maar hij speelt hem uitstekend.
de kraan
5. Het publiek . . . er gisteren was, was niet erg enthousiast.
de vuilnisbak de spiegel
6. . . . was wel jammer.
de vuilniszak de kapstok
het stopcontact de/het schilderij 7. Mies wil het boek .. . Ton laatst van haar geleend heeft
het raam de kalender terughebben.
8. Ze heeft het nodig voor een tentamen . . . ze volgende
Beschrijving van een kamer: week moet doen.
9. Ton heeft.. . tentamen al lang gedaan.
In de kamer staat een tafel met vier stoelen. Verder staan er l i . Maar . ... studeert ook een jaar langer dan Mies.
twee kasten: een gewone kast en een boekenkast. Aan de
andere kant staan een paar makkelijke stoelen en een bank, 11. Er zijn weer heel wat mensen . . . hun benen hebben
ook een klein tafeltje. Op de grond liggen kussens, kranten en gebroken tijdens de wintersport.
tijdschriften en wat speelgoed. Het plafond en de muren zijn 12. . . . komt omdat er zo weinig sneeuw ligt.
wit. Aan de muur hangen een schilderij, wat foto's en teke- 13. Er zijn zelfs speciale vliegtuigen... de patinten naar
ningen van de kinderen. Op de grond liggen matten. De kamer huis vliegen.
heeft grote ramen. Aan de voorkant kijkje uit op de straat, 14. Vind je . . .ook niet wat overdreven?
aan de achterkant zie je de tuin. Op de vensterbanken staan
allerlei planten: geraniums, varens, begonia's, enz. Voor de 2 Vul in: om + te + infinitief.
ramen hangen gordijnen: witte vitrage en gestreepte over- Voorbeeld: Koos heeft niet genoeg geld.
gordijnen. Hij gaat naar de bank om . . . (lenen)
Hij gaat naar de bank om het te lenen.
1. In de Leidestraat staat al maanden een huis leeg.
Vragen over het gesprek Koos en Anna gaan ernaartoe . . . (bekijken)
2. Ze vinden het een leuk huis
Waarom belt Kees mevrouw Verhage op? Is die kamer nog en besluiten . . . (kraken)
vrij? Wanneer kan Kees langskomen? Waarom niet 's 3. Dat kunnen ze niet alleen,
morgens? Wat doet de loodgieter? Hoe laat gaat Kees de maar er komen veel vrienden . . . (helpen)
156
Les 18
Grammatica
1 PRONOMINA RELATIVA het bureau dat voor het raam staat is van mij
pluralis: de bureaus die we hebben zijn erg duur
De relativa zijn die en dat.
de bureaus die voor het raam staan zijn erg duur
Die verwijst naar: - de -woord singularis
- alle woorden in de pluralis
- personen
Dat verwijst naar een Zzef-woord singularis.
Subject- en objectvorm zijn gelijk. 2 ZINNEN MET MEER DAN EEN AUXILIAIR
singularis: de man die daar loopt is mijn vriend ik bekijk de kamer
de man die u daar ziet is mijn vriend ik kom de kamer bekijken
pluralis: de mannen die daar lopen zijn mijn vrienden ik zal de kamer komen bekijken
de mannen die u daar ziet zijn mijn vrienden ik betaal de huur
singularis: het bureau dat ik al heb kan ik toch wel ik kom de huur betalen
meenemen? ik zal de huur komen betalen
157
Bezoek aan een ziekenhuis
Les 19 ./; John King r: rondleider
/. Is dat waar?
J. O ja, natuurlijk. 24
158
Les 19
r. en dit is de hoogste.
J. Wat is dat?
r. Daar worden de bloemen van de patinten
verzorgd:
r. als er door het bezoek bloemen meegebracht
worden, 51
r. moeten de bezoekers die zelf in het water
zetten.
r. Dan hoeven de zusters het niet te doen,
159
r. Op die plank staan vazen,
r. en in mandjes gelegd
J. Graag.
Aanvullende fonetiek Als John dit allemaal bekeken heeft, gaan ze naar het
zogenaamde bloemenstation. Zo'n bloemenstation heb je
Let op de spelling van de klank [ie] in deze woorden:
maar in heel weinig ziekenhuizen, 's Avonds worden daar de
Herhaal: medicijnen . . . giro . . . idee . . . titel . . .
bloemen van de patinten neergezet, en overdag wordt het
polikliniek . . . literatuur . . . gemeubileerd . . . hospita . . .
door de bezoekers gebruikt om de bloemen die ze mee-
minuut . . . sigaret . . . prima . . . benzine . . . praktisch . . .
brengen, te verzorgen. Dat moet het bezoek namelijk zelf
fantastisch . . . familie . . .
doen: het bespaart de verpleegsters een heleboel werk. Na het
bloemenstation bekijkt John het afdelingskeukentje: daar
Samenvatting wordt het fruit bewaard dat de patinten krijgen, en daar
John wordt rondgeleid door een van de modernste zieken- zetten.de verpleegsters koffie en thee. Het eten van de
huizen van Nederland. Er is nog n eenheid die niet gebruikt patinten wordt in de grote keuken klaargemaakt. Die gaat
wordt. Die mag John bekijken. De grootste kamers die er John daarna bekijken, als hij een kopje thee gehad heeft.
zijn, hebben zes bedden; ze zijn dus niet erg groot, maar dat
is veel beter voor de patinten. De bedden die in het zieken- Oefeningen
huis gebruikt worden, zijn erg praktisch: ze kunnen hoog en
laag gezet worden. Als de zuster een patint helpt, zet ze het 1 B
bed hoog, en als een patint uit bed wil stappen, zet hij het dat is toch geen oud gebouw?
bed laag. Elke patint heeft de heschikking over een radio; hij nee, dat is een van de modernste
kan kiezen uit de drie programma's die Hilversum uitzendt.
dat is toch geen hoog bed?
Verder is er natuurlijk bij elk bed een knopje om een ver-
nee, dat is een van de laagste
pleegster te roepen. Het ziekenhuis heeft ook eenpersoons-
kamers; die worden onder andere gebruikt voor patinten dat is toch geen makkelijke les?
die heel ernstig ziek zijn. nee, dat is een van de moeilijkste
160
Les 19
161
Les 19
162
Les 19
12 A moet ik de aardappels vandaag kopen?
moeten de zusters bukken? nee, je hoeft ze vandaag niet te kopen
nee, ze hoeven niet te bukken moet ik vanavond een meisje meebrengen'/
moeten de zusters het doen? nee, je hoeft er vanavond geen mee te brengen
nee, ze hoeven het niet te doen moet ik het boek vandaag kopen?
moet ik het fruit wassen? nee, je hoeft het vandaag niet te kopen
nee, u hoeft het fruit niet te wassen moet ik de jurk nu betalen?
moeten de kinderen thuis komen? nee, je hoeft hem nu niet te betalen
nee, ze hoeven niet thuis te komen moet ik vandaag boeken lenen?
moeten we de auto schoonmaken? nee, je hoeft er vandaag geen te lenen
nee, jullie hoeven de auto niet schoon te maken moet ik de auto vandaag schoonmaken?
moeten de zusters de radio afzetten? nee, je hoeft hem vandaag niet schoon te maken
nee, ze hoeven de radio niet af te zetten moet ik de dokter nu roepen?
nee, je hoeft hem nu niet te roepen
moeten de zusters bukken?
nee, ze hoeven niet te bukken moet ik het bed vanavond laag zetten?
nee, je hoeft het vanavond niet laag te zetten
1 3 B (19.12) moet ik vandaag aardappels kopen?
moet het fruit gewassen worden? nee, je hoeft er vandaag geen te kopen
nee, het hoeft niet gewassen te worden
moet de radio afgezet worden? 1 6 C (19.5; 18.17)
nee, hij hoeft niet afgezet te worden legt u een ziek kind alleen?
moeten de kinderen alleen gelegd worden? ja, een kind dat ziek is, wordt alleen gelegd
nee, ze hoeven niet alleen gelegd te worden maakt u koude melk warm?
moet het huis verkocht worden? ja, melk die koud is, wordt warm gemaakt
nee, het hoeft niet verkocht te worden brengt u kapotte bedden weg?
moet de melk warm gemaakt worden? ja, bedden die kapot zijn, worden weggebracht
nee, hij hoeft niet warm gemaakt te worden koopt u interessante boeken?
moet het fruit gewassen worden? ja, boeken die interessant zijn, worden gekocht
nee, het hoeft niet gewassen te worden verzorgt u hier zieke kinderen?
ja, kinderen die ziek zijn, worden hier verzorgd
14 C (19.13; 18.11)
zet u hier lege mandjes neer?
moet er een bel aangelegd worden?
ja, mandjes die leeg zijn, worden hier neergezet
nee, er hoeft er geen aangelegd te worden
legt u een ziek kind alleen?
moeten er aardappels gekookt woorden?
ja, een kind dat ziek is, wordt alleen gelegd
nee, er hoeven er geen gekookt te worden
moet er een dokter geroepen worden?
nee, er hoeft er geen geroepen te worden
Aanvullende woordenlijst
moet er een gasstel neergezet worden? ziekenhuis de operatiekamer
nee, er hoeft er geen neergezet te worden de narcose
de verpleegkundige
moeten er kaartjes genomen worden? de verpleegster, zuster de kraamafdeling
nee, er hoeven er geen genomen te worden de verpleger de bevalling
de patint de verloskamer
moeten er bloemen verzorgd worden? de kinderzaal
de opname, opnemen
nee, er hoeven er geen verzorgd te worden het dagverblijf
de E.H.B.O.
