You are on page 1of 42

Çri Hari -Näma Mahä-Mantra

Hare Kåñëa Hare Kåñëa Kåñëa Kåñëa Hare Hare


Hare Räma Hare Räma Räma Räma Hare Hare

Volgens eeuwige çästra’s zoals de Veda’s, Upaniñads, Puräëa’s en Saàhitä’s is de transcendentale naam (
näma brahma), hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare hare räma hare räma räma räma hare hare
de mahä-mantra (allerhoogste mantra) voor verlossing in de Kali-yuga1. De voornaamste voorgeschreven
plicht (dharma) voor dit tijdperk is het chanten en beoefenen van saìkértana van deze uit zestien
woorden bestaande mahä-mantra.

De naam van Bhagavän is rechtstreeks de vorm (svarüpa) van Bhagavän. Bhagavän Çré Kåñëa heeft
Zijn namen vervuld met Zijn zoete gedaante, Zijn zoete spel en vermaak en al Zijn vermogens. Bhagavän is de
drager van Zijn naam en wordt nämé genoemd. Hoewel Hij (nämé) en Zijn naam (näma) niet van elkaar
verschillen, overtreft in bepaalde omstandigheden de genade van näma-brahma die van nämé-brahma.
Door Zijn grondeloze genade verschijnt Svayaà Bhagavän Çré Kåñëa in de vorm van näma om de
geconditioneerde zielen te verlossen. Een zeer fortuinlijk iemand neemt dékñä in de çré hari-näma mahä-
mantra van een bonafide guru die zelf voortdurend opgaat in Sri hari-nama. Op deze manier vereert hij Çré
Bhagavän door het gezamenlijk chanten van Zijn namen (saìkértana), het dagelijks chanten van een vast
aantal namen (japa), en het zich heugen van Çré Bhagaväns naam (smaraëa). De çästra’s stellen dat het in
Kali-yuga glorieuzer is om luidop näma-saìkértana te doen dan om näma-smaraëa of japa te verrichten.

japato hari-nämäni sthäna-çat-guëädhikaù


ätmänaïca punäty-uccair japan çrotån-punäti ca

(Çré Näradéya gesproken door Çré Prahläda Mahäräja)

“Iemand die çré hari-kåñëa luidop chant, is honderd keer beter dan degene die stil chant. Degene
die stil chant, doet dat alleen voor zijn eigen voordeel en loutering, terwijl degene die luidop chant
allen die hem horen een dienst bewijst en loutert, zoals dieren, insecten, vogels, bomen en struiken.
Dergelijke wezens kunnen niet chanten, maar kunnen uit de oceaan van geboorte en dood gered
worden door gewoon deze hari-näma te horen.”

Daarom is in dit tijdperk van Kali het kroonjuweel van alle soorten sädhana het verrichten van saìkértana
van de uit zestien woorden bestaande hari-näma mahä-mantra. Çré Caitanya Mahäprabhu is Pävana-
Avatäré, de meest genadige avatära die Kali-yuga loutert. Derhalve leert Hij ons om çré hari-näma saìkértana
te beoefenen—kértanéya sadä hari.

                                                                                                                         
1
 Een yuga wordt gedefinieerd als een tijdperk binnen een cyclus van vier tijdperken in het leven van een universum. Ze
heten Satya, Treta, Dv äpara en Kali. Ieder tijdperk heeft achtereenvolgens minder goede eigenschappen, levensduur, voor-
spoed enz. Het uiteindelijke, meest gedegenereerde tijdperk is de Kali-yuga (het tijdperk van strijd en leugenachtigheid),
waarin we nu leven. Dit tijdperk duurt 432.000 jaar, waarvan er reeds 5000 verstreken zijn.  
In de Båhad Näradéya Puräëa wordt duidelijk gesteld:

harer näma harer näma harer nämaiva kevalam


kalau nästy eva nästy eva nästy eva gatir anyathä

“Om in Kali-yuga geestelijke vooruitgang te maken is er geen andere weg, geen andere weg,
geen andere weg dan het chanten van de heilige naam, het chanten van de heilige naam,
het chanten van de heilige naam.”
De volgorde van de Mahä-mantra

Volgens een bepaalde filosofische school moet de mahä-mantra in deze volgorde gechant worden:

hare räma hare räma räma räma hare hare


hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare

Dit idee is gebaseerd op de volgende punten:

1) In de Kali-santaraëa Upaniñad, uitgegeven door Venkatesh Press, Mumbai, staat dat deze mahä-
mantra begint met de woorden hare räma hare räma räma räma hare hare gevolgd door hare kåñëa hare
kåñëa kåñëa kåñëa hare hare.
2) In een boek genaamd Kalyäëa uit Gorakhpura, wordt de mahä-mantra in de bovengenoemde
woordvolgorde geschreven.
3) Çré Räma verscheen in Tretä-yuga. Later verscheen Çré Kåñëa in Dväpara-yuga. Het is daarom
logisch om eerst hare räma en dan hare kåñëa te chanten.

De bovengenoemde gezichtspunten zijn zowel onlogisch als ongefundeerd:

1) In eerdere publicaties van de Kali-santaraëa Upaniñad door Venkatesh Press, Mumbai, wordt
duidelijk gesteld dat de mahä-mantra begint met hare kåñëa en niet met hare räma. Deze eerdere uit-
gaven worden nog bewaard in bibliotheken in Calcutta en Jaipura.
2) Kalyäëa, uitgegeven door Gétä Press, Gorakhpura, is geen bonafide bewijs om bovengenoemd
gezichtspunt mee te ondersteunen.
3) Dat Tretä-yuga wordt gevolgd door Dväpara-yuga heeft geen effect op de eeuwige mahä-mantra.
De mahä-mantra is boven alle yuga’s en tijd verheven.

Dit onderwerp kan alleen begrepen worden door het chanten van de Brahma mahä-mantra, de ver-
losser van alle yuga’s. Verwijzingen naar Çré Bhagaväns namen in de verschillende yuga’s zijn te vinden
in de Ananta-Saàhitä:

Satya-yuga: näräyaëa parä vedäù näräyaëa parä kñaraù


näräyaëa para muktiù näräyaëa parä gatiù

“In alle Veda's wordt verklaard dat Näräyana de Allerhoogste is. Näräyana is de hoogste van alle
letters. Näräyana is de hoogste bevrijding. Näräyana is het hoogste pad.”

Tretä-yuga: räma näräyaëa-änanta mukunda madhusüdana kåñëa


keçava kaàsäre hare vaikuëöha vämana

“He Räma! He Näräyaëa! He Änanta! He Mukunda! He Madhusüdana! He Kåñëa! He Keçava! He


Kaàsäre! He Hare! He Vaikuëöa! He Vämana!”

Dväpara-yuga: hare muräre madhu-kaitabäre

gopäla govinda mukunda çaure

yajïeça närätaëa kåñëa viñëo


niräñrayaraà mäà jagadéça rakña

“Hare, Muräre, Madhu-Kaitabäre, Gopäla, Govinda, Mukunda, Çaure, Heer van alle yajïa's Näräya-
na, Kåñëa, Viñëu! He Jagadéça, bescherm me alstublieft! Ik heb geen andere toevlucht.”

Kali-yuga: hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa


hare hare hare räma hare räma
räma räma hare hare ñoòa-
çaitäni nämäni dvätrinçad varëa
käni hi kalau yuge mähä-mantraù
sammato jéva täraëe

“Hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare hare räma hare räma räma räma hare hare. Deze harinäma
mahä-mantra bestaat uit zestien namen en tweeëndertig lettergrepen. In Kali-yuga kan deze mantra
alle jéva’s verlossen.”

Zo blijkt duidelijk, met betrekking tot het derde punt, dat de brahma mahä-mantra (Kåñëa's naam)
zelfs in Tretä-yuga als de verlosser bestond vóór de verschijning van Kåñëa in Dväpara-yuga, met na-
men zoals Mukunda, Madhusüdana, Kåñëa, Keçava en Kaàsäri. Daarom zijn het advies en de argu-
menten gegeven over de omgekeerde volgorde van de mahä-mantra ongegrond.

In de çloka's van de Ananta-Saàhitä wordt duidelijk gesteld dat de mahä-mantra in de Upaniñads,


zoals de Kali-santaraëa Upaniñad, in deze volgorde wordt geschreven: hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa
hare hare hare räma hare räma räma räma hare hare,

Näradajé ontving de mahä-mantra in deze volgorde van zijn guru, Brahmäjé, en deze traditie wordt
heden ten dage nog in de praktijk gebracht in de Brahmä Madhva Gauòéya Vaiñëava Sampradäya. In
andere sampradäya’s wordt deze mahä-mantra echter niet doorgegeven via de guru-paramparä, en
daarom is zijn geheim en volgorde onbekend aan personen in die sampradäya’s. Het is geen wonder dat
ze de volgorde van de mahä-mantra omdraaien en hem laten beginnen met hare räma.

Andere bonafide çästra's geven bewijs betreffende de vorm van de mahä-mantra:

çisya syodaì mukha-sthasya harer nämäni ñodaça


saàçrävyaiva tato dagdhän mantraà trai-lokya-mangalam

(Jïänämåta-sära)

“Çré Gurudeva moet de zestien woorden van de hare kåñëa mantra aan de discipel reciteren voordat
hij hem initieert in de gopäla-mantra, die de drie werelden zegenrijk maakt. Om deze gopäla-mantra
te ontvangen, moet de discipel met zijn gezicht naar het noorden zitten en de mantra in zijn rechter-
oor ontvangen.”

In çästra's zoals de Brahma Yämala beschrijft Heer Çiva de svarüpa (vorm) van de mahä-mantra:

harià vinä nästi kiïcat päpa nistärakaà kalau


tasmäl-lokoddhäranaëärthaà hari-näma prakäçayet
sarvatra mucyate loko mahä-päpät kalau yuge
hare-kåñëa -pada-dvandvaà kåñëeti ca pada-dvayam
tathä hare-pada-dvandvaà hare-räma iti dvayam
tad-ante ca mahä-devé räma räma dvayaà vadet
hare hare tato brüyäd hari-näma samuccararet
mahä-mantraà ca kåñëasya sarva-päpa praëäçakam iti

“He Mahädevé! Kijk! In Kali-yuga is er geen gemakkelijkere manier om zonder uit te wissen dan door çré hari-
näma. Het is daarom essentieel om çré hari-näma te propageren onder het grote publiek. De mensen in Kali-
yuga kunnen gemakkelijk bevrijd worden van de grootste hel door het beoefenen van saìkértana van
deze mahä-mantra. Om deze mahä-mantra te chanten, chant eerst tweemaal hare kåñëa, dan tweemaal
kåñëa, dan tweemaal hare. Chant daarna tweemaal hare räma, dan tweemaal räma, en dan opnieuw
tweemaal hare. Men moet Çré Kåñëa's mahä-mantra, die alle zonden teniet doet, chanten, uitspreken, en
er saìkértana enz. mee beoefenen." Dit wordt beschreven in deze twee stanza’s.”

In de Rädhä Tantra wordt gesteld:

çåëu mätarmahämäye viçva-béja-svarüpiëi


hari nämno mahämäye kramaì vad sureçvari

“Een bhakta bidt: ‘He viçva béja svarüpiëé(zaad van het hele universum)! Sureçvari (die vereerbaar is
voor de halfgoden)! Mahämäya! Mäta! Hoor alstublieft mijn gebed aan en verklaar me de volgorde van
de mahä-mantra.’”

In antwoord hierop zegt Devé:

hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare


hare räma hare räma räma räma hare hare
dvätrià çadakñaräëyeva kalau nämäni sarvadam
etan mantraà suta çreñöha prathamaà çåëuyän naraù

“Oh beste aller zonen! De mahä-mantra voor Kali-yuga schenkt alle volmaaktheid. Deze mahä-mantra,
Sri Kåñëa näma, is samengesteld uit zestien namen en tweeëndertig lettergrepen: hare kåñëa hare kåñëa
kåñëa kåñëa hare hare hare räma hare räma räma räma hare hare. Daarom dient iemand die zich om zijn
eigen welzijn bekommert deze mahä-mantra eerst te horen van zijn Gurudeva.”

In dezelfde Rädhä Tantra adviseert Tripurä Devé eveneens:

hari-nämnä vinä putra dékñä ca vi-phalä bhavet


guru-deva-mukhäcchrutä hari-näma parä kñaram
brähmana-ksatra-viö-çudräù ñrutvä näm parä kñaram
dékñäà kuryuù suta-çreñöhaù mahä-vidhyäsu-sundara

“Oh beste aller zonen, jij bent vertrouwd met de grootste jïäna. Kijk! Wanneer je de gopäla-mantra
van Çré Gurudeva hoort voordat je de hare kåñëa mahä-mantra hoort, zal de gopäla-mantra geen enkele
vrucht dragen. Daarom moeten leden van alle varëa's, zoals brähmaëa’s en kñatriya’s, eerst deze mahä-
mantra aanvaarden van Gurudeva voordat ze initiatie aanvaarden in de gopála-mantra.”

