You are on page 1of 447

B IJ B L A D

OP HET

STAATSBLAD
VAN

NEDERLANDSCH-INDIE.
1000

BIJBLAD
OP HET

STAATSBLAD
VAN

NEDEELANDSCH-INDIR
ONDEB EEDACTIE VAN

Dr. L. W. G. DE 10 ei J. H. PAIEKOEK.

N#. 3251—3331. Deel XVI.

bij GEBIi. GIUNTA D'ALBANI.


1879.
i
3V°' ®251* OVERSCIIRIJVINGSREGT. Regt van
erfpacht.

Bij de beschikkingen, opgenomen in n°. 814 en 2?fil


van het Bijblad, I S door de Regering uitgemaakt, dafde
voorschriften der ordonnancie van 1834 (Staatsblad n» 27)
niet verder van toepassing zijn op het regt van opstal
dan voor zooverre, tengevolge van het voorschrift in
• it. 2b der overgangsbepalingen, de bij art. 713 van het
urgerlyk welhoek bevolen openbaarmaking van den titel
van aankomst moet geschieden bij gere-telijke acte in
den vorm, bij de ordonnancie voor acten van vestiging
schreven 3 "g e'gend°m VM °nr°erende zake«

Deze beslissing is ook van toepassing op het re-t van


erfpacht, dat evenmin als het regt ',a„ P „p1|t
ordonnancie wordt opgenoemd onder de zaken welke
onder vaste of onroerende goederen verstaan worden
(Besluit van 29 Mei 1877, n°„ 13). W ü ™en.

*°' 3253 BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN


Reglement op het beheer en toezigt. '

KABINETSBRIEF aan de hoofden van


gewestelijk bestuur.

Buitenzorg, 20 December 1877.

Bij besluit van 25 November jl. (Staatsblad n° 238)


heb ik een nieuw Reglement op het beheer en toezigt
over de burgerlijke openbare werken vastgesteld.
wensch UEG. door eene beknopte mededeelins
welke meer m een brief dan in een Reglement t e S
behoort, nader in kennis te stellen met het hoofdbeginsel
van het nieuwe Reglement. 6

Eene vergelijking van het nieuwe Reglement met het in


1867 vastgestelde zal U d„e„ z i e „, d a t deposi™ « l i "
2
de hoofden van gewestelijk bestuur moeten innemen ten
opzigte der openbare werken, eene groote verandering
ondergaat. . ,
Die hoofden van bestuur kunnen met langer volstaan
met de superintendentie over een beheer, door anderen
gevoerd. Integendeel, zij zelve voeren het beheer en het
toezigt. , , , ,
Dat beheer en dat toezigt behooren even goed .ot de
functiën van de vertegenwoordigers van den Gouverneur-
Generaal als b. v. de handhaving van eene goede pohcie
(art. 13 hunner instructie).
Omdat zij en de hun ondergeschikte ambtenaren van
het binnenlandsch bestuur niet al hel werk kunnen doen
voor de openbare werken gevorderd — en speciaa omdat
de vcreisclue technische kennis niet in allen deele voor
hen bereikbaar is — zijn hun deskundige ambtenaren
toegevoegd, om onder hunne bevelen werkzaam te zijn.
Uit dit beginsel volgt, dat een hoofd van gewestelijk
bestuur zou te kort schieten in de vervulling van zijn
plio -t als vertegenwoordiger van den Gouverneur-Generaal,
indien hij meende het maken van plannen voor bouw­
werken geheel te kunnen overlaten aan de ambtenaien
van den waterstaat, of indien hij zich niet met de uit­
voering inliet. , ,
Kan hij al niet over alle technische punten oordeelen,
veel is er toch, waarvan hij een bevoegd beoordeelaar is.
Zoo heeft hij — om enkele voorbeelden te noemen
in den regel zelfstandig te oordeelen o v e r de noodzakelijk-
heid van eenig werk, altijd over de uUgebre.dhe'd en de
inrigling van een gebouw en over de wenschelijMieid
om duurzame dan wel tijdelijke materialen te bezigen.
liet is mijn bepaald verlangen, dat de hoofden van ge­
westelijk bestuur, door op deze en andere punten naar
behooren te letten, medewerken tot het betiachten van
gepaste zuinigheid.
Hun pligt brengt ook mede de zorg dat voor dagloonen
en inkoop van materialen in de begrootingen niet meer
worde opgebragt en dat daarvoor met meer worde uit­
gegeven dan volstrekt noodig is. Niemand is beter dan
s
het hoofd van gewestelijk bestuur in de gelegenheid om
zich 0 p de hoopte te doen stellen van de L e n en prLen
Verschillende feiten hebben dor R« r t o • , P r yzen.
geschonken, da, in w S " d e hol" 1 "' 8 " 8

EsTen J de b e S t h, i r S l e ° , l l S m C t ' d e s u Pennlendentiewa^en


apïJi ^ ambtenaren van den waterstaat min of meer

gepaste zuinigheid niet zijn overeen te brengen


i " 66116

Ik reken er op, dat dit niet meer zal'voorkomen


wa n n e e r h e t d o e n v a n e e n v o o r s t e l o f h e t i n d T e n e n v a n
eene begroolmg door een hoofd van gewestelijk hpV
moet worden aangemerkt als het b e w ^ £{ h fl riT
nor zoo ver hem dit mogelijk is, heeft overtu gd d*
V8n nuttelooze opdrijving der kosten geen sprake fs
Uit de bepalingen van het Reglement betreffende do
specteurs der burgerlijke openbare werken blijkt dat
die hoofdambtenaren niet alleen den departementschef miar
°°fV i °0fde" van ^westelijk bestuur ter zijde staan
teur's 6 S 7 h f i t advies van de betrokken inspec-

sswawSjasittS
vnf bt"z VoV: zrszz T

de ïoofden" vaT^rlteslemT'bestu 6 1 V°1Slr°kt n00dig' dat

aandacht schenken aan de oDeaven lu,mf m a t e h u ™e

voor de opmaking der h™ ? 6 ver,angd worden


Ken I , 0 r „ / „ t e s S ' h l ' " 7 ^ W e r l i <" a "'
van zijn gewest ten nmla'l i k a n de belangen

beter bevorderen dan don" 6 • ° p e n b a r e w e rken niet


ie" d a n d o °r zich te onthouden van alle
4
overdrijving in zijne aanvragen en opgaven. Door aan de
Reeerin"- de overtuiging te schenken, dat hij dan alleen
voorstellen doet, wanneer er werkelijk urgentie bestaat,
en dat hij zich tot het strikt noodige weet te bepalen,
kan hij er toe bijdragendat Zij zijne plannen met ver­
trouwen tot de hare make.
Terwijl eene opgaaf ^an de herstellingen, waarop bij
het berekenen van het cijfer der begrooting moet worden
gelet eenmaal 'sjaars wordt ingediend (art. 9), worden
plannen voor vernieuwingen en nieuwe werken aanhangig
gemaakt, naar gelang de behoefte daaraan blijkt (art. 10).
P Bijzondere, spoed vereischende gevallen uitgezondeul,

worden de uitgewerkte voorstellen met teekeningen en


gedetailleerde begrootingen eerst opgemaakt nadat de
Re°-erin<* in beginsel tot uitvoering besloten heeft, hetgeen
in "den regel geschiedt door bij het ontwerp der begrooting
er op te rekenen, of een afzonderlijk voorstel ter zake
aan het Opperbestuur te doen.
Ten slotte wensch ik nog Uwe aandacht te vestigen
op de noodzakelijkheid, dat de verantwoordingen van ver­
strekte gelden naar waarheid worden opgemaakt Het is
niet voldoende, dal het beschikbaar gestelde geld is uit­
gegeven in 'sLands belang, het mag alleen worden uit­
geven voor het doel, waarvoor het werd verstrekt.
^ liet opmaken van verantwoordingen, waarin uitgaven
worden geboekt, als geschied ten behoeve van een ander
werk dan waarvoor zij werden gedaan, moet worden
tegengegaan.
De Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indië,
VAN LANSBEUGE.
5
x°. 3253 BELASTING OP HET BEDRIJF. Nieuwe
regeling.

KABINETSBRIEF aan de hoofden van


gewestelijk bestuur.

^ Buitenzorg, 7 Januari 1878.

Hij de ordonnancie van heden (Staatsblad n°. 12) is eene


nieuwe regeling van de belasting op het bedrijf vastgesteld.
Het hoofddoel van de nieuwe regeling is : meer regel­
maat en gelijkheid in den aanslag der belasting te brengen
en daardoor eene hoogere opbrengst te verzekeren.
Het gemis in de vroegere regeling (Staatsblad 1857,
n . JJ) van allen maatstaf voor den aanslag gaf niet alleen
aanleiding tot groote ongelijkheid, maar had ook ten
gevolge, dat over het algemeen de aanslag zeer laag was.
De nieuwe regeling geeft nu een maatstaf aan de hand
Het is onbetwistbaar, dat het niet mogelijk is het
inkomen van elk belastingschuldige met volkomen juist­
heid te kennen. J

Daarom zegt art. 4 van de ordonnancie ook niet, dat


juist twee percent van het inkomen wordt geheven, maar
wel dat zooveel mogelijk gezorgd moet worden, dat de
aanslag twee percent van het inkomen bedrage
Daardoor wordt het duidelijk gemaakt, da°t degenen
die den aanslag doen, naar hun beste weten zeker cijfer
berekene ' n k ° m S l e n aannemen en daarnaar de belasting

De stand der loonen op Java en Madura is zóódani"


dat ieder die een handel, beroep, bedrijf, handwerk,'
ambacht of nering uitoefent, wel minstens / 50 's iaars
zal verdienen. Van daar dan ook, dat volgens art 4 geen
aanslag lager gesteld mag worden dan f 1. Het stellen
van een minimum van f 1 geschiedt dus niet met de
e oe ing, om iemand, die in de omschrijving van art 1
valt en met is vrijgesteld in art. 2, van de belasting vrij
e laten, maar alleen, om te doen uitkomen, dat er geen
sprake van zijn kan, een aanslag b. v. op 90 centen
G

's jaars te stellen. In stede daarvan moet minstens / l


genomen worden.

liet hangt geheel v a n de hoofden van gewestelijk bestuur


af, of de bedoeling der Regering, om, door een regel­
matiger aanslag, eene betere opbrengst aan de schatkist
te verzekeren, zal worden verwezenlijkt.
De ordonnancie laat hen geheel vrij in de keus dei
kommissiën van aanslag.
Zij g e e f t h u n zelfs d e b e v o e g d h e i d , o m e e n e n i e u w e
kommissie te benoemen, wanneer de eerste wordt geooi-
deeld niet naar behooren gewerkt te hebben.
Ik r e k e n e r o p , d a t d e h o o f d e n v a n g e w e s t e l i j k b e s t u u i
dan ook zullen doen wal in hun vermogen is, om een
behoorlijken aanslag te bevorderen, in de eerste plaats
door eene goede keus der kommissiën.
D a a r t o e z u l l e n zij o . a . e r o p b e d a c h t m o e t e n z i j n , d a t
de vreemde oosterlingen niet de meerderheid in eene
kommissie behooren uil te maken.
Bij v e r g e l i j k i n g v a n a r t . 2 d e r n i e u w e r e g e l i n g m e t
a r t . 2 d e r o r d o n n a n c i e v a n 18;>7 z a l b l i j k e n , d a t d e ü j ï t
der vrijstellingen aanmerkelijk is ingekrompen.
D e a a n d a c h t z i j s p e c i a a l g e v e s t i g d o p h e t vervallen d e i
vrijstelling van «knechts van ambachtslieden» en van
« i n l a n d s c h e k o e l i e s of d a g l o o n e r s . »
Alle k n e c h t s v a n a m b a c h t s l i e d e n e n alle d a g l o o n e r s ,
die niet vallen onder de omschrijving «bedienden weik-
zaam in een landbouwbedrijf,» moeten dus voortaan
belasting betalen.
E v e n z o o zijn v e r v a l l e n d e v r i j s t e l l i n g e n v o o r verhuui-
ders van ploegvee, slagiers en alle andere, die in ( e
belasting der verpachte middelen vallen, waijang- en
gamelanspelers, degenen, die een beroep maken \an iet
weven en batikken, inlandsche danseressen, inlandsche
doekoens en chinesthe doctoren, inlandsche zonlverhoopers.
De hoofden der vreemde oosterlingen betaalden tot heden
geene belasting ter zake van «den handel, het bedryl,
hel handwerk of de nering, welke zij tevens uitoefenden.»
Ook die vrijstelling is vervallen.
7

Ook omdat er nu velen zullen zijn, die voor ' t eerst


moeten worden aangeslagen, zullen door de hoofden van
gewestelijk bestuur doeltreffende maatregelen moeten wor­
den genomen, ten einde zoo veel mogelijk zekerheid te
hebben, dat de belasting niet ontdoken worde.
Een der middelen — maar niet het eenige — is mogelijk
gemaakt door art. 14. [let hoofd van gewestelijk bestuur
kan door de toepassing van dat artikel b. v. degenen, die
hun bedrijf enz. uitoefenen op de passers, noodzaken om
daar het bewijs te leveren dat zij aangeslagen zijn.
De Gouverneur- Generaal van Nederlandsch-Inclie.
VAN LANSBERGE.

*°- GENEESKUNDIGE DIENST. Opleiding


van militaire apothekers en veeartsen.

B E S L U I T .
N°- 1/k Buitenzorg, 25 Februari 1878.
Gelezen de missive van den Minister van Koloniën, van
24 December 1877,1/. G,n°. 3 X / 2 9 K ! ) , daatbij aanbiedende:
a. het bij de ministeriële resolutie van 1 0 November
1870, L». C, n°. 1 5 , vastgestelde reglement betreffende
de opleiding van militaire apothekers voor de landmagt
in Oost- of W e s t - I n d i ë aan ' s Rijks hoogesehool Ie Utrecht en
b. het bij de ministeriële resolutie van 1 3 Juli 1875,
L'. C, n°. 3 7 . gearresteerde voorschrift nopens de admissie
enz. aan 's Rijks veeartsenij-school te Utrecht van leer­
lingen voor de militaire veterinaire dienst in Nederlandsch-
Indi 'é;
luidende dat Reglement en Voorschrift als volst- Czie
hieronder) v

Is goedgevonden en verstaan:
Van den inhoud dezer bescheiden aanteekening te houden
Lxlract, enz
8
REGLEMENT betreffende de opleiding van
militaire apothekers voor de landmagt
in Oost- of West-Indië, aan 's Rijks
hoogeschool te Utrecht.

1. Opleiding en toezigt.
Artikel 1.
De kweekelingen voor den pharmaeeutischen dienst bij
de landmagt in Oost- of West-Indië houden verblijf te
Utrecht, wonen voor zooveel noodig de kollegies bij der
Rijks hoogeschool aldaar en ontvangen overigens onder-
rigt van een door den Minister van Koloniën te benoemen
deskundige, daarin bijgestaan duor een of meer door
dien Minister aan te wijzen militaire of civiele apothekers.
De kweekelingen staan onder het onmiddellijk toezigt
van den deskundige in de vorige alinea vermeld.

Artikel 2.
üe kursus, aanvangende 1°. September van elk jaar,
duurt vijf jaren.
Het onderwijs omvat de volgende vakken :
1°. Natuurkunde,
I onbewerktuigde,
,, n c . . . , ) bewerktuigde,
- . Scheikunde a n a ) y l i s c j i e (^q ua litatief en quantitatief
[ onderzoek, ook dat met de blaasbuis),
3°. Plantkunde (beschrijvende en physiologie der plan­
ten),
4°. Dierkunde,
5°. Mineraalkunde en aardkunde,
6°. Artsenijkunde,
7°. Vergiftkunde, in pharmaeeutischen zin,
8°. Artsenijbereidkunde,
9°. Geregtelijke scheikunde,
10°. Recepteerkunde,
11". De verantwoording van geneesmiddelen en
12°. De behandeling der zaken eener apotheek.
Aangaande de regeling van het onderwijs, voor zoover
dit verband houdt met de akademische kollegies, gaat de
9
deskundige, met het toezigt belast, te rade met de hoo<
leeraren, in art. 13 vermeld. E

Artikel 3.
Gedurende den vijfjarigen kursus geniet elk kweekeling
een jaarlijksche toelage van zeven honderd gulden (ƒ700)
hem kwartaalsgewijze uit te keeren, post numerando
Uij ontvangt bovendien een schadeloosstelling ter be-
bestiijding der kosten verbonden aan het verkrijgen van
toegang lot de lessen der hoogleeraren en lectoren en tot
de inr.gungen en verzamelingen der universiteit te Utrecht
Het bedrag dezer schadeloosstelling wordt jaarlijks pre

;:z7m';Z'n ,as,8esle,d op Jee LdJ


Op voordragt van den deskundige, met het toezigt be-
wopHp! 811 ? 6 n l ™ e e ] \ e h n Z li Jdelijk het genot der toelage
dZ o n t z c S d > 'nd.en zijn gedrag of andere redenen
daaitoe aanleiding geven.

Artikel 4.
Oudeis of voogden van den kweekeling zijn verpligt voor
drns huisvesting, ,„eding en Meeding" l g Ldr^en
1 Ï'T d(\k0sten van b o e k e ". instrumenten
z

worden n H d00i;den ,n arM S e n o e m den deskundige


worden noodig geacht.

Artikel 5.

neeim d e TOrdsl ™»"'=» kweekelingen,


neemt de deskundige, met het toezigt belast, hun jaar-
jks een examen af, van welks uilkomsten hij schriftelijk
verslag uitbrengt aan den Minister van Koloniën
UiJ de inzending van dat verslag rapporteert hij om
lin °en g K m• " " ' l 8 e d r a S
n p en tuj legt daarbij eene uitvoerige opgave over der
door hen b üg ewo„nde lollegies, lessen en oefen,ngen

2. Admissie.
Artikel 6.
Jaarlijks wordt door den deskundige, met het toezie
elast, een examen afgenomen aan a^m«<-kweekelingen.
10

Dat examen omvat:


a. de grammatikale gronden der Nederlandsche taal,—
b het vaardig en naauwkeurig in 't Nederduitsch ver­
talen van Fransche, Iloogduitsche, Engelsche en eenvoudige
Latijnsche opstellen, —
e de rekenkunde, met inbegrip der logarithmen, - de
laoere stelkunst, de vierkantsvergelijkingen daaronder
begrepen, — en de gewone meetkunst in zijn geheelen
omvang, benevens goneometrie en platte driehoeks-
meting,—
il. de o T onden der vaderlandsche en der algemeene
geschiedenis, die onzer overzeesche bezittingen daaronder
begrepen, —
e. de algemeene aardrijkskunde, bijzonder die onzei
overzeesche bezittingen.
Artikel 7.
tiet aantal vacaturen op den kursus wordt jaarlijks in
de Nederlandsche Staatscourant afgekondigd, minstens
twee maanden vóór het begin van het examen, waarvan
tijd, plaats en programma tegelijker tijd worden bekent
gemaakt.
Artikel 8.
Tot het examen worden toegelaten jongelingen, zonen
van ingezetenen van het Rijk of van zijne overzeesche
bezittingen, die van goed zedelijk gedrag zijn, by den
aanvang van den nieuwen kursus den vollen ouderdom
van zeventien jaar zullen hebben bereikt, en op « J
stip het een en twintigste levensjaar nog niet z u l l e n z J
ingetreden. Ouders of voogden, die voor hun zonen of
pupillen toelating tot het examen wenschen, wenden zich
daartoe bij gezegeld rekest tot den Ministei van vo>oni ,
vóór of op het tijdstip, door dien Minister te bepalen e
bekend te maken bij de in art. 7 bedoelde afkondiging
liet rekest moet volledige opgaven bevatten nopens naam
voornaam, stand, beroep, geboorte en woonplaats van den
adressant; — het moet vergezeld gaan van:
II
a. een verklaring van 't bestuur van 's adressants woon­
plaats, dat hij is ingezeten van het Rijk of van zijn
overzeesche bezittingen, welke verklaring tevens de ver-
zeketing moet inhouden, dat hij als genoegzaam gegoed
bekend staat om, des gevorderd, Ie kunnen voldoen aan
de verbindtenis, in art. 1 0 vermeld, —
b. de geboorte acte van den aspirant, —

c. een verklaring van het hoofd der gemeente, dat de


aspirant van een goed zedelijk gedrag is, —
d. een verklaring nopens het door hem genoten onder­
wijs, —
e. een verklaring van een aclief dienend militair genees­
kundige, dat de aspirant is van een gezond ligchaams-
gestel, geschikt om den lande als militair apotheker in
Oost- of West-Indie te dienen, —
/• indien de leeftijd van den aspirant dit vordert, een
bewijs van voldoening aan de nationale militie.
De toelating tot het examen is afhankelijk van den
uitsag van een militair geneeskundig onderzoek, dat de
aspirant van Rijkswege ondergaat.

Artikel 9.
De examinator brengt omtrent zijn bevindingen schrif-
elijk verslag uit aan den Minister van Koloniën.
Hij doet daarbij een voordragt tot benoeming, waarbij
e aspiranten naar kunde worden gerangschikt.

Artikel 10.
De kweekelingen worden benoemd door den Minister
van Kolomen, nadat de ouders of voogden van den be-
anghebbende aan het betrokken Departement hebben
ingediend een authentieke akte, naar het bij d i t r c l e m e n t
gevoegde model, bijlage lit. A.
Met verzoek om plaatsing wordt geacht te zijn ver-
tallen, indien de eerste grosse der bedoelde akte, in
executorialen vorm, niet bij het Departement van Koloniën
12

is ingekomen vóór of op het daartoe door den Ministei


aan te geven tijdstip.

3. Ontslag en bevordering.

Art. 11.

Ontslag als kweekeling kan door den Minister van


Koloniën verleend worden op verzoek,
en, op voordra^t van den met het toezigt belasten
deskundige, wegens traagheid, slecht gedrag of gebiek
aan aanleg, —
alsmede wegens ligchaamsgebreken.
Uitgenomen" in het laatstgenoemde geval, brengt de
toekenning van ontslag steeds terugvordering mede van alle
den kweekeling betaalde toelagen en schadeloosstellingen.
Wordt ontslag noodig geacht, dan wordt aan oudeis
of voogden daarvan door of namens den Minister van
Koloniën kennis gegeven, opdat zij de gelegenheid zouden
hebben dat ontslag, binnen een hun te stellen termijn,
aan te vragen.

Artikel 12.

Tot apotheker 3de klasse bij de landmagt in Oost- of


West-Indie worden benoemd de kweekelingen, die na den
vijfjarigen kursus te hebben doorloopen, voldoen aan een
vergelijkend examen.
Dat examen omvat, zoo wetenschappelijk als technisch,
de geheele pharmacie, en derhalve:
de natuurkunde,
de anorganische en organische scheikunde,
de analytische scheikunde (qualitatief en quanlitatiel
onderzoek, dat met de blaasbuis daaronder begiepen),
plantkunde (zoowel de beschrijvende, als de physiologie
der planten),
dierkunde,
mineraal- en aardkunde,
artsenijkunde,
artsenijbereidkunde,
13
de leer der vergiften (toxicologie, voor zoover die de
kennis — niet de bijzondere werking — der vergiften
betreft), °
geregtelijke scheikunde en
recepteerkunde.
Tol hel examen wordt geen kweekeling toegelaten, die
daartoe met een schriftelijke vergunning van den met het
loezigt belasten deskundige kan overleggen.

Artikel 13.
Het examen, in art. 12 bedoeld, wordt schriftelijk en
praktisch afgenomen door eene kommissie, bestaande uit
den deskundige, met het toezigt belast, en uit de door
den Minister van Kolomen daartoe uit te noodigen hoog-
eeraren m de fakuiteit der wis- en natuurkunde aan
s nijks hoogeschool te Utrecht.
Den examinandi worden zulke vragen, zoowel theoretisch
r C , S , C h ' t e , r °P l o s s i n S ^orgelegd, en in zoodanigen
° . . J V , d e antwoorden, naar het oordeel der kom­
missie, blijken kan of zij voldoende bekwaamheid bezitten.
an de examinandi worden geen proeven van bekwaam­
heid gevorderd in het houden der verantwoording van
aomheT T ;• n°Ch
i n d G b e h a n d e l i n S d er zaken eener

o * 6 dien
,f' n z i e n w o r d t afgegaan op door hen
l e g S e n ve -rklaringen van de militaire of civiele
apothekers, m art. 1 bedoeld.

Artikel 14.
De kommissie brengt aan den Minister van Koloniën
itvoerig rapport uit nopens den gang en den uitslag van
' f r a n 8 s c h i k t de examinandi naar volgorde van
bekwaamheid, en doet tevens een voordragt ter hunner
benoeming tot militair apotheker.

Artikel 15.

wik* Ï n i S i e I V a n K o l o n i e n beslist of die kweekelingen,


ïi-i m 3 r t ' ^ bedoelde examen geen genoeo--

zame bhjken van bekwaamheid gaven, overeenkomstig


art, 11 worden ontslagen, dan wel, of hun de gelegenheid
14

wordt gegeven om nog een jaar den kursus te volgen en


daarna andermaal liet eind-examen af te leggen.
Artikel 16.
Benoeming lol apotheker geschiedt niet, dan nadat de
belanghebbende zich schriftelijk heeft verbonden lot onver­
w i j l d e restitutie aan het Rijk,— indien hij, anders dan ter
zake van wel bewezen ligchaamsgebreken den pharmaceu-
tischen dienst verlaat binnen vijl jaar na den dag van
ontscheping in Oost- of West-Indie, — der navolgende
gelden, le welen:
a. bel volle bedrag van hetgeen door den Staat, aan zijn
pharmaceutische opleiding werd ten koste gelegd (art. 3);
b. het volle bedrag, van Staatswege voldaan, ter zake
van zijne benoeming tot apotheker en van zijn overtogt
naar de kolonie.
Artikel 17.
De nieuw aangestelde apothekers worden gevoerd a la
suite van het koloniaal werfdepot, en vóór hun vertrek
naar de koloniën, gedurende minstens vier maanden,
gedetacheerd te Leiden, om zich bekend te maken met
de tropische planten van hel herbarium aldaar, en met
de ter plaatse gevestigde akademische verzamelingen van
dieren en mineralen.
Ter zake van dat verblijf te Leiden wordt geen andere
schadeloosstelling verleend, — boven het traktement,
waarop de apotheker 3de klasse a la suite bij 't koloniaal
werfdepOt aanspraak heeft, — dan die voor reiskosten
van Harderwijk naar Leiden en terug, naar hel daarvoor
geldend tarief (Koninklijk besluit van 15 December 1849,
Staatsblad n°. 62).
Aldus gearresteerd bij resolutie van den Minister van
Koloniën dd. 10 November 1876, C, n°. 15.
Mij bekend,
De Sekretaris-Generaal bij het Ministerie
van Koloniën,
E. VAN ALPHEN.
15
Bijlage Lit. A.
Ad ARTIKEL 10.
MODEL.

Uen is voor
Notaris, residerende te in tegenwoordigheid
van getuigen, mede-ondergeteekenden, hieronder vermeld
verschenen N.N., van beroep wonende
te t

Die verklaarde, zich borg te stellen bij het Departement


van kolomen, — overeenkomstig artikel 10 van 't regle­
ment betreffende de opleiding van militaire apothekers voor
de andmagt in Oost- of West-Indie aan 's Rijks hoogeschool
te Utrecht (vastgesteld bij beschikking van den Minister
van Koloniën, dd. 10November 1876, C, n u . 15), _ voor
de teruggave van alle gelden, zijnen zoon (of pupil),
, van Staatswege
uit te keeren, ingevolge artikel 3 van het voornoemde
leglement, en dal wel voor 't geval meergemelde zoon (of
pupil) zich vóór zijne aanstelling tot militair apotheker aan
zijne bestemming mogt. onttrekken, dan wel op verzoek
of vyegens traagheid, slecht gedrag of gebrek aan aanleg
als kweekeling voor den militairen pharmaceutischen dienst
mogt worden ontslagen; zoodat komparant zich verbindt
daarbij afstand doende van alle hiermede strijdige voor-
legten en exceptiën — in de voorschreven gevallen de
genoemde gelden op de eerste aanvrage aan het Depar­
tement van Koloniën te voldoen.
Waarvan acte, enz.

Behoort bij het reglement betreffende de opleiding' van


militaire apothekers voor de landmagt in Oost- of West-
Indie aan 's Rijks hoogeschool te Utrecht, vastgesteld bij
resolutie van den Minister van Koloniën dd. 10November
1o/b, C, n°. 15.
Mij bekend,
De Sekretaris- Generaal bij het Ministerie
van Koloniën,
E. VAN ALPHEN.
16
NOTA. Be antwoorden moeten naast de vragen
door den aspirant-kweekeling eigenhandig
worden geschreven (doop- ep familienamen
voluit) en deze opgave door den aspirant
en deszelfs ouders of voogden, op de 1ste
pagina, wurden onderteekend.

O P G A V E , welke door den Inspektexir van


de Geneeskundige dienst der Landmagl
verlangd wordt van degenen, die als
kweekeling bij 's Rijks Veeartsenij­
school te Utrecht, voor rekening van
hel Departement van Koloniën, wen-
schen opgeleid te worden voor de
militaire of civiele veterinaire dienst
in Oost Indie.

