You are on page 1of 7

1.

hebban ola vogala de oudste bestaande zin


Dit is een Nederlandse zin, ook al is hij op het eerste gezicht nauwelijks meer te begrijpen.
Het is dan ook zo ongeveer het vroegste Nederlands dat we kennen, zo'n duizend jaar oud.
Letterlijk staat er: Hebben alle vogels nesten begonnen behalve ik en jij; wat wachten we nu,
oftewel: ‘Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve jij en ik; waar wachten we nog op?’
Het zijn waarschijnlijk twee regels uit een liefdesliedje; de oudste Nederlandstalige lovesong,
zou je kunnen zeggen.
Een pennenproef als begin
‘Hebban olla vogala...’ is het oudst bekende Nederlandse liefdesversje (opgeschreven ca. 1100); in
deze periode werd literatuur in de volkstaal meestal mondeling overgeleverd.

Deze regels werden omstreeks het jaar 1100 als pennenproef neergeschreven door een Vlaamse monnik die in een
Engels klooster verbleef. Zijn dagelijks leven was grotendeels gevuld met het overschrijven van Latijnse en
Oudengelse teksten. Af en toe moest hij de ganzenveer waarmee hij schreef aanscherpen. Op de laatste bladzijde
van het boek dat hij aan het maken was, probeerde hij uit of zijn pen weer goed schreef, alvorens verder te
werken. In zo'n geval schrijf je vaak het eerste dat je te binnen schiet. Bij onze monnik was dat een liefdesversje
dat hij nog uit zijn jeugd in Vlaanderen kende: Hebban olla vogala… En daarmee verschafte hij de Nederlandse
literatuurgeschiedenis een romantisch begin.

Onze taal is al oud, ouder dan deze regels. Het is niet mogelijk een exact begin van het Nederlands aan te geven,
omdat het deel uitmaakt van een familie van talen, die ooit één geheel vormde en zich geleidelijk aan opgedeeld
heeft. De taal die van ca. 800 tot 1150 in onze contreien gesproken werd, noemen we Oudnederlands.
BehalveHebban olla vogala... zijn er niet meer dan enkele kleine schriftelijke resten van bewaard gebleven.

Als er geschreven moest worden, gebeurde dat doorgaans in het Latijn. Nederlands was - net als overigens Frans,
Duits, Engels en Fries - in eerste instantie alleen een spreektaal, die door het volk gesproken werd. Ook het
vertellen van verhalen en het zingen van liederen gebeurde in deze volkstaal, van vader op zoon, van moeder op
dochter… In de eeuwen voorafgaand aan Hebban olla vogala was er dus wel degelijk Nederlandse literatuur, maar
die bestond slechts in de hoofden van mensen. Pas na verloop van tijd worden sommige van deze verhalen ook
opgeschreven.

De eerste volkstalige literatuur in de ons omringende landen is nog enkele eeuwen ouder dan Hebban olla
vogala.... Het Hildebrandslied in het Oudhoogduits, werd rond 800 opgeschreven. Het is een van de vroegste
literaire teksten in een Germaanse taal. De Oudengelse Beowulf werd rond het jaar 900 opgeschreven. In het
Frans, een Romaanse taal, is het Chanson de Roland (opgeschreven rond 1100) een van de oudste teksten. Het
Oud-Nederlands heeft rond 1100 nog niet veel meer dan dat ene zinnetje.

In de eeuwen na 1100 groeien literatuur en boek steeds meer naar elkaar toe. Maar de orale overlevering van
literatuur blijft voortleven. Veel middeleeuwse verhalen zijn waarschijnlijk nooit, of pas veel later, opgeschreven.
Zo is het middeleeuwse Lied van heer Halewijn pas in de negentiende eeuw voor het eerst opgetekend.
Eeuwenlang is het alleen bewaard gebleven doordat het van mond tot mond werd doorgegeven.