In de Padma Puräëa wordt eveneens gesteld:

Dväntriàçad akñaraà mantraà näma-ñoòaçakänvitam


prajapan vaiñëavo nityaà nityaà rädhä-kåñëa-sthalaà-labhet

“Iedere Vaiñëava die voortdurend de hare kåñëa mahä-mantra chant, die begiftigd is met zestien namen
bestaande uit tweeëndertig lettergrepen, zal beslist de woning bereiken van Çré Çré Rädhä-Kåñëa in
Goloka Våndävana Dhäma.”
In de Rädhä Hådaya Khaëòa van de Brahmäëòa Puräëa bidt Romaharñaëa Süta als volgt tot Çré Veda
Vyäsa:

yat tvayä kértitaà nätha hari-nämeti saàjitam


mantraà brahma-padaà siddhi karaà-tad-vada no vibho

“He Vibho! He Prabhu! Onderricht mij alstublieft in de brahma svarüpa näma mantra van Çré Hari,
die de schenker is van alle volmaaktheid.”

Als antwoord geeft Çré Veda Vyäsa de volgende instructie:

grahaëäd yasya mantrasya dehé brahma-mayo bhavet


sadhyaù pütaù suräpo ’pi sarva-siddhi-yuto bhavet
tad ahaà te ’bhidhäsyämi mahä-bhagavato hamsi
hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare
hare räma hare räma räma räma hare hare
iti ñoòaçakaà nämnäm tri-käla kalmañäpaham
nätaù paratayopäyaù sarva-vedeñu vidhyate

“Oh mijn zoon, zeker zal ik je onderrichten in die mahä-mantra, door de aanvaarding waarvan zelfs
iemand in de lichamelijke levensopvatting bevrijd kan raken en zelfs een dronkaard snel gezuiverd
wordt en alle volmaaktheid bereikt. Ik zal je onderrichten omdat je een mahä-bhagavata bent en een
geschikte kandidaat. Zie toch! De uit zestien woorden bestaande mahä-mantra, hare kåñëa hare kåñëa
kåñëa kåñëa hare hare hare räma hare räma räma räma hare hare, kan de zonden van de drie werelden
vernietigen. De vier Veda's noemen geen betere methode voor het bereiken van bevrijding van
materiële gebondenheid dan het chanten van deze mahä-mantra.”

De Ananta Saàhita verklaart tevens:

hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare


hare räma hare räma räma räma hare hare
soòasaitäni nämäni dvätriàçad varëakäëi hi
kalau yuge mahä-mantraù sammato jéva-täraëe
utsåjyaitan-mahä-mantraà ye tvanyat kalpitaà padam
mahä-nämeti gäyanti te çastra guru-laëghinaù

“Alle çästra’s zijn het erover eens dat de hare kåñëa mahä-mantra, bestaande uit zestien namen en
tweeëndertig lettergrepen, de luisterrijke mantra is om de jéva’s in Kali-yuga te verlossen. Zij die deze
mantra veronachtzamen en een andere methode aanvaarden, tengevolge van hun eigen
verbeelding of de verbeelding van anderen, zijn in feite ongehoorzaam aan guru en çästra.
Wanneer iemand vraagt: ‘Waarom is deze hare kåñëa mantra van zestien woorden de mahä-mantra?’ dan
luidt het antwoord als volgt: ‘Van alle namen van kåñëa kan geen andere naam dan Hari moeiteloos
zonden, grote onfortuinlijkheid en onwetendheid wegnemen. Geen andere naam dan kåñëa kan
prema schenken. En geen andere naam dan Räma kan bevrijding geven.’ Dit is waarom de mahä-
mantra uit deze drie primaire namen is samengesteld. Ten tweede zijn deze zestien namen een invocatie.
Oà, namaù, klià, svähä enz., zijn niet noodzakelijk om de mantra potenter te maken. Om deze reden
wordt hij de mahä-mantra genoemd.”

In de Sanat Kumära Saàhitä wordt gesteld:

hare kåñëau dvir ävåttau kåñëa tädåk tathä hare


hare räma tathä räma tathä tädåk hare punaù
hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare
hare räma hare räma räma räma hare hare

Dit betekent: “Chant eerst twee keer hare kåñëa, dan twee keer kåñëa, gevolgd door tweemaal hare.
Chant dan twee keer hare räma, twee keer räma en dan tweemaal hare. Aldus krijgen we de mahä-
mantra, hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare hare räma hare räma räma räma hare hare.”

Tevens worden door de Kali-santaraëa Upaniñad in de Yajur Vedéya de svarüpa en heerlijkheid van de
mahä-mantra als volgt beschreven:

Dit betekent: “Chant eerst twee keer hare kåñëa, dan twee keer kåñëa, gevolgd door tweemaal hare.
Chant dan twee keer hare räma, twee keer räma en dan tweemaal hare. Aldus krijgen we de mahä-
mantra, hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare hare räma hare räma räma räma hare hare.”

Tevens worden door de Kali-santaraëa Upaniñad in de Yajur Vedéya de svarüpa en heerlijkheid van de
mahä-mantra als volgt beschreven:

hariù auà. dväparänte närado brahmäëäà jagäm kathaà bhagavän! gäà paryaöan kalim santare yam-iti.
sahoväc brahmä sädhu påñöo-smi sarva-srüti-rahasyaà gopyaà tac-chraëu yenakali-saàsäraà tariñyasi. Bhagavat
ädi-puruñasya näräyaëasya nämoc-cäraëa-matreëa nirdhüt-kalir-bhavti. näradaù punaù papraccha.
tannäm kirniti? sa hoväc hiraëya-garbhaù, "hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare, hare räma hare
räma räma räma hare hare." iti soòaçakam nämnäm kali kalmasa näçanam. nätaù parataropäyaù sarva
vedeñu dåçyate. iti ñoòaça-kalä-våtasya jévasya ävaraëa-vinäçanam. tataù prakäçate para-brahma maghäpäye
ravi-rañim-maëdalé-veti. punar-näradaù papraccha. bhagavän! ko sya vidhi-riti?sa hoväc näsya vidhi-riti.
sarvadä çucir-çücåvä paöhau brahmaëaù çlokatäà samé-patäm saru patäà säyu jyatämeti.

“Aan het eind van Dväpara-yuga ging Çré Närada naar Çré Brahmä, en vroeg na zijn eerbetuigingen
te hebben gebracht: ‘Oh Heer, hoe kan ik aan de invloed van dit tijdperk van Kali ontstijgen terwijl
ik rondreis op deze planeet aarde?”

“Brahmäjé antwoordde: ‘Oh mijn zoon, je hebt een uitstekende vraag gesteld. Hoor alsjeblieft het
meest vertrouwelijke geheim van alle Veda’s waardoor je gemakkelijk de wereld van Kali kunt over-
steken. Door de naam uit te spreken van die ädi-puruña die Bhagavän Çré Näräyaëa (Kåñëa) is, be-
gint de persoon van Kali-yuga te beven.”

“Närada vroeg verder: ‘Welke naam van Çré Bhagavän en wat is zijn svarüpa?”
“Brahmäji gaf ten antwoord: ‘Hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare hare räma hare räma räma räma
hare hare. Op deze manier kan deze mahä-mantra, die samengesteld is uit zestien namen, alle zonden van
Kali-yuga volkomen vernietigen. Een betere sädhana is in alle Veda's niet te vinden. De mahä-mantra is
bekleed met zestien kwaliteiten, wat betekent dat hij de vijf grofstoffelijke elementen (païca bhuta) en
de elf zintuigen die de jéva bedekken, kan vernietigen. Dan openbaart Parabrahma Zich voor de jéva,
zoals de zonnestralen helder schijnen nadat een wolkenmassa is weggegaan.”

“Daarop vroeg Näradajé: ‘Oh Heer, wat zijn de regels en bepalingen voor het chanten van deze mahä-
mantra?’

“Brahmäjé zei: ‘Er zijn geen regels en bepalingen om deze mahä-mantra te chanten. Men kan in een
zuivere of een onzuivere staat chanten. Bovendien kan men, door deze mahä-mantra duidelijk uit te
spreken, brahma (salokya, samépya, sarüpya en säyujya) bereiken. Niet alleen dat, maar men kan
kåñëa-prema bereiken, het vijfde doel van het mensenleven (païca puruñärtha).”

In de Çré Bhakti-chandrika, 7de Paöal, staat:

atha mantra-varaà vakñye


dvätrimçad akñaränvitam
sarva-päpa-praçamanaà
sarva-durväsanänalam

catur-varga-pradaà saumyaà
bhakti-daà prema-pürvakam
durbuddhi-haraëaà çuddha
sattva-buddhi-pradäyakam

sarvärädhyaà sarva-sevyaà
sarveñäà käma-pürakam
sarvädhikära-samyuktaà
sarva-lokaika-bändhavam

sarväkarsaëa-samyuktaà
duñta-vyädhi-vinäçanam
dékñä-vidhi-vihénaà ca
käläkäla-vivarjitam

väë-mätreëärcitaà bähya
püja-vidhy-anapekñakam
jihvä-sparçana-mätreëa
sarveñäà phala-däyakam
deça-käläniyamitaà
sarva-vädi-susammatam
“Deze mahä-mantra bestaat uit twee ë ndertig lettergrepen en kan alle zonden vernietigen.
Net zoals vuur vernietigt, kan deze mahä-mantra alle slechte gewoonten tenietdoen en dharma,
artha, käma en mokña schenken. Zijn mooie gedaante (svarüpa) is in staat om heel iemands dwaze,
onwetende mentaliteit te stelen, en is de gever van çuddha-sattvika intelligentie. Hij schenkt de
kenmerken van prema-bhakti. Hij is vereerbaar en is het waard om door allen gediend te worden. Çré
näma vervult ieders verlangens. Iedereen is gekwalificeerd om deze mahä-mantra te dienen, dat wil
zeggen dat iedereen gekwalificeerd is om saìkértana van de mahä-mantra te doen. Deze mahä-mantra
is de vriend van iedereen en is begiftigd met het vermogen om iedereen aan te trekken. Hij is de
vernietiger van alle vormen van smart. Hij is niet afhankelijk van de regels van dékñä, en is niet
beperkt door tijd. De mahä-mantra wordt vereerd door hem gewoon uit te spreken. Externe
parafernalia zijn overbodig. Hij kan vruchten afwerpen door gewoon door de tong te worden beroerd,
zonder dat de regels betreffende tijd, plaats en omstandigheden in aanmerking hoeven te worden
genomen.”

In de Pippläda-tak van de Athärva Veda staat geschreven:

svanäma-müla-mantreëa sarvaà hlädayati vibhuù


sa eve mülam-mantraà japati haririti kåñëa iti räma iti

“De mahä-mantra, die samengesteld is uit de naam, gedaante enz. van Çré Kåñëa, de
oorsprong van alle avatära’s, maakt iedereen blij. Hijzelf, in de gedaante van Çré Kåñëa Caitanya
Mahäprabhu, chant duidelijk de hare kåñëa mahä-mantra, de bron van alle mantra’s.”

In de volgende çloka wordt uitgelegd wat het resultaat is van het doen van kértana van de
mahä-mantra:

mantro guhyaù paramo bhakti-vedhyaù


nämäny añöäv añöa ca çobhanäni
täni nityaà japanti dhéräs
te vai mäyäm atitaranti nänye
paramaà mantraà parama-rahasyaà nityam ävartayati

“De mahä-mantra is zeer vertrouwelijk en kan alleen door bhakti begrepen worden. Acht
van zijn zestien bekoorlijke woorden zijn hare kåñëa en de andere acht hare räma. Daarom zullen
alleen die intelligente personen die onophoudelijk deze namen chanten, bevrijdt worden van
mäyä—en anderen niet. Zodoende chanten intelligente personen altijd de mahä-mantra,
beoefenen er kértana van en heugen hem.”

In de Prahmäëòa Puräna (Noordelijke Divisie, Hoofdstuk 6) vermeldt Pippläda dat Våñabhänu


Mahäräja eens tot Kratu Muni bad: “Oh Heer, als u me een gunst wenst te verlenen, schenk me dan
alstublieft de namen van Hari.” Op dat moment gaf de heilige Kratu Muni hem de uit zestien woor-
den bestaande mahä-mantra. Daarom moet een intelligent mens voortdurend saìkértana beoefenen
van deze mahä-mantra: näma saìkértanaà tasmät sadä käryaà vipaçcitä.
Çré Caitanya Mahäprabhu
en de Mahä-Mantra

Çré Caitanya Mahäprabhu, die het chanten introduceerde van çré hari-näma saìkértana,
instrueert de bhakta's om saìkértana van de mahä-mantra te beoefenen.