VRAGEN. ANTWOORDEN.

\. Naam en voornamen van den


aspirant-kweekeling?
2. Naam en voornamen van den
Vader'? 2.
(niet meer in leven zijnde, moet
onder deszelfs naam worden ge­
steld het woord overleden.)
3. Naam en voornamen van de
Moeder? 3.
(met inachtneming van het
bovenstaande.)
.4. Geboorteplaats en Provincie? 4.
5. Jaar en dag van Geboorte? 5.
6. Stand of beroep der Ouders 6.
7. Of die aspirant voor de militaire 7.
of civiele veterinaire dienst in
Oost Indie wenscht opgeleid te
worden.
De ondergeteekende ouders of voogden van. . . . . . .
verbinden
zich, om de in deze opgave vermelde voorwaarden ten
aanzien van hunnen zoon of pupil ten volle te zullen na­
komen, zoo als ook de aspirant zeil, door mede onder-
17

teekening, zich daartoe verbindt en voorts tot nalevin"


der aan hem mede te deelen regelen voor de Veeartsenij­
school vastgesteld.

den 487
llandteekening van den Vader:
idem van de Moeder:
idem van den voogd of loezienden voogd:
(ingeval zulks te pas komt.)
idem van den aspirant-kweekeling :
Naauwteurige opgave van tiet adres
der ouders of voogden.

VOORSCHRIFT nopens de admissie enz.


aan 's Rijks Veeartsenij-school te
Utrecht van leerlingen, ten einde over­
eenkomstig het bepaalde bij 's Konings
besluit van den 8 sten September 1870,
n". 28, (') voor rekening van het
Departement van Koloniën, voor de
militaire veterinaire dienst in Neder-
landsch-Indie te worden opgeleid, ge­
arresteerd door Zijne Excellentie den
lieer Minister van Koloniën den 13den
Juli 1875, Lilt. C. n°. 37.

Art. 1. De toelating bij 's Rijks Veeartsenlj-school heeft


slechts eenmaal m het jaar plaats en wel op den eersten

studiejaar P' er' ziJnde de eersle dag van het

Ait. ^ De jongelieden op 's Rijks Veeartsenij-school


voor rekening van het Departement van Koloniën toe^e-
?Pn'sTleK Zijn *ederla»der- Zij moeten op den
-t-plember van het jaar waarop zij op 's Rijks vee-

(*) lad. Stbl. 1871 n°. 9.

2
18

artsenij-school komen, den vollen ouderdom van zeventien


jaren hebben bereikt en niet ouder zijn dan een en twintig
jaren. Zij zullen van een onberispelijk gedrag, vrij van
alle ligchaamsgebreken en ligchamelijk genoegzaam ont­
wikkeld moeten zijn.
Art. 3. De ouders of voogden, wier zonen of pupillen
de toelating verlangen bij het vorig artikel bedoeld,
moeten zich verbinden, om zoolang hel verblijf van hunne
zonen of pupillen aan 's Rijks Veearlsenij-school zal duren,
voor hunne kleeding, boeken, instrumenten, enz. naar
behooren te zorgen en wel overeenkomstig de bepalingen
daaromtrent bij het Reglement voor de Veearlsenij-school
vastgesteld of nog vast le stellen.
\rt h. Zij moeten van hun verlangen doen blijken in
een verzoekschrift aan den Inspecteur van de genees­
kundige dienst der landmagt, door wien de jongelieden
vervolgens tot het afleggen van een examen bij s Kijks
Yeeartsenij-school zullen worden toegelaten.
Arl 5. Dit verzoekschrift moet inhouden den naam,
de woon- en geboorteplaats van vader en moeder, van
den voogd of van de voogdesse.

Art. 6. Hel verzoekschrift moet vergezeld gaan van:


1°. eene verklaring waaruil blijkt dat de aspirant
Nederlander is;
2°. de geboorleacte van den aspirant;
30 eene verklaring van eenen geneeskundige, in­
houdende dat de aspirant met goed gevolg of meer dan
eens gevaccineerd is of aan de natuurlijke kinderpokken
(variolae) heeft geleden; . ,
40 voor hen die door hunnen ouderdom in deteimen
der wet op de nationale militie mogten vallen een bewijs
dat zij aan hunne verpligtingen op dat stuk hebben vo -
daan en voor hen, bestemd voor de civiele veterinaire
dienst, die door hunnen leeftijd nog niet in de termen
vallen der wet op de nationale militie, bovendien van
eene schriftelijke verbindtenis van vader of voogd, dat
de kweekeling, zoo noodig door het stellen van een
19

plaatsvervanger of nummcrverwisselaar zal voldoen am


de verpbgtingen welke len aanzien van de wet op de
rusten; en 6 even",ccl °P '>™ ™S<m komen le

5°. een bewijs van goed gedrag, afgegeven rlnnr ) i n .


gemeentebestuur van de woonplaats van den aspirant.

Art. 7. De aankondiging betrekkelijk hel tijdstip van


amen wordt in de Staatscourant geplaatst, met opgave
levens der vereischte voorwaarden. r

•Art 8 Hij het examen moei blijken, dal de acnirant


goed leesbaar schrijft en kennis bezit van :
a. de gronden van de spraakkunst der Nederlandsche taal •
. e beginselen van de lloogduitsche en Fransche
•den, zoodat de aspirant op het eerste gezigt uit beide
leden in het Nederlandsch kan overbrengen •

sehMe d nis- e S i ° S e l e n a'S,!ra°C"e 00 ge-

d. de beginselen der aardrijkskunde;


e reken en stelkunde, met inbegrip 'van vergelijkingen

practiseh t u t Z M S f ^
f. meetkunde, de planimetrie -
hoven,lien wordt .erlangd, dat de aspirant, ook al is

driehoeks- e ^ li^haam^smetUtff 6 ' 2 ? TT' ™


formules kan £ IZZZl
van iegl- en scheefhoekige platte driehoeken en Ier be"
reken,ng der oppervlakken en inhouden van prisma L r ,
k e g e l ' C ï l i " d e l '. W . bolvormig segmern en s e l "

Art. 9. De aspiranten worden vóór hel examen

" di lil""';8 °nder!Mk Sende


' ,i UIL \oor de dienst niet o'pqrhiki i -(
genoegzaam ontwikkeld worden bevonden", tót j"
afleggen van examen worden toegelaten.

Art. 10. Het examen wordt bij 's Rijks Veeartsenijschool


20

in het openbaar afgenomen door de leeraren der school,


zoo nood ie; bijgestaan door deskundigen.
De directeur der school is voorzitter der examen com­
missie, die omtrent den uitslag van het examen een
tabellarisch verslag opmaakt, waarin deaspirantenwo.de"
geplaatst naar orde van de kunde door hen in de lnei-
boven opeegeven vakken aan den dag geleg •
Bij gelijke kunde komt bij de aspiranten in de eerste
plaats in aanmerking de meerdere kennis in de verschi -
lende talen, in de rekenkunde en in de geschiedenis en
aardrijkskunde.
Art 11 Dat tabellariach verslag zal door den directeur
van 's Rijks Veeartsenij-school worden overgelegd aan den
Inspecteur van de geneeskundige dienst der
die vervolgens aan het Departement van Kolomen die jon­
gelingen ter plaatsing als leerling voorstelt, welke naai
rangorde van kunde bij het examen verkregen, het eerste
daarvoor in aanmerking verdienen te komen.
Art 12. De toegelatenen zullen z i c h a a n de bepalingen
bii het Reglement van orde voor de Veeartsenij-school
vastgesteld of nog vast te stellen, moeten onderwerpen-

Art 13 De geheele cursus van het onderwijs in de


Veeartsenijkunde aan 's Rijks Veeartsenij-school duurt
vier jaren.
Art 1-4. De directeur der Veearlsenij-school zal na elk
schooljaar aan den Inspecteur van de geneeskundige dienst
der landmagt doen toekomen een verslag omtrent de
leerlingen, die voor rekening van het Departement van
Koloniën in het afgeloopen jaar o p de school tegenwoordig
ziin o-eweest; zullende dat verslag de noodige inlichtingen
moeten bevatten wegens liet gedrag, de vlijt en ee ge­
maakte vorderingen der leerlingen.
Art. 15. Een leerling kan uit zijne betrekking worden

° n a l a S ten gevolge van ziels- of ligchaamsgebreken, welke


hem voor zijne bestemming ongeschikt maken, of wel,
21

indien liet na verloop van een a twee studiejaren blijkt,


dat zijn gestel geene voor de uiloefening van de dienst
genoegzame ontwikkeling van hel ligchaam doet verwachten;
b. wanneer het na twee jaren studietijd blijkt, dat hij
ten gevolge van onvoldoenden aanleg, de noodige kennis
tot het afleggen van het natuurkundig examen niet zal ver­
krijgen, art. 9 der wet van 8 .luli 1874, (Staatsblad n°. 99.)
c. wanneer hij na verloop van drie jaren studie het
natuurkundig examen met geen voldoenden uitslag heelt
afgelegd;
d. wanneer hij na verloop van drie jaren studie na
iet natuurkundig examen, het diploma van veearts niet
heelt verkregen (artt. 8 en 10 der wet van 8 Juli 1874
Staatsblad n°. 99).
i. wegens zedenbederf, dat hem voor anderen ge­
vaarlijk zou maken;
f. wanneer hij wegens herhaald onordelijk gedrag ge­
durende de lessen, wegens onzedelijk gedrag, of weder-
kecrende ongehoorzaamheid aan de reglementaire voor­
schriften in het algemeen, door den Minister van Binnen-
landsche Zaken van 's Rijks Veeartsenijschool verwijderd is •
'J. wegens mishandeling van medeleerlingen.
Art. II). Wanneer een leerling in een of meer der gevallen
I het vor'S artikel voorzien, uit zijne betrekking moet
worden omslagen, zullen zijne ouders of voogden bij tijds
daarvan worden onderrigt, ten einde het ontslag voor
hunnen zoon of pupil te kunnen aanvragen.
Indien de ouders of voogden in gebreke mogten
blijven, hieraan te voldoen, zal het ontslag aan zoodanigen
eeiling door den Inspecteur van de geneeskundige dienst
der landmagt aan den Minister van Koloniën worden aan­
gevraagd.

Art. 17. De leerlingen zullen op voordragt van den


nspeeleui \an de geneeskundige dienst der landmagt
'loor den Minister van Koloniën uit hunne betrekking
worden ontslagen. °

Art. 18. De ouders of voogden van de jongelingen


die voor de bij dit voorschrift bedoelde plaatsing als
22

leerling aan 's Rijks Veeartsenijschool in aanmerking komen,


zijn gehouden, om vóór de toelating van hunne zonen
oi pupillen bij authentieke acten een voldoenden borgtogt
te stellen , dat de sommen door de zoig van het Departement
van Koloniën ten behoeve der opleiding van die jonge­
lingen verstrekt, aan dat Departement terug worden be­
taald ingeval de leerling zich aan zijne bestemming ont­
trekt ol' krachtens het bepaalde s u b b , c , d , e , / e n g
van voorschreven art. 15 wordt ontslagen.
De te passeren acte van borgtogt, opgemaakt volgens
een bepaald model, wordt, door tusschenkomst van den
inspecteur voornoemd, ingezonden aan hel Departement
van Koloniën.
Wordt van zoodanige acte, binnen den aan belang­
hebbenden te stellen termijn, geen eerste grosse in
executorialen vorm ingeleverd, dan worden de ouders o
voogden geacht, te hebben afgezien van hun verzoek om
toelating voor hunne zonen ol pupillen.
Art. 19. De leerlingen moeten zich vóór hunne be­
noeming tot paardenarts ol veearts, schriftelijk verbinden
tot de onverwijlde terugbetaling aan 'slands kas in Neder-
landsch-lndie van alle gelden, welke aan hen en te hunnen
behoeve zullen zijn voldaan, zoo wegens kosten van op­
leiding als ter zake van gratificatie en overvoer naar lndie,
bijaldien zij binnen den tijd van vijfjaren, te rekenen
van den dag van aankomst op .lava, anders dan tengevolge
van wèl bewezen ziels- of ligchaamsgebreken builen eigen
toedoen ontslaan, uil 's Gouvernements dienst worden
ontslagen.
Art 20 üe leerlingen, die liet diploma van veeaib
hebben verkregen, zullen, bij nader examen bewijzen
moeien geven van hunne geschiktheid voor debeliekking
van paardenarts bij het leger.
Dal examen zal onder voorzitting van den Inspecteur
van de geneeskundige dienst der landmagt, ol bij ont­
stentenis \an dezen, van een door den Mimsler van Oorlog
aan te wijzen officier van gezondheid, worden algenomen
door eene Commissie van paardenartsen 1ste of-de klasse.
23

Art. -I De leerlingen zullen vervolgens naar gelnntr


< er aan den dag gelegde bewijzen van hunne verkregen
bekwaamheden worden gerangschikt en in die volgorde
! "°! en Ins P e c t eur van de geneeskundige dienst der
andmagt voor eene benoeming tot paardenarts of be­
schikbaarstelling als veearts bij den Minister van Koloniën
in aanmerking worden gebragt.

3235 COMPTABILITEIT. BORGSTELLING. Direc­


teuren der hoogere burgerscholen le
Samarang r.n Soerabaija.

BESLUIT.

-V- 1(j- Buitenzorg, \ Maart 1878.


Gelezen, enz.
Is goedgevonden en verstaan :
Ie vei klaren, dat de directeuren van de hoogere bur­
gerscholen te Samarang en Soerabaija niet belmoren lot
degenen die ingevolge de wet van 23 .April 1864 (Indisch
Staatsblad n . 10b) lot borgstelling verpligt zijn.
Afschrift, enz.

*°. 325«. BEHOEFTIGEN. Begrafeniskosten.

besluit.

^ ' ~'J' Buitenzorg, 6 Maart 1878.


Herlezende bij hel besluit van 22 October 1877 n° 11

Z 3l?^enrS;Van ^ rGSidenl Van 'BataVi;


Gelezen, enz.
Is goedgevonden en verstaan:
in de b £ e !; d a t e u i r o j ) e a n e n e n dezen gelijkgestelden
"n de stad en voorsleden van Batavia, die geen middel
n
van bestaan hebben en in hun onderhoud moeten voor­
zien door de liefdadigheid van anderen, dan wel ten laste
van den Lande komen, in geval van overlijden op kosten
van den Lande kunnen begraven worden;
zullende de kosten van begrafenis niet meer mogen
bedraden dan f 30 (dertig gulden) voor een volwassen
persoon en f 15.50 (vijftien gulden, vijftig cent) voor
een kind.
Afschrift, enz.

CIVIEL WEDUWEN- EN WEEZLNFONDS.


BURGERLIJKE PENSIOENEN. Contri­
butie over de toelagen van hel bij de
boschexpl.oilat.ie te Parengan gedetacheerd
personeel voor het vak van scheepsbouw.

BESLUIT.
24. Buitenzorg, 17 Maart 1878.

Gelezen de missives:
a. van den kommandant der zeemagt, van 22 Oktober
1877, n°. I1789, houdende voorstel om aan te teekenen,
dat van de bij het besluit van 13 December 1876, n». 1
(Staatsblad n°. 314) aan het bij de bosch-exploitalie te
Parengan (residentie Rembang) gedetacheerde personeel
voor het vak van scheepsbouw toegekende maandelijksche
toelagen geen conlributiën verschuldigd zijn ten behoeve
van het civiel weduwen- en weezenfonds en de bui gei -
lijke pensioenen,
b. enz.
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Aan den kommandant der zeemagt te kennen te geven,
dat in zijn voorstel niet kan worden getreden, vermits
de bovengemelde toelagen beschouwd behooren te worden
als een deel van het doorloopend inkomen van bedoeld
personeel, hetwelk om bijzondere redenen meer inkomsten
25

geniet, clan zijn ambtgenooten elders; moetende derhalve


van die toelagen, evenals van het vaste tractement, aan
het civiel weduwen- en weezenfonds en de burgerlijke
pensioenen gecontribueerd worden.
Afschrift, enz.

Sr 0 . 3258. NOTARIAAT. Kunnen notarissen tevens


landmeter zijn ?
BESLUIT.
iAs,°- 27- Buitenzorg, 6 April 1878.
Gelezen :
1°. het rekest, gedagteekend Bandjermasin (Zuider- en
Oost er-afdeeling van Borneo) 2 Maart 1 8 7 8 , van N. N.,
notaris aldaar; houdende verzoek, hem te willen mede-
deelen of, naar het oordeel der Regering, de betrekkin»'
van gouvernementslandmeter te dier plaatse, al of nie!
vereenigbaar is met het notarisambt aldaar-
2°. enz.
Is goedgevonden en verstaan :
Aan den adressant te kennen te geven, dat naar het
ooi deel der Regering, de betrekking van gouvernemenls-
landmeter met die van notaris niet vereenigbaar is.
Extract, enz.

K . 3a»». WEESKAMERS. Ontvangst van gelden.


Hypothecaire inschrijvingen.
BESLUIT.
N°- 38, Buitenzorg, 29 April 1878.
Gelezen, enz.
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Eerstelijk: enz.
Ten tweede: Den directeur van justitie uit te noodden
de weeskamers indachtig tc maken, dat zij er zich°van
26

hebben te onthouden gelden in ontvangst te nemen,


zonder daartoe, hetzij krachtens het Burgerlijk wetboek,
hetzij krachlens hare instructie, bevoegd en geregtigd te
zijn, en dat de hypothecaire inschrijving, bedoeld bij
artikel 335 van het Burgerlijk wetboek, alléén kan ge­
schieden op de eigen goederen van den voogd.
Afschrift, enz.

5°. 326©. GRONDEN. Voor tabaksloodsen regl van


opstal.

BESLUIT.

37. Buitenzorg, 3 Juli 1878.

Gelezen:
I. het rekest, gedagteekend Tembakaan 14 Februarij
1878 van II., houdende verzoek om afstand in eigendom
van het met een bamboezen labaksloods en met eenige
inlandsche woningen bebouwd stuk grond, gelegen inde
dessa Tarnan-Soeroeh, afdeeling en residentie Banjoe­
wangi, groot 764-i vierk. meter, breeder omschreven bij
den overgelegden meetbrief, gedagteekend Banjoewangi
5 Februari 1878; n°. '136;
II. de missives:
a. van den resident van Banjoewangi, van 12 April
1878, n°. 596;
b. van den directeur van binnenlandsch bestuur, van
2 Mei 1878, n°. 4634;
daarbij voorstellende om het door den adressant gedaan
verzoek in tc willigen ;
Overwegende:
dal bij den afstand van door bijzondere personen be­
geerde gouvernement? gronden, wat den daarop te ver-
leenen titel betreft, rekening behoort te worden gehouden
met de aan die gronden te geven bestemming;
dat voor gionden, alleen benoodigd voor de oprig-
ting van tabaksloodsen — ook in verband met de om-
97

standigheid, dal de meeste tabaksondernemingen op J a v a ,


vooi zoovei- zij slechts liet gewas opkoopen door de
bevolking vrijwillig op hare gronden geteeld, aan velerlei
plaatsverwisselingen onderhevig zijn — het regl van opstal
zich beter eigent dan dat van eigendom ;
dat voorts de vestiging van liet laatste regt op bouw­
grond — als hoedanig liet onderwerpelijk perceel dooi­
den vorigen inlandschen bezitter was gebezigd niet
overeen te brengen is met 's lands belang en de eischen
eener goede staatkunde;
Is goedgevonden en verstaan :
Aan den adressant te kennen te geven, dat zijn ver­
zoen om afstand in eigendom van het boven omschreven
stuk grond voor inwilliging niet vatbaar is, doch de
egeiing genegen is aan hem, op den voet der bepalin­
gen, opgenomen in Staatsblad 187-2, n °.iU zooals het is
gewijzigd bij Staatsblad 1875, n°. 180, voor den tijd van
jaien het regt van opstal te verleenen op dien grond
tegen betaling van fS\A I (vier en dertig gulden, elf cenl)
Alschnlt, enz. ' J

K°. 3261. SLAVENHANDEL. Tegengang.

BESLUIT.

B u i t e n z o r g , 13 Juli 1878.

Gelezen het collektiei' rapport van de Kommandanl der


zeemagt en van den Procureur-generaal bij het hoog-
o 7" * c d e r l a n d s c h I ndië van 21 Februari 1878,
n . J U.J, daarbij, in voldoening aan artikel 2 8 b van
, , a ° 1 8 Se P<ember «77. 1, ter goedkeuring
r t S S j • " 0"lWel'P ™ ee° ™»r * door
2, , "" fc-ewestelijk besluur aan de gezaghebbers
" , a n " e « «» d i « * r gewapende- en
» ™ tooien m ie reiken inslrnelièn lol legengang van

«r^a^r ™ ^ ***
28

De Baad van Nederlandsch-Indië gehoord;


Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: H e l b o v e n b e d o e l d o n t w e r p g o e d t e k e u r e n .
Ten tweede: Den directeur van binncnlandsch bestuur
uit te noodigen, om ter zake van de uilkeering \an
premiën bedoeld bij § II van hel in de praemissen van
dit besluil genoemd onlwerp aan hen, die behulpzaam
zijn in het ontdekken van slavenhalers en slavenhandelaars,
in verband tol de artikelen 156 en 15/ van het 11de hoofd­
stuk der begrooting van uitgaven in Nederlandsch-Indië
voor 1878, zoodanige maatregelen te nemen of voor te
stellen als hein noodzakelijk zullen voorkomen.
Afschrift d e z e s z a l w o r d e n g e z o n d e n a a n d e n R a a d v a n
Nederlandsch-Indië tot informatie en extract veilcend
aan den Kommandant der zeeinagt, de Directeuren van
binnenlandsch bestuur en van justitie, den Piocutcui-
generaal en de Hoofden van gewestelijk bestuur lot infor­
matie en narigt.

LEIDDRAAD v o o r d e d o o r d e h o o f d e n
van gewestelijk bestuur aan de gezag­
hebbers der Gouvernerncnts marine en
aan die der gewapende en advies­
booten uit te reiken instrucliën tot
tegengang van den handel in- en het
vervoer van slaven in den Nederlandsch-
Indischen Archipel.

A. Bij hel bevelen van eenen kruistogt tot beteugeling


van den'handel in- en het vervoer van slaven, zullen de
hoofden van gewestelijk bestuur aan de gezaghebbers der
gouvernements marine en die der gewapende en advies­
booten de noodige gegevens verschaffen omtrent den
toestand van den slavenhandel in hun gewest, de waar­
schijnlijke plaatsen van in- en uitvoer, de soort van
vaartuigen, waarmede die handel in den regel gedreven
wordt ,°de vlag, waaronder zij varen, en omtrent zooveel
29

meer als dienstig kan zijn om aan genoemde gezaghebbers


een juist denkbeeld te geven van het door hen te be-
\iuisen gebied, en van de wijze, waarop van zijnen
onderhebbenden bodem het meest nut kan getrokken
woiden lol voorzegd doel.
Het is wenschelijk, dal aan de gezaghebbers der gouver-
nemenls stoomschepen die gegevens schriftelijk verstrekt
worden gevoegd als bijlage bij de uil te reiken instructie.
. d e gezaghebbers der gewapende en advies-

booten bel relt, dient in deze rekening gehouden te worden


met het lage peil van ontwikkeling, waarop gewoonlijk
deze menschen slaan.

7iinV e l h f C v a ' l e " z a l d a n 0 0 , < w e l 8'een sprake kunnen


zijn van het opmaken van processen-verbaal als anderzins ,
,ip Z , a „ 21C .- C e i n s l T c l i e d a n 0 0 ' i w e ' kunnen bepalen tot
• a b .^ e w n g N , l n b e t opbrengen en overleveren aan de
| |
plaalsehjke auloriteilen van vaartuigen, die ter zake van
worden ^ Slavenhandel °P heterdaad betrapt

C. In de instrucliën, hetzij die mondeling of schriftelijk


om 1 » W° - 61 !,' diene" d6 gezagbebbers gelast te worden,
den' handel in- ^T",' trachlen
gegevens omtrent de
en bet vei'voer
van slaven te vermeerderen;
lei wijl na afloop van eiken togt door de gezaghebbers
aan h e u S l S c h r i f t e l , J k ' e n a n d e i ' s mondeling

wat diemm ' ^ 8 ® w e s t e I l J k b e stuur gerapporteerd wordt


t d enaang a a n d e door hen verrigt is geworden.
door dë r ? ! H f a a n g e g e v e n W01 'den welke vaartuigen
en in weL 8 ? e r s m o g e n aangehouden, gevisiteerd
de naaste nf ' T Ï ' Z ' j , °P g e b r a g t m °g' e n worden naar
Jndië lC bereiken haven ^ Nederlandsch-

opDheeT,rS.in8 maB ^ ^ '>


h

Hunne bevoegdheid in deze kan voor de gezaghebbers


i' gouveraemenls stoomschepen zich uitstrekken tof
v , zooZr ï a a r '" i 8 e n • V a '' e " d e 0 n d e r K «1erlandsehe

van a'S het«ebied


30
b. alle schepen en vaartuigen, varende onder de vlag van
eenen inlandschen Staat, onderworpen aan het gezag
van Nederland;
c. alle inlandsclie vaartuigendie geene vlag voeren en
die blijkbaar niet in het bezit zijn van een Nederland-
sclien ol' vreemden zeebrief of van eene jaarpas.
E. Bij ontmoeting van Europeesch getuigde vaartuigen
in open zee, die geen ving laten waaijen en verdacht
worden slaven te vervoeren, zal de gezaghebber door
middel van praaijen, seinen, als anderzins het verzoek
kunnen doen de vlag te toonen.
Nimmer zal hij echter eenige daad van geweld mogen
plegen, om zijn verzoek ingang te doen vinden.
VVordt een dusdanig vaartuig binnen het regtsgebied
(drievierde Duitsche Geographische ol drie Engelsche
Zeemijlen van den naastbijztjnden wal, of de daaraan
verbonden reven of banken) van Nederlandsch-Indië ont­
moet, dan zal de gezaghebber van het gouvernement
stoomschip geregtigd zijn het de vlag te doen hijschen
en zich, zoo noodig, van de identiteit der vlag te ovei-
tuigen.
F. Voor de gezaghebbers van gewapende en advies­
booten kan voorschreven bevoegdheid zich uitstrekken lot:
a alle inlandsch getuigde zeil- en roeivaartuigen, varende
onder Nederlandsche vlag, of de vlag voerende van
eenen inlandschen Slaat, onderworpen aan het gezag
van Nederland zoowel in open zee als overal elders ;
b. alle inlandsch getuigde zeil- en roeivaartuigen, die
geene vlag voeren en blijkbaar niet voorzien zijn van
een' Nederlandschen of vreemden zeebrief of van eene
jaarpas.
Wanneer door de gezaghebbers der gouvernemenls
stoomschepen en van de gewapende en adviesbooten ver­
dachte schepen ontmoet, worden, die ingevolge hunne
instructie niet vallen in de cathegorie van schepen, waarop
zij het regt van visitatie kunnen toepassen, zullen zij
daarvan onverwijld kennis geven aan hel hoold van ge­
westelijk bestuur en, bij ontmoeting in zee ol op eene
reede van een oorlogschip van de Koninklijke Nederlandsche
Si

Marine of van eenen Stoomer der Gouvernemenls Marine


hebber 3 " k o m ™»derenden officier of den gezag^

G . Ten einde bij liet onlmoelen van scliepen en vair


tuigen in den Nederlandsch Indischen Archipel teweien
welke verpligtingen rusten op derzelver eigenals
zagvoerders, worden de gezaghebbers der Gouvernemenls
Moomers en gewapende en adviesbooten bekend gesteld
met dienaangaande bestaande Gouvernemenls besluiten
de kn J 1°"' t ^ h ' e r b i j 8 e v o e ^ d e '«struclie voor'
Commanderende officieren van Z. M. schepen en
OosÏÏndi" V3n °° r l 0 g ' behoorende lot llet eskader in

H. Door de hoofden van gewestelijk bestuur kan aan


gezaghebbers der gouvernemenls stoomschepen en

t deneTïotT^ TT b e S c h i k b a a r g e s t e l d worden, om
die Si toekennen van premiën aan personen
stellige aanwijzingen hebben gegeven nopens het aan'
wezen van slavenhandelaars of slavenvoerders
oZl : f e r a n ; w ^ding dier gelden moet het' onderwerp
eenei afzonderlijke regeling uitmaken.
. Wanneer aan boord van Gouvernemenls Stoomschepen
en kruisbooten personen komen, die uit handen van
Javenhandelnars zijn ontvlugt, worden zij aan een streng
onderzoek onderworpen. g

volgénJfv'rS WJ "" °nd<!ri;0ek 'iU""Cn de "a-


Hoe is uw naam?
^elke is uwe geboorteplaats?
vvat is uw beroep?
Van waar komt gij nu laatstelijk?

ontlgTf 6 W[jZe ZÜt gU UU handen d e r slavenhandelaars

derwaarts denkt gij thans te vertrekken?


