You are on page 1of 67

 Kṛṣṇa Dvaipāyana Vyāsadeva

ŚRĪMAD BHĀGAVATAM
(Bhāgavata Purāṇa)

Het Verhaal van de Fortuinlijke

Canto 8
Vertaald door Anand Aadhar
Derde herziene editie 06-10-2017
2 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

CANTO 8:
Terugtrekken van de
Kosmische Scheppingen

Introductie ------------------------------------------------------------------------------------------ 3
1 De Manu's, de Bestuurders van het Universum-------------------------------------------- 5
2 De Nood van de Olifant Gajendra----------------------------------------------------------- 7
3 Gajendra's Gebeden van Overgave----------------------------------------------------------- 9
4 Gajendra Keert Terug naar de Geestelijke Wereld------------------------------------------- 12
5 De Vijfde en de Zesde Manu en de Gebeden van Brahmā met de Sura's---------------- 13
6 De Sura's en Asura's kondigen een Wapenstilstand af--------------------------------------17
7 Heer Śiva Drinkt het Gif Gekarnd met de Berg Mandara---------------------------------- 19
8 Meer Verschijnt door het Karnen: Moeder Lakṣmī en Dhanvantari---------------------- 23
9 De Heer Verschijnt als een Mooie Vrouw om de Nectar uit te Delen-------------------- 26
10 De Veldslag tussen de Halfgoden en de Demonen-------------------------------------- 28
11 De Dānava's Vernietigd en Weer Opgewekt---------------------------------------------- 30
12 Heer Śiva Bidt ervoor Mohinī Mūrti te Mogen Zien, Raakt Verbijsterd en Herstelt
Zich Weer----------------------------------------------------------------------------------- 34
13 Beschrijving van de Toekomstige Manu's--------------------------------------------------- 37
14 De Wijze van Universeel Bestuur---------------------------------------------------------- 39
15 Bali Mahārāja Verovert de Hemelse Plaatsen------------------------------------------- 40
16 Aditi Ingevoerd in de Payo-vrata Ceremonie, de Beste van alle Offerandes------------ 42
17 De Allerhoogste Heer Zegt Toe Aditi's Zoon te Worden-------------------------------- 46
18 Heer Vāmanadeva, de Dwergincarnatie-------------------------------------------------- 48
19 Heer Vāmanadeva Bedingt een Gift van Bali Mahārāja----------------------------------- 50
20 Heer Vāmanadeva Omvat Alle Werelden---------------------------------------------------- 53
21 Bali Mahārāja Ingerekend door de Heer----------------------------------------------------- 55
22 Bali Mahārāja Geeft Zich Geheel Over------------------------------------------------------57
23 De Halfgoden Heroveren de Hemelse Plaatsen--------------------------------------------- 60
24 Matsya, de Vis-incarnatie van de Heer------------------------------------------------------ 63

 
Canto 8 3

Prabhupāda. De laatstgenoemde vertalers verte-


genwoordigen als ācārya's [goeroes onderwijzend
door het voorbeeld te geven] van de eeuwenoude
Introductie
Indiase Vaishnava traditie de reformatie van de
toewijding voor God of bhakti, zoals die vanaf de
Dit boek verhaalt de geschiedenis van de Heer en zestiende eeuw in India wordt gepraktiseerd. Deze
Zijn incarnaties sedert de vroegste verslagen van
reformatie houdt staande dat het valse gezag van
de Vedische geschiedenis. Het is in werkelijkheid
het kastenstelsel en enkel droge boekengeleerd-
de Kṛṣṇabijbel [in het Sanskriet genaamd samhitā]
heid moet worden afgewezen. Śrī Kṛṣṇa Caitanya
van het Hindoe-universum. De Bhagavad Gītā
ook wel Caitanya Mahāprabhu genaamd, de
verhoudt zich tot dit boek zoals de Bergrede van
avatāra [een nederdaling van de Heer] die deze
Heer Jezus in verhouding staat tot de volledige
reformatie inluidde, herstelde de oorspronkelijke
Bijbel. Het telt zo'n 18.000 verzen in 335 hoofd-
bedoeling van het ontwikkelen van de toewijding
stukken en bestaat uit twaalf onderafdelingen van
voor God en ijverde met name voor de versprei-
boeken die Canto's heten. Deze afdelingen vertel-
ding van de twee  belangrijkste heilige geschriften
len samen de volledige geschiedenis van de Vedi-
waarin die toewijding in relatie tot Kṛṣṇa als de
sche cultuur en omvatten de essentie van de klas-
Hoogste Persoonlijkheid van God wordt uiteenge-
sieke verzamelingen van verhalen genaamd de
zet. Deze geschriften zijn de Bhagavad Gītā en
Purāna's. Deze specifieke verzameling Vedische
deze Bhāgavata Purāna, die ook wel het Śrīmad
verhalen beschouwt men als de belangrijkste van
Bhāgavatam wordt genoemd, waar al de Vaishna-
al de achttien grote klassieke Purāna's van India.
va leraren van het voorbeeld [ācārya's] hun wijs-
Het bevat de room van de Vedische kennis verza-
heid voor het onderricht aan ontlenen en hun toe-
meld uit al de Vedische literatuur zowel als het
wijding gestalte mee geven. De woord-voor-
verhaal van het leven van Heer Kṛṣṇa in zijn ge-
woord vertalingen zowel als de volledige tekst en
heel (10e Canto). Het vertelt over Zijn geboorte,
commentaren op dit boek werden bestudeerd zo-
Zijn jeugd, al Zijn wonderbaarlijke bewijzen van
wel binnen als buiten de Hare-Kṛṣṇatempels waar
Zijn goddelijke aard en de bovenmenselijke pres-
het onderricht van deze cultuur plaatsvindt in zo-
taties van het verslaan van allerlei demonen tot
wel India, Amerika als Europa. De bedoeling van
aan de grote Mahābhārat oorlog te Kurukṣetra toe.
de vertaling is in de eerste plaats deze glorieuze
Deze toonaangevende Purāna die ook wel de 'per-
tekst voor een breder publiek via het internet be-
fecte Purāna' wordt genoemd, is een schitterend
reikbaar te maken. Aangezien de Bijbel, de Koran
verhaal dat naar het Westen werd gebracht door
en tal van andere heilige teksten vrij beschikbaar
Śrīla A.C. Bhaktivedānta Swami Prabhupāda, een
zijn, meende de auteur dat dit boek niet achter kon
Caitanya-vaishnava, een (devotionele) bhakti-
blijven op de planken van zijn eigen boekenkast
monnik van Heer Viṣṇu [de naam voor de boven-
als een bewijs van materiële bezitsdrang. Toen we
zinnelijke gedaante van Heer Kṛṣṇa]. Hij nam de
met deze onderneming begonnen in het jaar 2000
gedurfde taak op zich om de materialistische wes-
was er nog geen behoorlijke webpresentatie van
terlingen, de gevorderde filosofen en de theologen
dit boek. Kennis niet gedeeld is verloren kennis en
op de hoogte te stellen, teneinde ze te helpen de
zeker dit soort kennis welke de nadruk legt op de
gevaren en de eenzaamheid van het impersonalis-
yoga van toewijding, die vrij zijn van bezitsdrang
me en de filosofie van de leegte te overwinnen.
als een van haar hoofdwaarden heeft, kon niet ach-
terblijven. De versie van Swami Prabhupāda is
Voor de vertaling heeft de auteur van deze inter- zeer uitgebreid en beslaat zo'n 2400 pagina's in
netversie gebruik gemaakt van de vertaling van dundruk van tekst met commentaren. En dat waren
C.L Goswami. M.A., Sāstrī (van de Gītā Press, alleen nog maar de eerste tien Canto's. De reste-
Gorakhpur), de paramparā [geestelijke erfopvol- rende twee werden postuum uitgegeven door zijn
ging] versie van Śrīla Viṣvanātha Cakravarti leerlingen in de volheid van zijn geest. Zo stond ik
Ṭhākura en de latere versie van dit boek van de voor twee uitdagingen: de ene was de tekst te con-
hand van Śrīla A.C. Bhaktivedānta Swami cateneren, d.w.z. een leesbaar lopend verhaal van

\
4 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

het boek te maken dat was ontleed tot op het en tussen vierkante haakjes [ ] wordt soms in een
woord en de andere uitdaging bestond eruit het in kleine toelichting voorzien en extra informatie
een taal te zetten die gepast zou zijn voor de 21e gegeven om het de lezer naar de zin te maken als
eeuw met al haar moderne en postmoderne erva- de oorspronkelijke tekst uitgaat van een meer er-
ring en digitale vooruitgang van de huidige cultu- varen lezer. Op de internetsite bhagavata.org bij
rele orde in de wereld, zonder ook maar iets van dit boek refereert mijn versie bij ieder vers met
de oorspronkelijke verzen te verliezen. Aldus een link naar de tekst van Prabhupāda samen met
kwam een andere vers tot vers zoals-het-is verta- mijn eigen voorgaande versie, zodat men steeds
ling tot stand waarin Cakravarti's, Prabhupāda's en kan nagaan wat ik met de tekst heb gedaan. Dit
Sāstrī's woorden werden hertaald en aangepast aan beantwoordt aan de wetenschappelijke traditie van
het begrip en de realisatie van vandaag de dag. de Vaishnava gemeenschap.
Deze realisatie kwam in mijn geval rechtstreeks
van de geestelijke erfopvolging van de Vaishna- Voor de copyrights op deze vertaling geldt het
valijn van ācārya's (leraren) zowel als van het to- z.g. Creative Commons Attribution-Noncommer-
tale bereik van de Indiase filosofie der verlichting cial Share Alike 3.0 Unported License copyright.
en yogadiscipline zoals die naar het Westen werd Dit betekent dat men vrij is te kopiëren en te be-
gebracht door niet-Vaishnava goeroes en gehand- werken onder voorwaarde dat men de naam ver-
haafd door hun leerlingen. Derhalve moet de au- meld (Anand Aadhar en linkt naar deze site
teur zijn dank betuigen aan al deze grote helden bhagavata.org), dat het resulterende werk alleen
die het aandurfden om de koppigheid van de wes- maar kan worden gedistribueerd onder dezelfde of
terse filosofie met al haar twijfels, concretisme en soortgelijke licentie en dat men de tekst niet kan
scepticisme het hoofd te bieden. In het bijzonder gebruiken voor commerciële doeleinden. Voor alle
moeten de leerlingen van Swami Prabhupāda, le- andere gebruik zal men contact moeten opnemen
den van de wereldverzakende orde (sannyāsī's) (voor links zie onze linkpagina).
worden genoemd die de auteur instrueerden in de
onafhankelijkheid en volwassenheid van de filo- Met liefde en toewijding, Anand Aadhar Prabhu,
sofie van de bhakti-yogi's van Heer Caitanya. De Enschede, Nederland, 17 april 2012. 
auteur was in India reeds ingewijd door een non-  
Vaishnava goeroe en had de naam van Swami  
Anand Aadhar meegekregen ('leraar van de
grondvesting der gelukzaligheid'). Die naam werd
door de Kṛṣṇagemeenschap veranderd in Anand
Aadhar Prabhu (meester van de grondvesting van
het geluk) zonder verdere ceremoniën van Vaish-
nava initiatie (op een basistraining na). Met de
naam Anand Aadhar ben ik een teruggetrokken
toegewijde, een zogeheten vānapraṣta, die in de
stilte en bescheidenheid van zijn eigen lokale aan-
passingen van de filosofie en discipline zijn toe-
gewijde dienst doet.

Doorgaans werden de woord-voor-woordvertaling


en de grammaticale aanwijzingen aangehouden
zoals geboden in de vertalingen van Śrīla A.C.
Bhaktivedanta Swami Prabhupāda/ISKCON,
Viṣvanātha Cakravarti Ṭhākura en C.L Goswami.
M.A., Sāstrī en ik heb ze gecontroleerd aan de
hand van het Monier-Williams Sanskriet woor-
denboek [zie file gebruikte woorden]. In voetnoten

\
Canto 8 5

(9) Heer Manu zei: 'Hij door wie dit hele univer-
sum in beweging wordt gebracht, wordt Zelf niet
Hoofdstuk 1 bewogen door het universum. Van Hem die altijd
wakker is als men in dit lichaam slaapt, van Hem
De Manu's, de Bestuurders van het die weet, heeft het levend wezen zelf geen weet
Universum [zie ook B.G. 18: 55]. (10) Men mag genieten van
alles wat werd toegewezen door Hem, de Super-
De achtenswaardige koning zei: 'O goeroe, ik heb ziel die overal aanwezig is met alles en iedereen in
nu uitgebreid vernomen over de dynastie van het universum, maar men moet niet de weelde van
Svāyambhuva Manu waarin de grote heersers  van een ander begeren. (11) Hij wiens oog alles ziet en
het universum hun bijdrage leverden tot de schep- die door het levende wezen niet wordt waargeno-
ping. Wilt u voor ons alstublieft ook de andere men, Hij die als de oorspronkelijke bron van alle
Manu's beschrijven [zie ook 3.11: 23-28]? (2) O levende wezens geen afname kent, is de godheid
brahmaan, de geleerden hebben het over de ver- en de metgezel [zie 6.4: 24] die iedereen zou moe-
schijningen en handelingen van de Allerhoogste, ten aanbidden. (12) Hij kent geen begin, geen ein-
Verheerlijkte Heer tijdens de   manvantara's [de de en geen midden. Niemand is Zijn favoriet noch
perioden van de Manu's *, zie ook 2.1: 36, 2.3: 9, is hij ook maar iemand vijandig gezind. Hij is niet
2.7: 2, 2.10: 4]. Zou u alstublieft voor ons, uw gre- [enkel] de binnenkant noch [enkel] de buitenkant
tige luisteraars, ook over hen willen uitweiden? (3) van de kosmische schepping. Al deze [aspecten]
O brahmaan wat zijn, wat betreft verleden, heden van Hem en het universum dat uit Hem voort-
en toekomst, voor ieder tijdperk de activiteiten kwam vormen tezamen de Allerhoogste Werke-
waar de Allerhoogste Heer, de schepper van dit lijkheid [Om purnam, zie ook de Śrī Ī śopaniṣad
universum, zich mee bezig hield, zich nu mee be- en 2.1: 24]. (13) Dat samenstel van het universum
zig houdt en zich nog mee bezig zal houden [ver- bekend onder zovele namen [als puruṣa en virāṭ
gelijk B.G. 2: 12 en **]?' rūpa] is de Allerhoogste Meester, de Uiteindelijke
Waarheid van Zijn persoon, de ongeboren zelfver-
(4) De grote ṛṣi zei: 'De huidige dag van Brahmā lichte ene die de oudste is. Middels Zijn uitwendig
[kalpa] hebben we reeds zes Manu's gehad: Svāy- vermogen brengt HIj geboorte, dood en handha-
ambhuva en vijf anderen. De periode van de eerst- ving teweeg terwijl hij afzijdig, inactief en onbe-
genoemde beschreef ik al voor u alsook de godde- roerd blijft op basis van Zijn spiritueel vermogen
lijke persoonlijkheden die toen verschenen [zie [vergelijk 1.7: 23]. (14) Teneinde bevrijd te raken
2.7: 43-45, 3.12: 54, 4.1 en 4.8: 6]. (5) Uit Ākūti van karma [baatzuchtige arbeid] verzoeken alle
en Devahūti, twee dochters van [Svāyambhuva] wijzen [de mensen] om over te gaan tot [non-pro-
Manu, werden zoons geboren [Yajña en Kapila] fit, liefdadige, vrijwillige] activiteiten [in karma-
bekend staande als de Allerhoogste Heer om [res- yoga]. Als iemand zo bezig is zal hij vrijwel altijd
pectievelijk] dharma en  jñāna [spirituele kennis] onverschillig worden [over werken met een winst-
te onderrichten. (6) Kapila beschreef ik u al uit- oogmerk, zie ook 1.5: 12, 1.2: 13 en B.G. 3: 9, 6:
voerig [zie Canto 3b], nu zal ik u vertellen wat 3, 3: 6]. (15) Omdat Hij in Zijn eigen volkomen-
Yajña[mūrti of Yajñapati] allemaal heeft gedaan, o heid innerlijk geheel voldaan is, raakt de Aller-
beste der Kuru's.   (7) De meester van de wereld hoogste Heer, de Meester [van de yoga], nimmer
[Svāyambhuva Manu], de echtgenoot van Śa- verstrikt in wat Hij doet en raken daarom personen
tarūpā, ging na volledig te hebben afgezien van die Hem volgen ook nooit ontmoedigd.   (16) Ik
zijn koninkrijk met zijn vrouw het woud in om geef me over aan Hem die vrij van zelfzucht han-
zijn tapas te doen [zie 3.22: 31]. (8) Aan de rivier delt ten gunste van ons welzijn, aan Hem die vol-
de Sunandā volbracht hij honderd jaar lang de komen is in Zijn kennis, Hij die er niet op uit is te
zwaarste boetedoeningen, waarbij hij op één been genieten, die vervuld is en zich niet laat leiden
in contact met de aarde [zie ook 4.8: 78-79] het door anderen. Ik bied die Meester van alle princi-
volgende prevelde, o telg van Bhārata.  pes en plichten mijn eerbetuigingen die er is om

\
6 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

de gehele mensheid te instrueren en Zijn weg te heilige Vedaśirā die zijn vrouw Tuṣitā bezwanger-
tonen.' de werd de Heer geboren die bekend staat als
Vibhu.   (22) Van Hem die een celibataire brah-
(17) Śrī Śuka zei: 'Toen de Asura's zagen hoe hij macārī bleef, ontvingen achtentachtigduizend hei-
[Svayambhuva Manu] met de filosofische mantra's lige personen verankerd in die gelofte initiatie en
zijn geest concentreerde, jaagden de boze geesten instructie.
hem na met de bedoeling hem op te eten. (18) Ya-
jña [Viṣṇu] de Allerhoogste Persoonlijkheid, de (23) De derde Manu heette Uttama, hij was een
Heer in ieders hart, zag echter wat ze van plan wa- zoon van Priyavrata [zie 5.1] en van hem waren er
ren en doodde ze. Daarna bestuurde Hij de hemel- de zoons genaamd Pavana, Sriñjaya, Yajñahotra en
se werelden omringd door de goden, [genaamd] de anderen. (24) De zeven wijzen [van zijn tijdperk]
Yāma's [de gezworenen, Zijn zoons].  waren de zonen van Vasiṣṭha met Pramada voorop.
De Satya's, Vedaśruta's en Bhadra's waren de go-
(19) Svārociṣa, de zoon van Agni, werd de tweede den en Satyajit was de Indra. (25) [In deze man-
Manu. Uit zijn lendenen werden de zoons aange- vantara] werd uit de schoot van Sūnritā en de
voerd door Dyumat, Suṣena en Rociṣmat geboren. halfgod Dharma, de Allerhoogste Heer, de Per-
(20) In die periode [van Manu] werd Rocana [de soonlijkheid van God geboren die bekend stond
zoon van Yajña] de koning van de hemel [de In- onder de naam Satyasena. Hij verscheen samen
dra], Tuṣita en anderen trouw aan de Absolute met de Satyavrata's. (26) Samen met Zijn vriend
Waarheid waren de goden terwijl Ūrja, Stambha Satyajit [als de Indra] doodde Hij al de Yakṣa's en
en anderen de zeven wijzen waren. (21) Door de Rākṣasa's, de gezworen leugenaars en kwade gees-

\
Canto 8 7

ten, die met hun wangedrag steeds de levende


wezens belaagden.  **: Vaak vermeld in deze samenhang is de spreuk:
'nityo nityānām cetanas cetanānām'. Zowel de
(27) De vierde Manu was de broer van Uttama Heer als de levende wezens zijn eeuwig en zin-
bekend onder de naam Tāmasa. Die verwekte tuiglijk.
tien zoons met voorop Pṛthu, Khyāti, Nara en
Ketu. (28) De Satyaka's, de Hari's en de Vīra's
waren de goden, Triśikha was de hemelkoning en
de zeven wijzen tijdens de heerschappij van Hoofdstuk 2
Tāmasa werden aangevoerd door De Nood van de Olifant Gajendra
Jyotirdhāma. (29) De [andere] goden heetten de
Vaidhriti's. Ze waren de zoons van Vidhriti, o Ko-
(1) Śrī Śuka zei: 'Er was een zeer grote berg tallo-
ning, die er in slaagden op eigen kracht de Veda's
ze kilometers hoog, o Koning, die bekend stond
te beschermen die in de loop van de tijd verloren
als Trikūtha ['drie pieken']. Hij was omringd door
waren gegaan.   (30) In die periode verscheen de
een oceaan van melk [of plantensap; zie 5.20: 18].
Allerhoogste Heer die werd verwekt door Hari-
(2-3) Met zijn drie toppen vol zilver, ijzer en goud
medhā in de schoot van Harinī. Hij werd Hari ge-
was hij qua omvang zo breed als hij hoog was en
noemd. Door Hem werd Gajendra, de koning der
hij tekende zich als een eiland, weelderig met bo-
olifanten, bevrijd uit de bek van een krokodil
men, klimplanten en struiken en het geluid van
[voor de beschrijving van de vijfde en zesde Manu
watervallen, in iedere richting prachtig af tegen de
zie hoofdstuk 7.5].' 
hemel, met overal er omheen nog meer pieken met
kostbaar gesteente en mineralen. (4) Aan zijn voet,
(31) De achtenswaardige koning [Parīkṣit] zei: 'O
die groen omspoeld werd door de golven van de
zoon van Vyāsa, we willen graag van u vernemen
hem omringende zee, was de aarde groen van de
hoe de Heer de koning der olifanten verloste die
smaragd. (5) De vervolmaakten, de aanbiddelij-
werd aangevallen door een krokodil. (32) Daar
ken, de zangers van de hemel, zij die van de ken-
waar er de vertellingen zijn waarin men Hari, de
nis waren en de groten van de wereld der slangen,
Allerhoogste Persoonlijkheid, Uttamaśloka [de
zij die van een bovenmenselijke aard waren en de
Heer Geprezen in de Verzen] verheerlijkt, treft
dansmeisjes, genoten er van zich daar in de val-
men grote vroomheid aan, geluk, voorspoed en
leien te vermaken. (6) De dalen weerklonken van
deugd.' "
de geluiden der zangers hetgeen de stoere leeu-
wen jaloers deed brullen om een soortgenoot. (7)
(33) Śrī Sūta zei: "Aangespoord door de woorden
De valleien huisvestten grote aantallen van alle
van Parīkṣit die zijn ophanden zijnde dood af-
denkbare jungledieren en de tuinen onderhouden
wachtte beste brahmanen, sprak de zoon van
door de verlichte zielen aldaar waren prachtig
Vyāsa, na hem te hebben gecomplimenteerd, met
opgesierd met allerlei soorten bomen en tjilpende
groot genoegen tot de wijzen die zich daar verza-
vogels. (8) In de rivieren en meren vol van kris-
meld hadden met de wens te luisteren."
talhelder water waren de schonen der goddelijken
*: Er zijn veertien Manu's gedurende een dag van aan het baden die, [het water ingaand] vanaf de
Brahmā, en het tijdperk van iedere Manu duurt door edelstenen glinsterende zandstranden, de
eenenzeventig yuga's lang (zie afbeelding). Aldus lucht en het water met de geur van hun lichamen
zijn er duizenden Manu's tijdens het leven van verrijkten. (9-13) In één vallei bevond zich een
Brahmā. De zes hier vermeld zijn: Svāyambhuva, tuin genaamd Ritumat die van de grote ziel, de
Svārociṣa, Uttama, Tāmasa, Raivata en Cākṣuṣa. machtige persoonlijkheid Varuna was. Hij diende
Een manvantara is een periode in de grootorde als lustoord voor de Sura dames. Hij was overal
van één omwenteling van onze zon rondom de ter ere van de goddelijkheid allerprachtigst gesierd
kern van ons sterrenstelsel [zie de Galactische Or- met bloemen en vruchten, mandāra-, pārijāta-,
de]. pāthala-, aśoka- en campakabomen. Men trof er

\
8 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

vruchten aan als cūta's, piyāla's, pana-


sa's, mango's, āmrātaka's, kramuka's en
granaatappels alsook kokos- en dadel-
bomen. Er stonden madhuka's, palm-
bomen, tamāla's, asana's, arjuna's, ariṣt-
ha's, udumbara's, plakṣa's, banyan's,
kimśuka's en sandelhoutbomen en ook
waren er picumardabloemen, kovidāra
vruchten, sarala- en sura-dāru bomen,
druiven, suikerriet, bananen, en jambu-,
badarī-, akṣa-, abhaya- en āma-
lakīvruchten. (14-19) In die tuin bevond
zich een zeer groot meer vol van glan-
zende gouden lotussen omringd door
bilva-, kapittha-, jambīra-, bhallātaka-
en andere bomen. Bij de grote pracht
van de kumuda-, kahlāra-, utpala- en
śatapatrabloemen waren de bijen geheel
bedwelmd aan het rondzoemen onder
begeleiding van de mooist klinkende
vogelzang. Het was drukbevolkt met
zwanen en kārandava's, cakrāvaka's,
groepjes waterhoenders, koyaṣthi's en
dātyūha's die ieder hun eigen geluiden
voortbrachten. Het water, omzoomd
door kadamba-, vetasa-, nala-, nīpa- en
vañjulakabloemen, bracht, in beroering
gebracht door de bewegingen van de
vissen en de schildpadden, de lotussen
in beweging zodat het stuifmeel dat uit
hen viel het oppervlak bedekte. De bo-
men groeiend op de oevers zoals kun-
da's, kurubaka's, aśoka's, śirīṣa's, kūtha-
ja's, inguda's, kubjaka's, svarna-yūthī's, nāga's, dieren als de vossen, zwijnen, buffels, stekelvar-
punnāga's, jātī's, mallikā's, śatapatra's, mādhavī- kens, gopuccha's en andere herten, wolven, apen
latā's, jālakā's en anderen, verfraaiden de plek [met en kleine dieren als konijnen en dergelijke, zich
hun bloemen en vruchten] gedurende alle seizoe- ongehinderd rondbewegen. (23-24) Hij aan zijn
nen. slapen druipend en geagiteerd [in musth] deed,
omringd door bedwelmde, drinkende bijen en ge-
(20) De leider van de olifanten die in het gezel- volgd door de andere mannetjes- en vrouwtjesoli-
schap van zijn wijfjes in het bos leefde, zwierf op fanten en de jongen in hun midden, in de gehele
een dag daar rond op die berg en brak [op zoek omgeving van de berg de aarde schudden. Van een
naar water] door het dichte struikgewas dat vol afstand het water met het stuifmeel van de lotus-
was van doorns, klimplanten en allerlei bomen en bloemen ruikend dat door de bries werd meege-
andere planten. (21) Alleen zijn geur was al vol- voerd haastte hij zich, met zijn gezelschap dorstig
doende om al de leeuwen en andere roofdieren, en zijn blik vertroebeld, onder de invloed in de
andere olifanten, de neuṣoorns, grote slangen en richting van de oever van dat meer. (25) Het hel-
de witte en zwarte camarī herten angstig op de dere frisse water ingaand dronk hij met zijn slurf
vlucht te doen slaan. (22) Bij zijn genade konden zich vol met het nectargelijke mengsel van het

\
Canto 8 9

lotusstuifmeel, nam vervolgens een goed bad en me over aan Hem die de toevlucht vormt en voor
werd aldus verlost van zijn vermoeidheid. wie zelfs de dood op de vlucht slaat.'
(26) Met zijn slurf het water opzuigend en over
zich heen sproeiend zette hij ook zijn vrouwen en
jongen er toe aan een bad te nemen en te gaan
drinken. Daar druk mee bezig sloeg hij, als een Hoofdstuk 3
bezorgde huisvader die al te zeer gehecht is aan Gajendra's Gebeden van Overgave
zijn gezin, beheerst door de begoochelende mate-
rie geen acht op een mogelijk dreigend gevaar. (1) De zoon van Vyāsa [Śuka] zei: 'Met dat besluit
(27) Het lot was hem toen beschoren dat zijn poot, concentreerde hij [Gajendra] door zijn verstand
o Koning, daar toen werd gegrepen door een ver- geleid zijn geest op het hart door een allerverhe-
vaarlijke, kwaaie krokodil. De olifant probeerde venst gebed op te zeggen dat hij in een voorgaande
zich daarop verwoed uit alle macht te bevrijden uit geboorte had beoefend [zie ook B.G. 43-44]. (2)
de gevaarlijke positie waarin hij was beland. (28) Śrī Gajendra zei: 'De Allerhoogste Godheid die dit
Toen de wijfjes zagen hoe hun leider plots werd door de materie beheerste bestaan tot bewustzijn
aangevallen en gegrepen, begonnen ze geschokt te brengt, breng ik mijn eerbetuigingen, ik mediteer
jammeren. Maar de andere olifanten die hem van op Hem, de oorspronkelijke persoon, de Boven-
achteren probeerden te bevrijden waren ook niet zinnelijke Heer die de grondoorzaak, het zaadbe-
bij machte iets uit te richten. (29) Terwijl de oli- ginsel is. (3) Het universum rust in Hem, bestaat
fant en de krokodil aldus in gevecht elkaar in en er door Hem en ontstaat uit Hem, aan Hem, die
uit het water trokken, verstreek er een duizendtal Onafhankelijke Godheid die onze oorzaak is en
jaren waarin ze beiden in leven bleven, o Koning. verheven is boven ons geef ik me over. (4) Hij die
Dat werd door de onsterfelijken als een hoogst vanuit Zijn eigen energie deze kosmische manifes-
wonderbaarlijk iets gezien. (30) In de tijd die tatie tentoonspreidde die dan weer manifest is en
daarop volgde verloor Gajendra, de koning der dan weer verdwenen is, overziet in beide gevallen
olifanten, door de uitputting van het jarenlang alles en allen als de getuige. Die Basisziel, die Al-
volgehouden vechten om niet in het water te lerhoogste Transcendentie van de bovenzinnelijk-
worden gesleurd, meer en meer zijn kracht ter- heid smeek ik mij te beschermen! (5) Als na de
wijl daarentegen de krokodil die thuis was in het nodige tijd alles in deze wereld op niets is uitgelo-
water juist fanatieker, krachtiger en machtiger pen, als aan al de werelden en al hun handhavers
werd. en bestuurders en alles wat actief was een einde is
gekomen, is er een hechte en diepe duisternis
(31) Toen Gajendra zijn lichamelijk bestaan aldus waarachter en waarboven de Almachtige straalt.
gevaar zag lopen en merkte dat hij zich door het (6) Als een danser danst is het moeilijk te begrij-
lot beschikt niet kon bevrijden uit die hopeloze pen wat hij allemaal uitbeeldt. Op dezelfde manier
positie, moest hij lang nadenken en kwam hij tot kunnen de goden, de wijzen en de gewone schep-
het volgende besluit: (32) 'Al deze verwanten zijn selen niet doorgronden wat Hij allemaal doet of
er niet toe in staat om mij van mijn lijden te ver- dat in woorden vatten. Moge Hij die zo moeilijk te
lossen, noch kan ik als olifant verwachten dat mijn begrijpen is mij bescherming bieden. (7) De Heer
wijfjes me zullen bevrijden uit dit lot te zijn beet- van hen die graag Zijn zegenrijke lotusvoeten wil-
gegrepen door de krokodil [der hartstocht]. Ik len zien, van degenen die bevrijd zijn van alle ge-
moet, net als ieder ander, daarom mijn toevlucht hechtheid, van de grote wijzen die zonder fouten
zoeken bij Hem die de bovenzinnelijkheid is en de in het woud, hoog verheven boven de materie de
toevlucht vormt voor de meest verheven zielen geloften naleven in overeenstemming met de ver-
[vergelijk 7.9: 18]. (33) Hij, de Heer, beschermt schillende spirituele levensposities [de āśrama's],
een ieder die van overgave is. Hij beschermt hen de Heer van hen die gelijk en vriendelijk jegens
die bang zijn voor de dood tegen de zo heel sterke allen zijn, Hij vormt mijn bestemming. (8-9) Hij
wurgslang van de tijd [zie B.G. 11: 32] die je met die zonder geboorte is, heeft geen karma, noch een
zijn angstwekkende kracht steeds najaagt. Ik geef naam of vorm en is vrij van kwaliteiten en fouten.

