Professional Documents
Culture Documents
De stellende trap
1
Deze jongen luistert aandachtig. Die jongen luistert ook aandachtig.
D……………………………………………………………………………….……………………………………………….
Dit meisje heeft goede punten. Dat meisje heeft ook goede punten.
Dit m…………………………………………………………………………………….………………………………….
2
Dit haar is blond. Dat haar is ook blond.
………………………………………………...………………………………………………………………………………
Meervoud
dichtbij veraf
D………………. (dicht) haren zijn blond. D…………………… (ver) haren zijn ook blond.
D…………………………………………………………………………………………………………………………………
………………..
3
D…………………… (dicht) auto’s rijden goed. D…………………….. (ver) auto’s rijden ook
goed. D………… auto’s r………………………….. e……………………… g…………………….. …………
d…………….. a………………….
De vergrotende trap
Ik weeg 60 kg. Mijn dochter weegt 30 kg. Mijn dochter is lichter dan ik.
(= licht +er dan)
Ik heb lang haar. Jij hebt halflang haar. Mijn haar is langer dan jouw jaar.
4
grijs: In België is de lucht ………………………….. …………. in Spanje.
duur (+der)
Mijn pullover kost 20 euro. Jouw pullover kost 40 euro.
Jouw pullover is duurder d………………………………………..……………………………………….
zuur (+ der)
Een citroen smaakt ……………………..……………………… d……………... een sinaasappel.
donker (+d)
Als het regent is de lucht d………………………………………. d…..... als de zon schijnt.
Mijn fiets rijdt 15 km per uur. Jouw auto rijdt 70 km per uur. (traag/snel)
Mijn fiets rijdt t……………………………….. d…………. jouw auto.
Mijn ring kost 100 euro. Jouw armband kost 200 euro. (goedkoop/duur)
Mijn ring is ……………………………………… dan jouw armband.
5
groot : Een olifant is g……………………………… ……………….. een muis.
Speciale gevallen!
goed – beter dan
veel – meer dan
weinig – minder dan
graag – liever dan
slecht – erger dan
Ik kan goed rekenen, maar jij kunt beter rekenen dan ik!
Ik heb veel boeken, maar jij hebt ………………………………………. dan ik.
ik heb weinig punten, maar jij hebt nog …………………………………………………………..
Ik ga graag naar de tekenles, maar jij voetbalt …………………………………………………..
Stelen is slecht, maar iemand vermoorden is ……………………………………..
We oefenen!
6
goed: Ik kan goed tekenen, maar jij kunt het ………………………………….
weinig: Ik heb niet veel vissen, maar jij hebt er nog …………………………….
dom: Mijn hond is d…………………………., maar de vissen zijn nog ………….….
Allerlei oefeningen
Ik heb 6/10 en jij hebt 6/10. Ik heb …………………… veel punten ……………… jij.
Ik heb 5 vissen en jij hebt 5 vissen. Ik heb …………………… weinig vissen …………..
jij.
Ik vind wiskunde leuk en ik vind taal leuk. Ik vind taal ………………………… leuk
…………….. wiskunde.
Ik doe graag wiskunde, maar ik doe l…………………………… Frans d………… wiskunde.
Ik vind luisteren naar muziek niet leuk. Ik vind tv-kijken wel leuk. Ik vind
luisteren naar muziek m………………………………..….. leuk d……….. tv-kijken.
Ik speel graag piano en ik teken graag. Tekenen is e………………………. leuk a…………
piano spelen.
Ik heb twee katten en de buurman heeft tien katten. De buurman heeft
………………………………….. katten ……………….. ik.
Mijn broer heeft twee honden en ik heb ook twee honden. Mijn broer heeft
………………………………. veel honden …………………… ik.
Ik kan een klein beetje piano spelen, maar jij kunt heel goed spelen. Jij kunt
……………………………. spelen ………………. ik.
Een vlek maken is erg, een boek scheuren is …………………………
Ik kijk graag naar een film over dieren. Ik kijk ook graag naar tekenfilms.
Tekenfilms zijn ………………………….. leuk …………………. films over dieren.
Jij vindt tekenfilms niet leuk. Voor jou zijn tekenfilms m………………………….. leuk.