komen? ^ ^ ^ ™gt der sIav enhandelaars ge-
Op welke wijze?
Hoe lang is dit geleden?
Hoeveel personen zijn met u gevangen genomen?
32
Mei welk soort van vaartuig heeft men u vervoerd?
lloe waren de vaartuigen bemand?
Hoedanig gewapend?
lloe is de naam van den anachoda of gezagvoerder
van liet vaartuig?
Waar behoorden de vaartuigen te huis?
Door welke personen waren de vaartuigen uitgerust?
lloe heeft men u behandeld, toen men u op de vaar­
tuigen overnam ?
Waar en hoelang hebben de vaartuigen na uwe gevangen­
neming nog gezworven?
Welke waren hunne verriglingen gedurende dien tijd .
Ilebben zich geene andere vaartuigen met dat, op
hetwelk gij aan boord waart, vereenigd?
Op welke plaatsen voorzag men zich van water?
Waar worden de praauwen schoon gemaakt en ge-
kalkt ? . , -
Welke plaatsen worden op de reis door de slavenlian-
delaars aangedaan?
Wat werd daar door hen verrigt?
Aan wien heeft men u verkocht?
Welke werkzaamheden zijn er gedurende uwe gevan­
genneming van u gevergd geworden?
Welke Vorst oefende daar ter plaatse het gezag uit !
lloe is die gelegen ?
Wat is het voornaamste middel van bestaan aldaar .
Op welk tijdstip gaan de slavenhandelaars van daar
naar zee ?
Waar worden de wapens geborgen gedurende den tijd,
dat de vaartuigen op het strand worden gehaald
Welke verstandhouding bestaat er tusschen de slaven­
handelaars en de Vorsten of gezaghebbers der plaatsen
alwaar zij te huis behooren?
Wat is u meer bekend van de slavenhandelaars, die u
gevangen genomen hebben en van de volken, tot welke
men u heeft gebragt ?
K . De gezaghebbers der gouvernements stoomschepen
en zoo mogelijk ook die der gewapende en adviesbooten
zullen bij het aanhouden van een vaartuig, tol slaven-
33
handel dienende (ingerigt), dadelijk bij proces-vei baal
hunne bevinding en hunne verrigtingen dienen te beves­
tigen , met vermelding van alle zoodanige bijzonderheden
welke aan den rigtigen loop der zaak dienstbaar kunnen zijn'.
Bij het proces-verbaal dienen tevens overgelegd te worden
de vei hooien zoowel aan al de personen, die van hunne
vrijheid berooid zijn, als aan den gezagvoerder en de
verdere bemanning afgenomen.
Bij voldoende aanwijzing van schuld zullen de gezag­
hebbers een inventaris opmaken van de zich aanboord
bevindende goederen en worden tevens alle voorwerpen,
die in engeren zin tot het uitoefenen van den slavenhandel
dienen ol gediend hebben, in beslag genomen en bij
verbaal beschreven.
De voornoemde gezaghebbers zullen het juiste punt
moeten constateren, waar de aanhouding plaats greep,
en daanan melding maken in het proces-verbaal, hetwelk
zoo spoedig doenlijk wordt ingezonden aan de geweste­
lijke of plaatselijke auioriteit, aan wie het vaarlui" met
bemanning wordt overgedragen.
L. Daar buskruid en vuurwapenen dikwijls dienen als
ruilmiddel bij den handel in slaven, zoo wordt als regel
aanbevolen, om te onderzoeken of de aan boord aanwezige
hoeveelheid buskruid overeenkomt met die, vermeld op
de scheepspapieren.
Zoo dit niet het geval is en het gevisiteerde vaarlui»
bestemd is naar eenige haven in Nederlandsch-Indië dan
zul en de gezaghebbers verpligl zijn van hunne bevinding
melding ie maken op den zeebrief of jaarpas en bij de
eerste gelegenheid hiervan tevens mededeeling doen aan
de betrokken civiele autoriteiten.
Is het vaartuig uitgeklaard uit eenige haven in Neder-
andsch-lndiê, dan dient ook de civiele autoriteit, onder
wier ressort de plaats van afvaart behoort, met hel voor
gevallene in wetenschap gesteld te worden.
.1/. Het is wen schelijk er op te letten, dat het visiteren
van vaartuigen niet overdreven worde, waardoor de maat-
rege en tot beteugeling van slavenhandel een plaag zouden
worden voor de zeevaart.
3
u

De gezaghebbers dienen ook door de hoofden van ge­


westelijk bestuur bekend gemaakt te worden met de
verschillende besluiten en bepalingen betreffende den
slavenhandel.
Goedgekeurd bij art. 1 van het besluit van 43 Juli 1878,
n°. 14.
Mij bekend :
De Gouvernements-secrelaris,
PANNEKOEK.

INSTRUCTIE voor de kommanderende


officieren Zr. Ms. schepen en vaar­
tuigen van Oorlog, behoorende tot liet
escader in Nederlandsch Oosl-lndië,
tot tegengang van den handel in en het
vervoer van slaven in den Nederlandsch
lndischen Archipel.

Artikel 1.
De kommanderende officieren gaan bij het kruisen op
slavenhalers en handelsvaartuigen, die als zoodanig be­
schouwd moeten worden, zooveel mogelijk te werk (zoo
die aanwezig is, door tusschenkomst van den stations-
kommandant) in overeenstemming met het advies van het
hoofd van gewestelijk bestuur, in wiens onderhebbend
gebied en daaraan grenzende vaarwaters gekruist wordt.

Artikel 2.
Bij aankomst in eenig station zijn zij verpligt de noodige
gegevens te verzamelen omtrent den toestand der slavernij
e/den handel in- en het vervoer van slaven in het hun
aangewezen kruisgebied; waar zij komen, zullen zij die
gegevens trachten te vermeerderen, ten einde bet dooi­
de Regering beoogde doel «het beteugelen van menschen-
roof en slavenhandel" te bereiken.
liet vorenstaande is ook zooveel mogelijk van toepassing
op schepen, niet tot eenig station behoorende en die
35
bestemd zijn tot het doen van eene reis d o o r den Archipel
m zooverre h e t m e t d e d o o r h e n t e verrigten z e n d i n -
overeen te brengen is. °

Artikel 3 .
Alle vaartuigen, varende o n d e r Nederlandsche vlag of
zonder vlag, dan wel o n d e r d e vlag van eenigen inlandsc'hen
Maat, behoorende tot het gebied van Nederlandsch-Indië
die zich binnen d a t gebied of in een d e r aangrenzende
zeeen o p h o u d e n , en die verdacht worden slavenhandel t e
oiijven ol slaven te vervoeren, moeten aangehouden e n
o n d e ' z o c h t e n , btj genoegzame aanwijzing van schuld
opgebragt worden n a a r d e naaste of wel d e best t e b e ­
reiken haven in Nederlandsch-Indië, alwaar in overleg
me t het betrokken hoofd van gewestelijk b e s t u u r d e
o i g e maatregelen getroffen zullen w o r d e n , ten einde
d e schu digen over t e leveren aan den bevoegden regter.
J! e,en der zeeën- begrensd door het Neder-

land ch-.Indisch g e b i e d , een van slavenhandel verdacht


vaartuig o n t m o e t , d a t geene vlag laat waaijen, dan zal
d e kommanderende officier gehouden zijn zich van d e
nationaliteit van dat vaartuig te vergewissen d o o r h e t t e
noodzaken d e vlag t e vertoonen.
liehoort h e t vaartuig niet tot d e cathegorie, waarvan
m 1 s t e alinea van dit artikel sprake i s , e n wordt d e v l a "
van eenen vreemden doch erkenden Staat h e r k e n d , d a n
d e Commanderende officier verpligt z i j n , bij aankomst

o p eenige r e e d e , van dit voorval onverwijld keünis t e


fnnT hl™ A ^ k o m m a n d a n t d e r zeemagt e n aan d e b e ­
langhebbende hoofden van gewestelijk bestuur.

Artikel 4 .

in biU- Hfl onlmoeten van schepen en vaartuigen


n dezen Archipel t e weten welke verpligtingen r u s t e n
o p d e eigenaars e n gezaghebbers d e r vaartuigen wordt
verwezen naar de bestaande Gouvernement*'be luiten
opgenomen i n artikel 4 , hoofdstuk I , afdeeling 1 0 van d é
verzarne v a n voorschriften voor Z , Ms. l e e m a g t i n
36

Artikel 5.

Omtrent het toekennen van premiën aan personen, die


stellige aanwijzingen hebben gegeven nopens het aanwezen
van slavenhandelaars of slavenvoerders, treden de kom­
manderende officieren in overleg met de hoofden van ge­
westelijk bestuur.
Wanneer tot voorzegd doel eene som ter goede rekening
mogt verstrekt worden, dan blijven van kracht de be­
palingen in artikel 3, Hoofdstuk / , afdeeling 10, met
dien verstande, dat in plaats van T>Zeerooveis, »Slaven­
handelaars" moet gelezen worden.

Artikel 6.

Wanneer aanboord van een Zr. Ms. Oorlogschepen per­


sonen komen, die uit handen van slavenvoerders of
slavenhandelaars zijn ontvlugt, behooren deze aan een
onderzoek te worden onderworpen, waarbij nis leiddraad
kunnen strekken de vragen, voorkomende in bijlage Lett.
A van afdeeling X, hoofdstuk 1, der voormelde verzame­
ling van voorschriften, met dien verstande, dat voor de
woorden «Zeeroovers" of «rooverspraauwen" de woorden
«slavenhandelaars" of «praauwen" en «vaartuigen" wor­
den gelezen.
Artikel 7.

De kommanderende officieren van Zr. Ms. schepen van


Oorlog zullen bij het aanhouden van eenig vaartuig, lot
slavenhandel dienende (ingerigt), dadelijk bij pioces-
verbaal hunne bevinding dienen te bevestigen, met ver­
melding van alle zoodanige bijzonderheden, welke aan den
rigtigen loop der zaak dienstbaar kunnen worden gemaakt.
Bij dit proces-verbaal zullen worden overgelegd de ver-
hooren door ben zoowel van al de personen, die van
hunne vrijheid beroofd zijn als van de gezaghebbers en
verdere bemanning van het vaartuig afgenomen.
Bij genoegzame aanwijzing van schuld zal een inventaris
opgemaakt moeten worden van de zich aanboord bevin­
dende goederen en worden tevens alle voorwerpen, die
37
in engeren zin tot het uil oefenen van den slavenhandel
dienen of gediend hebben, in beslag genomen en bij ver­
baal beschreven.
He kommanderende officieren zullen door plaatsbe­
palingen het juiste punt moeten constateren, waar de
aanhouding van een dusdanig vaartuig plaats greep, en
daarvan naauwkeurig melding maken in voorzegd proces­
verbaal, dat zoo spoedig doenlijk moet worden toegezonden
aan het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur, aan
wien het slavenvaartuig wordt overgeleverd.

Artikel. 8.

Daar buskruid en vuurwapenen dikwijls dienen als


ruilmiddel bij den handel in slaven, zoo zijn de kom­
manderende olficieren gehouden bij het onderzoeken van
de in de 1ste alinea van artikel 3 genoemde vaartuigen
te doen letten of de zich aanboord bevindende hoeveel­
heid van genoemde artikelen overeenkomt met het ver­
melde op de scheepspapieren.
Is dit niet hel geval, dan zullen de kommanderende
officieren, zoo het vaartuig bestemd is naar eene haven,
liggende in het gebied van Nederlandsch-Indië, van hunne
bevinding melding maken op den zeebrief of de jaarpas;
terwijl zij tevens de noodige maatregelen moeten nemen,
om zoo mogelijk hiervan mededeeling te doen aan de be­
trokken Civiele autoriteiten.
Is liet vaartuig uitgeklaard uit eenige haven in Neder­
landse/)-India, dan dient ook de Civiele autoriteit, onder
wier ressort de plaats van afvaart behoort, mede met het
voorgevallene in wetenschap gesteld te worden.

Artikel 9.
Ten einde de kommanderende officieren bekend te stellen
niet de verschillende besluiten en bepalingen, die betrek­
king hebben op den handel in- en het vervoer van slaven
worden hierbij afschriften gevoegd van •
artikel 1 9 , 2 0 , 21, 22, 2 3 van de'publicatie vastge­
steld bij resolutie van 24 December 1825 (Staatsblad n°. 4 4 ) ;
38
extract uit het gouvernement s besluit dd 16 Septem­
ber 1877 n°. 1 (Staatsblad n°\ 180 en 181);
artikel 2, 25 en 26 van het reglement op de strafvor­
dering voor de raden van justitie op Java en hel hoog-
geregtshof in Nederlandsch-Indië;
artikel 1 van het reglement op de uiloefening der polii ie,
de burgerlijke regtspleging en de strafvordering onder
de inlanders en met dezen gelijkgestelden op Java en
Madura;
artikel 129 sub 2e van het reglement op de regterlijke
organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch- Indië;
artikel 1 sub c van het gouvernemenls besluit van 9
April 1877 n°. 45.

Behoort bij het ontwerp goedgekeurd bij art: 1 van


besluit van 13 Juli 1878 n". 14.
Mij bekend:
Ue Gouvernements Sekretaris,
PAN NE KOEK.

\°. 3262. COMPTABILITEIT. Koffij-inkooppakhuis­


meesters. Verantwoording van voor­
schotten.
BESLUIT.
No_ 28. Buitenzorg, 20 Juli 1878.
Gelezen de missive van den directeur van binnenlandsch
bestuur van A Juli 1878, n°. 6891 en het daarbij over­
gelegd, aan hem gerigt schrijven van de algemeene
rekenkamer van 21 Juni te voren, n°. 5710;
Is goedgevonden en verstaan:
Te bepalen, dat, met uitzondering van de gevallen van
overlijden, van aftreding van den vorigen en optreding
van den nieuwen titularis enz., de inkooppakhuismeesters
eenmaal 'sjaars eene verantwoording zullen indienen van
de hun verleende voorschotten voor den inkoop van koflij.
Extract, enz.
39

326». HUISHUURLXDEMNITEIT, Predikanten


ter beschikking.

BESLUIT.
^°- 7 . Tjipanas, 2 6 J u l i 1 8 7 8 .
Gelezen:
I. d e r e k e s t e n , g e d a g t e e k e n d Ponlianak {Weslerafdee­
ling van Borneo) 10 Februari en 10 Juni 1878, van B.,
predikant bij de protestantsche gemeente aldaar, strek­
kende ter erlanging van huishuurindemniteit over de
maanden October 1877 lot en met Januari 1878, gedu­
r e n d e w e l k tijd v ak h i j , i n g e v o l g e h e t b e s l u i t v a n 3 S e p ­
tember 1877, n°. 16, te Batavia werd beschikbaar gehouden
v o o r d e tijdelijke w a a r n e m i n g v a n d e d i e n s t i n d e v a c a n t e
gemeenten, naar aanwijzing van het bestuur over de
proteslantsche kerk in Nederlandsch-Indië, zijnde de
uitbetaling dier indemniteit door den directeur der bur­
gerlijke openbare werken geweigerd, op grond dat zoo­
danige vergoeding, krachlens artikel 6 van Staatsblad 1864,
n . 68, alleen zou toekomen aan predikanten, wien eene
vasle standplaats is aangewezen ;
II. d e m i s s i v e s :
a. v a n h e l b e s t u u r o v e r d e p r o t e s t a n t s c h e k e r k i n
N e d e r l a n d s c h - l n d i ë v a n 1 8 April 1 8 7 8 , n«. 6 6 ;
ƒ>. v a n d e n d i r e c t e u r v a n o n d e r w i j s , e e r e d i e n s l e n
nijverheid van 24 April 1878, n°. 4795;
c. v a n d e n d i r e c t e u r d e r b u r g e r l i j k e o p e n b a r e w e r k e n
v a n 1 1 J u n i 1 8 7 8 , n°. 4 6 7 8 ;
Ov ei w e g e n d e , d a t v o o r d e t w e e p r e d i k a n t e n , d i e v o l g e n s
a r t i k e l 1 v a n S t a a t s b l a d 1 8 6 4 , n°. 1 5 6 t e B a t a v i a e n t e
Bar>dong b e s c h i k b a a r w o r d e n g e h o u d e n , d e p l a a t s , w a a r
zij b e s c h i k b a a r w o r d e n g e h o u d e n , b e s c h o u w d m o e t w o r d e n
a l s d e h u n a a n g e w e z e n s t a n d p l a a t s , v a n w a a r u i t zij b e l a s t
w o r d e n m e t d e tijdelijke w a a r n e m i n g v a n d e d i e n s t o p
p l a a t s e n , w a a r d o o r o v e r l i j d e n , z i e k t e , verlof o f v e r t r e k
n a a r e l d e r s , e e n l e e r a a r o n t b r e e k t , t e r w i j l zij g e a c h t
unnen worden hunne dienst op de hun aangewezen
s t a n d p l a a t s t e h e b b e n a a n v a a r d , z o o d r a zij z i c h a l d a a r
hebben beschikbaar gesteld;
40

De Raad van Nederlandsch-Indic gehoord;


Is goedgevonden en verslaan :
Eerstelijk: .\an den directeur der burgerlijke openbare
werken te kennen te geven, dat de in artikel 1, § 1
van Staatsblad 1864, n°. 151), bedoelde predikanten ter
beschikking, regt hebben op vrije woning of eene schade­
loosstelling deswege, op den voet van artikel 6 van
Staatsblad 18(34, n°. 68, de een als bij dat artikel voor
Batavia en de ander als daarbij voor elders is vastgesteld.
Ten tweede: Den adressant met zijn bovenomschreven
verzoek over te wijzen tot den directeur der burgerlijke
openbare werken.
Afschrift, enz.

N°. 3364. MIJNWEZEN. Inlandsche werkhoofden.


Onder scheiding sleeken.

BESLUIT.

N°. 7. Tjipanas, 29 Juli 1878.

Gelezen de missive van den directeur van onderwijs,


eeredienst en nijverheid van 4 Juli 1878, n°. 7874;
Is goedgevonden en verstaan:
Te bepalen, dat de hoofd- en verdere ingenieurs van
het mijnwezen, belast met de leiding of uitvoering van
eenige bepaalde mijnbouwluindige opname, bevoegd zijn
om, desverkiezende en op eigen kosten, een van de bij
de opname te werk gestelde inlandsche werkhoofden te
voorzien van een onderscheidingsteeken, bestaande uit
een zwartlederen band met koperen plaat, waarop, onder
twee gekruiste hamers, het opschrift «Mijnwezen», een
en ander volgens door den chef der afdeeling Mijnwezen
aan te geven model, welke band gedragen wordt over
den linker schouder en de borst.
txiract, enz.
41
X°. .12G.V SCHUTTERIJEN. Ambtenaren bij de in-
en uitvoerregten en accijnsen.

BESLUIT.
N°- 18- Buitenzorg, 30 Augustus 1878.
Gelezen dc missives :
a. van den krijgsraad der schutterij van Batavia, van
19 Apiil 1878, n°. 17, daarbij, naar aanleiding van een
bij dien raad ingekomen verzoek van een der ambtenaren
der in- en uitvoerregten en accijnsen, om op grond van
de bestaande bepalingen te worden vrijgesteld van de
betaling van contributie aan de schutterlijke kas, voor­
stellende, om aan die bepalingen, vervat in de Staatsbladen
van 1855 en 1874, n» s . 52 en 158, zoodanige uitlegging
te geven, dal de daarbij bedoelde ambtenaren der recherche
alléén van persoonlijke schut terlij ke dienst en in geen
ge\al van de betaling van contributie zijn vrijgesteld;
b. van den resident van Batavia, van 45 Juni 1878
n». 3781; '
c. van den directeur van binnenlandsch bestuur van
2 Juli '1878, n°. 6833;
d. van den kommandant van het leger, van 15 Juli
1878, IMe afdeeling, 1ste bureau, n°. 1;
e. van den directeur van financiën, van 27 Juli 1878
n°. 11496;
De Baad van Nederlandsch-Indië gehoord ;
Is goedgevonden en verstaan :
Den resident van Batavia, op te dragen, aan den
kujgsraad der schutterij aldaar te kennen te geven dat
vroeger bestaan hebbende bepalingen , waarbij een gedeelte
van het personeel der inkomende en uitgaande regten èn
van persoonlijke schutterlijke dienst èn van de betalin»
van contributie aan de schutterlijke kas vrijgesteld was"
vervallen moeten worden beschouwd, sedert het in
werking treden van Staatsblad 1874, n°.158, hetwelk -
in verband met de reorganisatie bij Staatsblad 1873, n° 254
van het vroegere personeel bij genoemden tak van dienst
tot een nieuw personeel der in- en uitvoerregten en
accijnsen — eene algeheele herziening der voorschriften,
betreffende de schutterpligtigheid dier ambtenaren beoogt ,
hen alleen van persoonlijke schutterlijke dienst, doch
geenzins van het betalen der contributie vrijgesteld.
Afschrift, enz.

A°, 3266. TAALSTUDIE. Instructie voor Mr. L.


W. C. van den Berg.

BESLUIT.

N°. 7. Batavia, 2 September 1878.

Gelezen de missives van den directeur van onderwijs,


eeredienst en nijverheid van 18 Maart en 16 Juli 1878,
n" s .3100en 834.">, strekkende respectivelijk in voldoening
aan de opdragten, vervat in artikel 3 van het besluit van
10 Januari 1878, n". 4 en in het schrijven van den
gouvernements-secretaris van 18 Mei daaraanvolgende
n°. 793;
De Baad van Nederlandsch-lndie gehoord;
ls goedgevonden en verstaan :
Vast te stellen de ondervolgende instructie voor den
ambtenaar voor de beoefening van Indische talen, advi­
seur voor üostersche talen en het Mohamedaansch regt,
Mr. L. W . C. VAN DEN BERG.

INSTRUCTIE voor den ambtenaar voor


de beoefening van Indische talen, advi­
seur voor Oostersche talen en het
M o h a m e d a a n s c h r e g t , Mr. L . W . C. VAN
DEN BERG.

Art. 1. De ambtenaar voor de beoefening van Indische


talen behoort tol het departement van onderwijs, eere­
dienst en nijverheid en is aan het hoofd van dat depar­
tement regtstreeks ondergeschikt.
Art. 2. Hij legt zich in het bijzonder toe op de Ara­
bische en Maleische talen, benevens op de kennis der
43
i n s t e l l i n g e n v a n d e n I s l a m , s p e c i a a l z o o a l s d i e 'mNeder-
landsch-Iïïdie toepassing vinden.
Art. 3. In aangelegenheden, die verband houden met
zijne sludiën, geeft hij inlichtingen of brengt hij advies
uit telkens wanneer hein dit gevraagd wordt, hetzij door
de Regering, heizij door den directeur van onderwijs,
eeiedienst en nijverheid, heizij door andere autoriteiten
of c o l l e g i ë n , d o o r l u s s c h e n k o m s t v a n g e n o e m d e n d e p a r ­
tementschef.
Art. 4. Omtrent dezelfde aangelegenheden, als in het
voiig aitikel bedoeld, kan hij voorstellen of vertoogen
indii n e n a a n d e n d i r e c t e u r v a n o n d e r w i j s , e e r e d i e n s t e n
ni./vei h e i d d a n w e l d o o r d i e n s l u s s c h e n k o m s t a a n a n d e r e
autoriteiten.
Art. 5. Wanneer er personen zijn, die zich krachlens
speciale opdragt der Regering in de door hen beoefende
vakken hebben te bekwamen, kan hij met de leiding
hunner studiën worden belast.
A r t . 6 . De d i r e c t e u r v a n o n d e r w i j s , e e r e d i e n s t e n
nijverheid is bevoegd hem in het belang van 's lands dienst
of v a n z i j n e s l u d i ë n k o m m i s s i ë n b u i t e n z i j n e s t a n d p l a a t s
o p t e d r a g e n e n k a n h e m v o o r d e z e l f d e d o e l e i n d e n tijdelijk
toestaan zich op eene andere standplaats dan Batavia\e
vestigen.
Art. 7. Aan het einde van elk jaar dient hij door
tusschenkomst van den directeur van onderwijs, eere­
dienst en nijverheid aan de Regering een verslag in omtrent
heigeen door hem op het gebied zijner sludiën en in het
belang der wetenschap is verligt.
Afschrift, enz.
u

A°. 3387. PRAD.IOERITS. Wecler in dienst stelling


van gedeserteerde —.

BESLUIT.

j\'°. 14. Buitenzorg, 10 September 1878.

Is goedgevonden en verstaan:
'l'e bepalen, dat wegens desertie van de sterkte afge­
voerde pradjoerits, in wier plaats anderen zijn aangesteld,
na hunne terugkomst bij het detachement weder in dienst
kunnen worden gesteld boven de formatie, tot tijd en
wijle, door expiratie van diensttijd als anderszins, vaca­
turen zullen zijn ontstaan.
Extrakt enz.

K°. 32G3. RL1SPASSEN. Vreemde oosterlingen,


signalement.

BESLUIT.

N°. \. Buitenzorg, 22 September 1878.

Herlezen de missive van den Konsul der Nederlanden


te Bangkok (Siam) van 17 Juli 1878 L\ C, reeds ge­
deeltelijk verhandeld bij hel besluit van l i Augustus
1878, n°. 17;
Gelezen de missive van den Directeur van justitie van
22 Augustus 1878, n°. 4736, in voldoening aan de missive
van d<-n Isten Gouvernements Secretaris van den I2den
dier maand n°. 1302',
De Daad van Nederlandsch [ndië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Eerslelijk: Ten vervolge van artikel 1 van het besluit
van 19 Mei 1877, n°. 20, (') de Hooiden van geweste­
lijk bestuur uit te noodigen, om in de reispassen voor
het buitenland van vreemde oosterlingen almede na naauw-

(*) Bijblad n°. 3190,


45
gezet onderzoek bekend te stellen het signalement van
den betrokkene len aanzien:
a. der lengte bloolvoets gemeten in Nederlandsche elle-
maat;
b. van den ligchaamsbouw; of deze is zwaar, len< T er
of ordinair;
c. van den vermoedelijken ouderdom;
d. der ziglbare ligchaamsgebreken en
e. der bijzondere kenleekenen.
Ten tweede: enz.
Afschrift enz.

*o. 3269. AMBTENAREN. Inkomsten van verplaatste


, die róór het aanvaarden der nieuwe
betrekking ontslagen worden.

B E S L U I T .

N°' ^' Buitenzorg, 22 September 1878.


Gelezen:
1°. het rekest, gedagteekend 22 Januarij
van I. gepensioneerd ambtenaar, daarbij terug­
komende op zijn bij het besluit van 18 November 1874,
n . 1, afgewezen verzoek om uitbetaling van het tracte-
ment verbonden aan de laatstelijk doorhem bekleede
betrekking van kontroleur der inkomende en uitgaande
regten te Samarang over Januarij 1874;
2°. de missives:

4K-X Van o d i r e c t e u r v a n financiën, van 10 Augustus


18/8, n. 12325, in voldoening aan den brief van den
isten gouvernements secretaris, van 3 Juni te voren n° 000 •
b van den directeur van binnenlandsch bestuur, van
23 Augustus 1878 n°. 8702;
Overwegende:

1R7? d e o a t ï/ e S S a n t ' d ,' e


b i j h e t b e s I u i t v a n 2 3 December

komr'nl, ,! '.ï r W l j l , h i j d e Strekking bekleedde van


der lnkomende en uitgaande regten te Samarang
46

werd benoemd tot ontvanger der in- en uilvoerregten en


accijnsen aldaar, op den Sisten dier maand als kontroleur
défungeerde, maar door ziekte werd verhinderd zijne
nieuwe betrekking te aanvaarden; zijnde die benoeming
daarop bij hel besluit van 8 Januari 1874, n°. 9, inge­
trokken en de adressant bij het besluit van den °22sten
derzelfde maand n°. 17, met behoud van regt op pensioen,
eervol uit 's lands dienst ontslagen;
dat te zijnen aanzien alzoo toepasselijk is het bepaalde
bij artikel 1 van Staatsblad 1822 n°. 3;
dat die toepasselijkheid toch niet wordt uitgesloten
door de omstandigheid, dat de adressant de betrekking,
waartoe hij werd benoemd niet aanvaardde; wordendede
bij die bepaling toegekende aanspraak op de bezoldiging,
in de laatst voorgaande betrekking genoten, verkregen
door de positie van gedéfungeerd hebbend ambtenaar,
verhinderd om de nieuwe bestemming op te volgen, en
geenszins van het aanvaarden der nieuwe betrekking af­
hankelijk gesteld;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk. Aan te teekenen, dat den adressant over
de maand Januari 1874, alsnog toekomt eene som, gelijk
slaande aan het bedrag van eene maand traktement,
door hem in zijne laatste betrekking van kontroleur der
inkomende en uitgaande regten te Samarang genoten.
Ten tweede. Den directeur van binnenlandsch bestuur
uit te noodigen voor de uitbetaling in Nederland van de
bij artikel 1 bedoelde som legen terugvordering van het
door den adressant reeds genoten pensioen over de maand
Januari 1874, in overleg le treden met zijn ambtgenoot
van financiën.
Afschrift, enz.
47

1¥°. 32?o. KLEIN ZEGEL. Aanvragen van zegelt.

B E S L U I T .

N°- 4. Buitenzorg, 25 September 1878.