\
10 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

Hij die de vernietiging en schepping van deze tieven van de zinnen overziet. U vormt de bron
kosmische manifestatie vormt, gaat niettemin op voor alle vormen van geloof omtrent de schijnbare
basis van Zijn eigen vermogen bij gelegenheid tot werkelijkheid die men voor het ware aanziet om-
[persoonlijke] handelingen over [als een avatāra]. dat die een afspiegeling van U is. Met achting
Hem, de Bovenzinnelijke Heer die de Meester is voor die reflectie, mijn eerbetoon aan U. (15) Ik
en het Opperste Brahman van een onbegrensd bied U, de hoogste oorzaak zonder een oorzaak
vermogen, die zonder een gedaante gedaanten mijn eerbetuigingen. U die de wonderbaarlijke
heeft aangenomen en zo vele wonderbaarlijke da- grondoorzaak bent van alles, de wetenschap van
den verrichtte, biedt ik mijn eerbetuigingen. (10) de heilige traditie en de grote oceaan, vereer ik, U
Ik bied Hem mijn eerbetuigingen die de verlich- die bevrijding schenkt en de toevlucht vormt van
ting vormt van de ziel, de getuige aanwezig in al- de transcendentalist. (16) Ik vereer Hem die het
len, het Allerhoogste Zelf, Hij die alle beschrij- vuur van het bewustzijn is dat schuilgaat in het
ving, de geest en zelfs het bewustzijn te boven hout van de geaardheden van de natuur, Hem
gaat. (11) Voor Hem die, door hen die geïnspi- wiens [creatieve] geest in actie komt als de natuur
reerd zijn, vrij van karmische terugslagen kan uit evenwicht raakt, Hem die zich persoonlijk
worden bereikt middels de geaardheid goedheid, openbaart aan hen die de formele benadering op-
voor de meester der menswording en verlossing gaven als gevolg van hun spiritueel begrip. (17) Ik
die het geluk verleent, is er mijn respectvolle betuig Hem de eer, de perfectie van de onbegrens-
eerbetoon. (12) Ik bied de Heer der Vrede, de de genade, die een overgegeven dier als ik bevrijdt
Heer van het evenwicht die vrij van de geaardhe- uit zijn verstriktheid. U de Allerhoogste Onbe-
den in een vervaarlijke of dierlijke gedaante [zo- grensde Heer, Hij die men kent als de directe ge-
als Nṛsiṁha en Varāha] de vorm der geaardheden tuige vanbinnen, U die immer aandachtig bent met
aanneemt mijn eerbetuigingen. Ik draag mijn ge- een enkel deel van Uzelf [het Paramātmā, zie ook
bed op aan de Heer van de verscheidenheid van de B.G. 10: 42], biedt ik mijn eerbetuigingen. (18) U
spirituele kennis. (13) Mijn respect voor de kenner bent moeilijk te bereiken voor iedereen die te zeer
van het veld [zie B.G. 13: 1-5], voor U de baas gehecht is aan zijn denken en lichaam, zijn nako-
over allen, de getuige en de Oorspronkelijke Per- melingen en verwanten, zijn thuis, weelde en on-
soon die de oerbron bent. U, de oorsprong van de dersteuning. Maar voor die bevrijde zielen die
materiële schepping, biedt ik mijn eerbetuigingen. [verzonken in hun ziel] niet verstoord zijn door de
(14) U bent het die ik respecteer omdat U de mo- natuurlijke geaardheden, bent u aanwezig in de

\
Canto 8 11

kern van het hart [zie B.G. 6: 47]. U op wie altijd en vanbuiten in gevangenschap te verkeren? Ik wil
wordt gemediteerd, U het reservoir van alle spiri- de ellende en vernietiging niet die er is als gevolg
tuele kennis, U de Allerhoogste Heer en Meester, van de tijd. Ik wil worden verlost van die versluie-
biedt ik mijn respect. (19) Zij die dharma, artha, ring van mijn geestelijk bestaan [zie ook 1.2: 3 en
kāma en mokṣa [de regulatie van hun burger- 6.15: 16]. (26) Daarom draag ik mijn leven en ziel
deugd] verlangen, aanbidden Hem en slagen er zo op aan Hem, Hij die zich manifesteerde hoewel
in hun beoogde doel te bereiken, om nog maar te Hij niet gemanifesteerd is, die ongeboren Ziel, die
zwijgen van andere zegeningen; Hij verleent zelfs kenner van het universum die de bovenzinnelijke
een onvergankelijk [geestelijk] lichaam. Moge toevlucht vormt van het Allerhoogste. (27) De
Zijn onbegrensde genade mij de verlossing bren- toegewijden en asceten die met yoga hun karma de
gen [zie ook 2.3: 10 en 7.9: 27]. (20-21) Zij die baas werden zien de Heer van de Yoga helder in
zich volledig hebben overgegeven aan de Aller- hun hart. Hem breng ik mijn eerbetuigingen. (28)
hoogste Heer zijn, door het reciteren en vernemen Keer op keer betuig ik mijn respect voor U van
over Zijn alleszins gunstige, wonderbaarlijke han- wie de kracht van Zijn drievoudige vermogen zo
delingen, verzonken in een oceaan van bovenzin- formidabel is, U de intelligentie van de volledig-
nelijke gelukzaligheid. Met niemand anders dan heid, de Heer van alle kwaliteiten die de overge-
Hem als hun levensdoel verlangen ze niet naar geven zielen beschut en wiens [begoochelend]
enige [andere] zegening. Hij de eeuwige en Abso- vermogen [van māyā] zo moeilijk te overwinnen
lute Geest der transcendentie, de Allerhoogste is [zie B.G. 16: 21], U die onbereikbaar bent voor
Meester van al de grote persoonlijkheden, de on- hen die zich bevinden op het pad van een slechte
geziene Ziel verheven boven alles en allen die in zinsbeheersing. (29) Ik zoek mijn toevlucht bij
yoga kan worden bereikt [middels toegewijde Hem, de Allerhoogste Heer wiens heerlijkheden
dienst] bevindt zich, vanwege Zijn subtiele en on- onpeilbaar zijn, wiens Zelf door de gewone man
grijpbare aard, buiten het bereik van de zintuigen. niet gekend wordt en door wiens krachten en intel-
Ik aanbid Hem, de onbegrensde, allesomvattende ligentie ik ben verslagen.'
oorsprong. (22-24) Door Hem werden de verschil-
lende bewegende en niet-bewegende levensvor- (30) Śrī Śuka zei: 'Omdat hij met deze beschrij-
men, de Vedische kennis, de goden, Brahmā en de ving niet was gericht op een bepaalde persoonlijke
zijnen en Zijn minder belangrijke expansies in het gedaante, benaderde geen van de diverse verschij-
leven geroepen met al hun namen en vormen. Zo- ningen van Brahmā's onafhankelijke halfgoden
als vonkjes ontstaan uit en weer opgaan in een Gajendra. In plaats van die keur aan goden ver-
vuur en zonnestralen voortkomen uit de zon en er scheen de Heer in eigen persoon daar Hij hun vol-
weer in opgaan, zijn er ook de niet aflatende mani- ledigheid vertegenwoordigt [vergelijk B.G. 7: 20-
festaties vanuit de geaardheden der natuur van 23 en 9: 23; 4.31: 14]. (31) Toen Hij zijn gebed
schepselen en scheppingen van het verstand en de hoorde kwam de Heer van alle werelden die be-
geest, de zinnen en [van het grove en subtiele as- greep in wat voor benarde positie hij verkeerde, zo
pect] van het lichaam, die als delen en gehelen snel als Hij maar kon, samen met de bewoners van
keer op keer voortkomen uit en weer opgaan in de hemel die hun gebeden opdroegen. Gedragen
Hem. Hij, [dat vuur,] is geen halfgod of demon, door Garuḍa en uitgerust met de werpschijf en
geen mens of een dier, Hij is niet mannelijk of Zijn andere wapens arriveerde Hij spoedig waar
vrouwelijk, noch onzijdig of een ander levend we- Gajendra zich bevond. (32) Zo gauw hij, die in het
zen. Hij is niet het vruchtdragend handelen noch water zo gewelddadig was gegrepen en te lijden
de geaardheid van de natuur en evenmin het mani- had, de Heer zag die op de rug van Garuḍa Zijn
feste of het niet-manifeste; Hij is de slotsom van werpschijf ophief, stak hij zijn slurf omhoog met
het uitsluiten [van dit of dat, neti neti; zie ook 7.7: daarin een lotusbloem en bracht hij met moeite uit:
23]. Aan Hem, de Onbegrensde, alle glorie! 'O Nārāyaṇa, Leraar der Volkomenheid, o Aller-
hoogste Heer, U biedt ik mijn eerbetuigingen.' (33)
(25) Zo wil ik niet in deze wereld leven. Wat voor Toen Hij hem zo zag lijden kwam de Ongeborene
zin heeft het om geboren als een olifant vanbinnen zo vol van genade meteen naar beneden en redde

\
12 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

Hij, voor ogen van al de goddelijken aanwezig, kleding [sārūpya-mukti, zie ook 3.29: 13]. (7) In
hem met Zijn werpschijf door de krokodil zijn bek zijn vorige leven werd hij geboren als de beste van
eraf te snijden en vervolgens Gajendra uit het wa- Dravida-deśa, de koning van Pāndya. Bekend
ter te trekken.' staande als Indradyumna zwoer hij bij Viṣṇu als
zijn uiteindelijke toevlucht. (8) [In dat leven] had
hij, toen de tijd voor zijn boete was aangebroken,
met de grootste zorg de gelofte der stilte afgelegd
Hoofdstuk 4
en volbracht hij met samengeklitte lokken zijn
Gajendra Keert Terug naar de Geeste- verzakingen in Kulācala [de Malaya heuvels] waar
lijke Wereld hij zijn āśrama had. Op een dag was hij, verzon-
ken in zijn liefde voor de Allerhoogste Meester, de
(1) Śrī Śuka zei: 'Daarna [toen Gajendra was be- Onfeilbare Heer aan het vereren. (9) De vermaarde
vrijd] strooiden de goden, de ṛṣi's en de zangers Āgastya omringd door zijn discipelen arriveerde
van de hemel onder aanvoering van Brahmā en daar toen op eigen initiatief en zag hem stil alleen
Śiva, bloemen uit in hun waardering voor dat wa- zitten mediteren zonder hem behoorlijk te verwel-
penfeit van de Heer. (2) In de lucht weerklonken komen. Daar werd hij zeer kwaad over. (10) Hij
pauken, de Gandharva's zongen en dansten en de vervloekte hem toen door te zeggen: 'Deze diep
heiligen, de aanbiddelijken en de vervolmaakten gezonken ziel zo onvriendelijk en onverschillig
brachten hun gebeden voor de Allerhoogste Per- van geest veracht [mij als] een brahmaan. Moge
soonlijkheid van God. (3-4) Op dat moment nam hij in de duisternis belanden als een olifant die
de krokodil de hoogst wonderbaarlijke gedaante maar traag van begrip is!'
aan van Hūhū, de beste der
Gandharva's die, nu hij was
bevrijd van een vloek uitge-
sproken door de wijze De-
vala, met zijn hoofd voor-
overgebogen zijn eerbetui-
gingen begon te brengen
aan de Allerhoogste Eeuwi-
ge Meester Geprezen in de
Verzen en toen de glorie
bezong van Zijn bovenzin-
nelijke avonturen en kwali-
teiten. (5) De Heer Zijn
gunst genietend omliep hij
Hem onder het betonen van
zijn respect en keerde hij
vervolgens verlost van alle
zonde voor ogen van een
ieder   terug naar zijn ver-
blijfplaats.

(6) Gajendra raakte door de


aanraking van de Aller-
hoogste Heer terstond be-
vrijd van de onwetendheid
van zijn gebonden staat en
verwierf de gedaante van de
Heer met vier armen en gele

\
Canto 8 13

en Pāñcajanya-schelphoorn; Garuḍa, Ananta Śeṣa,


(11-12) Śrī Śuka zei: 'Na hem aldus te hebben Mijn subtiele, volkomen deelaspect de Godin van
veroordeeld vertrok de zo machtige Āgastya sa- het Geluk, allen die van Mij afhankelijk zijn, Heer
men met zijn metgezellen, o Koning, Indradyumna Brahmā, Nārada ṛṣi, Śiva en Prahlāda; Mijn Mat-
achterlatend met de gedachte dat de vloek in sya incarnatie, Kūrma, Varāha, de andere avatāra's
weerwil van zijn verheven positie zijn lot was. en Mijn talloze goedgunstige handelingen; de
Toen hij als een olifant werd geboren ging de her- goddelijkheid van de zon, de maan en het vuur, de
innering aan zijn identiteit verloren, maar omdat Omkāra mantra, de Absolute Waarheid en het on-
hij de Heer vereerde met gebeden, slaagde hij er in gemanifesteerde [van het universum]; de koeien,
dat olifantenlijf niettemin in zich zijn [devotione- de brahmanen en het eeuwige dharma, de dochters
le] verleden te herinneren. (13) Nadat de Heer van van Dakṣa, de plichtsgetrouwe echtgenotes van de
de Lotusnavel aldus de koning der olifanten had maangod en Kaśyapa, alsook de Ganges, de Sa-
bevrijd en Hij voor zijn wonderbaarlijke daden rasvatī, de Nandā en de Yamunā, Airāvata [Indra's
door de Gandharva's, de vervolmaakten en de wij- olifant], Dhruva, de zeven, o zo vrome wijzen en
zen was geprezen, keerde Hij [na een verklaring te de menselijke wezens. (25) Mijn beste, zij die al-
hebben gegeven] vergezeld door hem die de posi- dus voor Mij hun gebed doen als ze opstaan aan
tie van Zijn metgezel was verleend, naar Zijn he- het einde van de nacht, zal Ik de hogere bestem-
melverblijf terug gezeten op de rug van Garuḍa. ming verlenen zo gauw ze hun laatste adem uit-
blazen.'
(14) Wat ik u beschreef, o grote Koning, aan-
gaande het geloof in Heer Kṛṣṇa dat Koning (26) Śrī Śuka zei: 'Nadat Hṛṣīkeśa dit had ver-
Gajendra verlossing bracht, bevordert hen die er- klaard, blies Hij tot het genoegen van de schare
over vernemen tot de hemelse sferen en vergroot halfgoden op Zijn schelphoorn, de beste van de
hun reputatie. Het neemt het duister van de immo- zee, en klom Hij op de rug van Garuḍa.'
raliteit van Kali-yuga weg [zie 1.17: 24-25] en
verjaagt de gevolgen van de slaperigheid, o beste
der Kuru's.  (15) Om allereerst een einde te maken Hoofdstuk 5
aan de [negatieve] gevolgen van de slaperigheid,
staan tweemaal geboren zielen die gemotiveerd De Vijfde en de Zesde Manu en de Ge-
zijn voor deze zegening 's morgens vroeg op, zui- beden van Brahmā met de Sura's
veren zich en reciteren gewetensvol deze geschie-
denis. (1)  Śrī Śuka zei: 'O Koning, ik beschreef voor u
dit [verhaal] dat alle onzuiverheid verdrijft over
(16) Dit is wat de Grote Heer die Alles Door- het optreden van de Heer die de vrome Gajendra
dringt, tevreden in het bijzijn van iedereen tegen verloste. Verneem nu over de tijd van Raivata Ma-
Gajendra zei, o beste van de Kurudynastie. (17- nu. (2) De vijfde Manu die bekend staat als Raiva-
24) De Allerhoogste Heer zei: 'Zij raken verlost ta was de broer van Tāmasa en zijn zoons waren
van al hun zorgen die, als de nacht ten einde loopt, Bali, Vindhya en anderen met Arjuna als de oud-
opstaan en zorgvuldig geconcentreerd zich Mijn ste. (3) Vibhu was de hemelkoning [de Indra] o 
gedaanten herinneren - die van Mij en van jou, die Koning, de Bhūtaraya's en anderen waren de half-
van het meer, deze heuvel, deze grotten en tuinen, goden en Hiranyaromā, Vedaśirā, Ūrdhvabāhu en
die van het riet en de bamboes, de groepjes bo- anderen waren de tweemaal geborenen [de zeven
men, deze bergtoppen en de verblijfplaatsen van wijzen]. (4) Uit Śubhra en zijn echtgenote Vi-
Mij en die van Heer Brahmā en Heer Śiva; deze kunṭhā verscheen Vaikunṭha, de Allerhoogste Heer
oceaan van melk, dit witte eiland met zijn schitte- in eigen persoon, samen met de godsbewuste na-
rende luister dat Mij zo dierbaar is, Mijn Śrīvatsa- levers van de Waarheid genaamd de Vaikunṭha's
teken, Kaustubha-juweel, [Vaijayantī-]bloe- als Zijn expansies. (5) Door Hem werd, enkel om
menslinger, Kaumodakī-knots, Sudarśana-schijf de Godin van het Geluk te behagen, op haar ver-

\
14 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

zoek en tot ieders voldoening, een wereld vrij van helemaal tevreden met uw beschrijvingen van de
achteloosheid gesticht, [een tweede] Vaikunṭha. heerlijkheden van de Meester Aller Toegewijden.'
(6) Als iemand het zou proberen al Zijn weder- "
waardigheden, kwaliteiten en bovenzinnelijke
heerlijkheden te beschrijven, zou hij zoveel bo- (14)   Śrī Sūta Gosvāmī zei: "De machtige zoon
venzinnelijke eigenschappen van Viṣṇu tellen als van Vyāsadeva aldus verzocht, o beste tweemaal
er stofdeeltjes zijn. geborenen, complimenteerde hem en begon de
heldendaden van de Heer te beschrijven. (15-16)
(7)   De zesde Manu was Cākṣuṣa, de zoon van Śrī Śuka zei: 'Toen de goddelijken werden belaagd
Cakṣu en zijn zoons waren Pūru, Pūruṣa, Sudy- door de Asura's die hen met hun scherp geslepen
umna en anderen na hen. (8) Mantradruma was de wapens bevochten, waren de meesten van hen ge-
koning van de hemel in die periode, de goden wa- vallen [in de strijd] en niet in staat weer op te
ren de Āpya's en zo meer en Haviṣmān, Vīraka en staan. Omdat de wijze Durvāsā Indra met inbegrip
anderen waren de wijzen, o Koning. (9) Van van zijn drie werelden had vervloekt, o Koning
Vairāja en zijn echtgenote Devasambhūti was er in [*], vervielen zij [die het hadden overleefd] in ar-
dat tijdperk een zoon genaamd Ajita die een ge- moede en waren ze niet meer in staat de rituelen
deeltelijke incarnatie [een amśa-avatāra] was van en het eerbetoon op te brengen. (17-18) De Sura's,
de Heer, de Meester van het Universum. (10) Toen de grote Indra, Varuna en de overige halfgoden die
de oceaan [van melk] werd gekarnd bracht Hij, als dit zagen gebeuren, traden hierover in discussie,
Kūrma zich in het water ophoudend in de gedaante maar konden zelf niet tot een bevredigend besluit
van een schildpad, met het van links naar rechts komen. Zij begaven zich daarop naar de plaats van
bewegen van de berg Mandara [op Zijn rug], de samenkomst van Heer Brahmā op de top van de
nectar voor de Sura's voort.' berg Meru, brachten hem hun eerbetuigingen en
stelden hem van alles op de hoogte. (19-20) Toen
(11-12)   Śrī Parīkṣit zei: 'O brahmaan waarvoor Heer Brahmā, de Almachtige, zag hoe Indra, Vāyu
werd de oceaan
van melk met de
berg gekarnd,
waarom hield Hij
zich in het water
op als een schild-
pad en wat kwam
er behalve de nec-
tar die de godsbe-
wusten erdoor kre-
gen nog meer te-
voorschijn? Weest
u alstublieft zo
goed al deze zo
hoogst wonder-
baarlijke handelin-
gen van de Aller-
hoogste Heer te
beschrijven. (13)
Mijn hart dat al zo
lang gebukt gaat
onder de ellende
[van het materieel
bestaan] is nog niet

\
Canto 8 15

en de rest beroofd waren van hun betekenis en waakzaam is met al het objectieve, de zinnen en
zeggingskracht en hoe de drie werelden gedom- de kennis, de onberispelijke, onpartijdige veilige
peld waren in ongeluk terwijl het de Asura's goed haven en het licht van allen die in de duisternis
ging, concentreerde hij zijn geest door zich de Bo- verkeren, bij Hem de onfeilbare Heer van de ether
venzinnelijke Oorspronkelijke Persoon te heugen voor al de drie Yuga's [in de vierde is Hij er als
en sprak hij met een oplichtend gelaat tot de gods- Zijn eigen toegewijde]. (28) Mogen er onze eerbe-
bewusten: (21) 'Ik, Heer Śiva, jullie allen, alsook tuigingen zijn voor de waarheid van Hem die men
de menigte der demonen, de menselijke wezens, beschouwt als de as van Heer Brahmā's bliksem-
de dieren, de bomen, de planten, de insecten en de snel ronddraaiende, heilige rad van de Tijd met
microben kwamen allen voort uit Hem, uit Zijn zijn vijftien spaken [de kennende en waarnemende
gedeeltelijke incarnatie [uit mij] en uit allen die zintuigen en de vijf soorten adem], drie naven [de
deel van mij uitmaken [de grote wijzen e.d.]. La- geaardheden] en acht segmenten [de vijf elemen-
ten we bij Hem de Onuitputtelijke onze toevlucht ten, geest, vals ego en het verstand] waarop het
zoeken. (22) Wat Hem betreft hoeft er niemand te denken zich betrekt [vergelijk 3.21: 18, 7.9: 21,
worden gedood of te worden beschermd, te wor- 5.21: 13 en B.G. 18: 61]. (29) Hij bekent zich tot
den veronachtzaamd of te worden gevolgd. Niet- één zaak [die der goedheid] en is transcendentaal
temin aanvaardt Hij, bij tijden [als een avatāra] aan het materiële duister. Hij die niet gemanifes-
partij kiezend voor de hartstocht, de goedheid of teerd is, niet te lokaliseren is, onbegrensd is en
de onwetendheid, het om van schepping, handha- iedere maat te boven gaat, wordt door Garuḍa [de
ving en vernietiging te zijn [zie tevens B.G. 9: 29 Vedische verzen] op zijn rug gedragen en met het
en 4: 8]. (23) Het is nu tijd om, voor het heil van voertuig van de yoga aanbeden door de onver-
alle levende wezens, Zijn heerschappij van hand- stoorde en nuchtere mens [zie ook 4.3: 23]. (30)
having in de geaardheid goedheid te vestigen. La- Niemand is Zijn begoochelende energie van māyā
ten we ons daarom wenden tot de beschutting van de baas. Mensen die doorgaans verbijsterd zijn
de Leraar van het Universum. Moge Hij zo vol door die energie begrijpen niet wat de ware bedoe-
van genegenheid voor Zijn mensen, voor ons de ling van het leven is. We bieden Hem onze eerbe-
Sura's, de voorspoed brengen die we zo hard nodig tuigingen die het zelf en zijn materiële kwaliteiten
hebben [zie B.G. hoofdstukken 14 en 18].' [māyā] onder controle heeft, Hij de bovenzinnelij-
ke meester die heerst over alle levende wezens en
(24) Śrī Śuka zei: 'De Heer van de Veda die aldus allen gelijkgezind is. (31) U die vanbinnen en
tot de Sura's sprak, o onderwerper der vijanden, vanbuiten aanwezig bent en die ons [de goden] die
begaf zich samen met de goden rechtstreeks naar vertrouwen op een lichaam dat ontstond uit de
de verblijfplaats van [Viṣṇu] de Onoverwinnelijke goedheid, gunstig gezind bent, kan [zelfs] niet
voorbij de wereld der duisternis. (25) Aldaar, je- worden begrepen door de heiligen en wijzen van-
gens Hem wiens ware gedaante niet kan worden wege de subtiele aard van de bestemming die U
waargenomen maar over wie de ganse Veda vormt. En hoe zouden de demonen en atheïsten
spreekt, sprak de meester der goden het hemelse die een andere leidraad volgen U kunnen begrij-
gebed uit waarvan de klanken toen de heerschap- pen? (32) Deze aarde die Hij schiep met al de vier
pij over de zinnen vestigde. (26) Śrī Brahmā zei: soorten van levende wezens die Hij gestalte gaf
'De Onveranderlijke, de Onbegrensde Waarheid, [zoals geboren uit een baarmoeder, een ei, uit
de Oorspronkelijke Oorzaak in ieders hart, de On- vocht en uit zaad, zie ook 2.10: 37-40] vormt Zijn
versaagde, Ondoorgrondelijke, Ongrijpbare, On- lotusvoeten. Moge Hij, de Absolute Waarheid, de
uitsprekelijke en Onbeschrijflijke, de Onovertrof- onafhankelijke Allerhoogste Persoonlijkheid, ons
fen en hoogst wenselijke, Allergrootste Godheid, genadig zijn. (33) De drie werelden met inbegrip
bieden wij, de goden, onze eerbetuigingen [verge- van al hun plaatselijke leiders, gedijen op het wa-
lijk 6.3: 20-21 en B.G. 15: 15 en 9: 4]. (27) Ik ter dat, als Zijn zaad, zo krachtig is in het genere-
zoek mijn toevlucht in de Allerhoogste Waarheid ren van al het leven. Moge hij die van de grootste
van de levenskracht, de geest en de intelligentie macht is, tevreden zijn over ons. (34) Men [de ge-
van alle levende wezens, bij Hem die immer leerden] zegt dat Soma, de maan, Zijn geest is, de

\
16 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

kracht is van de bewoners van de hemel, van de zijn er van Zijn mond; de bestuurders [de kṣa-
granen voor het voedsel en van de levensduur. triya's] met hun macht zijn er van Zijn armen, van
Moge Hij, de Allerhoogste Heer die de bomen en Zijn dijen zijn er de handelaren [de vaiśya's, zie
al de andere levende wezens doet groeien, die ook 2.1: 37] met inbegrip van hun vakkennis en
bron van alle weelde, gelukkig zijn met ons [zie van Zijn voeten zijn er de arbeiders [de śūdra's]
ook 2.10: 30 en 6.6: 24-26]. (35) Het vuur dat al die zich niet bekommeren om de Veda. Moge Hij
de elementen [van het voedsel] verteert in [de zo Allermachtigst ons welgezind zijn [zie ook
maag en in] de diepten van de oceaan, verschaft 12.11: 6-8]. (42) De begeerte is er van Zijn onder-
ingezet voor rituele plechtigheden als Zijn mond lip en genegenheid van Zijn bovenlip; van Zijn
alle weelde en Vedische kennis. Moge die Al- neus is er de luister van het lichaam en door Zijn
machtige Heer voldaan zijn over ons [zie ook B.G. aanraking kon er de dierlijke liefde zijn. Van Zijn
3: 10]. (36) Hij wiens oog de godheid van de zon wenkbrauwen is er de Heer van de Dood [Ya-
werd die de godsbewusten leidt op hun drievoudi- marāja] maar van Zijn wimpers is er de eeuwige
ge Vedische pad, die de poort vormt voor de reali- Tijd. Moge Hij, de Almachtige, ons gunstig ge-
satie van de nectar der eeuwigheid, de Absolute stemd zijn. (43) De geleerden stellen dat de ele-
Waarheid en iemands bevrijding alsook de oor- menten der materie, hun wever [kāla, de tijd], de
zaak vormt van iemands dood, moge die Almach- baatzuchtige arbeid [karma], de geaardheden der
tige Heer blij zijn met ons [zie ook 2.1: 30, B.G. 7: natuur [de guṇa's] en de onderlinge verschillen die
8, 10: 21 en 11: 19]. (37) Door Zijn levenskracht, tot stand zijn gebracht door Zijn scheppend ver-
Zijn adem in alle bewegende en niet bewegende mogen [yoga-māyā], een moeilijk te doorgronden
levende wezens, door die prāṇa, die vitale lucht, geheel vormen waarvan de grote wijzen zich af-
als het basisprincipe te volgen zoals onderdanen wenden [in hun afkeer van de begoocheling der
een keizer volgen, vindt men alle kracht en vitali- materie]. Moge Hij, de Heerser over Allen en Al-
teit. Moge Hij die van Alle Macht is gelukkig zijn les, tevreden over ons zijn. (44) Mogen er onze
met ons. (38) Zijn oren vormen de verschillende respectvolle eerbetuigingen zijn voor Hem, de Ziel
windrichtingen, door Zijn hart ontstonden de [ne- aller zielen die, vrij van ondernemen in Zijn onaf-
gen] lichaamsopeningen en de navel van de Oor- hankelijkheid van een winstmotief, van de vrede
spronkelijke Persoon vormt voor de levensadem, is, voor Hem die net als de ether zich niet hecht
de zintuigen, de geest en de ademhaling van het aan zaken van de uitwendige energie die, beheerst
lichaam de toevlucht van de ether. Moge de Al- door de natuurlijke geaardheden, de zinnen prik-
machtige Heer ons genadig zijn [2.1: 27 en 29]. kelt. (45) Wilt U zich alstUblieft in Uw Oorspron-
(39) Zijn kracht vormt de grote Indra, Zijn tevre- kelijke gedaante tonen zodat we U duidelijk voor
denheid vormt Zijn dienaren in al de drie werel- ogen hebben? Wij die ons aan U overgegeven
den, van Zijn woede is er de Meester op de Berg hebben willen graag Uw lachende lotusgezicht
[Heer Śiva] en uit Zijn nuchtere verstand kwam zien. (46) O Almachtige, U die in verschillende
Viriñca voort [Heer Brahmā]. Uit Zijn lichaams- incarnaties keer op keer persoonlijk ten tonele ver-
openingen komen de mantra's voort terwijl uit Zijn schijnt in verschillende gedaanten naar Uw wens,
genitaliën de heiligen en de stamvaders zijn ont- gaat over tot ongewone handelingen om reden
staan. Mogen wij de goedkeuring genieten van de waarvan we U beschouwen als de Allerhoogste
Heer die zo machtig is. (40) Zijn borst bracht de Heer [B.G. 4: 7]. (47) Voor belichaamde zielen die
Godin van het Geluk voort, Zijn schaduw vormt willen genieten bestaan er veel obstakels en is er
de voorouders, de religie werd mogelijk door Zijn weinig succes, zodat wat men doet op niets uit-
voorkant en de goddeloosheid vond zijn bestaan loopt. Maar dat geldt niet voor hen die U toege-
door Zijn achterkant. De hogere werelden zijn er wijd zijn. (48) Zelfs niet de geringste activiteit
van Zijn schedeldak en door Zijn zinsgenoegen naar behoren volbracht [ter wille van U] is tever-
vindt men de dansmeisjes van de hemel. Moge geefs, omdat in toewijding tot de Meester [die de
Hij, de Grootste van alle vermogen, tevreden over Tijd is] men zich U realiseert als de Oorspronke-
ons zijn. (41) De geschoolden [de brahmanen] de lijke Ziel die goedgunstig iedere persoon een
Vedische literatuur en Zijn vertrouwelijke kennis warm hart toedraagt. (49) Zoals men door water

\
Canto 8 17

geven aan de wortels van een boom eveneens wa- ogen Zijn oogwit zo roze als een lotushart, Zijn
ter geeft aan de stam en de takken, is het ook met geelzijden kleding met de gloed van gesmolten
het eerbetoon aan Viṣṇu, de Ziel van een ieder [zie goud, de grote schoonheid en gratie van al Zijn
ook 4.31: 14]. (50) Ik breng U mijn eerbetuigin- ledematen, Zijn glimlach, Zijn fraaie wenkbrau-
gen, o Heer der Eeuwigheid, o wonderdoener van wen, de kaaklijn van Zijn prachtige gezicht en de
het hogere bestaan, o Meester der Geaardheden aantrekkelijke schikking van Zijn helm vol edel-
die nu verwijlt in goedheid.' stenen, Zijn sieraden, het licht van Zijn oorhan-
gers, Zijn gordel en pols- en armbanden, Zijn hals-
*: Het verhaal luidt: 'Toen Durvāsā Muni eens op snoer en enkelbelletjes, het Kaustubha-juweel op
weg was, zag hij Indra op de rug van zijn olifant Zijn borst die zich beweegt met Śrī Lakṣmī, Zijn
en bood hij in zijn vreugde Indra een bloemen- bloemenslingers en Zijn cakra-schijf en andere
krans van zijn nek. Indra, echter, al te opgeblazen, wapens die Hem eerden in hun persoonlijke vor-
nam de bloemenkrans, en hing die zonder respect men, wierpen al de onsterfelijken samen met de
voor Durvāsā Muni, aan de slurf van zijn draagoli- Hoogste Persoonlijkheid der Vernietiging [Śiva]
fant. De olifant, als een dier, kon de waarde van de zich voor Hem ter aarde. De meester van al de
krans niet begrijpen en dus gooide de olifant de goden [Brahmā] aanbad Hem toen [als volgt].
bloemenkrans tussen zijn poten en verpletterde die
daar. Deze beledigende gang van zaken ziend ver-
vloekte Durvāsā Muni terstond Indra tot de bedel- (8) Śrī Brahmā zei: 'Hem die nimmer Zijn ge-
staf zodat hij verstoken was van alle weelde. Al- boorte nam maar altijd ten tonele verschijnt, Hij
dus verloren de halfgoden, van de
ene kant in het nauw gedreven door
de vechtende demonen en van de
andere kant door de vloek van
Durvāsā Muni, alle materiële weelde
in de drie werelden.'