Çré Väsudeva Särvabhauma Bhaööacärya zegt:

visëëa-cittän kali-ghora-bhétän
sanvékñya gauro hari-näma-mantraà
svayaà dadau bhakta-janän samä-diçat
saìkértaya dvaà nanu nåtya-vädhyaiù

“Uit Zijn grondeloze genade gaf Çré Caitanya Mahäprabhu Zelf de mahä-mantra aan de hulpeloze,
angstige jéva’s van deze Kali-yuga, en beval Zijn toegewijden: “Oh bhakta’s, jullie moeten gezamenlijk
saìkértana beoefenen door te zingen en te dansen.””

harer-näma-prasädena nistaret pätaki janaù


upadeñöä svayaà kåñëa caitanyo jagadéçvaraù
kåñëa-caitanya-devena hari-näma prakäçitam
yena kenäpi tat-praptaà dhanyo’ sau loka-pävanaù

“Door de genade van hari-näma kan ook een zondaar verlost worden omdat de onderrichter van çré
hari-näma de Heer van het Universum is, Svayaà Çré Kåñëa Caitanya Mahäprabhu. Daarom kan
iemand die zo fortuinlijk is om deze hari-näma te ontvangen, die ingesteld is door Çré Kåñëa Caitanya
Mahäprabhu Zelf, ook anderen louteren door met hen om te gaan.”

De grote dichter Çréla Kavi Karëapüra zegt in Zijn epische dichtwerk, Caitanya-Caritä (11-54):

taraù çré gaurängaù samavadadtir pramudito


hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare hare
räma hare räma räma räma hare hare

“Op het moment van Çré Caitanya Mahäprabhu’s sannyäsa-ceremonie, voelde de kapper die gevraagd
was om Hem te scheren zich terneergeslagen en in de war. Hoewel hij het scheermes in zijn hand
hield, kon hij zich er niet toe brengen om Çré Caitanya Mahäprabhu’s prachtige haar af te scheren.
In plaats daarvan huilde hij maar. Çré Caitanya Mahäprabhu, die volledig opging in rädha-bhäva, raakte
zeer geplezierd en sprak: ‘Oh kapper! Je moet voortdurend en luidop hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa
hare hare hare räma hare räma räma räma hare hare chanten.’ Na het horen van deze aanwijzingen
van Mahäprabhu begon die kapper te chanten, en hoewel hij van verdriet bleef huilen,
scheerde hij Mahäprabhu’s haar verder af. Hij ging zo op in het chanten van de mahä-mantra dat hij
kippenvel (romaïca) vertoonde en de haren op zijn lichaam recht overeind stonden (pulaka).”

In het Caitanya Maëgala staat vermeld:


bähu prasäriyä prabhu brähmaëe tulilä
tära ghare bhakti bhare gäna äraàbhilä
brähmaëera ghara yena haila våndävana
hari-näma çunibäre äise sarva-jana
hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare
hare räma hare räma räma räma hare hare

“Op een keer bezocht Mahäprabhu het huis van een brähmana en omhelsde hem. De kértana die
volgde maakte dat huis net als Våndävana, en een mensenmenigte verzamelde zich om de
mahä-mantra te horen en te chanten: hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare hare räma hare
räma räma räma hare hare.”

In het Caitanya Maëgala staat tevens vermeld:

hare kåñëa näma prabhu bole nirantare


prasanna çré mukhe hare kåñëa kåñëa bali
vijaya hailä gauracandra kutähalé
hare kåñëa hare kåñëa bali prema sukhe
pratyakña haila äsi advaita-sammukhe

“Çré Caitanya Mahäprabhu chant altijd çré näma. Op een dag, toen Hij bij het huis van
Advaita Äcaryä kwam, straalde Zijn gelaat van vreugde terwijl Hij de hare kåñëa mahä-mantra
chantte.”

In het Caitanya-caritämåta wordt gezegd:

kåñëa-näma mahä-mantra ei t’ svabhäva


yei jape täre kåñëa upajaya bhäva
(C.c. Ädi-lélä 7.83)

“De aard van de hare kåñëa mahä-mantra is dusdanig, dat wanneer iemand hem chant, hij
onmiddellijk zijn extatische relatie met Kåñëa ontwikkelt.”

kåñëa viñayaka premä—parama purusärtha


yära äge tåëa-tulya cäri puruñärtha

(C.c. Ädi-lélä 7.84)

“Wanneer de vier menselijke levensdoelen—dharma (het volmaakt vervullen van zijn


beroepsmatige plicht), artha (het vergaren van rijkdom), käma (het bevredigen van zijn
sensuele verlangens) en mokña (het bereiken van bevrijding)—tegenover kåñëa-prema staan,
het vijfde en hoogste doel, lijken ze zo onbeduidend als strootjes op de weg.”
pancama puruñärtha premänand amåta sinòhu
brahmädi änanda yära neha eka bindu

(C.c. Ädi lélä 7.85)

“De vreugde die verkregen wordt door dharma, artha, käma en mokña lijkt op een druppel in de
oceaan in de aanwezigheid van iemand die bhäva heeft ontwikkeld. ”

kåñëa-nämera phal’premä, sarva çästre kaya


(C.c. Ädi-lélä 7.86)

“De conclusie van alle çästra is dat men zijn sluimerende kåñëa-prema dient op te wekken.”

kali-käle näma rüpe kåñëa-avatära

näma haite haya sarva jagat-nistära

(C.c. Ädi-lélä 17.22)

“De heilige naam van Bhagavän, de hare kåñëa mahä-mantra, is Zijn avatära in dit tijdperk van Kali.
Door gewoon deze naam te chanten, heeft men rechtstreekse omgang met Çré Kåñëa. Een ieder
die dit doet, wordt zeker verlost.”

avatari' caitanya kaila dharma pracäraëa

kali käle dharma kåñëa-näma-saìkértana

(C.c. Madhya-lélä 11.98)

“Çré Caitanya Mahäprabhu is in Kali-yuga verschenen om de dharma van dit tijdperk te


verbreiden, het chanten van de heilige namen van Kåñëa.”

saìkértana-yajïe täìre kare ärädhana

sei ta sumedhä ära—kali-hata Jana

(C.c. Madhya-lélä 11.99)


“Iemand die Çré Caitanya Mahäprabhu vereert door het verrichten van saìkértana dient als zeer
intelligent beschouwd te worden. Men gaat ervan uit dat iemand die geen saìkértana verricht,
verstoken is van intelligentie en een slachtoffer van Kali is.”

nirantara kara kåñëa-näma-


saìkértana heläya mukti päbe, pabe
prema-dhana

(C.c. Madhya-lélä 25.154)

“Chant altijd kåñëa-näma en je zult moeiteloos mukti bereiken. Tenslotte zul je de schat van
kåñëa-prema ontvangen.”

eka ‘nämäbhäse’ tomära päpa doña yäbe

ära ‘näma’ la-ite kåñëa-caraëa-päibe

(C.c. Madhya-lélä 25.199)

“Begin de hare kåñëa mahä-mantra te chanten en in het stadium van nämäbhäsa, wanneer je
chanten bijna zuiver is, zullen alle reacties op je zonden worden weggenomen. Wanneer je op
volmaakte wijze hare kåñëa chant, zul je de toevlucht van Çré Kåñëa’s lotusvoeten bereiken.”

nämera phale kåñëa-pade prema upajaya

(C.c. Antya-éilä 3.178)

“Het resultaat van zonder overtredingen chanten van näma, is dat die persoon zijn extatische liefde
voor de lotusvoeten van Kåñëa zal opwekken.”

kali-kälera dharma kåñëa-näma-saìkértana

(C.c. Antya-lélä 7.11)

“In Kali-yuga is de dharma het chanten van kåñëa-näma-saìkértana.”

harñe prabhukalena suna svarüpa-räma-räya


näma-saìkértana-kalau parama upäya
(C.c. Antya-lélä 20.8)

“In grote vervoering zei Çré Caitanya Mahäprabhu: ‘Mijn beste Svarüpa Dämodara en
Rämänanda Räya, begrijp dat het chanten van hari-näma in dit tijdperk van Kali de
gemakkelijkste manier is om mokña te verkrijgen.’”

saìkértana-yajïe kalau kåñëa ärädhana

sei ta sumedhä päya kåñëera caraëa

(C.c. Antya-lélä 20.9)

“In dit tijdperk van Kali is het systeem om Kåñëa te vereren het verrichten van yajïa door Çré
Bhagavän’s naam te chanten. Iemand die dit doet, wordt als intelligent beschouwd en zal beslist de
lotusvoeten van Kåñëa bereiken.”

näma-saìkértane haya sarvänatha-näsa


sarva-çubhodhaya kåñëa-premera
ulläsa

(C.c. Antya-lélä 20.11)

“Door kåñëa-näma te chanten, kan men alle anartha’s uitroeien. Op deze wijze wordt alle fortuin op-
gewekt en begint de stroom van kåñëa-prema.”

khäite çuite yathä tathä näma laya

käla-deça-niyama nähi sarva siddhi haya

(C.c. Antya-lélä 20.18)

“Iemand die de naam chant terwijl hij eet of slaapt, ongeacht tijdstip of plaats, zal alle
volmaaktheid bereiken.”

ei-mata haïä yei kåñëa-näma-laya

çré kåñëa-caraëe täìra prema upajaya

(C.c. Antya--lélä 20.26)

“Iemand zal beslist prema opwekken voor de lotusvoeten van Çré Kåñëa als hij kåñëa-näma op deze
manier chant.”
Çréla Raghunätha däsa Gosvämé stelt in de introductie tot zijn commentaar op de mahä-
mantra:

ekadä kåñëa-virahäd
dhyäyanté priya-saìgamam
mano-väñpa-niräsärthaà
jalpatédaà muhur muhuù

hare kåñëa hare kåñëa


kåñëa kåñëa hare hare
hare räma hare räma
räma räma hare hare

yäni nämäni virahe


jajäpa värñabhänavé
tänye va tad-bhäva-yukto
gauracandro jajäpa ha

çré-caitanya-mukhodgérëa
hare kåñëeti varëakäù
majjayanto jagat premëi
vijayantäà tadähvayäù

“Op een keer ervoer Çrématé Rädhikä overweldigend verdriet vanwege gescheidenheid van Haar
geliefde Çyämasundara en mediteerde Ze erop Hem te ontmoeten. Om Haar vuur van
gescheidenheid te blussen begon Ze de hare kåñëa mahä-mantra te chanten. Çré Caitanya
Mahäprabhu, die opgaat in de gemoedsstemming van Çrématé Rädhikä, chantte deze namen
ook. Op deze manier kwamen Kåñëa's zestien namen bestaande uit tweeëndertig lettergrepen, de
hare kåñëa mahä-mantra, uit de lotusmond van Çré Caitanya Mahäprabhu. Moge deze mahä-
mantra, die het gehele universum onderdompelt in kåñëa-prema, genadig en overduidelijk aanwezig
zijn boven al het andere. Jaya ho! Jaya ho! Laat er volkomen zege zijn voor de mahä-mantra!”

Een verwijzing naar de mahä-mantra vinden we ook in de Brahmäëòa Puräna, Uttara-


khaëòa, 6.55:

hare kåñëa hare kåñëa kåñëa kåñëa hare hare


hare räma hare räma räma räma hare hare
“De drie namen, Hare, Kåñëa, en Räma, die in de aanroepende vorm staan, vormen de mahä-
mantra.”

Uit de volgende çloka's uit het Caitanya Bhagavata blijkt ook de superioriteit van hari-näma:
(Ädi 14.137, 139-143), (Madhya 6.117), (Madhya 23.74-78) en (Madhya 28.28).

Commentaren op de Mahä-Mantra

Mädhurya-Mayé

De mahä-mantra bestaat uit drie woorden. Ieder woord staat in de aanroepende vorm2, en is dus een
‘aanroeping’, of een zich richten tot. Deze woorden zijn Hare, Kåñëa en Räma.

vijïapya bhagavat-tattvaà cid-ghanänanda-vigraham


haraty avidhyaà tat-käryam ato haririti småtaù
änandaika-sukhaù çrémän çyämaù kamala-locanaù
gokulänanda-do nanda nandanaù kåñëa éryate
vaidagdhé särä-sarvasvaà mürti-lélädhidaivatam
çré rädhäà ramaya nityaà räma ity abhidéyate

(Brahmäëòa Puräëa)

“Çré Bhagavän is sac-cid-änanda-vigraha, de belichaming van eeuwigheid, kennis en gelukzaligheid.