moet er een bel aangelegd worden? de brancard het gips
nee, er hoeft er geen aangelegd te worden het bezoekuur het verband
de bezoeker de rntgenfoto
het" bezoek de doorlichting
15 C (19.14; 13.9) de specialist de injectie, prik
moet ik vandaag aardappels kopen? de chirurg de verdoving
nee, je hoeft er vandaag geen te kopen de operatie de wond
163
Les 19
164
Les 19
Grammatica
1 PASSIEVE ZINNEN 2 SUPERLATIEF
1.1 Structuur 2.1 Vorm
actief passief Adjectief +-ste
de zuster wast de patint de patint wordt door de groot - grootste het grootste boek
zuster gewassen klein - kleinste het kleinste meisje
het ziekenhuis kiest het pro- het programma wordt door mooi - mooiste de mooiste huizen
gramma het ziekenhuis gekozen oud - oudste de oudste zoon
kijk, dit is de laagste stand en dit is de hoogste (r.27-28)
1.2 Vorm
Onregelmatige vormen:
ik word door de zuster gewassen goed - beste veel - meeste
je wordt door de zuster gewassen weinig - minste graag - liefste
u wordt door de zuster gewassen zo 'n kleine kamer is het beste voor de patinten (r. 15)
hij wordt door de zuster gewassen
ze wordt door de zuster gewassen
het wordt door de zuster gewassen 2.2 Gebruik
we worden door de zuster gewassen
jullie worden door de zuster gewassen (a) hoogste graad
ze worden door de zuster gewassen dit is het modernste ziekenhuis van Nederland, zeggen ze (r.3)
dat is het oudste huis van Amsterdam
(b) vergelijking
1.3 Gebruik
ik heb twee zoons: dit is de oudste en dat is de jongste
1.3.1 Passieve zinnen zonder bepaling met door wil je het grootste of het kleinste stuk?
een patint die ernstig ziek is, wordt alleen gelegd (r.46) 2.3 Superlatief zonder substantief (zie les 11, 1.2)
het eten wordt hier klaargemaakt
Vorm: het + adjectief + st(e)
dat is het makkelijkst(e) (r.22)
1.3.2. Passieve zinnen met er ik woon het liefst(e) in een stad
(a) onbepaald object in de actieve zin
actief - passief 3 NIET HOEVEN (+ TE + INFINITIEF)
ze bellen een dokter er wordt een dokter gebeld
ze brengen bloemen mee er worden bloemen meegebracht Niet hoeven (+ te + infinitief) is een negatie van moeten,
ze zetten koffie er wordt koffie gezet moet ik naar huis gaan? nee, je hoeft niet naar huis te gaan
(b) geen object in de actieve zin moet ik de dokter nu nee, je hoeft hem nu niet te
actief passief roepen? roepen
ze zingen mooi er wordt mooi gezongen want dan hoeven de zusters niet te bukken (r.23)
ze werken niet hard er wordt niet hard gewerkt N.B. dat moetje niet doen (imperatief)
ze voetballen niet vaak er wordt niet vaak gevoetbald dat hoefje niet te doen (maar het mag wel)
165
Les 20 Dokter Van Duin
J: John A: Anneke
J. Ja. Hoezo?
f1 f A. Nou, die ken ik.
166
Les 20
A. ik dacht in Leiden. 30
167
A Na eenjaar of zes was hij klaar voor oogarts.
Aanvullende fonetiek vroeger. Daar heeft John niet veel van gemerkt, maar dat is
Let op de spelling van de klank [] in deze woorden: logisch: als een arts met een patint bezig is, moet hij zijn
Herhaal', douche . . . sherry . . . chauffeur . . . patint . . . aandacht bij zijn werk houden. John begint wat nieuwsgierig
functioneel . . . station . . . te worden en wil meer over de man weten. 'Ach', zegt
Let op de klank en de spelling van deze woorden. Je hoort de Anneke, 4zo belangrijk is het ook weer niet. Er zijn er zoveel
klank [J] van journalist, maar je schrijft eeng. die zoiets meegemaakt hebben: al die problemen van de
Herhaal', college . . . garage . . . logeren . . . reportage . .. crisistijd.' John wil het verhaal toch horen. Dokter Van Duin
etalage . . . was de zoon van een dorpsonderwijzer, die natuurlijk niet
veel geld had. Hij wilde erg graag medicijnen studeren, maar
daar was helemaal geen geld voor, en beurzen had je toen nog
Samenvatting bijna niet. Daarom moest hij zelf zijn studie bekostigen, door
Als Anneke John ontmoet, valt haar iets op: hij draagt een in de avonduren geld te verdienen. Zo werkte hij bijvoorbeeld
bril. Hij had de laatste tijd nogal eens last van hoofdpijn en een poosje in een ziekenhuis. Daar moest hij van alles doen:
werd door zijn huisarts naar de oogarts verwezen die hem hij ruimde de zalen en de keuken op, hij maakte W.C.'s
een bril voorschreef. Anneke blijkt de oogarts te kennen: het schoon, hij waste af, hij zette koffie, enzovoorts. In de
is een vriend van haar vader. Hij vertelt vreselijk graag over vakanties verdiende hij nog wat bij door ijs te verkopen op
168
Les 20
het strand. Toch studeerde hij in de normale tijd af. Het deed hij lang over zijn studie?
specialiseren duurde wel langer dan normaal. Hij hoefde wel nee, hij deed niet lang over zijn studie
niet meer allerlei baantjes te nemen om geld te verdienen,
verkochten ze sigaretten?
omdat hij nu als arts werkte, maar de oorlog vertraagde zijn
nee, ze verkochten geen sigaretten
studie. Alles bij elkaar heeft hij vijftien jaar over zijn studie
gedaan. Toen hij klaar was, ging hij met zijn vrouw (hij was in hadden ze last van hoofdpijn?
de hongerwinter getrouwd) naar Suriname. Daar wilden ze nee, ze hadden geen last van hoofdpijn
zich blijvend vestigen, maar dat kon niet doordat zijn vrouw
ziek werd en niet langer in de tropen mocht blijven. Ze is in gingen ze naar Belgi?
Amsterdam weer helemaal opgeknapt en houdt zo nu en dan nee, ze gingen niet naar Belgi
lezingen over Suriname. hield hij van uitgaan?
nee, hij hield niet van uitgaan
verdienden ze veel?
4 B (20.3)
nee, ze verdienden niet veel
hij is gisteren naar de bioscoop gegaan
trouwde hij voor de oorlog?
wat? hij ging vroeger nooit naar de bioscoop
nee, hij trouwde niet voor de oorlog
hij heeft gisteren hard gewerkt
renden ze hard?
wat? hij werkte vroeger nooit hard
nee, ze renden niet hard
hij heeft gisteren veel verdiend
wilden ze in Nederland blijven?
wat? hij verdiende vroeger nooit veel
nee, ze wilden niet in Nederland blijven
hij heeft gisteren veel gezegd
studeerde hij lang?
wat? hij zei vroeger nooit veel
nee, hij studeerde niet lang
hij heeft gisteren hard gestudeerd
ruimde hij vaak op?
wat? hij studeerde vroeger nooit hard
nee, hij ruimde niet vaak op
hij heeft gisteren veel gedaan
verdienden ze veel?
wat? hij deed vroeger nooit veel
nee, ze verdienden niet veel
hij heeft gisteren thee gezet
2 A (20.1)
wat? hij zette vroeger nooit thee
werkten ze in de zomer?
ja, ze werkten vaak in de zomer S C (20.4)
169
Les 20
o, moest hij een nieuwe kamer zoeken omdat zijn ruimden ze de keuken op?
hospita een baby kreeg ja, de keuken werd opgeruimd
zijn vrouw werd ziek, en hij moest terug maakten ze de W.C. schoon?
o, moest hij terug omdat zijn vrouw ziek werd ja, de W.C. werd schoongemaakt
170
Les 20
171
Les 20
moest u een bril hebben? Duin veel meegemaakt? Vertelt hij daar vaak over? Heeft
nee, ik hoefde er geen te hebben John dat gemerkt? Waarom zei dokter Van Duin zo weinig?
Wat deed de vader van Van Duin? Waren zijn ouders rijk?
moest u die lezing houden?
Wat wilde hij studeren? Waarom kreeg hij geen beurs? Wat
nee, ik hoefde hem niet te houden deed hij toen? Hoe deed hij dat? Wat voor werk deed hij?
moest u de kaartjes bestellen? Wat deed hij in de vakantie? Hoe lang deed hij over zijn
nee, ik hoefde ze niet te bestellen studie? Ging hij vaak uit? Wat deed hij na zijn studie?
Wat deed hij na de oorlog? Ging hij alleen? Wanneer was
hij getrouwd? Waarom is hij uit Suriname weggegaaan? Is
Aanvullende woordenlijst zijn vrouw nu weer beter? Wat doet ze? Bevalt het haar in
de universiteit Nederland?
de universiteit het college
de hogeschool het hoorcollege
de studie het werkcollege Conversatie
de student het practicum
Studeer jij? Wat? Hoe lang studeer je al / heb je gestudeerd?
studeren het laboratorium
Ben je werkstudent (geweest)? Wat moest je allemaal doen?
het examen de werkgroep
doen Kun je iets vertellen over de universiteiten in jouw land? (hoe
het tentamen de vakgroep
lang duren de studies, wat voor opleidingen zijn er, hoeveel
de tentamenkaart de test
universiteiten zijn er, hoeveel studenten enz.) Zijn er studie-
het propedeutisch de studietoets*
beurzen in jouw land? En in Nederland? Wat doe je tijdens
examen ('propjes') het collegegeld
de vakanties?
het doctoraal examen het inschrijfgeld
de scriptie de collegekaart
de student-assistent de bul
de wetenschappelijk de pedel Huiswerk
medewerker afstuderen
de lector promoveren 1 Vul het imperfectum van het woord tussen ( ) in.
de hoogleraar het proefschrift, Voorbeeld: Opa .. . (kunnen) schitterend over vroeger
de professor de dissertatie vertellen.
de docent de stelling Opa kon schitterend over vroeger vertellen.
het hoofdvak de excursie 1. Vroeger, toen er nog geen 14 miljoen mensen in Neder-
het bijvak het collegerooster 2. land . . . (wonen), en het land nog niet onveilig . . .
de hoofdrichting ^e mentor 3. (worden) gemaakt door zoveel auto's,. . . (zijn het heel
de studierichting de faculteit 4. wat aantrekkelijker om hier te wonen.
de doctorandus (Drs.) het faculteitsbureau 5. Oudere mensen kunnen daar soms prachtig over vertellen:
de doctor (Dr.) de vertaling 6. hoe gezellig het in het dorp . . . (zijn), w,aar iedereen
de ingenieur (Ir.) 7. iedereen . . . ^kennen), niemand l a s t . . . (hebben) van
de thema
de meester in de 8. stress, en mensen elkaar altijd . . . (helpen).
schriftelijk
rechten (Mr.) 9. Toen . . . (kunnen) je zelf nog iets regelen en . . . (zijn)
mondeling
de dominee (Ds.) 10. je niet zo afhankelijk van allerlei organisaties.
