You are on page 1of 16

https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?

st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 1 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
Augustinus en de Joden: een inleidend overzicht
Agostinho e os Judeus: Uma Visão introdutória

Johannes (Hans) van Oort


Radboud Universiteit Nijmegen
Universiteit van Pretoria (Church History and Policy)

Inleiding
Introdução
Over het onderwerp ‘Augustinus en de Joden’ is tot nu toe slechts weinig gepubliceerd.1 Hoewel over allerlei facetten
van Augustinus’ denken vele boeken zijn verschenen,2 ontbreekt nog altijd een gezaghebbende wetenschappelijke
monografie over juist dit thema.3 Dat is opvallend, want het onderwerp is zelfs een centraal element in Augustinus’
theologie. Het is niet alleen onlosmakelijk verbonden met zijn visie op de geschiedenis, maar uiteraard vooral ook
met zijn visie op de heilsgeschiedenis. Daarnaast speelt het onderwerp een centrale rol in Augustinus’ exegese van
zowel het Oude als het Nieuwe Testament, in zijn opvattingen over Jezus Christus en – om nu niet mee te noemen –
in zijn spreken over de kerk.
Sobre o assunto de Agostinho e os judeus "até agora tem sido publicado apenas alguns. Embora tenham
sido publicados sobre todos os aspectos do pensamento de muitos livros de Agostinho, ainda não existe
uma monografia científica autorizada sobre esse mesmo tema. Isto é notável, porque o tema é ainda um
elemento central na teologia de Agostinho. Não é apenas inseparável da sua visão da história, mas
também, naturalmente, com a sua visão da história da salvação. Além disso, o assunto desempenha um
papel central na exegese, tanto do Antigo e do Novo Testamento de Agostinho em suas crenças sobre Jesus
Cristo e - por agora para não chamá-lo - em seu discurso sobre a Igreja.

Vanwaar komt de naam ‘Jood’?


De onde vem o nome “Judeu”?

Wie Augustinus werken doorzoekt, zal merken dat de Joden vanaf het begin in zijn œuvre
worden vermeld. Hij beschouwt de naam iudaeus ofwel ‘Jood’ als afgeleid van de patriarch Juda
(zie bijv. De ciuitate Dei 15,8: ‘… Iudas … a quo Iudaea cognominata est et Iudaei’). Daarnaast
merkt hij ook herhaaldelijk op dat de naam Juda nauw verbonden is met het land Judea. Soms
noemt hij de Joden dan ook ‘het volk van Juda’. Daarnaast spreekt Augustinus herhaaldelijk over
‘judaïseren’ in de zin van: het volgen van joodse gebruiken, of in de betekenis van: het trachten

1
Voor dit artikel baseer ik mij voornamelijk op het zeer omvangrijke Latijnse tekstenmateriaal uit Augustinus’ complete nagelaten werk. In de
citaten wordt veelal naar deze bronnen verwezen. Ook op deze plaats dank ik zowel Dr. A. Grote als Dr Christof Müller en Prof. Dr. Cornelius
Mayer voor hun hulp bij het beschikbaar krijgen van alle Latijnse bronteksten volgens de meest gezaghebbende wetenschappelijke edities.
Para este artigo, vou confiar principalmente em grandes textos latinos de obra póstuma completa de Agostinho. Nas citações é
muitas vezes referida destas fontes. Também neste site, agradeço tanto o Dr. A. Grande como Dr. Christof Müller e Prof. Dr.
Cornelius Mayer por sua ajuda na obtenção de todo o texto fonte Latin disponíveis de acordo com as edições científicas de maior
autoridade.
2
Aan het slot van dit artikel worden in de bibliografie alle mij bekende en wetenschappelijk relevante studies die gaan over Augustinus en de
Joden opgesomd. ---Wanneer ik in dit artikel ‘Jood’ met een hoofdletter schrijf, benadruk ik daarmee –in de geest van Augustinus– zowel de
etnische als de religieuze component.
3 Deze leemte wordt naar mijn inzicht niet opgevuld door het recente boek van Paula Fredriksen. Zie Frederiksen 2008 en Van Oort, 2009c.

Blumenkranz 1946 (reprint 1973) is nog steeds het beste boek over het thema, maar hij beperkt zich voornamelijk tot Augustinus’ Sermo aduersus
Iudaeos (Preek tegen/tot de Joden). Over dit laatstgenoemde geschrift gaat ook het op een breder publiek gerichte boek van Ten Boom 2006.
No final deste artigo na bibliografia todos conhecidos para mim e estudos cientificamente relevantes que estão listados no Augustine
e os judeus. --- Quando eu escrever com letra maiúscula neste artigo "judeu", enfatizo, portanto, -em o espírito de Augustinus-
ambos os componentes étnicos e religiosos
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 2 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
terug te brengen naar het jodendom en zijn riten. Een belangrijk deel van deze laatstgenoemde
vermeldingen berust op bijbelteksten zoals Galaten 2:14.
Quem Agostinho procura de trabalho, vai descobrir que os judeus são mencionados desde o
início na sua obra. Ele considera que a iudaeus nome ou "judeu" é derivado do patriarca Judá
(ver, por exemplo, o ciuitate Dei 15,8 :. "... Iudas ... a quo Iudaea cognominata est et Iudaei). Ele
também observou repetidas vezes que o nome de Judá está intimamente ligada à terra da
Judéia. Às vezes, ele chama os judeus, mesmo para as pessoas de Judá ". Além disso,
Agostinho fala repetidamente sobre 'judaização' no sentido de seguir a prática judaica, ou no
sentido de: trazer de volta a tentativa de judaísmo e seus ritos. Uma parte importante das
últimas entradas com base nos textos bíblicos, tais como Gálatas 2:14.

Hebreeën, Israëlieten en Joden


Hebreus, Israelitas e Judeus

Het is interessant en belangrijk om te zien dat Augustinus dikwijls een min of meer duidelijk onderscheid maakt
tussen Hebreeën, Israëlieten en Joden. Het meest helder komt dit onderscheid naar voren in het historische verhaal
zoals hij dat vooral in zijn grote werk De stad van God uiteenzet (Van Oort 1986/19954; [Engelse editie 1991]). De
naam van het volk der Hebreeën (Augustinus duidt ze meestal aan als: populus/gens Hebraeorum: het volk/geslacht van
de Hebreeën) is naar zijn mening afgeleid van de patriarch Heber (zie bijv. De stad van God 16,3). In de
afstammingslijn van deze voorvader van Abraham werd, aldus Augustinus, het Hebreeuws als de originele taal van
het menselijke geslacht bewaard (zie bijv. De stad van God 16,11). Over deze oorspronkelijke Hebreeën spreekt
Augustinus altijd zeer positief. Ook voor hun taal, het Hebreeuws, heeft hij grote eerbied. Verderop in dit artikel
zullen we nog zien, hoe hij zijn best doet om de betekenis van bepaalde Hebreeuwse woorden te leren kennen en
daarvoor contact zoekt met Joden (waarschijnlijk rabbijnen) die in zijn omgeving leefden. De oude Hebreeuwse taal
was zelfs zo heilig, aldus meende Augustinus uit oude overleveringen te kunnen opmaken, dat alleen de
Schriftgeleerden Hebreeuwse letters mochten schrijven (Tegen Faustus 19,26).
É interessante e importante ver que Agostinho muitas vezes faz uma distinção mais ou menos
clara entre hebreus, israelitas e judeus. A distinção mais clara emerge na narrativa histórica
como ele especialmente em sua grande obra A Cidade de Deus, explique (Van Oort
1986/19954; [edição Inglês, 1991]). O nome do povo dos hebreus (Augustine eles geralmente
indica como: Populus / gens Hebraeorum: o povo / tribo dos hebreus), em sua opinião
derivado da Eber patriarca (ver, por exemplo, a Cidade de Deus 16.3.). A linhagem era esse
ancestral Abraão, disse Agostinho, hebraico preservado como a língua original da raça
humana (ver, por exemplo. A Cidade de Deus 16.11). Sobre este original de Hebreus Agostinho
fala sempre muito positivo. Por sua língua, o hebraico, ele tem grande respeito. Mais adiante
neste artigo, vamos ver como ele está fazendo o seu melhor para aprender o significado de
certas palavras em hebraico e, portanto, procura contato com judeus (provavelmente rabinos),
que viveu em sua vizinhança. A língua hebraica antiga era tão sagrado, assim, capaz de
determinar Augustine pensada a partir de tradições antigas, apenas os escribas estavam
escrevendo letras hebraicas (Contra Fausto 19,26).
Die opvatting over de ‘heiligheid’ van het Hebreeuws weerhield de kerkvader er lange tijd niet van om de
Griekse vertaling van het Oude Testament van zeer grote waarde te beschouwen, zelfs als belangrijker dan de
Hebreeuwse tekst. Zijn bekende controverse met de kerkvader Hieronymus legt hiervan getuigenis af. Maar zijn
grote achting voor de Septuaginta was ook weer niet toevallig: wanneer hij spreekt over ‘de zeventig vertalers’ van
deze Septuaginta, duidt hij hen met nadruk aan als ‘Hebreeën’ (De stad van God 8,11).
Nadrukkelijk zegt Augustinus ook dat Jezus afstamde ‘van het Hebreeuwse volk’ (Over de christelijke
wetenschap 2,43), hoewel hij – zoals we zodadelijk nog zullen zien – zeker niet ontkende dat Jezus een Jood was. Maar
het woord Hebreeër heeft voor Augustinus vrijwel altijd een heel bijzonder positieve klank. Dat blijkt ook wanneer
hij wil weten wat racha in Mattheus 5:22 betekent: hij consulteert daarvoor een Jood (wellicht een rabbi), maar noemt
deze bewust heel positief ‘een zekere Hebreeër’ (Uitleg van de Bergrede 1,23). Hebreeuws en Hebreeër, kortom, hebben
voor Augustinus in deze gevallen een bijna heilige klank.
Esta visão da "santidade" do hebraico manteve o pai da igreja por um longo tempo não
considerar a tradução grega do Antigo Testamento de grande valor, ainda mais importante do
que o texto hebraico. Sua famosa controvérsia com São Jerônimo explica esta testemunha.
Mas a sua grande estima para a Septuaginta também não foi acidental: quando ele fala de "os
setenta tradutores" da Septuaginta, ele refere-se enfaticamente como "hebreus" (A Cidade de
Deus 8,11).
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 3 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
Enfaticamente Agostinho também diz que Jesus desceu "do povo hebreu" (no Christian
Science 2,43), embora ele - como um minuto veremos - certamente não nega que Jesus era
judeu. Mas a palavra hebraica é quase sempre um tom positivo muito especial para Agostinho.
Isso também é evidente quando ele quer saber o que racha em Mateus 05:22 significa que ele
consulta antes de um judeu (talvez um rabino), mas chama essa consciência muito positivo
"um certo hebreu" (Explicação do Sermão da Montanha 1.23). Hebraico e hebraico, em suma,
tem que Agostinho, nestes casos, um som quase sagrado.