Omdat Hij in staat is om alle onwetendheid weg te nemen, is de term Hari (Hij die wegneemt)
een toepasselijke manier om Hem te herinneren. Het is alleen de lotus-ogige Nanda-nandana, Çré
Çyämasundara, degene die gelukzaligheid schenkt aan de inwoners van Gokula, die Kåñëa wordt
genoemd (de Al-aantrekkelijke). Çré Krsna is de lélä-vigraha (personificatie van spel en vermaak)
en het kroonjuweel van alle bekwaamheid en wijsheid. Omdat Hij eeuwig geniet van spel en
vermaak met Çrématé Rädhikä, staat Hij ook bekend als Räma (de Genieter).”

Aiçvarya-Mayé
                                                                                                                         
2
 : De aanroepende vorm wil zeggen dat men iemand aanroept of aanspreekt. In Sanskriet-grammatica verandert de laatste
letter van een naam soms in de aanroepende vorm (vocatief), bijv. ‘Lalita’ wordt ‘Lalite’. Dezelfde regel geldt voor Harä, dat
Hare wordt. De namen Kåñëa en Räma blijven hetzelfde.  
De Ägama çästra verklaart het volgende:

harati tri-vidhaà täpaà janma-koöi-çatodbhavam


papaà ca smaratäà yasmät tasmäd dharir iti småtaù
kåñir bhü-väcakaù çabdo ëaç ca nirvåtir väcakaù
tayor aikyaà paraà brahma kåñëa ity abhidhéyate
ramante yogino ’nante satyänande cid-ätmani
iti räma-padenäsau paraà brahmäbhidéyate

“Bhagavän Çré Kåñëa staat bekend als Hari omdat Hij de drievoudige ellende vernietigt
van talloze geboorten evenals de zondige activiteiten verricht met het lichaam, de geest en
woorden van die toegewijden die zich Hem herinneren. Kåñ betekent ‘al-aantrekkelijk’ en na
betekent ‘vreugdevol’. De combinatie van deze lettergrepen heeft betrekking op Çré Kåñëa, de Al-
aantrekkelijke parabrahma. Yogi’s op het bovenzinnelijke niveau putten grote vreugde uit het
op Hem mediteren als de oneindige gedaante van hoogste gelukzaligheid (nityänanda-svarüpa), en
als Hij die een bovenzinnelijke gedaante heeft (cinmaya-svarüpa). Om deze reden wordt Hij
Räma genoemd (de Allerhoogste Genieter).”

Yugal-Smaraëa-Mayé
In de Çruti çästra staat geschreven:

mano harati kåñëasya kåñëahläda-svarüpiëé


tato harä çré-rädhaiva tasyäù saàbodhanaà hare
apagåhya trapäm dharmaà dhairyaà mänaà vraja-striyaù
veëunä karñati gåhät tena kåñëo’ bhidhéyate
ramayaty aniçaà rüpa lävaëyair vraja-yoñitäm
manaù païcendriyäëéha rämas tasmät prakértitaù

“Çré Rädhä is de hlädiné çakti (vreugdevermogen) van Çré Kåñëa. Zij staat bekend als Harä (Zij die
steelt) omdat Ze Kåñëa's geest kan betoveren. Harä wordt aangesproken als Hare. Vraja-räja-
kumära, de zoon van de Koning van Vraja, staat bekend als Kåñëa. Omdat de klank van Zijn fluit
zo aantrekkelijk is voor de koeherderinnetjes, verliezen ze hun natuurlijke schuchterheid, besef
van dharma, trots, zelfbeheersing, en keren hun huishouden de rug toe. Daarom wordt Hij Kåñëa
genoemd. De buitengewone schoonheid van Zijn gedaante (rüpa-lävaëya) vervult de geest en
zintuigen van de koeherderinnetjes van Vraja altijd met immer toenemende gelukzaligheid. Om deze
reden wordt Hij verheerlijkt als Räma.”
Commentaar van Çréla Jéva Gosvämé

Hare—Çré Kåñëacandra’s bovenzinnelijke schoonheid betovert ieders geest, maar Çrématé Rädhikä
betovert de geest van Çré Kåñëa door Haar ongeëvenaarde listigheid aan te wenden. Daarom staat
Ze bekend als Harä. De aanroepende vorm van Harä is Hare.

Kåñëa—Çré Hari, die gesierd wordt door eigenschappen die de drie werelden verbijsteren,
trekt Çrématé Rädhikä tot Zich aan door Zijn jeugdige schoonheid en het bekoorlijke geluid van
Zijn fluit. Daarom wordt Hij Kåñëa genoemd, de Al-aantrekkelijke.

Hare—Çré Kåñëa ontvoerde de hinde-ogige Çrématé Rädhikä en nam Haar mee naar een
verborgen kuïja binnen de räsa-maëòala. Dit leren we uit de woorden van mahä-puruña's. Daarom
staat Rädhikä bekend als Harä. Harä in de aanvoegende vorm wordt Hare.

Kåñëa—De schitterende stralengloed die van Zijn ledematen uitgaat, kan goud veranderen in çyäma
varëa (een donkere saffierblauwe glans). Die Rädhä-Ramaëa Çyämasundara wordt Kåñëa
genoemd.

Kåñëa—Çré Hari manifesteerde Çyäma Kuëòa, de beste van alle sarovara's, in het woud van Vraja
bij Govardhana. Hij deed dit in overeenstemming met het verlangen van Zijn geliefde Çré
Rädhikä, en Hij bracht alle tértha's ernaar toe. Geleerde mensen, die Hem Kåñëa noemen,
begrijpen dit diepe geheim.

Kåñëa—Hoewel Zijn spel en vermaak aan de oevers van de Yamunä in Våndävana de wereld
verbijsteren, is de Al-aantrekkelijke dhéra-lalita-näyaka Çré Hari aangetrokken tot de
bovenzinnelijke mahäbhäva van Çré Rädhikä. Dat is waarom geleerde mensen Hem Kåñëa noemen.

Hare—Terwijl Hij in Vraja leefde, stal Çré Kåñëa de levenskracht van de sterke stierachtige
demon Aristäsura, en op dat moment chantte Çrématé Rädhikä vol vreugde luidop “Hari Hari!”
Om deze reden staat Çré Rädhä bekend als Harä. Harä wordt aangesproken als Hare.

Hare—Çré Rädhikä bezingt het spel en vermaak van Çré Kåñëa in onduidelijke tonen, en soms
zingt ze, uit intense genegenheid, luidop. Daarom verwijzen grote geleerden wanneer ze
onderscheid maken tussen rasa’s naar Haar als Harä. Harä wordt aangesproken als Hare.

Hare—In Våndävana gaat Çré Rädhikä zo op in Haar spel en rasa, dat Ze de fluit weggrist die uit
de handen van Çré Kåñëa valt. Daarom staat Rädhikä Devé bekend als Harä. De manier
waarop men Haar aanroept is Hare.
Räma—Çré Kåñëa, het kroonjuweel van de argelozen, verstaat de kunst van het omhelzen. Hij
staat bekend als Räma omdat Hij ronddoolt met Çré Rädhikä en met Haar speelt en geniet in
de kuïja’s van Govardhana.

Hare—Rädhikä is meest genadig. Zij steelt alle ellende van de bhakta’s en schenkt hen dagelijks
innerlijk geluk. Daarom staat Ze bekend als Harä en wordt Ze aangesproken als Hare.

Räma—De geest van de bhakta’s die bhajana beoefenen, zwerft rond in de opperste oceaan van
gelukzaligheid, Çré Kåñëa. Om die reden staat die Çyämasundara-vigraha, Çré Kåñëa, bekend als
Räma.

Räma—In de kuïja's pleziert Çrématé Rädhikä Çré Hari met Haar prema. Daarom wordt Hij
volgens de definitie ramayati änandayati, ‘Hij die vreugde schenkt’, Räma genoemd. Çré Kåñëa
staat bekend als Räma omdat Hij Zich verenigt met Çré Rädhä.

Räma—Toen Çré Kåñëa, die vreugde schenkt aan de bhakta’s, alle Vrajaväsi’s van angst zag huilen,
slokte Hij de bosbrand op en maakte ze zo erg blij. Daarom wordt Çré Kåñëa, die regelingen treft
voor Zijn bhakta’s om met Hem te genieten, Räma genoemd.

Hare—Çré Kåñëa ging naar Mathurä Puré om Kaàsa en andere demonen te doden. Zijn enige
bedoeling was om naar Vraja terug te keren om Çré Rädhikä te ontmoeten. Ze trekt Çré Kåñëa aan
van dhäma’s zoals Mathurä en brengt Hem naar Vraja. Om deze reden wordt Zij Harä
(dievegge) genoemd. Harä wordt aangesproken als Hare.

Hare—Çré Nanda-nandana kwam van Mathurä en Dväraka om alle ellende van de Vrajaväsi’s
weg te nemen. Die Nanda-nandana, die begiftigd is met spel en vermaak dat de geest van Çré
Rädhikä betovert, wordt Hari genoemd. Het woord Hari wordt Hare in de aanroepende vorm.

Aldus eindigt het commentaar op de mahä-mantra


volgens Çréla Jéva Gosvämé

Commentaar van Çré G o p ä l a G u r u G o s v ä m é


Mahä-bhägavata’s herinneren zich voortdurend de Al-gelukzalige çyäma-kiçora-vigraha, Çré Rädhä-
Ramaëa, die zowel onwetendheid als het uit onwetendheid voortgekomen materiële bestaan
kan vernietigen.

Wanneer mahá-bhagavata’s zien dat hun discipelen gekwalificeerd zijn, in de zin dat ze
dankbaar zijn, rustig, zegevierend over hun zintuigen, zuiver van hart en, bovenal, dat hun hart
vervuld is van gehechtheid (anuräga) aan Çré Çré Rädhä-Ramaëa, zegenen ze hen door ze
genadevol de hare kåñëa mahä-mantra te geven, die uit drie woorden is samengesteld:

Hare—Vuur kan alles verbranden, zelfs al willen we dat niet. Op dezelfde wijze kan Prabhu alle
zonden wegnemen van een persoon met een boosaardige mentaliteit ongeacht het gemoed
waarmee hij zich Hem heugt. Daarom luidt Zijn naam Hari, Hij die wegneemt.

Sac-cid-änanda-vigraha Bhagavän onthult Zijn tattva in de harten van degenen die Zijn
namen chanten en zich deze heugen. Tegelijkertijd vernietigt Hij de onwetendheid die daar ligt
opgeslagen. Die Prabhu heugt men zich door de naam Hari.

Hij wordt Hari genoemd omdat Hij de drievoudige ellende wegneemt van de bewegende en
onbeweeglijke levende wezens. De geest van wereldse mensen wordt betoverd door over Zijn
bovenzinnelijke eigenschappen te horen en te chanten. Daarom luidt Zijn naam Hari. Zijn
bekoorlijke schoonheid betovert de geest van miljoenen kämadeva’s (liefdesgoden). Daarom
staat de Prins van Vraja, Çré Kåñëa, bekend als Hari. Hari in de aanroepende wijs wordt Hare.

Om de liefdesvreugde van räsa te bewerkstelligen, betovert Çrématé Rädhikä de geest


van Kåñëa met Haar gedaante, eigenschappen en door Hem met Haar prema te voeden. Daarom
spreken en zingen edele personen over de hlädini-çakti van Çré Kåñëa, Våñabhänu-nandini Çré
Rädhä, door gebruikmaking van de naam Harä. Harä wordt aangesproken als Hare.

Kåñëa—Het woord kåñ betekent Al-aantrekkelijk en ëa betekent Al-gelukzalig. Samengevoegd


duiden ze op de Al-aantrekkelijke en gelukzalige parabrahma die bekendstaat onder de naam Çré
Kåñëa.

Die Çré Govinda, wiens lichaam eeuwig is en vervuld van kennis en gelukzaligheid, die de
oorspronkelijke oeroorzaak is van alle oorzaken, staat bekend onder de naam Krsna.

De zoon van Koning Nanda, die lotusogen heeft en een donkerblauw getinte huid, is
de enige bron van geluk voor de inwoners van Gokula. Hij wordt aangeduid als Kåñëa.

Räma—Çaìkarajé zei tot Pärvaté: “He Devé! Door de eerste lettergreep uit te spreken van het
woord Räma (rä) verlaten alle zonden het lichaam, en wanneer men de lettergreep ma chant,
sluit de deur van de mond zich zodat ze niet weer binnen kunnen komen.

Yogé's mediteren op parä-tattva, de bovenzinnelijke onbegrensde waarheid en de


belichaming van vreugde. Die parä-tattva parama brahma wordt Räma genoemd.