11. Toen .. .. (zijn) geluk heel gewoon, vertellen ze.
Studenten studeren aan een universiteit of hogeschool of aan 12. Studeren ..". (zijn) tot een aantal jaren geleden ook
een school voor hoger beroepsonderwijs (H.B.O.). 13. nog ideaal. Je . . , (kunnen) jaren over je studie doen,
De staf van de universiteit bestaat uit hoogleraren, 14. als je tenminste geen beurs of boze vader .. . (hebben).
lectoren, docenten en wetenschappelijk medewerkers. 15. Zo nu en dan 1 .,. (doen) je tentamen, en voor de rest
Verder is er administratief en technisch personeel. In de 16. ., (houden) je je bezig met andere
meeste studierichtingen moet je naast je hoofdvak nog n of 17. zaken als feest vieren en actie voeren.
twee bijvakken doen. 18. De jaren 60 .... (zijn) gouden jaren:
Een student loopt hoor- en werkcolleges, hij heeft 19. revoluties . . . (zullen) een nieuw tijdperk brengen,
practica, doet mondelinge en schriftelijke tentamens, schrijft 20. alles... (gaan) veranderen, overal. .. (zijn) hoop.
scripties en doet tenslotte examen. Dan studeert hij af. Wie 21. Maar tien jaar later . . . (blijken) alles een mooie
(na het afstuderen) een proefschrift schrijft, kan promoveren 22. droom. Studies. . . (worden) verkort.
en wordt dan doctor. 23. Het paradijs. . (blijven) uit.
172
Les 20
Grammatica
1 HET IMPERFECTUM 1.2 Gebruik van imperfectum en perfectum
Het imperfectum is een verleden tijd, zoals het perfectum (zie Enkele richtlijnen:
les 10). Het imperfectum beschrijft meestal een actie of situatie van
een bepaald moment of een bepaalde periode uit het verleden.
1.1 Vorm waar was je gisteren om vier uur?
ik was bij de oogarts
1.1.1 'Zwakke' werkwoorden
wat deed dokter Van Duin na de bevrijding?
de hij ging met zijn vrouw naar Suriname
singularis: stam +
te
er waren in de jaren dertig veel mensen die het moeilijk hadden
pluralis: stam + den
ten Het imperfectum wordt vaak gebruikt in verhalen:
Er was eens een schrijver die met een aardige poes op het
werken platteland woonde. Soms was hij gelukkig en soms was hij
wonen
ongelukkig. Ongelukkig was hij als hij geen geld had en
1 ik woonde ik werkte gelukkig als hij wl geld had. Dus besloot hij...
2 je woonde je werkte Het perfectum geeft aan dat een actie of situatie voorbij is.
u woonde u werkte Het accent ligt op het resultaat van de actie.
3 ha woonde hij werkte
ze woonde ze werkte actie resultaat
het woonde het werkte ik heb lekker geslapen (ik ben niet meer moe)
1 we woonden we werkten heb je dat boek al gelezen ? (ken je dat boek?)
2 u woonde u werkte ze hebben de hele dag gefietst (ze zijn nu thuis)
jullie woonden jullie werkten
3 ze woonden ze werkten 1.3 Het passivum
173
Les 21 Het nieuwe huis van Els en Jaap
A: Kees E: Els
174
Les 21
E. O, moet je horen:
K. Graag!
E. En hier is de keuken. 54
175
AT. Die ziet er mooi uit.
Aanvullende fonetiek inpakken; op die manier hoefden ze zelf niet zoveel te doen.
Kees wilde ze nog helpen, maar hij kwam voor een dichte,
Let op de spelling met een c in de volgende woorden:
deur, want ze konden een dag eerder vertrekken dan ze eerst
Herhaal: cent . . . precies . . . centraal . . . feliciteren . . . dachten. Els is erg tevreden met haar nieuwe huis, want alles
receptie . . . recensie . . . telefooncel. . . concert. . . is er mooier en nieuwer en lichter dan op de Olympiaweg. En
motorraces. . . medicijnen . . . hoger!
Els vertelt het grapje dat Wim uitgehaald heeft: hij plakte
een briefje op de lift: BUITEN DIENST, en toen gebruikte
Samenvatting niemand de lift meer. Het duurde drie dagen voordat het
Els en Jaap zijn verhuisd naar een nieuwe flat, op de twaalfde ontdekt werd. Gelukkig zijn er twee liften. Na dit verhaaltje
verdieping. Kees komt het huis bekijken. Hij bewondert het laat Els Kees het huis zien. Hun slaapkamer, die wel langer
fraaie uitzicht dat ze hebben: je kunt bijna heel Amsterdam maar niet zo breed is als de vorige, de kamertjes van de
zien. Dat is beter dan in het oude huis: daar bestond het kinderen, de douchecel, en tenslotte de keuken. Die is ook
uitzicht uitsluitend uit de was van de buren. De verhuizing veel mooier en praktischer dan die in het oude huis. Ze
was niet zo druk als Kees dacht: Els en Jaap lieten alles hebben nu ruimte voor een koelkast. Bij de keuken is een
176
Les 21
balkon. Daarvandaan kun je, als het helder is, zelfs de duinen 3 A (21.2; 15.7)
zien. Dit huis is dus veel prettiger dan dat op de Olympiaweg,
en het is nauwelijks duurder. 'Een fantastisch huis', vindt is deze kamer even groot als die van Wim?
Kees. nee, hij is groter dan die van Wim
is dit uitzicht even leuk als dat van Els?
nee, het is leuker dan dat van Els
Oefeningen
1 A (8.10)
zijn deze kleren even mooi als die van Marianne?
nee, ze zijn mooier dan die van Marianne
hadden jullie vroeger een mooi huis? is dit huis even modern als dat van Jaap?
ja, maar dit is mooier nee, het is moderner dan dat van Jaap
hadden jullie vroeger een lichte kamer? is dit tasje even klein als dat van Anneke?
ja, maar deze is lichter
nee, het is kleiner dan dat van Anneke
hadden jullie vroeger een grote kachel? is deze auto even duur als die van John?
ja, maar deze is groter nee, hij is duurder dan die van John
hadden jullie vroeger kleine kamers? is deze kamer even groot als die van Wim?
ja, maar deze zijn kleiner nee, hij is groter dan die van Wim
hadden jullie vroeger een praktische keuken?
ja, maar deze is praktischer
4 (21.3; 15.4,5)
hadden jullie vroeger een hoog huis?
ja, maar dit is hoger is dit huis groter dan dat van Jaap?
nee, het is even groot als Jaap z'n huis
hadden jullie vroeger dure jurken?
ja, maar deze zijn duurder is deze kamer breder dan die van Els?
nee, hij is even breed als Els d'r kamer
hadden jullie vroeger een kleine tuin?
ja, maar deze is kleiner zijn deze kasten hoger dan die van Niek?
nee, ze zijn even hoog als Niek z'n kasten
hadden jullie vroeger een goede auto?
ja, maar deze is beter is dit boek ouder dan dat van John?
nee, het is even oud als John z'n boek
hadden jullie vroeger lange jassen?
ja, maar deze zijn langer zijn deze schoenen duurder dan die van Anneke?
nee, ze zijn even duur als Anneke d'r schoenen
hadden jullie vroeger een mooi huis?
ja, maar dit is mooier is deze keuken praktischer dan die van Corrie?
nee, hij is even praktisch als Corrie d'r keuken
2 B (21.1)
is deze auto beter dan die van Kees?
deze kamer is niet zo groot als de vorige, h? nee, hij is even goed als Kees z'n auto
nee, de vorige was groter
is dit huis groter dan dat van Jaap?
deze kast is niet zo breed als de vorige, h? nee, het is even groot als Jaap z'n huis
nee, de vorige was breder
deze koekjes zijn niet zo lekker als de vorige, h?
nee, de vorige waren lekkerder 5 B (21.4)
dit huis is niet zo hoog als het vorige, h? is de kamer van Kees net zo groot als die van Wim?
nee, het vorige was hoger nee, hij is niet zo groot als die van Wim
deze les is niet zo makkelijk als de vorige, h? is het huis van Els net zo oud als dat van Corrie?
nee, de vorige was makkelijker nee, het is niet zo oud als dat van Corrie
deze oefeningen zijn niet zo moeilijk als de vorige, h? is de keuken van moeder net zo praktisch als die van Els?
nee, de vorige waren moeilijker nee, hij is niet zo praktisch als die van Els
dit kantoor is niet zo dicht bij als het vorige, h? zijn de lessen van Jaap-net zo moeilijk als die van Wim?
nee, het vorige was dichter bij nee, ze zijn niet zo moeilijk als die van Wim
deze auto is niet zo duur als de vorige, h? zijn de kinderen van Corrie net zo rustig als die van Meta?
nee, de vorige was duurder nee, ze zijn niet zo rustig als die van Meta
deze kamer is niet zo rustig als de vorige, h? is de kamer van Kees net zo groot als die van Wim?
nee, de vorige was rustiger nee, hij is niet zo groot als die van Wim
177
Les 21
178
Les 21
dinsdag kom je hier, h? hadden jullie die kachel al toen jullie in Zwolle woonden?
ja, dan kom ik hier ja, toen we in Zwolle woonden, hadden we die kachel
al
dinsdag vertellen jullie een verhaal, h?
ja, dan vertellen we een verhaal klim je alle trappen op, als de lift kapot is?
ja, als de lift kapot is, klim ik alle trappen op
dinsdag moest je naar Utrecht, h?
ja, toen moest ik naar Utrecht waren we al weg, toen je op de Olympiaweg kwam?
ja, toen ik op de Olympiaweg kwam, waren jullie al
dinsdag gaan jullie naar huis, h? weg
ja, dan gaan we naai huis
12 A (1 4.1 5) 1 5 B (17.14)
was je vaak ziek?
werkt hij hard om veel geld te verdienen?
ja, en als ik ziek was, bleef ik thuis
ja, hij werkt hard omdat hij veel geld wil verdienen
had je vaak bezoek?
belt ze Kees op om een afspraak te maken?
ja, en als ik bezoek had, bleef ik thuis
ja, ze belt Kees op omdat ze een afspraak wil maken
was je auto vaak kapot?
ja, en als hij kapot was, bleef ik thuis zet ze de TV aan om die opera te zien?
ja, ze zet de TV aan omdat ze die opera wil zien
ging je vrouw vaak weg?
ja, en als zij wegging, bleef ik thuis nemen ze de auto om vlug in Zwolle te zijn?
ja, ze nemen de auto omdat ze vlug in Zwolle willen
waren de kinderen vaak ziek? zijn
ja, en als ze ziek waren, bleef ik thuis
kijken ze uit het raam om de duinen te zien?
stormde het vaak? ja, ze kijken uit het raam omdat ze de duinen willen
ja, en als het stormde, bleef ik thuis zien
was je vaak ziek? ging hij naar Suriname om daar te werken?
ja, en als ik ziek was, bleef ik thuis ja, hij ging naar Suriname omdat hij daar wilde
werken
13 B (21.12)
ben je ziek geweest? stopte hij daar om te tanken?
ja, en toen ik ziek was, kon ik niet werken ja, hij stopte daar, omdat hij wilde tanken
179
Les 21
180
Les 21
2 Maak de zinnen af. Gebruik de constructie net zo/even + 2.... we nu een week vakantie opnemen,... hebben we
adjectief + als. van de zomer ook nog drie weken.