Hoofdstuk 6
De Sura's en Asura's kondi-
gen een Wapenstilstand af

(1) Śrī Śuka zei: 'O Koning, de Al-


lerhoogste Heer Hari, de Meester,
aldus verheerlijkt door de goddelij-
ken verscheen toen voor hen met een
gloed van duizend opgaande zonnen.
(2) Om die reden was op dat moment
het gezichtsvermogen van de halfgo-
den geblokkeerd. Ze zagen elkaar
niet meer noch iets in welke richting
ook, niet in de hemel of op het land,
om nog maar te zwijgen van de Al-
machtige zelf. (3-7) Zo gauw de
Machtige Heer Viriñca en Heer Śiva
Zijn onberispelijke verschijning die
zo prachtig was als een donker ju-
weel ontwaarden, met voor hun

\
18 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

die vrij is van de geaardheden der natuur, die oce- hoogte stellen? Alstublieft, o grote Ziel vanbinnen
aan van gelukzaligheid voorbij aan al het bestaan- en vanbuiten aanwezig, kunt U voor ons, de be-
de, Hij kleiner dan het atoom wiens gedaante niet stuurders van het hele universum, dat doen waar-
te vatten is, U de Hoogste Autoriteit betuigen wij voor we Uw lotusvoeten hebben opgezocht? (15)
keer op keer de eer [zie ook B.G. 4: 6]. (9) Deze Ik, hij die verblijft op de berg [Śiva], de verlichte
gedaante van U, o Beste van alle Personen, is aan- zielen en allen bestuurd door stamvaders als
biddelijk en goedgunstig voor allen die in hun yo- Dakṣa, zijn als vonken in verhouding tot het vuur
gapraktijk streven overeenkomstig de Vedische dat U bent. Hoe kunnen wij onafhankelijk van U
aanwijzingen van de Tantra's [specifieke Vedische nu tot begrip komen mijn Heer? Schenk ons als-
verhandelingen]. O Allerhoogste Bestuurder in tUblieft het goede geluk van de mantra's voor de
Uw gedaante van het universum kunnen we [tege- halfgoden en brahmanen.'
lijkertijd] zowel ons als de drie werelden zien.
(10) Deze omlijsting van de ziel heeft zijn begin in (16) Śrī Śuka zei: 'Aldus aanbeden door Viriñca
U, zijn midden in U en zijn einde in U. U als het [Brahmā] en allen, begrijpend wat ze in hun harten
begin, het midden en het einde van het universum verlangden, antwoordde Hij met woorden rollend
bent als de aarde die het bepalende element is van als de donder hen die in gebed hun zinnen beheer-
een aarden pot. (11) Dit geheel van U afhankelijke sten. (17) Hoewel de Heer zelfstandig de taak kon
universum dat U schiep middels Uw begoochelen- vervullen van al de godsbewusten tezamen, wilde
de energie, dit universum dat uit U voortkwam en Hij zich als hun Heer en Meester vermaken met
waarvan U de toevlucht bent, ging U binnen. het spel van het karnen van de oceaan en sprak Hij
Ontwikkelde geesten thuis in de geschriften die [daarom als volgt] tot hen. (18) De Allerhoogste
verbonden zijn met U zien geestelijk in dat terwijl Heer zei: 'Luister, o Brahmā en Śiva, o goden,
er [fysiek] sprake is van transformatie als gevolg naar wat Ik te zeggen heb. Luistert nu allen aan-
van de drie geaardheden U desondanks niet door dachtig want dat zal jullie Sura's van het uiteinde-
die geaardheden bepaald wordt. (12) Mensen die lijke geluk verzekeren. (19) Ga voorlopig voor de
door hun yogapraktijk intel-
ligent zijn met de geaardhe-
den van de natuur zullen, zo
bevestigen de geleerden, U
bereiken zoals men vuur
krijgt uit hout, de nectar van
melk krijgt van de koeien,
granen en water krijgt van
de aarde en men zijn le-
vensonderhoud vindt door te
ondernemen. (13) Nu we U
in Uw volle glorie voor ons
vandaag zien verschijnen als
de Meester met de Lotusna-
vel waar we zo lang naar
verlangden, hebben we ons
doel het hoogste geluk te
zien bereikt, als waren we
olifanten die in nood verke-
rend door een bosbrand het
water van de Ganges berei-
ken. (14) Waarvan kunnen
wij U die de getuige bent
van alles en allen nu op de

\
Canto 8 19

zegeningen van het overeenkomen van een wa- Persoonlijkheid. (31) Dat was [politiek gesproken]
penstilstand met de Daitya's en Danava's die het allemaal heel goed te aanvaarden voor  zowel de
momenteel voor de wind gaat. (20) O goden, als Daitya heerser als voor de andere Asura aanvoer-
het in het belang is van de eigen plichten moet ders Śambara, Ariṣthanemi en de rest van de in-
men zelfs met zijn vijanden tot een vergelijk wil- woners van Tripura. (32) Nadat ze vervolgens tot
len komen, zoals een slang dat zou doen met een het besluit waren gekomen om vriendelijk te zijn
muis al naar gelang zijn positie [*]. (21) Ga er di- voor elkaar, begonnen zij, Deva en Asura, aan de
rect toe over je in te spannen voor het produceren verheven onderneming van het karnen ter wille
van de nectar waarvan drinkend iemand die in van de nectar, o bestraffer der vijanden. (33)
doodsgevaar verkeert de onsterfelijkheid kan be- Daartoe rukten ze uit alle macht onder luid ge-
reiken. (22-33) Werp allerlei klimplanten, grassen, schreeuw de berg Mandara van zijn plaats, gre-
groenten en kruiden in de oceaan van melk en sla pen hem stevig beet en brachten hem naar de
vervolgens met Mijn hulp, o goden, zorgvuldig oceaan. (34) Indra en de zoon van Virocana die
aan het karnen door Vāsuki [de slang] te gebrui- over een grote afstand de lading meetorsten kon-
ken als het touw en de berg Mandara als de  karn- den vermoeid geraakt de last niet langer dragen
stok. Dat zal de Daitya oppositie bezighouden, en lieten hem op de weg vallen. (35) De enorme
maar jullie zullen er de vruchten van plukken [de berg van goud die toen naar beneden kwam ver-
nectar]. (24) Maak je niet kwaad, want tewerk pletterde met zijn grote gewicht vele van de ver-
gaan in vrede is de beste manier om ieder doel te lichte en onverlichte zielen. (36) Toen verscheen
bereiken. Accepteer daarom alles wat de Asura's de Allerhoogste Heer gezeten op Garuḍa voor
maar van je verlangen, o Sura's. (25) Wees niet hen die zowel hun armen en benen als hun harten
bang voor het kālakūtha ['valse tijd'] gif dat uit de hadden gebroken. (37) Met een enkele blik ge-
oceaan van melk zal verschijnen en laat je nimmer worpen op de onsterfelijken en de sterfelijken die
leiden door begeerte, lust en woede met het resul- waren verpletterd door de vallende berg, wekte Hij
taat van het karnen.' hen weer tot leven, zonder een schrammetje en
vrij van verdriet. (38) Met het grootste gemak zet-
(26) Śrī Śuka zei: 'Nadat de Almachtige Heer al- te Hij met één hand de berg op Garuḍa, klom er
dus de halfgoden van advies had gediend, ver- ook op en bracht hem omringd door de Sura's en
dween de Hoogste Persoonlijkheid, de Meester die de Asura's naar de oceaan. (39) Aldaar de berg van
zich naar eigen genoegen beweegt uit het zicht, o zijn schouder ladend ging Garuḍa, de grootste al-
Koning. (27) Na Hem, de Allerhoogste Heer, hun ler vogels, ermee naar de waterkant en zette hem
eerbetuigingen te hebben gebracht, keerden de neer. Daarna werd hij door de Heer weggestuurd
Grote Vader en Heer Bhava [Śiva] terug naar hun [zodat hij Vāsuki niet zou opeten].'
verblijfplaatsen. De Sura's zochten toen koning
Bali op. (28) De achtenswaardige leider van de *: Het idee hier is dat van een muis en een slang.
Daitya's [koning Bali] zag dat, hoewel zijn kapi- De muis, met de slang gevangen in een mand,
teins in staat van paraatheid verkeerden, de [god- maakt een gat waardoor beiden ontsnappen waar-
delijke] vijanden niet van zins waren de strijd na de slang de muis opeet.
met hen aan te binden en dus hield hij zijn man-
nen tegen. Hij wist wanneer het tijd was om te
vechten en wanneer het tijd was om te onderhan-
delen. (29) Samen benaderden ze de zoon van Vi-
Hoofdstuk 7
rocana [Bali] die voor hen zat, hij die, goed be- Heer Śiva Drinkt het Gif Gekarnd met
schermd door de Asura bevelhebbers, als de ver- de Berg Mandara
overaar van al de werelden was gezegend met een
grote weelde. (30) De grote Indra behaagde in (1) Śrī Śuka zei: 'De Sura's nodigden de koning
vriendelijke bewoordingen hem zo goed als hij der slangen Vāsuki uit, beloofden hem een aandeel
kon en legde met grote intelligentie alles aan hem van de opbrengst en wonden hem om de berg als
voor wat ze hadden vernomen van de Allerhoogste het karntouw. Daarop begonnen ze opgetogen de

\
20 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

oceaan te karnen om de nectar te pro-


duceren, o beste van de Kuru's. (2)
Heer Hari was de eerste die hem bij de
kop greep waarna de rest van de half-
goden volgde. (3) De leiders van de
Daitya's zagen dat initiatief van de
Hoogste Persoonlijkheid echter niet
zitten en zeiden: 'We pakken de slang
niet bij zijn staart vast, dat is het min-
derwaardige deel, [dat strookt] niet
met wat we vernamen tijdens de stu-
dies van onze opvoeding en de faam
van onze geboorte en activiteiten.' (4)
Toen Hij zag hoe daaropvolgend de
Daitya's er het zwijgen toe deden,
glimlachte de Allerhoogste Persoon-
lijkheid. Hij gaf het voorste gedeelte
op en greep samen met de halfgoden
de achterkant vast. (5) Aldus uitge-
maakt hebbend waar de slang moest
worden vastgepakt, sloegen de zonen
van Kaśyapa [de goddelijke en de de-
monische] met veel enthousiasme aan
het karnen om de nectar uit de oceaan
van melk te krijgen. (6) Terwijl ze met
de berg de oceaan aan het karnen wa-
ren was er niets dat hem ondersteunde
zodat hij, ondanks het feit dat hij werd
vastgehouden door de sterke mannen,
vanwege zijn gewicht in het water
zonk, o zoon van Pāṇḍu. (7) Ermee
geconfronteerd hoe hun mannelijkheid
door de sterkere wil van de voorzienigheid was droeg beschouwd als een eindeloos aangenaam
verslagen, betrokken, zwaar teleurgesteld, hun gekrab. (11) Daarna, om ze aan te moedigen en
gezichten. (8) De Onfeilbare Heer, Hij wiens we- hen kracht en energie te geven, ging Heer Viṣṇu
gen en vermogens ondoorgrondelijk zijn, zag de de Asura's binnen in de vorm der hartstocht, de
hindernis opgeworpen door de voorzienigheid en Sura's binnen in de vorm der goedheid en de ko-
vormde toen een expansie van zichzelf in de won- ning der serpenten [Vāsuki] binnen in de vorm der
derbaarlijke gedaante van een gigantische schild- onwetendheid. (12) Op de top van de grote berg
pad [Kūrma]. Daarmee ging Hij het water in en als een tweede berg de koning der bergen vastgrij-
tilde Hij de berg op [zie ook Daśāvatāra-stotra pend met één hand, manifesteerde Hij zich met
vers 2]. (9) Toen de Sura's en Asura's zagen dat hij duizenden handen terwijl vanuit de hemel Heer
naar boven kwam besloten ze weer opnieuw te Brahmā, Heer Śiva en Indra de leider der goden,
gaan karnen met de berg Mandara die zo groot als gebeden brachten voor Hem die met bloemen
een continent zich wel honderdduizend yojana's werd bestrooid. (13) Met de Heer, de Allerhoog-
breed uitstrekte op Zijn rug. (10) Het roteren van ste, aanwezig bovenop en onder de berg alsook in
de berg die bewogen werd door de sterke armen henzelf [als de drie oerkwaliteiten] en in de slang,
van de leiders van de Sura's en Asura's mijn beste, raakte de oceaan die met inbegrip van haar kroko-
werd door de oerschildpad die hem op Zijn rug dillen met grote kracht verwoed werd gekarnd met

\
Canto 8 21

de grote berg, in heftige beroering. (14) De slan- brandt. (22) U bent in het ganse universum de ene
genkoning spuwde hevig blazend met zijn dui- heer en meester der gebondenheid en bevrijding.
zendtal koppen, in alle richtingen vuur en rook. U die wij aanbidden bent de geestelijk leraar die
Daardoor hadden de Asura's die werden aange- ertoe in staat is om de last te dragen van de over-
voerd door Pauloma, Kāleya, Bali en Ilvala, het gegeven volgelingen. (23) O machtige, o groot-
zwaar te stellen met de hitte van zijn straling en heid, vanuit uw materieel vermogen, manifesteert
kwamen ze er allen uit te zien als saralabomen die u, tewerk gaand met de drie geaardheden van de
werden verschroeid in een bosbrand. (15) Ook de natuur, zich met het aanvaarden van de schepping,
luister der goden raakte aangetast door zijn vurige handhaving en vernietiging van deze materiële
adem die hun kleding rookte alsook hun fraaie wereld als Brahmā, Viṣṇu of Śiva. (24) U bent het
bloemenkransen, wapenrusting en gezichten. Bij Allerhoogste Brahman, het geheim van de oorzaak
beschikking van de Allerhoogste Heer begon het en het gevolg van al de levensvormen van de
toen overvloedig te regenen terwijl winden wol- schepping. U bent met al de vermogens die u ten-
ken van waterdamp aanvoerden die afkomstig toonspreidt de Heer en Superziel van het univer-
waren van de golven van de oceaan. (16) Toen de sum. (25) U bent de bron van het [spirituele, Vedi-
oceaan door de besten der goddelijken en Asura's sche] geluid, de oorsprong van het universum, de
naar behoren was gekarnd maar er geen nectar ziel, de levensadem, de zinnen en de elementen. U
verscheen, begon de Onoverwinnelijke zelf te bent de geaardheden der natuur en de eigen aard,
karnen. (17) Zo donker als een regenwolk, in ge- de eeuwige tijd, het offer en het dharma van de
le kledij, met schitterende oorhangers aan Zijn waarheid [satya] en de waarachtigheid [rita]. Het
oren, met het glanzende haar op Zijn hoofd los- is ter wille van u dat men de oorspronkelijke let-
hangend, met Zijn bloemenslinger, roze oogwit en tergreep van drie letters uitspreekt [A-U-M]. (26)
zegerijke armen het universum vrijwarend van O ziel van al de goddelijken, het vuur vormt uw
angst, karnde Hij, na de slang vastgegrepen te mond; o Heer van al de werelden het oppervlak
hebben, met de karnstok waartoe de berg diende van de aardbol kent men als uw lotusvoeten; o zelf
en nam Hij daarbij een formaat aan gelijk aan dat van al de goden, de tijd vormt uw bewegen, de
van een berg. (18) Met het karnen van de oceaan windrichtingen vormen uw oren en de heer van het
dat allerlei soorten vissen, haaien, slangen, water [Varuna] vormt uw smaak. (27) Met de ether
schildpadden, walvissen, waterolifanten, kroko- als uw navel, de lucht als uw adem, de zonneschijf
dillen en timingila's [walvis-etende walvissen] in als uw ogen, het water als uw zaad, de maan als
beweging bracht, was er allereerst een zeer uw geest en de hogere werelden, o Heer, als uw
krachtig gif genaamd Hālahala [of Kālakūtha, zie hoofd, vormt uw zelf de beschutting van alle le-
8.6: 25]. (19) Het enorm krachtige, onverdraag- vende wezens hoog en laag [vergelijk 8.5: 33-43].
lijke gif dat onstuitbaar zich in alle richtingen (28) De oceanen zijn uw buik, de bergen zijn uw
omhoog en omlaag verspreidde, maakte dat alle gebeente, al de planten, klimranken en kruiden
mensen zonder de bescherming van hun Heer en zijn uw haren, de [zeven soorten] mantra's [zie
Meester de toevlucht van Heer Śiva zochten. (20) 5.21: 15] zijn niets minder dan uw zeven lagen
Toen ze hem zagen die voor het welzijn van de [koṣa's], o drie Veda's [Rig, Yajur en Sāma] in ei-
drie werelden samen met zijn echtgenote op zijn gen persoon, en de religies vormen de kern van uw
berg [Kailāsa] zit, hij, de beste van alle halfgoden hart [zie ook 2.1: 32]. (29) De vijf geheime teksten
gediend door de heiligen die in verzaking het pad van de [Vedische] filosofie [genaamd Tatpuruṣa,
der bevrijding bewandelen, brachten ze hem hun Aghora, Sadyojāta, Vāmadeva en Ī śāna] vormen
eerbetuigingen. uw gezichten met de verzameling van de [aan hen
ontleende] achtendertig belangrijke mantra's [*]
(21) De meesters der geschapen wezens [de Pra- die de werkelijkheid beschrijven van de Superziel,
jāpati's] zeiden: 'O Heer der Heerscharen, o van u, o Heer die men in de positie van uw ver-
Mahādeva, o ziel van allen, o liefde van een ieder, lichte staat eert als Śiva. (30) De golven der god-
verlos ons, die hun toevlucht zoeken bij uw lotus- deloosheid [lust, woede, begeerte en illusie] vor-
voeten, van dit vergif dat de drie werelden ver- men slechts uw schaduw, de schaduw op basis

\
22 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

waarvan er zo vele bijkomende scheppin-


gen bestaan. Uw drie ogen staan voor de
goedheid, de hartstocht en de duisternis
en uw enkele overschouwen [met die
ogen] riep de analytische geschriften over
de transcendentie in het leven, o Heer vol
van de verzen, o god van de Vedische
literatuur en haar supplementen. (31)
Geen van de bestuurders van de wereld ,
o Heerser op de Berg, Brahmā niet, Viṣṇu
niet, noch de koning der Sura's [Indra],
kennen de reikwijdte van uw bovenzinne-
lijke gloed, de onpersoonlijke geest [van
Brahman] gelijk voor iedereen waarin
men de geaardheden der hartstocht, on-
wetendheid en goedheid niet aantreft.
(32) In deze wereld die uit u is voortge-
komen en ten tijde van haar ondergang
door u in de as wordt gelegd met de von-
ken van het vuur van uw ogen, hebt u uit
genade voor de levende wezens Tripura
vernietigd [7.10: 53] alsook een einde
gemaakt aan de offers uit begeerte [zie
b.v. 4.5], het gif van de [valse] tijd [in
deze geschiedenis] en vele andere vormen
van ellende. Maar deze zaken maken
geen deel uit van uw verheerlijking aan-
gezien u deze wereld uit uw geest bant.
(33) Mensen niet bekend met uw hulp en
vriendelijkheid kritiseren u schaamteloos
dat u een wildeman zou zijn die men altijd op be- verhevenheid van uw transcendentie, o grote Heer
graafplaatsen aantreft [besmeurd met as] en dat u wiens wegen ondoorgrondelijk zijn.'
zich ophoudt in het gezelschap van uw partner
Umā ondanks uw hoog ontwikkelde verzaking en (36) Śrī Śuka zei: 'Met voor ogen hun benarde
het feit dat uw lotusvoeten worden herinnerd door positie sprak hij, Mahādeva, de vriend van alle
de [mystieke] goeroes van de tevredenheid met de levende wezens, uit mededogen voor het grote
ziel. (34) Omdat u zich transcendentaal bevindt leed tot zijn beminde Satī. (37) Heer Śiva zei:
boven de zich bewegende en niet-bewegende le- 'Liefste Bhavānī, zie toch hoe deerniswekkend de
vende wezens, bent u moeilijk te begrijpen. En als toestand is van al de levende wezens bedreigd
het zelfs niet mogelijk is voor Brahmā en voor hen door het vergif dat geproduceerd wordt met het
die bij hem horen om uw ware aard te doorgron- karnen van de oceaan. (38) Me verantwoordelijk
den, o grootheid, hoeveel te meer zou dat dan niet voelend voor al hun levens moet ik iets doen voor
voor ons gelden, wij die, hun levens leidend in hun veiligheid; het is mijn plicht als de meester
overeenstemming met wat geschapen werd met de om te beschermen tegen leed. (39) Toegewijden
schepping [die van Brahmā is], nog steeds ons beschermen ten koste van hun eigen leven andere
best doen voor u onze gebeden te doen? (35) We levende wezens die, tijdgebonden en begoocheld
zien de verhevenheid van de gedaante die u mani- als ze zijn door de uitwendige energie, elkaar vij-
festeerde uit genade voor de wereld, maar niet de andig gezind zijn. (40) De Ziel van Allen, de Heer,
is behaagd als men medelijden heeft met anderen,

\
Canto 8 23

o zachtaardige. Als de Hoogste Persoonlijkheid siddhyai, (27) sadyojātāya vai namaḥ ṛddhyai,
van de Heer tevreden is zijn ook ik en alle andere (28) bhave dityai, (29) abhave lakṣmyai, (30)
zich al dan niet rondbewegende wezens gelukkig. nātibhave medhā, (31) bhajasva māṁ kāntyai,
Moge, door mijn drinken van dit gif, er het welzijn (32) bhava svadhā, (33) udbhavāya prabhā, (34)
van alle schepselen zijn.' īśānaḥ sarva-vidyānāṁ śaśinyai, (35) īśvarah
sarva-bhūtānām abhaya-dā, (36) brahmādhipatir
(41) Śrī Śuka zei: 'Nadat Heer Śiva de weldoener brahmaṇodhipatir brahman brahmeṣṭa-dā, (37)
van het universum, Bhavānī aldus had toegespro- śivo me astu marīcyai, (38) sadāśivaḥ jvālinyai
ken gaf ze, goed op de hoogte van zijn capacitei-
ten, haar toestemming waarop hij aanstalten maak-
te het gif te gaan drinken. (42) Mahādeva, begaan Hoofdstuk 8
met het welzijn van alle levende wezens, nam ver-
volgens het wijdverspreide Hālahala-gif in zijn Meer Verschijnt door het Karnen:
hand en dronk het op. (43) Dat gif van het water Moeder Lakṣmī en Dhanvantari
toonde hem zijn werking door zijn hals donker-
blauw te kleuren, een kenmerk dat de deugdza-
(1) Śrī Śuka zei: 'Toen het gif door hem die de
men, de heiligen en de wijzen als een sieraad zien.
stier berijdt [Heer Śiva] was opgedronken, hervat-
(44) Goede en eerlijke mensen trekken zich zo
ten de onsterfelijken en Dānava's blij snel het kar-
goed als altijd het lijden aan van hun medemen-
nen van de oceaan en verscheen daarop de koe van
sen. Dit beschouwt men als de hoogste vorm van
overvloed [de surabhi, de bron van de ghee]. (2)
het aanbidden van de Oorspronkelijke Persoon,
De wijzen bekend met de voorschriften voor de
Hij die staat voor de volledigheid van de ziel [zie
yajña's ontfermden zich over haar, o Koning, om-
ook 1.5: 17-19, B.G. 18: 68-69 en 4: 7-8]. (45)
dat ze vanwege haar geklaarde boter van nut was
Vernemend over die daad van Śiva, de god der
voor de heilige offerplechtigheden.
goden, de genadige, werd hij hoog geprezen door
al de mensen, door de dochter van Dakṣa [Satī,
zie ook 4.3 & 4], door Brahmā en door de Heer (3) Daaropvolgend manifesteerde zich een paard
van Vaikunṭha. (46) Schorpioenen, cobra's en an- zo wit als de maan genaamd Uccaihśravā dat
dere giftige dieren en planten waren de levende Mahārāja Bali graag wilde hebben, terwijl Indra
wezens die zich ontfermden over het kleine beetje op aanraden van de Heer er van afzag het te clai-
dat hier en daar verspreid achterbleef toen hij uit men [zie B.G. 10: 27 en vergelijk 4.19: 23].
zijn handpalm dronk.'
(4) Daarna werd de koning der weerbaarheid, de
*: De zesendertig mantra's genaamd mukhāni olifant Airāvata voortgebracht die met zijn vier
pañcopaniṣadas taveśa zijn: (1) tat puruṣāya vid- slagtanden de glorie van de witte berg [Kailāsa]
mahe śāntyai, (2) mahā-devāya dhīmahi vidyāyai, overschaduwde, de verblijfplaats van de Eerste
(3) tan no rudraḥ pratiṣṭhāyai, (4) pracodayāt Toegewijde [Heer Śiva, zie 6.11: 11 en nog eens
dhṛtyai, (5) aghorebhyas tamā, (6) atha ghorebhyo B.G. 10: 27]. (5) Airāvana was de eerste van een
mohā, (7) aghorebhyo rakṣā, (8) aghoratarebhyo achttal olifanten voor iedere windrichting en op
nidrā, (9) sarvebhyah sarva-vyādhyai, (10) sarva- hem volgend werd er ook een groep van acht wijf-
sarvebhyo mṛtyave, (11) namas te 'stu kṣudhā, jesolifanten voortgebracht aangevoerd door een
(12) rudra-rūpebhyas tṛṣṇā, (13) vamadevāya olifant die Abhramu heette, o Koning.
rajā, (14) jyeṣṭhāya svāhā, (15) śreṣṭhāya ratyai,
(16) rudrāya kalyāṇyai, (17) kālāya kāmā, (18) (6) Vervolgens werd uit de grote melkzee een
kala-vikaraṇāya sandhinyai, (19) bala-vikaraṇāya waardevol lotuskleurig juweel voortgebracht dat
kriyā, (20) balāya vṛddhyai, (21) balacchāyā, (22) bekend staat als het Kaustubhajuweel. Heer Hari
pramathanāya dhātryai, (23) sarva-bhūta- die het graag wilde hebben siert er Zijn borst mee.
damanāya bhrāmaṇyai, (24) manah-śoṣiṇyai, (25) Daarna werd de pārijātaboom voortgebracht die de
unmanāya jvarā, (26) sadyojātam prapadyāmi hemelse plaatsen verfraait en ongeveer zoals u, die

\
24 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

zijn voor het installeren van de god-


heid. De koeien droegen bij met hun
vijf zuivere producten [melk, yog-
hurt, ghee, uitwerpselen en urine] en
de lentetijd leverde bloemen en
vruchten. (12) De wijzen voerden de
baadceremonie uit zoals voorge-
schreven, de Gandharva's zongen
gelukbrengende mantra's en hun
echtgenotes dansten en zongen mee.
(13) De wolken lieten dubbelzijdige
trommels, pauken, muraja's en āna-
ka's klinken [twee andere soorten
trommels] en in combinatie met de
geluiden van trompetten,
schelphoorns, fluiten en vīnā's vorm-
de dat een tumult van jewelste. (14)
En terwijl de tweemaal geborenen
hymnen aan het zingen waren goten
vervolgens de olifanten potten vol
heilig water uit over de kuise godin
die zo prachtig was met de lotus in
haar hand [zie ook een klassieke af-
beelding van Lakṣmī]. (15) De oce-
graag ieders wensen vervult, iedere wens op deze aan bood gele zijde om haar van top tot teen te
planeet in vervulling doet gaan door te verschaffen kleden en Varuna leverde een grote bloemenslin-
wat men maar wil, o Koning. ger met hommels eromheen die bedwelmd waren
door de zoete geur. (16) Van Prajāpati Viśvakarmā
(7) Daarna werden de Apsara's voortgebracht, de was er een keur aan sieraden, Sarasvatī [de godin
buitengewoon mooie en aantrekkelijke bewoners der wijsheid] gaf een halsketting, Heer Brahmā
van de hemel die, verfijnd gekleed en met goud leverde een lotusbloem en de Nāga's [de excellen-
behangen, zich sierlijk rond bewegen en ieders ten] gaven oorbellen. (17) Daaropvolgend aanbe-
hart op hol brengen. den in een allesbegunstigende eredienst liep ze,
een natuurlijke schoonheid uitstralend met de sier
(8) Nadat zich dat had voorgedaan manifesteer- van de oorhangers langs haar wangen en een ver-
de   zich de Godin der Schittering [Ramā of legen glimlach op haar gezicht, rond [door het of-
Lakṣmī] in eigen persoon. Met haar stralende luis- ferperk] met de slinger van lotusbloemen in haar
ter verlichtte ze [zo helder] als [de berg] hand en de bijen eromheen. (18) Met haar twee
Saudāmanī in het gezelschap van de Heer alle symmetrische borsten, haar slanke middel in har-
richtingen [voor het omgaan met die pracht zie de monie en ingewreven met sandelhoutpasta en
'vredesformule' in B.G. 5: 29]. (9) Iedere Sura, kunkuma, zag ze, zich van hier naar daar bewe-
Asura en menselijk wezen begeerde haar, daar de gend met het zachte getinkel van haar enkelbelle-
oogstrelende schoonheid van haar trekken, jeugd, tjes, eruit als een gouden klimrank. (19) In die po-
uitstraling en heerlijkheden hun geesten in haar sitie op zoek naar de eeuwige kwaliteiten kon ze
greep had. (10) De koning van de hemel bracht onder de bewoners van de hemel, de volmaakten,
een glorieuze, prachtige zitplaats voor haar en al de onverlichte zielen, de hoeders van de welvaart,
de heilige rivieren namen een persoonlijke ge- de eerbiedwaardigen en al de andere halfgoden, er
daante aan door gouden vaten te vullen met zuiver niet één vinden die voldeed in ieder opzicht.
water. (11) Het land bood al de kruiden die nodig

\
Canto 8 25

(20) [Ze overwoog:] 'Zeker van zijn verzakingen [de dansers en zangers van de hemel], gingen allen
heeft men nog niet de woede overwonnen, geeste- over tot gezang en dans begeleid door de luide
lijke kennis hebben wil nog niet zeggen dat men klanken van muziekinstrumenten als
vrij is van negatieve invloeden van de omgang met schelphoorns, trompetten en trommels. (27)
anderen en een grote persoonlijkheid heeft nog Brahmā, Śiva en al de leiders der wereld met An-
niet zijn materiële verlangens overwonnen. Hoe girā voorop bewezen de hoogste persoonlijkheid
kan iemand die op deze manier beheerst wordt de eer middels het uitstrooien van bloemen en het
door iets of iemand anders nu [zijn zinnen, zich- zingen van mantra's die Zijn ware aard beschre-
zelf] de baas zijn? (21) Iemand mag dan van ven. (28) Met de genadevolle blik van de Godin
dharma zijn, maar is hij vriendelijk voor alle le- rustend op de goddelijken, de vaders der mensheid
vende wezens? Iemand kan van verzaking zijn, en hun generaties, werden zij allen gezegend met
maar onbekend zijn met de zaak der bevrijding. goed gedrag en goede eigenschappen en bereikten
Een persoon kan macht hebben over mensen, maar ze de uiteindelijke voldoening.
nog steeds niet bevrijd zijn van de almacht van de
materiële natuur [van de macht van de tijd]. Ie- (29) De Daitya's en Dānava's, o Koning, die ech-
mand kan vrij zijn van de invloed van de natuur- ter door Lakṣmī verwaarloosd werden, raakten,
lijke geaardheden, maar hij zal nimmer een gedeprimeerd in hun kwellende begeerte, moede-
tweede zijn [een andere Heer van Beheersing en loos en verloren al hun gevoel van schaamte. (30)
Yoga, zie ook 1.2: 8]. (22) Iemand kan lang leven Vervolgens verscheen Vārunī, de godin der dron-
maar hoeft nog niet te weten hoe hij zich moet kenschap, een jong lotusogig meisje dat, met de
gedragen en gelukkig zijn, iemand mag de kunst toestemming van de Heer, door de Asura's werd
van het leven meester zijn, maar niet weten hoe aanvaard.
hij oud moet worden. Iemand kan van beiden op
de hoogte zijn en nog steeds ongelukkig zijn in (31) Met de zoons van Kaśyapa die daarop [op-
een ander opzicht. Noch is van iemand die uit- nieuw] ijverig de oceaan karnden voor de nectar,
blinkt op ieder terrein gezegd dat hij mij wenst [in verscheen er [uiteindelijk] een hoogst wonderbaar-
mijn positie van toewijding aan Viṣṇu]!' lijke manspersoon, o grote Koning. (32) Hij was
lang, jeugdig, had stoere, sterke armen, een hals
(23) Met deze overwegingen in gedachten wend- als een schelphoorn, een donkere huid, rood door-
de de Godin van de Pracht en Weelde zich tot lopen ogen, een bloemenslinger en was behangen
Hem, Mukunda, het Vergaarbekken der Bovenzin- met allerlei sieraden. (33) In het geel gehuld, met
nelijkheid, Hij die in ieder opzicht zo geschikt en een brede borst, met zorgvuldig gepolijste, met
wenselijk was als de echtgenoot van haar keuze - juwelen ingelegde oorhangers, met pols- en enkel-
hoewel Hij er zelf niet naar verlangde. Hij immers banden gesierd en met glanzende, krullende haar-
was onafhankelijk van anderen en behept met bui- lokken, trad hij, zo krachtig als een leeuw, naar
tengewone, alleszins goede, transcendentale kwa- voren met een tot de rand toe gevulde pot vol nec-
liteiten. (24) Na om Zijn schouders een schitteren- tar. (34) Hij was een gedeeltelijke verschijning van
de krans te hebben gehangen van verse lotusbloe- een deel van Heer Viṣṇu in eigen persoon bekend
men die gonsde van de doldwaze hommels, hield onder de naam Dhanvantari die, zorgend voor de
ze zich met een bescheiden glimlach en met glin- medische wetenschap, een van de halfgoden was
sterende ogen, aan Zijn zijde op met Zijn boezem met recht op een deel van de offergaven. (35) Al
als haar ware rustpunt. (25) Hij, de vader van de de Asura's die hem zagen met het vat vol nectar,
drie afdelingen van het universum, maakte Zijn graaiden, verlangend naar de inhoud, hem onmid-
hart de verblijfplaats van de moeder, de godin, de dellijk de pot uit zijn handen. (36) Toen de pot met
hoogste [vertegenwoordiging van] de weelde. Zij nectar door de Asura's werd meegenomen, deden
daar geïnstalleerd zorgt met haar genadige blik de halfgoden ongelukkig een beroep op de Heer.
toezicht houdend op de drie werelden voor de toe- (37) Toen Hij zag hoezeer ze erover in de put za-
name van het geluk van Zijn dienaren en leiders. ten zei de Allerhoogste Heer die altijd handelt
(26) De dienaren van de goden en hun vrouwen overeenkomstig de verlangens van Zijn dienaren:

\
26 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

frisse, ferme, jonge maar zware borsten bij een


slank middel en een gelukzalige uitdrukking op
haar gezicht. Ze keek wat zorgelijk uit haar ogen
vanwege de hommels om haar heen. Met de
massa van haar prachtige, golvende haar en haar
fraaie hals met daar omheen een mallikā [jas-
mijn] bloemenslinger, met de schoonheid van
haar armen die waren versierd met de fijnste ju-
welen en banden, met de propere sari over haar
borst gespreid die een eiland van schoonheid was
en met de gordel die ze om haar middel droeg,
bewoog ze zich gracieus voort met haar enkel-
belletjes. Verlegen haar blikken werpend en met
haar wenkbrauwen in beweging, wekte ze diep in
de harten van de Daitya leiders een aanhoudend
wellustig verlangen op.'