De godheid die heerst (adhiñöhätri deva) over alle van rasa vervuld spel en vermaak, het
kroonjuweel der schranderen, rasika çekhara Çré Kåñëa, geniet in alle eeuwigheid met Çrématé
Rädhikä. Daarom wordt Hij aangeduid als Räma.
Çré Kåñëa trekt de geest aan van Çré Rädhikä en geniet zo van spel en vermaak met
Haar. Daarom staat Hij bekend als Räma. In de Krama-dépikä sprak Çré Kåñëa tot Candramä, de
maan: “Rädhä’s naam is superieur aan honderden van Mijn namen. Zelfs Ik weet niet welke
weldaden iemand opwachten die altijd over Çré Rädhä chant en zich Haar heugt.”

Hare—kåñëasya mano haratéti harä rädhä, tasyäù saàbodhane he hare: Çrématé Rädhikä, die de geest
steelt van Kåñëa, wordt Harä genoemd. De aanroepende vorm van Harä is Hare.

Kåñëa—rädhäyä manaù karñtéti kåñëaù tasya saàbodhane he kåñëa: Kåñëa betekent Hij die de geest
van Çré Rädhä aantrekt. Hij wordt aangeroepen met 'He Kåñëa!'

Hare—kåñëasya lokalajjädharyärdi sarvaà haratäti harä rädhä, tasyäù saàbhodhane he hare: Çré Rädhikä
zorgt ervoor dat Kåñëa Zijn hele reputatie als gereserveerd, sober, geduldig en bescheiden enz.
verliest (harä). Zij wordt aangeroepen met ‘He Hare!’

Kåñëa—rädhäyä lokalajjädhaiyärdi sarva karñtéti kåñëaù, tasya saàbodhane he kåñëa: Hij die Çrématé
Rädhikä op zodanige wijze aantrekt dat Ze al Haar terughoudendheid en geduld verliest, wordt
Kåñëa genoemd. Hij wordt aangeroepen met ‘He Kåñëa!’

Kåñëa—yatra yatra rädhä tiñöhati gacchati vä tatra tatra sä paçyati kåñëo maà spåçati, balät kancukä-
dikaà sarvaà hartéti kåñëaù tasya saàbodhane he kåñëa: Waar Çrématé Rädhika ook gaat of staat,
ziet Ze Çré Kåñëa die Haar aanraakt en Haar op dwingende wijze tot Zich aantrekt. Om deze
reden wordt Hij Kåñëa (de Al-aantrekkelijke) genoemd en wordt aangeroepen met ‘He Kåñëa!’

Kåñëa—punarharñatäà gamyati vanaà karñtéti kåñëaù, tasya saàbodhane he kåñëa: Hij schenkt
vreugde aan Çré Rädhä, die Zich opnieuw in het woud van Våndävana waagt, onweerstaanbaar
aangetrokken als Ze is door de klank van Zijn fluit. Om deze reden wordt Hij Kåñëa genoemd en
wordt aangeroepen met ‘He Kåñëa!’

Hare—yatra kåñëo gacchati tiñöhati vä tatra tatra paçyati rädhä mamägre pärçveà sarvatra tiñöhati viharati
iti harä rädhä, tasyäù saàbodhane he hare: Çré Kåñëa ziet Rädhä naast Zich waar Hij ook gaat of
staat—in iedere richting—en zo wordt Zijn bewustzijn door Haar in beslag genomen. Daarom
wordt Ze Harä genoemd. Zij wordt aangeroepen met ‘He Hare!’

Hare—puëastaà kåñëaà harati svasthanam abhisärayaté harä rädhä, tasyäù saàbodhane he hare:
Opnieuw steelt Ze Kåñëa mee naar een geheime plaats, daarom wordt Ze aangesproken als Harä.
Harä wordt Hare in de aanroepende vorm.
Hare—kåñëaà vanaà harati vanamägamayatéti harä rädhä, tasyä-saàbodhane he hare: Çré Rädhä
dwingt Kåñëa om mee te komen naar de woudbosjes van Våndävana. Daarom wordt Çré
Rädhikä Harä genoemd. De aanroepende wijs hiervan is ‘He Hare!’

Räma—ramayati taà narmani rékñanädi neti rämaù tasya saàbodhane he räma: Çré Kåñëa’s glim-
lach, gelach en oogopslag schenken Çrématé Rädhikä vreugde, en daarom is Zijn naam Räma.
Hij wordt aangesproken met ‘He Räma!’

Hare—tätkälikaà dhairyävalaà bänädikaà kåñëasya haratéti harä rädhä tañyäù sambodhane he hare:
Door de omgang met Çré Rädhikä verliest Kåñëa plotseling Zijn zelfbeheersing. Daarom wordt Ze
Harä genoemd. Haar aanspreekvorm is ‘He Hare!’

Räma — cumbana-stanäkarñaëälinganädibhiù ramate iti rämaù tasya saàbodhane he räma: door


middel van geheime liefkozingen, omhelzingen enzovoorts, geniet Kåñëa van Çré Rädhä. Zijn
aanspreekvorm is daarom ‘He Räma!’

Räma — punas täà puruñocitäà kåtvä ramayatéti rämaù, tasya saàbodhane he räma: Kåñëa is Hij
die samen met Zijn partner, Çré Rädha, geniet van echtelijk spel en vermaak door Haar de
dominante rol in de liefde te laten spelen. Daarom wordt Hij Räma (de genieter) genoemd, en wordt
Hij aangesproken als ‘He Räma!’

Räma — punas tatra ramate iti räma, tasya saàbodhane he räma: Omdat Hij herhaaldelijk van
plezier geniet wordt Hij Räma genoemd, en wordt Hij aangesproken als ‘He Räma!’

Hare — punaräsänte kåñëasya mano håtvä gacchatéti harä rädhä, tasyäù, saàbhodane he hare:
Wanneer de räsa-lélä tot een einde komt steelt Ze Kåñëa’s verstand en gaat weg. Daarom wordt Ze
Harä genoemd. Ze wordt aangesproken met ‘He Hare!’

Hare — rädhäyä mano håtvä gacchatéti hariù kåñëaù, tasya saàbodhane he hare: Evenzo steelt Çré
Kåñëa ook het verstand van Çré Rädhikä aan het eind van de räsa-léla. Daarom wordt Hij Hari
genoemd. De aanspreekvorm van Kåñëa is hier, ‘He Hare!’

Zo eindigt het commentaar op de mahä-mantra


door Çré Gopäla Guru Gosvämé

Çré-Raghunätha-Gosvämi-kåtä
Mahämantra-vyäkhyä

Een Vertrouwelijk Commentaar op de Mahä-mantra geschreven door Çréla Raghunätha


Däsa Gosvämé

ekadä kåñëa-virahäd
dhyäyanté priya-saìgamam
mano-bäñpa-niräsärthaà
jalpatédaà muhur muhuù
hare kåñëa hare kåñëa
kåñëa kåñëa hare hare
hare räma hare räma
räma räma hare hare

he hare — sva näma-çravaëa-mätreëa sva-mädhuryeëa ca mac-ceto harasi.


tatra hetuù: he kåñëa iti. kåñ-çabdasya sarvärthaù ëaù. sac-cid-änanda-svarüpaka iti svéyena särva-dik-
paramänandena särvädhika-paramänandena vä pralobhya iti bhävaù.
tataç ca he hare — vaàçé-vädane mama dhairya-lajjä-gurubhayädikam api harasi.
tataç ca he kåñëa — vanaà praviñöäyä me kaïcukéà sahasaivägatya karñasi.

tataç ca he kåñëa — svaìga-lävaëyena sarvädhikänandena ca mäà pralobhya mat kucau karñasi


(nakhair äkarñasi).
tataç ca he hare — sva-bähu-nibaddhäà mäà puñpa-çayyäà prati harasi.
tataç ca he hare — tatra niveçitäyä me antaréyam api baläd harasi.
tataç ca he hare — antaréya-vasana-haraìa-miñenätma-viraha-péòäà sarvam eva harasi.

tataç ca he räma — svacchandaà mayi ramase.


tataç ca he hare — yad avaçiñöaà me kiïcid vämyam äsét tad api harasi.
tataç ca he räma — mäà ramayasi svasmin puruñäyitäm api karoñi.
tataç ca he räma — ramaëéya-cüòä-maëe tava navéna-vaktra-mädhuryam api niùçaìkaà tad-ätmänaà
tava rämaëéyakaà man-nayanäbhyäà dväbhyäm eväsvädyate iti bhävaù.

tataç ca he räma — ramaëaà ramaù ramasya bhävaù rämaù; he räma! tadä tvaà säkñäd ramaëa-vid
eva bhäva-rüpo ’präkåta-kandarpa eva bhavasi, athavä na kevalaà ramaëa-rüpeëäpi ramaëa-kartu
ramaëa-prayojakaù kintu tad-bhäva-rüpä rati-mürtir iva tvaà bhavaséti bhävaù.
tataç ca he hare — mac-cetanä-mågém api harasi, mäm änanda-mürcchitäà karoñéti bhävaù.

yato he hare — siàha-svarüpa! tad api tvaà rati-karmaëi siàha iva mahä-prägalbhyaà prakaöayaséti
bhavaù
evaà bhütena tvayä preyasä viyuktäham kñaëam api kalpa-koöim iva näma ñoòaçakasyäbhipräyaù.
tataç ca nämabhiç cumbakair iva kåñëaù kåñëayä sahasaiväkåñto milita-paramänanda eva. tasyäù sva-
sakhénäà tat-parivära-vargasya tad-bhäva-sädhakänäm arväcénänäm api çré-rädhä-kåñëau mänasaà
saàpürayataù.

Zo eindigt het commentaar op de mahä-mantra


door Çré Raghunätha Däsa Gosvämé

Commentaar door Çréla Bhaktivinoda Öhäkura

He Hare!—mac-cittaà håtvä bhava-bhandhän mocaya: He Hare! Betover alsjeblieft mijn geest en


bevrijd me van het materiële bestaan.

He Kåñëa!—mac-cittaà äkarña: He Kåñëa! Trek alsjeblieft mijn rusteloze geest tot Je aan.

He Hare!—sva-mädhuryeëa mac-cittaà hara: He Hare! Bevang alsjeblieft mijn geest met Jouw
spontane mädhurya.

He Kåñëa!—sva-bhakta-dvärä bhajana-jïäna-dänena mac-cittaà çodhaya: He Kåñëa! Zuiver


alsjeblieft mijn geest met de kennis van bhajana zoals uiteengezet door Jouw bhakta’s, die de
wetenschap van bhakti-tattva begrijpen.

He Kåñëa!—näma-rüpa-guëa-lélädiñu man-niñöhäà kuru: He Kåñëa! Laat me alsjeblieft onwrikbaar


geloof hebben in Je Naam, gedaante, eigenschappen en transcendentale vermaak.

He Kåñëa!—rucir bhavatu me: He Kåñëa! Dat ik smaak mag ontwikkelen voor Jouw Naam, gedaante,
eigenschappen en transcendentale vermaak.

He Hare!—nija sevä-yogyaà mäà kuru: He Hare! Geef me alsjeblieft de kwalificatie om Je te


dienen.

He Hare!—sva-seväm ädeçaya: He Hare! Maak me alsjeblieft gekwalificeerd en beveel me Je te


dienen.

He Hare!—sva-preñthena saha sväbhéñta-léläà çrävaya: He Hare! Laat me alsjeblieft van Je zoete spel
en vermaak met Jouw meest geliefde bhakta’s horen.
He Räma!—preñthayä saha sväbhiñöa-léläà mäà çrävaya- He Räma! Rädhikä-Rämana! Laat me Je
meest gekoesterde vermaak en Jouw zoete tedere stem horen in Goloka, in het gezelschap van Je
geliefde Rädhikä.

He Hare!—sva-preñöhena saha sväbhéñöa-léläm mäà darçaya: He Hare! Çrématé Rädhike! Geef me


alsjeblieft darçana van Jouw liefste spel en vermaak van Jou en Je geliefde Kåñëa.

He Räma!—preñthayä saha sväbhéñta-léläà mäà darçaya: He Räma! Rädhikä-Rämaëa! Openbaar


alsjeblieft voor mij Jouw spel en vermaak met Je geliefde.

He Räma!—näma rüpa-guëa-lélä-smaraëädiñu mäà yojaya: He Räma! Jij die spel en vermaak


vertoont met Je eeuwige metgezellen, zorg er alsjeblief voor dat ik Jouw naam, gedaante,
eigenschappen en bezigheden ga herinneren.

He Räma!—tatra mäà nija-sevä-yogyaà kuru! He Räma! O Jij die plezier schenkt aan je eeuwige
metgezellen, Çyäma! Maak me alsjeblieft gekwalificeerd om Je te dienen terwijl ik aan Jouw naam,
gedaante, eigenschappen en bezigheden denk.