Voorbeeld: Corrie en Meta zijn tweelingen h? 3. . . . ze nog in het oude huis woonden hadden ze het altijd
Zijn ze ook even groot? koud, maar nu met cv. hebben ze daar geen last meer
Ja, ze zijn even groot. Of. van.
Ja, Corrie is net zo groot als Meta. 4. . . . ze thuiskomt gaat ze eerst in een stoel zitten,... pakt
Ja, Corrie is even groot als Meta. ze de krant, en . . . rolt ze een shagje.
1. Deze kamer lijkt breder dan die andere, maar dat is niet 5. . ,. je weet wanneer jullie gaan verhuizen, bel me . . . even
zo h? Nee,.. , o p , . . . kan ik misschien komen helpen.
2. Is je ene schoen lichter dan je andere? Nee hoor,.. .
3. Haar man lijkt veel ouder dan zij. Is dat zo? Nee,
4. Je linkerbroekspijp is langer dan je rechter. Welnee,,..
5. Mijn boek lijkt wel dikker dan dat van iou. Dat is toch 4 Beantwoord de volgende vragen:
niet zo h o o r , . . . 1. Toen je de laatste keer verhuisde heb je toen alles zelf
6. De weg ergens naartoe lijkt vaak langer dan de terugweg. gedaan?
Maar.. . 2. Wat zie je vanuit jouw kamer?
3. Als er een lift is in een gebouw, neem je die dan altijd?
3 Vul in: toen, dan, als. 4. In sommige liften zie je stickers met 'neem de trap' erop,
Voorbeeld: . . . ik op de markt l o o p , . . . kom ik altijd wat vind je daarvan?
bekenden tegen. 5. Zijn de huizen in de stad duurder dan die op het platte-
Als ik op de markt loop, (dan) kom ik altijd land?
bekenden tegen. 6. Wat is het bezwaar van al die hoge flats?
1. Ik wde vragen of jullie meegingen naar het strand, maar 7. Wat voor weer is het vandaag?
ik jullie opbelde kreeg ik geen gehoor. 8. Hou je van het strand of meer van de bossen?
Grammatica
1 DE COMPARATIEF (c) onregelmatige comparatief
1.1 Vorm
1.2 De comparatief volgt de regels van het adjectief,
(a) adjectief + -er{) (a) vr een substantief:
181
Les 21
182
Op de kamer van Kees
ZJL K: Kees A: Anneke J: John h: hospita van Kees
K En Anneke?
J. Graag. 15
"O
J. Ik heb vanmorgen het paleis bekeken.
A. Binnen?
183
A. H, dat wislik helemaal niet. 27
K. Ja mevrouw.
h. Er is telefoon voor u. 48
184
Les 22
A. Is ze daar nog?
D
A. Sorry Kees, ik moet inderdaad naar huis.
Aanvullende fonetiek wil frisdrank, omdat hij nog moet rijden. Anneke neemt een
Let op de spelling met een c in de volgende woorden: glas sherry. Als Kees ijs haalt om in de frisdrank te doen,
Herhaal: college . . . inclusief. . . caf . .. conducteur . . . vertelt John dat hij die morgen in het paleis geweest is. Dat
bioscoop .. . bandrecorder. . . concert .. . economie . . . kan woensdagsmorgens, 's zomers althans. Anneke is nog
collega . . . secretaresse . . . dictaat . .. nooit in het paleis geweest, en Kees evenmin. John vond het
een interessant bezoek. Er was een rondleiding van een half
Samenvatting uur, en hij verveelde zich echt niet. De gids vertelde, aldus
John en Anneke zitten op de kamer van Kees. Die biedt iets John, dat Van Campen het paleis gebouwd heeft, maar John
te drinken aan: frisdrank, sherry, bier of iets sterkers. John dacht dat De Keyser de bouwmeester was. Wie heeft zich
185
Les 22
vergist; de gids of John? Kees kijkt het na in zijn encyclo- kom je direct thuis, Anneke?
pedie, en dan blijkt dat de gids gelijk had. Tijdens het gesprek Anneke, moeder vraagt of je direct thuiskomt
over het paleis wordt Kees aan de telefoon geroepen. Het is
Annekes moeder, die vraagt of ze naar huis komt, omdat er
A (22.1)
een vriendin op haar zit te wachten. Anneke heeft die
vriendin lang niet gezien, en wil dus wel gauw naar huis. John ik ben in het paleis geweest
brengt haar weg met de auto, want Anneke was niet op de John vertelt dat hij in het paleis geweest is
fiets, omdat het weerbericht onweer voorspeld had.
ik woon hier al drie jaar
John vertelt dat hij hier al drie jaar woont
Oefeningen
ik heb een rondleiding gehad
1 B (21.16)
John vertelt dat hij een rondleiding gehad heeft
heeft Jacob van Campen het paleis gebouwd?
ik heb een aardige indruk gekregen
ja, hij zegt dat Jacob van Campen het paleis gebouwd
John vertelt dat hij een aardige indruk gekregen heeft
heeft
ik kom er vaak langs
heeft hij het paleis bekeken?
John vertelt dat hij er vaak langskomt
ja, hij zegt dat hij het paleis bekeken heeft
ik ben in Amsterdam geboren
is Anneke vorig jaar in Engeland geweest?
John vertelt dat hij in Amsterdam geboren is
ja, hij zegt dat Anneke vorig jaar in Engeland geweest
is ik heb Wim z'n fiets geleend
woont Kees dicht bij de brug? John vertelt dat hij Wim z'n fiets geleend heeft
ja, hij zegt dat Kees dicht bij de brug woont
ik heb vijf adressen opgeschreven
is de tramhalte achter het postkantoor? John vertelt dat hij vijf adressen opgeschreven heeft
ja, hij zegt dat de tramhalte achter het postkantoor is ik ben in het paleis geweest
komt de sneltrein op spoor 6 aan? John vertelt dat hij in het paleis geweest is
ja, hij zegt dat de sneltrein op spoor 6 aankomt
is Anneke haar sleutel kwijt?
ja, hij zegt dat Anneke haar sleutel kwijt is
wat ga je kopen? moet het groen zijn?
heeft Jacob van Campen het paleis gebouwd? ja, ik wil iets groens hebben
ja, hij zegt dat Jacob van Campen het paleis gebouwd
wat ga je kopen? moet het warm zijn?
heeft
ja, ik wil iets warms hebben
2 B (22.1) wat ga je kopen? moet het mooi zijn?
kom je direct thuis, Anneke? ja, ik wil iets moois hebben
Anneke, moeder vraagt of je direct thuiskomt wat ga je kopen? moet het grijs zijn?
gaan jullie vanmiddag nog weg, jongens? ja, ik wil iets grijs hebben
jongens, moeder vraagt of jullie vanmiddag nog wat ga je kopen? moet het sterk zijn?
weggaan ja, ik wil iets sterks hebben
heb je het paleis bekeken, John? wat ga je kopen? moet het koud zijn?
John, moeder vraagt of je het paleis bekeken hebt ja, ik wil iets kouds hebben
woon je al lang op deze kamer, Kees? wat ga je kopen? moet het lang zijn?
Kees, moeder vraagt of je al lang op deze kamer ja, ik wil iets langs hebben
woont
wat ga je kopen? moet het fris zijn?
is de Emmastraat ver weg, meneer? ja, ik wil iets fris hebben
meneer, moeder vraagt of de Emmastraat ver weg is
wat ga je kopen? moet het groen zijn?
is dat een boek over Amsterdam, Els? ja, ik wil iets groens hebben
Els, moeder vraagt of dat een boek over Amsterdam is
wilt u een kopje koffie, meneer King?
^ B (5.13; 19.12)
meneer King, moeder vraagt of u een kopje koffie
wilt moet jij ook rijden?
nee, ik hoef niet te rijden
wilt u suiker en melk in de koffie, mevrouw King?
mevrouw King, moeder vraagt of u suiker en melk in moet jij ook een kaartje kopen?
de koffie wilt nee, ik hoef geen kaartje te kopen
186
Les 22
nee, ik geloof dat hij alleen 's zomers maar in heeft Jacob van Campen het paleis gebouwd?
Zwolle is ja, het paleis is door Jacob van Campen gebouwd
werkt Kees altijd hard? heeft Els deze tafel gekocht?
nee, ik geloof dat hij alleen 's zomers maar hard ja, deze tafel is door Els gekocht
werkt
heeft Niek die fiets geleend?
spelen de kinderen altijd in de tuin?
ja, die fiets is door Niek geleend
nee, ik geloof dat ze alleen 's zomers maar in de
tuin spelen heeft Wim die auto schoongemaakt?
ja, die auto is door Wim schoongemaakt
gaan Wim en Els altijd met de fiets?
nee, ik geloof dat ze alleen 's zomers maar met de hebben de bezoekers de bloemen verzorgd?
fiets gaan ja, de bloemen zijn door de bezoekers verzorgd
is het altijd zo? heeft de loodgieter de wastafel aangelegd?
nee, ik geloof dat het alleen 's zomers maar zo is ja, de wastafel is door de loodgieter aangelegd
heeft Kees Meta naar huis gebracht?