2. De geschiedenis van rederijkerskamers


Wie het mooiste gedicht maakt en dat het best kan voordragen wint een zilveren beker
en een kan wijn. Degenen die het beste toneelstuk spelen, krijgen drie zilveren schalen
en een lauwerkrans. Ten slotte is er ook nog een prijs voor de nar die de toeschouwers
het hardst kan laten lachen. Literatuur in wedstrijdvorm, het is misschien een vreemde
gedachte, al doet het wel een beetje denken aan het eurovisie-songfestival. In de
vijftiende en zestiende eeuw was het in elk geval de gewoonste zaak van de wereld.
Rederijkerij
De rederijkerskamers speelden een centrale rol in het literaire leven in de laatmiddeleeuwse stad.
Rederijkers hielden zich bezig met literatuur in wedstrijdvorm.

Overal in het Nederlandse taalgebied werden rederijkerskamers opgericht. Dat waren verenigingen van mensen die
van literatuur hielden en met elkaar hadden afgesproken om ongeveer een keer per maand allemaal een gedicht te
schrijven over een opgegeven onderwerp. Het gedicht, dat aan strenge regels moest voldoen en vaak uiterst
kunstig was gemaakt, moest worden opgedragen aan de prins van het gezelschap (een soort voorzitter), en wie
zich niet aan de regels hield, moest een boete betalen. In uitgebreide reglementen waren al deze spelregels
vastgelegd, zoals bijvoorbeeld in het reglement van rederijkerskamer ‘De Fonteine’ te Gent, dat in 1448 werd
opgesteld.

Regelmatig werden er ook wedstrijden gehouden tussen rederijkers uit verschillende steden. Een beroemd
voorbeeld is de Gentse wedstrijd uit 1539. De organiserende kamer stuurde dan maanden van tevoren een
uitnodiging naar alle steden in de wijde omgeving. Die kaart (zoals de uitnodiging werd genoemd) gaf aan wat de
opdrachten waren en welke prijzen er vielen te verdienen. Vaak bestond de wedstrijd, die ook wellandjuweel werd
genoemd, uit verschillende onderdelen en waren er prijzen te verdienen met toneel (zowel serieus als komisch) en
met gedichten.

Rederijkers speelden in veel steden een belangrijke rol bij feesten en plechtige gebeurtenissen. Bij processies
bijvoorbeeld, wanneer een groot deel van de bevolking door de stad trok om te bidden, werden allerlei bijbelse
maar ook niet-bijbelse taferelen uitgebeeld. Rederijkers hadden een groot aandeel in de organisatie en uitvoering
hiervan. Ook tijdens officiële bezoeken van een vorst werd de stad versierd en stonden er vele podia langs de route
die hij volgde. Zo ging het ook toen Johanna van Castilië, de moeder van Karel V, in 1496 Brussel bezocht. Een
kunstenaar heeft in een lange reeks tekeningen vastgelegd wat er allemaal te zien was. Rederijkers hielpen bij de
uitbeelding van de scènes die vaak een politieke boodschap hadden: de stad wilde haar invloed laten zien en
benadrukte de goede verhouding met de vorst.

Stadsbesturen zagen het belang in van rederijkers, die een rol konden spelen bij de propaganda voor de eigen
stad. Ze deden dan ook hun best om rederijkers aan zich te binden. In verschillende steden werden stadsdichters
aangesteld. In 1466 kreeg Brugge als eerste zo'n stadsdichter: Anthonis de Roovere. Hij was de bekendste dichter
uit de vijftiende eeuw en hij schreef tientallen toneelstukken (waarvan er maar één bewaard bleef) en honderden
gedichten. Zijn gedicht Vander mollen feestebeschrijft de dood als een feest van de mollen waarvoor iedereen is
uitgenodigd. In een kleurige stoet trekt iedereen langs: jong en oud, arm en rijk. Ondanks het serieuze onderwerp
heeft het gedicht een humoristische ondertoon die in veel meer gedichten van De Roovere voorkomt.