(Çré caitanya-Çikñämåta)

Zo eindigt het commentaar van


Çré Saccidänanda Bhaktivinoda Öhäkura

Commentaar uit de Çré Pada-kalpataru

nara harinäma antare acchu bhävaha


habe bhava-sägare pära
dhara re çravaëe nara harinäma sädare
cintämaëi uha sära

“O broeder! Wanneer je deze hari-näma innerlijk verwerkelijkt hebt, kun je de oceaan van
saàsära oversteken. Wanneer deze hari-näma met veel respect in het oor is geplaatst, kan het
gedronken, gehoord en geabsorbeerd worden omdat diens wezenlijke essentie uit cintämaëi bestaat.”

yadi kåta-päpi ädare kabhu mantraka


räja çravaëe kare päna
çré kåñëa caitanya bale haya tacchu durgama
päpa täpa saha träëa
“Zelfs als zondige personen of koningen çré-näma drinken door eerbiedig deze mantra te horen,
zegt Caitanya Mahäprabhu dat al hun zonden zullen worden overwonnen samen met alle ellende in
het brandend vuur van deze materiële wereld (adhyätmika, adhibhautika en adhidaivika).”

karaha gaura-guru-vaiñnava-äçraya
laha nara harinäma-hära
saàsäre näma lai sukåti haiyä tare
äpämara duräcära

“O broeder! Aanvaard de beschutting van Gaura, Guru en Vaiñëava’s, en neem deze lauwerkrans
van Çré Hari-näma. Zelfs de meest gemene en zondige mensen in deze saàsara zullen gezuiverd
worden door hari-näma te chanten.”

ithe kåta-viñaya-tåñëa pahuï-näma-härä


yo dhäraëe çrama-bhära
ku-tåñëa jagadänanda kåta-kalmaña
kumati rahala kärägära

“Maar iemand die Çré Bhagavän-näma heeft opgegeven en verlangt naar zintuiglijke bevrediging,
draagt een zware last van arbeid met zich mee. Daarom blijft de lustige, zondige en boosaardige
Jagadänanda in deze gevangenis zitten.”

(Çré Pada-kalpataru Gaurapada-taraìgiëé, Taraìga 1, ucchväsa 2, pada 59)

De Glories van
Çré Hari-Näma

Men kan een overvloed aan glorificaties van Çré Bhagavän’s naam terugvinden in de çastra. Een
deel van deze glorificaties zullen hier vermeld worden.

Näma-Svarüpa

näma cintämaniù kåñëaç


caitanya-rasa-vigrahaù
pürnaù çuddho nitya-mukto
’bhinnatvän näma-näminoù
(Çré-Bhakti-Rasämåta-Sindhu, Oostelijke Divisie, 2de Golf 108)
“Omdat er geen verschil is tussen näma (Kåñëa’s naam) en nämi (Kåñëa), is çré kåñëa-näma
cintämani-svarüpa (het originele wensvervullende juweel) en Kåñëa Zelf, die caitanya-rasa-vigraha
(de volledig bewuste gedaante van rasa) is. Çré Näma is compleet, buiten bereik van mäyä en eeuwig
bevrijd.”

Näma Geeft Alle Perfectie in Kali-Yuga

kaler doña-nidhe räjann


asti hy eko mahän guëaù
kértanäd eva kåñëasya
mukta-saìgaù paraà vrajet
(Çrémad Bhägavatam 12.3.51)

“Mijn beste koning, hoewel Kali-yuga een oceaan van fouten is, is er nog steeds een goede
eigenschap in dit tijdperk. Door simpelweg de hare kåñëa mahä-mantra te reciteren, kan men verlost
worden van materiële gebondenheid en de beschutting van Bhagavän bereiken.”

kåte yad-dhyäyato viñëuà


tretäyäà yajato makhaiù
dväpare paricaryäyäà
kalau tad dhari-kértanät
(Çrémad Bhägavatam 12.3.52)

“Het resultaat dat in Satya-yuga behaald wordt door op Çré Bhagavän te mediteren (dhyäna), in
Tretä-yuga door weelderige yajïa’s te brengen, en in Dväpara-yuga door arcana te doen, is in Kali-
yuga gemakkelijk verkrijgbaar door hari-näma-kértana te doen.”

kali-käle näma-rüpe kåñëa-avatära


näma haite haya sarva-jagat-nistära
(Çré-Caitanya-caritämåta Ädi 17.22)

“In Kali-yuga verschijnt de avatära van Çré Kåñëa in de vorm van Zijn naam. Eenvoudigweg door
deze naam te reciteren kan de hele wereld verlost worden.”

näma vinä kali-käle nähi ära dharma


sarva-mantra-sära näma ei çästra-marma
(Çré-Caitanya-caritämåta Ädi 7.74)
“In Kali-yuga is er geen andere sädhana dan het chanten van hari-näma. Het is de essentie van alle
Vedische mantra’s. Dit is de wezenlijke leerstelling van alle çastra’s over näma-tattva.”

De Glories van Näma


Zoals Beschreven door de Vorige Äcärya’s

aàhaù saìharate ’khilaà sakåd


udayäd eva sakala-lokasya
taraëir iva timira-jaladhim
jayati jagan-mangalaà harer näma
(Çré-Padyävalé, çloka 16, geschreven door Çréla Çrédhara Svämé)

“Alle glorie aan hari-näma, welke gunstig is voor de hele wereld! Net zoals de rijzende zon alle
duisternis verdrijft, kan hari-näma wanneer ze slechts een keer verrijst alle zondes van iemand
vernietigen.”

äkåñtiù kåta-cetasäà sumanasäm ucchäöanaà cäàhasäm


ä-caëòälam amüka-loka-sulabho vaçyaç ca mukti-çriyaù
no dékñaà na ca sat-kriyäà na ca puraçcaryäà manäg ékñate
mantro ’yaà räsanä-spåg eva phalati çré-kåñëa-nämätmakaù
(Çré-Padyävalé 18)

“De geesten van degenen die guëätéta (voorbij de drie geaardheden) zijn, worden aangetrokken
door näma. Näma verdelgt alle zondes. Çré Kåñëa näma-svarüpa (Kåñëa in de vorm van de mahä-
mantra) is eenvoudig beschikbaar voor degenen die lager dan de cänòäla’s zijn en bekoort ook de
weelde van mukti. Het levert zelfs bij zijn eerste contact met de tong al resultaat op. Het neemt niet
in overweging of iemand dékñä heeft genomen, vrome activiteiten heeft uitgevoerd of geloftes van
ascese heeft afgelegd.”

De Glories van het Reciteren van Çré Näma overtreffen


de Glories van Directe Realisatie van Brahma

yad-brahma-säkñät-kåti-niñöhayäpi
vinäçam äyäti vinä na bhogaiù
apaiti näma-sphuraëena tat te
prärabdha-karmeti virauti vedaù
(Çré-Kåñëa-Nämäñöakam 4, Çréla Rüpa Gosvämé)

“O näma! De Veda’s verkondigen opzichtig dat de volgroeide zondige reactie (prärabdha-karma)


van een bhakta, die nog niet eens vernietigt kan worden door vastberaden meditatie op het
onpersoonlijke brahma, onmiddellijk onschadelijk wordt gemaakt door Uw verschijning op de tong
zonder dat hij er ook maar enig lijden voor ondergaat.”

De Superioriteit van Çré Näma-Kértana

agha-cchit-smaraëaà viñëor
bahväyäsena sädhyate
oñöha-spandana-mätreëa
kértanas tu tato varam
(Çré-Hari-Bhakti-Viläsa, 11/236 Vaiñëava-Cintämaëi-Väkya)

“Hoewel Çré-Viñëu-smaraëam alle zondes vernietigt, kan het alleen volledig gerealiseerd worden
nadat een persoon zich er voor een langdurige periode met grote moeite voor heeft ingespannen.
Viñëu-kértanam is echter superieur, want wanneer Çré Kåñëa-näma slechts op iemands lippen
vibreert (d.w.z. nämäbhäsa), zal die persoon al verlost worden van gebondenheid aan de kringloop
van saàsära.”

De Superioriteit van Çré Näma-Kértana


Ten Opzichte van Dhyäna & Püjä

jayati jayati nämänanda-rüpaà murärer


viramita-nija-dharma-dhyäna-püjädi-yatnam
katham api sakåd ättaà mukti-daà präëinäà yat
paramamåtam ekaà jévanaà bhüñaìaà me
(Çré-Båhad-Bhägavatämåtam 1.1.9, Çréla Sanätana Gosvämé )

“Alle glories, alle glories aan Çré Kåñëa Muräri’s naam, de belichaming van goddelijke
gelukzaligheid! Het maakt een einde aan de kringloop van geboorte en dood en ontlast iemand van
alle pijnlijke inspanningen in het beoefenen van religie, meditatie, liefdadigheid, ascese en het
aanbidden van de deities. Het beloont degenen die het slechts éénmaal uitspreken met bevrijding.
Kåñëa-näma staat afzonderlijk als de allerhoogste nectar en enige doel van mijn leven.”

yena janma-çataiù pürväà


väsudevaù samarcitaù
tan-mukhe hari-nämäni
sadä tiñöhanti bhärata
(Çré-Hari-Bhakti-Viläsa 11.237)

“O grote telg van Bhärata! De naam van Çré Hari zal voor eeuwig op de lippen blijven van degenen
die al honderden geboortes arcana van Väsudeva hebben gedaan.”

Çré Näma is niet Gebonden aan Regels Betreffende


Tijd, Plaats en Omstandigheden

na deça-niyamo räjan
na käla-niyamas tathä
vidyate nätra sandeho
viñëor nämänukérttane

kälo ’sti däne yajïe ca


snäne kälo ’sti saj-jape
viñëuù sankérttane kälo
nästy atra påthivé-tale
(Çri-Hari-Bhakti-Viläsa 11.206)

“O Koning! Het wordt duidelijk verklaard dat tijd en plaats niet worden overwogen tijdens het
beoefenen van kértana van Çré Viñëu’s namen. Zulke regels gelden voor het geven in liefdadigheid,
het uitvoeren van yajïa’s en het chanten van andere soorten japa. Op deze planeet aarde zijn zulke
overwegingen echter niet van toepassing op het uitvoeren van saëkértana van Çré Viñëu’s namen.”

na deça-niyamas tasmin
na käla-niyamas tathä
nocchiñöädau niñedho ’sti
çré-harer nämni lubdhaka
(Çré-Hari-Bhakti-Viläsa 11.2/2, geciteerd uit Viñëu-dharmottara)

“O Jager! Bij het uitvoeren van Çré-Hari’s näma-kértana bestaat er geen overweging van tijd en
plaats, noch geldt er enige verbodsbepaling met betrekking tot het zich bevinden in een onreine
staat ten gevolge van eten, ontlasting etc.”

madhura-madhuram etan maìgalaà maìgalänäà


sakala-nigama-vallé-sat-phalaà cit-svarüpam
sakåd api parigétaà çraddhayä helayä vä
bhåguvara nara-mätraà tärayet kåñëa näma
(Çré-Hari-Bhakti_Viläsa 11.234, geciteerd uit Skanda-Puräëa)

“Çré Kåñëa-näma is het zoetste van het zoete en het meest gunstig van alles wat gunstig is. Het is de
bloeiende klimplant, de eeuwige, volledig gerijpte vrucht van de Bhägavata, en de belichaming van
kennis, cit-çakti. O beste van de Bhågu dynastie! Zelfs als iemand de heilige naam slechts één keer
met geloof of onverschilligheid reciteert (helä), raakt hij onmiddellijk bevrijdt van de oceaan van
geboorte en dood! ”

Çré Näma-Saìkértana is de Sädhana


en de Sädhya voor Iedereen

etan nirvidyamänänäm
icchatä akuto-bhayam
yoginäà nåpa nirëétaà
harer nämänukértanam
(Çrémad-Bhägavatam 2.1.11)

“O Koning! Voorgaande äcärya’s hebben verklaard dat het volgende siddhänta is: het herhaaldelijk
reciteren en herinneren van de naam van Çré Hari is de voornaamste sädhana en sädhya voor
diegenen die onverschillig zijn voor zintuiglijk genot, voor de exclusief toegewijde bhakta’s, voor
degenen die naar bevrijding hunkeren, bevordering naar de hemelse planeten etc., en voor de
zelfvoldane yogé’s.”