/ B (22.6)
ja, Meta is door Kees naar huis gebracht
heeft Jacob van Campen het paleis gebouwd?
gaat het onweren?
ja, het paleis is door Jacob van Campen gebouwd
ja, het weerbericht zegt dat het gaat onweren
gaat het regenen?
ja, het weerbericht zegt dat het gaat regenen 10 C (22.9; 19.9)
187
Les 22
188
Les 22
Aanvullende woordenlijst
Conversatie
dranken
de koffie de/het pils Houd jij ervan om allerlei gebouwen te bekijken als je ergens
de thee de wijn bent? Als je een gebouw bekijkt, laat je je dan officieel rond-
de bouillon de port leiden? Welk gebouw vond jij de moeite waard om te bekij-
de melk de vermouth ken? Waar was dat? Door wie was het gebouwd? Wat
de karnemelk de sherry kun je in een encyclopedie vinden? Wanneer zoek jij iets op
de choco(lade)mel(k) de jenever in een encyclopedie? Vind jij het overdreven om geen alcohol
het mineraalwater(spa-) de borrel te drinken als je nog moet rijden? Wat heb je liever: bier,
de limonade de whisky sherry of frisdrank? Wat eet je liever voor de lunch: iets
de cola de rum warms of iets kouds? Wat vind je lekkerder: thee of koffie?
het tomatensap de frisdrank Wat is de nationale drank in jouw land? Hoe maak je dat?
de jus d'orange, het Wat zei het weerbericht gisteren? Klopt dat? Wat voor
sinaasappelsap weerbericht etc. weer is het vandaag? Vind je het klimaat hier prettig? Zit
het bier de regenhet regent jij iemand wel eens ievts wijs te maken?
189
Lm 22
Grammatica
1 INDIRECTE ZINNEN MET DAT 2 DE INDIRECTE VRAAG
Let op de volgorde en de tijd. (De PV komt aan het eind.) 2.1 Met een vraagwoord
direct indirect
ze zegt: 'Ik ben ziek' ze zegt dat ze ziek is direct indirect
ze zei: 'Ik ben ziek' ze zei dat ze ziek was
ze zegt: 'Ik ben ziek geweest' ze zegt dat ze ziek geweest is wie heeft dat boek geschreven? ik wil graag weten wie dat
ze zei: 'Ik ben ziek geweest' ze zei dat ze ziek geweest was boek geschreven heeft
John zit net te vertellen dat hij in het paleis geweest is (r.23) wanneer ga je weg? hij vraagt wanneer je weg
het weerbericht zei dat het zou gaan onweren (r.64) gaat
het spijt me dat ik nu al weg moet (r.69)
ik heb altijd gedacht dat De Keyser het gebouwd heeft (r.35)
wat jammer dat je weg moet (oef. 12)
190
Les 22
2.2 Met of 4.2 Werkwoorden die altijd een reflexief pronomen hebben:
zich vergissen
direct indirect zich haasten
zich afvragen
is dit de Hoofdweg? weet u misschien of dit de
zich vervelen
Hoofdweg is?
dus die man heeft zich niet vergist (r.41)
kom je meteen thuis, Anneke? Anneke, je moeder vraagt of dus je begrijpt, ik moet me wel haasten (r.60)
je meteen thuis komt
actief
4 REFLEXIEVE WERKWOORDEN
ze wassen de patinten de patinten worden gewassen
Dit zijn werkwoorden die een reflexief pronomen bij zich
ze wasten de patinten de patinten werden gewassen
hebben. ze hebben de patinten de patinten zijn gewassen
gewassen
4.1 Het pronomen reflexivum
K. Is het erg? 6
s4
/. Och, het gaat wel.
192
Les 23
A ik ben zo terug.
" D
i Inlichtingen.
K. Celebeslaan.
K. Ja.
/. Dat is 34-5-21.
K. En het netnummer? 51
0-21-50 O-2150-5-4-5-2
L 0-21-50.
K. Dus 0-21-50-3-4-5-2-1.
193
D
K. Natuurlijk in gesprek! Nog een keer. 54
t. U spreekt met de firma De Graaf,
goedemiddag.
K. Dag juffrouw. 72
194
Les 23
willen afzeggen. Hij zou namelijk de volgende dag een inter- welke auto is van John?
view hebben met een zekere meneer Meyboom van de firma ik weet niet welke auto van John is
De Graaf in Hilversum. Verder hoeft Kees niets te doen, want
welke taal is dat?
John z'n hospita zorgt goed voor hem en brengt hem
ik weet niet welke taal dat is
regelmatig iets te eten of te drinken.
Omdat John nog geen telefoon heeft, en Kees de hospita welk netnummer is het?
niet wil storen, moet hij in een telefooncel opbellen. Op het ik weet niet welk netnummer het is
Leidseplein staat er een. Daar draait Kees 008, Inlichtingen.
De juffrouw van de Inlichtingendienst vraagt eerst naar de 3 A (22.2)
juiste spelling van de naam De Graaf en informeert vervolgens is de heer Meyboom aanwezig?
naar het adres. Tenslotte controleert ze de voorletter: de J ik weet niet of hij aanwezig is
van Johannes. Dan noemt ze het gevraagde nummer: 34521.
Ze geeft desgevraagd het netnummer ook, hoewel Kees dat heeft John griep?
ook in de Amsterdamse telefoongids zou kunnen vinden. ik weet niet of hij griep heeft
De eerste keer dat Kees het nummer draait is de firma in studeert Anneke Engels?
gesprek, maar de tweede keer wordt de telefoon ik weet niet of ze Engels studeert
aangenomen. Kees wil verbonden worden met de heer
Meyboom, maar die is er niet. Dan krijgt hij diens wonen Jaap en Els in Zwolle?
secretaresse. Ze belooft dat ze de boodschap door zal geven, ik weet niet of ze in Zwolle wonen
dat John ziek is en dat het interview dus niet doorgaat, en ze stopt de tram bij de brug?
zal er bij zeggen dat het John erg spijt. Daarna bedankt ze ik weet niet of hij bij de brug stopt
Kees voor het opbellen, en beindigt het gesprek met: 'Dag
meneer Bergsma.' staat het boek op die plank?
ik weet niet of het op die plank staat
is de moeder van Kees Nederlandse?
Oefeningen ik weet niet of ze Nederlandse is
1 A (16.15)
is de heer Meyboom aanwezig?
waar woont Anneke? ik weet niet of hij aanwezig is
ik weet niet waar ze woont
4 B (22.3)
waar werkt Kees?
ik weet niet waar hij werkt ik ga morgen naar John
waar worden de bloemen verzorgd? weet hij dat je komt?
ik weet niet waar ze verzorgd worden we gaan volgende week naar Jaap
hoe heet de dokter? weet hij dat jullie komen?
ik weet niet hoe hij heet ik ga vanmiddag naar Els
hoe lang blijft Jaap in Hilversum? weet ze dat je komt?
ik weet niet hoe lang hij in Hilversum blijft we gaan vrijdag naar Lies en Hans
hoe laat is het? weten ze dat jullie komen?
ik weet niet hoe laat het is ik ga woensdag naar Niek
hoeveel kinderen heeft Els? weet hij datje komt?
ik weet niet hoeveel kinderen ze heeft we gaan vanavond naar moeder
waar woont Anneke? weet ze dat jullie komen?
ik weet niet waar ze woont we gaan in de vakantie naar Lies
weet ze dat jullie komen?
2 A (23.1; 18.13) ik ga volgende week naar mijn ouders
weten ze dat je komt?
welk netnummer is het?
ik weet niet welk netnummer het is ik ga morgen naar John
weet hij dat je komt?
welke tram komt daar?
ik weet niet welke tram daar komt 5 C (23.1,2,3)
195
Les 23
wat voor boeken leest Wim graag? Kees komt eten; vind je dat leuk?
ik weet niet wat voor boeken Wim graag leest ja, ik vind het leuk dat hij komt eten
op welke plank staat dat boek? Wim gaat naar de bioscoop; vind je dat goed?
ik weet niet op welke plank dat boek staat ja, ik vind het goed dat hij naar de bioscoop gaat
A (22.1) 9 C (23.6)
ben je erg ziek? is Kees ziek?
ja, de dokter zei dat ik erg ziek was o nee; dacht u dat hij ziek was?
heb je griep? speelt Els in de tuin?
ja, de dokter zei dat ik griep had o nee; dacht u dat ze in de tuin speelde?
moet je naar het ziekenhuis? doet moeder boodschappen?
ja, de dokter zei dat ik naar het ziekenhuis moest o nee; dacht u dat ze boodschappen deed?
heb je tabletten nodig? ligt Wim in het ziekenhuis?
ja, de dokter zei dat ik tabletten nodig had o nee; dacht u dat hij in het ziekenhuis lag?
mag je alles eten? gaat Bert naar Engeland?
ja, de dokter zei dat ik alles mocht eten o nee; dacht u dat hij naar Engeland ging?
ben je weer beter? werkt Kees in Zwolle?
ja, de dokter zei dat ik weer beter was o nee; dacht u dat hij in Zwolle werkte?
mag je weer naar buiten? woont Anneke in Hilversum?
ja, de dokter zei, dat ik weer naar buiten mocht o nee; dacht u dat ze in Hilversum woonde?
ben je erg ziek? is Kees ziek?
ja, de dokter zei dat ik erg ziek was o nee; dacht u dat hij ziek was?
7 C (21.16) 10 B (21.12)
Anneke komt; vind je dat prettig? ga je weg? en Kees komt!
ja, ik vind het prettig dat ze komt o, als Kees komt, ga ik niet weg
196
Les 23
1 1 C (23.10) 1 4 A (22.9)
ik bel op, en dan kom ik terug heeft Van Campen het paleis gebouwd?
dus als je opgebeld hebt, kom je terug ja, dat is door Van Campen gebouwd
ik bel hem op en dan schrijf ik je heeft John het boek geschreven?
dus als je hem opgebeld hebt, schrijf je me ja, dat is door John geschreven
ik doe examen en dan kom ik bij je heeft de politie de auto gevonden?
dus als je examen gedaan hebt, kom je bij me ja, die is door de politie gevonden
ik doe boodschappen en dan ga ik naar huis
heeft de loodgieter de wastafel aangelegd?
dus als je boodschappen gedaan hebt, ga je naar huis
ja, die is door de loodgieter aangelegd
ik koop een auto en dan ga ik naar Belgi
heeft de dokter de patint gebracht?
dus als je een auto gekocht hebt, ga je naar Belgi
ja, die is door de dokter gebracht
ik bel op en dan kom ik terug
heeft Corrie de tekening gemaakt?
dus als je opgebeld hebt, kom je terug
ja, die is door Corrie gemaakt
heeft meneer King het boek geleend?