Een foneem is een term uit de fonologie die verwijst naar een verzameling klanken die allemaal
dezelfde betekenisonderscheidende functie hebben.

Fonemen versus allofonen[bewerken]


Een groot aantal verschillende klanken kan voor een spreker van een taal als varianten (allofonen)
van een bepaald foneem worden beschouwd. Het mechanisme dat daaraan ten grondslag ligt,
heet categorische perceptie.

De labiale stemhebbende plosief aan het begin van het woord 'bak' klinkt uit de monden van tien
verschillende sprekers steeds anders: we hebben met tien verschillende klanken te maken, die
echter alle tien tot hetzelfde foneem /b/ worden gerekend. Vervangen we die klanken door klanken
die onder het foneem /d/ (de alveolaire plosief) vallen, dan horen we 'dak'. Dat is een woord met een
andere betekenis, en daarom worden die klanken tot een ander foneem gerekend. Dit betekent dat
de woorden bak en dak in hetNederlands een minimaal paar vormen.

Fonemen in verschillende talen[bewerken]


Klanken die fonemen zijn in een taal, hoeven dit niet te zijn in andere talen. Een taal als
het Arabisch onderscheidt tussen een velare plosief die zoals de Nederlandse /k/ wordt uitgesproken
(de kaf), en een soortgelijke klank die diep in de keel wordt uitgesproken (de qof). Het Arabische
woord qalb, dat 'hart' betekent, vormt een minimaal paar met kalb, 'hond'; de /q/ en /k/ zijn hier dus
betekenisonderscheidend. In het Nederlands zou men de uitspraak van een woord als 'kraan'
wellicht vreemd vinden klinken, als de k diep in de keel zou worden gearticuleerd. Toch zou men er
geen andere betekenis aan toekennen dan bij de 'normale' uitspraak van het woord. In tegenstelling
tot het Arabisch zijn de /k/ en /q/ in het Nederlands dus geen afzonderlijke fonemen.

In het Nederlands onderscheidt men de klanken /h/ en /g/, zoals in de minimale paren 'hier'/'gier' en
'heus'/'geus'. De /h/ en /g/ zijn dus verschillende fonemen. In het Spaans kent men alleen /g/
(meestal geschreven met een j) en in het Engels alleen /h/. Voor Engels- en Spaanstalige sprekers
klinken ze vrijwel identiek. In hun talen zijn het dus geen verschillende fonemen. Een Spanjaard die
Engels spreekt, zal dus een /g/ laten horen in plaats van een /h/, en een Engelsman vindt dat niet
slecht. Een Nederlander vindt echter dat de Spanjaard zijn Engels erbarmelijk uitspreekt.

Overigens is het ook zo dat verschillende varianten van dezelfde taal ook verschillende fonemen
kunnen hebben. Zo spreken sommige Nederlandstaligen de middelste klank van de
woorden lachen en vlaggen verschillend uit, terwijl anderen dat onderscheid niet maken. Voor de
laatste groep geldt dat deze medeklinker slechts twee allofonen van hetzelfde foneem zijn (de g in
respectievelijk legt en legde). In dit geval geldt dus dat een klank die in een bepaalde variant niet als
foneem bestaat, dat wel doet als allofoon. Dit hoeft echter niet altijd zo te zijn. In het Engels
bijvoorbeeld spreken sommigen de woorden witch en which verschillend uit, maar degenen die dat
niet doen, gebruiken de met whweergegeven klank ook niet als allofoon en spreken hem altijd uit als
in witch.