Hoofdstuk 9
De Heer Verschijnt als een Mooie
Vrouw om de Nectar uit te Delen

(1) Śrī Śuka zei: 'Toen de Asura's de nectar voor


elkaars neus wegkaapten, werden ze, het elkaar
toewerpend en zich aldus gedragend als dieven,
zeer vijandig. Ze zagen toen [de Heer in de ge-
'Treur er niet om, Ik zal er hoogst persoonlijk op daante van] een vrouw [genaamd Mohinī-mūrti]
toezien dat de nectar er voor ieder van jullie is.' op zich afkomen. (2) 'Wat een figuur, welk een
(38) O meester der mensen, zij [de Asura's] maak- gratie en jeugdigheid!' zeiden ze zich haastend om
ten ruzie met elkaar over de nectar waarbij ze met Haar aandacht te trekken terwijl hun harten ernaar
een begeertig hart zeiden: 'Ik eerst, ik eerst, niet dorstten om met Haar te slapen. (3) 'Wie ben Jij
jij, niet jij!' (39-40) Anderen riepen: 'De goden met Je prachtige lotusblaadjes van ogen? Waar
spanden zich net zo goed in voor hun plicht met kom Je vandaan en waarom kwam Je hier naartoe?
het offerritueel en verdienen een even groot Bij wie hoor Je, o Jij met Je prachtige dijen die
aandeel. Dit is een kwestie van traditionele ver- onze geesten op hol brengt, zeg het ons alsjeblieft!
plichtingen [sanātana dharma]!' De Daitya's die (4) Noch wij, noch enige onsterfelijke persoon,
met alle geweld de pot probeerden te bemachti- demon, vervolmaakte ziel, schepsel van de hemel,
gen, ontzegden aldus jaloers en zwak elkaar eerbiedwaardig iemand of heerser van het univer-
voortdurend het recht, o Koning. (41-46) Nadat sum heeft Jou ooit aangeraakt en Je gekend, om
dit was voorgevallen nam Heer Viṣṇu, de Aller- nog maar te zwijgen van welk normaal mens ook.
hoogste Heer en Meester die voor ieder pro- (5) De hemel zij geprezen dat ze ons Jou gestuurd
bleem een oplossing heeft, de gedaante van een hebben, o Jij met Je fraaie wenkbrauwen. Is Jouw
allerverrukkelijkste, wonderbaarlijke vrouw aan genade er niet om dat te brengen wat aangenaam
die voor iedereen een mysterie vormde. Ze was is voor de zinnen en geest van allen die van vlees
een lust voor het oog. Zo donker als een pas ge- en bloed zijn? (6) O verpletterende schoonheid,
opende lotus was ze in al haar leden van de groot- vorm Jij dan misschien voor ons het geluk waar-
ste schoonheid en harmonie. Ze had een rechte mee we onze groeiende meningsverschillen uit de
neus, een fraaie kaaklijn en versierde oren. Ze had wereld kunnen helpen wat betreft deze zaak [van

\
Canto 8 27

de nectar], waarin we als familieleden, o slanke vuur, waren van liefdadigheid voor de koeien,
schone, almaar vijandiger tegenover elkaar komen de brahmanen en vele anderen, volbrachten
te staan? (7) Kan Je er alsjeblieft voor zorgen dat plechtigheden naar brahmaans voorschrift, dos-
[de nectar] rechtvaardig en onpartijdig wordt ver- ten zich uit naar hun smaak in nieuwe kleren,
deeld onder ons, de capabele en geschikte broe- deden sieraden om en gingen toen gezamenlijk
ders en nazaten van Kaśyapa?' zitten op zitplaatsen van kuśagras dat was neerge-
legd richting het oosten. (16-17) Toen de Sura's en
Daitya's aldus met [ook] hun gezichten naar het
(8) Hen met een glimlach en bekoorlijke blikken oosten gewend, uitgedost met bloemenslingers
gadeslaand   sprak de illusie van de vrouwelijke daar neerzaten met lampen in een perk dat volhing
schoonheid die de incarnatie van de Heer was, met wierook, trad Zij daar binnen met het vat om-
aldus verzocht de volgende woorden tot de Dai- hooggehouden, o heerser der mensen. Met Haar
tya's. (9) De Allerhoogste Heer zei: 'Hoe kan het jeugdige, rusteloze ogen, het geluid van Haar tin-
zo zijn dat jullie nazaten van Kaśyapa er allemaal kelende enkelbelletjes en Haar goedgevulde bor-
in geloven omgang te hebben met een vrouw die sten, schreed Ze langzaam voort met een prachti-
achter mannen aanloopt als Ik, want dat op vrou- ge sari om Haar volle heupen en Haar dijen die
wen gericht zijn is iets dat je bij de wijzen nooit leken op olifantenslurven. (18) Haar aanschou-
zult aantreffen! (10) O vijanden van de Sura's, de wend, de Opperheer die met gouden oorbellen,
wijzen zijn het er over eens dat jakhalzen en on- bekoorlijke oren, neus, wangen en gezicht zich
kuise vrouwen die er kortstondige relaties op na- voordeed als de vriendin van de Godin, waren ze
houden, [steeds] aan een nieuwe, verse partner allen erdoor betoverd hoe Ze hen glimlachend
denken.' aankeek terwijl Haar sari lichtjes wuifde over

(11) Śrī Śuka zei: 'Aldus


zich met hen vermakend
voelden al de Asura's zich
lachend op hun gemak bij
Haar en overhandigden ze
met een ernstig gezicht de
pot met nectar. (12) Toen
de Heer de pot met amrit
in ontvangst nam sprak
Hij met een spottend, ver-
lokkelijk lachje de woor-
den: 'Als jullie beloven
Me te accepteren onge-
acht of Ik nu eerlijk of
niet eerlijk tewerk ga, zal
Ik de nectar verdelen.'
(13) Nadat ze Haar dat
hoorden zeggen stemden
de Asuraleiders zonder
nog verder na te denken
in met Haar woorden en
zeiden: 'Vooruit dan
maar!' (14-15) Ze be-
gonnen te vasten, baad-
den zich, deden uitgie-
tingen van ghee in het

\
28 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

Haar borsten. (19) Het als een misrekening be- lijke activiteiten, ideeën en woorden met betrek-
schouwend om de nectar te geven aan de demo- king tot het eigen lichaam en de eigen familie die
nen die zo wreed zijn als slangen, deelde de On- allemaal van voorbijgaande aard zijn [asat, 'on-
feilbare het niet uit. (20) De beide partijen in twee waar']. Die zaken vormen allemaal je afgeschei-
rijen rangschikkend liet de Meester van het Uni- denheid. Maar hetzelfde wordt waarlijk iets feite-
versum ieder van hen aan zijn eigen kant ordente- lijks en permanents als het niet in gescheidenheid
lijk plaatsnemen. (21) Met de pot in Zijn handen [niet zonder toewijding tot de Heer] wordt gedaan,
misleidde de Heer de Daitya's met mooie woorden want dan ontwikkelt het zich tot dat wat men het
en liet Hij degenen die verderop zaten [tegenover 'water geven aan de wortelś noemt, dat handelen
hen, de Sura's] drinken van de nectar die ze zou dat iedereen ten goede komt [zie 8.5: 49 en B.G.
vrijwaren van ouderdom, dood en gebrekkigheid. 3: 10].'
(22) De Asura's die het verfoeilijk vonden om te-
gen een vrouw te vechten, beheersten zich in hun
gevoelens voor Haar zoals ze beloofd hadden, o
Koning en hielden zich koest. (23) Bang voor een Hoofdstuk 10
breuk in de vriendschap met Haar voelden ze zich, De Veldslag tussen de Halfgoden en de
bewogen door het grootste respect, allen verplicht Demonen
aan Haar en zeiden ze niet het geringste dat Haar
zou kunnen mishagen. (24) Hij die de hemellich- (1) Śrī Śuka zei: 'Omdat ze zich van Vāsudeva
ten verduistert [Rāhu] doste zich uit als een van de hadden afgekeerd [en liever Mohinī-mūrti zagen]
halfgoden en ging tussen hen zitten om van de slaagden de Dānava's en Daitya's er aldus niet in,
nectar te drinken maar hij werd bij zon en maan o Heerser, om met hun gezamenlijke inspanning
[de goddelijkheid van het ego en het gevoel dat hij van het karnen de nectar te bemachtigen. (2) Na-
verdringt], snel ontdekt. (25) Op het moment dat dat de amrit, o Koning, was voortgebracht en te
hij zich aan de nectar tegoed deed werd Rāhu's drinken was gegeven aan de Sura's die bij Hem
hoofd door de Heer met Zijn messcherpe cakra hoorden, ging de Heer van alle levende wezens
afgesneden. Het onthoofde lichaam dat de nectar die gedragen wordt door Garuḍa weg. (3) Toen
niet had bereikt, viel ter plekke dood neer. (26) de zoons van Diti zagen hoe hun rivalen een goed
Maar het hoofd had aldus de onsterfelijkheid be- leven genoten, was dit voor hen onverdraaglijk
reikt en werd door Heer Brahmā erkend als een en hieven ze daarom in slagorde hun wapens te-
planeet. Het is diezelfde Rāhu die tijdens verduis- gen de halfgoden. (4) De goddelijken, die onder
teringen [gedurende de veranderingen van de de bescherming van Nārāyaṇa's voeten nieuwe
maan, het licht van] de zon en maan vijandig ver- kracht hadden gevonden met het drinken van de
dringt [zie ook 5.24: 1-3, 6.6: 37 en 6.18: 12-14]. nectar, namen daarop toen hun wapens ter hand
om zich te verdedigen. (5) Daar [aan de oever van
(27) Toen de goddelijken bijna met het drinken de oceaan van melk] vond toen een enorm verbe-
van de nectar klaar waren onthulde de Allerhoog- ten gevecht plaats tussen hen die de goden en de
ste Heer Hari, Hij die alle werelden het beste toe- demonen werden genoemd, o Koning, met een
wenst, [nogmaals] Zijn oorspronkelijke gedaante tumult dat je de haren te berge deed rijzen. (6) Die
in de aanwezigheid van al de Asura's en hun lei- veldslag waarin ze kwaad van geest elkaar ver-
ders. (28) Hoewel de Sura's en Asura's aldus vere- volgens te lijf gingen met hun zwaarden, pijlen
nigd waren wat betreft de plaats, de tijd, het doel, en allerlei ander wapentuig vormde een ontmoe-
de oorzaak, de handelingen en de ambities, bereik- ting die hen allen zwaar op de proef stelde. (7)
ten ze niet hetzelfde resultaat. De godvrezenden Door de massa schelphoorns, trompetten, trom-
bereikten met gemak de nectar ermee omdat de mels, hoorns en pauken ontstond er samen met
zegening van het saffraan van de lotusvoeten de [het geluid van] al de olifanten, paarden, soldaten
hunne was, maar dat gold niet voor de Daitya's te voet en de strijdwagenvechters, een geweldig
[vergelijk B.G. 4: 11]. (29) Wat men ook doet ter kabaal. (8) Op het slagveld bevochten de vijanden
wille van zijn eigen leven en welzijn, zijn mense- elkaar op basis van gelijkheid: strijdwagen tegen

\
Canto 8 29

strijdwagen, infanterie tegen infanterie, cavalerie zoons van Puloma, de Kāleya's, de Nivātakavaca's
tegen cavalerie en strijdolifant tegen strijdolifant. en anderen die niet hun deel van de nectar hadden
(9) Sommigen bereden olifanten, sommigen bere- gekregen. Met enkel de last op hun schouders [en
den kamelen en anderen ezels. Sommigen maak- niet de beloning van de nectar], lieten zij, die
ten ook gebruik van wit- en roodkoppige apen, reeksen van vijanden hadden overwonnen en nu
tijgers en leeuwen. (10-12) Beide partijen strij- met alles wat ze hadden klaarstonden om de on-
ders traden elkaar tegemoet gebruikmakend van sterfelijken te bestrijden, een leeuwengebrul horen
lucht-, water- en landdieren in allerlei maten en en bliezen ze op hun schelphoorns met het groot-
vormen. Er waren gieren, adelaars, eenden, havi- ste tumult. Toen [Heer Indra] Balabhit ['bevreesd
ken, bhāsavogels, roofwalvissen, apen, buffels, voor de kracht'] zijn bloeddorstige rivalen voor
neuṣoorns, koeien, stieren, wild vee en rood vee, zich zag, werd hij zeer kwaad.
jakhalzen en ratten, konijnen, mensen en geiten,
terwijl anderen in het gevecht gebruik maakten
(25) Indra gezeten op Airāvata zijn draagolifant
van zwarte herten, zwanen en beren [als hun 'voer-
die droop van de most, zag er zo prachtig uit als de
tuig', totemdier of vechtgeest]. (13-15) Met de
zon die opgaat boven de watervallen van Udayagi-
mooi versierde vlaggen en baldakijnen , o Koning,
ri. (26) Rondom hem hadden al de goden met ba-
met de smetteloos witte parasols die kostbare
nieren en wapens posities ingenomen op hun ver-
handgrepen hadden vol met juwelen en parels, met
schillende voertuigen: al de leiders van de hogere
de gewone waaiers en waaiers van pauwenveren,
werelden en de halfgoden van de lucht, van het
met hun boven- en onderkleding wapperend in de
vuur en van het water. (27) Elkaar tegemoet tre-
wind, met de gloed van hun sieraden en schilden
dend beschimpten de tegenstanders elkaar recht in
en hun blinkende, scherpe en schone wapens uit-
het gezicht waarbij ze poogden de ander zoveel
bundig glinsterend in de zon, zagen de twee
als ze konden in het hart te raken. Toen bonden
vaandeldragende partijen van de halfgoden- en
ze oprukkend, man tegen man de strijd met el-
Dānava-helden met hun bloemenslingers er alles
kaar aan. (28) Bali vocht tegen Indra, Tāraka te-
bij elkaar uit als twee oceanen vol waterdieren, o
gen Kārttikeya, Varuna tegen Heti en Mitra, o Ko-
afstammeling van Pāṇḍu. (16-18) Bali, de zoon
ning, vocht tegen Praheti. (29) Yamarāja vocht
van Virocana, de aanvoerder der demonen, be-
tegen Kālanābha, Viśvakarmā tegen Maya,
stuurde voor de strijd een voertuig vervaardigd
Tvaṣṭā tegen Śambara en Savitrā vocht tegen Vi-
door Maya genaamd Vaihāyasa ['door de lucht
rocana. (30-31) Aparājita vocht tegen Namuci, de
vliegend']. Daarmee bewoog hij zich daarheen
twee Aśvinī-kumāra's tegen Vṛṣaparvā, de halfgod
waar hij maar wilde. Volledig toegerust met al de
Surya tegen de honderd zoons van Bali die onder
noodzakelijke wapens was het onuitsprekelijk,
leiding stonden van Bāna, Soma [de maangod]
onbeschrijflijk en hoogst wonderbaarlijk. Soms
vocht tegen Rāhu, Anila [de god van de lucht] te-
was het onzichtbaar en dan kon het weer worden
gen Puloma en de oppermachtige godin Bhadra
gezien. Beschut door fraai versierde parasols en
Kālī [Durgā] vocht tegen Śumbha en Niśumbha.
wuifkwasten bevond hij, in die eersteklas he-
(32-34) Vṛṣākapi [Śiva] vocht tegen Jambha en
melwagen die werd omringd door al zijn com-
Vibhāvasu, de vuurgod, tegen Mahiṣāsura. Ilvala
mandanten, zich in een positie zo schitterend als
en zijn broer Vātāpi vochten tegen Brahmā, o on-
die van een rijzende maan. (19-24) Hij werd om-
derdrukker van de vijand, Durmarṣa vocht tegen
ringd door de verschillende voertuigen van de
Kāmadeva [Cupido], Utkala tegen de Mātrikā-go-
bevelhebbers van de Asura troepen: die van Na-
dinnen, Brihaspati tegen Śukrācārya en Śani [Sa-
muci, Śambara, Bāna, Vipracitti; Ayomukha,
turnus] vocht tegen Narakāsura. De Maruts voch-
Dvimūrdhā, Kālanābha en Praheti; die van Heti,
ten tegen Nivātakavaca, de Vasu's  tegen de Kāla-
Ilvala, Śakuni, Bhūtasantāpa, Vajradamshthra, en
keya's, de Viśvedeva's tegen de Pauloma's en de
Virocana; die van Hayagrīva, Śankuśirā, Kapila,
Rudra's vochten tegen de Krodhavaśa's.
Meghadundubhi, Tāraka, Cakradrik, Śumbha,
Niśumbha, Jambha en Utkala; alsook die van
Ariṣtha, Ariṣthanemi, Maya, Tripurādhipa, en de

\
30 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

(35) De Sura's en Asura's gingen aldus man tegen Met de ogen van hun eigen daar gevallen hoofden
man de strijd met elkaar aan op het slagveld. Met konden de soldaten nog de rompen en armen met
de overwinning op het oog vielen ze aan met grote geheven wapens op het slagveld op zich af zien
kracht en hakten ze op elkaar in met hun scherpe komen.
pijlen, kromzwaarden en lansen. (36) Ze sloegen
elkaar hun hoofden eraf gebruikmakend van (41) Bali viel de grote Indra aan met tien pijlen,
vuurwapens [genaamd bhuśundhi's], werpschij- Airāvata, zijn draagdier met drie pijlen, zijn vier
ven, knotsen, speren, drietanden, spiesen, toortsen, bewakers [soldaten te paard] met vier pijlen en de
gekartelde projectielen, bijlen, zwaarden, lansen, drijver van de olifant met één pijl. (42) Indra be-
ijzeren knuppels, hamers en slingers. (37) De oli- dreven als hij was, sneed meteen in een snelle re-
fanten, paarden en wagens, soldaten te voet en de actie de pijlen die op hem afvlogen aan stukken
verschillende soorten voertuigen en hun berijders met een ander type zeer scherpe pijlen [bhalla's]
werden aan stukken gehakt. Armen, dijen, nekken en glimlachte erover dat de vijand hem niet kon
en benen werden van hun rompen gescheiden en bereiken. (43) Toen hij zag wat voor een expert in
de vaandels, bogen, bewapening en ornamenten de krijgskunst Indra was, greep hij vertoornd naar
werden aan stukken geslagen. (38) Door hun ge- het śakti-wapen, maar die toorts van laaiend vuur
welddadige stampij en het geratel rees het stof van werd nog in zijn hand door hem vernietigd. (44)
het veld in alle richtingen hoog in de lucht op tot Maar of hij nu daarop de lans, het gekartelde pro-
aan de zon en regenden daarna de stofdeeltjes jectiel, de speer of het zwaard probeerde, allemaal
weer naar beneden met het bloed dat rondspatte. werden ze door de machtige ziel in stukken ge-
(39) En zo raakte het veld aldaar bezaaid met af- hakt. (45) O meester der mensen, toen produceer-
gehakte hoofden compleet met helmen en oorhan- de de Asura een demonische illusie waarbij hij uit
gers, kwaaie ogen en verbeten lippen en lagen de het zicht verdween en een enorme berg boven de
benen en opgesierde armen er als olifantenslurven hoofden van de Sura-strijders verscheen. (46) Om
verspreid met de wapens nog in de handen. (40) de vijandelijke troepen te reduceren regenden er

\
Canto 8 31

grote bomen van naar beneden in een laaiende draagdier met datzelfde wapen door Hem ge-
bosbrand alsook stenen met scherpe punten. (47) dood. (57) De zeer machtige Mālī en Sumālī
Grote slangen, schorpioenen en andere giftige vielen in de slag toen hun hoofden van hun
beesten kwamen naar beneden alsook leeuwen, rompen werden gescheiden door Zijn cakra.
tijgers, beren en grote olifanten die alles verplet- Daarna verloor de vijand Mālyavān zijn hoofd
terden. (48) Vele honderden spiernaakte vlees- door de schijf van de Oorspronkelijke Persoon-
etende duivelinnen en duivels, o Heerser, ieder lijkheid toen hij met een puntige knots en brul-
met een drietand in de hand, krijsten 'Steek ze lend als een leeuw de koning der vogels [Garuḍa]
neer, snijd ze aan stukken!' en dergelijke. (49) aanviel.'
Vervolgens waren er diep rommelende, door de
wind geteisterde grote wolken te zien in de hemel
waaruit, begeleid door donderslagen, gloeiende
sintels vielen. (50) De Daitya schiep een giganti- Hoofdstuk 11
sche vuurstorm zo schrikwekkend als Sāmvartaka De Dānava's Vernietigd en Weer Opge-
[het vuur aan het einde der tijden] die door de wekt
wind werd voortgedreven om de halfgodenkrijgers
te verbranden. (51) Daarop vertoonde zich, voor
iedereen goed te zien, een zee vol ziedend water (1) Śrī Śuka zei: 'Toen daarop dankzij de genade
met golven die door de wind werden opgestuwd van de Allerhoogste Persoonlijkheid de Sura's zich
tot een gigantische draaikolk. (52) Aldus raakten hersteld hadden, hervatten Indra, Vāyu en de ande-
de Sura-strijders in de strijd ontmoedigd met de ren zonder aarzeling de strijd tegen de troepen die
vertoning van de illusoire atmosfeer zoals die door hen voorheen hadden teruggedrongen in de slag.
de onzichtbare Daitya's werd gepresenteerd, die (2) Op het moment dat de zo machtige Indra
experts der begoocheling. (53) Niet meer wetend kwaad op de zoon van Virocana [Bali] zijn blik-
hoe ze daar op moesten reageren, o Koning, medi- semschicht opnam, riepen zijn mensen allemaal:
teerden de volgelingen van Indra op de Allerhoog- 'Helaas, helaas!' (3) Hij die zich nuchter en goed
ste Heer, de Schepper van het Universum, die al- uitgerust over het slagveld bewoog zag zich ge-
daar voor hen verscheen. plaatst voor hem met de bliksemschicht en kreeg
toen naar zijn hoofd geslingerd: (4) 'Jij bedrieger,
(54) Hij met de gele kleding en de lotusblaad- jij dwaas, met je magie probeer je met illusies de
jesogen wiens voeten rusten op de schouders van zaak in je greep te krijgen en te winnen, probeer je
Garuḍa, werd toen voor hen zichtbaar met Zijn over ons die de illusie de baas zijn te zegevieren
acht armen en wapens, de Godin van het Geluk en alsof we kleine kinderen zijn die je iets kan afpak-
Zijn onschatbare Kaustubha-juweel, Zijn helm en ken door hun aandacht af te leiden! (5) Zij die
Zijn oorhangers allemaal prachtig tentoonge- denken dat ze vooruit kunnen komen en vrij zullen
spreid. (55) Zo gauw Hij arriveerde werden de zijn door anderen een rad voor ogen te draaien, dat
illusoire manifestaties van de valse werken van soort vijanden van de goden, breng ik ten val, die
de Asura terstond verdreven door de superieure dwazen ontzeg ik de posities die ze ingenomen
macht van de grootste aller persoonlijkheden. hebben. (6) Ik ben degene die vandaag een einde
Zoals dat gaat met dromen als men ontwaakt zal maken aan jou en je tovenarij door je je hoofd
raakt men verlost van alle gevaar als men zich eraf te slaan met mijn honderd-tandige bliksem-
de Heer weet te herinneren. (56) Toen de demon schicht. Jij kwaadaardige ziel met je maten... treed
Kālanemi die werd gedragen door 'de vijand der maar naar voren!'
olifanten' [de leeuw] Hem op het slagveld zag
die door Garuḍa wordt gedragen, wierp hij een (7) Bali bracht ertegenin: 'Allen hier op dit slag-
rondtollende drietand op Hem af. Toen die op veld aanwezig zijn onderworpen aan de heer-
Garuḍa's hoofd afkwam werd hij met gemak schappij van de tijd en bouwen met hun handelen
onderschept door de Heer der Drie Werelden en achtereenvolgens een reputatie op, boeken een
werd vervolgens de vijand tezamen met zijn overwinning, lijden een nederlaag en vinden de

\
32 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

dood. (8) Omdat de hele wereld bewogen wordt door Pāka allen tegelijk werden gericht en afge-
door de tijd, juicht of klaagt een verlichte ziel die schoten op Mātali en de strijdwagen met alles wat
dit inziet niet. Wat dat betreft zijn jullie aardig de erbij hoorde, kon men aldus getuige zijn van een
weg kwijt [vergelijk B.G. 2: 11]!  (9) Wij die ons- hoogst opmerkelijk wapenfeit in de veldslag. (23)
zelf wat dat betreft de baas zijn hebben het niet zo Namuci vuurde vijftien goudgevederde opper-
op die pijnlijke praatjes van u die bij de heiligen machtige pijlen af die door de lucht suizend een
voor zielig worden versleten.' geluid op het veld voortbrachten als van een don-
derwolk vol regen. (24) De Asura's bedolven Indra
(10) Śrī Śuka zei: 'Nadat hij als een dappere held en zijn wagenmenner van alle kanten onder een
aldus de machtige Indra scherp terecht had gewe- dichte pijlenregen die de zon aan het zicht onttrok
zen viel Bali, de onderwerper der grootsten, hem zoals regenwolken dat tijdens het regenseizoen
opnieuw aan met ijzeren pijlen op zijn boog die hij doen [zie ook 4.10: 13]. (25) Als kooplieden die
in de aanval tot zijn oor aanspande. (11) De god midden op zee schipbreuk lijden begon de hele
die aldus werd geminacht door zijn welbespraakte verzameling halfgoden en hun gevolg die hem niet
vijand bleef, net als een olifant die er met de roede meer konden ontwaren, beroofd van hun leider
van langs krijgt, onberoerd over de les die hem onder de druk en intimidatie van de vijandelijke
werd geleerd. (12) Toen de meester der vernieti- superioriteit te jammeren. (26) Daarop slaagde
ging [Indra] de schicht tegen hem inzette, stortte Indra, hij die de machtigen de baas is, er tot hun
hij [Bali] getroffen met zijn hemelwagen ter aarde grote vreugde in zich tezamen met zijn paarden,
als een berg die zijn vleugels heeft verloren. (13) strijdwagen, vaandel en wagenmenner los te ma-
Ziend dat zijn maat was gevallen trad zijn meest ken van de wolk van pijlen, stralend in alle wind-
intieme vriend en begunstiger Jambha naar voren richtingen van de hemel en de aarde met een gloed
uit solidariteit met zijn gevallen strijdmakker. (14) gelijk aan die van de zon aan het einde van de
Hij, supermachtig de leeuw berijdend, stelde zich nacht.
op met zijn strijdknots en sloeg Indra en zijn oli-
fant met grote kracht op de schouder. (15) Getrof- (27) Toen de godheid zag hoe zijn leger door de
fen door de enorme klap zakte de olifant versuft vijand werd onderworpen in de slag, nam hij
door zijn knieën op de grond en viel bewusteloos briesend van woede zijn bliksemschicht ter hand
om. (16) Toen Indra's wagenmenner Mātali daarop om zijn tegenstanders te doden. (28) Voor ogen
zijn strijdwagen bracht die werd getrokken door van hun familieleden scheidde hij toen, om vrees
een duizendtal paarden, besteeg hij de wagen en in te boezemen, o Koning, met behulp van die
liet hij zijn olifant achter. (17) Die dienst van de schicht de hoofden van de rompen van Bala en
wagenmenner kon [Jambhāsura,] de beste der Pāka. (29) Namuci die er getuige van was hoe de
Dānava's wel waarderen, hij glimlachte erover en twee werden afgeslacht, treurde over hen en deed
bracht hem [de menner] vervolgens in de strijd een furieus een serieuze poging Indra van het leven te
slag toe met zijn van vuur laaiende drietand. (18) beroven, o heer der mensen. (30) Met een ijzeren
Mātali zette zich schrap en wist de uitzinnige pijn speer behangen met bellen en opgesierd met goud
te verdragen, maar Indra onthoofde Jambha zeer in zijn hand trad hij laaiend van woede aan tegen
woedend met zijn bliksemschicht. (19) Toen de koning der goden en brulde als een leeuw: 'En
Jambhāsura's verwanten van Nārada ṛṣi vernamen nou ben je dood!' en viel toen aan. (31) De heer
dat hij gedood was, haastten Namuci, Bala en [der goden, Indra] die het met grote snelheid uit de
Pāka zich derwaarts zo snel ze maar konden. (20) hemel naar beneden zag komen, sloeg het [in zijn
In de grofste termen Indra uitscheldend om hem in vlucht] aan stukken, o Koning terwijl de demon
het hart te treffen, bestookten ze hem met pijlen zelf van de ziedende meester van de hemel de
die neerregenden als een hoosbui boven een berg. bliksemschicht op zijn schouders kreeg om hem
(21) De duizend paarden van de koning der hemel zijn hoofd eraf te slaan. (32) Maar de machtige
werden door evenzovele pijlen belaagd die allen schicht, hetzelfde wapen dat voorheen door de
razendsnel tegelijkertijd waren afgevuurd. (22) koning der goden zo succesvol was ingezet tegen
Met de nog eens tweehonderd pijlen die daarnaast Vṛtrāsura [6.12: 25], kon nog geen schrammetje

\
Canto 8 33

toebrengen. Die weerstand van Namuci's nek was evenwel volijverig de overige vijandige Asura's ter
een buitengewoon wonderbaarlijk iets. (33) Met dood te brengen, als waren ze leeuwen op de her-
de bliksemschicht aldus buiten werking gesteld tenjacht. (43) Devaṛṣi Nārada Muni werd door
werd Indra zeer bang voor de vijand en vroeg hij Heer Brahmā op de halfgoden afgestuurd, o Ko-
zich af: 'Wat krijgen we nou? Bij genade van wel- ning, om de machthebbers de totale vernietiging
ke supermacht kon dit in ieders ogen zo miracu- van de Dānava's te ontzeggen die hij plaats zag
leus iets zich voordoen? (34) Met deze schicht heb vinden. (44) Śrī Nārada zei: 'Beschermd door de
ik voorheen de vleugels afgesneden van bergen die armen en het geluk [de godin] van Nārāyaṇa ver-
met die vleugels mensen doodden als ze met hun wierven jullie allen de nectar. Aangezien jullie er
grote gewicht neerkwamen op aarde. (35) Vṛtrāsu- allen dus wel bij varen moeten jullie nu een einde
ra die zo machtig was met de boetedoeningen van maken aan dit vechten!'
Tvaṣṭā [zie 6.9: 11] vond er de dood door, net als
vele andere machtige karakters die ongevoelig (45) Śuka zei: 'Hun ergernis en woede bedwin-
waren voor andere wapens. (36) En nu werd die gend accepteerden ze wat de wijze zei en keerden
schicht, die zo krachtig is als een brahmāstra, na ze allen, onder lofprijzingen van hun volgelingen,
te zijn ingezet tegen een minder beduidende de- terug naar hun hemelse verblijven. (46) Zij die de
mon afgeweerd. Zo nutteloos geworden als een strijd hadden overleeft raapten de levenloze Bali
stok kan ik hem niet langer hanteren.'

(37) Indra die zich op deze manier


beklaagde werd toen uit het niets
door een stem toegesproken die zei:
'Met deze Dānava is het zo geregeld
dat hij niet kan worden vernietigd
door iets wat nat of droog is. (38)
Hij zou niet sterven door iets nats of
droogs vanwege een gunst die Ik
hem verleende en derhalve, o Indra,
zal je andere middelen moeten
overwegen om je vijand aan te pak-
ken.'