Çré Hari-Näma
door Çréla Bhaktivinoda Öhäkura

De oceaan van het materiële bestaan is erg moeilijk over te steken zonder de genade van
Parameçvara. Het is niet alleen moeilijk, het is onmogelijk. Ook al zijn de jéva’s superieur aan de
materie, zijn ze van nature zwak en afhankelijk van Bhagavän als hun enige beschermer, bewaker en
redder. De jéva is aëu-caitanya, een atomisch bewust wezen. Hij is afhankelijk van- en dienaar van
Parama-Caitanya Bhagavän. Met andere woorden, Parama-Caitanya Bhagavän is de beschutting
van alle jéva’s. Deze wereld van materie is geschapen door mäyä, en daarom is de positie van de jéva
dezelfde als die van een misdadiger die in de gevangenis zit. De jéva zwerft door saàsära als gevolg
van zijn verzet tegen Bhagavän. Die jéva’s die tegen Bhagavän gekant zijn worden baddha-jéva’s
(geconditioneerde zielen) genoemd, omdat zij door mäyä zijn vastgeketend, daar waar die jéva’s die
Bhagavän volgen door mäyä worden vrijgelaten en mukta-jéva’s (bevrijdde zielen)worden genoemd.
Dit verschil bestaat vanwege de verschillende gesteldheden waarin de oneindige jéva’s zich
bevinden. Vandaar dat er twee afdelingen zijn, baddha-jéva’s en mukta-jéva’s.
Door aan sädhana te doen verkrijgt de baddha-jéva de genade van Bhagavän en wordt zo bij machte
om de krachtige ketenen van mäyä door te breken. Na langdurige overweging hebben onze grote
mahaåñi’s drie soorten sädhana vastgesteld: karma, jïäna en bhakti.
Varëäçrama-dharma, tapasyä, yajïa, däna, vrata en yoga worden in de çästra’s beschreven als
takken van karma en hun resultaten staan helder beschreven. Door een diepgaand begrip van de
specifieke aard van deze resultaten te hebben, worden de hoofdzakelijke gevolgen van het uitvoeren
van karma onthuld. Deze zijn: 1) het genieten op de aardse planeten, 2) het genieten op de hemelse
planeten, 3) verlossing van ziektes en 4) de kennis dat zich groot fortuin zal aandienen door het
uitvoeren van goed karma3. Als we het vierde effect — het uitvoeren van goed karma dat in groot
fortuin zal resulteren — van de andere drie afzonderen, lijkt het dat de resultaten van het genieten
op aardse en hemelse planeten en het genezen van ziektes, welke de jiva verkrijgt door zijn karma uit
te voeren, allemaal vergankelijk zijn. Ze zullen vernietigd worden in Çré Bhagavän’s wiel der tijd.
Het is niet mogelijk om bevrijdt te raken van de gebondenheid aan mäyä door deze resultaten te
behalen. Integendeel, het verlangen om meer karma te doen zal alleen maar toenemen en dit zal tot
een diepere gebondenheid aan mäyä leiden. De resultaten van goed karma zijn te verwaarlozen
wanneer dat karma niet in overeenstemming met de regels en bepalingen uit de çästra’s wordt
uitgevoerd.

Het Çrémad Bhägavatam (1.2.8) verklaard in dit opzicht:

dharmaù svanuñthitaù puàsäà


viñvaksena-kathäsu yaù
notpädayed yadi ratià
çrama eva hi kevalam

“Het hoofdzakelijke doel van varëäçrama-dharma is om het leven van een persoon die zijn
natuurlijke beroepsfunctie uitvoert eenvoudiger te maken, zodat hij voldoende tijd over heeft
om naar Hari-katha te luisteren. Als er echter geen aantrekking voor het horen van Hari-katha
wordt opgewekt, zullen alle religieuze activiteiten die hij uitvoert volgens varëäçrama-dharma,
niets meer zijn dan nutteloze arbeid.”

                                                                                                                         
3
   Karma wordt omschreven als een term voor werk of algemene activiteit. Vrome mensen binnen de vier varëa’s voeren
hun karma uit via de Vedische leidraad, welke tot materieel gewin in deze wereld leidt, of tot de hogere planeten na de
dood.
De oceaan van het materiële bestaan kan men niet oversteken door middel van karma. Ik zal dit
kort uitleggen:
Jïäna wordt ook gezien als een sädhana waarmee een hoog doel wordt bereikt. Het resultaat van
jïäna is ätma-çuddhi (zuivering van de ziel). Ätmä (ziel) gaat de materie te boven, maar wanneer een
jéva deze realiteit vergeet en de beschutting zoekt van de materie, raakt hij verdwaald op het pad van
karma.
Door jïäna te bespreken kan iemand begrijpen dat hij niet is samengesteld uit materie, maar dat
hij transcendentaal is. Dit soort jïäna wordt over het algemeen naiñkarmya (zelf-realisatie)
genoemd. Op het niveau van naiñkarmya is de jéva slechts in staat om een beperkte hoeveelheid
änanda (gelukzaligheid) te proeven. Dit stadium wordt ook wel ätmäräma genoemd (waarbij men
plezier in het zelf, ofwel ätmä alleen schept). Maar wanneer de jéva zijn eigen eeuwige aard begint te
realiseren, en zijn van relatie met Kåñëa begint te genieten, wordt het stadium van naiñkarmya, of
ätmäräma, volkomen onbeduidend. Om deze reden zegt Devaåñi Närada in Çrémad-Bhägavatam
(1.5.12):

naiñkarmyam apy acyuta-bhäva-varjitaà


na çobhate jïänam alaà niraïjanam

“Hoewel kennis van zelf-realisatie vrij is van alle materiële verwantschap, schenkt het geen
plezier aan het hart wanneer deze gespeend is van een opvatting van de onfeilbare
Persoonlijkheid van Godheid.”

Çrémad Bhägavatam (1.7.10) vermeldt ook:

ätmärämaç ca munayo
nirgranthä apy urukrame
kurvanty ahaitukéà bhaktim
itthaà-bhüta-guëo hariù

“Parama-Caitanya Hari bezit een buitengewone eigenschap: Hij trekt zelfs allerlei soorten
personen aan die ätmäräma zijn, en dus vrij zijn van allerlei soorten materiële gebondenheid, en
betrekt ze in sevä tot Hem.”

Daarom kunnen jïäna en karma alleen als onderdelen van bhakti worden bestempeld wanneer
karma, door zijn effect, in het grote fortuin voorziet om alsmaar toenemend verbeterd karma uit te
voeren, waarna jïäna vervolgens afstand doet van het nutteloze karma. Dit uitvoeren van goed
karma en het afwijzen van onpersoonlijke jïäna zal ons naar bhakti-sädhana leiden.
Opzichzelfstaand worden jïäna en karma niet als onderdelen van sädhana aanvaardt, behalve
wanneer ze ons naar bhakti leiden. Dan pas hebben ze enige betekenis. Daarom is het alleen bhakti
dat onder de noemer sädhana valt. Wanneer karma en jïäna ons naar bhakti leiden, worden ze als
een sädhana geaccepteerd. Anderzijds is bhakti, in diens werkelijke aard, de exclusieve svärupa
(gedaante) van sädhana.

De conclusie van het Çrémad-Bhägavatam (11.14.20) legt dit duidelijk uit:

na sädhayati mäà yogo


na säìkhyaà dharma uddhava
na svädhyäyas tapas tyägo
yathä bhaktir mamorjitä

“He Uddhava! Noch karma-yoga, noch säìkhya-yoga noch varëäçrama-dharma kunnen Mij
plezieren, en ook het bestuderen van de Vedas en het beoefenen van ascese of verzaking kan
Mij niet plezieren. Alleen het beoefenen van zuivere bhakti pleziert Me werkelijk.”

De beoefening van bhakti is de enige manier om Bhagavän tevreden te stellen. Er is geen andere
manier. Er zijn negen soorten sädhana-bhakti: çravaëa (horen), kértana (zingen, chanten), smaraëa
(herinneren), arcana (aanbidden), vandana (gebeden opzeggen), päda-sevanam (eerbetuigingen
brengen), däsya (dienstbaarheid), sakhya (vriendschap) en ätmä-nivedana (volledige overgave).
Çravaëa, kértana en smaraëa zijn de voornaamste takken van sädhana. Hun sädhya of doel dient Çré
Bhagavän’s näma, rüpa, guëa en lélä (Zijn Naam, gedaante, eigenschappen en spel en vermaak) te
zijn. Van deze vier is çré näma het originele zaad (béja-svarüpa). Dus, volgens çästra is hari-näma de
wortel van alle aanbidding.

harer näma harer näma


harer nämaiva kevalam
kalau nästy eva nästy eva
nästy eva gatir anyathä
(Çré-Båhan-Näradéya-Puräna 3.8.126)

“In Kali-yuga is er geen andere manier, geen andere manier, geen andere manier voor de
verlossing van de jéva, dan het chanten van hari-näma, het chanten van hari-näma, het
chanten van hari-näma.”

Met het woord ‘kalau’ wordt bedoeld dat hoewel er nooit een tijd bestaat waarin çré hari-näma niet
de enige manier is om verlossing te verkrijgen, het in het tijdperk van Kali in het bijzonder geschikt
is om beschutting te nemen van deze almachtige hari-näma, aangezien de verschillende andere
mantra’s en praktijken zijn verzwakt.

Met betrekking tot hari-näma vermeldt Çré Padma-Puräëa het volgende:


näma cintämaëiù kåñëaç
caitanya-rasa-vigrahaù
pürëaù çuddho nitya-mukto
’bhinnatvän näma-näminoù

Çréla Jéva Gosvämé schrijft in zijn commentaar op de hierboven aangehaalde çloka:

ekam eva sac-cid-änanda-rasädi-rüpaà


tattvaà dvidhävirbhütam ity arthaù

“Çré-kåñëa-tattva is de non-duale gedaante van eeuwigheid, kennis en gelukzaligheid (advaya-sac-


cid-änanda-svarüpa).” Hij is in twee gedaantes verschenen: (1) nami, de gedaante van sri-krsna-
vigraha en (2) nama, de gedaante van Zijn naam.”
Het wezen van tattva is dat Kåñëa sarva-çaktimän is, de bezitter van alle krachten. De grootsheid
van de allerhoogste puruña is de glorie van Zijn çakti. Kåñëa’s çakti neemt beschutting van Hem, en
zonder Kåñëa’s çakti kan niemand Hem begrijpen. Het effect van çakti manifesteert darçana van
Kåñëa’s gedaante. Het gelukzalige effect van kåñëa-näma promoot zichzelf. Aldus is kåñëa-näma
zowel cintämaëi-svarüpa, kåñëa-svarüpa en caitanya-rasa-svarüpa. Door eenvoudigweg Krsna’s naam
te chanten ontstaat kåñëa-rasa spontaan in de kern van het hart. Näma is compleet in zichzelf. Dit
betekent dat het niet afhankelijk is van de constructie van mantra’s, zoals kåñëäya of näräyaëäya,
welke gevormd worden door een combinatie van namen. Näma is altijd transcendentaal— niet
levenloos zoals materiële woorden en lettergrepen. Alleen näma is caitanya-rasa. Näma is immer
bevrijdt. Het kan niet door de materiële tong geproduceerd worden. Alleen iemand die de smaak
van näma heeft geproefd kan deze uitleg begrijpen. Iemand die zich inbeeldt dat näma levenloos is,
is niet in staat om van de smaak van caitanya-rasa te genieten, noch zal hij tevreden zijn met deze
uitleg.
Iemand kan tegenwerpen dat näma, welke wij voortdurend chanten, afhankelijk is van materiële
lettergrepen, dus hoe kan men zeggen dat näma immer bevrijdt is en geen materieel voorwerp is?
Çréla Rüpa Gosvämé geeft als volgt antwoord op deze antagonistische mening:

ataù çré- kåñëa-nämädi na bhaved grähyam indriyaiù


sevonmukhe hi jihvädau svayam eva sphuraty adaù
(Çré-Bhakti-Rasämåta-Sindhu, Oostelijke Divisie 2/109)

“De materiële zintuigen kunnen zich gewaarworden van een materieel voorwerp.
Kåñëa-näma is echter transcendentaal, dus kan het nooit bemerkt worden door de
materiële zintuigen. De näma die zich aanvankelijk op de tong manifesteert is slechts
een gevolg van sphüåti—een pulseren van de transcendentale zintuigen van de ziel.
Maar op het moment dat de transcendentale (apräkåta) tong van de ziel kåñëa-näma
uitspreekt, verschijnt de parama-tattva in eigen persoon op hun materiële (präkåta)
tongen en begint te dansen. Terwijl apräkåta-rasa de zintuigen doordringt, lacht de
bhakta van gelukzaligheid (änanda), weent en weeklaagt hij uit genegenheid (sneha) en
danst hij uit liefde (préti). Op deze wijze doordringt çré-kåñëa-näma-rasa door middel
van de tong alles.”