Maar al spoedig constateert men in Augustinus’ œuvre ook een


zekere verandering in terminologie en daarmee verbonden een andere
waardering. Wanneer hij in De stad van God in zijn overzicht van de
bijbelse geschiedenis gekomen is bij het verhaal van de Exodus, spreekt
hij zowel over Hebreeën als over Israëlieten. Vanaf nu heeft de
aanduiding Hebreeën dikwijls ook een negatieve klank. De ‘Hebreeën’
trokken door de woestijn (De stad van God 10,8), de Wet werd gegeven
aan ‘het Hebreeuwse volk’ (ibidem 10,25), maar ditzelfde volk dwaalde
herhaaldelijk af (ibid. 17,2). Het feit dat het land Kanaän werd veroverd
was zeker niet vanwege ‘de verdiensten van het Hebreeuwse volk’ (ibid.
15,43). Later zegt Augustinus zelfs dat de goddeloze koning Manasse
regeerde ‘bij de Hebreeën’ (ibid. 18,24; vgl. 18,25 voor Zedekia ‘regnante
apud Hebraeos’).
Hoewel men bij de bestudering van Augustinus’ teksten in het
begin de indruk krijgt dat hij een scherp onderscheid maakt tussen de
(zeer positief gewaardeerde) Hebreeën en de (dikwijls negatief
gewaardeerde) Israëlieten en de Joden blijkt dit later toch weer niet het
geval te zijn. Van de bekende kerkelijke geschiedschrijver Eusebius –
dikwijls aangeduid als de vader van de kerkgeschiedschrijving – wordt in
het moderne onderzoek vermeld dat hij een duidelijk onderscheid
maakte tussen Hebreeën enerzijds en Israëlieten en Joden anderzijds
(Ulrich 1999; Johnson 2006; vergelijk ook Harvey 1996). Voor
Augustinus geldt dit scherpe onderscheid evenwel niet. Hoewel de
aanduiding ‘Hebreeën’ bij hem oorspronkelijk zeer positief was, vindt
men later dikwijls een negatief gebruik van deze naam. Zelfs zegt
Augustinus met verwijzing naar ‘de Hebreeuwse natie’ en ‘de Hebreeën’
dat zíj ‘Christus ter dood hebben gebracht’ (De overeenstemming van de
evangelisten 1,20-21).
Mas logo também se encontra na obra de Augusto alguma mudança na
terminologia e relacionados outra avaliação. Quando ele estava na Cidade de
Deus, em sua visão geral da história bíblica tem sido a história do Êxodo,
ele fala hebraico e sobre Israel. De agora em diante o termo Hebreus muitas
vezes tem uma conotação negativa. O 'Hebreus' marcharam através do deserto
(A Cidade de Deus 10.8), a Lei foi dada ao "povo hebreu" (Ibid 10,25), mas
as mesmas pessoas várias vezes se afastou (ibid. 17.2). O fato de que a
terra de Canaã foi conquistada certamente não foi por causa de 'os méritos
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 4 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
do povo hebreu "(Ibid. 15,43). Mais tarde, Agostinho diz mesmo que governou
o ímpio rei Manassés "entre os hebreus" (ibid 18,24; .. Cf. 18,25 para
Zedequias 'Regnante apud Hebraeos).

Embora no princípio com o estudo do texto de Agostinho dá a impressão de


que ele vai ser uma nítida distinção entre o (muito positivo valorizado)
Hebreus eo (muitas vezes valorizado negativamente) Israel e os judeus
aparece mais tarde ainda não é o caso novamente . Desde o famoso
historiador da igreja Eusébio - muitas vezes referido como o pai da
história da igreja - é mencionado na pesquisa moderna que ele fez uma
distinção clara entre hebreus por um lado, e Israel e os judeus, por outro
(Ulrich, 1999; Johnson 2006; cf. também Harvey, 1996). Para Agostinho essa
nítida distinção não se aplica, no entanto. Embora o termo "Hebreus" era
originalmente muito positivo com ele, foi mais tarde, muitas vezes
encontrar um uso negativo desse nome. Mesmo Agostinho diz, em referência à
"nação hebraica" e "hebreus" que eles mesmos "Cristo ter levado à morte" (A
semelhança dos evangelistas 1,20-21).
Wat betreft de aanduiding ‘Israëlieten’ en ‘Joden’ in het werk van Augustinus komt men tot dezelfde
conclusie. Zowel het woord ‘Israëliet’ als het woord ‘Jood’ komt bij hem voor in positieve en in negatieve zin. Van
voorgangers van Augustinus in de christelijke kerkelijke traditie wordt dikwijls gezegd dat zij het woord ‘Jood’ altijd
in negatieve zin gebruikten (zie bijv. Schreckenberg 1999). Zoals we hieronder nader zullen zien, geldt dit negatieve
gebruik voor Augustinus in ieder geval niet. Augustinus spreekt zowel over ‘de ware Israëliet’ alsook over ‘de ware
Jood’ en hij zegt nadrukkelijk dat hun beider bestaan afhankelijk is van de genade van God (Uitleg van Psalm 75,2).

De Joden in de geschiedenis
JUDEUS NA HISTÓRIA

In zijn grote historische werk De stad van God vertelt Augustinus allereerst de geschiedenis van de Hebreeën vanaf de
oertijd. Vervolgens beschrijft hij de hoofdlijnen van de geschiedenis van de Israëlieten. Daarna concentreert hij zich
in zijn historische verhaal speciaal op de Joden in de tijd van de Babylonische ballingschap (De stad van God 18,26ff.;
vgl. bijv. 17,24 en Over het onderwijzen van nieuwelingen 37ff.). Wanneer hij spreekt over de tijd van de ballingschap en de
perioden direkt daarna gebruikt hij vrijwel exclusief de aanduiding ‘de Joden’.
Maar ook de Israëlieten (in het bijzonder de ‘vleselijke’ Israëlieten) die vóór die tijd leefden, worden door
Augustinus aangeduid als ‘Joden’. Zo schrijft hij bijv. in Over het onderwijzen van nieuwelingen 33: ‘het vleselijke volk
Israël, dat later ook de Joden wordt genoemd’. Door de benaming ‘Joden’ speciaal te reserveren voor het volk dat
‘naar het vlees’4 leefde, kan Augustinus zeggen dat de Joden de Wet hebben ontvangen, maar geschreven op stenen
tafelen ‘om de hardheid van hun hart aan te duiden’ (zie bijv. Over het onderwijzen van nieuwelingen 25). De besnijdenis en
de Sabbath, evenals de andere riten en vooral ook de tempeldienst, werden gegeven aan dit vleselijke volk der Joden:
deze instellingen waren niet meer dan ‘voorafschaduwingen’ van de realiteiten die later zouden komen (zie bijv. Tegen
Adimantus 2 en 16). Evenzo was hun aardse koninkrijk niet meer dan een ‘voorafbeelding (figura) van het komende
geestelijke rijk’ (Over het onderwijzen van nieuwelingen 36; vgl. bijv. De stad van God 17,2; 20,28).
De profetieën van de profeten gedurende de Babylonische ballingschap van de Joden en de profetieën in de
tijd van hun terugkeer waren ‘gericht op het Evangelie van Christus’, ‘maar de verworpen Joden accepteren deze
profetie niet’ (De stad van God 17,24: ‘sed hanc istorum prophetiam Iudaei reprobi non accipiunt’5). Toen er geen
profeten meer onder het Joodse volk (gens Iudaea) optraden, ging het snel achteruit (De stad van God 18,45). Dit
ophouden van de profetie viel samen met de restauratie van de tempel en gebeurde juist in een tijd waarin de Joden
dachten dat zij snel vooruit zouden gaan (ibidem). Hierna werden de Joden vrijwel verpletterd in de oorlogen ‘die
volledig beschreven staan in de boeken van de Maccabeeën’ (ibid.). Hoewel Augustinus over de Maccabeeën elders in
zeer positieve bewoordingen spreekt (de Maccabeeën werden immers in de christelijke kerk beschouwd als de eerste
martelaren en op hun feestdag werd in de Noord-Afrikaanse kerken hun martelaarschap herdacht!), ontbreekt dit
positieve spreken over de Maccabeeën in zijn historische overzicht van de geschiedenis van de Joden in De stad van
God.
In de tijd van Christus’ geboorte zijn er nog steeds Joden en nadrukkelijk zegt Augustinus: ‘Christus werd
geboren in Bethlehem in Juda’ (De stad van God 18,46). Maar ook wordt door hem opgemerkt dat het juist de Joden