(39) Nadat hij die indrukwekkende


stem had gehoord mediteerde Heer
Indra zeer aandachtig en kwam ver-
volgens tot het inzicht dat schuim
het middel moest zijn dat droog
noch nat was. (40) Aldus propte hij
in Namuci's keel het wapen dat nat
noch droog was, waarop al de wij-
zen verheugd de almachtige over-
laadden met bloemenslingers. (41)
De twee belangrijkste zangers van
de hemel Viśvāvasu en Parāvasu
hieven hymnen aan, de pauken wer-
den geslagen door de goddelijken en
de dansers van de hemel dansten in
de hoogste verrukking. (42) Vāyu,
Agni, Varuna en anderen begonnen

\
34 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

[en al de andere gevallenen] op en gingen met ven en een leven hierna]. (7) U als het Kosmisch
Nārada's toestemming naar de berg die Asta heet- Geheel van het eeuwige leven voorbij [de invloed
te. (47) Aldaar werden zij die hun ledematen en van] de geaardheden, U als de Ene die vrij van
hoofd nog hadden door Śukrācārya [4.1: 45, 6.7: verdriet in eeuwige gelukzaligheid verkeert, bent
18, 7.5: 1, 7.10: 33] weer tot leven gewekt op ba- onveranderlijk en bestaat los van al het bestaande
sis van zijn kennis van het Samjīvanī-gebed, zijn terwijl U al het bestaande bent. U als de oorzaak
wetenschap ter opwekking van de doden. (48) Ook van het ontstaan en de handhaving van dit univer-
Bali werd teruggehaald door de aanraking van sum, bent het Zelf en de Meester van alle zelfbe-
Uśanā, maar ondanks het feit dat hij verslagen was heersing, de Onafhankelijke waarvan al de ande-
beklaagde hij zich met zijn ervaring in wereldse ren afhankelijk zijn [zie tevens B.G. 9: 15]. (8) U
aangelegenheden niet [over het herwinnen van] de Ene die er bent als een tijdelijke zowel als een
zijn zinnen en geheugen.' eeuwige manifestatie, bent zelf vrij van die twee-
voudigheid omdat U in deze wereld niet verschilt
qua substantie, net zomin als goud niet verschilt
van het goud van de verschillende vormen die het
Hoofdstuk 12 aanneemt. Uit onwetendheid houden mensen er
Heer Śiva Bidt ervoor Mohinī Mūrti te verschillende noties van U op na, verschillen die
Mogen Zien, Raakt Verbijsterd en Her- door de geaardheden teweeggebracht zijn terwijl
stelt Zich Weer U niet afhankelijk bent van die fysieke bijkom-
stigheden [zie ook B.G. 7: 4-5].   (9) Sommigen
denken over U als de Allerhoogste Geest, sommi-
(1-2) De zoon van Vyāsa zei: 'Toen hij die de stier gen beschouwen U als het dharma, sommigen
berijdt [Śiva] vernam dat Heer Hari de gedaante zeggen dat U de Oorspronkelijke Persoon bent, de
van een vrouw had aangenomen [8.9] met het doel Hoogste Heerser voorbij oorzaak en gevolg, ter-
de Dānava's te bekoren en ervoor had gezorgd dat wijl anderen U beschouwen als de Transcendentie
de Sura's de nectar te drinken kregen, besteeg hij uitgerust met negen hoedanigheden [zie 7.5: 23-
zijn stier en begaf hij zich tezamen met zijn godin 24]. Nog weer anderen denken over U als de onaf-
[Umā] en omringd door zijn geesten naar Mad- hankelijke en onvergankelijke Hoogste Persoon-
husūdana's [Viṣṇu's] verblijf om Hem te zien. (3) lijkheid. (10) Ik niet, noch hij die eindeloos lang
De Allerhoogste Persoonlijkheid heette hem van leeft in het voorbije [Brahmā] en ook niet de wij-
harte welkom met al het verschuldigde respect en zen met Marīci aan het hoofd kennen werkelijk
toen Heer Bhava en Umā beiden comfortabel ge- degene [U] die dit universum heeft geschapen, ook
zeten waren bracht Śiva Heer Hari zijn eerbetui- al [weten we wel dat we] zijn ontstaan uit goed-
gingen en zei hij met een glimlach het volgende. heid. En wat te zeggen van de Daitya's en de ande-
re sterfelijke wezens, o Heer, wiens harten voort-
(4) Śrī Mahādeva zei: 'O God der Goden, o Alles- durend begoocheld door māyā worden bewogen
doordringende Heer en Meester van het Univer- door het lagere [van de hartstocht en de onwe-
sum die het Universum zelf bent, voor alle vormen tendheid, zie B.G. 2: 45]? (11) Net als de lucht die
van bestaan bent U het Ware Zelf, de Ziel en daar- ons binnengaat en ook buiten ons aanwezig is in
om bent U de Allerhoogste Heer. (5) Van wat er de atmosfeer, bent U betrokken en tegelijkertijd
bestaat in het begin, halverwege en aan het eind vrij en hebt U, met Uw aanwezigheid als Hij die
van deze schepping, van het 'ik' en van de rest alles doordringt, weet van alles wat deel uitmaakt
[van de wereld van het 'mijn'] daarbuiten, bent U, van de schepping, handhaving en voleinding van
mijn Heer, de onuitputtelijke Waarheid van Brah- de wereld in zijn geheel, hebt U weet van de le-
man, de Absolute Geest die vrij is van deze ver- vende wezens en hun ondernemingen en van alles
schillen. (6) Zij die wijs zijn en vrij van persoon- wat zich rondbeweegt en niet rondbeweegt. (12) Ik
lijke motieven het opperste welzijn verlangen, was er getuige van hoe allerlei avatāra's van U in
aanbidden Uw lotusvoeten en verzaken hun ge- Uw verschillende avonturen Uw kwaliteiten ten-
hechtheden in beide opzichten [wat betreft dit le- toonspreidden. Ik, Śiva, zou graag die incarnatie

\
Canto 8 35

van U willen zien waarin U het lichaam van een in het universum [vergelijk B.G. 7: 14]. (22) Haar
vrouw aanneemt. (13) We zijn hier naartoe geko- aldus met de bal zien spelend en een nauwelijks
men om met eigen ogen de gedaante van de beli- op te merken verlegen glimlach zien uitzendend,
chaming te zien die de aandacht van de Daitya's raakte de god door de blikken van de stralende
wist te vangen en de Sura's de nectar te drinken schoonheid betoverd. Met zijn geest in beslag ge-
gaf.' nomen niet in staat zijn ogen van Haar af te hou-
den, kon hij niet meer aan zichzelf, aan Umā aan
(14) Śrī Śuka zei: 'Viṣṇu de Allerhoogste Heer zijn zijde of aan zijn metgezellen denken [verge-
aldus verzocht door hem met de drietand in zijn lijk 5.5: 8]. (23) Toen de bal op een gegeven mo-
hand, lachte en gaf Giriśa ['de man van de berg'] ment ver wegsprong van Haar hand ging Ze de bal
een antwoord van diepe betekenis. (15) De Al- achterna en waaide recht voor ogen van de gretig
lerhoogste Heer zei: 'Ik achtte het noodzakelijk toekijkende Śiva, de jurk met de gordel weg die de
om in het belang van de Sura's de Daitya's te vrouw bedekte. (24) Aldus heel Haar welgevorm-
begoochelen die het vat vol met nectar hadden de glorie ziend die zo aangenaam was voor het
weggenomen en nam daartoe de gedaante aan van oog, dacht Śiva toen Ze hem daarbij aankeek dat
een prachtige vrouw. (16) Ik zal aan jou, o beste Zij wel zin in hem had. (25) Door Haar glimlachen
der verlichten, die er zo naar verlangt het te aan- en handelingen beroofd van zijn gezonde verstand
schouwen, nu dit voorwerp van aanbid-
ding laten zien dat zeer gewaardeerd
wordt door hen die zich door de lust laten
leiden.'

(17) Śrī Śuka ging verder: 'Nadat Hij dit


gezegd had verdween Heer Viṣṇu meteen
uit het zicht van Zijn gezelschap, Śiva en
Umā achterlatend die overal om zich
heenkeken. (18) Daarop ontwaarden ze op
een mooie plek in het bos een heerlijke
vrouw die, gekleed in een glanzende sari
met een gordel om Haar heupen, temidden
van de bomen vol roze blaadjes en allerlei
bloemen, bezig was met een bal te spelen.
(19) Met het stuiteren van de bal trilden
haar prachtige borsten en haar bloemen-
kransen, die door hun gewicht meedein-
den met Haar fragiele middel, met iedere
stap die Ze links en rechts zette met Haar
koraalrood gekleurde voeten. (20) Haar
ogen volgden angstvallig de bal die zich
rusteloos in alle richtingen bewoog, ze
had glinsterende oorbellen in haar oren en
blauwglanzend haar dat langs de wangen
van Haar stralende gezicht naar beneden
viel. (21) Terwijl Ze met Haar rechterhand
tegen de bal sloeg gleed Haar haar los en
probeerde ze haar losrakende sari op zeer
charmante wijze bij elkaar te houden met
Haar linkerhand. Aldus betoverde het spi-
ritueel vermogen [van de Heer] iedereen

\
36 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

was hij van slag en ging


hij schaamteloos achter
Haar aan, ondanks het feit
dat Bhavānī er getuige
van was. (26) De volko-
men naakte vrouw die
hem op zich af zag ko-
men, rende in grote verle-
genheid met een glimlach
heen en weer om zich te
verbergen achter de bo-
men. (27) Heer Śiva,
Bhava, viel afgeleid door
zijn zintuigen ten prooi
aan de lust als was hij een
mannetjesolifant die uit is
op een vrouwtjesolifant.
(28) Haar najagend kreeg
hij Haar haarvlecht te
pakken en trok hij Haar
tegen Haar wil naar zich
toe om Haar te omhelzen.
(29-30) Zij, de vrouwtje-
solifant, met Haar losge-
raakte haren gevangen
door de mannetjesolifant
die de Heer Zijn toege-
wijde was, kronkelde als
een slang en slaagde erin
zich te bevrijden, o Koning. Ontsnapt aan de hech- tuigd van zijn eigen grootheid en de grootheid van
te greep van de Heer der halfgoden holde Ze snel de Ziel van het Universum die van een onbegrensd
weg met Haar zware heupen die zo uitdrukkings- vermogen is, beschouwde hij wat zich had voor-
vol het begoochelend vermogen van de Heer ten- gedaan als niet erg verrassend. (37) Ziend dat hij
toonspreidden. (31) Als zat de duivel hem op zijn er niet verstoord of beschaamd over was nam
hielen zette Rudra de achtervolging in van Hem Madhusūdana daarover zeer tevreden Zijn manne-
wiens handelingen zich zo wonderbaarlijk voor lijke gedaante weer aan en sprak Hij.
hem afspeelden. (32) Haar nazittend als een dolle
stier jagend op een wijfje, werd van hem die nim- (38) De Allerhoogste Heer zei: 'Ik wens je alle
mer zijn zaad tevergeefs uitstort, het zaad geluk, o beste der halfgoden. Ondanks het feit dat
geloosd.   (33) Al de plaatsen waar zijn zaad op je met Mijn verschijning als een vrouw, zo spon-
aarde viel, o grote heerser, werden mijnen voor taan bekoord was door Mijn uitwendig vermogen,
goud en zilver. (34) Aan de oevers der rivieren en blijf je niettemin hecht verankerd in jezelf. (39)
meren, in de bergen en in de wouden, in de tuinen Wie anders dan jij is er toe in staat om, eenmaal
en waar zich ook maar de wijzen ophielden, was aangetrokken door de zinnen, Mijn māyā te over-
Heer Śiva aanwezig. (35) Met zijn zaad geloosd winnen? Zij die hun zinnen niet de baas zijn heb-
zag hij in dat het begoochelend vermogen van de ben er grote moeite mee om de materiële terugsla-
Heer hem persoonlijk voor de gek had gehouden, gen die hen overweldigen te boven te komen. (40)
o beste der koningen en daarom zag hij ervan af Zo gauw men zich [levend] met de tijd met al zijn
nog langer de illusie na te jagen. (36) Aldus over- verschillende elementen, met Mij in de vorm van

\
Canto 8 37

de Eeuwige Tijd [of de zuivere Tijdgeest] verbon- van de toegewijden in vervulling doet gaan, buig
den heeft, zal die begoochelende energie van de ik mij diep [vergelijk B.G. 9: 29-34].'
geaardheden der natuur [de godin Durgā als optel-
som*] niet langer in staat zijn je van je verstand te *: Svāmī Prabhupāda citeert:
beroven.'
‘sṛṣṭi-sthiti-pralaya-sādhana-śaktir ekā chāyeva
(41) Śrī Śuka zei: 'Aldus geprezen door de Hoog- yasya bhuvanāni bibharti durgā’ [Bs. 5.44]
ste Persoonlijkheid van God met het Śrīvatsa-te-
ken op Zijn borst, o Koning, nam Śiva, Hem om- De ganse kosmos is tot stand gebracht door Durgā
lopend, afscheid van Hem en keerde hij samen in samenwerking met Heer Viṣṇu in de gedaante
met zijn metgezellen terug naar zijn verblijfplaats. van kāla, de tijd. Dit is de versie van de Veda's
(42) O afstammeling van Bharata, de machtige (Aitareya Upaniṣad 1.1.1-2).
Heer Bhava richtte zich toen opgetogen tot zijn
vrouw Bhavānī die door de  grote wijzen wordt
aanvaard als een integraal deel van het begooche-
lend vermogen van de Heer: (43) 'O, heb je ge- Hoofdstuk 13
zien hoe ikzelf, tegen mijn wil, ondanks dat ik de Beschrijving van de Toekomstige Ma-
beste van al Zijn machten ben, verbijsterd raakte nu's
door Haar, de begoochelende energie van de On-
geboren, Allerhoogste Persoon der Halfgoden? (1) Śrī Śuka zei: 'Verneem nu van mij over de kin-
Moet ik het dan nog hebben over anderen die vol- deren van de zoon van Vivasvān, de huidige Manu
komen afhankelijk zijn van de materiële illusie? die in de wereld bekend staat als Śrāddhadeva. Hij
(44) Toen ik een einde maakte aan een duizendja- is de zevende Manu [we verkeren nu in de achten-
rige yogapraktijk kwam je bij mij en vroeg je naar twintigste yuga van hem die ook bekend staat als
Hem [waarop ik mediteerde]. Hij is inderdaad de- Vaivasvata Manu]. (2-3) De tien zoons van Manu
gene die hier nu persoonlijk aanwezig is als de staan bekend onder de namen Ikṣvāku, Nabhaga,
Oorspronkelijke Persoon die het begrip van de Dhṛṣṭa, Śaryāti, Nariṣyanta, Nābhāga [of Nṛga] en
Veda's te boven gaat en waar de tijd geen vat op Diṣṭa als de zevende zoon. Dan, o bestraffer van
heeft.' de vijand, zijn er nog Tarūṣa [of Karūṣaka],
Pṛṣadhra en Manu's tiende zoon die bekend staat
(45) Śrī Śuka besloot: 'Aldus besprak ik met u als Vasumān [of Kavi, zie ook 9.1: 11-12]. (4) O
mijn beste, de almacht van Śārnga-dhanvā [Viṣṇu Koning, de halfgoden [van dit tijdperk] zijn de
met Zijn boog] die [als Kūrma] de grote berg op Āditya's, de Vasu's, de Rudra's, de Viśvedeva's, de
Zijn rug hield voor het karnen van de oceaan. (46) Maruts, de Aśvins en de Ṛbhu’s en Purandara is er
Hij die er de tijd voor neemt dit [verhaal] te recite- als hun Indra. (5) Kaśyapa, Atri, Vasiṣṭha,
ren of ernaar te luisteren, zal nooit teleurgesteld Viśvāmitra, Gautama, Jamadagni en Bharadvāja
raken in wat hij onderneemt omdat de beschrijving staan bekend als de zeven wijzen. (6) De verschij-
van de kwaliteiten van Uttamaśloka, de Ene Ge- ning van de Allerhoogste Heer Viṣṇu die in deze
prezen in de Geschriften, een einde maakt aan de periode plaatsvond was die van Heer Vāmana. Hij
misère van het materieel bestaan. (47) Voor Hem was de jongste Āditya van moeder Aditi en vader
die niet door de goddelozen wordt begrepen, voor Kaśyapa Muni. (7)  Ik heb beknopt de zeven peri-
de voeten die bekend zijn bij de toegewijden die oden van de Manu's beschreven, laat me u nu ook
zich overgeven, voor Hem die enkel de onsterfe- vertellen over de zeven toekomstige Manu's die de
lijken de nectar te drinken gaf die werd voortge- vermogens van Viṣṇu gegeven zijn [zie 8.1 & 8.5].
bracht uit de oceaan, voor Hem die vermomd als
een jong meisje verscheen en de vijanden van de (8) Saṁjñā en Chāyā, de twee echtgenotes van
goden voor zich innam, voor Hem die de wensen Vivasvān die de dochters waren van Viśvakarmā,
o Koning, beschreef ik u voorheen [zie 6.6: 40-

\
38 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

Viṣṇu geschonken te hebben die hem


om drie stappen grond vroeg, zal hij
[Bali] de post van Indra verwerven.
Daarna van verzaking zijnd zal hij de
perfectie van het leven bereiken. (14)
Hem, Bali, gebonden door de Aller-
hoogste Heer, werd als blijk van Zijn
waardering opnieuw de gunst van het
koninkrijk van Sutala verleend al-
waar gesitueerd hij tot op vandaag
een positie bekleedt die meer welva-
rend is dan die van Indra in de hemel.
(15-16) Gālava, Dīptimān, Pa-
raśurāma, Aśvatthāmā, Kṛpācārya,
Ṛṣyaśṛṅga en onze vader Vyāsadeva,
de incarnatie van de Heer [als filo-
soof], zullen, op basis van hun yoga-
praktijk, in de achtste manvantara de
zeven wijzen zijn. Momenteel zijn ze
ieder in hun eigen hermitage bezig, o
Koning. (17) Sārvabhauma, de Heer
en Meester [over de wereld] die door
Devaguhya zal worden verwekt in
Sarasvatī, zal Purandara [Indra] met
geweld zijn koninkrijk afhandig ma-
ken en het aan Bali schenken.

(18) Dakṣa-sāvarṇi, de negende


Manu, geboren als de zoon van Va-
ruṇa, zal als zijn zonen Bhūtaketu,
Dīptaketu en anderen hebben, o Ko-
ning. (19) De Pāra's, de Marīci-
garbha's en dergelijken zullen de
41]. (9) Sommigen maken melding van een derde halfgoden zijn, de koning van de hemel zal bekend
echtgenote van Vivasvān: Vaḍavā. Van die drie staan als Adbhuta en de zeven wijzen in dat tijd-
kwamen er van Saṁjñā drie kinderen ter wereld, vak zullen onder leiding van Dyutimān staan. (20)
een dochter Yamī en de zoons Yama en Śrāddha- Ṛṣabhadeva, een gedeeltelijke incarnatie van de
deva. Verneem nu over de kinderen van Chāyā. Allerhoogste Heer, zal met Āyuṣmān als Zijn va-
(10) Dat  zijn Sāvarṇi [een zoon], de dochter Ta- der uit de schoot van Ambudhārā zijn geboorte
patī die later de vrouw werd van koning nemen. Dankzij Hem zal Adbhuta al de weelde
Saṁvaraṇa en Śanaiścara [Saturnus] die de derde van de drie werelden genieten.
was. De twee Aśvins namen hun geboorte als de
zoons van Vaḍavā. (11) Als de achtste periode (21) De tiende Manu zal Brahma-sāvarṇi, de zoon
aanbreekt zal Sāvarṇi de Manu worden. De zoons van Upaśloka zijn. Zijn zoons zijn Bhūriṣeṇa en
van Sāvarṇi, o heerser der mensen, zijn Nirmoka, anderen en de tweemaal geborenen zullen onder
Virajaska en anderen. (12) De Sutapā's, de Viraja's leiding staan van Haviṣmān. (22) Haviṣmān,
en de Amṛtaprabha’s zullen deel uitmaken van de Sukṛta, Satya, Jaya, Mūrti [en anderen] zijn in die
halfgoden en Bali, de zoon van Virocana, zal de periode de [zeven] wijzen, de Suvāsana's, de Vi-
Indra worden. (13) Na het ganse universum aan ruddha's en anderen zullen de halfgoden zijn en

\
Canto 8 39

Śambhu zal de heerser over de Sura's zijn [de In- Bṛhadbhānu, de zoon van Satrāyaṇa, om allerlei
dra]. (23) Eén van de volkomen deelaspecten van geestelijke activiteiten te bevorderen.
de Allerhoogste Heer, Viṣvaksena, zal Zijn ge-
boorte nemen uit de schoot van Viṣūcī in het huis (36) O Koning, de geschatte tijd van het verleden,
van Viśvasraṣṭā en vriendschap sluiten met het heden en de toekomst van deze veertien Ma-
Śambhu. nu's die ik voor u beschreef, beslaat een duizendtal
mahāyuga's ofwel een kalpa [een dag van
(24) Dharma-sāvarṇi zal de elfde Manu zijn die in Brahmā, zie ook afbeelding].'
de toekomst verschijnt. Deze zelfgerealiseerde ziel
zal Satyadharma en anderen als zijn tien zoons
hebben. (25) De Vihaṅgama's, Kāmagama's en
Nirvāṇaruci’s zijn de halfgoden dan en Vaidhṛta is Hoofdstuk 14
hun Indra. De zeven wijzen zijn Aruṇa en anderen. De Wijze van Universeel Bestuur
(26) Een gedeeltelijke incarnatie van de Heer be-
kend onder de naam Dharmasetu zal dan geboorte
nemen uit de schoot van Vaidhṛtā als de zoon van (1) De koning zei: 'O grote wijze, kan u alstublieft
Āryaka en over de drie werelden heersen. een beschrijving geven van de verschillende acti-
viteiten van al deze Manu's en de anderen tijdens
iedere manvantara en door wie ze worden voorge-
(27) Rudra-sāvarṇi, o Koning, zal verschijnen als
schreven?'
de twaalfde Manu en Devavān, Upadeva en De-
vaśreṣṭha en anderen zullen zijn zoons zijn. (28)
In die periode zal Ṛtadhāmā de Indra zijn, de (2) De ṛṣi zei: 'O Koning, de Manu's en al hun
halfgoden zullen worden aangevoerd door de Ha- zoons, de wijzen, de Indra's en de goddelijken val-
rita's en Tapomūrti, Tapasvī, Āgnīdhraka en ande- len zonder twijfel allen onder het gezag van de
ren zullen de wijzen zijn. (29) De machtige Oorspronkelijke Persoon. (3) De Heer van het Of-
Svadhāmā, een partiële incarnatie van de Heer die fer Yajña en de andere incarnaties van de Aller-
door Satyasahā zal worden verwekt uit Sunṛtā, zal hoogste Persoonlijkheid die ik voorheen ter sprake
in die periode van Manu heersen. bracht, o Koning, vormen de leidraad voor de Ma-
nu's en de anderen belast met de zaken van de we-
reld. (4) Door geen acht te slaan op de verzaking
(30) De zelfverwerkelijkte Deva sāvarṇi zal de zoals [voorgeleefd] door de wijzen gaat in de loop
dertiende Manu zijn en Citrasena, Vicitra en ande- van een mahāyuga de Vedische instructie verloren
ren zullen zijn zonen zijn. (31) De Sukarmā's en die het sanātana dharma bevordert [de traditionele
de Sutrāma's zullen de halfgoden zijn, Divaspati burgerplichten op basis van de status en roeping,
zal de Indra zijn en Nirmoka en Tattvadarśa en zie ook 3.12: 41]. (5) Dat indachtig zijn de Ma-
anderen zullen dan de wijzen zijn. (32) Yo- nu's, zolang ze in deze wereld aanwezig zijn, er-
geśvara, een gedeeltelijke incarnatie van de Heer, mee bezig om naar de instructie van de Heer
zal als de zoon van Devahotra uit de schoot van rechtstreeks dit vierdelige dharma te vestigen, o
Bṛhatī verschijnen en zich inzetten ter wille van heerser der mensen [zie ook B.G. 4: 1]. (6) Tot aan
Divaspati [de Indra]. het einde [van het tijdperk] voeren de heersers van
het universum [de nazaten van Manu] die opdracht
(33) Indra-sāvarṇi zal de veertiende Manu zijn en uit zoals ook de halfgoden en de andere afdelingen
uit zijn zaad zullen Uru, Gambhīra, Budha en an- van genieters van de offergaven dat doen [zie ook
deren geboren worden. (34) De Pavitra's en B.G. 4: 2]. (7) Indra onderhoudt alle plaatsen van
Cākṣuṣa's zullen de halfgoden zijn, Śuci zal de de drie werelden door al de regen te verschaffen
koning van de hemel zijn en Agni, Bāhu, Śuci, die de wereld nodig heeft en geniet [zo] de excel-
Śuddha, Māgadha en anderen zullen de asceten lente weelde van die drie afdelingen die wordt
zijn. (35) Voor dat tijdvak, o grote koning, zal de geschonken door de Allerhoogste Heer. (8) In
Heer in de schoot van Vitānā verschijnen als iedere yuga neemt de Heer de gedaanten aan

\
40 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

de Manu's, in z.g. vikalpa's]


die ik beschreef als zich afspe-
lend in één dag van Brahmā
[een kalpa] deed ik [aldus]
verslag van de veertien man-
vantara's waar de geleerden
van  spreken.'

Hoofdstuk 15
Bali Mahārāja Verovert
de Hemelse Plaatsen
(1-2) De koning zei: 'Waarom
bedelde de Heerser over alle
levende wezens als een arme bij
Bali om drie stappen land en
waarom sloeg Hij hem ondanks
zijn donatie in de boeien? We
willen heel graag de reden we-
ten van dit bedelen van de Heer
die zo volkomen is in Zichzelf
en waarom Bali werd ingere-
kend terwijl hij onschuldig
was.'

(3) Śrī Śuka zei: 'Bali die was


verslagen door Indra en zijn
van bevrijde personen [de vervolmaakten of de weelde en zijn leven was kwijtgeraakt [zie 8.11],
Siddha's] om de bovenzinnelijke kennis uiteen werd weer uit de dood opgewekt door de navol-
te zetten, neemt Hij de gedaanten aan van grote gers van Bhṛgu [Śukrācārya en zijn volgelingen].
wijzen [ṛṣi's] om uit te leggen wat karma in- Hij, als een grote ziel en discipel, gaf [toen] blijk
houdt [het verrichten van rituelen] en neemt Hij van zijn achting voor hen door in volle overgave
de gedaanten aan van de grote heren van de yo- alles aan te bieden wat hij bezat. (4) De brahma-
ga teneinde de wetenschap van de bewustzijns- nen die Bhṛgu volgden en een groot gezag geno-
vereniging te onderrichten. (9) In de vorm van de ten, waren zeer met hem ingenomen en zetten hem
grondleggers [de Prajāpati's] verwekt Hij nage- die de hemelse werelden [van Indra] wilde verove-
slacht, om de gewetenloze mensen te vernietigen ren aan tot een offerplechtigheid genaamd Viśvajit.
neemt Hij de gedaante aan van koningen en in de Daartoe onderwierpen ze hem overeenkomstig de
vorm van de tijd is Hij er om een einde te maken voorschriften eerst aan een groot zuiveringsri-
aan alles wat zich met [het volgen van] de ge- tueel [abhiṣeka]. (5) Uit het laaiende vuur dat
aardheden der natuur als verschillend ontwikkel- werd aanbeden met uitgietingen van ghee ver-
de. (10) Mensen die in de ban van māyā verke- scheen een schitterende strijdwagen getrokken
rend gebukt gaan onder de illusie van Zijn namen door paarden die een kleur hadden als van die van
en gedaanten en [Hem benaderen met] verschil- Indra [geel]. Hij was bedekt met goud en zijde en
lende zienswijzen [darśana's], zijn naar Hem op uitgerust met een banier gesierd met een leeuw.
zoek maar kunnen Hem niet vinden [vergelijk (6) Er was een speciale vergulde boog, twee ko-
B.G. 18: 66]. (11) Met al deze wisselingen [van kers met een onuitputtelijke voorraad pijlen en een

\
Canto 8 41

hemels kuras. Zijn grootvader [Prahlāda] schonk waren bevolkt met groepen zwanen, kraanvogels,
een bloemenslinger van nimmer verwelkende cakravāka-vogels, eenden, lotusbloemen en prach-
bloemen en Śukrācārya gaf hem een schelphoorn. tige, zich er vermakende vrouwen die werden be-
(7) Na op het advies van de brahmanen het ritueel schermd door de goddelijken. (14) De immer aan-
te hebben uitgevoerd en aldus met hun genade de biddelijke riviergodin omringde de stad met
wapenrusting te hebben verworven, omliep hij de grachten vol Gangeswater buiten de gekanteelde
geleerde mannen, bracht zijn eerbetuigingen en verdedigingswerken in een vuurrode kleur. (15)
nam met het nodige respect afscheid van Prahlāda De marmeren toegangspoorten van de stad, de
Mahārāja. (8-9) Vervolgens de goddelijke wagen met goud beslagen deuren [van de huizen] en de
te hebben bestegen die Śukrācārya had geschon- vele openbare, zorgvuldig aangelegde wegen,
ken, pakte de grote krijgsheer gesierd met zijn waren allemaal gebouwd door Viśvakarmā. (16)
bloemenslinger, bedekt door zijn rusting en uitge- De stad telde vele openbare gelegenheden, hof-
rust met zijn boog, een zwaard en pijlenkoker. Met jes, straten en talloze weelderige paleizen. Bij de
de gouden banden om zijn armen en de hangers in kruispunten aangelegd met natuursteen, stonden
zijn oren die glinsterden van de saffieren, straalde zitbanken versierd met pilaren en koraal. (17) In
hij hoog op zijn wagen als het vuur der aanbidding die stad trof men hoogst bekoorlijke, eeuwig jeug-
op een altaar. (10-11)  Omringd door zijn mannen dige vrouwen aan glinsterend als de vlammen van
en de andere Daitya leiders gelijk aan hem qua een vuur, die koel, warm, rondborstig en fraai op-
weelde, kracht en schoonheid, leken ze de hemel gesierd, altijd gestoken waren in smetteloos scho-
te verzwelgen en alle windrichtingen te verzengen ne kleren. (18) De bries in de straten voerde de
met hun blikken. De grootste Asura krijgers bijeen geur mee van de verse bloemen die waren los ge-
gebracht hebbend begaven ze zich naar de uiterst gleden uit het haar van de halfgodenvrouwen. (19)
welvarende hoofdstad van Indra en deden daarbij De godenliefjes liepen op straat door de witte rook
de aarde trillen onder hun voeten. van aguru wierook die werd gebrand achter de met
gouden raamwerk versierde vensters. (20) Er wa-
(12) Het was er daar zeer aangenaam met boom- ren baldakijnen bezaaid met parels en goud,
gaarden en tuinen - zoals de prachtige Nandana- een keur aan vlaggen die de koepels sierden
tuin - vol met paartjes tjilpende vogels, dol zoe- van de paleizen en pauwen, duiven en bijen die
mende bijen en eeuwige bomen met takken over- hun geluiden lieten horen. Daarbij bezongen de
laden met bladeren, vruchten en bloemen. (13) Ze vrouwen vanuit de hemelse gebouwen in koor

\
42 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

hun geluk. (21) De stad met al zijn schittering in afwachting van de tijd dat jullie vijand op zijn
zo prachtig en aangenaam met al de zingende retour is. (31) Hij die nu zo oppermachtig zich
Gandharva's, de solo-instrumenten, het dansen en opwerpt bij de genade van de brahmaanse macht
de geluiden van de fluiten, vīnā's, trommels, die hem werd verleend, zal door het beledigen van
schelphoorns en pauken, allen in volmaakte har- diezelfde macht met al zijn vrienden en helpers
monie, overtrof die van de schoonheid in eigen zijn ondergang onder ogen moeten zien.'
persoon. (22) Er waren geen goddelozen die de
straten onveilig maakten, niemand was er afgun- (32) Aldus geadviseerd door hun geestelijk leraar
stig of was van geweld jegens andere levende we- over wat hen te doen stond, gaven zij, de goden
zens, niemand pleegde bedrog en niemand jaagde die elke gedaante konden aannemen die ze maar
valse eer na, was wellustig of bezitterig. Allen die wilden, hun hemelse koninkrijk op en vertrokken.
zich daar rondbewogen waren volkomen vrij van (33) Toen de goden aldus waren verdwenen nam
dat alles. (23) En het was die stad van God die van Bali, de zoon van Virocana, de stad in waar de
buitenaf aan alle kanten werd aangevallen door hemelbewoners hun verblijf hadden en onderwierp
hem, de bevelhebber over de troepen geschonken hij de drie werelden aan zijn gezag. (34) Daar hij
door Śukrācārya, die met het luid laten klinken hun discipel was droegen de volgelingen van
van zijn schelphoorn al de dames in angst verzette Bhṛgu die zeer ingenomen waren met de verove-
die door Indra beschermd werden. raar van het universum, hem op zich te wijden aan
een honderdtal [aśvamedha] paardoffers. (35)
(24) Indra geplaatst voor de situatie kon Bali's ge- Door het uitvoeren van die offers verspreidde zich
dreven strijdlust goed begrijpen en richtte zich met zijn roem tot in alle uithoeken van de drie werel-
de volgende woorden tot de geestelijk leraar den zodat hij straalde met een glorie gelijk aan die
[Bṛhaspati] in het gezelschap der goddelijken: (25) van de maan. (36) Omdat hij de gunst van de
'O mijn heer, aan wie ontleende Bali, onze vijand tweemaal geborenen had verworven meende hij,
uit het verleden, die grote inzet en almacht die we, met het genieten van een weelde en voorspoed ge-
zo vrees ik, niet zullen kunnen weerstaan. (26) Er is lijk aan die van de halfgoden, dat hij het zeer goed
niemand te vinden die hier tegen [deze dreiging van getroffen had met alles wat hij zo groots had be-
Bali] verzet  kan bieden. Het is alsof hij, als was hij raamd en gedaan.'
het vuur aan het einde der tijden, met zijn mond de
hele wereld wil opdrinken en oplikken en met zijn
blikken al de windrichtingen in vuur en vlam wil
zetten. (27) Zeg ons alstublieft wat de oorzaak is Hoofdstuk 16
van de formidabele macht van onze vijand. Waar- Aditi Ingevoerd in de Payo-vrata Cere-
aan ontleent hij zijn energie, kracht, greep en in- monie, de Beste van alle Offerandes
zet?'

(28) Bṛhaspati zei: 'O Indra, ik weet hoe uw vij- (1) Śrī Śuka zei: 'Zo gauw haar zonen aldus waren
and tegen u op kon staan. Hij ontleent zijn macht geweken voor de Daitya's, begon hun moeder Adi-
aan het feit dat hij een leerling is van de machtige ti hulpeloos te lamenteren over het verlies van het
brahmanen die Bhṛgu volgen. (29) Dermate mach- hemelrijk. (2) Toen op een dag de machtige wijze
tig zijnde kan de sterke man niet worden verslagen Kaśyapa [haar echtgenoot] na een lange tijd uit
door iemand als u of door iemand die bij u hoort. zijn samādhi [yogatrance] kwam, begaf hij zich
Behalve de Hoogste Meester, de Heer, zal nie- naar haar vertrekken die hij triest en vreugdeloos
mand in staat zijn hem uit de wereld te helpen nu aantrof. (3) Nadat hij respectvol door haar was
hij eenmaal de macht van een superieure spirituele ontvangen en plaats had genomen, richtte hij zich
kracht heeft verworven. Tegen hem ingaan is net met achting voor haar depressie als volgt tot haar,
zo zinloos als tegen de heer van de dood op te o beste der Kuru's. (4) 'Heeft er zich iets naars
staan. (30) Daarom moeten jullie allen je verblijf voorgedaan met de brahmanen, o zachtmoedige of
in het hemelrijk opgeven en naar elders vertrekken wil het niet lukken met het dharma in de wereld

\
Canto 8 43

van vandaag of met de mensen om je heen die zich ste Meester [met name] de toegewijden een warm
moeten schikken naar de nukken van de dood? (5) hart toe, o mijn heer, toch ben jij, van de Asura af
Of is er mijn liefste prinses, iets misgegaan met de aan, een ieder gelijkgezind die als het product van
religie, de financiën of de vervulling van je ver- jouw geest dan wel lichaam  begiftigd is met de
langens in de huiselijke sfeer die zelfs hen vere- geaardheid goedheid, hartstocht of traagheid, o
nigt die er niet in slagen om yoga te doen? (6) Of zoon van Marīci [vergelijk B.G. 4: 11 en 9: 29].
waren er misschien gasten waar je niet op had ge- (15) Neem daarom, o meester, het welzijn van mij,
rekend, al te gehechte familieleden die je niet naar uw dienares ter harte. We zijn momenteel, o
behoren wist te ontvangen en toen bij je weggelo- zachtmoedige, vanwege onze vijanden verstoken
pen zijn? (7) Een huishouden dat ongenode gasten van onze weelde en residentie. Bescherm ons als-
zelfs niet verwelkomt met een glas water, wordt jeblieft, o meester! (16) Verbannen door dezelfde
door hen achtergelaten als zijnde niet meer dan het machtige vijanden die al onze rijkdom, schoon-
leger van een jakhals. (8) Of heb je tijdens mijn heid, reputatie en huizen wegnamen, ben ik ver-
afwezigheid, o allerfijnste, vanwege sombere ge- dronken in een zee van problemen. (17) O heilige
dachten verzuimd je uitgietingen van ghee in het man, beste van onze begunstigers, wees zo goed je
vuur te doen mijn lieve echtgenote? (9) Als een over ons geluk te ontfermen zodat mijn nakome-
gehechte huishouder van aanbidding is, als hij lingen alles weer terug kunnen krijgen wat we
pūjā doet, vindt hij de vervulling van al zijn ver- hebben verloren.'
langens en bereikt hij de hemel, want het zijn de
brahmanen en het vuur die de
mond vormen van Viṣṇu, van
Hem die de ziel en zaligheid is
van al de godsbewuste mensen
[vergelijk B.G. 9: 26]. (10) Gaat
het goed met al je zonen, o ruim-
hartige dame? Ik kan duidelijk
zien dat je je ergens zorgen over
maakt.'