Naast oorspronkelijke fonemen kan een taal ook leenfonemen hebben, dat wil zeggen, fonemen die
samen met de leenwoorden waarin ze voorkomen, zijn overgenomen. In het Nederlands is dit
bijvoorbeeld het foneem /g/ in het van oorsprong Engelse goal. Als allofoon van /k/ is deze klank niet
zeldzaam in het Nederlands (voorbeeld: zakdoek), maar als foneem komt hij alleen in leenwoorden
voor. Een soortgelijk voorbeeld is de lange klinker /ɔː/ in de tweede lettergreep van het uit het Frans
ontleende controle, die wel als allofoon van /o/ voorkomt in bijvoorbeeld horen, maar als foneem
slechts in leenwoorden. Wat betreft het laatstgenoemde voorbeeld is het vermeldenswaardig dat
klinkerlengte in Franse woorden net als bij oorspronkelijk Nederlandse woorden allofonisch is, maar
dat in sommige Franse woorden die het Nederlands heeft overgenomen, de klinkerlengte
fonematisch is geworden. In het woord horen kunnen we op grond van het feit dat de /o/ door
een r wordt gevolgd, concluderen dat de o langer moet worden uitgesproken dan in
bijvoorbeeld hopen, maar voor de tweede o in controle gelden de Franse regels voor het bepalen
van de klinkerlengte, en wat het Nederlands betreft, betekent dit dat de lengte onvoorspelbaar is en
dat we gewoon moeten weten dat de desbetreffende klinker lang is. Overigens wordt in het
Frans contrôle tegenwoordig uitgesproken als [kɔntʁoːl] in plaats van als [kɔntʁɔːl] en is er sprake
van een leenfoneem dat in de taal van oorsprong zelfs als allofoon niet meer bestaat!

Transcriptie[bewerken]
De gangbare conventie is om foneem-symbolen te noteren tussen schuine strepen. Fonemen
worden meestal getranscribeerd volgens het internationaal fonetisch alfabet.

Toepassingen[bewerken]
Bij spraakherkenning en spraaksynthese wordt niet alleen gebruikgemaakt van fonemen, maar ook
van difonen. Dit zijn klanken die worden gevormd uit delen van twee fonemen, waarbij de
overgangen tussen fonemen een belangrijke rol spelen.

Klemtoon
De hoofdklemtoon ligt in Nederlandse woorden achteraan: in de meeste gevallen op de
voorlaatste, in alle andere gevallen op de laatste of de voorvoorlaatste syllabe. Bijklemtoon is
het duidelijkst op de eerste syllabe. In gelede woorden draagt over het algemeen de stam
hoofdklemtoon. In samenstellingen is de plaatsing van de hoofdklemtoon afhankelijk van de
woordsoort van het rechterdeel. Is het rechterdeel een substantief of een verbum dan ligt de
hoofdklemtoon op het linkerdeel; is het rechterdeel een adjectief of een prepositie, dan
draagt het rechterdeel hoofdklemtoon.
Syllabes kunnen beklemtoond of onbeklemtoond zijn. Beklemtoonde syllabes worden met een
hogere toonhoogte, luider en langer uitgesproken dan onbeklemtoonde syllabes. Elk Nederlands
woord (behalve woordjes zoals 'm, 'dr en -ie, zogenaamde clitics) heeft éénhoofdklemtoon.
Daarnaast kunnen (in langere woorden) andere syllabes bijklemtoon dragen.
Een combinatie van een beklemtoonde en een onbeklemtoonde syllabe vormt een ritmische eenheid
die voet wordt genoemd, een term ontleend aan de poëzie. Het type voet dat in het Nederlands het
meest voorkomt, is de trochee. Hierbij is de eerste syllabe beklemtoond, de tweede
onbeklemtoond. Voorbeelden voor trocheïsche voeten/woorden zijn lopen, klinker en auto.

