Professional Documents
Culture Documents
Onderzoeksvoorstel Kleine Igel
Onderzoeksvoorstel Kleine Igel
1. Situering & onderzoeksonderwerp
a) De historisch dubbele functie van de partituur
In de afgelopen decennia heeft een veelvoud aan onderzoek aangetoond, dat betekenisvol
musiceren voor een groot stuk afhangt van het inzicht in of intuïtief aanvoelen van de muzikale
structuur en expressie, los van het feit of deze expressie is uitgeschreven in een partituur of op
het moment zelf wordt gecreëerd. De evolutie van de klassieke, in detail uitgeschreven partituur,
heeft haar echter ook een schizofrene en ambigue persoonlijkheid gegeven. Ze kan zowel gezien
worden als conservatie-middel - een gereedschap tot het capteren van een vluchtig
‘klank-fenomeen’ - dan wel als instructieset, een recept om dat vluchtige ‘klank-fenomeen’
opnieuw te laten plaatsvinden. Paradoxaal genoeg is dit duale karakter juist ook de rijkdom
waaruit de “uitvoeringspraktijk”, de Westerse traditie om bestaande muziek te reproduceren en
herinterpreteren is gegroeid.
Deze twee primaire functies, nl. conservatie en instructie, zijn echter in essentie erg verschillend
van elkaar. Conservatie verbiedt impliciet het veranderen van de originele inhoud en kan leiden
tot een rigide omgang met de te conserveren boodschap. Instructie daarentegen, laat impliciet
een zekere ruimte tot creatieve inbreng, maar dreigt daardoor op een bepaald punt de referentie
aan het originele recept te verliezen. Beide functies hebben overduidelijk elk hun eigen
ideologische connotatie. Weten, wanneer men een partituur eerder ‘conserverend’ dan wel
‘instruerend’ moet lezen, lijkt mij een noodzakelijke vaardigheid in functie van een bewust en
kwalitatief interpretatie-proces.
Vanuit historisch perspectief kunnen we een secundaire observatie maken, namelijk dat, vanaf
de bloei van de Verlichting tot en met het einde van de Romantiek de ‘conserverende’ functie en
bijbehorende ideologie steeds meer op de voorgrond schijnt te komen. Belangrijke evoluties in
dat verband zijn onder meer het verdwijnen van de basso continuo-praktijk en het uitschrijven
van cadenzas bij solo-concertos. De vraag is dan ook in hoeverre de partituur ‘kind is van haar
tijd’ en haar wezen beïnvloed is door de maatschappelijke visies en ideologie van een bepaalde
tijdsperiode. De toenemende nadruk op conservatie die we in de notatie-praktijk waarnemen,
schijnt ontegensprekelijk in relatie te staan met oa. de geboorte van het concept ‘genialiteit’’, de
steeds sterkere nadruk op de individualiteit van de kunstenaar, en zelfs de fascinatie met het
verzamelen van exotische rariteiten alsook het ontstaan van musea.
Het valt bovendien op te merken dat vóór deze periode van 300 jaar, en vanaf de emancipatie
van Jazz, er twee belangrijke notatie-tradities bestaan, die veel duidelijker het karakter van
instructieset hebben, namelijk de basso continuo-becijfering bij Barok-partituren en de
hedendaagse leadsheet met letter-notatie. Beide bevatten ze een eigen communicatiesysteem om
muzikale acties te coderen, dit in een eerder suggestieve vorm en met veel ruimte voor eigen
creativiteit. In beide gevallen bevat de partituur een zekere hoeveelheid informatie in
traditionele notatie (noten, ritmes), gecombineerd met een suggestie om daarmee verder aan de
slag te gaan en er bvb. begeleiding bij te voegen, dit aan de hand van de cijfers en letters boven
of onder de melodie. Wie een leadsheet tot klinken wil brengen, moet dus beschikken over
basiskennis van deze gecodeerde instructies, en per uitbreiding over inzicht in de muziektheorie
waarop ze gebaseerd zijn.