12 C (18.15) ja, dat is door meneer King geleend
wilt u juffrouw Visser spreken?
heeft Van Campen het paleis gebouwd?
ja, zou ik haar even kunnen spreken?
ja, dat is door Van Campen gebouwd
wilt u Kees opbellen?
ja, zou ik hem even op kunnen bellen?
1 5 B (21.6)
wilt u mijn boek gebruiken?
ja, zou ik het even kunnen gebruiken? is de kamer van Kees groter dan die van Anneke?
ja, Kees heeft de grootste kamer
wilt u mijn fiets lenen?
ja, zou ik hem even kunnen lenen? is het huis van Jaap duurder dan dat van Wim?
ja, Jaap heeft het duurste huis
wilt u een krant lezen?
ja, zou ik er even een kunnen lezen? zijn de handschoenen van Anneke mooier dan die van
Marianne?
wilt u een dokter opbellen? ja, Anneke heeft de mooiste handschoenen
ja, zou ik er even een op kunnen bellen?
is de brommer van Els beter dan die van Jaap?
wilt u juffrouw Visser spreken? ja, Els heeft de beste brommer
ja, zou ik haar even kunnen spreken?
is het ziekenhuis van Zwolle moderner dan dat van
Hilversum?
13 B (22.5) ja, Zwolle heeft het modernste ziekenhuis
moet ik iets meenemen? zijn de boeken van John interessanter dan die van Kees?
nee, je hoeft niets mee te nemen ja, John heeft de interessantste boeken
moet ik iemand opbellen? is de huur van het oude huis lager dan die van het nieuwe?
nee, je hoeft niemand op te bellen ja, het oude huis heeft de laagste huur
moet ik het bureau verven? is de kamer van Kees groter dan die van Anneke?
nee, je hoeft het bureau niet te verven ja, Kees heeft de grootste kamer
197
Les 23
1 6 A (21.14) Elke telefoonabonnee heeft een eigen nummer. Bij een lokaal
gesprek is dit het enige nummer dat gedraaid hoeft te
zei mijn hospita het, toen ze opendeed?
worden. Elke abonnee is aangesloten op een lokaal tele-
ja, je hospita zei het, toen ze opendeed
foonnet. Ieder net heeft een eigen nummer. Wenst u een
nam Els de bus, toen het regende? abonnee van een ander net op te bellen, dan dient u eerst zijn
ja, Els nam de bus, toen het regende netnummer te draaien. Dit heet interlokaal telefoneren.
Nadat u de telefoon van de haak hebt genomen, hoort u
was John ziek, toen je langskwam?
een lage onafgebroken toon. Deze toon geeft aan dat u een
ja, John was ziek, toen ik langskwam
nummer kunt gaan draaien. Na het draaien van een
was je thuis, toen moeder opbelde? binnenlands netnummer hoort u in de regel een hoge
ja, ik was thuis, toen moeder opbelde onafgebroken toon. Deze geeft aan dat u het abon-
neenummer kunt gaan draaien.
had John een afspraak, toen hij ziek werd?
ja, John had een afspraak, toen hij ziek werd We kunnen automatisch telefoneren met enkele landen in
West-Europa. Elk land heeft een eigen landnummer. Indien u
kwam je te laat, toen je de trein miste? een internationaal gesprek wilt voeren, moet u 09 draaien en
ja, ik kwam te laat, toen ik de trein miste wachten tot u een hoge kiestoon hoort. Dan moet u zonder
zei mijn hospita het, toen ze opendeed? verdere onderbreking achter elkaar het landnummer, het
ja, je hospita zei het, toen ze opendeed netnummer en het abonneenummer kiezen.
198
Les 23
Grammatica
1 ZOU EN WOU (b) mogen
Zou en wou maken vragen beleefd. mag ik een kopje koffie?
mag ik een kopje koffie alstublieft?
zou ik dan zijn secretaresse even kunnen spreken? (r.59)
ik wou graag een nummer in Hilversum hebben (r.41)
(c) kunnen
zou u me kunnen zeggen waar het station is??
kan ik je pen even lenen?
2 ANDERE MANIEREN OM IETS TE VRAGEN kunt u me zeggen waar het station is?
199
Les 24 Afscheid
J: John A: Anneke
200
Les 24
20 i
SA A. Ja, maar hoe zit het nou? 54
\
pp J- Niet zo ongefduldig!
/. Ik zelf ook.
202
Les 24
helpen. Zij weet niet hoe oud het meisje is, en stelt voor een wacht je op die tram?
meisjesromannetje te kopen, of misschien een echte roman. ja, dat is de tram waar ik op wacht
Wanneer ze hoort dat het om een klein meisje gaat, wandelt
werkje bij die krant?
ze naar de kinderboeken. Daar valt de keuze op 'Lappen-
ja, dat is de krant waar ik bij werk
deken' van Henriette van Eyk. John wil graag iets goeds
geven, want volgend jaar zal hij de verjaardag wel niet
meevieren. Hij gaat namelijk weer terug naar Engeland. 3 C (24.2; 18.4)
Tijdens een wandeling over de grachten legt hij Anneke uit,
hoe het allemaal in elkaar zit. De man die tot voor kort ga je die auto kopen?
hoofd van de afdeling Buitenland van zijn krant was, heeft ja, dat is de auto die ik ga kopen
een hartaanval gehad, en moet met vervroegd pensioen gaan. werkje bij die krant?
Nu heeft John het aanbod gekregen hem op te volgen. Daar ja, dat is de krant waar ik bij werk
hoefde hij natuurlijk niet lang over te denken, want het is een
interessante functie met verantwoordelijk werk, en een salaris wil je dat boek graag hebben?
dat daarmee in overeenstemming is. Hij moet echter wel in ja, dat is het boek dat ik graag wil hebben
Londen gaan wonen, en dat vindt hij jammer, want Amster- speel je altijd met dat treintje?
dam is een fantastische stad. Maar met het vliegtuig kun je ja, dat is het treintje waar ik altijd mee speel
heel makkelijk even heen en weer. En als hij maar zorgt voor
een groot huis, komt Anneke ook wel eens naar Londen. ben je naar die film geweest?
ja, dat is de film waar ik naartoe geweest ben
203
Les 24
204
Les 24
Wim beweert dat Els ziek is kocht hij die krant om dat verhaal te lezen?
als hij dat beweert, vergist hij zich ja, hij kocht die krant omdat hij dat verhaal wilde
lezen
gaat hij naar Engeland om beter Engels te leren?
11
ja, hij gaat naar Engeland omdat hij beter Engels wil
is je vriendin morgen jarig? leren
nee, ze is overmorgen jarig
werkt hij hard om veel geld te verdienen?
hebben ze je het huis gisteren laten zien? ja, hij werkt hard omdat hij veel geld wil verdienen
nee, ze hebben het me eergisteren laten zien
ga je morgen een auto kopen?
14
nee, ik ga er overmorgen een kopen
heb je gisteren langs de grachten gelopen? moest je lang over het aanbod denken?
nee, ik heb er eergisteren langs gelopen * nee, ik hoefde er niet lang over te denken
205
Les 24
206
Les 24
1 Vul in: waar, er, daar, die, dat. . 9. Ik had haar iets. .. vragen, maar ik heb haar n i e t . . .
Voorbeeld: Ik heb trek in een pannekoek. bereiken.
Heb jij . . . ook zin in? 10. We moeten nu echt. .. rijden. Zou je afscheid . . .
Heb jij daar ook zin in? nemen?
1. Victor moet een cadeautje voor Mathildes verjaardag
2. kopen, maar hij weet niet precies.. .^e van houdt.
3 Beantwoord de volgende vragen:
3. Dat boek . . . hij zelf net gelezen heeft zou een goed
1. Houd je van lezen?
4. cadeau zijn, maar het is nogal dik en hij weet niet of
2. Koop je vaak boeken?
5. ze . . . zin in heeft.
3. Kun je al Nederlandse romans lezen?
6. Gisteren hebben we die wandelroute gelopen . . . je ons
7. laatst over vertelde, met twee vrienden . . . ook wel 4. Houje vanlange wandelingen?
5. Heb je wel eens in een vliegtuig gezeten? Hoe vond je dat?
8. van wandelen houden. Het was heel gezellig. Tijdens
6. Wat voor mensen heb je tijdens de lessen Nederlands leren
9. de 20 km . ., we gelopen hebben is er heel wat af gepraat
kennen?
10. en gelachen. En we hebben genoten van de mandarijntjes
11. . . . een van ons had meegenomen.
12. Bram heeft die baan gekregen... Louise ook op had willen 4 Maak de volgende zinnen af.
13. solliciteren. In de tijd . . . de advertentie in de krant Voorbeeld: Wat zullen we vanavond doen?
14. heeft gestaan, was zij op vakantie. Het is een baan .. . Ik heb eigenlijk best zin . . .
15. je hard in moet werken, maar . . .ziet Bram niet Ik heb eigenlijk best zin om lekker thuis te
16. tegen op. Hij i s . . . heel blij mee. blijven.
1. Ik weet niet precies waar hij naartoe gaat.
2 Vul in: laten gaan Ik weet alleen r.
leren mogen 2. Weet jij waar hij van houdt?
moeten kunnen Ja, hij is dol. ,.
willen 3. Er komen veel mensen naar dat concert.
Voorbeeld: Gerard heeft zijn auto . . . wassen. Zorg maar . . ,
Gerard heeft zijn auto laten wassen. 4. Dit is de laatste keer . . .
1. In de tijd dat John daar gewerkt heeft, heeft hij veel 5. Toen we vorige week in Groningen waren . . .
mensen . . . kennen. 6. Als het volgende week . . ,
2. Een halfjaar reizen: als ik dat nog eens zou . . . doen! 7. Sinds Bram die baan heeft. . .
3. We hadden vorig jaar een TV . . . kopen, toen waren ze 8. Ga eerst maar met mij mee, dan
veel goedkoper. 9. Wist je dat. ..
4. Wim had het boek dat hij gekregen heeft altijd a l . . . 10. Vind je het ook zo jammer d a t . . .
hebben. 11. Mark is het vast niet met me eens: . ..