Gelezen de missives van den directeur van financiën,


van I I Januari en 31 Augustus 1878 n°\ 530 en 13539
en de daarbij overgelegde brieven van de residenten van
Cheribon en Banjoemas, van 42 en 18 December 1877
n . 5123 en 6501/6, strekkende 's directeurs laatstver-
melde missive in voldoening aan de missive van den
gouvernements secretaris van 25 Januari 1878 n°. 161;
Is goedgevonden en verslaan:
Met wijziging van het voorkomende op bladzijde acht
van het register van in te dienen staten en verantwoor­
dingstukken, gearresteerd bij het besluit van 22 Januari
1867, n° 1, ie bepalen, dat de debitanten van het klein-
zegel hunne aanvragen om zegels voortaan regtslreeks
indienen aan den administrateur van het kleinzegel te
Batavia.
Afschrift, enz.

N . 3271. VERSLAGEN. Voorschriften omtrent de


zamenslelling van het algemeen verslag.

CIRKULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op Java, Madura "en
de Buitenbezittingen.

N • 1929. Batavia, 23 Augustus 1876.

Het is der Regering uit de wijze waarop de algemeene


verslagen over 1875, zamengesteld zijn, gebleken, dat
vele [loofden van gewestelijk bestuur Hare bedoelingen
len aanzien van hetgeen in die verslagen behoort te wor­
den opgenomen , nog niet juist hebben gevat.
Mitsdien heb ik de eer, op bekomen last, UwEdG. uit
te noodigen, de hieronder gegeven wenken voortaan bij
de opmaking dier verslagen wel te willen behartigen.
48
Het algemeen verslag behoort te behelzen de persoon­
lijke bevinding van het Hoofd van gewestelijk bestuur
omtrent de onderwerpen genoemd in het bij dczerzijdsche
cirkulaire van 8 Spptember 1874 n°. 1877" (') gevoegde
schema.
Voor de behandeling der hoofdrubrieken zijn in dit
schema eenige algemeene aanwijzingen gegeven, welke
alleen als zoodanig, en in onderling verband, doch niet
als op zich zelf slaande onderdeden van het geheel zijn
aan te merken.
Aan het oordeel van rapporteurs blijft overgelaten,
waar dit ter kenschetsing van den algemeenen toestand
noodig voorkomt, die rubrieken aan te vullen of het eene
onderwerp slechts even te vermelden, een ander meer
uitvoerig te behandelen.
Statistieke opgaven worden, blijkens L\ d van het be­
sluit van 4 October 1873, n°. 10, bij dit verslag niet
verlangd en behoeft alzoo met de zamenstelling daarop
niet gewacht te worden.
Dit neemt echter niet weg, dat vooral de cijfers, op­
genomen in de bevolkingsstaten, wier indiening heeft
plaats gehad in de maand Juni te voren, in dit verslag
aangehaald en, waar noodig, nader toegelicht kunnen
worden gelijk hieronder nader zal worden aangeduid.
Ten aanzien van de behandeling der bijzondere rubrieken
valt het ondervolgende op te merken.
I. Grondgebied.
In enkele verslagen werd nog eene beschrijving aange­
troffen van de indeeling van het gewest, terwijl alleen
opgaaf van de wijziging van die indeeling dan wel uit­
breiding van het grondgebied wordt verlangd.
Enkele rapporteurs beschrijven alle wegen, welke een
gewest doorsnijden, terwijl alleen behoeft vermeld te
worden of hel onderhoud der bestaande wegen regel­
matig plaats heeft en geen bezwaar oplevert en of er in
het verloopen jaar uitbreiding der wegen of andere kom-
munikatiemiddelen heeft plaats gehad.

(*) Bijblad a°. 2907.


49
IJ. Godsdienst.
Dit gedeelte worde met zorg behandeld.
iNiet slechts uitbreiding van het Mohamedanisme in
streken, waar de bevolking nog heidensch is, worde be­
schreven, maar ook aangewezen waar zich teekenen ver-
toonen van meer opgewektheid dan vroeger in het opvol­
gen van de Koranische voorschriften, of van fanatisme
vooral met opzigl tot de verhouding tot Europeanen, met
vermelding van de vermoedelijke aanleiding.
By de beantwoording der vraag: welken invloed de
hadjies uitoefenen, kan de vermelding van de bedrijven,
gewoonlijk door hen na hun terugkeer van Mekka ter
hand genomen, van nut zijn.
Voorts dient op de vermeerdering of het meer of min­
der bezocht zijn der santrischolen te worden gelet.
Ten aanzien van de evangelisatie worde naauwkeurig
aangeduid de wijze waarop zulks geschiedt en of men
aan de belijders van den Islam geen aanstoot geeft, b. v.
door hunne Godsdienst op heftige wijze te bestrijden.
Waar de resultaten van eenig belang zijn, worde mede­
gedeeld wat er op te merken valt omtrent den zedelijken
en maatschappelijken toestand der bekeerlingen.
III. Politieke toestand.
Waar in het verloopen jaar belangrijke gebeurtenissen
en verwikkelingen zijn voorgekomen, worde het verloop
der feiten en de actuele toestand op het einde des jaars,
voor zooveel noodig, beschreven als kort overzigt geschikt
ter plaatsing in de bijdrage voor het koloniaal verslag,
zonder verwijzing naar vroeger aan de Regering inge­
diende rapporten.
In die gewesten, waar ons direct gezag sinds lang be­
staat en de rust in het afgeloopen jaar niet gestoord
werd, zal de politieke toestand met korte trekken kun­
nen worden geschetst.
Ten aanzien van den staat van veiligheid van personen
en goederen, schrome men niet uitvoerig te zijn, waar
dit noodig voorkomt, om den staat van zaken volledig
ter kennisse van de Regering te brengen. Wat de beant­
woording der vraag omtrent regtsbedeeling betreft, die
4
50
met het voorafgaande natuurlijk op het naauwst te zamen
hangt, daarmede wordt geenszins bedoeld eene opsomming
van de bestaande Regtbanken, zooals sommigen geven,
maar dat gerapporteerd worde in hoeverre de werking
der regtsbedeeling, gelijk zij door de Regtbanken ge­
schiedt, van de opsporing der misdrijven tot aan de af­
doening der zaken, belemmering ondervindt en of de
bevolking met die regtsbedeeling zich ingenomen toont
en de werking der policie steunt of niet. Vooral van
daar, waar afzonderlijke Presidenten van Landraden sedert
geruimen tijd werkzaam zijn, wordt op zoodanige mede-
deelingen veel prijs gesteld.
Hierbij worde ook gelet op de omstandigheid of vele
klagers in civiele kwestiën de beslissing dier Regtbanken
inroepen.
Wat aangaat de beantwoording der vraag omtrent de
waarde en zedelijkheid der ambtenaren, het is geenszins
de bedoeling dat van individuën melding worde gemaakt,
daarvoor dienen de conduite-staten; er wordt verlangd eene
verklaiing omtrent het goede of min loffelijke, dat in het
algemeen bij de onderscheidene klassen van ambtenaren valt
op te merken ten aanzien van hun dienstwerk en gedrag,
gelijk zulks door enkele Residenten in de jongst ontvangen
verslagen is gedaan. Wat de mutatiën van het inlandsch
personeel betreft, er wordt niet gevorderd een opgaaf
van deze alle, maar alleen waar het geldt de vervulling
van aanzienlijke betrekkingen, b. v. van de Vorsten van
eenige beteekenis en van de Regenten op Java, ook van
mindere hoofden, waar het geval of de genomen maatregel
van eenig politiek gewigt kan geacht worden.
Ook de dikwerf voorkomende overplaatsing van hoofden
kan in dit opzigt bespreking verdienen, wanneer die b.v.
dient om geen familieregering te doen ontstaan.
Bij het behandelen van de plaats gehad hebbende ver­
volgingen en gedane bestraffingen, stelt de iegering er
veel prijs op dat de aard der verboden handelingen, die
tot vervolging of bestraffing van hoogere of lagere hoofden
geleid hebben, naauwkeurig beschreven worden, ook om,
Fn verband met het vroegere medegedeelde omtrent de
51
zedelijkheid der ambtenaren in liet algemeen, te kunnen
aantoonen, in hoeverre vooruitgang is te bespeuren, dan
wel het tegendeel.
IV. Bevolking.
Ten einde dit gedeelte vollediger te doen zijn <r a
vooral eene beschrijving van den gezondheidstoestand in
het verloopen jaar en van den meer of min gunsteen
afloop van den oogst, wat den lantslen betreft, niet
alleen van den padioogst, maar van alle producten
waarvan het welslagen aan het bestaan der verschillende
klassen van ingezetenen naauw verbonden ic
Om de vermeerdering der bevolking na te'gaan raad­
plege men de cijfers der in de maand Juni te'voren
ingediende bevolkingstaten; hel cijfer van het op ultimo
van het verslagjaar aanwezig aantal zielen kan natuurlijk
bij de opmaking van dit verslag nog niet bekend zijn '
Waar verhuizing van gezeten lieden veel voorkomt
wordt op vermelding van de reden, die daartoe vermoe­
delijk aanleiding geeft hoogen prijs gesteld, liet feit doet
zich o. a. op Midden Java zeer menigvuldig voor; bij
vooitdunng behoort de aandacht der plaatselijke ambte­
naren daarop gevestigd te blijven
Wat- betreft de hoofdmiddelen van bestaan van de
onderscheidene klassen der bevolking, in sommige ver­
slagen vindt men vermeld b. v. het aantal individuen, die
landbouwondernemingen bezitten, zelfs met de uitgestrekt-
ïinL H r ° n K 1 G / b i j ' a " e z a k e n ' d i e h a r e plaats
W n L d e f b l i Z O n d e , r e ^slagen, de agrarische aange­
legenheden of de cultures betreffende, welke aan het
departement van Binnenlandsch Bestuur worden ingediend.
rlPn h r'lS-M g t d e H e ® e r i n S beschreven tè vinden
den trekkelyken staat van bloei of achteruitgang, die
mi en e ve categorie van bedrijven en ondernemingen
valt op te merken en de oorzaken daarvan aangeduid b. v
de meerdere of mindere bekwaamheid der' administra­
teurs, en hunne geschiktheid om met de bevolking om
te> gaan, de moeijelijkheden, waarmede zij te worstelen
v V " '° 0 ! J l S n i n v l 0 e d d i e d o o r het bestaan vooral

van landbouwondernemingen in de binnenlanden op de in-


m

lantteche maatschappij wordt, uitgeoefend zoo ten goede


als tot haar nadeel.
Evenzoo behooren bij de vermelding der hoofdbestaan­
middelen van vreemde oosterlingen niet alleen die middelen
zelve althans de voornaamste genoemd te worden, maar
nagegaan tevens, in hoeverre toename of vermindering
van welvaart in iederen tak valt op te merken en waaraan
dit valt toe te schrijven. Eene raadpleging der cijlcrs van
naar liet vaste land van Azië vertrokkene of van daar
aangekomene personen, opgenomen in de op 1 Juni te
voren ingediende staten, kan hierbij te pas komen.
Wat betreft het landbouwbedrijf der inlanders, kan
niet volstaan worden met een bloote verklaring, dat liet
landbouwbedrijf zich uitbreidt en dat daartoe ruim ol
weini" gelegenheid bestaat, maar ook hier worde de
v r a a ^beantwoord : of er in de daad voor- of achteruitgang

in welvaart onder den stand der landbouwers in het


algemeen valt waar te nemen, en ol de voorwaarden van
hun bestaan als min of meer gunstig moeten worden
beschouwd. „ ,
Naar de vroeger gerapporteerde cijfers van den vee­
stapel en der vervoermiddelen kan hier worden verwezen,
ingeval dit gepast voorkomt, om welvaart of achteruitgang
aan te toonen. Ten aanzien van de overige klassen van
bedrijven worden in de eerste plaats mededeclingen ver­
wacht omtrent de bedrijven, die gerekend kunnen worden
tot de oorspronkelijk aan de inlandsche maatschappij
eigene en nog steeds door haar, - op vele plaatsen
door een groot aantal in dezelfde kampong zamenwonende
lieden, met succes beoefende takken van industrie te
behooren. Hiertoe kunnen gerekend worden het weven,
het batikken, wat zich aansluit aan de beantwoording
der vraag omtrent het debiet der lijnwaden, — het smeden,
zoo het grofsmeden als het goudsmids handwerk, het
koperqieten en bewerken, het houtsnijden, het verwen
van katoenen goederen, het maken van bepaalde soorten
van vollen en pannen, het bereiden van arensuiker, het
maken van vlechtwerk, het maken van kleine schepen en
schuiten en eindelijk het ^meiers-handwerk.
58

Meer speciaal worden beoefend op Java, de kunst om


muziekinstrumenten te vervaardigen, op Sumatra het
werken in zilverkantwerk, niet name in de Padangsche
boven- en benedenlanden, het vervaardigen van lakwerk
in Palembang, het zoeken van goud op Sumalra, dat
van diamanten op Borneo enz. enz.
Ten aanzien van de beroepen en bedrijven is vermel-
dingswaardig, waar de grondstol van daan komt, die
gewoonlijk gebezigd wordt en of die meer of min ge­
makkelijk is te verkrijgen.
Met betrekking tot de visschers verdiene meer bijzonder
er op gelet te worden of zij hun bedrijf uitoefenen met,
eigen vaartuigen en vischtuig dan wel of zij afhankelijk
zijn van enkelen, die hen met voorschotten helpen en
het voorname deel der winst trekken.
in enkele gedeelten van Java is het aanleggen van
waterwerken een bijzonder ambacht, dat ook dikwerf
door lieden, die bij ploegen werken, wordt uitgeoefend.
In de tweede plaats komen de bedrijven in aanmerking
die uitgeoefend worden in fabrieken en ondernemingen
van Europesche industriëlen en onder hun toezigt en
leiding.
Overigens zij herinnerd dat het bovenstaande wederom
slechts aanwijzingen bevat, en dat het aan de rapporteurs
blijft overgelaten, om te beoordeelen wat in elk gewest
meer bijzonder aandacht verdient.
Voorts dient het voorkomende in het verslag tevens
toelichting te bevatten op de in de bevolkingsstaten Model
VI en VIbis voorkomende cijfers.
Voor de beantwoording der vraag: welke artikelen op
de marktplaatsen verhandeld worden, wordt niet telken
jare eene opsomming dier artikelen verlangd, maar kan
men volstaan met de vermelding van die, waarin het
vertier toeneemt, ol waaromtrent iets bijzonders valt mee
te deelen, zoo zijn b. v. de Palembangsche sarongs die
over Cheribon ingevoerd worden, in de Preanger-Regent­
schappen in den laatsten tijd bijzonder gewild.
Ten slotte zij opgemerkt, dat bevestiging van het in
vroegere verslagen gerapporteerde onvermijdelijk dikwerf
54
moet voorkomen, woordelijke herhaling echter behoeft
nimmer plaats te vinden, en dojt het vermoeden ontstaan
dat eenvoudig nageschreven is, verwijzing naar een vroeger
verslag, waarin een of ander punt meer opzettelijk is
besproken, is natuurlijk geoorloofd.
liet doen van voorstellen of het verwijzen daarnaar
komt in dit verslag evenmin als in andere jaarverslagen
te pas; de aanhaling in extenso van ontvangen Regerings­
beschikkingen gelijk in enkele verslagen voorkomt, is
geheel onnoodig.
Dc 1 sle gouvernements-secretaris,
W. STORTENBEKER.

W°. 32f2. PENSIOENEN. Europesche gezaghebbers


van gewapende booten der gouverne-
ments marine.

Aan den directeur van financiën.

N°. 236''. Batavia, 3 Februari 1878.

De Regering kan zich niet vereenigen met de in uwe


missive van 19 December 4877, n°. 19838 uitgesproken
meening, dat aan den gewezen gezaghebber van de ge­
wapende boot n°. 51 N. N., hoewel deze als europeaan
op grond van art. 30 van het burgerlijk pensioens regle­
ment in de termen valt om overeenkomstig die verorde­
ning le worden gepensioneerd, ingevolge het Besluit van
1 Februari 18G5, n°. 20, met toepassing van de beginselen
ten aanzien van het toekennen van onderstand aan in-
landsche ambtenaren en beambten, een onderstand behoort
te worden toegekend.
Bij dit Besluit werd, wel is waar, aan den chef der
gouvernements-marine te kennen gegeven, dat het boven­
bedoeld reglement en dat voor het weduwen- en weezen-
fonds van burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-lndie
(Staatsblad 1854 n°. 93) niet van toepassing geacht kan
worden op djoeragans, mandoors en verdere opvarenden
5.5

dei gouvernements kruisbooten, met aanschrijving, om


voor die ambten geene europeanen en daarmede gelijk­
gestelde personen te kiezen; maar dit Besluit kan het
dooi het opperbestuur bekrachtigde en goedgekeurde
pensioens-reglement niet krachteloos maken of, zooals
UEdG. te regt doet opmerken, aan N. N. de hoedanigheid
Van^ europeaan of daarmede gelijkgestelde ontnemen.
N. N. was trouwens reeds lang vóór het Besluit van 1865,
namelijk bij Besluit van den kapitein ter zee belast met
het beheer over de gouvernements schoeners en kruis­
booten, van 25 April 1854 n°. 685/48, lot djoeraganbe­
noemd. Alleen zijne herbenoeming bij Besluit van den
kommandant der zeemagt van 25 October 1870 n°. 10848
m ° e t | ot S U l s 6 e n e v e r 8issing, in strijd met het Besluit

van 1865, worden aangemerkt.


De Regering is derhalve van oordeel, dat aan N. N.
een pensioen overeenkomstig en naar de grondslagen van
het pensioens-reglement in Staatsblad 1837 n° 50 moet
worden toegekend, en dat, vermits de gronden welke in
oo door den toenmaligen chef der gouvernements-marine
werden aangevoerd, om de europeanen en met dezen
gelijkgestelde personen van de in het Besluit van 1 Februari
186o, n°. 20 genoemde ondergeschikte betrekkingen bij
de gouvernements-marine uit le sluiten, ook nu nog
allezins geldig zijn, dat Besluit zal moeien worden ge­
handhaafd, — met dien verstande echter, dat hetzelve
met van toepassing mag worden geacht op de europeanen
en met dezen gelijkgestelde personen, die reeds als
cjoeiagan, mandoor of opvarende van eene gewapende
of adviesboot bij de gouvernements-marine in dienst
mogten zijn, welke personen dientengevolge ook onder­
worpen zullen moeten worden aan de contributien voor
de pensioens- en weduwen- en weezenfondsen.
Onder mededeeling van het vorenstaande heb ik de
eei , op bekomen last, UEdG. te verzoeken in dien zin
uw voorstel te willen herzien,

l'c 'jouvememenls-secretaris,
PANNEKOEK.
56
N°. 3 2 f 3 . CONSULS. Correspondentie.

Aan de chefs der departementen van


algemeen bestuur, den procureur-
generaal en de betrokken hoofden
van gewestelijk bestuur.

No 587. Batavia, 9 April 1878.

Bi] de behandeling van eene kwestie omtrent de uit­


legging van zeker artikel eener consulaire overeenkomst,
trok het de aandacht, dat de betrokken consul zich in
de daarbij bedoelde zaak, in plaats van tot de Indische
Regering, had gewend tot een der hoofden van algemeen
bestuur en deze zijne tusschenkomst in die zaak had
verleend.
Naar aanleiding hiervan heb ik de eer, op bekomen
last, mede te deelen, dat de consulaire ambtenaren met
de hoofden van algemeen bestuur geenerlei aanraking
hebben, doch dat zij in den regel de hulp der plaatselijke
autoriteiten — waaronder zijn te verstaan de residenten,
assistent-residenten, havenmeesters enz. — moeten in­
roepen voor hetgeen binnen den kring der bemoeijenis
van die autoriteiten ligt; brengende liet karakter der in
Indie toegelaten consulaire ambtenaren mede, dat zij in
alle andere gevallen regtstreeks corresponderen met de
centrale Regering, zich wendende tot den eersten gouver-
nements-secretaris.
gelieve zorg te doen dragen voor de opvolging
van dezen regel, waarin tevens een waarborg gelegen is
voor eene wenschelijke eenvormige toepassing van de
bepalingen der consulaire overeenkomsten.

Do l.'.e gouvernemenls-secretaris,

DE BLAAUW.
57

W. BEGROOTING. - Affectatie op de posten


voor Onvoorziene uitgaven.

Aan de chefs der departementen van


algemeen bestuur en de algemeene
rekenkamer.
N°- 705". Batavia, 4 Mei 1878.

Het heeft de aandacht der Regering getrokken, dat met


betrekking tot het regtstreeks brengen van uilgaven ten
laste van de bij de begrooting van Nederlandsch Indie
uitgetrokken posten voor «onvoorziene uitgaven» groote
onregelmatigheid heerscht.
/ij wenscht aan dien toestand een einde te maken en
ten dezen een vast beginsel, overeenstemmende met de
wettelijke bepalingen, aan te nemen.
Artikel 6 der wet van 23 April 1864 (Indisch Staats­
blad n°. 106) bepaalt, dat de in den loop van het dienst-
jaai opkomende belioelten, welke niet in de begrooting
zijn omschreven, op den post voor onvoorziene uitgaven
der betrokken afdeeling worden aangewezen.
Wat moet hier verstaan worden onder «begrooting i,
met andere woorden, moet eene uitgaaf, welke hare om­
schrijving wel vindt in eene onderafdeeling, maar niet in
eenig artikel, op de onvoorziene uitgaven worden gebragt?
In de jaarlijksche begrootingstukken zoekt men tever­
geefs een afdoend antwoord op deze vraag.
In de wetten wordt artikel 6 der comptabiliteitswet
telkens herhaald, in het koninklijk besluit, houdende
splitsing in artikelen van het Ilde hoofdstuk der begroo­
ting van l\ederlandsch Indie eveneens, met dit verschil
echter, dal, in plaats van # begrooting», gesproken wordt
van «de artikelen van dit hoofdstuk».
Wanneer een Koninklijk besluit inbreuk kon maken op
eene wet, zoude kwestie door het zoogenaamd splitsings-
besluit uitgemaakt zijn.
Kan het de bedoeling nooit geweest zijn door een
Koninklijk besluit iets anders te bepalen dan de wel
voorschrijft, het mag, naar de Regering meent, zelfs
58

betwijfeld worden of eene uitlegging beoogd is. Men heeft


artikel 6 ook in het splitsingsbesluit willen opnemen en,
uitgaande van de stelling dat de splitsing volledig was.
heeft men door van «artikelen» te spreken, gemeend
hetzelfde te zeggen als de wet, welke de uitdrukking
«begrooting» bezigt.
De ondervinding heeft echter geleerd, dat er uitgaven
zijn, welke wel in de onderafdeelingen, maar niet in de
artikelen zijn omschreven, m. a. w. dat bij de splitsing
niet alles met name is genoemd, wat onder de omschrijving
van de onderafdeeling valt.
Moet in zoodanige gevallen de omschrijving van eenig
artikel aangevuld worden of regtstreeks op de onvoorziene
uitgaven worden aangewezen'?
Dat het laatste het gemakkelijkst is, doet natuurlijk
niets ter zake.
Wanneer men eene begrootings-wef — volgens artikel
2 der comptabiliteitswet de eigenlijke begrooting — inziet
en men leest aan het slot, dat wat daarin niet omschreven
is, op de onvoorziene uitgaven moet komen, dan kan,
naar het der Regering voorkomt, niet ontkend worden,
dat alleen met de onderafdeelingen rekening moet worden
gehouden.
Immers — om een voorbeeld te noemen — het zou
in strijd zijn met dat wettelijk voorschrift, — terwijl er
eene onderafdeeling «Regtbanken van omgang» is — eene
uitgaaf voor zoodanig collegie als onvoorzien te beschou­
wen, alleen omdat in het splitsingsbesluit wel van trak­
tementen , maar niet van toelagen gesproken wordt.
Daarenboven zou zoodanige opvatting ten gevolge hebben,
dat de begrootingsrekening niet aanwees wat voor elk
onderwerp is uitgegeven. Althans zou, alvorens op eenig
cijfer te kunnen afgaan, moeten worden onderzocht of
niet uitgaven voor dezelfde zaak voorkomen op de onvoor­
ziene uitgaven.
Het is op grond van een en ander, dal de Regering
van oordeel is, dal het middel van aanvulling der om­
schrijvingen van de artikelen meer in overcrnstemming
is met de wet en met de eischen van een ordelijk beheer
59
clan het ïegtslieeks aanwijzen op de onvoorziene uitgaven,
anders dan in het geval, dat de onderafdelingen de uit­
gaven niet omschrijven.
Wanneer bij het opmaken der begrootingstukken aan
de titels der artikelen de noodige zorg wordt besteeden
•I d e uitvoering eene rationele opvatting voorzit, zullen
aanvullingen niet bijzonder dikwijls voorkomen.
Op bekomen last, heb ik de eer het vorenstaande
mede te deelen, ook in antwoord op haren brief' van 23
Maart jl., n°. 2679; met verzoek, zich in den vervolde
daarnaar te willen gedragen.

De jouvernements-secrclaris,

PANINEKOEK.

ai • 3275. WEGEN EN BRUGGEN. Eischen in


het belan;/ van 's lands verdediging.

Aan den directeur der burgerlijke open­


bare werken.

N°• Batavia, 25 September 1878.

Onder aanbieding van hel voor uw departement bestemd


extract uit het besluit van lieden, n°. 46, waarbij is
beschikt op uw voorstel van 2 Augustus jl., n°. 1531
heb ik de eer op bekomen last, UEdG. te verzoeken om!
ter voorkoming van verkeerde opvatting voor den vervolge
van hel voorkomende in de circulaire van uw departe-
moeiiLlln 9 Noveml,ei' 1868 < «365, opgenomen onder
n . -.1/8 van het liijblad op het Staatsblad van Neder-
landsch Indie, te willen zorg dragen dat in de begroo­
tingen van alle aan te leggen groole wegen en daarin
te maken bruggen gerekend wordt op alle eischen
waaraan die werken, met het oog op alle takken van
s lands (uenst, moeten voldoen, cn in verband hiermede
>i] iet opmaken der betrekkelijke projecten casu quo
60

ook aan het departement van oorlog de vraag te willen


doen stellen, aan welke eischen die werken in het belang
van 's lands verdediging moeten voldoen.
De \sle gouvernemenls-secrelaris,
DE BLAAUW.

M°. 3376. REGTSWEZEN. Opzending van niet aan


revisie onderworpen vonnissen aan hel
hoog geregtshof.

CIRCULAIRE aan de presidenten dei-


landraden en de omgaande regters op
Java en Madura.

N°. 6942. Batavia, 20 December '1877.

Artikel 320 alinea \ van het Inlandsch Reglement, zooals


het gewijzigd is bij de ordonnancie van 22 Juli 1872
(Staatsblad n°. 131), schrijft voor, dat de vonnissen, zoodra
zij in kracht van gewijsde zijn gegaan, of de beslissing
in revisie aan den beklaagde is bekend gemaakt, ten
uitvoer worden gelegd, behoudens de bepalingen in de
volgende artikelen vervat.
Volgens artikel 317c van genoemd reglement heeft een
vonnis kracht van gewijsde, zoodra de voor hel aantee-
kenen van revisie gestelden termijn onbenut is voorbij­
gegaan.
De tenuitvoerlegging moet dan dadelijk geschieden, ten
ware de wel eenig geval mogt uitzonderen.
Die gevallen zijn omschreven : in artikel 321 alinea 1,
volgens welke de vonnissen, waarbij een der straffen is
opgelegd, vermeld in de vier eerste nummers van artikel
5 van het Wetboek van Strafregt voor Inlanders, niet
mogen worden ten uitvoer gelegd gedurende den tijd van
veertien dagen, nadat de uitspraak in krachl van gewijsde
is gegaan; .
in artikel 324, krachtens hetwelk de tenuitvoerlegging
van gewijsden, houdende veroordeeling lot dwangarbeid
61

van langer dan één jaar of tol wegzending naar een oord
van ballingschap, niet mag geschieden, alvorens de plaats,
alwaar de straf zal worden ondergaan, is aangewezen;
en in artikel 394, volgens hetwelk, in opvolging van
het voorschrift van artikel 92 van het Reglement op het
beleid der Regering van Nederlandsch-hidie , bij veroor­
deeling tol, de doodstraf vooraf, door tusschenkomst van
het Moog-Geregtshof, het «fiat execulio» van den Gou­
verneur-Generaal moet zijn verkregen.
Eene uitzondering, krachtens welke de uitspraken,
waarvan geene revisie is verlangd, vóór de tenuitvoerlegging
aan het Hoog-Gereglshof moeten worden gezonden, ten
einde het in staat le stellen te voldoen aan de derde
alinea van artikel 1 van het Koninklijk besluit van 20
April 1872 (Indisch Staatsblad n°. 130), beslaat niet, en
bij gevolg mag deze loezending ook eerst na de tenuit­
voerlegging geschieden, want anders wordt in strijd met
de wet de tenuitvoerlegging vertraagd.
Aangezien het is gebleken, dat vele griffiers bij de
Inlandsche regtbanken de niet aan revisie onderworpen
vonnissen vóór de tenuitvoerlegging aan het Hoog-
Geregtshof ter kennisname opzenden, heeft de Regering
mij opgedragen UwEdG. te verzoeken, gelijk ik de eer
heb bij deze te doen, te willen zorgen dat de griffier bij
de door UwEdG. voorgezeten regtbank in den vervolge
de vonnissen, waarvan geene revisie is aangeteekend,
terstond nadat zij in kracht van gewijsde zijn gegaan,
vooi zoover de straf niet op de plaats der veroordeeling
moet worden ondergaan, vergezeld van de noodige bewijs­
stukken tot bepaling der strafplaats, aan mijn departement
indient.
De inzending der stukken ter kennisname aan het Hoog-
freregtshol zal dan na de tenuitvoerlegging van het
vonnis behooren te geschieden.