 Hoofdklemtoon in het Nederlands


 Bijklemtoon in het Nederlands
 Klemtoon in gelede woorden

Hoofdklemtoon in het Nederlands


Er zijn talen waar de toekenning van de hoofdklemtoon betrekkelijk eenvoudig is. In het Fins
bijvoorbeeld valt de hoofdklemtoon altijd op de eerste syllabe. Een woord als ruohosipuli (bieslook)
wordt daarom ongetwijfeld uitgesproken als rúohosipuli. Kauppatori (marktplein) is káuppatori. Ook
het Hongaars heeft de klemtoon altijd op de eerste syllabe: egyetemista (studente)
is égyetemista en ook in het leenwoord radírgummi(radeergom) ligt de klemtoon op de eerste
syllabe: rádírgummi (het streepje op de i is geen klemtoonteken!).
Het klemtoonpatroon van het Nederlands daarentegen is tamelijk ingewikkeld. Eén duidelijke regel is
in ieder geval dat de klemtoon in ongelede woorden nooit verder links mag liggen dan op de
derde syllabe van achteren. Daaruit volgt dat zowel de laatste syllabe als ook de voorlaatste als
ook de voorvoorlaatste syllabe in aanmerking komen voor toekenning van hoofdklemtoon.

laatste banáan, tomáat, structúur, riskánt, alért

voorlaatste klínker, famílie, generátie, háven, monopólie

voorvoorlaatste Amérika, álmanak, báriton

Voorlezen Pauze
Wanneer de hoofdklemtoon op de laatste syllabe ligt, hebben we bijna altijd te maken met een
'superzware' syllabe, d.w.z. een gesloten syllabe met of een lange klinker in de nucleus en één
medeklinker in de coda (zoals in banáan) of een korte klinker in de nucleus en twee consonanten in
de coda (zoals in riskánt).
Als de laatste syllabe niet superzwaar is, ligt de hoofdklemtoon meestal op de voorlaatste
syllabe zoals in generátie of klínker. Hij ligt in dat geval op de syllabe in de sterkste positie in de
laatste voet. Omdat de gebruikelijkste Nederlandse voeten trocheïsch zijn, dus uit een
beklemtoonde plus een onbeklemtoonde syllabe bestaan, is de syllabe met de sterkste positie vaak
de voorlaatste syllabe.
Hoofdklemtoon op de voorlaatste syllabe is de voor het Nederlands gebruikelijkste klemtoon.
In een aantal woorden ligt de hoofdklemtoon niet op de voorlaatste maar op de voorvoorlaatste
syllabe. Meestal is de voorlaatste syllabe in dat geval een open syllabe: vgl. Amérika, álmanak,
báriton, Cánada.

Klemtoon in Romaanse leenwoorden

Bijklemtoon in het Nederlands


òrganisátie
ònomàtopoésis
àntropòlogíe
ìndivìduéel
màthemáticus

Voorlezen Pauze
In een woord als organisatie ligt in het Nederlands de hoofdklemtoon op de voorlaatste
syllabe: organisátie. Daarnaast heeft dit woord een bijklemtoon of secundaire klemtoon op de eerste
syllabe: òrganisátie. Ook de toekenning van de bijklemtoon volgt bepaalde regels.
In het Nederlands worden de syllabes links van de syllabe met de hoofdklemtoon vanaf de
linkerrand van een woord in trocheïsche voeten onderverdeeld, dus in combinaties van
beklemtoonde en onbeklemtoonde syllabes. Dat verklaart waarom in organisatie de bijklemtoon op
de eerste syllabe ligt.
Hetzelfde principe leidt tot de klemtoonverdeling in een woord als onomatopoësis. Hier ligt de
hoofdklemtoon op de voorlaatste syllabe en de secundaire klemtoon wordt vanaf de linkerrand
toebedeeld: de eerste syllabe heeft de sterkste bijklemtoon en daarnaast krijgt ook de derde
syllabe bijklemtoon.
Het ritmische patroon dat uit de klemtoontoekenning in het Nederlands volgt – hoofdklemtoon
achteraan, sterkste bijklemtoon op de eerste syllabe – wordt ook 'hangmat' genoemd.