5. Els heeft Kees het hele huis. . . zien. 12. Omdat het al zo laat i s . . .
6. Jaap heeft zijn haar kort. . . knippen. 13. Toen ik vanmorgen . ..
7. Die film moetje beslist. . . zien. 14. Wat denk je van . . .
8. Dat had je niet. . . vertellen. 15. Nu John toch naar Engeland gaat
Grammatica
1 DE DUBBELE INFINITIEFCONSTRUCTIE 2 RELATIEVE ZINNEN MET WAAR
(+ PREPOSITIE)
praesens perfectum we hebben naar de TV gekeken
PV auxiliair + infinitief PV + infinitief + infinitief het programma waar we naar gekeken hebben was erg interes-
sant
Ik kan de brief niet lezen ik heb de brief niet kunnen lezen
ik laat mijn auto wassen ik heb mijn auto laten wassen John moet morgen naar een vergadering
ik kom zaterdag eten ik ben zaterdag komen eten de vergadering waar John morgen naartoe moet, begint om
10 uur
heeft de juffrouw al iets laten zien? (r.9) ik houd het meest van kip met rijst
ik had haar net willen roepen (r.11) het eten waar ik het meest van houd, is kip met rijst
ik wil haar graag iets geven waar ze wat aan heeft (r.25)
ik heb een aanbieding gekregen van de krant waar ik voor
werk (r.30)
217
Les 24
208
Onregelmatige en sterke werkwoord*
209
Grammaticale index
Voorbeeld: pronomen
demonstrativum 8.1 betekent dat het demonstratief pro-
nomen wordt behandeld in les 8, paragraaf 1
aan +het + infinitief 16.1 hoofdzin 2.3; 4.3 me 3.1.2; 3.1.3; 9.1
aanspreekvormen 4.1.3 verschillende objecten 9.2 mee 14.1.4
adjectief 11.1 menen 12.4
auxiliair als 14.3; 21.2; 21.3.4 mening 12.4
+ infinitief 8.3; 24.1 met 14.1.4
hebben 10.1.3; 16.2 bedoelen 12.4 mij 9.1
worden 19.1; 20.1.2 bedoeling 12.4 mijn 2.1; 3.1.1; 3.1.3
zijn 10.1.3; 12.1.2; 16.2; 22.5 ben 2.2.2. mijne 15.1.1
bepaling van tijd en plaats 4.6 bent 2.2.2 mogen 23.2
bijzin 14.3 betekenen 12.4
met omdat 17.1.1 betekenis 12.4 naar 14.1.4
met want 17.1.2 naartoe 14.1.4
comparatief 21.1 net 21.2.1
daar 12.3; 14.1 niet 5.3
daar, er, waar + prepositie 12.3; 14.1; 24.2 daarnaartoe 12.3; 14.1
data 13.4 daarvandaan 12.3; 14.1 nou 7.3
declaratieve zin 2.3.1 dan 21.1.3; 21.3.2 nu 7.3
diminutief 24.3 dat 3.4; 8.1; 15.1.1; 18.1; 22.1; 22.2 of 22.2.2
dit/dat + PV zijn + nominale constituent 3.4 de 4.5 om 13.3
dubbele infinitiefconstructie 24.1 deze 8.1 omdat 17.1.1
futurum 9.3 dezelfde 12.5 ons 7.1; 9.1
imperatief 4.4 die 8.1; 15.1.1; 18.1 onze 7.1; 15.1.1
imperfectum 20.1 dienst 6.2.1; 6.2.3
indirecte zin met dat 22.1 dit 3.4; 8.1 praten 7.4
inversie 4.3 doen(in) 15.2 spreken 7.4
lidwoord staan 15.2; 22.3
bepaald 4.5 een 2.4.1 stoppen (in) 15.2
onbepaald 2.4 elk 8.4
meer dan n auxiliair 18.2; 24.1 elke 8.4 te 13.2.2; 13.3; 19.3; 22.3
negatie 2.5; 5.3; 6.2.3 er 10.2; 13.1; 14.1; 14.2 toen 21.3.1; 21.3.3
niet hoeven (+ te + infinitief) 19.3 even 21.1.1
om + te + infinitief 13.3 u2.1;3.1.2;3.1.3;4.1.3;5
participium perfecti 10.1.2; 12.1; 13.2.2 gaan 9.3.2 uw 2.1
passieve zin 19.1; 20.1.3; 22.5 geen 2.5; 5.3.1 uwe 15.1.1
perfectum 10.1; 22.5; 24.1 geeneen 13.1 van 14.1.4
pluralis van substantieven 3.3 vandaan 14.1.4
possessiefconstructies 15.1 haar 3.1.1; 3.1.3; 9.1 vrij 6.2.2; 6.2.3
praesens 2.2.1; 3.2; 4.2; 5.2; 7.2; 8.2.2; 9.4; hangen 22.3
13.2.2 hare 15.1.1 waar 24.2
pronomen h? 2.3.1 waar? 12.2; 14.1
demonstrativum 8.1 hebben 3.2.1; 5.2; 10.1; 16.2; 23.2 waarnaartoe? 12.2
personale 2.1; 3.1.1; 3.1.3; 4.1; 5.1; 7.1.2; hem 9.1 waarvandaan? 12.2
9.1 hen 9.1 wanneer? 22.2.1
possessivum 2.1; 3.1.1; 3.1.3; 4.1.1; 7.1; het(lidwoord) 4.5 want 17.1.2
15.1 het(pronomen) 3.1.1; 9.1 wat? 2.3.2;
reflexivum 3.1.2; 3.1.3; 22.4.1 hetzelfde 12.5 we 5.1
relativum 18.1; 24.2 hij 3.1.1; 9.1 welk 6.1
PV 2.3;4.3 hoeven 19.3 welke 6.1
relatieve zinnen 24.2 hun 7.1 weten 8.2.1
superlatief 19.2 hunne 15.1.1 wie? 3.1.4; 22.2.1
te + infinitief 22.3 willen 4.2.2; 23.2
vergelijkingen zonder comparatief 21.2 wij 5.1
ik 2.1
vraagwoorden 3.1.4; 12.2 worden 19.1.2
is 2.2.2 wou 23.1
vraagzin
direct 2.3.2 je 2.1; 4.1; 7.1; 9.1 ze 3.1.1; 5.1; 9.1
indirect 22.2 jij 4.1 zetten 15.2
vragen 23 jou 9.1 zich 3.1.2; 3.1.3; 22.4.1
werkwoorden jouw 4.1; 7.1 zij 5.1
reflexieve 22.4 jouwe 15.1.1 zijn(pronomen) 3.1.1; 3.1.3
samengestelde: prefix met accent 13.2.2 jullie 5.1; 7.1; 9.1 zijn(werkwoord) 2.2.2; 3.2.1; 3.4; 4.4; 5.2
prefix zonder accent 10.1.3; 12.1.2; 16.1; 16.2; 22.5
12.1.1; 13.2.1 kennen 8.2.1 zijne 15.1.1
transport-16.2 kunnen 8.2; 23.2 zitten 15.2; 22.3
zwakke, sterke, onregelmatige 10.1.2; zo'n 10.3
20.1 laten 11.2.2 zou 23.1
woordvolgorde leggen 15.2 zulk 10.3
auxiliair + infinitief 8.3 liggen 15.2; 22.3 zulke 10.3
bijzin 14.3 lopen 22.3 zuen 9.3.3; 9.4; 11.2.1
210
Woordindex
Wanneer een woord slechts in n les voorkomt, wordt het nummer van die les gegeven (gevolgd door een s als het woord alleen in de samenvatting
genoemd wordt). Staat een woord in meer dan n les, dan wordt de vroegste vindplaats gegeven, gevolgd door een p (passim).
Van de woorden uit de woordenlijsten worden alle vermeldingen (voor zover die relevant zijn) gegeven. De aanduiding bestaat uit het nummer
van de les, gevolgd door een w. Bij woorden die voor het eerst in het huiswerk voorkomen, wordt het lesnummer gevolgd door een h.
21]
Woordindex
212
Woordindex
213
Woordindex
214
Woordindex
215
Woordindex
216
Woordindex
217
Woordindex
218
Woordindex
219
Antwoorden op het huiswerk
Les 2 Les 6
1 1. is 2. woont 3. is 4. is 5. spreekt 6. woon 1 2. Welke 4. Welk 6. Welk 10. Welke 12. welke
7. ben 8. studeer
2 1. Heb 2. w 3. Ga 4. is 5. W 6. drink 7. Geef
2 1. Komt u eens langs! 8. hebt 10. heb 11. hebben 12. werkt 13. heb
2. Wat is uw taal? 15. bent 16. hebt 17. heb 19. wil 20. zeg 21. Doe
3. H, dat is Kees.
4. John spreekt heel goed Nederlands. Les 7
5. Bent u geen journalist?
6. Londen is de hoofdstad van Engeland. 1 1. hun 3. Hun 4. je 5. Onze 7. haar 8. Hun
7. Zweden ligt in Europa. 9. hun 10. onze 11. mijn 12. mijn 13. haar
8. John woont ook in Amsterdam. 2 l.w 2. Geeft 3. moet 5. wil 6. Wilt 7. zijn
8. zijn 9. kom 10. hebben 11. Geeft 12. spreekt
Les 3 13. praat 14. krijgt
1 3. mijn 4. Hij 5. zich 6. zijn 7. Ze 8. Ze 3 1. Nee, ik ga vanavond niet naar een museum/Nee, van-
9. Haar; hij 10. Ik 11. mijn 14. Hij avond ga ik niet naar een museum.
2. Nee, ik heb vannacht geen vergadering/Nee, vannacht
heb ik geen vergadering.
Les 4
3. Nee, ik ga morgen niet naar Belgi/ Nee, morgen ga ik
1 2. wil 3. wil 4. wil 6. Wilt 7. wil 8. wil niet naar Belgi.
4. Nee, ik werk niet bij de Spoorwegen.
1. je 2. u 3. je 4. je 6. je 8. je 10. uw 11. je 5. Nee, ik heb geen spoorboekje.
13.je 14.je 15.u 6. Nee, ik reis niet eerste klas.
7. Nee, ik mag niet gratis in de trein.
3 1. Mevrouw De Vries heeft een krant. 8. Nee, ik heb geen abonnement.