De directeur van justitie,


RU MN.
62

7ïü. 32JÏ'. GEVANGENISREGISTERS. Preventieve


gevangenen. Berekening van straftijd.
Executie van vonnisen.

CIRCULAIRE aan de hooiden van


geweslelijk en plaatselijk bestuur
in Nederlandsch Indië.

No. 122. Batavia, 9 Januari 1878.

Het is mij gebleken, dat op vele plaatsen de gevangenis-


registers, waarvan de aanhouding is bevolen bij artikel
3 van het reglement van orde en tucht (Staatsblad 1871
n°. 78) en waarvoor de modellen bij Circulaire van den
Directeur van justitie dd. 8 Juli 1871 N°. 1814-/2858
(Bijblad N°. 2488) zijn vastgesteld, zeer onvolledig en
verward worden bijgehouden en op sommige plaatsen
zelfs in het geheel niet bestaan.
Het behoeft geen betoog, dat hierdoor controle over de
gevangenen, hunne opname in de gevangenis en hunne
tijdige invrijheidstelling of verzending bemoeijelijkt wordt.
Naar aanleiding hiervan breng ik, voor zooveel noodig,
onder Uwe aandacht de aan de hoofden van gewestelijk
en plaatselijk bestuur bij artikel 42 van genoemd reglement
opgelegde verpligting, om steeds toe te zien, dat de voor­
geschreven registers behoorlijk worden aangehouden en
beveel ik U, in het belang eener goede controle, de stipte
naleving van dat voorschrift dringend aan.
Voorts vestig ik Uwe aandacht op de ondervolgende
onregelmatigheden, die op vele plaatsen nog voorkomen,
met verzoek daaraan, voor zoover zij te Uwent plaats
hebben, een einde te maken.
lo. In strijd met artikel 76 van het inlandsch reglement
worden preventieve gevangenen in de gevangenis opge­
nomen op mondelingen last van het Hoofd van Bestuur
of op een door den djaksa afgegeven briefje, instede van
op een schriftelijk bevel van het Hoofd van Plaatselijk
bestuur. De cipiers moeten echter een wettig bevelschrilt
ontvangen en dit in hunne registers opnemen, ten einde
niet aan strafregterlijke vervolging volgens artikel 70 van
63

het Europesche of artikel 78 van het Inlandsche straf­


wetboek blootgesteld te vvorden.
2°. In sommige afdeelingen wordt bij de berekening
van den straftijd niet gelet op het bepaalde bij artikel
366 van het inlandsch reglement, volgens hetwelk de
inaand op dertig dagen gesteld wordt.
3°. Bij door den landraad lot één jaar dwangarbeid
builen den ketting of eene mindere straf veroordeelden
wordt de termijn van 21 dagen niet overal afgewacht
vóór de ten uitvoerlegging van de vonnissen, waarvan
geen rivisie verlangd wordt. Dit is onwettig , ook al hebben
de veroordeelde en de djaksa vóór het verstrijken van
dien termijn verklaard, dat zij geen rivisie verlangen,
daar geen vonnis mag worden uitgevoerd vóór den dag,
waarop hel kracht van gewijsde heeft verkregen, hetgeen
alleen blijken kan uit de acte, bedoeld bij de tweede
alinea van artikel 317c van het Inlandsch Reglement.

He Directeur van Justitie,


BUIJN.

A°. 82Ï8. BOETEN EN VERBEURDVERKLARINGEN.


Opgave van vonnissen en arresten.
CIRCULAIRE aan den President van het
Hooggeregtshol in N. I. de hoofden van
gewestelijk en plaatselijk bestuur in N. I.
de omgaande regters en de presidenten
der landraden rapats en andere regt-
banken in N. I.

NO. 3514. Batavia, 27 Juni 1878.


Voor eene behoorlijke examinatie der verantwoordingen
van de ambtenaren , belast met de inning van geregtelijke
boeten en confiscatiën, is eene opgave van de vonnissen
ol arresten, waarbij geldboeten zijn opgelegd of de ver-
beuidveiklaring van bepaalde voorwerpen is uitgesproken
onmisbaar.
64
Zonder die opgaven toch is niel na le gaan of door den
comptabele alles wat geïnd moet worden behoorlijk is
verantwoord.
Die opgaven moeten kwartaals gewijze worden opge­
maakt, volgens het hierbij gaand model, en ingediend:
a. door de griffiers van alle regterlijke collegiën;
b. door den ambtenaar, die den residentie-regter als
griffier ter zijde staat;
c. door den politie-regter of magistraat, voor zooveel
hunne regtspraak betreft; en
,!. door het Hoofd van plaatselijk bestuur, van de uit­
spraken der Regentschaps- en Districts-geregten;
en zulks vóór of op den laatsten der maand, volgende
op het kwartaal waarover de staten loopen.
Naar aanleiding hiervan heb ik de eer UwEdG. te ver­
zoeken bovenbedoelde opgaven aan mijn Departement te
willen doen inzenden of in le zenden, zullende het mij
zeer aangenaam zijn die over de jaren 1874 tot en met
1877 successivelijk, zoo mogelijk eenigzins spoedig, te
ontvangen.
De Directeur van Justitie,

BUI.1N.
65

Doorloopend num- 1

^
mer van het register.

Namen der ver­


oordeelden.

Korteomschrijving
van de boete of het j
verbeurd verklaarde

Datum van het


vonnis.

Korte omschrijving
van de overtreding
of het misdrijf.

Datum waarop het


vonnis in kracht van
gewijsde is gegaan.

Beslissing in cas
Behoort bij missive van den Directeur van Justitie dd. 27 Juni 1878 n°. 3514

van hooger beroep,


cassatie of revisie.

Datum van het


vonnis of arrest in
cas van hooger be­
roep , cassatie of
revisie.


s
gedaan, beliooren op nieuw te worden vermeld bij de volgende staten, tot dat de uitspraak heeft plaats gehad.

3
co
3
?r
CJQ
Cf
3
'T i'" veilïC'irdverklaringcn, waaromtrent in geval van hooger beroep, cassatie of revisie nog geen uitspraak is

S
66

W°. 3279. GRONDEN. Ontginningsordonnantie.

CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­


telijk bestuur op Java en Madura, met
uitzondering van die van Batavia en
der Vorstenlanden.

N°. 11269. Batavia, 2 November 1877.

Bij mijne circulaire van 7 Mei jl. n°. •4/25 werden


eenige opgaven gevraagd omtrent de toepassing van de
onlginningsordonnantie (Staatsblad 1874 n°. 79). Van 14
hooiden van gewestelijk bestuur werden die opgaven
ontvangen; van 6 nog niet; uit de antwooiden blijkt
evenwel, dat de voorschriften van de ordonnantie, op
weinig uitzonderingen na, bijna allerwege eene doode
letter zijn gebleven en dat dus het doel, dat de wetgtvei
er mede beoogde, niet is bereikt. Ik acht het daaiom
noodig nu nogmaals uw aandacht op die gewigtige aan­
gelegenheid te vestigen.
Door mijn voorganger werd, in zijne circulaire van
21 Februari 1876, n<Cl8U ( 1 ), reeds opgemerkt, «dat
«niets het gezag meer schaadt dan het moedwillig ol
«oogluikend verwaarloozen van verordeningen, die in
«wettigen vorm zijn afgekondigd. Bestaan er bezwaren
«van overwegend belang tegen de toepassing, dan dient
«men die ter kennis van de Regering te brengen. Dit na
«te laten is pliglverzuirn». Dat pligtverzuim had op ruime
schaal plaats. Dit is te meer te betreuren daar, waar het
geldt eene ordonnantie van zoo groot en ovei wegend
belang als de hier bedoelde, regelende het regt der in­
landers om gronden, niet als gemeene weide o/ uit eenigen
anderen hoofde tot de dorpen behoorende, te ontginnen.
Is die ordonnantie toch te beschouwen als de grondslag
van de agrarische wetgeving, evenzeer is, zonder eene
volledige toepassing van haar bepalingen, eene goede

(1) Bijblad n°. 2963.


67

landrenleregehng ondenkbaar. Ik heb daarom de eer


UwLdU. le verzoeken, de noodige maatregelen te nemen
om de volledige toepassing van de ordonnantie te ver­
zekeren en al de onder uw bevelen dienende ambtenaren
uit te noodigen, het begane verzuim zoo spoedig mogelijk
te herstellen. b J

Het doel der bepalingen van Staatsblad 1874. n°. 79 is-


Voor goed een eind te maken aan de roekelooze ont­
ginning van gronden, waardoor Java's kostbare bouwkruin
met algeheele vernieling wordt bedreigd en de toekomst
van den landbouw zeer ernstig in gevaar gebragt. De
ontginningsordonnantie verdeelt de oppervlakte van .lava
in twee groote deelen en wel in:

1°. gronden behoorende tot het vrije staatsdomein,


r e a S al'ien 'eene weide of Uit eenigen anderen
hZ-J °:1 !> ,' i
hoofde, tot de dorpen behoorende.
Slechts over het vrije staatsdomein heeft de Regering
de volledige beschikking. Op de gronden tol de dorpel
behoorende worden door anderen regten uitgeoefend, die
door de Regering geëerbiedigd worden, liet drijven
van een rationelen landbouw, ook op deze laatste gron­
den kan daarom alleen door leiding en aanmoediging
worden verkregen Daarvoor kan de Regering geene voor"
sc luiten geven, die opgevolgd moeten worden. Voor de
ontginning van grond evenwel, behoorende tot hel sfaate-
domein, behoeft de inlander eene door het bestuur ver­
leende vergunning, waarbij tevens de voorwaarden worden
gesteld waarop de Regering verlangt dal de ontginning
geschieden zal. De toepassing van de eerste bepaling
van de ordonnantie is echter eene onmogelijkheid, wan­
neer op het terrein niet eene scherpe grenslijn gelrokken
is tusschen de gronden tol het staatsdomein behoorende
en die waarop door anderen reeds regten worden uit­
geoefend; wanneer men dat vrije staatsdomein niet kent,
ooi at men niet weel welke gronden tot de gemeenten
oenooren. De aanwijzing en afbakening zoo noodig, van
deze laatste gronden moet dus aan de toepassing van de
ordonnantie voorafgaan. Dit nu heeft nog bijna nergens
68
plaats gehad en vandaar de onmogelijkheid om te waken
voor eene juiste uitvoering van de bepalingen.
Wat toch ziet men dagelijks en schier overal gebeuren?
Dat inlanders gronden ontginnen zonder vergunning daar­
toe te hebben bekomen. Vraagt men hun met welk regt
zij dat doen, dan is hun antwoord, dat zij die gronden
vroeger ook al eens in hun bezit hebben gehad (bekas
boeka doelo). Kunnen zij nu ook al moeijelijk bewijzen,
dat zulks het geval was, het tegendeel kan door de
ambtenaren evenmin bewezen worden en zoodoende is de
roofbouw, evenals vroeger, blijven voortgaan de beste
bouwgronden te vernielen, niettegenstaande reeds in 1874
uitgevaardigd werd de ordonnantie, die aan dien toestand
voor goed een einde had kunnen en moeten maken.
Ik wijs er slechts op, dat er onder de 254 districten,
waarvan de opgaven ontvangen werden, 146 voorkomen,
waar geene vergunningen tot ontginning werden uitgereikt
en ook evenmin straffen werden opgelegd, wegens ont­
ginning van grond zonder vergunning. Vele van de distric­
ten zijn bergdistricten, waar bijna uitsluitend de gaga­
cultuur gedreven wordt. Behalve die 138 districten zijn
er nog 65, waar ook geene enkele straf werd opgelegd.
Van enkele districten werd zelfs medegedeeld: «de ordon­
nantie wordt hier nog niet toegepast».
Onverwijld moet daarom allerwege een aanvang worden
gemaakt met het aanwijzen en zoo noodig afbakenen
van alle gronden, die tot de dorpen behooren. Alles wat
daarbuiten ligt is dan het vrije staatsdomein, waarop
door de ambtenaren het strengste toezigt moet uitgeoefend
worden en dat door hen moet worden beheerd als een
kostbaar goed, waarvan de toekomst van Java en haar,
zoo sterk "toenemende, bevolking grootendeels afhankelijk
is. Doen zich bij die aanwijzing moeijelijkheden voor: de
laatste alinea van art. 2 geeft aan het hoofd van gewes­
telijk bestuur de bevoegdheid die op te lossen, want aan
hem is het regt van beslissing' gelaten, ingeval van verschil
of onzekerheid.
De gronden tot de dorpen behoorende worden onder­
scheiden in:
69

A. Gemeene weiden,
B. Grond, uit anderen hoofde tot de dorpen behoorende,
bestaande in:
a. grond, door inlanders voor eigen gebruik ontgonnen
en niet kennelijk verlaten,
b. de woonerven,
c. de dorpswegen,
d. gewijde gronden,
e. begraafplaatsen,
f. de erven der moskeen,
<j. alle binnen de kom der gemeenten gelegen pleinen
en openbare plaatsen.
Omtrent de aanwijzing van ieder van die rubrieken
van gronden mogen de volgende wenken ter navolgin^
l• 0 D
dienen :
,4. Gemeene weiden.
In mijne bovengenoemde circulaire wordt er, ter voor­
koming van eene verkeerde toepassing der bepaling, de
aandacht op gevestigd, dat in art. 1 der ordonnantie,
onder gemeene weide, alleen verstaan wordt die grond|
welke te dien einde, voor het uitsluitend gebruik van
een of meei dorpen is afgezonderd. Aan die opmerking
schijnt door verscheiden ambtenaren eene verkeerde uit­
legging te zijn gegeven. Uit eene letterlijke opvatting van
art. 1 zou afgeleid kunnen worden , dat grond , die als
gemeene weide lot het dorp behoort, ontgonnen mag
worden zonder vergunning. Werd nu onder gemeene weide
verslaan alle grond, waarop de bevolking haar vee laat
weiden, dan zou er eigenlijk bijna geen staatsdomein
meer overschieten, waarop de ordonnantie zou kunnen
worden toegepast, liet was daarom alleen mijne bedoeling
er op te wijzen, dat daar, waar nog geen grond tot
gemeene weide, in de beteekenis van art. 2 afgezonderd
werd, tot het uilsluitend gebruik van een of meer dessas
ook geen gemeene weiden, in den zin der ordonnantie
aanwezig zijn en dus vergunning moet worden gevraagd
voor de ontginning van alle gronden, die niet uit anderen
70

hoofde tot de dorpen behooren. Geenszins was het mijne


bedoeling de afzondering en afbakening van de in art. 2
bedoelde gemeene w e i d e n , als eene wenschelijke zaak voor
te stellen, waartoe, voor zoo ver het niet geschied was,
alsnog overgegaan zou moeten worden. Integendeel. Het
zal m. i. zaak zijn de bevolking toe te staan, evenals
tot nu toe geschiedde, haar vee op het staatsdomein te
doen grazen. Eerst dan wanneer voldoende weideplaatsen
door voortdurende ontginningen gaan o n t b r e k e n , zal het
oogenblik daar zijn, dat de noodige grond daartoe wordt
afgezonderd. Dat die grond daarna niet ontgonnen mag
worden, ligt in de rede, want juist om verdere ontgin­
ningen te voorkomen werd hij afgezonderd. Waar dus
van vroeger tijden af niet reeds aanwezig waren de
gemeene w e i d e n , in den beperkten zin van art. 2 , verzoek
ik UwlulG. als een gevolg van mijn bovengenoemd schrijven
tot de afzondering daarvan niet over te gaan.
B. Grond, uit anderen hoofde lot de dorpen behoorende.
Woonerven, gemeentewegen, gewijde gronden, begraaf­
plaatsen, erven van moskeen, pleinen en andere open­
bare plaatsen zullen op het terrein wel altijd onmiddelijk
te herkennen zijn, zoodat van eene aanwijzing of af­
zondering van die gronden geen sprake zal behoeven te
zijn; dus schieten alleen over:
gronden, door inlanders voor eigen gebruik ontgonnen
e n niet kennelijk v e r l a t e n , dat zijn, met de erven grooter
d a n j b a h o e , de landrenlepliglige g r o n d e n , bestaande uit:
savvah's; legals; de verschillende boomgaarden of tuinen
en vischvijvers.
De sawah's zijn door hun galengans van zelf al afge­
bakend, evenzoo de vischvijvers.
Ook de boomgaarden of tuinen zijn in den regel van
goede grensteekens voorzien. Het zijn dus alleen de
tegalvelden, waaronder ook de zoogenaamde tipars en
gaga's of hoema's , die mogelijk tot moeijelijkheden zou­
den k u n n e n aanleiding geven. Ik vertrouw evenwel, dal
overal waar de besturende ambtenaren zich zelf eenige
moeite geven en de zaak aan de inlandsche ambtenaren
71

duidelijk maken de afbakening van die tegalvelden zeer


geleidelijk en spoedig in zijn werk zal kunnen gaan.
In de residenties althans , waar de statistieke opneming
plaats had, geeft die afbakening geene moeite, overal
waar de Europesche ambtenaren zich met de zaak be-
moeijen. De eenige doeltreffende maatregel komt mij voor
deze te zijn, dat aan de bevolking wordt bekend ge­
maakt, dat iedereen, die regten meent te hebben op tegal­
velden, daarvan moet doen blijken, door die gronden,
binnen zekeren termijn, van duurzame grensteekens te
voorzien, en dat na dien termijn, alle niet afgebakende
gronden als kennelijk verlaten gronden zullen behooren
tot het vrije staatsdomein en niet ontgonnen mogen wor­
den zonder vergunning van het bestuur. Na een onder­
zoek te hebben ingesteld of alle afgebakende tegalvelden
werkelijk vroeger al ontgonnen werden, worden ze, bij
toestemmende beantwoording van die vraag, onder een
doorloopend nummer in een daartoe bestemd voorloopig
register ingeschreven, orn daaruit in den legger van den
aanslag der landrente te worden overgebragt, voor vast
te worden aangeslagen. Dat toch, na de uitvaardiging
van de ontginningsordonnantie de zoogenaamde wissel­
vallige velden hebben opgehouden te bestaan, behoeft
naauwelijks opgemerkt te worden. Alle door inlanders voor
eigen gebruik ontgonnen gronden zijn landrentepligtig en
moeten als zoodanig in de leggers voor vast worden aan­
geslagen. Blijft een gedeelte van die gronden onbeplant,
dan wordt alschrijving verleend. Was het ontginningsregt
der inlanders vroeger onbeperkt thans is hel aan banden
gelegd en juist daartoe vervalt de noodzakelijkheid om
nog met de wisselvallige velden rekening te houden, die
steeds tot de grootst mogelijke verwarring en tot einde-
looze afschrijvingen aanleiding gaven. Met het oog op den
nieuwen aanslag voor het jaar 1878 is het dus van het
al!ei grootste belang, dat de afbakening van de landrente-
pliglige tegalvelden onmiddellijk wordt aangevangen en
met alle kracht voltooid. Wil nu een inlander, die reeds
voldoende gronden i n zijn bezit heeft, op de oude manier
vooitgaan met zijn oude gronden te laten liggen en meer
72
andere Ic ontginnen, dan moei hij daarvoor vergunning
vragen, die hem in dat geval dan ook onmiddellijk moet
worden geweigerd. Geven echter de districtshoofden een­
voudig aan iedereen, die het komt vragen, eene ver­
gunning tot ontginning van nieuwe gronden, zonder er
op te letten en te onderzoeken of de aanvrager zijn andere
velden weer onbeplant wil laten, wetende toch afschrijving
van belasting te krijgen, dan is de verpligting om ver­
gunning te vragen eenvoudig eene formaliteit, maar wordt
in den toestand niet de minste verandering gebragt. Het
is daarom dringend noodzakelijk, dat de districtshoofden
in de uitoefening hunner magt scherp gecontroleerd wor­
den en vooral, dal hun wordt voorgeschreven in welke
gevallen zij de vergunning moeten weigeren. Ik vestig er
verder met nadruk de aandacht op, dat het regt tot het
geven van vergunning tol ontginning, ingevolge art. 2
voor hel districtshoofd zeer beperkt is en zich alleen uit­
strekt tot gronden die zich aansluiten aan, of geënclaveerd
liggen tusschen, reeds ontgonnen gronden, niet beplant
zijn met djati- of wildhout, bamboe of nipabosch en
beneden de 5 bahoe groot. Voor alle, in het gebergte af­
gezonderd liggende stukken grond mag het districtshoofd
dus in den regel juist geen vergunning verleenen; want die
gronden sluiten zich meestal niet aan aan reeds ontgonnen
velden, noch liggen daarin geënclaveerd. Bovendien komt
op de meeste gronden ook alligl eenig wildhout voor,
heizij als hooggeboomte, hetzij als laag struikgewas, liet
districtshoofd mag dus alleen vergunning verleenen als
het een kaal sluk grond betreft, beneden de 5 bahoe,
dat zich aansluit aan reeds ontgonnen gronden.
Art. Sa bepaalt, dat de vergunning tot ontginning
wordt verleend door het hoofd van gewestelijk besluur,
wanneer de grond met djati- of wildhout, bamboe of
nipabosch is begroeid, alsook in ieder geval wanneer de
aanvraag 10 bahoe of meer bedraagt.
Door een der hoofden van gewestelijk bestuur zijn,
naar aanleiding van die bepaling groote uilgestrektheden
boschgrond tot ontginning afgestaan, zelfs tot eene uit­
gestrektheid van 100 en 150 bahoe aan één aanvrager
73

c.i d a t w e l z o n d e r h e t s t e l l e n v a n e e n i g e v o o r w a a r d e .
Het verleenen van vergunningen tot ontginning op zoo
groote schaal meen ik, zoo ernstig mogelijk te moeien
ontraden. Het doel van de vergunning moet zijn gronden
in cultuur te brengen en in den regel heeft een inlander
niet de middelen om dat te doen, waar het zulke uit­
gestrektheden geldt. Het eenige doel van de hierbedoelde
aanvragers was dan ook alleen het verkoopen van het
brandhout, dat op die gronden voorkomt. De gronden
bleven dus onontgonnen, want ook anderen konden er
n i e t a a n k o m e n . Dat v e r d e r b i j h e t v e r l e e n e n v a n e e n e
vei g u n n i n g t o t o n t g i n n i n g e e n t e r m i jn m o e t w o r d e n g e ­
steld, waar binnen die afgeloopen moet zijn, blijkt uit
art. 5. Daar omtrent de 1ste alinea van dit artikel bij
mij een voorstel tot amplialie in behandeling is, zoo ver­
zoek ik UvvEdG:

le- Mij, voor dat eene vergunning tot ontginning ver­


leend wordt, vooraf mededeeling te doen, wanneer
de aanvrage meer dan 15 bahoe bedraagt;

2e. Eij d e t e s t e l l e n v o o r w a a r d e n t e l e t t e n o p a r t . 2 9
e n v. v. v a n h e t b o s c h r e g l e m e n t ( S t a a t s b l a d 1 8 7 4
no. 110) en de daarvoor gegeven toelichtingen in de
nota van toelichting, in het vorige jaar ter lands­
drukkerij alhier gedrukt. Op pag. 20 dier nota komt
v o o r : »Kan e e n t e r o n t g i n n i n g a f t e s t a a n t e r r e i n
»f o o r h e t d a a r o p s t a a n d e h o u t d e n o n t g i n n e r b i j z o n d e r e
«voordeden opleveren zoo behoort het Gouvernement
^hiervoor te worden schadeloos gesteld." Dat voor­
sschrift dient met kracht te worden gehandhaafd.

3C. Den termijn voor de ontginning zoo kort mogelijk te


stellen en tevens de bepaling op te nemen welke
uitgestrektheid binnen Iwee jaar ontgonnen moet zijn
en welke uitgestrektheid verder jaarlijks.

Met o p z i g t t o t h e t b e p a a l d e o m t r e n t h e t a a n l e g g e n v a n
terrassen, in art. 5, verwijs ik nogmaals naar de boven
reeds vermejde missive van mijn ambtsvoorganger dd. 21
F e b r u a r i 1 8 7 6 , n". 1 8 1 4 , e n w o r d t e e n e s t i p t e e n n a a u w -
74
gezette opvolging van hetgeen daarin staat voorgeschreven,
nogmaals zeer ernstig aanbevolen. Oe modellen der aan
te houden registers en van de uit te reiken vergunnings­
b e w i j z e n zijn v a s t g e s t e l d bij h e t g o u v e r n e m e n t s b e s l u i t
v a n 1 2 J u n i j 1874-, n ° . 4 0 . W a a r n o g g e d r u k t e o n t b r e k e n ,
kunnen die worden aangevraagd.

Art. 7 v a n d e o r d o n n a n t i e s c h r i j f t v o o r « z o o d r a a a n
alle voorwaarden, bij de vergunning gesteld, is voldaan,
i s d e v e r k r i j g e r erfelijk i n d i v i d u e e l b e z i t t e r v a n d e n d o o r
hem ontgonnen grond.» Tot het instellen van het onder­
z o e k o f a l d a n n i e t a a n d e g e s t e l d e v o o r w a a r d e n i s vol­
d a a n m o e t e n c o m m i s s i e s b e n o e m d w o r d e n , z o o a l s blijkt
uit kolom 11 van het voorgeschreven algemeen register.
Na alloop van dat onderzoek wordt de vergunning wegens
het niet nakomen der voorwaarden ingetrokken, of zoo
aan alle voorwaarden is voldaan, wordt de ontginner als
erfelijk i n d i v i d u e e l b e z i t t e r i n g e s c h r e v e n i n e e n d a a r t o e
bestemd register. Wordt nu dal bevolen onderzoek een­
voudig achterwege gelaten, dan ontbreekt natuurlijk alle
c o n t r o l e o p d e n a l e v i n g d e r b e p a l i n g e n . Alleen d o o r s t i p t
de hand te houden aan dit voorschrift wordt eene juiste
toepassing van de ordonnantie verzekerd. Juist dat onder­
zoek levert de proef op de som. Toch hadden die opneming
door commissies en de inschrijving in het register slechts
bij uitzondering hier en daar plaats. Uil eene afdeeling
wordt gerapporteerd: «zulke registers worden hier niet
aangehouden». Uit eene andere afdeeling: « dat de inschrij­
ving der individuele bezitters in het daartoe bestemd
register onnoodig was, omdat de aanvragers de gronden
toch weer spoedig dachten te verlaten, daar ze slechts
tipars en gaga's wenschten aan te leggen. Het register zou
d u s t o c h g e e n n u t h e b b e n » . Deze b e k e n t e n i s b e w i j s t h o e
weinig men de bedoeling van de ordonnantie begrepen
heeft. Nog uit eene andere afdeeling wordt medegedeeld:
«dat de ontginners wel zijn ingeschreven, doch dat het
aanleggen van terrassen geen ingang schijnt te vinden.»
Alsof men de vergunningen dan niet had behooren in te
trekken instede van erfelijke individuele bezitsregten toe
75

te kennen. Eene algemeene bemerking omlrent de ont­


vangen opgaven is deze, dat ik daaruit den indruk heb
ontvangen dat de boofden van gewestelijk bestuur de zaak
hebben oveigelaten aan de assistent-residenten, deze aan
de controleurs en inlandsche ambtenaren. De meest uit-
eenloopende antwoorden toch werden uit een gewest, ja
zelfs uit eene assistent-residentie ontvangen. En toch is
eene goede uitvoering van de ordonnantie alleen mogelijk
wanneer het hoofd van gewestelijk bestuur zelf de rigting
aanwijst, waarin gewerkt zal worden.
Ten slotte heb ik de eer UwEdG. te verzoeken mij
maandelijks, wat b. v. geschieden kan bij den rijststaat,
te doen opgeven:
1*. In hoeveel districten de afbakening der tegalvelden
is aangevangen ;
2". In hoeveel districten die afbakening voltooid is.
Het spreekt van zeil, dat die opgaaf niet verlangd
wordt van die districten, waar de kadastraal statistieke
bureaux maandelijks de verlangde opgaven reeds inzenden.

De Directeur van Binnenlandsch Bestuur,


II E N N Y.