(11) Śrī Aditi zei: 'O brahmaan,


met de tweemaal geborenen, de
koeien, het dharma en de mensen
om me heen gaat alles zoals het
hoort. Jouw huishouding is de
beste plaats om de drie levens-
doelen [kāma, artha, dharma] te
behartigen mijn lieve echtgenoot.
(12) Het vuur, de gasten, de die-
naren en de bedelaars zijn allen
behandeld zoals het hoort. Door
steeds aan jou te denken, o brah-
maanse meester, werd niets over
het hoofd gezien. (13) O mijn
heer, aan welke van mijn verlan-
gens zou niet worden beantwoord
met in mijn hart jouw goede
zelf   als de stamvader en de ge-
heugensteun voor het dharma?
(14) Ook al draagt de Allerhoog-

\
44 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

(18) Śrī Śuka zei: 'Op deze manier verzocht door 3.13: 30]. Wilt u alstublieft al mijn zonden [en hun
Aditi zei hij glimlachend tot haar: 'O hoe machtig terugslagen] wegwassen? Ik breng u mijn respect-
is de māyā van Viṣṇu waardoor de hele wereld in volle eerbetuigingen.' (28) Na de dagelijkse in-
emotionele gebondenheid verkeert. (19) Wat is dit achtnemingen te hebben afgerond behoort de god-
lichaam dat, gevormd uit de elementen, niet de delijkheid in de schrijnkamer te worden aanbeden
ziel is en wat is die ziel die transcendentaal is aan met volle aandacht voor de beeltenissen, het altaar,
de materiële wereld? Wie zijn dat, die echtgenoot de zon, het water, het vuur en de goeroe [zie ook
en de kinderen [waaraan je vastzit] op basis van je 7.14: 39-40]: (29) 'Ik biedt U mijn respectvolle
begoocheling [zie B.G. 2: 13, 5.5: 1, 7.5: 31]? (20) eerbetuigingen, o Allerhoogste Heer, o Oorspron-
Oefen respect voor Vāsudeva, de geestelijk leraar kelijke Persoonlijkheid en Beste van Allen verblij-
van de hele wereld, de Oorspronkelijke Persoon vend in het hart van alle levende wezens, o Vāsu-
Janārdana, Hij die, verblijvend in de kern van ie- deva,  alomtegenwoordige getuige. (30) Mijn eer-
ders hart, alle vijanden verslaat. (21) Hij, de Heer betoon voor U de Ongeziene, de Bovenzinnelijke
van genade voor de armen, zal je verlangens ver- Persoon van de Primaire Werkelijkheid, de kenner
vullen. Ik denk dat er niets te vergelijken is met de van de vierentwintig elementen [zie woordenlijst]
toegewijde dienst aan de Allerhoogste Heer. Die en de oorspronkelijke oorzaak van de analytische
mist zijn werking nooit [zie ook 2.3: 10].' orde van de yoga. (31) Mijn respect voor U, de
genieter van de drie soorten van rituelen [van
karma, jñāna en upāsanā of bhakti, ofwel vrucht-
(22) Śrī Aditi zei: 'O brahmaan aan welke regels
dragende arbeid, geestelijke kennis en toegewijde
moet ik me houden om de Heer van het Univer-
dienst] met Uw twee hoofden [van prāyanīya en
sum te behagen zodat wat ik graag wil met Zijn
udāyanīya, het begin en het einde van de offer-
genade werkelijk in vervulling zal gaan [zie ook
plechtigheden], drie benen [savana-traya, de drie
B.G. 7: 16]? (23) O echtgenoot, o beste der twee-
dagelijkse uitgietingen van soma naar de zonne-
maal geborenen, onderricht mij in de vidhi, de re-
tijd], vier vooruitstekende hoorns [de Veda's naar
gulerende beginselen [of methode] voor het bren-
de stier van dharma] en zeven handen [de chan-
gen van offers voor de Allerhoogste Heer [zie
da's, manieren van behagen, mantra's als de Gāy-
1.17: 24 en 3.11: 21], zodat de Godheid snel te-
atrī: zie ook 5.21: 15], mijn eerbetuigingen voor
vreden zal zijn met mij die nu met al haar zonen
de belichaming van alle kennis. (32) Mijn eerbe-
zo treurt.'
toon voor U in de gedaante van Śiva ofwel Rudra,
voor U het reservoir van alle vermogens en alle
(24) Śrī Kaśyapa zei: 'Ik zal je op de hoogte stel- inzicht. De Allerhoogste Meester van alle levende
len van de gedragswijze die Keśava behaagt en wezens breng ik mijn eerbetuigingen. (33) Mijn
waarover de almachtige geboren op de lotus eerbetoon geldt U als Hiraṇyagarbha [Brahmā], de
[Brahmā] sprak toen ik, vanuit de wens kinderen bron van alle leven en de Superziel van het Uni-
te verwekken, deze vraag aan hem stelde [zie B.G. versum. Ik buig me voor U, de oorzaak van de
4: 2]. (25) Gedurende de heldere helft van de vereniging van het bewustzijn in de yoga. (34)
maand Phālguna [Februari/Maart] behoort men Mijn achting voor U, de Oorspronkelijke Godheid
gedurende twaalf dagen zich [tot aan Dvādaśī] te en Overschouwer van allen. Ik biedt U mijn res-
houden aan de gelofte enkel melk te drinken pect die als Nara-Nārāyaṇa Ṛṣi de gedaante van
[payo-vrata] en vervuld van opperste toewijding een menselijk wezen aannam, die Heer breng ik
van aanbidding te zijn voor de Lotusogige [zie ook mijn eerbetuigingen. (35) U die er zo donker uit-
7.5: 23-24]. (26) Als de maan donker is moet men ziet als een marakata juweel [een soort smaragd],
zich insmeren met de aarde omgewoeld door een U de Meester van Lakṣmī en de Doder van Keśī,
zwijn - indien beschikbaar - en in een stroom U gekleed in het geel, bewijs ik telkens weer de
stappen met het reciteren van deze mantra: (27) 'O eer. (36) U bent voor de levende wezens de Verle-
goddelijke moeder [aarde], door Heer Varāha die ner van alle Gunsten, de Meest Aanbiddelijke en
op zoek was naar vaste grond werd u van de bo- de Beste van Alle Zegeningen en om die reden
dem van de oceaan opgetild met Zijn slagtand [zie vereert een wijs mens het stof van Uw lotusvoeten

\
Canto 8 45

als de bron van al het geluk. (37) Degene voor wie moet men met geloof en toewijding, zoals gesteld
al de goden en de Godin van het Geluk verlangend offergaven offerend in het vuur, doorgaan met de
naar de geur van Zijn lotusvoeten toegewijde aanbidding van Viṣṇu en ook met de verplichting
dienst verrichten, moge Hij, de Allerhoogste Heer, de brahmanen te voeden. (47) Men moet op deze
tevreden zijn over mij.' manier dag na dag doorgaan met de 'gelofte van
het enkel drinken' waarbij men voor de volle
(38) Met geloof en toewijding moet men met het twaalf dagen de Heer aanbidt met vuuroffers voor
reciteren van deze mantra's de Meester der Zinnen de beeltenis en de tweemaal geborenen [en de
Hṛṣīkeśa aanroepen en Hem vereren met behulp verwanten] behaagt met voedsel. (48) Beginnend
van de benodigdheden voor het eerbetoon. (39) met de dag pratipat ['uit op de ontmoeting'] tot aan
Aldus met wierook, bloemen en zo meer Hem de dertiende dag van de heldere helft van de
eerbiedigend behoort men de Almachtige met maand, behoort men het celibaat in acht te nemen,
melk te baden en Hem dan te kleden en van een op de vloer te slapen en drie maal daags een bad te
heilige draad en versieringen te voorzien. Na het nemen. (49) Vertrouwend op Vāsudeva als de
aanraken [of offeren] van het water voor het was- hoogste toevlucht moet men afzien van beduiden-
sen van de lotusvoeten behoort men [nogmaals] de en onbeduidende zinnelijke genoegens, afzien
met geuren en rook en zo meer, van aanbidding te van het bespreken van triviale zaken en vrij van
zijn met de twaalf-lettergrepige mantra [van 'om geweld zijn jegens alle levende wezens.
namo bhagavate vāsudevāya' zie ook 6.8: 3 en
4.8: 53]. (40) Met in melk gekookte rijst met ghee (50) Vervolgens op de dertiende dag tewerkgaand
en rietsuikerstroop - indien voorhanden - geofferd volgens de voorschriften zoals vastgelegd in de
voor de beeltenis, moet men aldus voor Hem uit- geschriften, moet de Almachtige [Viṣṇu] gebaad
gietingen in het vuur doen onder het reciteren van worden met vijf substanties [melk, yoghurt, ghee,
dezelfde mantra. (41) Als men aldus van aanbid- suiker en honing]. (51-52) Door van goed recite-
ding was met het offeren van ook betelnoten met ren te zijn met de vele lofzangen [of sūkta] voor
kruiden voor de beeltenis, moet het voedsel van Heer Viṣṇu die verblijft in de harten van allen,
het offer [prasāda] door de offeraar zelf als maal- moet met de melk en de granen die werden geof-
tijd worden aangeboden aan een toegewijde van ferd in groots eerbetoon, de miserabele mentaliteit
de Heer, samen met water om de handen en de [van het niet spenderen] worden opgegeven. Met
mond te wassen. (42) Na het honderd-en-acht keer grote aandacht en met de offers van het voedsel
herhalen van de mantra [door japa te doen] moet dat allemaal zo zorgzaam werd bereid om Zijn
men verschillende gebeden doen voor de Aller- Persoon te behagen, behoort men aldus de Oor-
hoogste, Hem vervolgens omlopen en dan de eer spronkelijke Persoonlijkheid te aanbidden. (53)
bewijzen door zich in vreugde languit op de grond Begrijp goed dat als men de Heer [aldus op de
te werpen. (43) Na de overblijfselen van het offeren vishnu-ārādhana manier] aanbidt, men de geeste-
in acceptatie naar het voorhoofd te hebben gebracht lijk leraar [de ācārya] die zo goed thuis is in de
en ze op een gewijde plek te hebben gelegd, beho- geestelijke kennis en ook de priesters, tevreden
ren minimaal twee geleerde en verdienstelijke zie- moet stellen met kleding, sierselen en veel koeien.
len [brahmanen] te worden gevoed met zoete rijst. (54) O vrome dame, de brahmanen en allen daar
(44-45) Na hen naar behoren te hebben geëerd, kan bijeengekomenen moeten zoveel als mogelijk is de
men dan met hun permissie de overblijfselen van prasāda ontvangen van het voedsel der goedheid
de prasāda nuttigen met vrienden en verwanten. [B.G. 17: 8] dat zo rijkelijk werd toebereid met
Natuurlijk behoort vanaf de nacht na de eerste dag melk en ghee. (55) De goeroe en de priesters moe-
het celibaat te worden gerespecteerd voor de duur ten financieel worden gecompenseerd en het voed-
van de payo-vrata waarin men vroeg in de och- sel moet hoe dan ook zelfs worden uitgedeeld aan
tend, na gebaad te hebben, met inachtneming van de eenvoudigen van geest en de armlastigen, daar
de vidhi het baden [van de mūrti] met melk zoals men ook hen ervoor moet belonen dat ze bijeen-
uitgelegd moet uitvoeren. (46) Met het enkel kwamen voor de plechtigheid. (56) Na het voeden
[melk] drinken met het naleven van deze gelofte van de armen, de blinden, de afkerigen enzo-

\
46 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

voorts, behoort men met die vorm van begrip Heer deze gelofte twaalf dagen lang na. (2-3) Met on-
Viṣṇu behagend, samen met zijn vrienden en ver- verdeelde aandacht en doorzettingsvermogen ge-
wanten zelf de prasāda te eten. (57) Met dansen, wetensvol jegens de Meester, de Allerhoogste Per-
op trommels slaan en zingen, het reciteren van de soonlijkheid, met de zinnen die zo sterk zijn als
mantra's, brengen van gebeden en voorlezen van paarden geheel in bedwang, met de geest als de
de verhalen, behoort men van de eerste tot de laat- wagenmenner der intelligentie en met de intelli-
ste dag de Allerhoogste Heer te vereren. gentie eenpuntig gericht op de Allerhoogste Heer
[zie ook B.G. 3: 42], de Ziel der Volkomenheid,
(58) Deze instructie die ik nu voor je in detail heb verrichtte ze aldus ten volle geconcentreerd op
beschreven betreffende het allerhoogste proces Vāsudeva [de ceremonie] overeenkomstig de
genaamd payo-vrata voor het eerbiedigen van de payo-vrata gelofte van vasten. (4) De Allerhoogste
Oorspronkelijke Persoon, werd door mijn groot- Heer, de Oorspronkelijke Persoon verscheen toen
vader [Brahmā] aan mij doorgegeven. (59) O aan haar mijn beste, gekleed in het geel en met
hoogst fortuinlijke, aanbidt nu met zelfdiscipline Zijn vier armen waarmee hij de schelp, de cakra,
in een zuivere geestesstaat de Onuitputtelijke Heer de knots [en de lotusbloem] omhoog hield. (5)
Keśava door naar behoren dit proces te volgen. Toen ze Hem voor zich zag stond ze meteen op en
(60) Van al het religieuze eerbetoon wordt deze bood ze, met haar geest in vervoering, met het
sarva-yajña genoemd ['het offer dat alle offers grootste respect haar eerbetuigingen waarbij ze
omvat']. Als men, o goede dame, ook met liefda- zich voor Hem languit op de grond wierp. (6)
digheid de Heer op deze manier behaagt, be- Weer opgestaan en bereid om met gevouwen han-
schouwt men dit offer als de essentie zelf van alle den van aanbidding te zijn, kon ze vanwege haar
boetedoeningen [*]. (61) Van alle mogelijke rege- gelukzalige vervoering dat niet opbrengen. Over-
lingen staat deze die we bespraken voor de meest weldigd met haar haren overeind en haar hele li-
directe en beste manier om effectief de zinnen on- chaam trillend van de opperste extase Zijn aanwe-
der controle te krijgen, daar Adhokṣaja, Hij voor- zigheid [Zijn darṣan] te mogen genieten, bleef ze
bij de Zinnen, wordt behaagd door de verzaking, stil en zweeg ze met de tranen die haar ogen vul-
de geloften en de plechtigheid [zie ook 1.2: 8]. den. (7) Met een stem die voortdurend haperde
(62) De Opperheer, tevreden over jouw gewetens- vanwege de liefde die ze voelde, o beste der Ku-
vol volgens de regels naleven van deze gelofte, zal ru's, was het alsof Aditi Devī, al starend naar de
daarom spoedig je met alle zegeningen overladen.' Heer, via haar ogen met volle teugen dronk van de
Echtgenoot van Ramā [zie 8.8: 8], de Genieter van
*: In het westen wordt Heer Viṣṇu in iedere tempel alle Offers en de Meester van het Universum. (8)
van de Caitanya-vaishnava's [Hare Kṛṣṇa's] aan- Śrī Aditi zei: 'O Heer der Ceremoniën, Persoon-
beden overeenkomstig het schema van vierentwin- lijkheid van alle Offerandes, o Onfeilbare naar
tig uur lang bezig zijn met het houden van kīrtana, wiens voeten wij pelgrimeren, U staat bekend als
het zingen van de Hare Kṛṣṇa mahāmantra, sma- de uiteindelijke toevlucht, degene van wie het
kelijk voedsel offerend aan Heer Viṣṇu en het uit- goedgunstig is om over Hem te vernemen en te
delen van dit voedsel aan Vaishnava's en anderen. zingen. U bent de oorspronkelijke Ene die is ver-
schenen om de gevaren van het materieel bestaan
van de mensen van overgave te verminderen. O
Meester, o Allerhoogste Heer, wees zo goed,
Hoofdstuk 17 schenk ons het [goddelijk] geluk, U bent de toe-
De Allerhoogste Heer Zegt Toe Aditi's vlucht van de verdrukten. (9) Ik biedt U mijn eer-
Zoon te Worden betuigingen die de alles doordringende Ziel van
het universum bent, de geheel Onafhankelijke
Ene, de Allergrootste die bij machte van de ge-
(1) Śrī Śuka zei: 'Aditi, aldus van advies gediend aardheden de volle verantwoordelijkheid aanvaard
door haar echtgenoot Kaśyapa, o Koning, leefde voor de schepping, handhaving en vernietiging
trouw aan wat hij haar gezegd had onafgebroken van het universum. Mijn respect voor U de Heer

\
Canto 8 47

die vanuit Zijn oorspronkelijke po-


sitie eeuwig aanzet tot de kennis
van het volkomen geheel waarmee
de duisternis van het zelf geheel
wordt verdreven. (10) Met U tevre-
den gesteld, o Volkomene en Onbe-
grensde, wordt alles mogelijk: een
leven zo lang als dat van Brahmā,
een bepaald lichaam, een geliefde,
onbegrensde materiële weelde in de
hogere, lagere en tussenwerelden, al
de yogakwaliteiten, de [verwezen-
lijking van de] drie doelen van
kāma, artha en dharma [de pu-
ruṣārtha's] en exclusieve geestelijke
kennis, om nog maar te zwijgen van
zaken als het verslaan van menselij-
ke mededingers!'

(11) Śrī Śuka zei: 'Aldus verheer-


lijkt door Aditi, o Koning, gaf de
Allerhoogste Heer met de lotus-
ogen, de kenner van het veld [B.G.
13: 1-4] van alle levende wezens,
het volgende antwoord, o zoon van
Bharata. (12) De Allerhoogste Heer
zei: 'O moeder van de goden, het
lang volgehouden verlangen van u
met betrekking tot uw thuisloze
zoons die werden verslagen door
hun rivalen, heeft Mijn begrip. (13)  U verlangt Iemand die Mij aanbidt verdient het nooit dat zijn
ernaar die kwaaie Asura-aanvoerders die zo trots geloof en toewijding tot een ander resultaat leiden.
zijn op hun kracht in de strijd te verslaan, de glorie (18) Omdat u in getrouwe boetvaardigheid met de
van uw weelde te herwinnen en herenigd te zijn zoon van Marīci [Kaśyapa Muni] voor het heil van
met uw zoons in toegewijde dienst. (14) Graag uw zoons Mij hebt aanbeden met de payo-vrata
zou u de tranen zien van de treurende vrouwen gelofte en naar uw beste vermogen gebeden hebt
van uw vijanden als zij hen, in de strijd gedood zoals het hoort, zal Ik uw zoon worden met een
door uw zoons onder leiding van Indra, aantreffen. volkomen deelaspect van Mezelf en aldus uw an-
(15) Het herstel van de volle glorie, de reputatie en dere zonen beschermen. (19) O lieve vrouwe, aan
de weelde van uw nakomelingen, hun levens- Mij denkend als Me eveneens bevindend in de
vreugde en een plaats voor hen in de hemel is wat gedaante van uw echtgenoot, slaap met hem, de
u graag wil zien. (16) Op het ogenblik zijn al die vlekkeloze Prajāpati [zie ook B.G. 9: 29]. (20)
Asura-krijgsheren zo goed als onoverwinnelijk, o Vertel dit niet aan buitenstaanders, aan niemand,
Devī [godin]. Ik ben van mening dat geen enkel zelfs niet als erom gevraagd wordt, o dame. Alles
gebruik van geweld u het geluk zal brengen, want zal succesvol verlopen als dat wat met de goden
ze genieten allen de bescherming van de brahma- vertrouwelijk is, zorgvuldig verborgen wordt ge-
nen die Mijn gunst genieten. (17) Niettemin moet houden [zie B.G. 18: 67-68].'
ik er iets op zien te vinden, o Devī, want ik ben
zeer tevreden over de gelofte die u in acht nam.

\
48 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

(21) Śrī Śuka zei: 'Nadat de Allerhoogste Heer (1) Śrī Śuka zei: 'Het Eeuwige Wezen, Hij met de
haar aldus had toegesproken verdween Hij uit het schelphoorn, de knots, de lotus en de werpschijf in
zicht. Aditi ging toen, met het moeilijk te verwer- Zijn vier handen, de gele kledij en de lotusblaad-
ven resultaat dat de Heer uit haar zou worden ge- jesogen, Hij wiens heldendaden door Heer
boren, overtuigd van haar succes vol toewijding Brahmā worden geprezen, manifesteerde zich ver-
meteen naar haar echtgenoot. (22) Kaśyapa in zijn volgens uit Aditi. (2) Hij met een zuivere, donkere
yogatrance begreep vanuit zijn onfeilbare inzicht huidskleur, de luister van twee oorhangers in de
dat de Heer hem met een deel van Zichzelf was vorm van haaien en een allerbekoorlijkst lotusge-
binnengegaan. (23) O Koning, zoals de wind vuur zicht was de Allerhoogste Persoonlijkheid met het
aanwakkert in brandhout, slaagde Kaśyapa er met Śrīvatsa-teken op Zijn borst en gesierd met pols-
zijn geest in staat van vervoering in het zaad dat en armbanden, een glimmende helm, een gordel,
hij in zijn boete zo lang had weten vast te houden, een heilige draad en lieftallige enkelbelletjes. (3)
te lozen in Aditi [zie ook B.G. 7: 11]. (24) Hiraṇy- Met een zwerm van druk naar zoet zoekende,
agarbha [Heer Brahmā] die begreep dat de Aller- zoemende bijen om zich heen en met een buiten-
hoogste Heer in Aditi's schoot aanwezig was, gewoon mooie bloemenslinger en het Kaustubha-
bracht toen gebeden in de vorm van Zijn mystieke juweel om Zijn nek, verdreef de Heer met Zijn
namen. (25) Heer Brahmā bad: 'Alle eer aan Hem, gloed de duisternis van Kaśyapa's huis. (4) Op dat
de veel geprezen Opperheer van de glorieuze da- moment was men overal vervuld van geluk, alle
den. Ik biedt U, de Heer der transcendentalisten, levende wezens in de wateren, in de bergen, in de
mijn eerbetuigingen. U de Meester van de Ge- hogere werelden, in de buitenruimte en op aarde.
aardheden der Natuur betuig ik keer op keer mijn Er was de volheid van de kwaliteit van ieder sei-
respect. (26) Ik zweer U mijn trouw die voorheen zoen en de koeien, de tongen van het vuur en de
geboorte nam uit Pṛśni [een voorgaande incarnatie tweemaal geborenen waren allen in hun beste
van Aditi, vergelijk 6.18: 1, de zoons van Aditi], U doen. (5) Toen de Heer Zijn geboorte nam was het
in wie men de Veda's aantreft, U die vol van ken- een hoogst gunstig tijdstip: al de sterren en plane-
nis bent, U uit Wiens Navel de Drie Werelden ten, de zon en de maan stonden in een gunstige
kwamen waarboven U verheven bent en U als de positie. Het gebeurde op Dvādaśī [de twaalfde dag
Allesdoordringende die aanwezig is in de harten van de heldere maandhelft van Bhādra] ten tijde
van alle levende wezens. (27) U als de oorspron- van het middaguur [Abhijit] op het moment dat de
kelijke oorzaak, het einde en de handhaving van maan zich in het huis Śravana bevond. (6) Op
het universum, bent het reservoir van talloze ver- dvādaśī met de zon boven de meridiaan, o Ko-
mogens die men de Oorspronkelijke Persoon ning, was het precieze moment, door de geleerden
noemt. Zoals golven hun greep krijgen op iemand Vijayā genaamd, waarop de Heer verscheen. (7)
die in het water belandde, bent U de Heer, de De luide klanken van de verschillende
Heerser die de Tijd is die het ganse universum in schelphoorns, trommels, pauken, panava's, ānaka's
Zijn greep heeft. (28) U inderdaad bent van allen [andere trommels] en andere instrumenten die men
die leven, of ze zich nu rondbewegen of niet, de- bespeelde, zwol aan tot een enorm tumult. (8) De
gene die hen dat leven schonk. U bent de oor- hemelse dansmeisjes dansten vreugdevol, de voor-
sprong van de stamvaders, U bent de Allerhoogste aanstaande zangers van de hemel zongen en de
Toevlucht voor allen die het hogere leven leven, o wijzen, de halfgoden, de vaders der mensheid, de
Godheid. Voor al de goddelijken die ten val kwa- voorvaderen en de vuurgoden behaagden allen de
men bent U in hun verdrinkingsnood de reddings- Heer met gebeden. (9-10) De vervolmaakten, de
sloep.' wetenschappers, de aapachtigen [de krijgers van
Rāma], zij van de supermacht, de eerbiedwaardi-
gen, de schatbewaarders, de welgezinden, de reci-
teerders [de 'broeders van Garuḍa'], de beste des-
Hoofdstuk 18 kundigen [de 'slangen'] en alle volgelingen van de
Heer Vāmanadeva, de Dwergincarnatie halfgoden, verheerlijkten en zongen hun lof waar-
bij ze Aditi's woning met bloemen bedolven [ver-

\
Canto 8 49

gelijk 6.7: 2-8 en 5.5: 21-22]. (11) Toen Aditi Heerser der Yakṣa's [Kuvera, de schatbewaarder
Hem, de Allerhoogste Persoonlijkheid van God van de hemel] een bedelnap en verschafte Umā, de
zag die was verwekt in geluk en Zijn geboorte had kuise moeder van het universum, de echtgenote
genomen uit haar eigen schoot, was ze zeer ver- van Śiva, persoonlijk de aalmoezen. (18) Hij als
wonderd over het feit dat Hij vanuit Zijn eigen brahmacārī aldus door iedereen verwelkomd, was
geestelijk vermogen een lichaam had aangenomen. met Zijn brahmaanse gloed de beste van allen, het
Ook Kaśyapa riep daarover hoogst verwonderd stralende middelpunt van de gehele vergadering
uit: 'Alle glorie [jaya!]!' die de genade genoot van de grote brahmaanse
wijzen. (19) Na een vuur te hebben ontstoken zo-
(12) Het lichaam van de Heer compleet met siera- als het hoorde, strooide Hij  als de beste der brah-
den en wapens kan niet materieel worden waarge- manen er [het kuśagras] omheen en voedde Hij het
nomen, maar voor het doel der goddelijkheid werd vuur met hout.
het gemanifesteerd door Hem optredend als een
acteur op een toneel en kon worden gezien in de (20) Zo gauw Hij vernam over de glorie van Bali
gedaante van een dwergjongen [Vāmana]. (13) als iemand die onder de leiding van Bhṛgu-brah-
Hem als een brahmacārī dwerg ziend maakte de manen paardoffers uitvoerde, begaf Hij zich naar
grote ṛṣi's zeer gelukkig en aldus voerden ze, met de plek waar ze plaatsvonden en met iedere stap
de stamvader die Kaśyapa was als hun leider, al de die Hij als de Volkomen en Volledig Toegeruste
plechtigheden uit [zoals de jāta-karma geboorte- Essentie onderweg deed, voorzag Hij de aarde
plechtigheid]. (14) Bij Zijn ceremonie voor de hei- daarmee van Zijn voetafdrukken. (21) Aan de
lige draad zong de zonnegod de Gāyatrī-mantra [zie noordelijke oever van de rivier de Narmadā in het
notitie ** 5.7], overhan-
digde Bṛhaspati de heilige
draad en bood Kaśyapa
Hem een gordel [van
strohalmen, als aandui-
ding van de tweemaal
geboren status]. (15)
Moeder aarde bood Hem
een hertenvel, de maan-
god die over het bos
heerst schonk Hem een
staf, Aditi gaf Hem on-
dergoed om Zijn lichaam
te bedekken en van de
koning van de hemel [In-
dra] ontving de meester
van het universum een
parasol. (16) De Kenner
Vanbinnen [Brahmā] gaf
een waterpot, de zeven
wijzen gaven Hem kuśa-
gras en de godin Saras-
vatī schonk de Onver-
gankelijke Ziel een snoer
rudrākṣakralen, o Ko-
ning. (17) Toen Hij op die
manier Zijn heilige draad
had gekregen leverde de

\
50 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

gebied Bhṛgukaccha, waar al de priesters van overeenkomstig de voorschriften. O, door het wa-
Bhṛgu hun rituelen aan het opvoeren waren ter ter dat van Uw lotusvoeten spoelde zijn al mijn
wille van de ultieme plechtigheid [het paardoffer], zonden vernietigd en door de aanraking van Uw
zagen ze Hem in hun nabijheid [stralend] als de kleine voeten is de aarde gezuiverd. (32) Wat het
rijzende zon. (22) De priesters als ook Bali, de ook is waar Uw hart naar uitgaat, o brahmacārī,
aanstichter van de yajña en alle anderen die daar mag U van mij nemen, of het nu een koe is, goud,
bijeen waren gekomen, werden overschaduwd een ingerichte woning, smakelijk eten en drinken
door de schittering van Heer Vāmana, o Koning en of anders een brahmanendochter, o beste der aan-
vroegen zich af of ze nu de zon zagen opkomen, biddelijken, welvarende dorpen, paarden, olifanten
of ze de vuurgod zagen of dat Sanat-kumāra er of wagens. Wat mij betreft mag U alles hebben
aankwam om hun plechtigheid bij te wonen. (23) wat U wilt.'
Terwijl de Bhṛgu's aldus met hun discipelen op
verschillende manieren disputeerden, betrad de Al-
lerhoogste Heer Vāmana met in Zijn handen Zijn
parasol, staf en kamandalu gevuld met water, het Hoofdstuk 19
perk van het Aśvamedha-offer. (24-25) Op het mo- Heer Vāmanadeva Bedingt een Gift van
ment dat Vāmana, het geleerde, schijnbaar mense- Bali Mahārāja
lijke kind dat de Heer was, met Zijn munja gordel
van stro en de heilige draad om Zijn middel, Zijn
bovenkleding van hertenvel en Zijn samengeklitte (1) Śrī Śuka zei: 'Toen Hij aldus de zeer bevredi-
haarlokken, daar aankwam en de priesters van gende dharmagetrouwe woorden hoorde van de
Bhṛgu met hun discipelen Hem zagen, stonden ze zoon van Virocana, prees de Allerhoogste Heer
allen op van hun verrichtingen voor het vuuroffer hem tevreden met de volgende woorden. (2) De
en werd Hij, die hen allen met Zijn glans in de Allerhoogste Heer zei: 'O Heer der Mensen wat u
schaduw zette, door hen op gepaste wijze verwel- zegt is zeer waar, is gepast voor de dynastie, is in
komt. (26) De aanstichter van het offer, er blij mee overeenstemming met het dharma en komt uw re-
Hem te treffen die zo prachtig was met al Zijn putatie ten goede. Het bewijst het gezag van de
fraaie ledematen, bood Hem een zitplaats aan. (27) Bhṛgu-brahmanen en is van de vrede van uw groot-
De Schoonheid van de Bevrijde Zielen werd ver- vader [Prahlāda], uw oudste voorvader in het hier-
volgens door Bali Mahārāja aanbeden met een namaals. (3) Niemand in deze dynastie was zo
welkomstwoord en daarna vereerd met het wassen armzalig dat hij zijn beloften brak jegens de brah-
van Zijn voeten. (28) Het water afkomstig van manen en niet liefdadig was. (4) Door de smette-
Zijn voeten wast de zonden van alle mensen weg. loze reputatie van Prahlāda die als een heldere
Bali kende het dharma en plaatste op zijn hoofd maan aan de hemel is, o heerser, treft men in uw
het zegenrijke water dat ook de god der goden, dynastie geen koningen aan die het te min was om
Heer Śiva die gemerkt is met het teken van de in heilige plaatsen of op het slagveld de verzoeken
maan, in zijn opperste toewijding op zijn hoofd in te willigen van rekestranten. (5) In die dynastie
had aanvaard.' werd Hiraṇyākṣa geboren die met de bedoeling al
de windrichtingen met zijn knots te veroveren al-
(29) Śrī Bali zei: 'Ik heet U van harte welkom. leen rondtrok over deze aarde maar er niet in
Mijn eerbetuigingen voor U, o brahmaan. Wat slaagde een held te vinden [die zich met hem kon
kunnen we voor U betekenen? Naar mijn mening meten]. (6) Nadat Viṣṇu [als een zwijn] de aarde
bent U, o nobele ziel, de verzaking van de brah- had bevrijd en hem met veel moeite had verslagen,
maanse zieners in eigen persoon. (30) De komst beschouwde Hij zichzelf alleen maar als de over-
van Uwe Heerlijkheid vandaag naar ons verblijf, winnaar als Hij zich steeds voorhield hoe heldhaf-
stelt al onze voorvaderen tevreden, zuivert de gan- tig Hiraṇyākṣa was geweest [zie 3.17-19]. (7)
se familie en completeert het offer dat we aan het Toen zijn broer Hiraṇyakaśipu hoorde dat hij ge-
brengen zijn! (31) Vandaag, o brahmanenzoon, dood was, begaf hij zich zeer kwaad naar het ver-
worden mijn offervuren naar behoren gediend blijf van de Heer om een einde te maken aan Hem