4
Het gebruik van deze term is uiteraard gebaseerd op het Paulinische spreken (kata sarka
tegenover kata pneuma) zoals dit bijvoorbeeld voorkomt in Rom. 8.
5
Het is opvallend dat Augustinus het werkwoord ‘accipere’ in de tegenwoordige tijd gebruikt. Hij
spreekt over de Joden niet slechts als een volk van het verleden, maar ook van het heden. Zie
verder hieronder, in de paragraaf ‘Joden in Noord-Afrika en in Augustinus’ omgeving’.
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 5 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
waren die Christus hebben gedood (ibidem). Hoewel ‘zeer velen van de Joden’ toen in Christus geloofden, ‘werden de
overigen verblind’ (ibid.: ‘Ceteri uero excaecati sunt’). Deze ‘verblinding’, evenals hun ‘verstrooiing onder de volkeren’,
was voorzegd door hun eigen profeten (ibid.).
In feite beschouwt Augustinus vanaf nu de historische rol van de Joden als uitgespeeld. Wanneer hij in zijn
geschiedkundige overzicht soms nog naar de Joden verwijst, is dit vrijwel altijd in een negatieve zin. Het zijn de
Joden die – evenals de schijnchristenen, de ketters en de scheurmakers – proberen de ware christenen te verleiden
(Het onderwijzen van nieuwelingen 48). Zó gebeurde het al in de tijd van de eerste christenen: zij werden omgeven door
‘de brullende en bloeddorstige Joden’ (De stad van God 18, 54).
Quanto ao termo "Israel" e "judeus" na obra de Agostinho leva à mesma
conclusão. Tanto a palavra "israelita" e a palavra "judeu" vem a ele em um
sentido positivo e negativo. Pastores de Santo Agostinho na tradição da
igreja cristã muitas vezes é dito que eles estão sempre usado em um sentido
negativo, a palavra "judeu" (ver, por exemplo. Schreckenberg 1999). Como
veremos mais adiante, esse uso negativo é para Agostinho, em qualquer caso.
Agostinho fala bem de "o verdadeiro israelita", bem como "verdadeiro
judeu", e ele diz enfaticamente que tanto a sua existência depende da graça
de Deus (Declaração de Salmo 75.2).

Os judeus na história

Em sua grande obra histórica A Cidade de Deus Agostinho primeiro conta a


história dos hebreus desde os tempos pré-históricos. Em seguida, ele
descreve o esboço da história dos israelitas. Então ele concentra sua
narrativa histórica específica para os judeus na época do exílio babilônico
(O 18,26ff Cidade de Deus;... Eq Eg 17,24 e sobre o ensino de noviços
37ff.). Quando ele fala sobre o tempo do exílio eo período imediatamente a
seguir, ele usa quase exclusivamente o termo "os judeus".
Mas os israelitas (especialmente o 'carnais' israelitas) que viveram antes
que o tempo são indicadas por Agostinho como "judeus". Ele escreve por
exemplo, na recém-chegados sobre o ensino. 33: "as pessoas carnais de
Israel, mais tarde chamado os judeus". O nome "judeus" reserva especial
para as pessoas que viviam 'na carne', Agostinho pode dizer que os judeus
receberam a lei, mas escrito em tábuas de pedra "para denotar a dureza dos
seus corações" (ver, por exemplo, . Sobre a ensinar principiantes 25).
Circuncisão e o sábado e os outros ritos e especialmente o serviço do
templo, foram dadas a este povo carnais dos judeus, estas instituições não
eram mais que "antecipa" as realidades que viriam mais tarde (ver, por
exemplo Contra Adimantus 2 e 16. ). Da mesma forma, o seu reino terreno não
era mais que um "para a imagem (figura) do reino espiritual vinda" (sobre o
ensino de noviços 36; cf. por exemplo, A Cidade de Deus 17,2; .. 20.28).
As profecias dos profetas durante o cativeiro babilônico dos judeus e as
profecias no momento do regresso foram "focada sobre o Evangelho de
Cristo", mas rejeitou os judeus aceitam esta profecia não é "(A Cidade de
Deus 17.24: 'sed hanc istorum prophetiam Iudaei reprobi não accipiunt).
Quando não há mais profetas entre o povo judeu (gens Iudaea) ocorreram, ele
se deteriorou rapidamente (A Cidade de Deus 18.45). Esta cessação da
profecia coincidiu com a restauração do templo e aconteceu exatamente num
momento em que os judeus pensavam que iriam para a frente rapidamente
(ibid). Depois disso, os judeus foram quase esmagado nas guerras que estão
totalmente descritos nos livros dos Macabeus "(ibid.). Embora Agostinho
sobre os Macabeus fala em outro lugar em termos muito positivos (Macabeus
foram consideradas na igreja cristã como os primeiros mártires e seu dia de
festa foi nas igrejas do Norte Africano comemorar seu martírio!), Esta
conversa positiva sobre os Macabeus faltando sua visão histórica da
história dos judeus na cidade de Deus.
Na época do nascimento de Cristo, ainda existem judeus e enfaticamente
Agostinho diz: "Cristo nasceu em Belém de Judá" (A Cidade de Deus 18.46).
Mas ele observou que são os judeus que mataram Cristo (ibid). Apesar de "um
grande muitos dos judeus, em seguida, acreditava em Cristo", os outros
foram endurecidos "(ibid:." Ceteri uero excaecati sunt). Esta "cegueira" e
sua "dispersão entre as nações", foi anunciada pelos profetas (ibid.).
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 6 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
Na verdade, Agostinho vê agora como desempenhou o papel histórico dos
judeus. Quando às vezes ele também se refere aos judeus em sua visão
histórica, é quase sempre num sentido negativo. É os judeus que - como os
cristãos aparência, hereges e cismáticos - tentando seduzir os verdadeiros
cristãos (Ensino recém-chegados 48). Foi assim que tudo aconteceu no tempo
dos primeiros cristãos: eles foram cercados pelo "rugido e os judeus
sedentos de sangue" (A Cidade de Deus 18, 54).
Joden, jodendom en de kerk
Judeus, Judaísmo e a Igreja
Augustinus’ beschrijving van de wereldgeschiedenis (en daarmee van de geschiedenis van de Joden als essentieel
onderdeel daarvan) is ongetwijfeld bepaald door zijn theologie. Hier willen wij enige aspecten van zijn theologische
inzichten met betrekking tot de Joden nagaan. Vele van deze inzichten zijn te vinden in zijn grote en immens
invloedrijke geschrift De stad van God (zie Van Oort 1986/19954; idem 1991]; Ten Boom 2002).
Volgens Augustinus is alle heil afkomstig van Christus. Alle ware gelovigen zijn Christus-gelovigen geweest
en allen behoren daarom tot Christus’ lichaam, de kerk. De kerk bestaat al vanaf het begin van de mensheid (zie bijv.
De stad van God 16,2: ‘ecclesia cuius ab initio generis humani non defuit praedicatio’: ‘de kerk wordt al vanaf het begin
van het menselijke geslacht vermeld’). Adam, Abel, de patriarchen en de profeten, zelfs personen uit de heidense
volkeren zoals Rahab, Job en de inwoners van Ninevé, zij allen werden gerechtvaardigd door hetzelfde geloof (zie
nader voor deze centrale visie: Van Oort 1986/19954, 82-85; idem 1991, 98-101). Dus heeft het geloof in de redding
door Christus altijd bestaan: ‘het geheimenis van de redding door Christus was in geen enkel tijdperk onbekend’ (De
stad van God 7,32).
Een dergelijk theologisch principe heeft verregaande implicaties. Het betrekt alle dingen op Christus en dat
betekent dat er buiten Christus géén heil is. Augustinus’ spreken over de Joden (evenals zijn spreken over de
Hebreeën, over de Israelieten en in feite over elke religie of filosofie) is geheel bepaald door dit principe.
Het is tegen deze achtergrond dat men daarom Augustinus’ scherpe uitspraken moet verstaan over de
Joden ‘die Christus ter dood hebben gebracht’ (bijv. Uitleg van Paulus’ Brief aan de Galaten 42; Tegen Faustus 12,12 en
vrijwel ontelbaar dikwijls in zijn preken). Hoewel Augustinus de Joden in dit verband nooit beschuldigt van
‘Godsmoord’,6 beschuldigt hij hen wel van ‘mensenmoord’ (zie bijv. Uitleg van Ps. 65,5: ‘Fusus Domini sanguis donatus
est homicidis, ut non dicam deicidis; quia «si cognouissent, numquam dominum gloriae crucifixissent»’: ‘Nadat zij het
bloed van de Heer hadden vergoten, is aan mensenmoordenaars vergeven: ik zeg niet aan Godsmoordenaars, want
«wanneer zij (de Joden) het geweten zouden hebben, zouden zij nooit de Heer der heerlijkheid hebben gekruisigd»’
[= citaat 1 Kor. 2:8]). Het zijn de Joden en geen anderen die Jezus hebben gekruisigd. Dikwijls wanneer hij de
Psalmen uitlegt, maar ook telkens in zijn tractaten over het Evangelie van Johannes7 spreekt Augustinus op bittere
toon over de ‘blindheid’ (caecitas) van de Joden, over hun ‘koppigheid’ (pertinacia /obstinatio), ‘hoogmoed’ (superbia),
‘ongeloof’ (incredulitas) en ‘onbetrouwbaarheid’ (infidelitas). Heel merkwaardig is het – het staat immers in geen enkele
canonieke tekst van het Evangelie! – dat Augustinus de Joden er zelfs van beschuldigd dat zij de doornenkroon op
Jezus’ hoofd hebben geplaatst (zie bijv. De stad van God 16,32: ‘spinis Iudaicis coronatur’: ‘met de doorntakken van de
Joden was Jezus gekroond’). Volgens Augustinus zijn al deze dingen voorzegd door de profeten van het Oude
Testament. Het ongeloof en de misdaden van de Joden in de tijd van Jezus worden verbonden met de misdaden en
het ongeloof van de Joden uit de eeuwen daarvoor.
Als een direkt gevolg van dit alles hebben de Joden hun vaderland en hun moederstad Jeruzalem verloren
en zijn zij overal in de wereld verspreid (zie bijv. Tegen Faustus 12,12). Merkwaardig is het opnieuw bij Augustinus te
lezen dat de diaspora van de Joden – hoewel deze eeuwenlang vóór Christus en vóór de val van Jeruzalem in het jaar
70 begon! – het gevolg is van het feit dat zij Christus ter dood hebben gebracht (zie opnieuw Tegen Faustus 12,12; de
vrijwel laatste getuigenissen van deze opvatting vindt men in Augustinus’ Preek tot de Joden 10 en 12)8.