N°. 328©
ITi.USPORT VAN KOE F IJ. Bewijs van
het afgeven der koffij aan de Irans-
porlaannemers.
CIRCULAIRE aan de residenten in de
koffijproducerende gewesten op Java
(met uitzondering van die der Vor­
stenlanden).
N". 13.-545. Batavia, 31 December 1877.
Het geval heeft zich voorgedaan, dat een transport-
aannemer ontkende, koffij uit zeker inkooppakhuis ten
vervoer te hebben ontvangen. Wel had de'inkooppak­
huismeester de hoeveelheid koffij in het pakhuisboek
76

ingeschreven, maar hij kon hel bewijs niet leveren die


koffij aan den transportaannemer te hebben afgegeven.
Dit geeft mij aanleiding UwEdG. te verzoeken, in het
gewest onder uw beheer, die maatregelen te nemen,
welke U zal noodig achten ter voorkoming van gevallen
als bovenbedoeld.
Het eenvoudigste zal wel zijn om den transportaan­
nemer of zijn gemagtigde voor de ontvangst der koffij
te doen teekenen in het pakhuisboek.
Waar zulks echter moeijelijkheid oplevert, zal de afgifte
der koffij ook kunnen geschieden op bons van den trans­
portaannemer of zijn gemagtigde, welke bons dan door
den inkooppakhuismeester dienen te worden bewaard om,
des vereischt, als kwitantie te kunnen dienen.
Al verder zal het doel kunnen worden bereikt, wanneer
de inkooppakhuismeester een door den transportaannemer
of zijn gemagtigde onderteekend exemplaar van het ge-
leidebiljet voor zich behoudt, dan wel in een afzonderlijk
boek voor de aflevering der koffij laat teekenen.

De Directeur van Binnenlandsch Bestuur,


II E N N Y.

mt°. 3281. GRONDEN. Aanvragen om perceelen


in eigendom, grooler dan een bahoe.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op en buiten Java
(met uilzondering van die der Vor­
stenlanden).
IN 0 . 1490. Batavia, 7 Februari 1878.

De Regering acht het in vele opziglen wenschelijk, dat


aanvragen om perceelen in eigendom, grooter dan een
bahoe, afzonderlijk bij goed toegelichte voorstellen wor­
den voorgebragt, en niet meer, gelijk tot dus verre,
gemengd onder de gewone aanvragen om eigendom op
kleinere stukken.
Uit die voorstellen dient duidelijk te blijken, of de
n
grond door de inlandsche bezitters als woonerven, dan
wel als bouwgrond gebezigd werd, en of de bestemming,
door de aanvragers daaraan te geven, tegen den afstand
al dan niet bezwaar oplevert.
Op bekomen last heb ik de eer UwEdG. te verzoeken
dezen regel voortaan in acht te willen nemen.

De Directeur van Binnenlandsch Bestuur,


II E N N Y.

» # . 338» REIS- EN VERBLIJFKOSTEN. Decla-


ratiën van opzieners bij het bosch­
wezen.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op Java en Ma-
dura (met uitzondering van die van
Bantam, Batavia, Krauiang, Djok-
jokarta, Banjoewangie en Bembang.
N°- 6770" Batavia, 29 Juli 1878.

Bij de verevening van de reisdeclaratiën van de op­


zieners bij het boschwezen werden in den laatsten tijd
moeijelijkheden ondervonden ten aanzien van het al of
niet valideren van daggelden, in rekening gebragt voor
hunne verrigtingen in de bosschen, welke, naarmate
van het werk aldaar, van langen of korten duur zijn.
^ 3 a r / a ?J e i d i n g h i e r v a n • h e b i k a a n de houtvesters
medegedeeld, dat de aanwijzing van tijdelijke stand­
plaatsen, zoo als bedoeld wordt in de dezerziidsche
circulaire van 9 Juli 1872 n". 337/B (Bijblad n°. 2619) aan
hen wordt overgelaten, die uit den aard der zaak' het
best kunnen beoordeelen, of het belang van het werk in
de bosschen medebrengt, dat en voor hoe lang eene
zoodanige standplaats aan de opzieners al of niet behoort
te worden aangewezen.
De houtvesters zijn nogtans door mij uitgenoodigd om
zorg te dragen, dat, zonder de belangen van de werk-
78
zaamheden in de bosschen te benadeelen, de daaruit
voortvloeiende uitgaven zoo veel mogelijk in het belang
van 's lands schatkist worden beperkt.
Ik heb de eer UwEdG. van het vorenstaande mededeeling
te doen, met verzoek uwe medewerking te willen ver-
leenen, opdat dit worde beiracht.
De Directeur van Binnenlandsch Bestuur,

Bij afwezen:
De Secretaris,
J. M E I N S M A.

W°. 3383. AMBTENAREN. Opgaven van ontslagen


en benoemde personen.
CIBCULAIRE aan de hoofden van ge­
westelijk bestuur.

N°. 9140. Batavia, 1 September 1878.


Het is mij gebleken, dat verscheidene hooiden van ge­
westelijk bestuur van meening zijn, dat door de bepaling
in art. IV van Staatsblad 1867, n°. 168, de verpligting
zou hebben opgehouden tot indiening der opgaven van
de door hen ontslagen en benoemde personen, bedoeld
bij art. 2 van Staatsblad 1851, n°. 42.
Dat die opvatting verkeerd is, blijkt dadelijk bij eene
juiste lezing van eerstgenoemd Staatsblad. Ik zal dus
daarover niet uitweiden, maar verzoek UwEdG.zich voortaan
stipt te willen houden aan het bij de aangehaalde bepa­
lingen gegeven voorschrift, waardoor zoo vele en herhaal­
delijke herinneringen aan de indiening van die periodieken
niet meer noodig zullen wezen.
De examinalie daarvan bij dit departement zal worden
bevorderd door de opgaven afzonderlijk in te dienen voor
de Europesche en voor de Inlandsche beambten. Thans
plegen eenige hoofden van gewestelijk bestuur die op­
gaven voor beiden bij één staat te doen, wat slechts tot
verwarring leidt.
79

Verder kan veel noodeloos geschrijf voorkomen worden,


wanneer achter de namen der ontslagen personen ver­
meld wordt of er al dan niet termen bestaan om dezen
ook uit 's lands dienst te ontslaan; in het eerste geval is
eene verwijzing naar den brief, waarbij het voorstel tot
dat ontslag gedaan is, voldoende.
Ik verzoek UvvEdG. beleefd er voor te willen zorgen
dat dit voortaan geschiedt, daar deze wijze van behan­
deling een middel aanwijst tot vermindering van schrijf­
werk, zoo op uw kantoor als bij dit departement.

De Directeur van Binnenlandsch Bestuur,


H E N N Y.

*o. 3284. COMPTABILITEIT. Delegatie tot het


teekenen van mandaten van beta­
ling door waarnemende mandateurs.

CIRCULAIRE aan de hooiden van ge­


westelijk bestuur.

N°. 9687. Batavia, 19 September 1878.

Wanneer aan een hoofd van gewestelijk bestuur als


zoodanig, ingevolge art. 4 der regelen voor het admi­
nistratief beheer, opgenomen in Staatsblad 1875, n°. 25,
bevoegd tot het teekenen van mandaten van betaling en
om de teekening daarvan, namens hem, ook op te dragen
aan zoodanige ambtenaren, als daartoe door hem worden
aangewezen, een binnenlandsch verlof binnen of buiten
zijn gewest wordt toegekend, houdt hij gedurende dat
verlof feitelijk op Hoofd van bestuur te zijn.
Hij is dan tot geene handelingen als gewestelijk be­
stuurder of mandateur meer bevoegd; doch treedt, zoo
als bij art. 6 van Staatsblad 1867, n°. 114, is bepaald,
de Assistent-resident of de Secretaris der residentie!
indien op de hoofplaats geen assistent-resident bescheiden
is, dan wel een ander c. q. door de Regering aan te
80
wijzen persoon, als w d . Resident en derhalve ook als
mandateur op.
Als een gevolg hiervan moet gedurende hel verlof van
het hoofd van gewestelijk bestuur ook de delegatie,
door hem verleend tot het teekenen van mandaten van
betaling, als vervallen worden beschouwd, en zal het
waarnemend hoofd van gewestelijk bestuur, die dan als
mandateur verantwoordelijk is, zijne delegatie moeten
verleenen, om de mandaten namens hem te doen teekenen.
Zulks is onvermijdelijk noodzakelijk, omdat hij, die
niet meer tot mandateurs daden bevoegd is, ook niet
verantwoordelijk en aansprakelijk kan worden gesteld
voor de daden van anderen.
Hetzelfde beginsel geldt, in gelijke gevallen, ook ten
aanzien van de overige autoriteiten, genoemd bij § 1
en 2 van art. 7 van Staatsblad 1875, n°. 25.
Vermits het in het algemeen gebleken is, dat niet
altijd in dien geest wordt gehandeld en verkeerdheden
en vertraging in de afdoening van zaken daarvan het
gevolg zijn, heb ik de eer, ter voorkoming van een en
ander, UwEdG. mitsdien te verzoeken, in gevallen als
waarvan hier sprake is, dienovereenkomstig te willen
handelen.
De Directeur van Binnenlandsch Bestuur,
H E N N Y.

K°. 3285. BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN.


Verzoeken om verplaatsing in het
belang der gezondheid.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

9758. Batavia, 28 November 1877.

Gedurig worden door de architecten en opzigters bij


den Waterstaat verzoeken ingediend om in het belang j
hunner gezondheid naar een koel klimaat te woiden [
overgeplaatst en veelal gaan die verzoeken vergezeld van ,

i*
81
eene geneeskundige verklaring, dat dergelijke overplaat­
sing noodzakelijk is.
Om verschillende redenen kunnen die verzoeken niet
altijd worden ingewilligd.
Deze omstandigheid maakt het noodzakelijk, dal bij mijn
departement kunne worden nagegaan welke dier ambte­
naren het eerst voor overplaatsing in aanmerking komen
en of zij, aan wier verzoek geen gevolg kan worden
gegeven, niettemin hunne dienst behoorlijk kunnen blij­
ven waarnemen, dan wel of zij op wachtgeld moeten
gesteld worden of ten hunnen aanzien eenige andere
maatregel genomen moet worden.
Bij alle verzoeken om overplaatsing in het belang der
gezondheid wensch ik daarom voortaan te zien vermeld
of zoodanige overplaatsing al dan niet dringend nood­
zakelijk is, en in het bijzonder of, voor het geval dat
het verzoek niet kan worden ingewilligd, de betrokken
ambtenaar al dan niet in staat is zijne dienstpligten be­
hoorlijk te blijven vervullen.
Ik heb de eer UwEdG. te verzoeken bij de behandeling
der bedoelde verzoekschriften het vorenstaande te willen
in het oog houden.

De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken,


B 0 0 L.

X°. 3280. WATEBSTAATSAMBTENAREN. Com-


missiën van langen duur. Over­
plaatsing.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.
N°. 1712.
Batavia, 23 Februari 1878.
Met intrekking van dezerzijdsche circulaire van 2 Mei
1859 n°. 231/1238 (Bijblad n°. 692) en 3 April 1872
n°. 2952 (Bijblad n«. 2580), heb ik de eer UwEdG. te
verzoeken om, wanneer door u, krachtens art. 4 van
6
82
het reglement in Staatsblad 1877, n°. 238, aan water­
staatsambtenaren reizen worden opgedragen, die de uit­
voering van werken op eene bepaalde plaats in uw
gewest ten doel hebben, vooraf na te gaan of' de werk­
zaamheden binnen eene maand zullen zijn afgeloopen.
Bestaat dit vooruitzigt niet, dan gelieve UwEdG. de
opdragt tot uitvoering van het werk vergezeld te doen
gaan van de definitive overplaatsing van den betrokken
waterstaatsambtenaar onder nadere goedkeuring of tot die
overplaatsing onverwijld het voorstel te doen.

De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken,

B 0 0 L.

no. 328ï. BEDRIJFSBELASTING. Modellen van


aanslagbillet, kohier en legger.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

N°. 3795. Batavia, 11 Maart 1878.

Aangezien de bedrijfsbelasting bij Koninklijk besluit van


7 October a°. p°. n°. A (Indisch Staatsblad 1878 n°. 11),
gebragt is tot den werkkring van mijn departement, heb
ik, na eenige uwer ambtgenooten te hebben geraadpleegd,
ter behoorlijke uitvoering van de ordonnancie van 7 Ja­
nuari jl. (Staatsblad n°. 12), bijgaande modellen van
aanslagbillet, kohier en legger (A, B en C) vastgesteld.
Van de modellen A en B worden UwEdG. met referte
aan uw telegram van den. . n°. . ., de
noodige gedrukte exemplaren hierbij toegezonden.
Het aanslagbillet lelt. A behoeft m. i. geen nadere
toelichting; aan de achterzijde zal ingevolge art. 12 der
ordonnancie door hel hoofd of den ambtenaar, met de
inning belast, aanleekening dienen te worden gehouden
van elke afbetaling.
83
Omtrent de opmaking enz. van de kohieren en leggers
komt het mij wenschelijk voor, dat het volgende in%cht
worde genomen.
De opmaking van het kohier geschiedt in duplo door
de commissie, met den aanslag belast, die de door haar
aangegeven cijfers der door elk belastingschuldige te be­
talen belasting bekend stelt in de daarvoor bestemde
kolom 5.
Kolom 4 geeft gelegenheid den aanslag van het vorige
jaar op het kohier in te vullen. Zoowel bij den voor-
loopigen aanslag door de commissie als bij de definitieve
vaststelling der belasting door den resident kan eene
vergelijking met den aanslag van het vorige jaar vaak
gemakkelijk en nuttig wezen.
Geven de door de commissie ingevulde cijfers der be­
lasting het hoofd van plaatselijk bestuur geen aanleiding
tot bemerkingen, dan kan hij, onder bekendstelling hier­
van, volstaan met de doorzending der kohieren.
Kan die ambtenaar daarentegen zich met de door de
commissie aangegeven cijfers niet in allen deele vereeni­
gen, dan doet hij van zijn gevoelen blijken in de kolom
aanmerkingen van het kohier of in eene bij te voegen
nota of missive.
De kolom aanmerkingen worde verder benuttigd:
door de commissie voor de vervulling der verpligtingen,
haar opgelegd bij de laatste alinea van de artikelen 5
en 6 der ordonnancie, en tot opheldering van de geval­
len, dat personen, het vorige jaar aangeslagen, in de
termen vallen van art. 2;
en door het hoofd of den ambtenaar, met de inning
belast, om de vereischte aanteekening te houden omtrent
degenen, die, volgens de derdo alinea van art. 10, in
den loop van een jaar ophouden belastingschuldig te zijn.
Het hoofd van gewestelijk bestuur doet de door hem
definitief vastgestelde cijfers van den aanslag in de daar­
voor in hel kohier gemaakte kolom [6] invullen, en doet
verder van de arresteering aan den voet van het kohier
blijken.
Een exemplaar van het gearresteerd belastingkohier
84
wordt uitgereikt aan het hoofd ot' den ambtenaar, met
de inning belast, die in de kolommen 7 en 8 gelegen­
heid vindt om, in voldoening aan art. 12 der ordonnancie,
van elke afbetaling aanteekening te houden.
De commissie rekene bij de invulling der kohieren op
die aanteekeningen, door tusschen de namen der belas­
tingschuldigen de noodige ruimte te laten.
Wordt na ommekomst van het jaar, behalve de belas­
ting, de wegens te late betaling beloopen boete voldaan,
dan moet daarvan door aanteekening in kolom 9 blijken.
Het tweede exemplaar van het gearresteerd kohier
wordt uitgereikt aan het hoofd van plaatselijk bestuur
om, voor zooveel noodig, te kunnen worden geraad­
pleegd in bet belang van het toezigt, dat door hem
of de hem ondergeschikte Europesche ambtenaren wordt
uitgeoefend om eene behoorlijke behartiging van 's lands
belangen in deze te verzekeren.
Ter voorkoming van verwarring wordt voor elke dessa
of wijk een afzonderlijk kohier vastgesteld.
Aan de kohieren wordt bij de arrestering door de
residenten een voor elke contröle-afdeeling doorloopende
nummering gegeven, en vervolgens van het totaal van
den aanslag der aldeeling, met vermelding van de num­
mers der kohieren, de namen der dessa's enz., aantee­
kening gehouden op een legger volgens model C.
Die legger wordt gezonden aan het hoold van plaat­
selijk bestuur; terwijl de uitreiking van een extract
daaruit aan den ondercollecteur of ontvanger dezen in
staat stelt te weten welk bedrag hij van elke dessa of
wijk te ontvangen heeft.
Voorts behoort er op gelet, dat bij overstortingen van
hetgeen na ommekomst van het jaar door de belasting­
schuldigen is voldaan, het bedrag worde afgedragen met
'10% verhooging wegens verbeurde boete.
Ook zou de verpligting kunnen worden gesteld, dat
het hoold of de ambtenaar, met de inning belast, bij
elke overstorting het kohier medebrenge.
Van den algemeenen legger, zamen te stellen uit die
der afdeelingen, behoort aan het departement van finan-
85
cien vóór primo Juli een exemplaar te worden ingezonden
en een exemplaar ten residentiekantore tot gebruik te
berusten.
Ten slotte teeken ik aan, dat van de kohieren en
leggers UvvEdG. slechts de buitenvellen worden gezonden.
Voor zooveel noodig, behooren de inlegvellen door de
betrokken ambtenaren zeiven er te worden ingevoegd.

De Directeur van Financien,


MICI1IELSEN.

TJONTO HOEROUR A.

PADJEK-FAAL
TAIION 187 .

Residentie Distrik
Afdeeling Dessa atou kampong

SOERAT PERITOENGAN PADJEK.


Angka 1)
,, 2)
» 3)
Menanggoeng padjek 4)

Terbri pada 5)
Oleh 6)
7)

1) Angka djalan dari orang jang kena padjek tersoeratnjn dalem daitar.
2) Nama dari orang jang kena padjek.
3) Perniagaan , pentjarian , pakardjaiin , katoekangan , kapandeian atau djoewal
djoewalan jang dl lakoekan olehnja.
4) Itoengan padjek di toelisnja deügan hoeroef angka.
5) Hari boelan.
6) Djawatan |
7) Tandatangan j jaUg membrikau !0erat Hi e k W.
86

(Achterzijde van het aanslagbiljet model lett. A.)

Tanda katrangan telah menarima.

ADANJA ITQENOAN W A N 3 PADJEK


Tanda tangan kapala
Hari boelan. ~~ ' ' atou Pegawei jang menarima
dengan hoeroef. dengau angka, padjek.
87

MODEL LETT, B.

KOHIER
DEK

BELASTING- OP HET BEDRIJF

187 .

Residentie
Afdeeling
District
Onderdistrict
Dessa of wijk

Hoofd of ambtenaar aan wien


de inning is opgedragen
88
Doorloopend nummer 89
belastingschuldigen.

Bedrag Bedrag van den aansla* ^n^vangen door het hoofd of den ambtenaar met
Namen Handel, van " de inniüg belast.
den aanslag _____
beroep, bedrijf, van het — If
der

handwerk, vor>ge jaar. Voorloopig. Definitie» Belasting. Boete. Aanmerkingen.

belastingschuldigen, ambacht of nering. j j ' Datum.


Gulden,. Centen Gnlden, Centen Gulden, CJ Guldens. Centen. G(lldens I Centefl
•-*

3 4

5 fi
:
1
a
7 !
o
^ i
J
a i ïu

'

| ~

i!
i

r
'\
»

>i> |

>

, Opgemaakt tot een bedrag van f

den 187 .
li
De Commissie,
»
I *

*) In te nullen op het residentiekantoor bij de vaststelling van het kohier.

ï
90
91
MODEL LETT. C,

Residentie

Afdeeling

LEGGER
VAN

DEN AANSLAG DER BELASTING OP HET BEDRIJF.

187 .
92 93

Nummer NAAM HOOFD OP AMBTENAAR Bedrag »

TA1* de Tan den definitien AANMERKINGE


het kohier. DE DESSA OF WIJK. INNING BELAST. aanslag.

I/
tf°. 3288. COMPTABILITEIT. Waarmerking van
vendurollen, registers, memorialen,
enz.

CIRCULAIRE aan de hoofden van


gewestelijk bestuur.

N#. 5549. Batavia, 10 April 1878.

Ingevolge art. 62 der instructie in Staatsblad 1819 n°. 81,


zoomede art. 22 der eerste — en art 14 der tweede
instructie in Staatsblad 1822, n°. 29, moeten de vendu-
rollen bij de landsvendukantoren en de boeken, staten,
registers en vendurollen bij de particuliere venduadminis-
tratiën door de hoofden van gewestelijk bestuur geparafeerd
en het eerste en laatste vel geteekend worden.
Verder is bij het Gouvernementsbesluit van 15 December
1864, n°. 6 (Staatsblad n°. 195) het foliëren en paraferen
van registers, memorialen en kasboeken der rekenpligtige
ambtenaren opgedragen aan de hoofden van gewestelijk
bestuur, aan wie bovendien bij de dezerzijdsche circulaire
van 31 Mei 1870, nu. 8433/s, opgenomen in n°. 2329 van
het Bijblad op het Staatsblad van N. I., is aanbevolen
om toe te zien, dat door alle comptabelen, zonderonder­
scheid, de verschillende voorgeschreven boeken behoorlijk
gefoliëerd en geparafeerd worden aangehouden.
Ondanks al deze voorschriften worden door de inspecteurs
van financiën bij verschillende landsadministratiën registers,
boeken en vendurollen aangetroffen, welke niet op de
voorgeschreven wijze gewaarmerkt zijn.
Zoo bleken de memorialen van inkomsten en registers
bij sommige landskassen en de boeken en vendurollen bij
enkele vendumeesters slechts gestempeld, bij anderen
door de comptabelen zeiven geparafeerd.
Dergelijke waarmerking is geheel nutteloos, daar —
zooals nog onlangs is gebleken -— door den regter alle
geloofwaardigheid wordt ontzegd aan boeken, welke niet
door de aangewezen autoriteit zijn gefoliëerd en gepa­
rafeerd.
95
Ik heb de eer UwEdG. derhalve te verzoeken, zorg te
willen dragen, dat van dc hiervoren gemelde bepalingen
niet meer worde afgeweken, en dat de memorialen, regis­
ters, boeken en vendurollen bij de verschillende lands-
administratiën in het door u beheerd gewest voortaan
door UwEdG. zeiven, of, bij werkelijke verhindering, door
uwen wettigen vervanger op de voorgeschreven wijze
worden gewaarmerkt.
De Directeur van financiën,
MICHIELSEN.

K°. 3289. KOFFIJ-INKOOPPAKHUIZEN. Normaal­


projecten.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op Java en de
buitenbezittingen.
N°. 3090. Batavia, 11 April 1878.
Ik heb de eer UwEdG. hiernevens te doen toekomen
eenige exemplaren van de bij 's Gouvernements besluit
van 13 Maart jl. n°. 19 vastgestelde normaalprojecten
voor den bouw van kofïij-inkooppakhuizen met eene berg­
ruimte voor 200 en met eene bergruimte voor 1650 pikols,
alsmede de daarbij behoorende blanco-begrootingen van
kosten en nota van toelichting, met verzoek om de voor­
stellen tot oprigting van dergelijke gebouwen naar die
ontwerpen op te maken.
Voorts is bij gemeld besluit uitdrukkelijk bepaald, dat
in geen geval de koffij hooger dan 2.20 meter boven den
vloer mag worden opgeschuurd.
UwEdG. wordt verzocht aan iederen waterstaatsambte­
naar in uw gewest een exemplaar der stukken uit te
reiken.
De Directeur der Burgerlijke openbare werken,
B 0 O L.

N O T A V A N T O E L I C H T I N G , behoorende
bij de normaalontwerpen voor koffij-
inkooppukhuizen.

Voor de te bouwen koffij-inkooppakhuizen zijn, wat


de breedte der pakhuizen tusschen de wanden betreft,
twee verschillende typen aangenomen als:
a. pakhuizen, breed 5 M. tusschen de wanden;
b. pakhuizen, breed 10 M. tusschen de wanden.

De breedte aangenomen zijnde, is dus de lengte van


een pakhuis volgens één der beide typen, afhankelijk
van de hoeveelheid op te bergen pikols koffij.
Voor pakhuizen tot opberging van 200 tot en met
•1600 pikols wordt de eerste of kleinste type gebruikt;
pakhuizen voor meer dan 1600 pikols worden volgens de
tweede of grootste type ingerigt.
De normaalprojecten hebben betrekking, dat van 5 M.
breed op eene bergruimte voor ongeveer 200 pikols, dat
van 10 M. breed op eene bergruimte van 1650 pikols.
Vóór elk pakhuis is langs een der korte zijden een
behoorlijke weegloods aangebragt.
Op afzonderlijke geldkamers of kantoortjes is niet ge­
rekend, doch elk pakhuis bevat zooveel meer ruimte dan
strikt genomen voor het opbergen der bepaalde hoeveel­
heid koffij noodig is, dat behalve een tafel, een archief­
kast of rak en een stoel, ook nog een zware houten kist
kan worden geplaatst tot berging der ijzeren geldkist.
Die houten kist wordt met schroef- of spijbouten op den
vloerbalk bevestigd, met dien verstande, dat de moer of
spij zich binnen in de kist bevindt.
De pakhuizen en de daarmede verbonden weegloodsen
zijn zoodanig ingerigt, dat ze, indien de behoefte dit
vordert, gemakkelijk kunnen worden verlengd.
Zooals uit de teekening blijkt, staan de kapgebindten
op 2,50 M. midden op midden van elkander.
97

Door toevoeging van een kapgebind, dus dóór het


pakhuis 2,50 M. langer te maken, neemt de bergruimte
voor de kleine type met 275 en voor de groote met
550 pikols toe.
Er is namelijk op gerekend dat de koffij wordt gestort
tot eene hoogte van 2,20 M. boven den vloer en dat per
kub. meter bergruimte 10 pikols koffij kunnen worden
geborgen.
De afdaken en weegloodsen niet medegerekend, hebben
de pakhuizen, in verband met de vereischte bergruimte,
de volgende lengten, gerekend midden op midden van
de stijlen in de beide kortste zijden.

Lengte pakhuis Bergruimte in Aantal


in Meiers. pikols. kapgebindten.
tusschen de wanden.
Pakhuis breed 5 M.

5. 200 2
7.50 475 3
10. 750 4
12.50 1025 5
15.— 1300 6
17.50 1575 a 1600 7
Pakhuis breed 10 M.
tusschen de wanden.

10. 1650 3
12.50 2200 4
15.— 2750 5
17.50 3300 6
20. 3850 7
22.50 4400 8
25. 4950 a5000 9

enz.

De pakhuizen ruslen op gemetselde neuten, die in de


lengte van het gebouw op 1.25 M. en in de breedte op
1
98
2.55 a 2.60 M. midden op midden uit elkander worden
geplaatst.
Voor de fundering van elk dezer neuten wordt de
grond tot op ongeveer 50 c.M. diep uitgegraven. In die
gaten wordt een laag klip-, berg- of kaliesteen inge­
stampt met een heiblok van zwaar hout (b. v. assem­
hout) en die instamping wordt zoo lang voortgezet,
totdat geene zetting meer is waar te nemen. Is de
grond uit zich zeiven reeds hard genoeg, dan kan na­
tuurlijk de instamping achterwege blijven.
Yoor de neuten en hare fundamenten is in de begroo­
ting van kosten gerekend op het gebruik van deugd-
zamen gebakken steen. Natuurlijke steenen mogen alleen
dan daarvoor worden gebezigd, wanneer zij behoorlijk
gekapt zijn, daar toch de gewoonlijk voorkomende berg-
of kaliesteen wegens den ronden vorm bij zware belas­
tingen gevaar oplevert voor spatten of uitzakken.
Aangezien de neuten niet alleen het gewigt van de
koflij, maar ook nog, ten minste voor een gedeelte, het
gewigt van de kap te dragen hebben, moeten ze met
zorg en van de beste materialen worden opgemetseld.
Indien de aard van den bouwgrond zulks vereischt,
moeten natuurlijk de afmetingen van de fundamenten
der neuten, zooals die op de teekening zijn aangegeven,
worden gewijzigd.
Ter bevordering van de gelijkmatige dragt der vloei-
balken op de neuten is het zeer wenschelijk de neuten
af te dekken met vlakke steenen; bij gebrek aan zoo­
danige blokken bezigt men daarvoor dikke houten platen,
zoo mogelijk tot de grootte van de neut zelve.
Op de neuten in de breedte van het gebouw worden
de vloerbalken gelegd; voor de loodsen volgens de kleinste
type komen dan onder iederen vloerbalk drie, en voor
die volgens de grootste type vijf neuten. In de vloerbal­
ken worden de wand- en kapstijlen ingelaten, gedeeltelijk
met volle zwaarte, gedeeltelijk met pen en gat.
De planken van den vloer moeten naauwsluitend tegen
elkander worden aangedreven om het doorvallen der
boonen te beletten. Om het opentrekken der naden zoo-
99

veel mogelijk te vermijden, zal men wel doen de planken


eerst voor goed vast te spijkeren na de voltooijing van
het overige werk. Ten overvloede wordt op de. vloer­
planken nog aangebragt een digt ineen gevlochten bam­
boezen sasak.
Aan de binnenzijde tegen de wand- en kapslijlen wordt
een digt ineen gevlochten dubbele bamboezen wand aan­
gebragt tot op ongeveer 2 M. boven den vloer. Boven
die hoogte tot onder de sloof van de bindbalken kan de
bamboewand ook ter bevordering der ventilatie meer
opengewerkt zijn.
l)e geheele loods is tegen het inslaan van regen door
een afdak of galerij beschermd, breed 2 M., rustende op
aldakstijlen. r

De deuren met houten trappen en de weegloods wor­


den slechts aan een der kortste zijden aangebragt.
De ruimte onder de weegloods wordt niet bepleisterd
maar eenvoudig goed vlak gemaakt en, zoo noodig, met
een sasak of bamboe vlechtwerk bedekt.
De grond onder de loods wordt aan alle zijden hellende
afgewerkt, zoodat hij onder den vloer het hoogste is.
Voor den afloop van het regenwater wordt rondom het
aldak een behoorlijke sloot gegraven.
fegen het inslaan van regen en eventuele lekkages
wordt de binnenzijde van het dak, voor zoover het
boven de eigenlijke bergruimte reikt, beschoten met ke-
pang of ander digtsluitend vlechtwerk.
Bij het bepalen der afmetingen van houtwerken is van
de onderstelling uitgegaan, dat goed uitgeloogd, gezond
djatiehout wordt gebruikt. °
Volgens de uitkomsten der door de heeren H. DE BRUYN
en U (J. VON ÜEUTZSCH genomen proeven, komen de hout­
soorten Walikoekoen, Sono keling, Sono kembanq, Wa­
nt an awoe, I'antjal kidang, Segaue en het Salijnhout,
wat den weerstand betreft, vrij wel overeen met het
djatiehout, en kunnen dus de ontworpen afmetingen vol­
gens het normaalproject bij gebruik van een dier hout­
soorten veilig onveranderd blijven.
Bij gebruik van andere houtsoorten zullen de afmelin-
100
gen in overleg met den eerstaanwezenden waterstaats­
ambtenaar naar evenredigheid moeten worden verzwaard,
al naar de deugdzaamheid der te bezigen houtsoorten.
Het hout zal echter vóór de verwerking behoorlijk
moeten worden behandeld en uitgeloogd.
De schalen voor het wegen mogen niet aan het hout
der kap worden opgehangen; daarvoor moeten afzonder­
lijke bokken of drievoeten worden gebezigd.
lot

BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN.