\
Canto 8 51

die zijn broer had omgebracht [zie 7.3]. (8) Hem er allemaal bij komt kijken. (19) Het is voor hem
als de dood in eigen persoon op zich af zien ko- die mij met mooie woorden gunstig stemt, ik de
mend met de drietand in zijn hand, dacht de Be- enige ware meester van de hele wereld, niet bijster
langrijkste der Mystici, de Kenner van de Tijd, intelligent om drie passen land te vragen als ik een
Heer Viṣṇu, het volgende: (9) 'Waarheen Ik ook ga heel continent te bieden heb! (20) Als iemand mij
zal hij hier - als was hij een ieder zijn dood - ook eens benaderd heeft verdient hij het niet om nog-
heen gaan. Daarom zal Ik zijn hart binnengaan, hij maals te moeten bedelen. Neem, o kleine brah-
zoekt het alleen maar in de buitenwereld.' (10) macārī, derhalve van mij naar wens wat U ook
Met dat besluit ging Hij, o Koning van de Asura's, maar nodig denkt te hebben.'
niet waarneembaar in Zijn subtiele lichaam, het li-
chaam van de Hem najagende vijand binnen via de (21) De Allerhoogste Heer zei: 'Al de zinsobjecten
ademhaling door zijn neusgat. (11) Hiraṇyakaśipu die het iemand in deze drie werelden naar de zin
die Zijn verblijfplaats doorzocht trof die leeg aan. kunnen maken, zijn tezamen niet in staat om de
Woedend omdat hij ondanks zijn macht Viṣṇu in persoon tevreden te stellen die zijn zinnen niet in
geen enkele richting zag van het oppervlak van de bedwang heeft, o Koning [zie ook 5.5: 4]. (22) Hij
aarde, in de buitenruimte, in de ether, in de grotten die niet genoeg heeft aan drie passen land zal ook
en in de oceanen, schreeuwde hij het uit. (12) Toen niet met een heel continent van negen landen te-
hij Hem nergens kon vinden zei hij: 'Ik heb het hele vreden zijn, want dan verlangt hij er weer naar al
universum afgezocht naar Hem die mijn broer ver- de zeven continenten in zijn greep te krijgen.
moordde. Hij moet vertrokken zijn naar de plaats (23) We hoorden dat koningen als Gaya en Pṛthu
waar niemand van terugkeert, hij moet gestorven die erin slaagden over de zeven continenten te
zijn.' (13) Op ego gebaseerde vijandigheid - een heersen geen einde zagen komen aan hun  ambi-
woede die zijn bestaan ontleent aan onwetendheid - ties of aan hun verlangen naar weelde. (24) Met
houdt niet aan tot de dood in het geval van lichame- wat men per toeval verkrijgt dient men tevreden te
lijk georiënteerde mensen. [Bij Hiraṇykaśipu was zijn. Een ontevreden iemand die zichzelf niet in de
dit echter wel zo]. (14) Uw vader [Virocana], de hand heeft kan het geluk niet vinden, zelfs niet als
zoon van Prahlāda, gaf op verzoek van de halfgo- hij de drie werelden bezit [zie ook 7.6: 3-5, 5.5: 1
den, zijn leven aan hen over ondanks het feit dat en B.G. 6: 20-23]. (25) Als iemand geen vrede
hij wist dat ze zich hadden verkleed als brahmanen heeft met zijn geld en zijn zinsgenoegens komt er
vanwege zijn affiniteit met de tweemaal gebore- geen einde aan zijn materieel bepaalde bestaan
nen. (15) U heeft zich ook zelf ingespannen voor [van sterven en telkens weer opnieuw moeten be-
het dharma dat werd gevestigd door de huishou- ginnen]. Hij die tevreden is met wat de voorzie-
ders, de brahmanen, uw voorvaderen, de grote nigheid hem in de schoot wierp daarentegen, komt
helden en andere hoogst verheven en beroemde in aanmerking voor de bevrijding. (26) De geest-
zielen.  (16) Iemand als uwe Majesteit vraag Ik om kracht en glorie van een brahmaan neemt toe als
een beetje land. O Koning van de Daitya's, hij die hij tevreden is over wat hij bij lotsbeschikking
zo gul in zijn liefdadigheid kan zijn vraag Ik om verwierf, maar neemt af met zijn ontevreden zijn
drie passen overeenkomstig de maat van Mijn alsof een vuur geblust wordt door water. (27) Ik
reikwijdte. (17) Er is verder niets dat Ik van u ver- vraag daarom u die als weldoener zo goedgevig
lang, o vrijgevige Koning, o heerser van het univer- bent om drie stappen land, aangezien mijn zaak er
sum. Moge hij die van de kennis is geen gebrek lij- perfect mee gediend is om niet meer te verwerven
den en zoveel aan donaties ontvangen als hij nodig dan wat nodig is.'
heeft.'
(28) Śrī Śuka zei: 'Aldus toegesproken zei Bali
(18) Śrī Bali zei: 'Helaas, o brahmanenkind, Uw met een glimlach tot Heer Vāmana: 'Neem nu van
woorden klinken dan misschien goed in de oren van mij wat U wenst' en pakte toen om Hem het land
de geleerden en de ouderen, maar als een jongen die te geven zijn waterpot [voor de rituele bekrachti-
er niet op uit is om eisen te stellen voor Zijn ei- ging van zijn belofte]. (29) Śukrācārya, de meest
genbelang, bent U zich niet geheel bewust van wat ter zake kundige, had door wat Viṣṇu van plan was

\
52 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

en richtte zich tot de Asura heer, zijn discipel, die plezier en één voor zijn familieleden. (38) Luister
op het punt stond het land aan Viṣṇu weg te geven. nu naar wat er in dit verband [wat betreft uw be-
lofte] in vele Vedische verzen wordt gesteld, o
(30) Śrī Śukrācārya zei: 'Deze persoon, o zoon beste der Asura's. Dat wat waar is wordt voorafge-
van Virocana, is de onvergankelijke Allerhoogste gaan door het woord om [AUM, 'ja', 'zo zij het'] en
Heer Viṣṇu Zelf. Hij nam Zijn geboorte uit Kaśya- het gesprokene waar dat woord niet aan vooraf
pa en Aditi om het belang van de goddelijken te ging noemt men onwaar [vals of bedrieglijk, zie
kunnen dienen. (31) Wat u beloofde is naar mijn ook B.G 17: 24, 9: 17 en 8: 13]. (39) Begrijp de
idee in strijd met uw belangen. U beseft niet wat u Vedische waarheid van de bloemen en de vruch-
hebt afgesproken, het is niet goed want het houdt ten: van het lichaam van een boom plukt men de
een grote tegenslag in voor de Daitya's! (32) Hij vruchten, maar leeft een boom niet dan is die wor-
die zich voordoet als een mensenkind is de Heer tel van het lichaam niet het ware en dan is het
die u een lesje leert. Hij zal u alle materiële plukken onmogelijk [vergelijk B.G. 8: 6]. (40) Als
schoonheid en rijkdom, macht en reputatie afhan- een boom omvalt zal hij ontworteld snel uitdro-
dig maken om het aan uw vijand [Heer Indra, zie gen, zo ook zal het lichaam snel uitdrogen en ein-
ook 7.10] te geven. (33) Met die drie stappen zal digen [als het levensonderhoud is ontworteld *],
Hij al de werelden in bezit nemen door uit te dijen dat lijdt geen twijfel. (41) Het gebruik van de let-
tot de universele gedaante. Hoe kan u nu uw posi- tergreep om houdt in dat men zich afscheidt van
tie behouden na als een dwaas alles te hebben [de weelde], dat men er bevrijd van raakt, ja, dat
weggegeven aan Viṣṇu? (34) Hij zal achtereenvol- iemand er met alles waar hij om bij zegt bij in-
gens met één stap de aarde in bezit nemen en met schiet. Als men met zulke uitspraken schenkingen
een tweede stap de buitenruimte
bezetten. Als Hij zich in de
ether uitbreidt tot Zijn grootste
formaat, waar moet Hij dan
nog Zijn derde stap zetten?
(35) Ik denk dat u voor eeuwig
in de hel zult branden, want
dat is wat een persoon over-
komt die zich niet aan zijn be-
loften houdt. Uwe Majesteit
kan niet beantwoorden aan de
verwachtingen die u hebt ge-
wekt. (36) De heiligheid voelt
niets voor liefdadigheid die het
eigen levensonderhoud in ge-
vaar brengt, want het is juist
dankzij het vermogen om zich-
zelf in stand te houden dat er in
deze wereld offers, liefdadig-
heid, verzaking en productieve
arbeid mogelijk zijn. (37) Op-
dat men gelukkig is in deze we-
reld en de wereld hierna, moet
men zijn inkomen in vijven
verdelen: één deel is er voor de
religie, één deel voor zijn ach-
tenswaardigheid, één deel voor
zijn bezit, één deel voor zijn

\
Canto 8 53

in liefdadigheid doet aan bedelaars, raakt men Wat is het nut van rijkdom en zo meer als men
daardoor zijn weelde kwijt en zal men als gevolg alles moet loslaten als men deze wereld achter
van die om-oefening dan onvoldoende aan zijn zich laat? Moet men daarmee dan niet de man van
eigen lustbevrediging en zelfverwerkelijking toe- God een genoegen doen [de wijze, de priester, de
komen. (42) Kies daarom nu volledig voor uzelf. brahmaan etc.]? (7) Terwijl ze het welzijn van alle
Het is een valse voorstelling van zaken, maar het mensen behartigden, hebben heiligen als Dadhīci,
is niet geheel onwaar om de zaken zo voor te stel- Śibi en andere grote dienaren van God de moei-
len [ten gunste van uw eigen positie], want het lijkste zaken opgegeven, tot aan hun eigen levens
bezigen van een complete leugen zou uw naam toe. Wat voor bezwaar bestaat er dan tegen het
door het slijk halen en een levend lijk van u ma- wegschenken van land? (8) De tijd neemt al de
ken. (43) Een leugentje om bestwil is niet verwer- bezittingen weg van personen zoals de Daityako-
pelijk als men een dame wil paaien, een grap wil ningen die, in hun bereidheid hun levens te offe-
vertellen, in het huwelijk wil treden, de kost wil ren, van deze wereld hebben genoten, o brahmaan.
verdienen, in tijden van gevaar, als men de koeien Maar de reputatie die ze verworven in deze wereld
en de brahmaanse cultuur moet beschermen of als wordt niet door de tijd weggenomen. (9) O geleer-
men moet optreden tegen geweld.' de wijze, het kost geen moeite mensen te vinden
die bereid zijn te vechten en hun leven op te geven
*: Het tijdelijke lichaam is er voor eeuwige zaken. op het slagveld, maar mensen die bereid zijn met
Śrīla Rupa Gosvāmī zegt: "Hij die dingen afwijst toewijding weg te geven wat ze vergaarden als een
zonder kennis van hun relatie met Kṛṣṇa is onvol- bezoeker van heilige plaatsen langskomt, vindt
komen in zijn verzaking." (Bhakti-rasāmṛta-sindhu men niet zo makkelijk [vergelijk B.G. 17: 20].
1.2.66) (10) De vrijgevigen, zij die vermaard zijn om hun
genade, ontlenen hun glans eraan om in armoe te
vervallen met het lenigen van de behoeften van de
armen, om nog maar te zwijgen wat het voor hen
Hoofdstuk 20 betekent om kenners van de spirituele bedoeling
Heer Vāmanadeva Omvat Alle Werel- zoals uw goede zelf tevreden te stellen. Daarom
den zal ik deze celibatair alles geven wat Hij maar wil.
(11) Ieder van jullie je volkomen bewust van de
Vedische manier van offeren, is met behulp van de
(1) Śrī Śuka zei: 'Bali, de meester des huizes, al- verschillende benodigdheden van het grootste res-
dus van advies gediend door de familiepriester pect in het aanbidden van de Genieter van het Of-
viel voor een ogenblik stil, o Koning en richtte fer. Of Hij nu Viṣṇu is die kwam om te zegenen of
zich na de nodige overpeinzingen tot zijn goeroe. dat Hij er nu zou zijn om me van mijn voetstuk te
(2) Śrī Bali zei: 'Dat wat uwe genade zei is waar: halen, ik zal Hem, o wijze, al het land geven dat
het financiële belang, het zingenot, de reputatie en Hij maar verlangt. (12) Ik zal zelfs niet terugslaan
het levensonderhoud mogen voor een huishouder als Hij, zich angstig voordoend als een brahmaan-
nimmer een belemmering vormen voor het nale- se jongen, mij als een vijand misleid en me gevan-
ven van het dharma. (3) Hoe kan iemand als ik, gen neemt ondanks mijn onschuld. (13) Als deze
een nazaat van Prahlāda, nu als een ordinaire be- persoon hier degene is die wordt geprezen in de
drieger uit begeerte naar eigendom een brahmaan geschriften zal Hij nimmer Zijn eer opgeven, of
weigeren te geven wat ik hem beloofd heb? [*]. Hij nu al het land in bezit neemt na me te hebben
(4) Er is niets goddelozer dan leugenachtigheid. gedood of rust in vrede nadat ik hem gedood heb.'
Net zoals moeder aarde dat ons zei: 'Ik kan alles
verdragen, maar niet een persoon die anderen
voorliegt.' (5) Ik ben niet zo bang voor helse om- (14) Śrī Śuka zei: '[Bali,] de hoogstaande en god-
standigheden, armoede, een oceaan van leed, ten delijk geïnspireerde geest die zo gebrand was op
val komen uit mijn positie of voor de dood als ik waarachtigheid werd toen vervloekt door zijn goe-
ben voor het bedriegen van een man van God. (6) roe omdat hij zo'n obstinate en respectloze leerling

\
54 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

was [zie B.G. 10: 10]: (15) 'Jij die zo


eigenzinnig jezelf voor geleerd hou-
dend ingaat tegen mijn instructies,
bewijst met de minachting die je voor
mij aan de dag hebt gelegd jezelf als
een schaamteloos stuk onbenul. Ie-
mand als jij zal snel zijn weelde kwijt
zijn!' (16) [Ondanks] aldus [te zijn]
vervloekt door zijn goeroe doneerde
hij die als een grote persoonlijkheid
zijn eerlijkheid niet prijsgaf, na eerst
water geofferd te hebben en van het
nodige eerbetoon te zijn geweest, aan
de grote persoonlijkheid Vāmanadeva
[het land dat hij beloofd had]. (17)
Vindhyāvali, Bali's echtgenote, trad op
dat moment met een parelketting om
haar nek naar voren en bracht een
gouden pot gevuld met water om de
Heer Zijn voeten te wassen. (18) Hij,
de aanbidder van het mooiste stel voe-
ten, waste ze persoonlijk en nam verzet
in grote vreugde het water op zijn
hoofd dat het hele universum zuivert.
(19) Op dat moment werd een regen
van bloemen uitgestrooid door de  be-
woners van de hogere werelden: de
goden, de zangers van de hemel, de
geleerden, de zelfgerealiseerden en de
vererenswaardigen. Allen prezen ze
zeer tevreden over de rechtschapen-
heid van de Asura koning wat hij gedaan had [ver- de leraren van het voorbeeld en de zoekers van de
gelijk 5.18: 12]. (20) De ingezetenen van de he- waarheid, in dit lichaam van Hem als de Grote
mel, de aapachtigen en zij die van bijzondere ta- Persoonlijkheid der zes volheden, van Hem als de
lenten waren lieten duizenden en duizenden bron der kwaliteiten, het gehele drievoudige uni-
trommels en trompetten keer op keer klinken en versum zien, compleet met zijn elementen en le-
verklaarden: 'Wat hij, deze grote persoonlijkheid, vende wezens met hun zinnen, zinsobjecten, geest,
heeft volbracht was iets zeer moeilijks want hij intelligentie en vals ego. (23) De lagere wereld
heeft de drie werelden weggegeven aan zijn tegen- zag hij onder Zijn voetzolen, op de voeten zag hij
stander [Viṣṇu]!' de landvlakten, de bergen zag hij in de kuiten van
de virāṭ-puruṣa, de vliegende wezens in de knieën
(21) Daarop begon de dwergverschijning van de van de gigantische gedaante en in Zijn dijen zag
Onbegrensde Heer zich hoogst wonderbaarlijk uit hij de verschillende soorten halfgoden. (24) In
te breiden tot de ganse omvang van de drievoudig- Zijn kleding herkende hij de avondschemering, in
heid der materie: Hij strekte zich in iedere richting Zijn geslachtsdelen zag hij de stamvaders, in Zijn
uit over al het land, de hemel, de planetenstelsels, heupen zag hij zichzelf met zijn woordvoerders,
de buitenruimte en de zeeën en de oceanen waar de Zijn navel was het geheel van de hemel, bij Zijn
vogels, de beesten, de mensen, de goden en de hei- middel waren er de zeven zeeën en in het bovenste
ligen leefden. (22) Bali kon samen met de priesters, gedeelte van Urukrama ['de Heer der grote stap-

\
Canto 8 55

pen'] zag hij de sterrentekens. (25-29) In Zijn hart, Heer Urukrama in één enkele stap het gehele op-
o mijn beste, zag hij het dharma, in de borst van pervlak van Bali's wereld en bestreek Hij met Zijn
Murāri huisden aangename en waarachtige woor- lichaam de hemel en met Zijn armen de windrich-
den en in Zijn geest zag hij de maan. De godin die tingen. (34) De tweede stap strekte zich uit tot al
altijd een lotus in haar handen heeft bevond zich de hemelse plaatsen en voor de derde stap bleef er
in Zijn borst en in Zijn keel trof hij al de Vedische toen geen enkel plekje land meer over, want Heer
geluidstrillingen aan. In Zijn armen herkende hij al Urukrama was met Zijn stappen nu verder geko-
de goden onder leiding van Indra, in Zijn oren men dan de verste verte voorbij Maharloka, Jana-
vond hij al de windrichtingen, de hemellichten loka en Tapoloka [zie ook 5.17: 1].'
vormden de top van Zijn hoofd, de wolken waren
Zijn haar, het gefluister van de wind bevond zich
in Zijn neusgaten, de zon vormde Zijn ogen en in *: Prabhupāda: 'Er zijn twee soorten van hoog
Zijn mond zag hij het [offer]vuur. In Zijn spraak verheven toegewijden, genaamd sādhana-siddha
hoorde hij de lofzangen, in Zijn tong zag hij de en kṛpā-siddha. Sādhana-siddha heeft betrekking
god der wateren, Zijn wenkbrauwen waren de op iemand die een toegewijde is geworden door
vermaningen en regelingen, de oogleden vormden het regelmatig in de praktijk brengen van de regu-
de dag en de nacht, in het voorhoofd van de Aller- lerende beginselen zoals vermeld in de geschrif-
hoogste Persoon zag hij de woede en de begeerte ten, de śāstra's, op aanwijzing en in opdracht van
zag hij in Zijn lippen. Lust was Zijn aanraking, o de geestelijk leraar. Als men met regelmaat een
Koning, water was Zijn zaad, Zijn rug was de dergelijke toegewijde dienst ten uitvoer brengt, zal
goddeloosheid, Zijn wonderen vond hij in de of- men zeker na de nodige tijd de perfectie bereiken.
ferplechtigheden, de dood zag hij in Zijn schadu- Maar er zijn andere toegewijden, die wellicht niet
wen, de begoochelende energie was aanwezig in aan al de vereiste details hebben voldaan van de
Zijn lach en in Zijn lichaamshaar herkende hij de toegewijde dienst maar die, bij de bijzondere ge-
kruiden en planten. Met de rivieren als Zijn ade- nade van de goeroe en Kṛṣṇa - de geestelijk leraar
ren, de stenen als Zijn nagels en Heer Brahmā, de en de Allerhoogste Persoonlijkheid van God - di-
halfgoden en de wijzen als Zijn intelligentie, her- rect de volmaaktheid van zuivere toegewijde
kende Bali in de zinnen van Zijn lichaam al de dienst hebben bereikt.' Bali Mahārāja werd zo'n
bewegende en niet-bewegende levensvormen [zie kṛpā-siddha-bhakta toegewijde.
ook 2.1, 2.6, 3.12: 37-47 en B.G. 11].

(30-31) Toen de Asura's dit geheel van al de we- Hoofdstuk 21


relden en zielen zagen raakten ze van streek, o
Bali Mahārāja Ingerekend door de Heer
Koning. Geconfronteerd met de Sudarśana werp-
schijf met zijn ondraaglijke hitte en de boog
Śārnga die weerklonk als de donder, het luide ge- (1) Śrī Śuka zei: 'Hij die op de lotus verscheen
luid van Zijn schelphoorn de Pāñcajanya en de [Brahmā] zag vanuit het oord der waarheid [vanuit
grote kracht van Viṣṇu's knots de Kaumodakī, Zijn Satyaloka] hoe het licht van zijn verblijf was ver-
zwaard de Vidyādhara, het schild met de honderd sluierd geraakt en was afgezwakt door de gloed
manen en Zijn superieure pijlenkoker genaamd van de Heer Zijn teennagels en dus, o god der
Akṣayasāyaka, vervielen ze in wanhoop. (32-33) mensen, benaderde hij Hem samen met gezworen
Zijn metgezellen met Sunanda en de andere lei- brahmacārī's als de wijzen aangevoerd door
ders en plaatselijke godheden droegen gebeden op Marīci en met Sanandana en de andere Kumāra's.
aan Hem die daar stond met Zijn schitterende (2-3) Zij volkomen thuis in de Veda's en hun sup-
helm, armbanden en visvormige oorhangers, Zijn plementen, de regelingen en het afzien, goed on-
Śrīvatsa-merkteken, de beste der juwelen [de derlegd in de logica, de geschiedenis, de didactiek,
Kaustubha], Zijn gordel, gele kleding en Zijn de klassieke verhalen, de Vedische gevolgtrekkin-
bloemenslinger met bijen er omheen. Zich aldus gen en zo meer, brachten daarop hun eerbetuigin-
vertonend, o Koning, bestreek de Allerhoogste gen aan de voeten van Heer Viṣṇu samen met an-

\
56 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

deren van wie het vuur van de


spirituele kennis was aangewak-
kerd door de luchten der yoga en
personen die vrij van vruchtdra-
gende activiteiten het hemelver-
blijf van de uit zichzelf geborene
hadden bereikt door eenvoudig op
hem te mediteren. Heer Brahmā,
de meest gevierde Vedische autori-
teit die als een persoon was ver-
schenen op de lotus die was ont-
sproten aan Zijn navel, behaagde
Hem toen door met devote eerbe-
wijzen van aanbidding te zijn
middels offerandes van water
[zie ook 3.8]. (4) Het water van
Heer Brahmā's kamandalu, ge-
zuiverd door het wassen van de
voeten van Heer Urukrama, o
koning der mensen, werd de
[hemelse] Svardhunī [de Gan-
ges]. Het water dat er vanuit de
ruimte naar beneden stroomt
zuivert de drie werelden net zo-
als de faam van de Allerhoogste
Heer dat doet. (5) Heer Brahmā
en de anderen, zij die de heer-
sende godheden van de verschil-
lende werelden waren, waren
van het grootste respect voor hun
meester en brachten met al hun
volgelingen de benodigdheden bijeen voor de aan- te brengen, verloren was gegaan na een simpel
bidding van de Oppermachtige Ziel die weer tot verzoek om drie stappen land: (10) 'Is deze brah-
Zijn oorspronkelijke afmetingen was terugge- manenvriend niet in werkelijkheid Viṣṇu Zelf, de
keerd. (6-7) Met water voor de voeten en voor de grootste aller bedriegers, die met het aannemen
gasten, bloemenslingers, allerlei pasta's om zich van de gedaante van een brahmaan ons om de tuin
mee in te smeren, geurige wierook en lampen, ge- probeert te leiden in het belang van de goden? (11)
bakken rijst, hele granen, vruchten, wortels en Hij, de vijand, stal in de gedaante van een jongen
jonge spruiten, betoonden ze hun respect onder het die om een donatie bedelt alles weg van onze
uitroepen van 'Jaya, jaya' voor de heerlijkheid van meester die voor het ritueel zijn machtsuitoefening
Zijn handelingen. Daarbij dansten ze, zongen ze verzaakte. (12) De brahmanen gunstig gezind en
en bespeelden ze muziekinstrumenten zoals het altijd zwerend bij de waarheid is hij, nu hij is in-
laten klinken van schelphoorns en roffelen op gewijd voor het verrichten van een yajña, er per-
pauken. (8) Jāmbavān, de koning van de beren, soonlijk niet toe in staat om te liegen. (13) Onze
blies in staat van vervoering de signaalhoorn in meester ten dienst staand is het daarom onze plicht
iedere richting en riep op tot een groot festival ter Hem te doden!' Aldus namen al de Asuravolgelin-
viering [van Zijn overwinning]. (9) De Asura's gen van Bali hun verschillende wapens ter hand.
waren zeer kwaad toen ze zagen dat al het land (14) O Koning, met hun drietanden en lansen ge-
van hun meester die zo vastbesloten was zijn offer heven stormden ze vervolgens allen met hun kwa-

\
Canto 8 57

de geesten tegen de wil van Bali naar voren. (15) met de touwen van Varuna. (27) Vanwege het feit
Toen ze de Daityakrijgers op zich af zagen komen dat de Asuraleider werd ingerekend door Viṣṇu, de
namen de metgezellen van Viṣṇu, o Koning, la- machtigste die er was, rees er van alle kanten in de
chend hun wapens ter hand en wierpen ze hen te- hogere en lagere werelden een luide kreet van te-
rug. (16-17) Nanda en Sunanda traden aan zowel leurstelling op. (28) Beroofd van zijn luister bleef
als Jaya, Vijaya, Prabala, Bala, Kumuda, Ku- hij die zo grootmoedig en gevierd was, o Koning,
mudākṣa, Viṣvaksena, Patattrirāṭ [Garuḍa], Jayan- vastbesloten als altijd. De Opperheer Vāmana zei
ta, Śrutadeva, Puṣpadanta en Sātvata. Samen tot hem die aldus was vastgebonden met de tou-
doodden zij zo sterk als duizend olifanten de Asu- wen van Varuna: (29) 'Je hebt Mij drie stappen
rasoldaten. land gegeven, o Asura. Met twee bezette Ik het
gehele bereik van de aarde en nu ben je Me nog
een derde schuldig. (30) Zo ver als het licht van de
(18) Zo gauw Bali zag dat zijn mannen werden zon, de maan en de sterren straalt en zover als de
gedood door de volgelingen van de Oorspronkelij- regen die uit de wolken naar beneden komt reikt,
ke Persoon, herinnerde hij zich de vloek van Śu- bezit u al het land. (31) Met enkel één stap besloeg
krācārya [8.20: 15] en gelaste hij zijn woedende Ik met Mijn lichaam de hemel in alle richtingen en
mannen zich terug te trekken: (19) 'O Vipracitti, omvatte Ik de gehele omtrek van de aarde
Rāhu en Nemi luister alsjeblieft, vecht niet, hou [Bhūrloka] en met de tweede stap bezette Ik recht
hier mee op. Het is nu niet de tijd om dit te be- voor uw ogen de hogere werelden die u bezit. (32)
slechten. (20) O Daitya's, door menselijke inspan- Niet in staat om te geven wat u beloofde is de hel
ning kan men de Meester van Alle Levende We- uw bestemming. Ga omdat uw goeroe er ook zo
zens, die Man van Beheersing die beslist over over denkt daarom nu naar die plaats waar men
vreugde en verdriet, niet de baas worden. (21) geen geluk vindt [zie ook 6.17: 28]. (33) Een ieder
Voorheen werkte de tijd in ons voordeel en bracht die iemand met een verzoek teleurstelt door hem
hij ons de overwinning op de goden, maar van- niet te geven wat hij hem beloofd heeft, komt diep
daag werkt de tijd die de Grootste Macht [de ten val. Ver verwijderd van het hogere leven, zul-
Hoogste Autoriteit] in ons bestaan vormt tegen len al zijn verlangens op niets uitlopen. (34) U
ons. (22) Niemand is ooit de tijdfactor de baas, hebt in uw trots op uw bezittingen Mij misleid met
met geen enkele macht, raadgeving, slimmigheid, uw belofte. Door het aanwenden van een dergelij-
verdedigingswerk, toverspreuk, kruidenmengsel, ke valse voorspiegeling zal u een aantal jaren in de
diplomatie of met welke andere middelen of hel moeten verblijven.'
soortgelijke methoden ook. (23) In het verleden
slaagden jullie erin vele volgelingen van Viṣṇu te
verslaan, maar vandaag roepen zij die het geluk Hoofdstuk 22
hadden dat hun rijkdom toenam dat ze ons ver-
sloegen in de strijd [zie B.G. 18: 13-15]. (24) We Bali Mahārāja Geeft Zich Geheel Over
zullen ze verslaan als het lot ons gunstig gezind is
en daarom moeten we nu de tijd afwachten van (1) Śrī Śuka zei: 'Bali, de Asurakoning die aldus
ons geluk.' met de Allerhoogste Heer in de problemen was
beland, o Koning, was ondanks zijn benarde posi-
(25) Śrī Śuka zei: 'Nadat de Daitya- en Dānavalei- tie een onverstoorde ziel die positief antwoord gaf
ders hadden gehoord wat hun meester zei vertrok- met de volgende woorden. (2) Śrī Bali zei: 'Als, o
ken ze met tegenzin naar de lagere regionen, o Heer Geprezen in de Verzen, Uwe Goedheid van
Koning, waarheen ze door de metgezellen van mening bent dat hetgeen ik beloofde onwaar bleek
Viṣṇu werden verdreven. (26) Daarna, op de dag te zijn, o Grootste der Goden, laat me dan, om
dat voor het offer de soma wordt geperst [soma- recht te doen in deze aangelegenheid en om niet in
pāna], werd Bali op verzoek van de Meester van bedrog te zijn vervallen, U mijn hoofd bieden om
de Koning der Vogels [Heer Viṣṇu] door de zoon de derde stap van Uw lotusvoeten op te plaatsen.
van Tārkṣya [Garuḍa] vastgenomen en gekneveld (3) Voor een verblijf in de hel, een val uit mijn posi-

\
58 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

met de touwen van Varuna. (8) Mijn


grootvader [Prahlāda] die Uw toe-
gewijden waarderen, wordt overal
geroemd als een heilige, als iemand
die U, de Allerhoogste, [als zijn
toevlucht] had toen hij al de kwalij-
ke zaken te verduren kreeg van zijn
vader die tegen U gekant was [zie
7.5]. (9) Wat heb je aan dit lichaam
dat je uiteindelijk in de steek laat?
Wat voor nut hebben al die profi-
teurs die doorgaand voor verwan-
ten er vandoor gaan met de erfe-
nis? Wat heeft men aan een echt-
genote die je alleen maar verder de
materie in trekt? En wat heeft het
voor iemand die zeker is van zijn
dood voor een nut zijn leven te
verspillen met huiselijke gehecht-
heden [zie ook 5.5: 8 en B.G. 18:
66]? (10) Mijn grootvader de grote
toegewijde die in zijn diepe wijs-
heid beducht was voor wereldse
omgang was vrij van angst in zijn
overgave aan de onwankelbare toe-
vlucht van Uw lotusvoeten, o Heer,
o Beste der Besten, ook al maakte u
een einde aan zijn eigen soort. (11)
Ik die bij lotsbeschikking werd in-
tie of voor het in de boeien geslagen zijn, voor gerekend en met geweld werd beroofd van al mijn
moeilijk te verdragen leed of voor een tekort aan weelde, ben nu [tot mijn geluk] ook onder de hoe-
middelen ben ik niet zo bang als voor de straf van de gebracht van U, de vijand van onze familie. Het
de oneer die ik nu van U moet ondergaan [vergelijk feit dat weelde een tijdelijk iets is en dat aan het
B.G. 2: 34 en 6.17: 28]. (4) Ik beschouw het als leven ieder moment een einde kan komen is iets
het beste wat een mens kan overkomen om te waar een enggeestig iemand niet over nadenkt [zie
worden bestraft door de aanbiddelijke Heer, het is 7.5: 30].'
iets dat je moeder, je vader, je broeder of je vrien-
den je niet kunnen bieden [zie 10.14: 8].   (5) U (12) Śrī Śuka zei: 'Toen Bali aldus zijn positie
bent van ons Asura's de ongeziene allerhoogste besprak, manifesteerde Prahlāda, de lieveling van
goeroe die ons de visie schonk waaraan het velen de Heer [zie 7.9], zichzelf ter plaatse, o beste van
van ons ontbrak in onze blinde arrogantie. (6-7) de Kuru's, als was hij de maan die opkomt aan de
Velen van hen die buiten de wijsheid om hun intel- hemel. (13) Indrasena [Bali] zag zijn grootvader,
ligentie vestigden op U middels een niet aflatende de beste van al de goedgunstigen, daar aanwezig
vijandigheid, bereikten de volmaaktheid, een per- in zijn volle glorie: met ogen zo groot als lotus-
fectie die, zoals men weet, gelijk staat aan die van blaadjes, prachtig gebouwd, gekleed in saffraan en
de yogi's. Hoewel ik werd bestraft door Uwe ge- met een huid zo donker als oogzwart en met lange
nade die zo vol van wonderen bent, schaam ik me armen. (14) Gebonden met de touwen van Varuna
er daarom niet voor - en heb ik er ook niet echt kon hij hem niet als voorheen het verschuldigde
onder te lijden - dat ik aldus vastgebonden ben respect betonen en dus bood hij in verlegenheid

\
Canto 8 59

met zijn gezicht naar beneden gekeerd hem zijn (21) Heer Brahmā zei: 'O Goedheid van Alle Le-
eerbetuigingen met tranen in de ogen. (15) Zo gauw vende Wezens, o Heer van een Ieder, o God der
de grote toegewijde de Allerhoogste Meester, de Goden, o Allesdoorvarende, stel nu alstUblieft deze
Heer zag, daar zittend aanbeden door volgelingen persoon op vrije voeten die alles kwijt is geraakt.
als Sunanda, benaderde hij Hem met gebogen Iemand als hij verdient het niet te worden
hoofd en bewees hij Hem vervolgens tot tranen be- bestraft. (22) Hij gaf U al het land en al de werel-
wogen in zijn vreugde de eer door zich languit den. Met grote vastbeslotenheid heeft hij alles wat
voorover op de grond te werpen.  (16) Śrī Prahlāda hij ook maar bereikte in zijn vroomheid met een
zei: 'Uwe heerlijkheid die Bali deze zo heel hoge intelligentie vrij van twijfel U aangeboden; alles
positie van Indra toekende, heeft dat vandaag alle- wat hij bezat, zelfs zijn lichaam. (23) Hij offerde
maal weer teruggenomen en dat beschouw ik als aan Uw voeten met een oprechte geest water, gras-
iets zeer moois. U hebt met het hem ontzeggen van sen en bloemknoppen. Hoe kan een dergelijke
zijn weelde, hem een grote dienst bewezen aange- aanbidder ondanks zijn zo verheven offerandes,
zien het dat was wat zijn zelfverwerkelijking in de ondanks zijn aanbidding, met het U genereus bie-
weg stond. (17) Wie kan nu goed het doel van zijn den van de drie werelden, de pijn verdienen die
ziel herkennen als zelfs een geschoold, zelfbeheerst hem bezorgd werd? Niet dubbelhartig als hij is
iemand verbijsterd raakt door de weelde? Ik biedt U verdient hij de hoogste bestemming [B.G. 9: 26]!' 
Nārāyaṇa, de Heer van het Univer-
sum, de alomtegenwoordige stille
getuige mijn eerbetuigingen.'