6
Interessant is in dit verband Augustinus’ herhaalde verwijzing naar 1 Kor. 2:8: ‘Want zouden zij
het geweten hebben, dan zouden zij de Heer der heerlijkheid (dat is, aldus Augustinus, Christus
als God) niet gekruisigd hebben’.
7
Men ziet hier herhaaldelijk, dat hij rechtstreeks door de woorden van dit Evangelie wordt
geïnspireerd.
8
Wanneer Augustinus zijn Sermo adversus Iudaeos gehouden heeft, is niet precies bekend. Op grond
van diverse aanwijzingen in de preek mag men concluderen dat deze sermo ergens in de laatste
decennia van zijn leven is uitgesproken en voor het eerst opgeschreven, dus ca. 410-430. Vgl.
mijn artikel over Adu. Iudaeos in het Augustinus-Lexikon, Band IV (in druk).
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 7 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
Maar de diaspora wordt door Augustinus ook zeer positief gewaardeerd. Het is deze positieve waardering,
aldus vele onderzoekers (Blumenkranz 1946/1973, 175ff. en 211; Simon 1946/1962, 119; De Lange 1978, 131;
Schreckenberg 1999, 358; vgl. Frederiksen 1995, 318; Frederiksen 1996, 49f.; Frederiksen 2001, 1319; Unterseher
2002, 114), die origineel en typerend is voor Augustinus. Door de diaspora zijn niet alleen de Joden verstrooid, maar
ook hun heilige Schriften. Het is als gevolg van de diaspora dat hun profetische geschriften ‘getuigenis afleggen van
de waarheid die de kerk leert’ (Tegen Faustus 12,23: ‘ad testimonium adsertionis ecclesiae’).
Vooral in zijn grote werk Tegen Faustus10 zet Augustinus uitvoerig zijn positieve visie op de Joodse diaspora
uiteen. Maar ook in De stad van God (bijv. in boek 18,46) treft men haar aan. De Joden geven op deze wijze getuigenis
aan de (christelijke) waarheid: zij bewaren en dragen hun boeken ten dienste van de christenen. Zelfs spreekt
Augustinus over de Joden als de bibliothecarissen (librarii) van de christenen (bijv. Uitleg van Psalm 56,9: ‘Codicem
portat Iudaeus, unde credat christianus. librarii nostri facti sunt ...’: ‘de Jood draagt het boek, opdat daardoor de
christen zal geloven: zij zijn aangesteld als onze bibliothecarissen ...’). Elders spreekt hij over de Joden als de capsarii,
dat wil zeggen: ‘de slaven die de boeken dragen’ (bijv. Uitleg van Psalm 40,14). Weer ergens anders noemt hij de Joden
de bewaarders (custodes) van ‘onze boeken’ (Preek 5,5: ‘... facti sunt quasi custodes librorum nostrorum’: ‘zij zijn om zo
te zeggen aangesteld als de bewaarders van onze boeken’). Dit alles zijn verregaande en kennelijk voor Augustinus
typerende gedachten. Maar tegelijk zegt hij herhaaldelijk: al deze positieve daden doen de Joden weliswaar, maar zij
zijn en blijven wel ‘onze vijanden’ (inimici nostri); zij zijn ‘de tegenstanders van het christelijke geloof’ (inimici fidei
christianae) die tot dit alles ‘gedwongen worden’ (cogerentur) (zie bijv. Preek 201,3).
A descrição de Agostinho da história do mundo (e da história dos judeus
como uma parte essencial dele) é, certamente, definido por sua teologia.
Aqui vamos examinar alguns aspectos de suas idéias teológicas sobre os
judeus. Muitas dessas idéias são encontrados em sua grande e extremamente
influente escrevendo A Cidade de Deus (ver Van Oort 1986/19954; idem em
1991], Ten Boom 2002).
De acordo com Agostinho toda salvação vem de Cristo. Todos os verdadeiros
crentes têm sido Cristo-crentes e, portanto, todos pertencem ao corpo de
Cristo, a igreja. A igreja existe desde o início da humanidade (ver, por
exemplo, a Cidade de Deus 16,2 :. 'Ecclesia ab initio cuius generis humani
não defuit praedicatio' 'a igreja é mencionada desde o início da raça
humana). Adam, Abel, os patriarcas e profetas, até mesmo as pessoas das
nações dos gentios, como Raabe, Job e os habitantes de Nínive, todos eles
foram justificados pela mesma fé (ver mais adiante neste visão central: Van
Oort 1986/19954, 82-85 ; idem, 1991, 98-101). O mesmo acontece com a crença
na salvação através de Cristo sempre existiu, "o mistério da salvação
através de Cristo não era idade desconhecida" (A Cidade de Deus 7,32).
Tal princípio teológico tem implicações de longo alcance. Trata-se de todas
as coisas em Cristo, e isso significa que não há salvação fora de Cristo.
Discussão de Agostinho sobre os judeus (bem estar falando sobre os hebreus,
os israelitas e de fato cada religião ou filosofia) é completamente
determinada por este princípio.
É neste contexto que as declarações afiadas aquele, pois, de Agostinho deve
entender sobre os judeus "que Cristo morto" (por exemplo, explicou Paul
"Carta aos Gálatas 42;. Contra Fausto 12.12 e muitas vezes praticamente
incontáveis em seus sermões ). Embora Agostinho não acusa os judeus neste
contexto de "deicídio", ele acusa-los ou das pessoas assassinadas "(ver,
por exemplo explicação do Ps 65,5: .." Fusus Domini sanguis Donatus est
homicidis, UT deicidis não DICAM; quia «Si cognouissent, numquam dominum
gloriae crucifixissent » ':' Depois de terem derramado o sangue do Senhor,
perdoa aqueles assassinos: Eu não digo para assassinos de Deus, porque" se
eles (os judeus) teria sabido, jamais Senhor dos glória crucificado »
'[quote = 1 Cor. 2: 8]). Eles são os judeus e quaisquer outros que
crucificaram Jesus. Muitas vezes, quando ele explica os Salmos, mas cada um
em seus tratados sobre o Evangelho de João fala Agostinho amargamente da
"cegueira" (caecitas) dos judeus sobre sua teimosia (Pertinacia /
obstinatio), "orgulho" ( superbia), "incredulidade" (incredulitas) e "Não-