De näma die beoefend wordt gedurende sädhana is slechts chaya-näma, een schaduw van näma, of
nämäbhäsa (chanten dat bedekt wordt door wolken van onwetendheid en anartha’s). Het is niet de
echte naam. Het voortdurend chanten van nämäbhäsa zal zich uiteindelijk ontwikkelen tot een
smaak voor apräkåta-näma. Voorbeelden hiervan zijn evident in de levens van Välmiki en Ajämila.
De jéva heeft geen smaak voor näma vanwege zijn overtredingen. Wanneer de jéva zonder
overtredingen kåñëa-näma chant, zal de caitanya-rasa-vigraha (Het volkomen bewuste reservoir van
alle genot) van de transcendentale çré hari-näma Zichzelf manifesteren in zijn hart. Op dat moment
zal zijn hart vreugdevol worden, stromen de tranen over zijn wangen en verschijnen er symptomen
van sättvika extase in zijn lichaam. Çrémad-Bhägavatam (2.3.24) verklaart aldus:

tad açma-säraà hådayaà batedaà


yad-gåhyamäëair hari-näma-dheyaiù
na vikriyetätha yadä vikäro
netre jalaà gätra-ruheñu harñaù

“Als een jéva hari-näma chant, manifesteren zich de volgende symptomen: hij ervaart
een bekering, tranen stromen uit zijn ogen en zijn lichaamsharen staan rechtop.
Wanneer iemand ondanks het chanten van kåñëa-näma geen van deze symptomen
ervaart, dient men te begrijpen dat zijn hart zo hard als steen is geworden vanwege
overtredingen.”

De hoofdzakelijke plicht van een sädhaka is om zonder overtredingen hari-näma te chanten. Het is
daarom noodzakelijk om te weten hoeveel soorten overtredingen er zijn, zodat men zich kan
behoeden ze te begaan.

Çästra vermeldt tien overtredingen met betrekking tot hari-näma:


1. Het beschimpen en belasteren van toegewijden en heilige personen.
2. Halfgoden zoals Heer Çiva als gelijkwaardig aan Bhagavän beschouwen, of als
onafhankelijk van Hem.
3. Het niet gehoorzamen van Çré Guru, die de waarheid over hari-näma onthult.
4. Het bekritiseren van sat-çästra, welke de glories van hari-näma beschrijven.
5. Denken dat de glories van hari-näma worden overdreven.
6. Denken dat de betekenissen van hari-näma, die onthuld zijn in de çästra, denkbeeldig
zijn; met andere woorden, denken dat de namen Kåñëa, Räma etc. niets anders dan een
product van het verbeeldingsvermogen zijn.
7. Zich inlaten met zondige activiteiten, in de wetenschap dat het chanten van hari-näma
de zondes teniet zal doen.
8. Het gelijkstellen van het chanten van hari-näma met materieel gunstige activiteiten
aanbevolen in de karma-käëòa afdeling van de Veda’s.
9. Ongelovigen instrueren over de glories hari-näma.
10. Geen geloof hebben in çré-kåñëa-näma ondanks dat men van Zijn glories hoort.

1) Men begaat een overtreding tegenover hari-näma wanneer men niet in de heilige bhakta’s
gelooft en de mahäjana’s belastert, wiens karakters vlekkeloos zijn. Iemand die hari-näma aanvaardt
moet dus eerst met mijn heel zijn hart de neiging om een Vaiñëava oneerbiedig te zijn of te
minachten afwijzen. Als er een twijfel ontstaat over de bezigheden van een Vaiñëava, dient men
naar de oorzaak van dat gedrag te informeren en voorkomen dat men hem bekritiseert. Onze eerste
plicht is om geloof (çraddhä) in de sädhu’s te hebben.

2) Om halfgoden zoals Heer Çiva als niet verschillend van Bhagavän te zien is nämäparädha.
Bhagavat-tattva is één zonder een gelijke. Halfgoden zoals Heer Çiva noch onafhankelijk van de
autoriteit van Çri Bhagavän, noch afzonderlijk van Hem. Als iemand halfgoden zoals Heer Çiva eert
als guëävatära’s of als bhakta’s van Bhagavän, zal hij niet de misconceptie vormen dat ze
onafhankelijk van Hem zijn. Degenen die Mahädeva (Çivajé) als een onafhankelijke en
afzonderlijke halfgod zien en hem naast Viñëu aanbidden, eren in werkelijkheid niet de ware glorie
van Mahädeva, die de grootste onder de Vaiñëava’s is. Daarom worden zij beledigend tegenover
zowel Viñëu als Çiva. Degenen die hari-näma chanten dienen dit soort misconcepties af te wijzen.

3) Het niet gehoorzamen van Çré Gurudeva is nämäparädha. Hij die de hoogste leringen van
näma-tattva geeft dient te worden aanvaardt als äcärya, en als die persoon die Bhagavän het meest
dierbaar is. Men kan een vast geloof in hari-näma bereiken door onwrikbare bhakti voor Çré Guru te
cultiveren.

4) De bonafide çästra’s dienen nooit belastert te worden. Geopenbaarde çästra’s zoals de Veda’s
beschrijven bhagavat-dharma en beschrijven het belang van çré-näma nauwkeurig. Daarom is het
belasteren van deze çästra’s een overtreding tegen de heilige naam. De glories van hari-näma worden
door heel de Veda’s beschreven.

vede rämäyäne caiva


puraìe bhärate tathä
ädäv ante ca madhye ca
hariù sarvatra géyate
(Hari-Vamsa 3.323.34)

“In de Vedische literatuur, inclusief het Rämäyaëa, de Puräëa’s en het Mahäbhärata


wordt van het begin tot het einde alleen Hari, de Allerhoogste Persoonlijkheid Gods
verklaard.”

Hoe kan iemand liefde voor hari-näma ontwikkelen als hij de bonafide çästra’s belastert? Sommige
mensen vinden de beschrijvingen van de çästra’s aangaande het belang van hari-näma niets meer
dan lofspraak. Het is nämäparädha om met zo’n houding hari-näma te chanten, en degenen die dat
zo doen zullen nooit enig tastbaar resultaat behalen. Zij concluderen dat de çästra valselijk de glories
van hari-näma looft, aangezien het ook valselijk karma-käëòa looft alleen maar zodat mensen er een
smaak voor zullen ontwikkelen. Degenen die zo denken zijn onfortuinlijk. Aan de andere kant
beschrijft Çrémad-Bhägavatam (2.1.11) het geloof van fortuinlijke personen:

etan nirvidyamänänäm
icchatäm akuto-bhayam
yoginäà nåpa nirëétaà
harer namänukértanam

“Een yogi denkt dat hij door het bereiken van onthechting van de wereld bevrijdt kan
worden van alle angst, en concludeert dat zijn gehele plicht bestaat uit het chanten van
hari-näma. Degenen die zulk geloof hebben kunnen het resultaat van hari-näma
bereiken.”

5) Sommige mensen begrijpen het verschil tussen nämäbhäsa en näma niet. Zij geloven dat näma
slechts een combinatie van lettergrepen is die hoe dan ook beslist resultaten op zal leveren, of men
er nu in gelooft of niet. Ze gebruiken het leven en karakter van Ajämila als voorbeeld, alsmede het
Çrémad-Bhägavatam (6.2.14):

säìketyaà pärihäsyaà vä
stobhaà helanam eva vä
vaikuëöùa-näma-grahaëam
açeñägha-haraà viduù

“Iemand die hari-näma chant raakt onmiddellijk bevrijdt van de reacties op oneindige
zondes, zelfs als hij indirect (om naar iets anders te verwijzen), gekscherend, voor
muzikaal vermaak of onoplettend chant. Dit is vastgesteld door alle onderlegde
geleerden van de çästra’s.”
6) Voorheen werd hari-näma beschreven als caitanya-rasa-vigraha, welke niet kan worden
waargenomen door de materiële zintuigen. Dit bewijst dat het niet mogelijk is om het resultaat van
chanten te bereiken als men nämäparädha begaat. Degene die zonder geloof chant bereikt niet het
resultaat van het chanten; integendeel, binnen een paar dagen zal hij wat geloof in näma verkrijgen.
Ongelovige mensen die denken dat näma een tak van karma-käëòa is, propageren dat näma slechts
uit materiële lettergrepen bestaat en daarom gelijk is aan andere namen. Zij zijn in werkelijkheid
geconditioneerde zielen en nämäparädhé’s. Vaiñëava’s streven er ijverig naar om deze overtreding te
vermijden.

7) Sommige mensen geloven dat ze door beschutting van hari-näma te nemen een goedkope
remedie hebben gevonden voor de gevolgen van al hun zondes. Met dit in gedachten denken ze dat
ze kunnen stelen, frauderen en zich onzedelijk kunnen gedragen om vervolgens hari-näma te
chanten om al hun misdaden uit te wissen. Iemand die zo denkt is beslist een nämäparädhi
(overtreder tot näma). Iemand die de transcendentale zweem van hari-näma heeft geproefd, zal
nooit meer gehecht raken aan tijdelijke materiële activiteiten.

8) Sommigen geloven in vrome activiteiten (karma), zoals het doen aan yajïa’s, liefdadigheid,
zich volgens dharma gedragen en het bezoeken van heilige plaatsen. Zij scharen het chanten van
näma ook bij het uitvoeren van vrome activiteiten en daarom zijn zij nämäparädhé’s. Näma is altijd
transcendentaal, terwijl alle vrome activiteiten van materiële aard zijn. Aldus zijn vrome activiteiten
näma volkomen vreemd. Iedereen die näma als gelijkwaardig aan vrome activiteiten ziet, wordt
onverschillig voor näma en kan diens smaak (näma-rasa) niet proeven. Er bestaat een verschil
tussen diamanten en glas. Op dezelfde manier bestaat er een enorm verschil tussen hari-näma en
vrome activiteiten.

9) Iemand die ongelovigen onderricht geeft over hari-näma, of ze de mantra geeft, is ook een
nämäparädhé. Het is nutteloos om een parelsnoer aan een varken te geven. Het varken zal het
simpelweg als een belediging zien, of het volledig negeren. Op dezelfde manier is het uitermate
ongepast om een ongelovige te onderwijzen over näma. Het is verstandig om eerst een poging te
maken om zijn geloof te ontwikkelen, en hem daarna pas te onderwijzen over hari-näma. Degenen
die zich als guru voordoen en onderricht over hari-näma aan ongelovigen geven, zullen beslist ten
val komen—omdat ze nämäparädha begaan.

10) Wanneer iemand zelfs na het horen van de uitgebreide glories van hari-näma geen exclusief
geloof heeft in hari-näma, en als hij nog steeds gehecht is aan- of afhankelijk is van sädhana’s zoals
karma, jïäna of yoga, dan is hij een nämäparädhé.

Zodoende zal hari-näma zich niet voordoen tenzij we nämäparädha vermijden.


Bij het zien van de ellende van de jéva’s onderricht Çré Chaitanya Mahäprabhu, de verlosser van
de gevallen zielen, ons als volgt met een hart vol mededogen:

tåëäd api sunécena


taror iva sahiñëunä
amäninä mänadena
kértanéyaù sadä hariù
(Çré Çikñäñöaka: 3)

“Wanneer men zichzelf als nog minder dan het stro op de straat ziet, nog toleranter is
dan een boom en geen eer aanvaardt, maar alle eer aan iedereen geeft, komt een jéva in
aanmerking om hari-näma te chanten.”

De voornaamste betekenis van deze çloka is dat men hari-näma met een zuivere instelling dient te
chanten. Iemand die zichzelf als lager en meer gevallen dan alle anderen beschouwt, bekritiseert
nooit sädhu’s, noch zal hij halfgoden zoals Heer Çiva minachten. Hij maakt onderscheid, maar met
respect. Hij heeft nooit minachting voor guru, belastert nooit de bonafide çästra’s en twijfelt nooit
aan de glories van hari-näma. Hij combineert nooit valse speculatie met droge argumenten om
nirguëa-brahma gelijk te stellen aan de naam van ‘Hari’, noch begaat hij overtredingen op kracht
van näma. Hij accepteert de gelijkstelling van vrome activiteiten met hari-näma niet. Hij geeft
nooit hari-näma aan ongelovigen en heeft nog geen snufje ongeloof in näma. Hij maakt voortdurend
pogingen om zich afzijdig te houden van de tien soorten nämäparädha. Hij volgt nooit diegenen die
näma bespotten of vijandig zijn. Hoewel hij zich voor de hele wereld inzet, bezit hij niet het valse
ego dat hij de genieter of de doener is. Terwijl hij zichzelf als een dienaar van de wereld beschouwt,
dient hij de hele wereld. Als een gekwalificeerd persoon hari-näma chant, straalt de spirituele
wereld die zich in de kern van zijn hart bevindt transcendentaal licht uit en houdt zo het duister
van mäyä ver weg. Daarom, O mahätmä’s, doe onophoudelijk aan hari-näma-kértana zonder
overtredingen te begaan. Er bestaat voor de jéva geen andere beschutting dan hari-näma.
Trachten zichzelf te behoeden voor een verdrinkingsdood in deze oceaan van het materiële
bestaan door de beschutting te zoeken van karma en jïäna, is net zo nutteloos als beschutting zoeken
van een stukje stro om een grote oceaan over te steken. Aanvaard daarom de beschutting van het
grote schip van de mahä-mantra, en steek deze oceaan van het materiële bestaan over.
 

You might also like