(18) Śrī Śuka zei: 'O Koning, toen


richtte de machtige Hiranyagarbha
[Brahmā] zich tot Madhusūdana
[de Heer] en wel zo dat Prahlāda,
die daar met gevouwen handen
stond, het zou kunnen horen. (19)
[Op dat moment] echter bood Ba-
li's kuise vrouw die zag dat haar
echtgenoot in de boeien was ge-
slagen, o Koning, door de angst
hevig van streek met gevouwen
handen Upendra [Heer Vāmana]
haar eerbetuigingen en richtte zich
tot Hem met haar gezicht naar
beneden gewend.  (20) Śrī Vind-
hyāvali zei: 'U hebt dit drievoudi-
ge universum geschapen ter wille
van Uw spel en vermaak. U bent
er de eigenaar van, maar dwazen
en anderen, o Heer, stellen onwe-
tend zichzelf opdringend, de doe-
ner ter discussie. Wat hebben deze
schaamteloze lieden U nu te bie-
den, U de Allerhoogste Schepper,
Meester en Vernietiger [vergelijk
B.G. 16: 13-15 en 18: 61]?' 

\
60 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

Geen van de grootheden der werelden zullen ertoe in


(24) De Allerhoogste Heer zei: 'O Brahmā, het is staat zijn u daar de loef af te steken, om nog maar te
Mijn genade om hem zijn rijkdom af te pakken die zwijgen van de gewone man, daar Ik er met mijn
zich daardoor laat leiden, want  iemand die onder cakra voor zal zorgen dat al de Daitya's die tegen
de invloed van de weelde verkeert is er trots op en uw heerschappij ingaan het af zullen leggen. (35)
kijkt neer op de hele wereld! (25) Als het levende Ik zal u, uw metgezellen en uw eigendom be-
wezen zich, afhankelijk vanwege zijn karma, van schermen en Ik zal u in ieder opzicht steeds ter
geboorte tot geboorte beweegt door verschillende zijde staan, o grote held. U zal in staat zijn Mij
levensvormen verlangt het ernaar de menselijke daar te aanschouwen! (36) Aldaar zal de dwaas-
levensvorm te bereiken [zie ook B.G. 13: 22]. (26) heid van het in contact staan met de Asuramentali-
Men moet het [ook] als mijn genade beschouwen teit van de Daitya's en de Dānava's, direct ver-
als iemand op grond van zijn [menselijke] geboor- dwijnen door acht te slaan op Mijn uitnemend-
te, handelingen, leeftijd, lichamelijkheid, opvoe- heid.'
ding, succes, welvaart en andere vormen van
weelde dan niet verhard is in zijn trots. (27) Zaken
als een hoge geboorte en dergelijke die de oorzaak
vormen van arrogantie en verbijstering, vormen Hoofdstuk 23
tezamen [voor een normaal iemand] hindernissen De Halfgoden Heroveren de Hemelse
voor het bereiken van volledige zaligheid, maar Plaatsen
nee, Mijn toegewijde raakt niet door hen verstoord
[zie ook 4.8-12]. (28) Bali, deze hoogste en be-
roemdste toegewijde van de Dānava's en de Dai- (1) Śrī Śuka zei: 'Nadat [Bali] de grote en verhe-
tya's, overwon reeds de onoverkomelijke begoo- ven ziel die de goedkeuring wegdroeg van al de
cheling der materie. Ondanks dat hij zijn weelde heiligen, aldus was toegesproken door de Oor-
verloor raakte hij niet uit het veld spronkelijke, Oudste Persoon, sprak hij vol van
geslagen. (29-30) Met al zijn rijkdom kwijt, ten toewijding met gevouwen handen, met tranen in
val gekomen uit zijn verheven positie, door het zijn ogen en een haperende stem. (2) Śrī Bali zei:
slijk gehaald en ingerekend door zijn vijanden, in 'O, slechts proberen mijn eerbetuigingen te bren-
de steek gelaten door zijn familie en verwanten, al- gen is al voldoende voor een resultaat als dat van
lerlei moeilijkheden doorstaan hebbend en terecht overgegeven toegewijden. Wat U een gevallen
gewezen en vervloekt door zijn goeroe, heeft hij, Asura als ik toekende in Uw grondeloze genade,
vasthoudend aan zijn gelofte, het niet opgegeven was nog niemand onder de halfgoden en de leiders
waarachtig te zijn, is hij het dharma trouw gebleven van de wereld eerder gelukt.'
waar Ik het zo bedrieglijk ter wille van de gift over
had. Zich aan zijn woord houdend wist deze man van (3) Śrī Śuka zei: 'Nadat hij dit tegen de Heer ge-
geen wijken. (31) Door Mij heeft hij een positie ver- zegd had bood Bali Hem en ook Heer Brahmā en
worven die zelfs voor de onsterfelijken moeilijk te Heer Śiva zijn eerbetuigingen. Aldus bevrijd en
verwerven is; in de tijd van Sāvarni Manu [zie 8.13: tevreden ging hij daarna samen met zijn metgezel-
10-11] zal hij de Indra worden die Mijn volledige len Sutala binnen. (4) Met het aldus vervullen van
steun en bescherming geniet. (32) Tot dan kan hij in Aditi's wens en aan koning Indra teruggeven van
alle vrijheid leven in Sutala [zie 5.24: 18], de plaats zijn heerschappij over de hemelse werelden, oe-
ontworpen door [de architect van de hemel] Viśvak- fende de Allerhoogste Heer Zijn gezag uit over het
armā waar het er voor de bewoners dankzij Mijn su- hele universum [zie ook 8.16: 11-17]. (5) Prahlāda
pervisie onmogelijk is gemaakt dat men psychisch of die had gehoord hoe zijn nazaat, zijn kleinzoon
fysiek gebukt gaat onder saaiheid, uitputting of ver- Bali, Zijn genade had verworven en was verlost
slagenheid. (33) O Indrasena, o Mahārāja, ga nu als- uit zijn boeien, sprak toen vol van toewijding als
tublieft, o heerser. Moge er in Sutala, de plaats zo volgt [tot de Allerhoogste]. (6) Śrī Prahlāda zei:
begeerlijk voor zelfs de hemelbewoners, voor u om- 'Met deze zegening, welke niet bereikbaar was
ringd door de uwen, al het goedgunstige zijn. (34) voor Heer Brahmā, voor de Godin van het Geluk

\
Canto 8 61

of voor Heer Śiva - om nog maar te zwijgen over met Bali naar de lagere wereld Sutala. (13) Daarna
anderen -, bent U voor ons Asura's de Beschermer zei Heer Nārāyaṇa tot Śukrācārya die in de bijeen-
Tegen Alle Misère geworden, Hij wiens voeten komst van transcendentalisten vlak bij Hem zat in
worden aanbeden door de meest gerespecteerde een groep van priesters [brahma, hotā, udgātā en
persoonlijkheden in het universum! (7) O Toe- adhvaryu]: (14) 'O brahmaan, beschrijf alstublieft
vlucht van Allen, Heer Brahmā en anderen genie- de karmische onvolkomenheden van uw discipel
ten Uw genade door de honing te proeven van het Bali die het offer uitvoert, want die karmische fou-
dienen van Uw lotusvoeten. Hoe konden wij, die ten [zie 8.20: 15] zullen onder het toeziend oog
van een slechte levenswandel en een slechte ge- van de brahmanen worden geneutraliseerd.'
boorte zijn, nu de positie bereiken die wordt ver-
leend als men het pad van Uw genadige blik
volgt? (8) O hoe wonderlijk zijn al de werken van (15) Śrī Śukra zei: 'Wat zou er nu verkeerd zijn
Uw onbegrensd spiritueel vermogen! In Uw spel aan degene die met alle achting U heeft aanbeden
en vermaak bent U, o Heer die al de werelden die de Meester van alle vruchtdragende handelingen
schiep, o Ziel aller zielen bedreven op ieder ter- bent, U de Beheerser en Genieter van alle offers
rein, allen gelijkgezind. Geen onderscheid te ma- [zie ook 4.31: 14, 1.2: 13 en B.G. 5: 25]? (16) Wat
ken kenmerkt Uw liefde, een
liefde waarin u voor de toege-
wijden als een wensboom bent
[aangezien U voor de mensen
bent wat zij voor U zijn. Zie
B.G. 9: 29].'

(9) De Allerhoogste Heer zei:


'Mijn zoon Prahlāda, Ik wens je
al het goede toe, ga alsjeblieft
naar de plaats Sutala en maak
met een geest vol vreugde je
kleinzoon, verwanten en vrien-
den gelukkig! (10) Je daar op-
houdend zal je steeds de aan-
blik genieten van Mij als de
drager van de knots [de lotus,
de schijf en de schelphoorn].
De grote verrukking Mij in die
gedaante te zien zal de banden
van het karma verbreken.'

(11-12) Śrī Śuka zei: 'Prahlāda,


accepteerde met zijn heldere
verstand met gevouwen handen
instemmend de opdracht van
de Allerhoogste Heer, o Ko-
ning. Nadat hij, de Meester van
al de leidende Asura's, vervol-
gens de Oorspronkelijke Per-
soon had omlopen en zijn eer-
betuigingen had gebracht, ging
hij met Zijn permissie samen

\
62 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

betreft de tijd en plaats, de persoon, de hulpmidde- hoogst wonderbaarlijke, lovenswaardige daden


len, [het bezigen van] de mantra's en het naleven van Heer Viṣṇu, prezen ook Aditi en vertrokken
van de principes, kunnen er tekortkomingen optre- toen ieder naar hun eigen wereld.
den, maar die worden allemaal teniet gedaan als
men regelmatig gezamenlijk Uw glorie bezingt [*]. (28) O vreugde van de dynastie, als men verneemt
(17) Niettemin moet ik doen wat U me hebt gezegd, over alles van Heer Urukrama [de Heer 'der grote
o Allerhoogste, want de handen te vouwen in ge- stappen'] wat ik  u beschreef, vaagt dit al de ge-
hoorzaamheid aan Uw wil is voor iedere persoon volgen van de zonde weg. (29) De grote heilige
het meest goedgunstige en allerbeste dat hij kan [Vasiṣṭha] stelt in zijn mantra's dat geen sterveling
doen.' onderhevig aan de dood of voorbestemd te worden
herboren in staat is zich een idee te vormen van al
(18) Śrī Śuka zei: 'Aldus zette Uśanā [Śukrācārya, de heerlijkheden van Heer Urukrama, net zo min
zie 4.1: 45] de machtigste [wijze] die voor het ge- als men in staat is de atomen te tellen van de aarde
zag van de Heer zijn eerbetuigingen bracht, zich [hier Heer Rāma, zie ook B.G. 10: 42 en **]. (30)
samen met de beste brahmanen aan de taak het Een ieder die verneemt over en blijft vernemen
gebrekkige offer dat Bali had gebracht voor de over deze God der goden, Heer Hari van wie al de
Heer te compenseren. (19) O Koning, de Heer die werken verricht in al Zijn incarnaties even won-
als een dwerg aldus van Bali het land had afge- derbaarlijk zijn, zal de hoogste bestemming berei-
smeekt, gaf aan Zijn godsbroeder de grote Indra ken. (31) Als men dit [vertellen en luisteren] doet
de werelden der goden die de anderen hadden in- bij het uitvoeren van onverschillig welke plechtig-
genomen. (20-21) Om Kaśyapa en Aditi [de ou- heid, of men nu bezig is ter wille van de goden, de
ders van Vāmana] te behagen en voor het welzijn voorvaderen of anders voor zijn medemensen [bij
van alle levende wezens en werelden, maakte de een huwelijk bijvoorbeeld], zal die plechtigheid
meester der stamvaders Heer Brahmā, samen met met deze [beschrijvingen] goed uitgevoerd zijn.'
de halfgoden, de heiligen, de voorouders, de Ma-
nu's, Dakṣa, Bhṛgu, Angirā, al de grote leiders,
Heer Śiva en zijn zoon [Kārttikeya], Heer Vāmana *: Vaak aangehaald in dit verband is wat Śrī Cai-
de hoogste leider van al de autoriteiten in de we- tanya Mahāprabhu heeft aanbevolen:
reld. (22-23) Toen ze Upendra de meester maakten
voor alle doeleinden, [de beschermer] van de Veda, harer nāma harer nāma
de meester van alle goden, van alle religie, van alle harer nāmaiva kevalam
roem, van alle weelde, van alle goedgunstigheid en kalau nāsty eva nāsty eva
van alle geloften, Hem als degene beschouwden die nāsty eva gatir anyathā
het meest deskundig was in het bevorderen tot een
hoger leven, maakte dat, o heerser der mensen, alle "In dit tijdperk van de redetwist en de hypocrysie
levende wezens buitengewoon gelukkig. (24) Indra bestaat de enige manier om bevrijd te raken eruit
hield toen daarna samen met de leiders van de we- de heilige naam van de Heer te zingen. Er is geen
reld, met de toestemming van Heer Brahmā, Heer andere manier, er is geen andere manier, er is geen
Vāmana voorop op het goddelijke pad dat naar het andere manier." (Bṛhan-nāradīya Purāṇa 38.126)
koninkrijk van de hemel leidt. (25) Onder de be- Ook wordt hierbij vaak een deel van vers 11.5: 32
scherming van Vāmanadeva herwon Indra zijn aangehaald: 'In het Kali-tijdperk, houden intelligen-
heerschappij over de drie werelden en het genoegen te mensen zich bezig met samenzang om de incar-
gezegend te zijn met de opperste weelde ervan en natie te vereren van God die zonder ophouden de
had hij niets meer te vrezen [van de Asura's]. (26- namen van Kṛṣṇa zingt.'
27) O koning, Heer Brahmā, Heer Śiva en zijn
zoon, de wijzen onder leiding van Bhṛgu, de mu- **: Vasiṣṭha Muni heeft een mantra nagelaten over
ni's, de voorvaderen en al de levende wezens, de Heer Viṣṇu: 'na te vishnor jāyamāno na jāto ma-
vervolmaakten en de ruimtereizigers [de vimāna- himnah pāram anantam āpa': 'Niemand is in staat
mensen] en dergelijken, verheerlijkten al de zich een idee te vormen van de omvang van de

\
Canto 8 63

ongebruikelijk glorieuze activiteiten van Heer Brahmā zich slaperig voelde en wilde gaan liggen
Viṣṇu.' om te rusten, kwam de Vedische kennis heel
krachtig uit zijn mond voort. Die kennis werd door
Hayagrīva die daar in de buurt was toen wegge-
Hoofdstuk 24 nomen [zie 2.7: 11 en 5.18: 6]. (9) De Allerhoog-
Matsya, de Vis-incarnatie van de Heer ste Heer Hari, de Meester die begrip had voor
Hayagrīva's Dānava manier van doen, nam [daar-
op] de gedaante van een vis aan. (10) Toen dat
(1) De achtenswaardige koning zei: 'O machtige gebeurde was er een wijze koning genaamd Sa-
heer, ik zou graag het verhaal horen over die eer- tyavrata, een grote persoonlijkheid en toegewijde
ste incarnatie van de Heer wiens daden zo won- van Heer Nārāyaṇa, die in zijn boetedoeningen de
derbaarlijk zijn, waarin Hij zich voordoet als een ascese had ontwikkeld alleen nog maar water te
vis [of Matsya, zie ook 2.7: 12, 5.18: 24-28 en 6.9: drinken. (11) Tijdens deze dag van Brahmā raakte
23]. (2-3) Waarom nam de Heer de gedaante van hij als een zoon van de zonnegod bekend onder de
een vis aan? Het is een vorm die zeker niet de naam Śrāddhadeva. Heer Hari kende hem de posi-
meest gunstige is in de wereld. Om zich voor te tie van Manu toe [zie 6.6: 40 en 8.13: 1]. (12)
doen in die trage geaardheid moet zo zwaar zijn Toen hij op een dag aan de Kṛtamālā rivier zat en
als het leven van iemand die gebukt gaat onder de wateroffers bracht, manifesteerde zich in zijn
wetten van karma! O machtige wijze, vertel ons handpalm vol water een soort visje. (13) Satyavra-
alstublieft zo goed u kan alles over de wederwaar- ta, de meester van Dravidadeśa, o zoon van Bhara-
digheden van Heer Uttamaśloka ['de
Verheerlijkte'], want over Hem verne-
men is wat de wereld gelukkig maakt
[B.G. 4: 7].'

(4) Śrī Sūta Gosvāmī zei: "De machti-


ge zoon van Vyāsadeva vertelde aldus
door Viṣṇurāta ['door Viṣṇu gezonden']
ertoe verzocht, hem alles wat er te we-
ten viel over de daden van Viṣṇu in de
gedaante van een vis. (5) Śrī Śuka zei:
'Ter wille van de koeien, de brahmanen,
de verlichte zielen, de toegewijden en
ook de Vedische literatuur, neemt de
Allerhoogste Heer in Zijn incarnaties
[allerlei] gedaanten aan met de bedoe-
ling het dharma veilig te stellen. (6)
Hoewel de Heer gedaanten aanneemt
onder hogere of lagere levende wezens
is Hij [Zelf], net als lucht die in bewe-
ging is, daarmee niet van een hogere of
lagere aard, want bedacht zijnde op de
geaardheden staat Hij boven die ge-
aardheden. (7) Tijdens de vorige dag
van Brahmā [de vorige kalpa], was er
aan het eind een overstroming als ge-
volg waarvan al de bestaande werelden
ondergedompeld raakten in de oceaan,
o Koning. (8) Op het moment dat

\
64 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

ta, gooide het visje samen met de handvol water in staan? (26) Ik heb nog nooit zo'n machtige vis als
de rivier. (14) Het deed een beroep op de groot- U eerder gezien of erover gehoord: Uwe Heerlijk-
moedige koning en zei: 'Het rivierwater maakt me heid bent in één dag uitgegroeid tot honderden ki-
heel bang, o beschermer der zwakken, waarom lometers! (27) U moet wel de Allerhoogste Per-
gooit u Mij, zo klein, voor de vraatzuchtige water- soonlijkheid van God Zelve zijn, de onvergankelij-
dieren, o Koning?' ke Heer Nārāyaṇa, die de gedaante van een zeedier
heeft aangenomen om alle levende wezens Uw ge-
(15) Er heel blij mee om het persoonlijk een ple- nade te tonen. (28) Ik biedt U, de allerverhevenste
zier te doen besloot hij, zonder te weten dat hij de Persoonlijkheid van Handhaving, Schepping en
gedaante van Matsya vasthield, het visje zijn be- Vernietiging mijn eerbetuigingen. O Almachtige,
scherming te bieden. (16) De grote leider die de voor overgegeven toegewijden als ik bent U de Al-
meelijwekkende woorden van het visje hoorde lerhoogste Heer en de Hoogste Bestemming. (29)
deed het genadig in een pot vol water en nam het Alles wat U doet in Uw incarnaties vormt de oor-
mee naar huis. (17) Maar in één nacht dijde het uit zaak van het welzijn van alle levende wezens. Ik
in het water van die pot zodat het er zich onge- zou graag weten om welke reden Uwe Heerlijk-
makkelijk in voelend daarom tot de grote leider heid deze gedaante heeft aangenomen. (30) In te-
zei: (18) 'Ik voel me hier niet lekker, deze water- genstelling tot [de aanbidding van] anderen die
pot is een moeilijke plek voor Me, zie alstublieft verschillend belichaamd zijn [de halfgoden], aan-
om naar een wat ruimer verblijf waar Ik prettig bidt men Uw lotusvoeten, o Lotusblaadjesogige,
kan leven.' nimmer vergeefs. U bent namelijk de vriend, de
meest geliefde en oorspronkelijke Ziel van ieder-
een, U die nu dat zo hoogst wonderbaarlijke li-
(19) Hij haalde het er toen uit en deed het in een
chaam hebt gemanifesteerd voor ons Uw toege-
emmer water maar daarin geworpen groeide het
wijden.'
binnen een seconde uit tot een lengte van drie el
[2.10 meter]. (20) [Hij zei:] 'Deze emmer is niet
(31) Śrī Śuka zei: 'Zich aldaar op die manier uitla-
geschikt voor Mij om gelukkig te leven, gun als-
tend werd die meester der mensen, Satyavrata,
tublieft Mij, die uw beschutting zocht, een veel
toegesproken door de Meester van het Universum,
ruimere plaats!'
de Heer die als de ene, ware liefde van de toege-
wijden aan het einde van de yuga, ter wille van het
(21) De koning haalde Hem daar uit en gooide
genieten van Zijn spel en vermaak, in het water
Hem in een meer dat onmiddellijk door Zijn li-
van de grote vloed de vorm van een vis had aan-
chaam gevuld raakte toen Hij uitgroeide tot een
genomen. (32) De Allerhoogste Heer zei: 'Op de
gigantische vis, o Koning. (22) 'Dit water waar u
zevende dag na vandaag zal deze drievoudige
Me ingegooid hebt zint Me in het geheel niet, o
schepping van aarde, ether en hemel worden over-
Koning, Ik ben een groot waterdier, breng Me lie-
stroomd door de alles verzwelgende oceaan. (33)
ver naar een watermassa die langer geschikt voor
Als de drie werelden zijn verzonken in de wateren
Me is.
der vernietiging, zal er een zeer groot schip ver-
schijnen dat Ik u gezonden heb. (34-35) Verzamel
(23) Aldus verzocht bracht hij Matsya naar steeds alle hogere en lagere soorten van kruiden en zaden
weer grote wateren totdat hij uiteindelijk de gigant voordat u zich samen met de zeven wijzen en alle
in de oceaan gooide. (24) Daarin geworpen zei Hij soorten levende wezens aan boord begeeft van die
tot de koning: 'Er zijn hier gevaarlijke, machtige grote boot. Bevaar dan onverschrokken de oceaan
waterdieren die Mij willen verorberen, o held, van de vloed met geen ander licht dan de gloed
breng Me alstublieft hier niet heen!' van de ṛṣi's. (36) Als die boot heen en weer ge-
slingerd wordt door de, o zo machtige wind, kan u
(25) Aldus verbijsterd door de vis die zich in be- hem met de grote slang [Vāsuki] vastbinden aan
koorlijke termen tot hem richtte zei hij: 'Wie bent Mijn hoorn, want Ik sta u bij. (37) Ik zal u en de
U die in deze vissengedaante ons versteld doet wijzen in het schip, o Mijn beste, met Me mee-

\
Canto 8 65

trekken door de wateren zolang de nacht van kig te zijn niet al te wijs verschillende lichamen
Brahmā duurt. (38) Door Mijn ondersteuning zal als gevolg van zijn karma [zie 4.29 en B.G. 4: 5,
zich op uw vraag in uw hart de volle kennis open- 6: 45 en 16: 20], maar zijn baatzuchtige plannen
baren van Mijn glorie die bekend staat als het Op- brengen hem alleen maar verdriet. Die karmische
perste Brahman [zie ook B.G. 5: 16, 10: 11].' kwestie lost op door Hem toegewijd te dienen,
onze goeroe in de kern van het hart die de harde
(39) Na de koning aldus te hebben geïnstrueerd knoop van de onzuivere geest doorsnijdt. (48) Net
verdween de Heer vandaar. De koning wachtte zoals een brok erts in aanraking met vuur wordt
toen de tijd af waar de Meester der Zinnen met gezuiverd, kan een persoon met die dienstverle-
hem over had gesproken. (40) De heilige koning ning de onzuiverheid  als gevolg van zijn onwe-
spreidde kuśagras uit met de toppen naar het oos- tendheid kwijtraken en kan hij zijn oorspronkelij-
ten en ging toen met zijn gezicht gericht op het ke identiteit weer tot leven wekken [zijn roeping
noorden zitten om te mediteren op de voeten van of varna]. Laat Hem die in dezen onuitputtelijk is
de Heer die de gedaante van een vis had aange- onze Allerhoogste Meester zijn, de Goeroe der
nomen. (41) Toen waren er enorme wolken in de Goeroes. (49) Noch de halfgoden, noch de goe-
hemel die onophoudelijk regenden. De oceaan roes, noch andere mensen, zijn individueel danwel
rees en stroomde over aan alle kanten zodat de gezamenlijk in staat om ook maar één tiendui-
aarde onder water kwam te staan. (42) Mediterend zendste van Uw genade op te brengen. Ik geef me
op wat de Heer had gezegd zag hij een
boot op zich afkomen. Hij stond op,
pakte de kruiden en klimplanten en
ging samen met de brahmanen die de
leiding hadden aan boord. (43) De
wijzen waren zeer verheugd en zeiden
tot hem: 'O Koning mediteer op
Keśava ['de Heer met de zwarte lok-
ken'], want Hij zal ons redden van dit
gevaar en orde op zaken stellen.'

(44) Nadat de koning had gemedi-


teerd verscheen in de grote oceaan een
grote gouden vis van een miljoen yo-
jana's die één enkele hoorn had. (45)
Blij dat hij, zoals de Heer dat voor-
dien had aangeraden, de boot aan die
hoorn kon vastleggen met als touw
het grote serpent, prees hij de Doder
van Madhu. (46) De koning zei:
'Sinds mensenheugenis is onwetend-
heid omtrent de kennis van de ziel de
grondoorzaak geweest van de materië-
le gebondenheid die zoveel lijden en
beproevingen met zich meebrengt. Bij
de genade van het proces van de toe-
gewijde dienst [en Uw toegewijde]
kan U worden benaderd, o Heer die de
hoogste geestelijk leraar bent [zie 7.5:
23-24]. (47) Hij die geboren werd
aanvaardt in zijn verlangen om geluk-

\
66 Śrīmad Bhāgavatam - Het Verhaal van de Fortuinlijke

daarom over aan Hem, de Heer, aan U die de toe- waakte. (58) Koning Satyavrata verlicht in de
vlucht vormt. (50) Zoals een blinde zich laat lei- geestelijke kennis en haar praktische wijsheid
den door een blinde, aanvaardt een onwetend ie- werd bij de genade van Heer Viṣṇu met de naam
mand een onverlichte ziel als zijn goeroe. Wij die Vaivasvata de Manu van deze periode.
onze bestemming willen kennen hebben Uwe
heerlijkheid, wiens kennis is als de [rijzende] zon, (59) Als iemand dit verhaal hoort dat handelt over
aanvaard als onze geestelijk leraar, als de ziener Satyavrata de wijze koning en de Matsya-incarna-
van alles wat kan worden gezien. (51) Een ge- tie met de ene hoorn, raakt hij bevrijd van alle te-
woon mens die zich laat leiden door wat gewone rugslagen van de zonde. (60) Een ieder die dage-
mensen hem zeggen is van overgave aan tijdelijke lijks het persoonlijk verschijnen van de Heer ver-
zaken als het levensdoel en van een onwetendheid eert zal slagen in zijn ondernemen en terugkeren
die [aldus] niet te vermijden is, maar met de on- naar huis, terug naar God. (61) Ik biedt Hem mijn
vergankelijke, zuivere kennis van U bereikt een eerbetuigingen, de Oorzaak der Oorzaken, Hij die,
persoon zeer spoedig de positie [van dienstverle- Zich voordoend als een vis, voor het heil van Sa-
ning] die hem eigen is. (52) U bent de meest ge- tyavrata de Vedische kennis uiteenzette en een
liefde weldoener, de meester, de oorspronkelijke einde maakte aan de duisternis van de Daitya, Hij
ziel en geestelijk leraar van al de werelden. U bent die de Vedische verslagen teruggaf die waren ge-
de spirituele kennis, de vervulling van alle verlan- stolen uit de monden van Heer Brahmā toen die
gens en degene in het hart die niet kan worden ge- lag te slapen in de wateren van de vloed.'
kend door mensen die verstrikt in de lust een wazig
verstand hebben. (53) Moge door mijn overgave Aldus eindigt het achtste Canto van het Śrīmad
aan U, de Grootste van Allen die wordt aanbeden Bhāgavatam genaamd: Terugtrekken van de
door de goden, de Allerhoogste Meester voor het Kosmische Scheppingen.
begrip van de werkelijke bedoeling van het leven,
door mijn overgave aan het licht van Uw veelbete-
kenende woorden van instructie, de knopen gelegd Vertaling: Anand Aadhar Prabhu,
in het hart doorsneden worden, o Opperheer. Vertel http://bhagavata.org/c/8/AnandAadhar.ned.html
me alstUblieft over Uw toevlucht [zie ook B.G. 4:
34].' Productie: De Filognostische Associatie van De
Orde van de Tijd, met speciale dank aan Sakhya
(54) Śrī Śuka zei: 'De Allerhoogste Heer, de Oor- Devī Dāsī voor het proeflezen en het corrigeren
spronkelijke Persoon die de gedaante van een vis van het manuscript.
had aangenomen, legde aldus aangesproken de Ab- http://theorderoftime.com/ned/info/gasten-vriende
solute Waarheid uit aan de koning terwijl ze zich n.html
bewogen door de grote oceaan. (55) Middels de
analytische [sankhyā, geest versus stof] benade- Copyright: © 2012 Anand Aadhar. Voor de copy-
ring van de [bhakti-]yoga, praktisch toegepast in rights op deze vertaling geldt het z.g. Creative
een verzameling oude heilige verhalen, maakte de Commons Attribution-Noncommercial-Share Ali-
heilige koning Satyavrata aldus kennis met de ge- ke 3.0 Unported License copyright. Dit betekent
heimen van de zelfrealisatie in al haar vormen. dat men vrij is te kopiëren en te bewerken onder
(56) Zich bevindend in de boot met de wijzen luis- voorwaarde dat men de naam vermeld
terde hij samen met de wijzen vrij van twijfel naar (Anand Aadhar en linkt naar deze site
de kennis van de zelfverwerkelijking [ātma-tattva] bhagavata.org), dat het resulterende werk alleen
en de eeuwige absolute geest [brahma] zoals die maar kan worden gedistribueerd onder dezelfde of
door de Allerhoogste Heer werd uitgelegd. (57) soortgelijke licentie en dat men de tekst niet kan
Toen de laatste overstroming ten einde was over- gebruiken voor commerciële doeleinden.
handigde de Heer die [aldus] een einde maakte aan
de duisternis die was veroorzaakt door Hayagrīva, Voor de verschillende copyrights van de schilde-
de Vedische verslagen aan Brahmā toen die ont- rijen zie de referenties onderaan de pagina van elk

\
Canto 8 67

hoofdstuk op http://bhagavata.org. Het Rādhā-


Kṛṣṇa schilderij op de home-pagina is van Indra
Sharma.

Email http://bhagavata.org/email.html

Referentie: Voor de originele vertaling is, naast


het Monier Williams Sanskrit woordenboek en de
ISKCON website Vedabase.net, de Sāstrī C.L.
Goswami versie van de Gītā Press gebruikt. De
bronteksten, audio luister files en muziek bij deze
vertaling kan men vinden door de links te volgen
op: http://bhagavata.org/

Voor relevante links zie de Śrīmad Bhāgavatam


Schatkamer:

\

You might also like

  • Canto12 Ned
    Canto12 Ned
    Document45 pages
    Canto12 Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto9 Ned
    Canto9 Ned
    Document67 pages
    Canto9 Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Liedvangod Modern PDF
    Liedvangod Modern PDF
    Document142 pages
    Liedvangod Modern PDF
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto12 Ned
    Canto12 Ned
    Document45 pages
    Canto12 Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto7 Ned
    Canto7 Ned
    Document61 pages
    Canto7 Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto11 Ned
    Canto11 Ned
    Document107 pages
    Canto11 Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto7 Ned
    Canto7 Ned
    Document61 pages
    Canto7 Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto6 Ned
    Canto6 Ned
    Document61 pages
    Canto6 Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto5 Ned PDF
    Canto5 Ned PDF
    Document73 pages
    Canto5 Ned PDF
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto5 Ned PDF
    Canto5 Ned PDF
    Document73 pages
    Canto5 Ned PDF
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto4a Ned
    Canto4a Ned
    Document58 pages
    Canto4a Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto4b Ned
    Canto4b Ned
    Document45 pages
    Canto4b Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto3b Ned
    Canto3b Ned
    Document44 pages
    Canto3b Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto3a Ned
    Canto3a Ned
    Document59 pages
    Canto3a Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • SB Canto 1a Nederlands
    SB Canto 1a Nederlands
    Document53 pages
    SB Canto 1a Nederlands
    DmitriKartikeya
    No ratings yet
  • Canto2 Ned
    Canto2 Ned
    Document35 pages
    Canto2 Ned
    DmitriKartikeya
    No ratings yet