9
Er is een opvallende ‘overlap’ tussen deze artikelen, dikwijls zelfs letterlijk en in gehele
paragrafen. Het meest origineel (hoewel qua inhoud op essentiële onderdelen discutabel) blijft het
eerste artikel ‘Excaecati Iudaei’.
10
Het grote werk telt niet minder dan 33 boeken.
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 8 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
Confiabilidade" (infidelitas). Bastante notável é o - é comum em qualquer
texto canônico do Evangelho! - Agostinho dos judeus chegou a acusar a coroa
de espinhos sobre Jesus tem cabeça colocada (ver, por exemplo, A Cidade de
Deus 16.32 :. "Spinis Iudaicis coronatur '' coroado de espinhos dos judeus,
Jesus). De acordo com Agostinho, todas estas coisas predito pelos profetas
do Antigo Testamento. Descrença e crimes relacionados com os judeus no
tempo de Jesus sobre os crimes e a incredulidade dos judeus dos séculos
antes.
Como resultado direto de todos os judeus perderam a sua terra natal e sua
cidade-mãe de Jerusalém, e eles estão espalhados por todo o mundo (ver, por
exemplo. Contra Fausto 12.12). Curiosamente, é re-lido em Agostinho de que
a diáspora dos judeus - embora séculos antes de Cristo e antes da queda de
Jerusalém em 70 dC começou! - É devido ao fato de que eles têm Cristo morto
(veja novamente Contra Fausto 12.12; os últimos quase testemunhos deste
ponto de vista é encontrado no Sermão de Santo Agostinho aos judeus 10 e
12).
Mas a diáspora também é muito apreciada por Agostinho. É esta apreciação
positiva, diz que muitos pesquisadores (Blumenkranz 1946/1973, 175ff e 211
;. Simon 1946/1962, 119; longo de 1978, 131; Schreckenberg 1999, 358; cf.
Frederiksen 1995, 318 ;. Frederiksen 1996, 49f. ; Frederiksen 2001, 131;
Unterseher 2002, 114), que é original e típico de Augustine. A diáspora não
são apenas espalhou os judeus, mas também as suas escrituras sagradas. É
por causa da diáspora que "dar testemunho da verdade de que a Igreja
ensina" seus escritos proféticos (Contra Fausto 12,23 "depoimento ad
adsertionis ecclesiae).
Especialmente na sua grande obra Contra Fausto Mount Augustine em detalhes
sua visão positiva da diáspora judaica distante. Mas, em A Cidade de Deus
(por exemplo. No livro 18,46) pode-se encontrá-la. Os judeus dar desta
forma testemunho da verdade (cristã) que manter e levar seus livros para
servir os cristãos. Mesmo Agostinho fala dos judeus como o bibliotecários
(librarii) dos cristãos (por exemplo, explicação do Salmo 56,9 :. "Codicem
portat Iudaeus, unde CREDAT christianus librarii nostri facti sunt ...." "O
judeu carrega o livro, assim, portanto, o cristão vai acreditar: eles são
apontados como os nossos bibliotecários ...). Em outro lugar ele fala dos
judeus como o capsarii, ou seja, "os escravos que carregam livros" (por
exemplo, explicação do Salmo 40.14.). Em outra parte ele chama os judeus os
depositários (custodiet) dos nossos livros "(Homilia 5,5:" ... sunt facti
custódios quase librorum nostrorum '' são, por assim dizer apontados como
os guardiões de nossos livros ' ). Todos estes são profundas e,
aparentemente, para os pensamentos típicos Agostinho. Ao mesmo tempo, ele
repetiu: todas estas ações positivas fazer os judeus de fato, mas eles são
e continuam a ser os "nossos inimigos" (inimici nostri); eles são "os
inimigos da fé cristã" (inimici christianae fidei) que "forçado" a tudo
isso (cogerentur) (ver, por exemplo. Sermão 201,3).
Het teken van Kaïn
A MARCA DE CAIM
In de voorbeelden die tot nu toe zijn gegeven is het soms moeilijk te onderscheiden of Augustinus positief of
negatief over de Joden spreekt. Hetzelfde geldt in verregaande mate voor zijn spreken over het teken van Kaïn
(signum Cain). Augustinus noemt dit teken vrij dikwijls en bovendien schijnt hij de eerste te zijn die een ‘virtual verse-
by-verse typological link’ legt tussen Kaïn en de Joden (Unterseher 2002, 109). De belangrijkste passage is in dit
verband het twaalfde boek van zijn geschrift Tegen Faustus.
Om te bewijzen dat de profeten van het Oude Testament Christus hebben voorzegd, gaat Augustinus in het
werk Tegen Faustus bewijzen dat in het Oude Testament allerlei ‘typen’ van Christus te vinden zijn. Adam was reeds
een dergelijk type. Een volgende typologie vindt men in het verhaal van Kaïn en Abel: het offer van Kaïn werd
verworpen, dat van Abel werd aanvaard. Zó, aldus Augustinus, staat het nieuwtestamentische geloof boven de aardse
uiterlijke offers en andere riten die men in het Oude Testament vindt. Maar niet alleen werd Kaïns offer niet
aanvaard, Kaïn zelf gehoorzaamde niet, hij beschouwde zichzelf niet als de oorzaak van zijn zonde, maar hij werd
dienaar van de zonde door zijn onschuldige broeder te doden. In dit alles ziet Augustinus een type van de Joden. En
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 9 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
zoals eertijds de stem van Abels bloed, zo beschuldigt nú de stem van God in de heilige Schriften de Joden’ (Tegen
Faustus 12, 10: ‘sic arguit in scripturis sanctis uox diuina Iudaeos’).
Ook in het vervolg vergelijkt Augustinus – en identificeert hij zelfs – de Joden met Kaïn. Nadat de Joden
Christus – waarvan Abel een type was! – hadden gedood, gingen zij evenals Kaïn voort om de aarde te bebouwen
(vgl. Genesis 4:12) door hun aardse besnijdenis, hun aardse sabbath, hun aardse Pascha (Tegen Faustus 12, 11). Dit
alles is ‘het vleselijke houden van de Wet’, zoals dat eertijds met Kaïn al het geval was (ibidem).
Maar nog in een ander opzicht ziet Augustinus een typologisch verband tussen Kaïn en de Joden. Kain zal
‘een doelloze zwerver op aarde worden’ (vgl. Genesis 4:12). Dit ziet tegenwoordig, aldus Augustinus, iedereen: ‘in elk
land waar de Joden verstrooid zijn, weeklagen zij over de ondergang van hun koninkrijk en zijn zij onderworpen aan
de ontelbare menigten van de christenen’ (Tegen Faustus 12, 12).
Hoewel Kaïn vleselijk was, heeft God toch gezegd: ‘Ieder die Kaïn zal doden, zal zevenvoudig gewroken
worden’ (Genesis 4:15). Wat betekent dat? Het betekent volgens Augustinus dat het ‘goddeloze’ ras van de ‘vleselijke’
Joden nooit zal vergaan. ‘Wie probeert het te vernietigen, zal zevenvoudige wraak treffen, dat is: hij zal over zichzelf
de zevenvoudige straf brengen die op de Joden rust omdat zij de Christus hebben gedood’ (Tegen Faustus 12,12). Het
teken waaronder de Joden leven lijkt op het teken dat Kaïn ontving opdat niemand hem zou doden. ‘Het Joodse volk
(gens Iudaea)’, aldus Augustinus, ‘heeft nooit het teken van zijn Wet (signum legis suae) verloren, dat is het teken
waardoor zij anders zijn dan alle andere naties en volkeren. Elke keizer of koning die hen in zijn koninkrijk aantreft,
zal hen niet doden omdat hij hen aantreft met dít teken, dat wil zeggen: hij zal hen niet dwingen om op te houden
Jood te zijn’ (Tegen Faustus 12,13). Het is dit teken van het houden van de Wet – en dus niet slechts het teken van de
besnijdenis (zo ten onrechte Congar 1986, 2 en Mellinkoff 1981, 94) – dat de Joden volgens Augustinus uniek maakt.
Uit het voorafgaande kunnen we opmaken dat volgens Augustinus het teken van Kaïn niet slechts positief
is. Dit laatste is evenwel door Ernst Bammel (1990, 176) en herhaaldelijk door Paula Frederiksen (1995, 318; eadem
1996, 50; eadem 2001, 131; vgl. eadem 1999, 37 en nu ook in Frederiksen 2008) beweerd. Volgens Augustinus geeft het
teken van Kaïn bescherming en, zoals dat het geval was met Kaïn, geldt ook nu: ieder die een Jood ‘doodt’, dat wil
zeggen: wie hem dwingt op te houden als Jood te leven, zal getroffen worden door Gods zevenvoudige wraak. Maar
deze goddelijke bescherming staat in alle gevallen waarin Augustinus het teken van Kaïn noemt (zie ook Tegen Faustus
13,10; Uitleg van Psalm 39,13; Uitleg van Psalm 58,1,21) ten dienste van de kerk.
De bescherming van de Joden door het teken van Kaïn staat hen toe om ‘bewaarders’ (custodes) te blijven
van de oude profetische teksten. Zó kunnen zij aan de heidenen betuigen dat deze teksten ouder zijn dan de kerk en
dat deze profetieën (die, aldus Augustinus, in het christelijke geloof tot vervulling zijn gekomen!) dus niet door de
christenen zijn verzonnen. Uitvoerig zet Augustinus dit uiteen in boek 13 van zijn geschrift Tegen Faustus en men
vindt deze argumentatie bijvoorbeeld ook in hoofdstuk 46 van het al enkele keren aangehaalde boek 18 van De stad
van God. Maar in deze functie, hoe positief ook, blijven de Joden ‘vijanden’ (inimici, hostes) van de christenen. In feite
zijn zij niet meer dan hun onderworpen slaven (bijv. Uitleg van Psalm 56,9: serui = ‘dienaren, slaven’; zie in deze preek
onder meer ook zijn spreken over de Joden als inimici, ‘vijanden’ en caeci, ‘blinden’). Soms zelfs vergelijkt Augustinus
hen met ... Cham (Tegen Faustus 12,33 en 13,10: ‘et ille Cham seruus fratrum suorum portando libros, quibus illi
erudiantur, ipse oneretur’: ‘en die Cham was een slaaf van zijn broeders door hun boeken te dragen, de boeken
waardoor zij [= de christenen!] onderwezen worden, maar waarmee hijzelf werd belast’).
In de Psalmen leest Augustinus de tekst: ‘Doodt hen niet, opdat zij niet te eniger tijd mijn Wet vergeten’
(Psalm 59:12). Volgens zijn uitleg heeft dit gebod betrekking op de principiële en (tot op zekere hoogte) ‘welwillende’
houding van de christenen ten opzichte van de Joden. Maar dit gebod is volgens hem slechts ten voordele van de
kerk (Uitleg van Psalm 58,12; vergelijk bijv. De stad van God 18,46; Brief 149,9; Preek 201,3). Naar Augustinus’ mening
hebben de Joden geen legitimiteit van zichzelf: zij hebben bestaansrecht omdat zij optreden als degenen die
dienstbaar kunnen zijn aan de kerk.
Nos exemplos dados até agora às vezes é difícil distinguir se Agostinho
fala positivamente ou negativamente sobre os judeus. O mesmo se aplica em
grande medida para a sua conversa sobre a marca de Cain (Caim signum).
Agostinho chama esse personagem, muitas vezes e ele também parece ser o
primeiro a oferecer um "versículo por versículo ligação tipológica virtual
torna entre Caim e os judeus (Unterseher 2002, 109). A passagem mais
importante neste contexto é o livro décimo segundo de sua obra Contra
Fausto.
Para provar que previu os profetas do Antigo Testamento, Cristo, Agostinho
entra na obra Contra Fausto provar que no Antigo Testamento para encontrar
todos os tipos de "tipos" de Cristo. Adão já era um tal tipo. O seguinte
tipologia pode ser encontrada na história de Caim e Abel foi rejeitado o
sacrifício de Caim, que foi aceite Abel. Assim, de acordo com Agostinho, é
a fé do Novo Testamento acima da sacrifícios exteriores e outros ritos da
Terra, que são encontrados no Antigo Testamento. Mas não só a oferta de
Caim não foi aceita, o próprio Cain desobedeceu, ele não se considerava a
causa do seu pecado, mas ele era ministro do pecado, matando seu irmão
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 10 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
inocente. Em tudo isso, Agostinho vê um tipo dos judeus. E como outrora a
voz do sangue de Abel, então agora acusa a voz de Deus nas Sagradas
Escrituras dos judeus "(Contra Fausto 12, 10:" sic arguit em Scripturis
sanctis UOX diuina Iudaeos).
Na sequência compara Agostinho - e ele mesmo identifica - os judeus com
Cain. Após a judeus Cristo - de que Abel era um tipo! - Foram mortos, eles
foram como Caim continuou a cultivar a terra (cf. Gênesis 4:12.) Por sua
circuncisão terrena, a sua terrena sábado, a sua Páscoa terrestre (Contra
Fausto 12, 11). Tudo isso é "manter a carne do Act", como uma vez foi o
caso com Cain (ibid).
Mas em outro sentido Agostinho vê uma relação tipológica entre Caim e os
judeus. Kain será "um andarilho sem rumo sobre a terra" (cf .. Gênesis
4:12). Isso parece hoje, diz Agostinho, todos, "em qualquer país onde os
judeus estão espalhados, eles lamentam o desaparecimento do seu reino e
estão sujeitas a inúmeras multidões de cristãos" (Contra Fausto 12, 12).
Embora Caim era carnal, Deus ainda disse: "Quem matar Caim será vingado
sete vezes" (Gênesis 4:15). O que significa isso? Isso significa, de acordo
com Agostinho nunca perecerá a corrida 'sem Deus' 'carnal "judeus. "Quem
tentar destruí-la, tomarei vingança sete vezes, que ele mesmo trará sete
vezes a punição recai sobre os judeus, porque eles mataram o Cristo"
(Contra Fausto 12.12). O signo sob o qual os judeus receberam a vida parece
indicar que Caim para que ninguém iria matá-lo. "O povo judeu (gens
Iudaea)", diz Agostinho, "nunca o sinal de Sua Lei (signum suae Legis)
perdido, que é o sinal de que os torna diferentes de todas as outras nações
e povos. Cada imperador ou rei que lhes encontra no seu reino, não vai
matá-los, porque ele encontra-los por este sinal, ou seja, ele não vai
forçá-los a ter de manter judeu "(Contra Fausto 12.13). É o sinal de
guardar a lei - e não apenas o sinal da circuncisão (como sem Congar 1986,
2 e Mellinkoff 1981, 94) - que os judeus de acordo com Agostinho é único.
Do exposto, podemos concluir que de acordo com Agostinho, o sinal de Caim
não só é positivo. Este último, no entanto, por Ernst Bammel (1990, 176) e
repetida por Paula Fredriksen (1995, 318; eadem 1996, 50; eadem 2001, 131
;. Eadem cf 1999, a 37 e agora em Frederiksen 2008) reivindicado. De acordo
com Agostinho dá o sinal de protecção Caim e, como era o caso com Cain,
também se aplica agora: qualquer um que "mata" um judeu, isto é, que o
obriga a sair como um judeu de viver, será atingido por Deus vingança sete
vezes. Mas essa proteção divina em todos os casos em que Agostinho chamou o
sinal de Caim (ver Contra Fausto 13.10; Explicação do Salmo 39.13;
Explicação do Salmo 58,1,21) servir a igreja.
A proteção dos judeus pela marca de Caim prossegui-los a 'guardiões'
(custodiet) dos textos proféticos antigos. Assim, eles podem expressar aos
gentios para que estes textos são mais velhos do que a igreja e que estas
profecias (que, de acordo com Agostinho entrou na fé cristã para cumprir!)
Então não foi inventado pelos cristãos. Amplamente Agostinho colocá-lo no
livro 13 de seu tratado Contra Fausto e encontra-se este argumento também
no capítulo 46 do livro várias vezes citado 18 de A Cidade de Deus. Mas,
neste trabalho, como positivo também, os judeus permanecem "inimigos"
(inimici, hostess) dos cristãos. Na verdade, eles não são mais do que os
escravos do seu objecto (por exemplo, explicação do Salmo 56,9 :. Serui =
'servos, escravos; ver neste sermão, entre outros também estão falando
sobre os judeus como inimici,' inimigos 'e caeci " cego "). Às vezes
Augustine compara-los com Cham ... (Contra Fausto 12.33 e 13.10, "et ille
Cham seruus Fratrum suorum portando libros, quibus illi erudiantur, ipse
oneretur '' e Ham era um escravo por seus irmãos para transportar os seus
livros, os livros que eles [= os cristãos!] ser ensinado, mas com a qual
ele foi acusado).
Nos Salmos Agostinho, o texto diz: "Não matá-los, que eles não correr
esquecer a minha lei" (Salmo 59:12). De acordo com a explicação dele, este
mandamento refere-se ao princípio e (até certo ponto) atitude "benevolente"
dos cristãos contra os judeus. Mas este mandamento está de acordo com ele
apenas para o benefício da igreja (Declaração de Salmo 58.12; comparar por
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 11 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
exemplo, A Cidade de Deus 18.46 ,. Letter 149,9; Sermão 201,3). Na opinião
de Agostinho os judeus não têm legitimidade para si: eles têm o direito de
existir, porque eles agem como aqueles que podem ser de serviço para a
igreja.
Joden in Noord-Afrika en in Augustinus’ omgeving
Judeus na África do Norte e no ambiente de Agostinho
Na de voorafgaande uiteenzetting mag men zich wel afvragen: Kende Augustinus in zijn eigen tijd werkelijk Joden?
Of geeft hij in zijn theologie slechts een theoretisch oordeel? Deze laatste mening is herhaaldelijk en zelfs met nadruk
verdedigd: ‘Put simply: it is his reading of the Bible in the course of his struggles against the Manichees, and not
encounters with real Jews, that led A. to formulate his teaching’ (Fredriksen 1995, 320; eadem 1996, 52). Inderdaad
lijkt het mij correct dat allereerst in zijn geschriften tegen de manicheeërs Augustinus’ denken over de Joden haar
vorm heeft gekregen. Maar daarnaast heeft hij zeker ‘echte’ Joden gekend en heeft deze ontmoeting van Joden in
Noord-Afrika zijn denken en spreken over de Joden in het algemeen mede gevormd.
Er zijn veel feiten die erop wijzen dat in Noord-Afrika vele Joden leefden. Allereerst is er het gegeven dat
vanaf het begin van onze jaartelling en zelfs ervóór vele Joden in Noord-Afrika hebben gewoond (zie bijv. Monceaux
1902; Rachmuth 1906; Hirschberg, 1974; Van Oort 1986/19954, 305-310; idem 1991, 366-370). Uit niets blijkt dat
hun aantal en invloed in de tijd van Augustinus sterk verminderd of zelfs verdwenen zou zijn11. Integendeel, zowel
literaire als epigrafische gegevens duiden erop dat in de vierde en vijfde eeuw vele Joden in Romeins Africa woonden
(zie naast Monceaux 1902 bijv. Le Bohec, 1981a en 1981b). Dit geldt zeker ook voor plaatsen die direkt met
Augustinus’ leven in verband staan, zoals Hippo Regius, Carthago, Utica of Bulla Regia. Belangrijker nog zijn de
verwijzingen in de werken van Augustinus zelf. In een preek gehouden in zijn eigen bisschopsstad Hippo vermeldt
hij dat de stad (ciuitas) weliswaar ‘christelijk’ is, maar dat in Hippo ‘twee soorten mensen wonen: christenen en Joden’
(sermo 196,4: ‘christiana est ciuitas, duo genera hominum hic sunt, Christiani et Iudaei’). In deze zin zijn er diverse
andere voorbeelden in zijn preken te vinden (Van Oort, 2009a en 2009b). Men mag ook aannemen dat er een direkt
contact is geweest met een echte Jood wanneer Augustinus meldt dat hij ‘een zekere Hebreeër’ heeft geconsulteerd
over de betekenis van racha in Mattheus 5:22 (zie zijn uitleg van de Bergrede, De sermone domini in monte 1,23). Daarnaast
blijkt uit een van de nieuw-ontdekte brieven van Augustinus dat hij rechtstreeks contact heeft gehad met een zekere
Licinius, een Jood die door een van Augustinus’ ambtsgenoten, een zekere bisschop Victor, ten onrechte beroofd
was van een stuk land. Uit dezelfde brief blijkt, dat Augustinus de (wereldlijke) rechten van de Jood verdedigt (zie
bijv. Rougé, 1983 en Castritius, 1987). Uit andere preken alsook uit brieven van Augustinus kan men meerdere
voorbeelden noemen waaruit blijkt dat hij direct contact gehad heeft met Joden (Van Oort, 2009a en 2009b) en dat
Joden in zijn geschriften dus niet slechts optreden als ‘hermeneutical Jews’ (zo ten onrechte o.m. Frederiksen, 1995 en
Frederiksen 2008).
Tendo esboçado pode-se perguntar: Será que Agostinho realmente judeus em seu
próprio tempo? Se ele só dá um juízo teórico em sua teologia? O último ponto de vista
tem sido repetidamente e até mesmo defendido com ênfase: "Simplificando: é sua leitura
da Bíblia, no curso de suas lutas contra o Manic Voorhees, e não encontros com judeus
reais, que levaram A. a formular o seu ensino" (Frederiksen 1995, 320; eadem 1996, 52).
Na verdade me corrigir que aparece pela primeira vez em seus escritos contra o
pensamento do Manichaeans de Agostinho sobre os judeus tem a sua forma. Mas, além
disso, ele tem certamente "reais" judeus conhecido e foi pensando esse encontro de
judeus no norte da África e falar sobre os judeus também formados em geral.
Há muitos fatos que indicam que na África do Norte viveu muitos judeus. Primeiro é o
fato de que, desde o início da nossa era e até mesmo precedem viveu muitos judeus no
norte da África (ver, por exemplo Monceaux em 1902 ;. Rachmuth 1906, Hirschberg,
1974; Van Oort 1986/19954, 305-310; idem 1991 366-370). Nada indica que os seus
números e influência muito reduzida no tempo de Agostinho, ou teria mesmo
desaparecido. Pelo contrário, indicam tanto os dados literárias e epigráficos que, nos
séculos IV e V viviam muitos judeus na África romana (veja a próxima Monceaux 1902
11
Stern 2008, vooral 88ff. probeert deze gegevens te ontkennen, maar haar mening is gebaseerd
op een zeer sceptische en eenzijdige interpretatie van de archeologische bronnen. Archeologische
en vooral ook literaire gegevens die daarmee in tegenspraak zijn, worden simpelweg ontkend of
zelfs niet genoemd.
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 12 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
por exemplo. Le Bohec, 1981a e 1981b). Isso certamente se aplica aos lugares
directamente relacionados com a vida de Agostinho, como Hippo Regius, Carthage,
Utica ou Bulla Regia. Mais importante ainda, as referências nas obras do próprio
Agostinho. Em um sermão realizado em sua cidade episcopal de Hipona, ele menciona
que a cidade (ciuitas) é de fato "cristão", mas que Hipopótamo 'dois tipos de pessoas
vivem, cristãos e judeus "(Sermo 196,4:" Christiana ciuitas est, gêneros duo hominum
hic sunt, et Christiani Iudaei). Neste sentido, existem vários outros exemplos que podem
ser encontrados em seus sermões (Van Oort, 2009a e 2009b). Pode-se também supor que
existe um contacto directo foi um verdadeiro judeu se Augustine relatou que ele foi "um
certo hebraica 'consultou sobre o significado de racha em Mateus 5:22 (ver sua
interpretação do Sermão da Montanha, A sermone Domini in monte 1,23). Ele também
aparece em uma das cartas recém-descobertas de Agostinho de que ele tenha tido
contacto directo com um certo Licínio, um judeu por um dos homólogos de Agostinho,
um certo bispo Victor, foi injustamente privados de um pedaço de terra. claro em sua
carta que Agostinho defende os direitos (seculares) do judeu (ver, por exemplo. Rouge,
1983 e Castritius, 1987). Outros sermões e cartas de Agostinho pode-se citar vários
exemplos mostrando que ele tenha tido contacto directo com os judeus (Van Oort, 2009a
e 2009b) e que os judeus não ocorrem apenas em seus escritos como "hermenêuticas
judeus" (como erroneamente para Frederiksen, 1995, Frederiksen 2008).