Mijn onderzoekshypothese is gebaseerd op dit fundamentele verschil tussen conservatie en
instructie: wanneer muzieknotatie probeert een klinkend fenomeen te capteren en te
conserveren, is het in eerste instantie niet belangrijk dat er duiding wordt meegegeven over hoe
dit fenomeen tot stand is gekomen. Het waarom van deze of gene toevoeging aan de globale
muzikale expressie, evenals als het maken van een onderscheid tussen hoofd- en bijzaak, is
irrelevant: elk element, belangrijk of decoratief, moet integraal worden gefixeerd. Dit is heel
anders in het geval van de instructieset: bij deze laatste is er wél ruimte, middels overwogen
keuzes bij de notatie, de link te leggen met de structurele hiërarchie. Wanneer we in een
instructieset bijvoorbeeld een volmaakte cadens waarnemen, kunnen we hieruit direct een
aantal zaken afleiden in verband met de grote structuur.
b) Gevolgen voor de instrument-pedagogie
Elk van beide primaire functies heeft dus een eigen fundamentele doelstelling en een eigen
logica, evenals een verschillende onderliggende ideologie. Maar moeten ze dan ook niet
aanleiding geven tot een verschillend soort didactiek? Interpretatie van geconserveerde
informatie vraagt een zekere kennis van historische context en training in exegese, en
(volwassen) geduld, een attitude die duidelijk haaks staat op de psychologische en cognitieve
nieuwsgierigheid en ongeduld van een jong kinderbrein - een niet te onderschatten reden, mijns
inziens, waarom vele leerlingen worstelen met de inhoud van ons huidig instrument-onderwijs:
ontmoedigd door de confrontatie met een sacrosancte boodschap, een gebrek aan historische
context en een, voor hun leeftijd onredelijke vraag om geduld en concentratie.
Ik ben er echter van overtuigd dat, wanneer we instrument-leerlingen eerst de omgang
bijbrengen met de partituur als instructieset, en hen helpen met het kweken van een krachtige,
algemene muzikale bagage om creatief met instructies aan de slag te gaan, ze veel beter
gewapend zijn om zelfstandig met instructies om te gaan, hoofd- en bijzaak beter kunnen
onderscheiden en daardoor ook beter voorbereid zijn om, in een later stadium de uitdaging van
exegese aan te gaan. Ik wil dan ook bestaande partituren - concreet: het repertoire voor de
beginnende piano-leerling - veel radicaler benaderen als instructieset en als dusdanig
deconstrueren en vervolgens onderzoeken of het mogelijk is om een methode voor
instrument-didactiek op te bouwen die vanuit dit uitgangspunt vertrekt.
2. Methodologie en initiële resultaten
a) Muziek benaderen als taal?
In hun publicaties “Klanksporen: Breinvriendelijk Musiceren”1 en “Tonal Tools”2 tonen auteurs
Strobbe en Van Regenmortel dat generatieve principes door de eeuwen heen actief deel
uitmaakten van de muzikale didactiek. Zij richten hun aandacht op de ‘Partimento’-praktijk, een
18e eeuwse vorm van klavier-didactiek die in heel Europa werd gebruikt om contrapunt en
improvisatie op intuïtieve wijze aan te leren. Kenmerkend aan deze praktijk is dat ze een aantal
gecodificeerde instructies aanleert om een gegeven basismateriaal, in het geval van Partimento
een baslijn, te harmoniseren of erover te improviseren. Ze suggereren ook dat de structuur van
een muziekstuk overeenkomsten vertoont met de structuur van taal. Deze suggestie vinden we
ook terug bij een ander auteursduo, F. Lerdahl en R. Jackendoff. In hun boek “A Generative
Theory of Tonal Music” (GTTM) proberen ze aan te tonen dat we muzikale structuren kunnen
zien als een combinatie van vocabularium en grammatica, een visie die ze bouwen op theorieën
van Noam Chomsky.
Ik wil in mijn onderzoek de relatie met natuurlijke taal bewust uit de weg gaan, voornamelijk
omdat het een discussie over betekenis betreft, en slechts secundair over structuur. Muziek heeft
geen intrinsieke semantische waarde, geen duidelijke aantoonbare relatie tussen betekenaar
(klank) en betekende (emotie of expressieve betekenis)34, wat de vergelijking snel doet spaak
lopen. Wat mij des te meer interesseert, is dat alle bovengenoemde publicaties vertrekken van
een generatieve benadering van muzikale structuur en schijnen te suggereren dat onze hersenen
ook volgens generatieve principes muzikale informatie verwerken. Dat zou betekenen dat, als
we de partituur bekijken als een instructieset met als doel het (re-)genereren van een muzikale
structuur, dit veel nauwer zou aansluiten met de ‘aangeboren’ benadering waarmee onze
hersenen deze auditief verwerken of zelf genereren.