Residentie I Nieuwe werken.

Af deeling

Plaats

Dienstjaar 18

ÏOBMAAL-BEffEOOTDÏff VAN KOSTEN

het bouwen van een Koffij-iiikooppakhnis met eene bergruimte voor 200
pikols, goedgekeurd bij 's fiouvernements besluit van 13 Maart 1878 n". 10.

Korte omschrijving van het te verrigten werk.

Wordt verwezen naar de teekening en de nota van toelichting.


103

en plaatselijk in le '

i
koopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
I] TOTAAL.

I. SC HAD BV GRGORDING VOOR OP TE RUIMEN


GEBOUWEN OF INKOOP VAN GROND.

Pro memorie f f

II. AFBRAAK.
Pro memorie f f

III. AARDEWERK.

a Ontgraving en wederaanvulling der fondament sleuven.

De lengte der ontgraving voor de neuten onder de


vloerbalken bedraagt te zamen 19 M. De fnnderingsleuven
zijn diep 0.50 M., breed op den bodem 1 M., gevende
per M. te ontgraven 0.500 Kub M. of voor 19 M.
9.500 kub. M.
Voor 2 dito neuten der weegloods te zamen 1.000 » »
Voor één neut der galerij-stijlen te ont­
graven 0.147 kub. M. Geeft voor 14 neuten 2.058 »

te zamen 12.558 kub. M.

Per kub. M. te ontgraven is noodig:

1 koelie a/ ƒ
0.05 mandoer „ „ „

te zamen . . . f
dus voor 12.558 kub. M f f
Voor de wederaanvulling der sleuven te rekenen 4. van
de kosten der outgraving w

'J'otaal f f

b. Gphooging van den grond en verharding van de toeegluods.

Pro memorie f f

IV. AANSTAMPING DER FUNDERING.

In de uitgegraven sleuven eene instamping van koraal-.


berg- of riviersteen aan te brengen.
De in te stampen oppervlakte voor één groote neut
bedraagt 1 M. in het vierkant en de dikte 0.20 M. of
zooveel meer of minder als bij de uitvoering zal blijken
noodig te zijn: geeft een inhoud van 0.2 kub. M. of voor
17 ueuteu 3.400 kub. M.

Transportere. . . . 3.400 kub. M.


103

Gereed geld voor j

j
en plaatselijk in te
koopen materialen.

s lands voorraad.
Geldswaarde der
arbeidsloont'n

materialen uit
TOTAAL.

Per transport. . . . 3.400 kub. M


voor een neut der galerijstijlen 0.70 M.
in het vierkant en de dikte 0.20 M. Geeft
0.098 kub. M. of voor 14 neuten . . . 1.372 * *

te zamen 4.772 kub. M.

Per kub. M. is noodig:


1.2 kub. M. steen & f f
5 koelies m n
0.25 mandoer „ „

te zamen . . .ƒ

dus voor 4.772 kub. M f ^

V. METSELWERK.

De fondamenten der 17 neuten waarop de vloerbalken


rusten en in de weegloods zijn in aanleg 31 steen of 0 94
n Kne™b°Ven 2* Stee" °f 0 67 M" in het ««kant, hoog
O.oO M., geeft een inbond voor e'e'n neut van 0.327 kub M
of voor 17 neuten 5.559 kub. M.
De fondamenten onder de neuten der 14
galerijstijlen zijn in aanleg 0.67 M. of 2$
steen en boven 0.40 M. of IJ steen in het
vierkant hoog 0.20 M. Geeft een inhoud voor
ée'u neut vau 0.058 kub. M. of voor 14 neuten 0.812 » »
De 15 groote neuten zijn 0.40 M. in het
vierkant en 0.67 M. hoog, geeft vooreen
neut een inhoud van 0.107 kub. M. of voor
15 neuten 1 k h
De 14 neuten der galerijstijlen zijn 0.40
M. in het vierkant, hoog. 0.20 M. Geeft
een inhoud voor een neut van 0.032 kub.
M. of voor 14 neuten 0 448 f »

te zamen 8.424 kub. M.'

T)e steenen zijn aangenomen te zijn 0.26 M lane


0.124 M. breed en 0.052 M. dik :
Per kub. M. metselwerk van gebakken steen in basterd-
tras is noodig:
® ?te7™: • • a/ de 1000 f
0.2 kub. M. steenkalk: „
of
267 » A- Koraalkalk. . . a f * „
* - Cement. ...M I » „

Transportere f r
m

en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL.

i ~ :

^« , , Per transport . . . f
0.2 kub. M. zand ^ / m
2 metselaars „ „ tt
0.2 idem baas „
6 koelies „ m
0.3 mandoer „ „

te zamen f
dus voor 8.424 kub. M ĥ
Twee stukken gehouwen steen onder de stijlen der
weegloods a ƒ per stuk 1,

Totaal. . . . f f

VI. TIMMERWERK.

Lang; •
£
~ : p -s
ë § § -2
• G
•a sg S §
O
S 33 a
^ -*-> >—I

15 platen op de neuten 0.4 M. vierk > 8 0.192


5 vloerbalken 6 30 18/ 1 296
6 kapstijlen 4 24 !«•/'* 0.864
9 tusschenstijlen 3.90 35.1 ° 1.137
2 stijlen voor de weegloods . . 4.50 9 "/" 0.29*2
29 str. M. sloof op de stijlen (met
de lasschen) 29 18/ 0.835
2 aanvullingstukken of muurplaat. 5.5 11'»/|° 0.132
20 str. M. bovenregel 20 '°/ * 0240
4 schoren ._ 4 16 "/J" 0.288
20 str. M. middenregel 20 •/ 0192
8 karbeels 17 13.6 n/" 0196
2 bintbalken 5.8 H.6 ••/ 0 313
4 spruiten 3.30 13.2 i»/j| 0.238
4 hoekkepers (met de lasch) . . 8.5 34 •*/ 0.612
ï ?°k-. j' 3 3 "/ll 0.068
1 kozijndorpel 1.8 1.8 0.058
14 galerijstijlen 3.2 44.8., 0.757
48 str. M. architraafbalk op de gale­
rijstijlen (met de lasschen) .... 48 "/ 0.936
26.5 vierk. M. vloer, dik met de
zaagsnede j 6 1.590

Transportere. . . . 10.236
m
105

en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der

en plaatselijk in te
materialen uit
arbeidsloonen

koopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
arbeidsloonen

materialen uit
TOTAAL.
TOTAAL.

i ;

0.2 kub. M. zaad P- transport ... / Lang

2 metselaars „ „ t/ 3 ^
0.2 idem baas .... * * „ d | 5
0 ikoelies
a t
m m
* 'S * S • ^
0.3 mandoer ... ^ n JS o
* • « ^3
a
2
te zamen ƒ"

dus voor 8.424 kub. M t 55 viprlf M' JaeT]rtrauSpo/t


Twee stukken gehouwen steen onder de stijlen der ' met de klampen""' <C
weegloods a ƒ per stuk 21 str. M. rondgaande plank (ónder- 3 0.165

Totaal. . . . f f 12 str. M. plaat voor den trap J/l° n 1 qa


VI. TIMMERWERK 3 st«lerl ™or «len bok (om de weeg-

schalen op te heijen). ... 3 9 ">/|o 0.090

tftn™ . te zamen. • in 77A


^ S 10% voor houtverlies .... t'nm
— : s 4 1077

| .1 * £ Totaal 1 11.853
.g g S w-i 0
i l " I Per k", geeft voor 11.853 kub. M. / r
" Per kub' aan
arbeidsloon voor balken, stillen '
i i Si ' rT,1,Werk > traP' bok enz. is noodig, voor gereed-
15 platen op de neuten 0.4 M. vierk. .. . 8 0192 an maken en stellen:
5 vloerbalken . . . . . . . 6, 30 " / L296 o tlmmerlleden f f
6 kapstijlen 4 24 >»/** O Kiu , ,. " baas • »
9 tusschenstijlen 3.90 35.1 >7*° 1137 n* * "
2 stijlen voor de weegloods . . 4.50 9' •«/ 18 0.292 mandoer „ „
29 str. M. sloof op de stijlen (met i '8
de lasschen) .. 29 l8/ 0 835 i « te zamen. . . f
2 aanvullingstukken of muurplaat. 5.5 11'»/!° 0.132 dua voor 9.021 kub. M..
20 str. M. bovenregel 20 '•/!' 0 240 1 o *• r aan arbeidsloon voor den vloer is noodiir'

4 schoren . . 7 4 16 '*/ 0 288 ntlmmerman f f


20 str. M. middenregel 20 »/'* 0 191» „? ." « ,
8 karbeels . . ,§ 17 13 6 -V" 0. 96 0 02
2 bintbalken 5 8 116"/ 0313 mandoer
4 spruiten ! . 3 30 0.238
4 hoekkepers (met de laseh) . . 8.5 34 'V 0 612 j 'e zamen. . . f
1 nok 3 3 .w 0.068 V°°r. v,erk' M .
1 kozijndorpel 1.8 1.8'8/" 0 058 o .. Per ™rk' M' arbeidsloon voor de deur is noodis-
14 galerijstijlen 3.2 44.8 'V'! 0 757 n 'o tlmmerlleden • f f
48 str. M. architraafbalk op de gale- | 1 i r " *
I rijstijlen (met de lasschen) . . . . 48'. 0 936 nn* koel ' es

26.5 vierk. M. vloer, dik met de 005 mandoer

zaagsnede j 6 1.590
I te zamen. . . f
Transportere. . . | . 10.236
I I ; Transportere . . . \ f \*
106

koopen materialen. '


en plaatselijk in te

's lands voorraad.


Gereed geld voor

Geldswaarde der
materialen uit
TOTAAL.

Per transport . . . f f
dus voor 5,5 vierk. M "
Per vierk. M. dakoppervlakte is noodig aan hout voor
dakribben van 5'7 en panlatten van 3/4 c.M. 0,01541
kub. M. dus voor eene oppervlakte van 161 vierk. M.
2,481 kub. M. plus 10°/o voor houtverlies, geeft 2,73 kub. M.
Houtwaarde k f per kub. M., dus voor 2,73 kub. M. f

Per kub. M. aan arbeidsloon is noodig:


18 timmerlieden & ƒ ƒ
1.8 - baas * " "
6 koelies * " "
0.3 mandoer ... » * "

Te zamen. • . ƒ

Per vierk. M. dakoppervlakte te rekenen arbeidsloon


van 0.01245 kub. M. hout, dus voor 161 vierk. M.
arbeidsloon van 2.004 kub. M. geeft "

Voor het zagen der houtwerken, zijnde + 180 vierk. M.


zaagsnede:
aan arbeidsloon benoodigd per vierk. M. ƒ
Geeft voor 180 vierk. M
Nog te rekenen voor een houten kist om de ijzeren
geldkist, globaal "
Totaal. . • f

VII. BAMBOE WERK.

De wanden der koflijbergplaats beneden den bovenregel


of 2,15 M. boven den vloer hebben na aftrek van dc
deuropening eene oppervlakte van 40 vierk. M. Hiervoor
te bezigen dubbele wanden van digt in elkaar gevlochteu
bamboe a ƒ per vierk. M. enkelen wand; geeft voor
4 0 vierk. M . enkelen w a n d y 2 o f 8 0vierk. M . . . . f f
Voor het gedeelte boven den bovenregel een enkelen
wand te bezigen en minder digt gevlochten. De opper­
vlakte van dit gedeelte plus het gedeelte boven den voor­
wand bedraagt 40 vierk. M. en de prijs 3/„ van de hier­
boven omschreven enkele bewanding of ƒ per vierk M.
Geeft dus voor 40 vierk. M ..."
l)e beschieting tegen de spanribbcn boven de bergplaats
heeft eene oppervlakte van 30 vierk. M. en bestaat uit
kadjang-, kepang- of bantammermatten of eene andere
ligte bekleeding a f per vierk. M.
Geeft voor 30 vierk. M "

Transportere . . . f
107

<'n plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL.

I 1
Per transport . . . f f
r)en planken vloer te beleggen met een bamboezen sasak.
De oppervlakte bedraagt 26,5 vierk. M.

Geeft voor 26,5 vierk. M ,

Totaal . . . f \f

VIII. DAKBEDEKKING.

Het dak heeft eene oppervlakte van 161 vierk., in te


dekken met vlaamsche pannen.

Per vierk. M. is noodig:

25 dakpannen k f de 1000 f
0.2 metselaar m u
0.02 « baas „ „
0.4 koelie „ m
0.02 mandoer „ „ „

te zamen . . . /

dus voor 161 vierk. M ĥ j-

Voor de bedekking van nok en hoekkepers, lang te


zamen 3'3 str. M., is noodig per str. M. .•

5 vorstpannen ^ f de 1000 f
0.05 kub. M. kalk * „ „
0.075 » » zand * „ „
0.4 metselaar u „
0.04 » baas » » „
0.8 koelie „ _ m
0.04 mandoer „ 0

te zamen . . . f
dus voor 36 str. M „

Totaal. . . . f j f

ri r
108

en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

'slands voorraad.
Gedswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL.

ï ~ — : :

eenheid.

prijslijst.
Prijs per

N°. der
IX. IJZERWERK.

2 paren hengsels voor de deuren f 1,20 1532


1 grendelslot
f 2 40 f 2 40
» 3,90'3744 » 3 90 ~ 3 90
1 bovenschuif » 0,50 3577 . 0 50 . 0 50
1 valgrendel » 1,75! 1298 » 1 75 „ 1 75
15 K.G. spijkers voor de dakribben - 0,40 3900
0
. 6 — » 6 —
" * * panlatten . 0,50 3908 - 11 — I. 11 _
10 * » v „ wanden en dakbeschie­
ting » 0,56 3910 » 5 60 « 5 60
10 * » » den vloer » 0,42 3905 - 4 20 . 4 20

X. PLEISTERWERK. ^ " M5 35 M5 35

Het in den dag komende metselwerk der neuten, dus


over eene oppervlakte van 26 vierk. M. te bepleisteren
met basterdtras-specie.
Per vierk. M. is noodig:
0.0155 Kub. M. kalk ? . >, f *
0.0077 » . zand * „ „
0.0077 » » cement » » ,
0.25 metselaar „ m
0-025 » baas , ,
0.75 koelie ,
0.0375 mandoer »»

te zamen . . . f
das voor 26 vierk. M f ^

XI. TEEREN EN SUBLIMEREN.

Al de houtwerken, voor zoo ver ze niet in aanraking


komen met de kottij, 3 maal te bestrijken met eene op­
lossing van sublimaat-corrosief.
l)e oppervlakte bedraagt 70 vierk. M.
Per 1000 vierk. M. driemaal bestrijken met sublimaat-
corrosief is noodig:
3 K.G. sublimaat n*. 4094 a ƒ 9,70 / 29,10, dus voor
70 vierk. M . , «J-, r 0'
a 'U'ji '/ • • • • • • . . . f 204 f 20 4
Aan arbeidsloon om een vierk. M. driemaal te bestrij­
ken is noodig:
0.06 koelie a f f
0.003 mandoer „ „ m

te zamen . . . ƒ

Transportere ... f 2 04 f 2 04
1Ó9

en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld roor

's lands voorraad,


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL.

Per transport ... f 2 04' f 2' 04


dus voor 70 vierk. M.. . r
»
Al de houtwerken aan deu buitenkant van het gebouw,
zoo ook den buitenkant van den bamboezen wand twee-
maal te bestrijken met zweedsche teer ter oppervlakte
van 150 vierk. M.

Per vierk. M. tweemaal te teeren is noodig:

0.25 liter teer n°. 4140 a f 0.135 ƒ 0.03375


dus voor 150 vierk. M '. . 5j06 » 5 06

Aan arbeidsloon per vierk. M. tweemaal teeren is noodig:

0.1 koelie ï, f s
0.005 mandoer ' u * „

te zamen . . . f
dus voor 150 vierk. M. . .
* 1 *

Totaal. . . . f f 7 10 » |

XII LOODSEN, STELLINGEN EN GEREEDSCHAPPEN. I

Hiervoor te rekenen f 15 , f 75

XIN TRANSPORTKOSTEN.

Pro memorie. . , . f

1 1
110

en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

Geldswaarde der

's lands voorraad.


materialen uit
arheidsloonen
VGBZA1IGLIKGSTAA T.
TOTAAL.

I SCHADEVERGOEDING VOOR OP TE RUIMEN


GEBOUWKN OF INKOOP VAN GROND. . f r
II AFBRAAK , '
III AARDEWIÏRK ' | „ .
a. Onfgraving en wederaanvtilling der Jundamentsleuven. « ,
b. Op hooging van den grond en verharding van de
weegloods

IV AANSTAMPING DER FUNDERING


V METSELWERK
Vi TIMMERWERK * .
VII BAMBOEWERK ,
VIII DAKBEDEKKING „
IX IJZERWERK ! I I F 35 35 „ 35 35
X PLEISTERWERK ! . | ? ° 3j

XI TKEREN EN MET SUBLIMAAT BESTRIJKEN. . . . » 7 10 »


XII LOODSEN, STELLINGEN EN GEREEDSCHAPPEN .75— „75 —
XIII TRANSPORTKOSTEN

Telt . ... f f 42 45 f

10%, waaronder 1% voor de commissie van uitbetaling


eu verder voor toezigt en onvoorziene uitgaven bij uitvoering
in eigen beheer of voor winst van den aannemer bij uit­
voering door aanbesteding. , 4 25 ,

Totaal. ... ƒ f 46 70 f

R E C A P I T U L A T I E .

Gereed geld voor arbeidslooncn en in te koopen materialen . . . f


Van het Land, Materialen

Totaal Generaal. . . f

Opgemaakt te , den 187

De
m
BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN.

Residentie Nieuwe werken.

Afdeeling

Plaats

Dienstjaar 18

IORMAAL-BEGTEOOTIIGT VAN KOSTEN


TOT

het bouwen van een Koffij-inkooppakhuls met eene bergruimte voor 1650
pikols, goedgekeurd bij 's (Jouvernements besluit van 13 Maart 1878 n°. 19.

Korte omschrijving van het te verrigten werk.

Wordt verwezen naar de teekening en de toelichtende nota.


412
as

Gereed geld voor i

en plaatselijk in te
koopen materialen.

koopen materialen. |
Geldswaarde der

's lands voorraad.

I
arbeidsloonen

materialen uil

j
n plaatselijk in te
Gereed geld voor

's lands voorraad,


Gedswaarde der
arbeidsloonen

materialen uit
TOTAAL. I
TOTA

I ~ ~ —
I SCHADEVERGOEDING VOOR DE OP TE RUIMEN ~~ ~ i i—
GEBOUWEN OF INKOOP VAN GROND. T.,.m m , . Per transport . . . l.G94kub M
rlfi vl 1 overige groote neuten onder ' '
Promemorie- l ^oi'Hv**- IS j , I
II AFBRAAK. I va
" 0 2 kub M
- - »t voor 44 neuten . . 8 800 .
Pro memorie. . . . f f ;n het^erkant"' ^erijstijleu °-70 M- I
7 ilnno 1 , eu de '1,kte 02 M geeft
III AARDEWERK. i 8 kub M- of voor 24 neuten. . 2.352 . . '

a. Ontgraving en wederaanmlling der fondamentsleuven. te zam<-*n.... 12.846 kub. M. I

De lengte der ontgraving voor de neuten onder de ' kub' M' 18 "oodiS:
vloerbalken bedraagt te zamen 57 M. De funderingsleuven 1 2 kub M nf
zijn diep 0.50 M., breed op den bodem 1 M., gevende per 5 koelies ' f
M. te ontgraven 0.500 kub. M. of voor 57 M. 28.500 kub. M. 0.25 mandoer • - "
Voor zes dito neuten der weegloods te »
zamen. . . . . . . 3.000 * *
Voor één neut der galerij-stijlen te ont- te zamen. . . /
graven 0.1 kub. M. Geeft voor 24 neuten. 2 400 - - dus voor 12.846 kub. M. .

te zamen. . . . 33.900 kub. M. " ' ^ '


Per kub. M. benoodigd: V- METSELWERK.

1 koelie j r . De fondamenten der neuten onder de starulvi'nt,.,, I


r

°-05 mand0er " • S het "vierkant," hoog'o 50 M™J, ^ °l ° V


te zamenTTTT ' I "ITtT T f' M" °f V0°r ^euten'^è^kabT
dus voor 33.900 kub. M f r fondamenten der overige neuten met
Voor het wederaanvullen der sleuven te rekenen een hoos "o Tn"M dle,<!er galerijstijlen zijn

v 6- der ontgraving . bo4L 2ÜS

Totaal. . . ./ f IZoZluTtZ ^ ^ M;
u 388

b. Ophooging van den grond en verharding van den vloer Kakriistfilm^ln 'lt^„0nier de
der weegloods. * a^a », J ?J 1u aanIeS 067 M- en boven
Pro memorie. . . . f f ^ een inhnn. hooS 0'20 >
' ' p? ,, •phoud voor een neut van 0 058
IV AANSTAMPING DER FUNDERING. k«b-M of voor 24 neuten i.392 . .
(„•hKm i i vijf der sfc'udvinken

In de uitgegraven sleuven eene iustamping van koraal-, X 0 57 — !!' v!'ld V!l1' ^-'*3 X 0.53
berg- of riviersteen aan te brengen. i)p n.nt •1°knl)- M., geeft voor 5 neuten 0.800 . »
De in te stampen oppervlakte voor één groote neut een iuhoudvln°0 40 w» Ja001" ^j^11 ieder
onder de standvinken bedraagt 1.10 M. in het vierkant kub M seeft ? °-107
en dik 0.„0 M. of zooveel meer of minder als bij de' De neuten der p- 1 4.280 . ,
uitvoering za blijken noodig te zijn, geeft een inhoud1 0 40 X 0 20 ^ °4° X 1

van 0.242 kub. M. of voor 7 neuten. . . 1.694 kub. M.| neut van OOS'O F I " L OUD VOOR <':ÉU
I ut " 0032 kub- M., of voor 24 neuten 0.768 . .
Transportere. . . . 1,694 kub. M. .
I | tezamen. . . .24.323 kub. M
I I

8
113

koppen materialen. |
Gererd p.id voor I
f
I

'slands voorraad, j
en plaatselijk in te

Gedswaarde der
arheidsloonen

materialen uit
• TOTAAL.

ft I

| Idem voor de o verige^groote^euten'onder ^ ^ * I f


de vloerbalken enz. 1 M. i„ het vierkant, ,
nn 0 9 M" &eeft een inhoud : I
van 0.2 kub. iM. ot voor 44 neuten . . 8 800 . „
oor een neut der galerijstijlen 0.70 M i
O MD vierkant en de dikte 0.2 M weeft
0.098 kub M. of voor 24 neuten. 2.332 . |

| tezamen. . .7x^846^11^ j j
j Per kub. M. is noodig: j

1*2 kub. M. steen. . . n .


ö koelies f "
0-25 mandoer. ... * " " "
»
te zamen. . . . ƒ
dus voor 12.846 kub. M
f_ _
v. METSELWERK.

in i\leg ÏTounofdTo°eUten> Je standTi^en zijn I


in bet vierkant, hoog ó 50 M^eft SteCU1°f M'
één neut van 0.385 kub. M. of voo'r ï'neuten™ MSkubT
Uefondamentender overige neuten met b a Ö k U b - M '
uitzondering van die der galerijstijlen zijn
hoog 0..»0 M. van onderen 3* steen of van
boven 2* steen of 0 67 M. vierkant; de inhoud
van een fondament bedraagt 0.327 kub Al
alzoo van 44 stuks . . ' , ofia
fondamenten der neuten 'on'de'r ' de " "
0 40 M -n w aali'eg 0.67 M. en boven
0.40 JVI. in het vierkant, hoog 0.20 M
kub M " V o?°r Ce'a Ueut Vim 0 038
Kub M. of voor 24 neuten ... i oq9
hebben neUiteU °Uder,. vijf der standvinken
hebben ieder een inhoud van 0.53 X 0.53
~t b , ' M- ™or 5 neuten 0 800 . .
üe neuten onder den vloer hebben ieder
een inhoud van 0.40 X 0.40 X 0.67 = 0 107
kub M., geeft voor 40 neuten . . 4™

o4oexeo -"oder s;'ler,JstlJlei; ziJ" °-4°'x


"•40 X 0-0, geelt een inhoud voor e'e'n
neut van 0.032 knb. M„ of voor 24 neuten 0.768 . . j j

t e z a m e n . . .7 2 0 2 3 ] n i b J \ l ~ ' I !
1 M II
8
1

iu

en plaatselijk in le '
Gereed geld voor j

koopen materialen.

's lands voorraad.


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL.

I
He steenen zijn aangenomen te zijn 0 2G M lan" '
0.124 M. treed en 0.052 M. dik.
Per kub. M. metselwerk van gebakken steen in basterd-
tras is noodig:
«2 ftu,k i'eeue" k f ^ 1000 f
0.2 kub. M. steenkalk , „
of0.2(i7 h . koraalkalk . ,
0.2 » . cement ,
O.p . . zand
2 metselaars , „
0.2 idem baas
.® koeli«s

O.o mandoer . m

te zamen. . . . f
dus voor 24.323 kub. M /• f
Zes stuks gehouwen steen onder de stijlen der weegloods
a f per stuk , 1

Totaal. ...f f
VI. ITIMMERWERK. _ ~j i

Lang
I "§
M. ieder,

te zamen.

N
T33
M.

kr-
<• O
a

47 platen op de neuten 0 40 X 0.401 ! 8 0.601


5 vloerbalken (metdelasschenj. . 11.2 5.6 2.419
4 idem (idem) 11.2 44.8 1.935
10 laschplaten 0.7 7 ' •/ 0.185
2 stijlen (standvinken) 4.35 8.7 0.421
3 idem (idem) 3.6 10.8 .. . 0.523
2 idem (idem) 3.6 72 "»/„ 0.317
10 kapstijlen 4 40 1 •/ " 1.440
idem 4.35 17.4 0.626
18 tusschenstijlen 4.15 74 7 '«/ 2.420
7 bindbalken (met de lassehen) . 11.2 78.4 2.822
7 laschplaten 2.42 16.94 "/il 0 449
J idem 2.42 .. '•/,„! 0.408
14 karbeels 1.60 22.4 0.504
1* Wem 1.90 26 6 0.599
° spruiten 6 36 "/„ 1.080
J 'Jem 5.6 11.2 .... 0.336
3 staanders 3.8 11.4 0.308

Transportere. . . 17 393
! I I ;
115

1
en plaatselijk in t«
koopen materialen.
Gereed j?eld voor

s lands voorraad.
Geldswaarde der
arbeidsloonen

materialen uit
f TOTAAL.

Inhoud kub. M.J


Lang

eM. zwaar.
te zamen.j
M. ieder.

M.