Concluderende opmerkingen
Observações Finais
Het onderwerp ‘Augustinus en de Joden’ is tot nu toe slechts weinig en tevens in onvoldoende mate bestudeerd (zie
ook Van Oort, 2009c). Het hier aangereikte materiaal geeft een eerste indruk en wil nader bijdragen tot de
gedachtenvorming. Voor ieder mag duidelijk zijn, dat Augustinus, eertijds bisschop in Noord-Afrika en later
geworden tot de meest invloedrijke kerkvader van de Westerse kerk, eeuwenlang in de zienswijze van Westerse
theologie op de Joden en hun plaats in de geschiedenis een sleutelpositie heeft ingenomen. Was deze invloed altijd
positief? Wie diverse uitspraken in Augustinus’ geschriften (en niet het minst in zijn preken voor het gewone volk)
leest, zal in veel opzichten tot een negatief oordeel moeten komen. Wij zullen moeten erkennen, dat vele van zijn
uitspraken in onze tijd zó niet herhaald kunnen worden. In latere eeuwen heeft men er zonder enige moeite anti-
semitische gedachten uit gevormd.
Anderzijds is de positieve rol die Augustinus toekent aan het Joodse volk een gegeven dat uniek is in de
ontwikkeling van de christelijke theologie van de eerste eeuwen. Bij Augustinus vindt men met vaste hand de
grondlijnen getekend van een theologie die stelt dat er zonder het Oude (= Eerste!) Testament géén sprake kan zijn
van christelijke theologie. Naar mijn inzicht is consequentie van deze stellingname anno 2009 nog altijd van
primordiaal belang.
O assunto de Agostinho e os judeus é ainda pouco estudado e também insuficiente (ver
também Van Oort, 2009c). O material do curso aqui dá uma primeira impressão e
continuará a contribuir para o processo de pensamento. Para cada é claro que
Augustine, ex-bispo na África do Norte e mais tarde tornou-se um dos mais influentes
padre da Igreja da Igreja Ocidental durante séculos na vista da teologia ocidental sobre
os judeus eo seu lugar tem ocupado uma posição-chave na história. Foi isso sempre uma
influência positiva? Quem várias declarações em escritos de Agostinho (e não menos
importante em seus sermões para as pessoas comuns) lê, terá de chegar a um parecer
negativo de muitas maneiras. Devemos reconhecer que muitas das suas declarações em
nosso tempo por isso não pode ser repetido. Nos séculos seguintes houve nenhum esforço
pensamentos anti-semitas formados a partir.