b) Een meer ‘abstracte’ vorm van taal
Opvallend is ook dat alle publicaties gewag maken van een tweeledigheid die aan de basis ligt
van deze generatieve motor. Een tweeledigheid die mijns inziens ook waar te nemen is in het
paradigma van de instructieset. Ik zou deze tweeledigheid echter anders willen definiëren dan
met de begrippen ‘vocabularium’ en ‘syntax’, juist omwille van het problematische karakter van
1
L ieven Strobbe & Hans Van Regenmortel, Klanksporen. Breinvriendelijk Musiceren, Garant Antwerpen, 2010
2
L ieven Strobbe, Tonaal Gereedschap voor Klavierspelers, Garant Antwerpen, 2013
3
F erdinand de Saussure, Course in General Linguïstics, McGraw-Hill New York, 1915
4
Al sinds de 19e eeuw wordt er duchtig gediscussieerd over de relatie tussen taal en muziek. Onder andere Brahms,
Eduard Hanslick, later Stravinsky, en meer recent Diana Deutsch, Jean-Jacques Nattiez, Kofi Agawu en anderen
hebben hierover meerdere boeken en artikels gepubliceerd. Voor een goed startpunt hieromtrent zie oa. Chris
Dobrian, Music and Language, http://music.arts.uci.edu/dobrian/CD.music.lang.htm, geraadpleegd 10 augustus
2017
de taal-analogie. Veeleer zou ik een abstracter begrippenkader willen hanteren zoals we dat bij
wiskunde en computerwetenschappen terugvinden, namelijk ‘variabele’ (of ‘informatiedrager’)
en ‘operator’. Een variabele kan vele vormen aannemen (floating point, lambda-functie) en
functies en complexe operatoren moeten eerst gedefinieerd worden alvorens ze inzetbaar zijn.
De basisstructuur van een computerprogramma is in veel gevallen dan ook terug te brengen tot
een lus, een rudimentaire basis-instructie met subroutines, om zo een meerlagige verzameling
opdrachten te genereren. De beschrijving van een structuur als een primaire lus of beweging,
waarop steeds diepgaander subroutines of ondergeschikte bewegingen worden geënt, heeft
reeds langer zijn intrede gedaan in de muziektheorie: de ‘Ursatz’, de basis van Schenker-analyse,
valt grotendeels hiermee samen. Precies dit wil ik naar voor schuiven als de kern-doelstelling
van mijn onderzoek: de deconstructie en het beschrijven van eenvoudige piano-stukken in hun
‘primaire lus’ en ‘subroutines’, om zo een methode te ontwikkelen die jonge pianisten geen
traditionele partituur of beschrijving van de klank, maar een duidelijke en transparante
instructieset geeft, gebruikmakend van elementaire bouwstenen en transformationele
operatoren. In de appendix van dit onderzoeksvoorstel heb ik reeds één voorbeeld in detail
uitgewerkt dat aantoont hoe het er in de praktijk zou moeten uitzien.
Waarom de analogie met programmeren? Het is niet de bedoeling per se vast te houden aan
deze analogie, maar de studie van programmeertalen kan helpen om een efficiënte muzikale
instructieset te concipiëren: software en haar bijbehorende broncode is de laatste decennia alleen
maar complexer geworden. Programmeurs zijn meesters in het schrijven van transparante
structuren, opdat hun collega’s de code zouden begrijpen en erop verder kunnen bouwen.
Precies die aandacht voor transparantie lijkt mij ook een belangrijke eigenschap van een goede
muzikale instructieset, juist opdat onervaren muziekstudenten er vlot mee overweg zouden
kunnen. Bovendien is het zo dat broncode in feite een dubbel doelpubliek heeft: ze moet juist en
ondubbelzinnig zijn, want ze moet begrepen kunnen worden door de ‘domme’ machine voor
wie de instructies bedoeld zijn, maar ze moet ook gelezen kunnen worden door de makers van
het programma, die het overzicht over haar structuur moeten kunnen bewaren. Op een
vergelijkbare manier moet een muzikale instructieset begrijpbaar zijn voor de leerling, maar ook
voor de leraar die er veranderingen of toevoegingen kan bij aanbrengen zodat de methode een
kneedbaar karakter heeft en zich aan de individuele noden van een leerling kan aanpassen.