Bijklemtoon in het Spaans

Klemtoon in gelede woorden


In gelede woorden, d.w.z. woorden die uit meerdere morfemen bestaan, ziet het klemtoonpatroon er
anders uit dan in de tot nu toe behandelde ongelede woorden. Bij gelede woorden speelt naast
fonologische factoren ook de morfologische opbouw een belangrijke rol.

Afgeleide en verbogen woorden


Bij gelede woorden ligt de hoofdklemtoon in de meeste gevallen op de stam: in het
woord onschéidbaar valt de hoofdklemtoon op (de stam van) het werkwoord scheiden.
on-schéid-bàar
lé-zer
òn-rús-tig
ge-lú-kkig
be-bó-ssen
knòei-eríj

Voorlezen Pauze
Suffixen (achtervoegsels) kunnen worden onderverdeeld in zware en in lichte suffixen.
Zware suffixen kunnen een bijklemtoon krijgen zoals -baar in het genoemde
voorbeeld onschéidbàar.
Lichte suffixen daarentegen vormen in fonologisch opzicht één geheel met de stam. Een voorbeeld
hiervoor is het nomen agentis suffix -er. In het woord lezer stemt de syllabische structuur niet met de
morfologische opbouw overeen: de morfologische structuur is [lez]er], de fonotaktische le-zer. De
verdeling van de klemtoon volgt in dat geval fonologische regels: de hoofdklemtoon ligt op de
voorlaatste syllabe: le.
Ook prefixen (voorvoegsels) kunnen worden onderverdeeld in zware en lichte prefixen.
Zware prefixen kunnen klemtoon dragen, zoals bijvoorbeeld on- in ònrústig. Lichte prefixen
daarentegen zoals ge- en be- zijn nooit beklemtoond: vgl. gelúkkig en bebóssen.

radiolóog
elektricitéit
intensíef
argumént
ópvallen
ónrust
heldín
lerarés

Voorlezen Pauze
Ten slotte zijn er nog een aantal uitzonderingen op de net genoemde regels. Affixen in
leenwoorden dragen namelijk wel vaak klemtoon: voorbeelden zijn woorden als radiolóog,
elektricitéit, intensíef en argumént. Kennelijk wordt hier geen rekening gehouden met de
morfologische structuur van de woorden en wordt alleen de regel toegepast dat 'superzware'
syllabes aan het einde meestal de hoofdklemtoon krijgen. Daarnaast zijn er nog enkele gevallen
waar een inheems suffix hoofdklemtoon draagt en waar de toebedeling van de hoofdklemtoon ook
niet in overeenstemming is met de klemtoonregels voor ongelede woorden: ópvallen, ónrust, heldín,
lerarés.
Hier is nog geen verklaring voor gevonden.

Samenstellingen
Ook wanneer twee woorden tot een nieuw woord gecombineerd worden, zijn er regels voor welk
deel van de samenstelling de hoofdklemtoon krijgt. Bepalend hierbij is bij welke woordsoort het
rechterdeel hoort. Er kunnen twee regels geformuleerd worden.
Wanneer het rechterdeel van een samenstelling een zelfstandig naamwoord (substantief) of
een werkwoord (verbum) is, ligt dehoofdklemtoon op het linkerdeel. Vergelijk de volgende
voorbeelden:

rechterdeel ww rechterdeel znw

hárdlopen hérfstvakantie
dróogvallen snélbus

wáterfietsen líefdesroman

Voorlezen Pauze

Wanneer het rechterdeel van een samenstelling een bijvoeglijk naamwoord (adjectief)
of voorzetsel (prepositie) is, ligt de klemtoon op het rechterdeel:

rechterdeel adj. rechterdeel prep.

kersvérs bovenóp

lichtbláuw binnenín

gloedníeuw achteráan

ijskóud haasje-óver

Voorlezen Pauze

You might also like