Por outro lado, o papel positivo que Agostinho dá ao povo judeu, o que é único no
desenvolvimento da teologia cristã dos primeiros séculos. Augustine serão atraídos para
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 13 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
as linhas de terra com uma mão firme de uma teologia que afirma que sem o Antigo (=
First!) Testamento não pode haver teologia cristã. Para o meu entendimento é uma
consequência desta posição ainda de extrema importância é em 2009.

Bibliografie
Bibliografia
P. Alfaric, 1918: L’Évolution intellectuelle de Saint Augustin, I: Du Manichéisme au Néoplatonisme, Paris: Émile Nourry
Éditeur 1918;
J. Alvarez, 1966: ‘St. Augustine and Antisemitism’, Studia Patristica 9 (Texte und Untersuchingen 94), Berlin:
Akademie Verlag 1966, 340-349;
E. Bammel, 1990: ‘Die Zeugen des Christentums’, in: H. Frohnhofen (ed.), Christlicher Antijudaismus und jüdischer
Antipaganismus, Hamburg: Steinmann & Steinmann 1990, 170-183;
B. Blumenkranz, 1946/1973: Die Judenpredigt Augustins, Basel 1946 (= Paris: Études Augustiniennes 1973)
H. Castritius, 1987: ‘Seid weder den Juden noch den Heiden noch der Gemeinde Gottes ein Ärgernis (1.Kor.10,32).
Zur sozialen und rechtlichen Stellung der Juden im spätrömischen Nordafrika’, in: R. Erb et alii (eds.), Antisemitismus
und jüdische Geschichte, Berlin:Wissenschaftlicher Autorenverlag 1987, 47-67;
Y. Congar, ‘Abel’, Augustinus-Lexikon 1(1986sqq.)2-4;
N.R.M. De Lange, ‘Antisemitismus, IV: Alte Kirche’, Theologische Realebzyklopädie 3 (1978) 128-137;
M. Dubois, ‘Jews, Judaism and Israel in the Theology of Saint Augustine’, Immanuel 22/23 (1989) 162-214;
P. Frederiksen, 1995: ‘“Exaecati Occulta Iustitia Dei”: Augustine on Jews and Judaism’, Jourbal of Early Christian
Studies 3(1995)299-324;
eadem, 1996: ‘Divine Justice and Human Freedom: Augustine on Jews and Judaism, 392-398’, in: J. Cohen (ed.), From
Witness to Witchcraft. Jews and Judaism in Medieval Christian Thought, Wiesbaden: Harrassowitz Verlag 1996, 29-54;
eadem, 1999: ‘Secundum Carnem: History and Israel in the Theology of St. Augustine’, in: W.E. Klingshirn & M.
Vessey (eds.), The Limits of Ancient Christianity, Michigan: The University of Michigan Press 1999, 26-41;
eadem, 2001: ‘Augustine and Israel: Interpretatio ad litteram, Jews, and Judaism in Augustine’s Theology of History’,
Studia Patristica 38(2001)119-135;
eadem, 2008: Augustine and the Jews. A Christian Defense of Jews and Judaism, New York: Random House 2008;
G. Harvey, The True Israel. Uses of the Names Jew, Hebrew and Israel in Ancient Jewish and Early Christian Literature, Leiden-
New York-Köln: Brill 1996;
H.Z. (J.W.) Hirschberg, A History of the Jews in North Africa, I: From Antquity to the Sixteenth Century, Leiden: Brill 1974;
A.P. Johnson, 2006: Ethnicity and Argument in Eusebius’ Praeparatio Evangelica, Oxford: Oxford University Press 2006;
Y. Le Bohec 1981a: ‘Inscriptions juives et judaïsants de l’Afrique Romaine’, Antiquité africaines 17(1981)165-207;
idem, 1981b: ‘Juifs et judaïsants de l’Afrique Romaine. Remarques onomastiques’, Antiquité africaines 17(1981)209-229;
F. Lotter, 1986: ‘Die Zwangsbekehrung der Juden von Menorca um 418 im Rahmen der Entwicklung des
Judenrechts der Spätantike’, Historische Zeitschrift 242(1986)291-326;
R. Mellinkoff, The Mark of Cain, Berkeley: University of California Press 1981;
P. Monceaux, ‘Les colonies juives dans l’Afrique romaine’, Revue des Etudes Juives 44(1902)1-28;
J. van Oort, 1991: Jerusalem and Babylon. A Study into Augustine’s City of God and the Sources of his Doctrine of the Two Cities,
Leiden-New York-København-Köln: Brill 1991;
J. van Oort, 2009a: ‘Iudaei’, in: Augustinus-Lexikon, Band IV, Basel: Schwabe Verlag 2009 (in druk);
J. van Oort, 2009b: ‘Was Augustine an Anti-Semite? Jews and Judaism in Augustine’s sermones de tempore’, in: A.
Dupont and G. Partoens (eds.), Ministerium Sermonis: An International Colloquium on Augustine’s Sermones ad populum
(Instrumenta Patristica et Mediaevalia), Turnhout: Brepols 2009 (in druk);
J. van Oort, 2009c: review of Paula Frederiksen, Augustine and the Jews in: Vigiliae Christianae. A Review of Early
Christian Life and Language 63(2009) (in druk);
M. Rachmuth, ‘Die Juden in Nordafrika bis zur Invasion der Araber’, Monatschrift für Geschichte und Wissenschaft des
Judentums 50(1906)22-58;
Th. Ravaux, ‘Aduersus Judaeos – Antisemitismus bei Augustinus?’, in: A. Zumkeller (ed.), Signum pietatis. Festgabe für
Cornelius Petrus Mayer OSA zum 60. Geburtstag, Würzburg: Augustinus-Verlag 1980, 37-51;
idem, ‘Augustinus über den jüdischen Sabbat seiner Zeit’, Revue des Études Augustiniennes 28(1982)213-224;
idem, ‘Augustin und die Juden’, in: V.H. Drecoll (ed.), Augustin Handbuch, Tübingen: Mohr Siebeck 2007, 212-217;
J. Rougé, 1983: ‘Escroquerie et brigandage en Afrique romaine au temps de saint Augustin (Ep. 8* et 10*), in: Les
lettres de saint Augustin découvertes par Johannes Divjak, Paris: Études Augustiniennes 1983, 177-188;
H. Schreckenberg, Die christlichen Adversus-Judaeos-Texte und ihr literarisches und historisches Umfeld (1. –11. Jh.), Frankfurt
etc.: Peter Lang 19994.
P. Simon, ‘Le Judaïsme berbère dans l’Afrique ancienne’ (1946), in: idem, Recherches d’Histoire Judéo-Chrétienne, Paris-La
Haye: Mouton 1962, 30-87;
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 14 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
idem, Verus Israel. Étude sur les relations entre Chrétiens et Juifs dans l’Empire romain, Paris: Éditions De Boccard 19642 (=
reprint 19833);
K.B. Stern, Inscribing Devotion and Death. Archaeological Evidence for Jewish Populations of North Africa, Leiden-Boston: Brill
2008;
W. Sundermann, ‘Christliche Evangelientexte in der Überlieferung der iranisch-manichäischen Literatur’, Mitteilungen
des Instituts für Orientforschung 14(1968)386-405;
J. Ulrich, Euseb und die Juden. Studien zur Rolle der Juden in der Theologie des Eusebius von Caesarea, Berlin-New York: De
Gruyter 1999;
L.A. Unterseher, ‘The Mark of Cain and the Jews: Augustine’s Theology of Jews’, Augustinian Studies 33(2002)99-121.
Alfaric P., 1918: A evolução intelectual de Santo Agostinho, I: A partir do
neoplatonismo maniqueísmo, Paris: Émile Nourry Publisher 1918
J. Alvarez de 1966: 'St. Agostinho e anti-semitismo ", Studia patrística 9
(Texto und Untersuchingen 94), Berlin: Akademie Verlag, 1966, 340-349;
E. Bammel, 1990: 'Die Zeugen de Christentums ", in: H. Frohnhofen (ed.),
Christlicher Antijudaismus und jüdischer Antipaganismus, Hamburg: Steinmann