De voorbeelden die ik in de appendix heb uitgewerkt komen vrijwel allemaal uit “Die Russische
Klavierschule deel 1”5. Een mogelijk scenario houdt vast aan deze uitgave als piano-technische
leidraad en in een eerste onderzoekscyclus zoveel mogelijk van deze stukjes om te zetten van
partituur naar instructieset. Parallel hieraan zou het ook interessant kunnen zijn, uit een grotere
verzameling repertoire stukjes te selecteren die overeenkomen met de verschillende niveaus van
structurele complexiteit. Tijdens de praktische uitwerking van een aantal voorbeelden is mij
echter een fenomeen opgevallen, dat ook verder onderzoek verdient, en dat een rechtstreekse
invloed heeft op de keuze van repertoire: naast enkele voor de hand liggende voorbeelden (bvb.
5
lexander Nikolajew, Die Russische Klavierschule Band 1, Sikorski Hamburg, 1999
A
nr. 74, “Der Kleine Igel”), heb ik ook geprobeerd om enkele iets complexere stukjes te
deconstrueren, onder meer het beroemde Menuet in sol groot van Bach. Daarbij valt op dat,
waar “Der Kleine Igel” in enkele stappen te herleiden is tot zijn primaire lus, dat Bach’s menuet
véél meer tussenstappen vraagt - het aantal geneste niveaus bij Bach ligt veel hoger. Er schijnt
een correlatie waarneembaar te zijn tussen de mate waarin jonge leerlingen een stuk als
ingewikkeld ervaren, en het aantal geneste niveaus van dat stuk. Ik wil dan ook als een
secundaire onderzoeksvraag deze correlatie onderzoeken. Ze schijnt op het eerste gezicht
overeen te komen met de observaties omtrent muzikale complexiteit die we terugvinden in de
GTTM van Lerdahl en Jackendoff.
Tenslotte biedt de instructieset ook een creatieve opportuniteit: wanneer leerlingen actief het
muziekstuk ‘wederopbouwen’, merken ze vanzelf ook dat het originele stuk slechts één van de
mogelijke uitwerkingen is - wellicht de beste of meest elegante, maar niet de enig mogelijke.
Zodus kunnen ze zelf aan de slag met ‘variabelen’ en ‘operatoren’ en verdwijnt daardoor de
tegenstelling tussen reproductie en herschepping van een stuk. Het wordt een koffertje met
bouwmateriaal, met blokjes en technieken om ze te veranderen of te combineren - hetzij
volgens een aangegeven recept, hetzij volgens eigen creatieve inspiratie. Bach als meesterchef,
maar met permissie om zijn recept naar eigen smaak om te vormen.
(totaal: 1959 woorden)
Voorlopige bibliografie
Belangrijke publicaties die ik wil gebruiken als startpunt voor mijn onderzoek. Deze lijst is verre
van volledig, maar bevat de belangrijkste boeken die ik tot dusver geraadpleegd heb, volgorde is
onbelangrijk.
Boris Asafiev, Die musikalische Form als Prozess, 1976, Verlag Neue Musik Berlin
Michel de Certeau, L’invention du quotidien, 1990, Gallimard
Lerdahl, Fred and Ray Jackendoff, A Generative Theory of Tonal Music, 1983, MIT Press
Lieven Strobbe & Hans Van Regenmortel, Klanksporen. Breinvriendelijk Musiceren, 2010, Garant
Lieven Strobbe, Tonaal Gereedschap voor Klavierspelers, 2013, Garant
Rudolf Konrad, Kompendium der Klavierimprovisation, 1991, Universal Edition
Nigel Morgan, Parametric Composition, 2015, Tonality Systems Press
David Beach, Advanced Schenkerian Analysis, 2012, Taylor & Francis
Guerino Mazzola, Cool Math for Hot Music, 2016, Springer International
André Riotte & Marcel Mesnage, Formalismes et Modèles Musicaux, 2006, Editions Delatour
Hans Lampl, Turning Notes into Music, 1996, Scarecrow Press
Stefan Kostka, Materials and Techniques of Post Tonal Music, 2011, Pearson Education
Gareth Loy, Musimathics volume 1, 2011, MIT Press
Curtis Roads, Composing Electronic Music, 2015, Oxford University Press
David Lewin, Generalized Musical Intervals and Transformations, 2007, Oxford University Press
Lawrence M. Zbikowski, Conceptualizing music, 2012, Oxford University Press
Andrew R. Brown, Computers in Music Education, 2007, Taylor & Francis
Appendix: Russische Klavierschule 1 - nr. 74 - “Der Kleine Igel” - D. Kabalevsky
Deze opbouw is één mogelijke versie; deel van het onderzoek is de optimale volgorde te onderzoeken,
volgens dewelke nieuwe variabelen en operatoren geïntroduceerd moeten worden om een duidelijk
traceerbaar en ondubbelzinnig parcours van opbouw uit te tekenen. Idealiter hoort bij elke tussenstap in de
instructieset ook een tijdelijke partituur, zodat de leerling de relatie met de genoteerde representatie van
de muzikale structuur steeds kan blijven volgen.