2. Anneke drinkt een kopje koffie. 9. Nee, ik eet vandaag niet in een restaurant/ Nee, vandaag
3. Hij werkt al een halfjaar in Utrecht. eet ik niet in een restaurant.
4. De kinderen zeggen 'welterusten'.
5. Mag ik mijn jas alstublieft? Les 8
6. Hoe lang werkt u al hier?
7. Hij komt precies op tijd op college. 1 2.dat 3. Dat 4. Die 5. die 7. die 8. Die 9.dat
8. Ik moet gauw weg. 10. dat 11. dat 12.dat 14. die; deze 17. Dit; dit/dat
9. Waar bent u geboren? 18. deze/die 19. Die
10. Hij komt morgen op bezoek.
2 5. Kun/Kan 6. weet 7. Kun/Kan 9. kan 10. kunnen
11. ken 12. Ken 14. weten 15. weten 16. kunnen
Les 5 18. kan
1 1. woont 2. werkt 3. staat 4. gaat 5. gaan 6. spelen
7. fietsen 8. moet 9. heeft 10. roept 11. zijn Les 9
12. ben 13. is 14. ben 15. hebben 16. hebben 1 2. je/jou 3. jou 7. me 8. het 9. je 11. het; haar
17. komen 12. je 14. me 17. hem 19. hem; je 21. je 22. me
23. je
2 1. op; bij; in 2. met 3. om; van 4. van 5. met; naar
6. naar 7. om; op/bij 8. op 9. in/bij 10. in 2 2. Zullen 3. zal 4. zult/zal 5. zal 7. zal 8. zullen
10. Zullen
3 1. Nee, ik heb geen tuin.
2. Nee, ik ben morgen niet thuis. 3 1. Ik geef een fles wijn aan Jan/ Ik geef aan Jan een fles
3. Nee, ik heb geen auto. wijn.
4. Nee, ik kom niet vaak in Engeland. 2. Ik schrijf een brief aan mijn ouders/ Ik schrijf aan mijn
5. Nee, dat is het station niet. ouders een brief.
6. Nee, ik ga niet met de trein. 3. Ik leen haar mijn dictaat.
7. Nee, ik werk niet hard. 4. Herman trakteert ons op gebak.
8. Nee, ik rook niet. 5. Ik stuur je een kaart.
9. Nee, ik wil geen melk. 6. Mijn zus geeft hem het cadeautje.
10. Nee, ik doe mijn jas niet uit. 7. Hij vraagt me een vuurtje.
11. Nee, de kinderen zijn niet thuis. 8. Ik breng je goed nieuws.
12. Nee, de buurman heeft geen balkon. 9. Piet geeft me het boek.
13. Nee, ik heb geen honger. 10. Ik wens je het beste.
220
Antwoorden op het huiswerk
Les 10 Les 15
1 1. is . . . geweest 1 t4. je 7. onze 8. die . . . ons 10. jullie 12. onze
. je
2. zijn . . . gegaan 15. jullie 18. mijn 19. zijn 20. zijn 21. zijn
3. hebben . . . gewandeld 22. jullie
4. gemaakt
5. hebben . . . gezien i 1. op/met; naar
6. heeft . . . geregend 2. tegen
7. zijn . . . verdwaald 3. van
8. heeft . . . gekeken 4. met
9. hebben . . . gezocht 5. met
10. hebben . . . gevonden 6. op
11. hebben . . . gezien 7. van
12. hebben . . . gegeten 8. voor
13. zijn . . . gegaan 10. in/op/onder/achter; in/op/onder/achter
14. hebben . . . gehad 11. in; tussen/achter/ onder/op
15. heeft . . . geslapen 13. met; naar
14. op
2 2. is er 4. Er 6. er is 7. er zijn 8. er is 9. er zijn
15. met
10. er 12. Is er 14. er is 15. Er is
Les 11 Les 16
1 2. mooi 3. goed 5. nieuwe 7. oude 9. witte; wit 1 2. ben . . . doen
10. leuke 12. dure 14. nieuwe 16. Blauw 17. wit; 3. ben . . . maken
blauw 18. bruin; oranje 19. bruine 20. wit 22. leuke 4. hebben . . . gekocht
25.goedkoop 5. Schiet . . . op
6. moet
2 1. zullen 2. laten 4. Zal 6. zal 8. zullen 9. laten 7. heeft
10. zal 8. past op
9. is . . . schrijven
Les 12 10. is . . . studeren
11. doet
1 8. waar 10. daar 12. daar 14. Waar . . . vandaan
12. heeft
16. daar 18. daar 21. Waar . . . naartoe 23. Waar
13. kunnen
25. Daar . . . vandaan
2 3. betekent 4. betekent 6. bedoelt 7. bedoel 2 1. zijn 2. zijn 3. hebben 4. hebben 5. zijn 6. hebben
9. Meent 10. meen 11. betekent 12. betekent 7. hebben 8. zijn 9. hebben
Les 13 Les 17
1 4. hem 5. hem 6. hem l. het; er 10. er 12. er 1 1. het 2. Het 3. dat/het 4. het 5. het 8. dat/ het
13. Er; er 15. er 16. er 9.dat 12. die 13.dat 14. Dat 17. Die 20. Dat;het
2 1. aanvragen 21. het 23. die; die
2. uitgesteld
3. verhuisd 2 2. oude 3. aardig 4. prachtig; klein 5. gezellig
4. belt . . . op 6. nieuwe 7. goed 8. speciale 9. vorige; bijzonder
6. invullen 10. iedere 11. Nederlandse 12. spannende
7. opsturen 13. belangrijke 14. verschillende 15. grote
8. komt . . . langs
9. af . . . halen
10. Stuurt . . . op Les 18
11. v u l . . . in 1 l.dat 2. Dat 3. die 4. die; dat 5.dat 6. Dat
12. inlevert 7. dat 8. dat 9. dat 10. die 11. die 12. Dat
13. afhalen 13. die 14.dat
Les 14
2 1. . . . om het te bekijken
l 2. Wat 4. Waarom 6. Wat 8. Hoe 11. welke 2. . . . om het te kraken
13. Waar 16. Welke 18. Hoe 21. Hoe 23. wat 3. . . . om ze te helpen
4. . . . om hem op te knappen
l.Er 2 . daar 3. daar 6. Daar 7. Waar 9. Er 11. er
13. daar 15. Waar 17. Daar 20. er 5. . . . om hem te repareren
6. . . . om hem schoon te maken
1. heb ik 2. ben ik 3 . blijf ik 4. ga ik 5. kom ik 7. . . . om te verhuizen
6. zet ik 7. ben ik 8. kom ik 8. . . . om het te vieren
221
Antwoorden op het huiswerk
Les 19 1. toen
2. als . , dan
1 4. mooiste 5. oudste 6. meeste 7. laatste 12. hoogste 3. toen
14. modernste 15. bovenste 17.1eukst(e) 19. mak- 4. als . , dan . . dan
kelijkste)
5. als . . . dan . . . dan
2 2. Ze 3. die; haar 4. hij/ze 5. hij/ze 6. dat 9. Ze;
die 11. ze 12. haar 14. die 15. Ze 16. Haar 17. Ze Les 22
18. zijn 19. hij 20. die 21.dat 1 2. staat 3. staat 4. zit 5. zit 6. staat/loopt 7. staat
8. loopt/staat 9. staat/zit 10. ligt/zit
Les 20
1 2. woonden; werd 3. was 6. was 7. kende; had 2 1. Gelukkig hoeft hij niet te verhuizen.
8. hielpen 9. kon; was 11. was 12. was 13. kon 2. . . . , want hij hoeft niet te rijden.
14. had 15. deed 16. hield 18. waren 19. zouden 3. Hij hoeft niet iedere dag een kaartje te kopen.
20. ging; was 21. bleek 22. werden 23. bleef 4. Ik hoef nu niet hard te werken.
5. We hoeven geen Engels te praten.
2. 1. Nee, dokter Van Duin/hij heeft niet snel gestudeerd. 6. Nee, je hoeft het (nog) niet terug te brengen.
2. Nee, zijn vader had niet veel geld. 7. . . . , dus ze hoeven geen plaatsen te bespreken.
3. Nee, overdag werkte hij niet/ Nee, hij werkte overdag
niet. 3 l.je 2. me 4. zich 6. zich 7. je 9. me 12. zich
4. Nee, hij kon niet in Suriname blijven/ In Suriname kon 13. ons 15. zich 16. zich
hij niet blijven.
5. Nee, hij praat niet gezellig met zijn patinten. Les 23
6. Nee, ik was gisteren niet ziek/ Nee, gisteren was ik niet
ziek. 1 2. Kan Xwil/wou 4. kan 6. Wt/Wou 8. Zou
7. Nee, ik loop niet elke dag college. 9. Kunt/Wilt 11. Mag 12. wil/wou 13. Zou
8. Nee, het is niet makkelijk om een baantje te vinden. 14. wilt/wou/moet 16. komt 11. zal 18. wil/wou
19. kunt/kan 20. zal
Les 21 2 1. Nee, de dokter zegt dat hij/John niet erg ziek is.
1 2. beter 4. fijner 5. vaker 6. minder 7. meer 2. Nee, ik denk dat hij/Robert morgen niet komt.
8. rustiger 10. gevarieerder 11. eenvoudiger 13. meeste 3. Nee, het weerbericht zegt dat het geen mooi weer wordt.
14. simpeler 15. minder 16. beste 17. kleinste 4. Nee, Jet zegt dat ze/Irene geen groot huis heeft.
19. mooiste 20. liefst(e) 21. minder 5. Nee, Maria zegt dat ze/haar moeder geen Engels spreekt.
6. Nee, ik heb gehoord dat hij/Jaap niet met de auto gaat.
2 1. Nee, ze zijn even breed / Nee, deze (kamer) is net zo/ 7. Nee, hij zegt dat hij niet naar Engeland gaat.
even breed als die andere. 8. Nee, ik zie dat hij/de telefooncel niet vrij is.
2. Nee hoor, ze zijn even licht / Nee hoor, mijn ene schoen
is net zo/even licht als mijn andere. Les 24
3. Nee, ze zijn even oud / Nee, haar man is net zo/even oud
als zij. 1 2. waar 3. dat 5. daar/er 6. waar 7. die 9. die
4. Welnee, ze zijn even lang / Welnee, mijn linker broekspijp , 11. die 12. waar 13. dat/waarin 14. waar 15. daar
is net zo/even lang als mijn rechter (broekspijp). 16. er
5. . . . , ze zijn even dik / . . . , mijn boek is net zo/even dik
als dat van jou. 2 1. leren 2. mogen/kunnen 3. moeten 4. willen/moeten
6. Maar ze zijn even lang / Maar de heenweg is net zo/even 5. laten 6. laten 7. gaan 8. mogen/moeten 9. willen;
lang als de terugweg. kunnen 10. gaan; willen/kunnen
222