& Steinmann 1990 170-183;


B. Blumenkranz, 1946/1973: Die Judenpredigt Augustins, Basel 1946 (= Paris:
Agostinianas Estudos 1973)
H. Castritius 1987: 'Seid Weder den Juden noch den der Heiden noch Gemeinde
Gottes ein Ärgernis (1.Kor.10,32). Zur sozialen rechtlichen und Stellung
der Juden im spätrömischen Nordafrika ", in: R. Erb et al, Antisemitismus
Geschichte und Jüdische, Berlim Wissenschaftlicher Autorenverlag 1987 47-
67; (eds.)
Congar, 'Abel', Augustinus-Lexikon 1 (1986sqq.) 2-4;
N.R.M. De Lange, 'Antisemitismus, IV: Alte Kirche', Theologische

Realebzyklopädie 3 (1978) 128-137;


Sr. Dubois 'judeus, judaísmo e Israel na Teologia de Santo Agostinho ",

Immanuel 22/23 (1989) 162-214;


P. Frederiksen 1995: "Occulta Exaecati Iustitia Dei": Agostinho sobre

judeus e Judaísmo ", Jourbal de Primeiros Estudos Cristãos 3 (1995)


299-324;
eadem 1996: Justiça Divina ea liberdade humana: Agostinho sobre os judeus
eo judaísmo, 392-398 ", in: J. Cohen, Da testemunha a Witchcraft (ed.).
Judeus e judaísmo em Medieval pensamento cristão, Wiesbaden: Harrassowitz
Verlag, 1996, 29-54;
eadem, 1999: "carnem Secundum: História e Israel na Teologia de Santo
Agostinho", in: (eds.) WE Klingshirn & M. Vessey, Os limites do
cristianismo antigo, Michigan: University of Michigan Press, 1999, 26- 41;
eadem de 2001 Agostinho e Israel: interpretatio ad litteram, judeus e
Judaísmo na teologia da história de Agostinho ', Studia patrística 38
(2001) 119-135;
eadem, 2008: Agostinho e os judeus. A Defesa Christian de judeus e do
Judaísmo, New York: Random House, 2008;
G. Harvey, o verdadeiro Israel. Usos dos nomes judeu, hebraico e Israel em
judaica e precoce literatura cristã antiga, Leiden-New York-Köln: Brill
1996;
H.Z. (J. W.) Hirschberg, A História dos Judeus na África do Norte, I: A
partir do século XVI para Antquity, Leiden: Brill 1974;
A. P. Johnson, 2006: Etnicidade e Argumento em Eusébio 'Praeparatio
Evangelica, Oxford: Oxford University Press, 2006;
Y. Bohec 1981a: "As inscrições judaicas e Judaizing África Romaine
'Antiguidade Africano 17 (1981) 165-207;
idem, 1981b: 'judeus e judaizantes África Romaine. Africano 'observações
onomásticas Antiguidade 17 (1981) 209-229;
F. Lotter, 1986: "Die Juden von der Zwangsbekehrung Menorca 418 hum im
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 15 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
Rahmen der Entwicklung der Spätantike Judenrechts de 'Historische
Zeitschrift 242 (1986) 291-326;

R. Mellinkoff, The Mark of Cain, Berkeley: University of California Press,


1981;

P. Monceaux, 'Os assentamentos judaicos na África romana ", Journal of

Jewish Studies 44 (1902) 1-28;

J. van Oort 1991: Jerusalém e Babilônia. Um Estudo em Cidade de Agostinho


de Deus e as fontes de son doutrina das duas cidades, Leiden-New York-
København-Köln: Brill 1991;

J. van Oort, 2009a: 'Iudaei ", in: Augustinus-Lexikon, Banda IV, Basel:
Schwabe Verlag, 2009 (em Druk);

J. van Oort, 2009b: 'Foi Augustine ano Anti-semita? Judeus e Judaísmo em


sermões de Agostinho de tempore ", em: A. Dupont e G. Partoens (eds.),
Ministerium sermonis: Um Colóquio Internacional sobre Sermones ad populum
de Agostinho (Instrumenta patrística e Mediaevalia), Turnhout: Brepols,
2009 (em Druk) ;

J. van Oort, 2009c: revisão de Paula Frederiksen, Agostinho e os Judeus em:


Vigiliae Christianae. Uma revisão do início da vida e Linguagem 63 (2009)
(em Druk) Christian;

Mr. Rachmuth, "Die Juden em Nordafrika bis zur Invasion der Araber
'Monatschrift für Geschichte und Wissenschaft des Judentums 50 (1906) 22-
58;

Th Ravaux 'Aduersus Judaeos - Antisemitismus bei Augustinus? ", In:. (Ed.)


A. Zumkeller, Signum pietatis. Festgabe für Cornelius Petrus Mayer OSA zum
60. Geburtstag, Würzburg: Augustinus-Verlag, 1980, 37-51;

idem, "Augustinus über den jüdischen sábado seiner Zeit, agostiniano


Revista de Estudos 28 (1982) 213-224;

idem ", Augustin und die Juden", in: V. H. Drecoll Augustine Handbuch,
Tübingen: Mohr Siebeck de 2007, 212-217, (ed.)

J. Rouge 1983 »Fraude e roubo na África romana na época de Santo Agostinho


(Ep 8 * e 10 *.), In: Cartas de Santo Agostinho descobertos por Johannes
Divjak, Paris: Estudos Agostinianos, 1983, 177-188;

H. Schreckenberg, Die christlichen Adversus-Judaeos-Text und ihr und


Literarisches historisches Umfeld (1 -11 Jh..), Frankfurt etc:. Peter Lang
19994.

P. Simon, 'Berber Judaísmo na África antiga "(1946), in: idem, judaico-


cristã Pesquisa História, Paris-Haia: Mouton, 1962, 30-87;

idem, Verus Israel. Estudo sobre as relações entre cristãos e judeus no


Império Romano, Paris: Editions De Boccard 19642 (reimpressão = 19833);

K. B. Stern, inscrevendo Devoção e Morte. A evidência arqueológica para as


populações judaicas do norte da África, Leiden-Boston: Brill, 2008;
https://www.academia.edu/attachments/36877836/download_file?st=MTQ1ODEzODUy
MSwxOTAuMjMuNjkuMTYxLDI0MTg2NjA%3D&s=profile Página 16 de 16
16 marzo 2016 – 11.36 A.M. – Almir Macario Barros (artigo em holandes)
W. Sundermann, 'Christliche Evangelientexte in der der Überlieferung
Literatur manichäischen-iranisch' Mitteilungen Institutos für
Orientforschung 14 (1968) 386-405;

J. Ulrich, Euseb und die Juden. Studien zur Rolle der Juden in der Teologia
de Eusébio von Caesarea, Berlin-New York: De Gruyter 1999;

L. A. Unterseher, 'The Mark of Cain e os judeus: Teologia de judeus de

Agostinho', Agostinianas Studies 33 (2002) 99-121.

You might also like