a) ontleding van het tonig materiaal (variabelen) en transformaties (operatoren):
● speelveld is een diatonische reeks, nl. grote terts-toonladder van do groot;
● de belangrijkste variabele, onontbeerlijk voor de sfeer, is de dissonante samenklank van
een kleine secunde, ‘staccato’ gespeeld. Deze ‘prikt’ in de oren, zoals de stekels van de
egel;
● de belangrijkste operator is het concept van een ostinato: een volgehouden
beweging/ritme die constant blijft doorheen vrijwel het hele stuk;
● subroutines zijn:
⇒ binnen een groep van 4 keer basisvariabele ‘k2’ (k2-samenklank) het
vervangen van de middelste twee door een omspeling, één diatonische trap hoger en één
diatonische trap lager: 4 keer (si+do) wordt ((si+do) (do+re) (la+si) (si+do);
⇒ het bouwen van diatonische drieklanken op deze omspeling;
b) omzetten naar instructieset voor leerling:
stap 1a:
zet je wijsvingers naast elkaar op de witte toetsen;(je mag hierbij kiezen: ofwel volg je de
aanwijzing van de componist en dan begin op (si+do), ofwel kies je zelf twee aan elkaar
grenzende noten - (mi+fa) is misschien ook leuk?
stap 1b:
speel deze twee noten nu als samenklank, heel kort en afgestoten en blijf ze een tijdje herhalen.
Je zal merken dat ze beginnen in je oren te ‘prikken’, net zoals de stekeltjes van een egel prikken
in je huid.
stap 2a:
zoek nu naburige samenklanken, door van je onderste noot, de bovenste te maken, en
vervolgens de nieuwe onder-noot voor deze samenklank te zoeken, en van je bovenste noot de
onderste te maken en langs boven een nieuwe noot te zoeken.
stap 2b:
groepeer nu de herhalingen van je eerste samenklank per 4 en vervang in elk van de groepjes
nummer 2 door zijn onderbuur en nummer 3 door zijn bovenbuur; deze bewerking noemen we
een ”omspeling” van een noot of samenklank.
stap 2c:
als je op dit moment de aanwijzingen van de componist wil blijven volgen, maak dan 3 groepjes
van 4 zoals beschreven in vorige stap. Voor de eerste groep maak je een omspeling zoals
beschreven in de vorige stap. Voor de twee laatste groepen vervang je de 1e noot door zijn
bovenbuur, de 3e door zijn onderbuur en noten 2 en 4 blijven je originele basisklank;
Als je verder wil bouwen aan je eigen versie, mag je er eventueel meer bedenken.
stap 3a:
gebruik nu in de RH elk van je samenklanken als grondnoot van een drieklank op de witte
toetsen. Deze drieklank speel je niet gelijktijdig maar stijgend, van onder naar boven en terug tot
de middelste noot, zodat je voor elke basisnoot een groepje van 4 nieuwe noten krijgt; met de
LH spiegel je deze drieklank-figuur;
Bijvoorbeeld: de samenklank (si+do) wordt voor de RH: do-mi-sol-mi, voor de LH:
si-sol-mi-sol
stap 3b:
integreer deze drieklank-versiering nu in je structuur van 12 basisnoten, en bewaar je
omspelingen. Speel nu de 3 groepjes na elkaar met alles erop en eraan. Dan heb je het stukje ‘De
Kleine Egel’!