Per transport. . . I 17.39J


2 (staanders
16 3.21 0.070
4 draagbalkeu voor ile halve span
ten
2 ! ravelingen
1 koppelbalk (met de lassehen).
. 3.1 12.4 '•/,. 0.446
3.2 6.4 »•/,, O.310
I
U.85 11.351'»/,, 0.204
6 1 schoren 2.75 16.5 '•/,, 0.371
4 hoekkepers (met de lassehen). 12 48 "/„ 1.440
4 schoren voor de hoekkepers 2.75 11 i»/j5 0.248
33 str. M. gording (met de lassche | .... 33 '»/,, 0.743
5.6 „ , , nok .
12 klossen ter bevestiging der go
5.6 0.126 |
„„ dill g 0.65 7.8 '•/,„ 0.234
oö str. M. sloof (met de lassehen). 33 'Vl8 0.950
2 aanvullingstukken op de bindba
ken ter bevestiging der dal
ribben 7.6 15.2 »«/,, 0.274
40 str. M. regel 40 •»/,, 0 480
40 - » idem
40 •/,, 0.384
8 schrankschoren 4 32 "/,, 0.576
2 kozijndorpels 18 3.6 's/ls 0.095
24 galerijstijlen 3.2 76.8 "/,, 1.298
74 str. M. architraafbalk (met d
lassehen) 74»»/,, 1.443
4 trapboomen 1-7 6.8 »/,, 0.087
8 treden 155 12.4 »/J% 0.252
3 stijlen voor den bok (om de weeg­

schalen op te heijen). . . . 3.00 9 00 "»/io 0.090

te zamen. . . . 27.520
10% houtverlies 2.752

Totaal kub. M. . . . 30.272


Houtwaarde a / per kub. M., geeft voor 30.272 kub. M f f
Arbeidsloon per kub. M. '
30 timmerlieden x / /
, 3 1 . » b a a s ; ; . : :
l ö koelies . . . .
u.o mandoer m

. te zamen. . . . f
dus voor 27.520 kub, M.
|* !
Transportere....'/ ' ' t I
HO

en plaatselijk in te
koppen materialen.
Gereed geld roor

Geldswaarde der

's lands voorraad.


arbeidsloonen

materialen uit
TOTAAL.

Per vicrk. M. dakoppervlakte is bcmoUigd91"01* ' ' ' '


nm?41U tTrJakr,lbbe" ZWaar 5/7 e" Platten 3/4cM
i tn ! alzo° voor 390 vicrk- M. 6,010 kub M
plas 10% voor houtverlies, geeft 6.611 kub. il hout
kub ™ ! " 1 " 1 J P e f k u b ' M ' G c e f t v o o r 6,011 -
Arbeidsloon per kub. M.
18 timmerman - , ,
r8 '
6 koelies
0.3 mandoer . . .
" 0

v i zamen- . . . f

s.tsvrw.M-.tv S;S.
voor het arbeidsloon van een vierk. M. dakont ervlakte!

dikV°nn^WM de-Ur? ter


1°lT
ervla'ktc
t
van 6.75 "vierk M.',
0.3712 kub m!S 8 aa" h°Ut plUS 10% ïerlie8

Houtswaarde n f per kub. M


Alzoo voor 0.3712 kub. M
| Arbeidsloon per vierk. M. *
6 timmerlieden . . ; r ,
- baas . : ; ; ; ; ; • . ' i f
2 koelies #
0.1 mandoer . .
» »
i „ . te zamen. . . f
dus voor 6.7o vierk. M.
De houten vloer met inbegrip der rondgaande plank
heeft eene oppervlakte van 100 vierk. M., dik 0 06 M
alzoo plus 10% houtverlies 6.600 kub. M. hout. ' 1
WKt"iTr'le per
Arbeidsloon
a f • per M.
vierk.
k"b- M'> dus voor 6000 M.:1.
1.2 'timmerlieden. . , x r r
012 - baas. . ; " r

0.4 koelies * ]
0 02 . mandoer "w

i r» zamen. ..f .
I)ns voor 100 vierk. M *
iZaagloon voor dakribben, panlatten', regelwerk' deuren *
iZ . 3 8 0 ; i e r k - M - «P"* » r pér vierk!j

'geldkL^globaaL61! 7? ~ ^ *W °m' * '


I* "
Totaal. . . , if |

i I I [
117

Gereed g«-ld V00r I

en plaatselijk in te
koopen materialen.

s lands voorraad.
Geldswaarde der
arbeidsloonen

materialen uit
i
TOTAAL.

| j

VII BAMBOEWERK. | I

W^nWanden„dr kofliJierSPlaats beneden den bovenregel:


»!*S !,*i" M ™ — .PPT.S

90 x 2 = 180 vierk. M. ; g 1 V00r

boekenwand b°Tea bovenreSci enkelen bami / I f


J
boezen wand te bezigen en minder digt in elkaar gevlochten :
'Je oppervlakte van dit gedeelte plus den zolderwand 1
boven den voorwand bedraagt 80 vierk. M. a f™™*
beeft dus voor 80 vierk. M
l)e planken vloer te beleggen met een bamboezen sas'ik '"
De oppervlakte bedraagt 100 vierk. Ma f Cn n
voor 100 vierk. M. . . J ' Geett
beeft" BbeschietinS *Tn ^ kribben' boven 'de'bergplaats "
heeft eene oppervlakte van 215 vierk. M. en bestfat n I
t bantammermatten of een andere,
ligte bedekking a ƒ per vierk. M. I
(reeft voor 215 vierk. M
|' i r
VIII DAKBEDEKKING. Totaal. . . .\f \ \ j-

in heeft ee"e oppervlakte van 390 vierk J1 iJ I


i
ra te dekken met vlaamsche pannen ' I I
Ier vierk. M. noodig-
o " S S S L ; * * » o r 1 j
0 02 ,» baas
0.4 koelies " "
0.02 mandoer . • ...«* „
» „
dus voor 390 vierk. M zamen • • • f I
52VS0tr°r \ '

0.05 kuib'^r'kalk' ' k f de 1000 f '


0.075 - „ zand " *
0.4 metselaar .. " *
^•04 » baas ...
0.8 kolies
0.04 mandoer. . *
* » f

Jus voor 52 str. M ^ ^ j


1 Totaal. . . . f | I j .• |
118

1
en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld roor

's lands voorraad,


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL.

ix'ijzerwerk. S/S II»


:S.a !o-|=!
j a. Hang- en sluitwerk. £ « <5 ^

4 paren hengsels /• 1,20 1532 f 4 80 f 4 80


2 onder) grendel» 1,75 1298 . 3 50 - 3 50
2 (boven) idem 0 50 3577 . 1 „ , l| .
oS in «i ' " 3,90 3744 » 7 80'. 7 80
KG. spijkers (vloer) 0,4213905 . 9 66 » 9 66
18 . idem (daknbben) 0 40 ;S900 . 7 20 » 7 20
0 * ?^em (Panlatten) 0 50 3908 . 16 . . 16 .
9 . idem (bewanding en dakbedekking). . . , 0,66 3913 . 5 94!5 94

Totaal . . . f 55 9 0 ' / 55 9 0

b. Te verwerken, ijzer.

74 KG. rondstaafijzer voor bonten in de bind-


en vloerbalken, draagbalken enravelingen . f 0,28 4929 f 20 72 f 20 72
16 KG. rondstaafijzer voor bouten voor de
cn ^Mjzersen verbinding gording op de spruiten. „ 0,30 4926 „ 4 80 - 4 80
bU KG- platstaafijzer voor laschijzers, spieën I I I
en spieplaten 32 4973 . 19 20 » 19 20

Totaal f 44 12 . f 44 72
c. Smeedloon.

Voor het smeden van 156 KG. ijzer tot bouten en


laschijzers etc. a / per KG. geeft voor 156 KG. . f i

X PLEISTERWERK.

De te bepleisteren oppervlakte van de neuten bedraagt,


68 vierk. M. te bepleisteren met basterdtras-spccie.
1 Per vierk. M. is noodie:
0.0155 kub. M. kalk \ r f
0.0077 i idem zand „ m
0.00771 idem cement , ¥ „
0.25 metselaar „ m m
0.025; » baas „
0.75 koelie „
0 0375 mandoer m „

' Ji !

' te zamcn. . . . f
du* voor 68 vierk. M r r
!_ M
i I i
119

en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
arbeidsloonen

materialen uit
TOTAAL.

XI BESTRIJKEN MET SUBLIMAAT EN TEEREN.


i
Al de houtwerken, (voor zoo ver zij niet in aanrakine
komeu met de koflij), liet bovenhout, enz. driemaal te
bestrijken met eene oplossing van sublimaat. Deze hout- I
werken hebben eene oppervlakte van 650 vierk. M.

Per 1000 vierk. M. driemaal bestrijken is noodig:


, Ktr' sublimaat-corrosief o». 4094 a t 9.70 of 29 10 I
dus voor 650 vierk. M f ; f 18 92 /- 18 92

Aan arbeidsloon per één vierk. M. driemaal bestrijken


is noodig: I
0.06 koelies < f ,
0.003 mandoer „

, te zamen. . . .
dus voor 650 vierk. M f

Al de houtwerken aan den buitenkant van het gebouw


zoo ook de buitenkant van den bamboezen wand driemaal
te bestrijken met zweedsche teer, hebbende te zamen eene
oppervlakte van 530 vierk. M.

n <tr i-,^)(;r v'el'k- M. driemaal te bestrijken: |


"•do liter zweedsch teer n°. 4140 a ƒ 0,135 ƒ 0 04725
dus voor 530 vierk. M . 25 04 . 25 04

n 1_ ^ vierk. M. driemaal teeren is noodier:


0.1o koelie. ... w r
).0075 mandoer * [ 'm

, te zamen . . . f
dus voor 530 vierk. M

Totaal. . . . f j f 43 96 ~f

XII LOODSEN, STELLINGEN EN GEREEDSCHAPPEN. ' j

Hiervoor te rekenen /100 ,| j /100 ,

ÏII1 TRANSPORTKOSTEN. I j j
Pro memorieI ĥ

' I I II
m

[
I
I
II

I
j
en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

'x lands voorraad.


Geldswaarde der
arbeidslooncn

materialen uit
V E R Z A J I E L I K G 8 T A A T .
T OTAAL.

I SCHADEVERGOEDING VOOR OP TE RUIMEN


li i « B ° ™ 0 F IN KOOP VAN GROND. . . . f \ f
II AFBRAAK. . ' '
III AARDEWERK.
a. Ontgraving en wederaanvulling der fundamentsleuven. «
. Ophooging van den grond en verharding van den
vloer der weeyloods v
IV AANSTAMPING DER FUNDERING
V METS Eli WERK .
VI TIMMERWERK
VII BAMBOEWERK . ! ]
VIII DAKBEDEKKING
IX IJZERWERK.
a. Hang- en sluitwerk - <,nr .. ,W!
b. Te verwerken ijzer. . . f f? 2° ' f. ^
c. Smeedloon. . - 44 72 . 44 72
X PLEISTERWERK- ] \
v™ MBT SÜBWMAAT ÉN TEÈREiV .' \„ 43 96 »
xm BN gekeeu^happen. ioo • .100 .

Telt. . . . f J~ }

10%, waaronder 1% voor de commissie van uitbetaling


en verder toezigt en onvoorziene uitgaven bij uitvoering-
in eigen beheer of voor winst van den aannemer bij uit­
voering door aanbesteding. .

Totaal. . . .
:f L_LLJ_
f j-

I I
R E C A P I T U L A T I E .

Gereed geld voor arbeidsloonen en in te koopen materialen. ... f


Van het Land, Materialen

Totaal Generaal

Opgemaakt te , den 187

De
121
ST°. 3230.
POSTLOODSEN. Normaalproject.

CIRCULAIRE aan de hooiden van ge­


westelijk bestuur op en buiten Java.

N . 4092. Batavia, 18 Mei 1878.


Ik heb de eer UwEdG. hiernevens te doen toekomen

van' g den Xe <W 'T ^ b Ü h e t G o u v e r n e m entsbesluit

voor dPn h ' 1 v a s t o e s t e | de normaalproject


voor den bouw van poslloodsen met stalling voor zes
paarden , alsmede van de daarbij behoorende blanco-
be rooting van kosten en nota van toelichting, met ver­
zoek om de voorstellen tot oprigting van dergelijke
gebouwen naar die ontwerpen op te maken.

tenw t \ W ° r d t V e P Z 0 C h t a a n i e d e r e n waterstaatsamb-
tenaar ,n uw gewest een exemplaar der stukken uit te

De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken,


B O O L.

NOTA VAN TOELICHTING, behoorende bij


het normaalproject voor een postloods
met stalling voor 6 paarden.

Tot dusverre werden de verspanningsloodsen meestal


afgezonderd gebouwd van de paardenstallen. Aangezien
evenw 1 a a n d e verspanningsloodsen: wil men d . a S e r
egen regen en zonneschijn beschut zijn, bezwaarlijk af­
daken kunnen worden gemist, heeft men in het normaal-
ontwerp die afdaken tevens bestemd tot stalling van de
paai den, zoodat verspanningsloods en stalling één geheel
uitmaken. De omstandigheid, dat op die wijze elk iei-
ziger zonder zijn wagen te verlaten, het gezift heeft od
de stallen, zal voor het stalpersoneel eene aansporin- te
Waar Jn z°uH s S ' ? e d s - zmdelijken toestand te'houde
(
Waar zulks zonder veel bezwaar en zonder te groote
kosten kan geschieden, is het wenschelijk, dat men voor
voertuigen, die met van postpaarden gebruik maken, ge-
ü
m
legenheid hebbe, zich buiten de loods om te bewegen,
ten einde geen oponthoud bij eventuele verspanning onder
de loods te veroorzaken.
In het algemeen mag de loods geen mindere lengte
hebben dan 12 M., ook al worden er minder dan zes
paarden gestald. Indien meerdere stalling noodig i s ,
wordt de ruimte daarvoor gevonden onder het tegen­
overgestelde afdak van de loods, dat in het normaal-
ontvverp opengelaten is, zoodat bij dezelfde lengte van
de loods gelegenheid tot stalling van 12 paarden kan
worden gemaakt
Vertrekken tot huisvesting van stalpersoneel ol man­
doers zijn niet in het ontwerp opgenomen. Alleen is ge­
rekend op bergruimte voor gras en voor tuigen enz.
Volgens het ontwerp en de blancobegrooting van kos­
ten bestaat de buitenomwanding van de loods uit met­
selwerk.
Waar dit materiaal moeijelijk te verkrijgen of te kost­
baar is, wordt het gebouw geheel van hout met bamboe­
wanden opgetrokken. De stalsloven, neuten en goten
make men echter zooveel mogelijk van steen. Worden
de houten stijlen onmiddellijk in den grond geplaatst,
dan moeten de ondereinden, voor zoover ze in den grond
reiken, vooraf verkoold worden.
Aangezien uit het normaalontwerp genoegzaam blijkt,
welke geringe wijzigingen de teekening ondergaat, wan­
neer het geheel van hout met bamboewanden wordt ver­
vaardigd, is hel onnoodig voorgekomen een afzonderlijk
normaalontwerp van zoodanig houten station te vervaar­
digen.
Aangaande de te bezigen houtwerken valt hetzelfde op
te merken als bij het normaalontwerp van de koffij-
inkooppakhuizen is gezegd.
Alleen wanneer lokale omstandigheden zulks vorderen,
kunnen de verspanningsloods en de stal afgescheiden van
elkander worden gebouwd.

Behoort bij 'sGouvernements besluit van 3 Mei 1878 n°. 1.


128

BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN.

Residentie Nieuwe werken.

Af(heling

Plaats

Dienstjaar 18

NORMAAL-BEGROOT™ VAN KOSTEN


TOT

Let bouwen van een postloods met 6 paarden, goedgekeurd bij


's tiouvernements besluit van 3 Mei 1878 n°. 1.

Korte omschrijving van het te verrigten werk.

Wordt verwezen naar de teekening en de toelichtende nota.


m

'
en plaatselijk in te i
koopen materialen, j

i
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL.

I. AFBRAAK. pro memorie . . . f f

II. AARDEWERK. i

Ontgraving en weder-aanvulling der fundamentsleuven.


i)e daar te stellen muren hebben eene gezamenlijke
lengte van 43 str. M.
De fundamentsleuven zijn diep 0.8 M , breed gemid­
deld 1.30 M., gevende per str. M. te ontgraven 1.04
kub. M. of in het geheel 44.72 kub. M.
Voor de goot en funderingen der stijlen en pilasters
bovendien te rekenen op 18.28 kub. M., dus in het
geheel te ontgraven 63 kub. M.
Per kub. M. is noodig :
1 koelie S, ƒ ƒ
0.05 mandoer ,

te zamen . . . ƒ
dus voor 63 kub. M f f
Voor de wederaanvulling der sleuven te rekenen \ van
de kosten der ontgraving „

Totaal . . . f i I f

III. AANSTAM PING DER FUNDERING.

In de uitgegraven sleuven zoo noodig eene instamping


van koraal-, berg- of riviersteen aan te brengen, breed
0.85 M., dik 0.20 M. en lang 43 str. iM., hebbende
dus een inhoud van 7.310 kub. M.
De instampingen onder de omgekeerde
geweltjes zijn breed 3.5 M., lang 9 5 M.
en dik 01 M., gevende dus een inhoud van 3 325 » «
Die voor de stijlen en pilasters te zamen 1.200 » »

te zamen . . . 11.835 kub. M.

Per kub. M. is noodig:


1.2 kub. M. steen a/ f
5 koelies * .
0.25 mandoer »

te zamen f
dus voor ongeveer 12 kub. M. totaal f

IV. METSELWERK.

a. Fundamenten en plinten.
f
De fundamenten der muren zijn hoog 0.60 M., in
aanleg zwaar 3 steen of 0.8 M-, van lj steen of 0.4 M.
V25

en plaatselijk in te
kuopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
arheidsloonen

materialen uit
TOTAAL.

en lang 43 str. M., geeft dus een inhoud van 15,480 kub M
De plinten zijn hoog 0.5 M., dik 0.4
• en 43 M., geeft alzoo .... 8,600 »
De fundamenten van de neuten der 6
stijlen hoog 0.6 M. lang en breed van I
onderen 0.8 M. en idem van boven 0.4
geeft dus een iuhoud van j 350 m „
Die van de pilasters houden in. . . 0 610 # »
De omgekeerde gewelfjes hebben een '
oppervlakte van 32.3 M. en eene dikte j
van 0.18 M., dus een inhoud van . . . 5,814 »
De goot heeft een inhoud van .... 1 000 » *
Voor de neuten, pilasters enz .... 0,806 »

IV mpf. i f .. te 2a,nen ' • • 33,66 kubT\r


0.124 M btedl" 0U052 TT™ * ^ kn8'

tralTs noodig!' 'UetSelWerk SteeD in baSterd"

450 steenen . . v / -
0.2 kub. M. steenkalk ^
of
0.0267 kub. M. koraalkalk „ „
0-2 - - cement ....
0-2 " " zand „ *
2 metselaars
0.2 metselaarsbaas
6 koelies *
0.3 mandoers. ... * * "
H

. te zamen . . . f
dus voor 33.66 kub. M J

b. Schoone muren. ' f


He opgaande eenstecnsmuren hebben, na aftrek der
boogvormig openingen, eene gezamenlijke oppervlakte
van 130 vi-rk. M., gevende bij eeue dikte van 0 26 M
dus een inhoud van 33 ; 80 kub M

Ue verzwaringen der muren houden in 1.50 » „

, , te zamen . . 35 3 v,,!, tii


kaiklnel iT.^ ™ ****» — ^ ê
4*^0 steenen ^ f
0.2 kub. M. steenkalk • ... '
).-67 I u „ koraalkalk „ „
0-4 » » zand m *
2.5 metselaars
0-25 „ |jaas ^ ^ *•

Transporterc . . . ƒ f ^
120

koopen materialen. ,
en plaatselijk in te
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
arbeidsloonen

materialen uit
Totaai.

i -
, I
Per transport . . . / 11 t
7.0 koelie» J '
m
0.375 mandoers !»» »

te zamen . . , f
dus voor 35.3 kub. M. . . .

V. TIMMERWERK. T°taal ' ' ' \ f \ f

Lang c S
« M

I I S N *

Ia g S o
5 ' * >3

6 stijlen 4.75 28.5 "/ 0 923


3 bindbalken 6.30 18.9 >•/" 0 510
6 spruiten 3.4 20.4 •*/" 0.367
3 huilebalken 3.— 9, 11 / 0.162
1 nok (met de lasschen). ... — 7.25 '»/" 0.142
4 hoekkepers 5 20 >>/'* 0.336
38.5 str. M. raunrplaat (id.) ... — 38.5 1»/'" 0 730
6 karbeelen 1.8 10.8 "/" 0 194
2 stijlen 2.65 5.3 •»/" 0 119
2 id. (deur-) 2.65 5.3 •»/" 0.119
6 bindbalken (onder de afdaken). 3.90 23.4 '*/" 0 421
6 staanders (id.) 1.5 9. 1 0 / " 0 090
6 karbeelen (id.) 1.75 10.5 0.105
26.5 str. M. architraaf (id.). ... — 26.5 11/'° 0.477
26.5 » » muurplaat (id.). ... — 26.5 1 "/'* 0.318
28.5 . . gording (id.). ... — 28.5 •»/'' 0342
1 dorPel 1.2 1.2!'»/!* 0.027
7 str. M. regelwerk — 7.— » / 0 028
2 belegstukken 0.75 1.5 • /'" 0.008
12 str. M. latten (deur-) .... — ]2 • /" 0.018
7 stijltjes (voor den voederbak) 1 7.— 1»/' 0.101
7 ribben (id. id.) ... 0.7 4.9 •»/!! 0.059
str. M. ruifbalk 21.5 11 / 0.310
90 spijlen voor de ruif 0.85 76.5 'A* 0.123
5 lantier-boomen 2.10 10.5 10/ 0.105

6.143

10 o/o houtverlies 0.614

Totaal . . . 6.757
I
127

en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld roor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
arbeidsloonen

materialen uit
TOTAAL.

i - — —

Houtswaarde/ per kub. M., dus voor 6.757 kub. 51. r r


irer kub. M. aan arbeidsloon noodig:
36 timmerlieden j- r
3.6 timmermansbazen , „
12 koelies . . » »
0.3 mandoer „

te zamen. . . . f
das voor 6.143 kub. M
Per vierk. M. dakoppervlakte is benoodigd aan'hout "
voor de dakribben van » en panlatten van 4 cM. 0.01541
kub. M., dus voor eene oppervlakte van 231.5 vierk. Al.
noodig plus 10»/„ houtverlies 3.924 kub. M.
Houtswaarde ƒ per kub. M., dus voor 3.924 kub. M. ,
Arbeidsloon benoodigd per kub. M.:
18 timmerlieden f r
1.8 timmermansbaas . * »
6 koelies m m
0.3 mandoer m

te zamen. . . . f
Per vierk. M. dakoppervlakte te rekenen arbeidsloon
van 0.01245 kub. M. hout, dus voor 231.5 vierk M
arbeidsloon van 2.882 kub. M. geeft
De stalvloer heeft eene oppervlakte van 33 25 vierk Al
en eene dikte van 0.05 M., geeft dus een inhoud
VSn' ' 'J v,- V 1.663 kub. Al.
De voederbak is breed ontwikkeld 1 M
lang 9.5 M. en dik 0 04 Al., dus een inhoud
van 0.380 - -

1n„, , . .. tezamen. . . . 2 043 kub. M.


1U /o houtverlies 0.204 » »

„ . , ^ Totaal. . . . 2.247 kub" M.


Houtswaarde/ per kub. M., dus voor 2.247 kub Al .
Arbeidsloon per vierk. M. benoodigd: ' "
1.2 timmerlieden. ^ r r
0.12 timmermansbaas „ „
0.4 koelie » I
0.02 mandoer m

te zamen. . , . f
dus voor 42.75 vierk. M
Voor het zagen der dakribben, panlatten,'st'alplaiiken'
voederbak en ruiflatten ± 200 vierk. Al. zaagsnede.
Arbeidsloon benoodigd per vierk. M f

Totaal. . . . f f
128

I
en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad.


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL.

i —
VI. DAKBEDEKKING.

Het dak heeft eene oppervlakte van 231.5 vierk. M


m te dekken met vlaamsehe pannen. '
Per vierk. M. is noodig:
25 dakpannen < r ,
0.2 metselaar
0.02 metselaarsbaas .... ,,
0.4 koelie
0.2 mandoer

, te zamen. . . f
dus voor 231.5 vierk. M ,
Voor de bedekking van nok'en hoekkepersW te f

zamen 27 str. M., is noodig per str. M. i


0 vorstpannen .... >> f
0.05 kub. M. kalk . . . '
0.075 » „ zand „ „
0.4 metselaar
0.04 metselaarsbaas .... „
0.8 koelie *
0.04 mandoer . .
» #
. te zamen. . . . f
dus voor 27 str. M

Totaal. . . . f / |

VII. IJZERWERKEN. j—

1 paar hengsels 1532 k f 120

12 Kr spijkers
f 3752 ' „- „
2-86 i 2 86
12 KG. agoo . 405 , 4 gg!
o ' ' • " 3909 " » 0.54 „ 5 40
•> " id. (voor deur en voederbak) • 3907 • » 0.46 „ 1 »ü
l.o » rond staafijzer (voor kettingen 1
en krammen) . . . . . » 4921 » » 0 32 n ss
4 « plat staafijzer (voor banden om " '
de lantierboomen) 4977 . , 0 28 , , 12

b • rond staafijzer (voor hangers) » 4927 » » 0.28 „ 1 Sli .


4.5 , vierk. staafijzer (voor hakkel- I *•
bonten) 4958 » « 0.28 » 126

Totaal. . . . f ƒ 20 34 /" 20 34
VIII. SMEEDLOON. ,
<

KG.°greeftetduTerkeU ^ 16'3 ^ f

Totaal. . . . f | j f
129

|
koopen materialen.
en plaatselijk in te
Gereed geld voor

s lands voorraad.
Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
L
TOTAAL.

IX. PLEISTERWERK.

. H1 o,cden Ciag komen'Je metselwerk ter oppervlakte


ufortel ' M' tC bePleisteretl "et gewone kalk-

0.01546 k„^MViïalkM-.iS.n^g; . , ,
0.01546 u * zand ' ' t l
0.25 metselaar
0.025 metselaarsbaas . * " *
0 75 koelie . . . . *
0.0375 maiidoer . .
» //

j te zamen. . . . f
dus voor 315 vierk. M '
De omgekeerde gewelven en de binnenkant van'de goot/
ter gezamelijke oppervlakte van 40 vierk. M. te bepleis­
V
teren met basterdtrasspeeie.
nmtin , ^ Vierk' M- ls noodig:
0.0154b kub. M. kalk - ,
0-0077 . „ 2aad ; ; ; r f
0 00/7 » # cement .
0.25 metselaar
0.025 metselaarsbaas ...
0.75 koelie ' *"» *
0.0375 mandoer . . " "
* • • • n „
i .„ . te zamen . . . f
alzoo voor 40 vierk. M

Totaal. . . . f )ƒ

X' BVKBWKNN MET SUBLIMAAT. TEEREiV EN J—-

| Met uitzondering der houtwerken van de stalling, worden !


j de stijlen, bmdbalken, muurplaten en karbeelen 3
. maai met eene oplossing van sublimaat bestreken
PerSieonne J L6 °')I,e7lakte bedraag' 120 vierk. M.
Pel 1000 vierk. M. dnemaal te bestrijken is noodig- '
KG. sublimaat corrosif uo. 4094 ƒ9.70 of 29 10
dus voor 120 vierk. M.
0.18 ko,tbeid8l°OD V°°r 3 maal dijken: /" 3 49 ƒ 3 49
0.009 mandoer • • • . a / f j

i «™ . , te zamen. . . . /
dus voor 120 vierk. M
f < i

Transportej-e . . . J /" | /' 3 49|/ 3 49


130

en plaatselijk in te
koopen materialen.
Gereed geld voor

's lands voorraad,


Geldswaarde der
materialen uit
arbeidsloonen
TOTAAL,

! I I
Per transportere. . . . f f 3 49 f 3 4t
Alle vorenstaande houtwerken benevens die van de
stalling (uitgezonderd de vloerplanken) worden driemaal
met zweedsch teer geteerd, zij beslaan eene gezamenlijke
oppervlakte van 250 vierk. M., waartoe noodig per vierk. M.
0.35 L. Zweedschteer n". 4140 a ƒ 0.135 f 00.4725
dus voor 250 vierk. M » 11 82 » 11 82
Per vierk. M. driemaal teeren is noodig:
0.151 koelie & f f
0.0075 mandoer „

te zamen. . . . ƒ
dus voor 250 vierk. M
voor het 2 maal meniën en zwart verwen van al de
ijzerwerken kan men rekenen globaal »5 . 5 .10

Totaal. . . . f f 20 31 f

XI STELLINGEN EN GEREEDSCHAPPEN.

Hiervoor te rekenen f 50 f 50

XII TRANSPORTKOSTEN.

Pro memorie. . . f f J

!
131

i
j
en plaatselijk in te
koppen materialen.
Gereed geld roor

'a lands voorraad.


Geldswaarde der
arbeidsloonen

materialen uit
VERZAHGLIKGSTAAT.
TOTAAL.

I AFBRAAK ,
II AARDEWERK ^ F
ONTGRAVING EN WEDERAANVULLINQ .
III AANSTAM PING I)ER FIJNDERING
IV METSELWERK *
A. FUNDAMENTEN EN PLINTEN
B. SCHOONE MUREN . , '
V TIMMERWERK
VI DAKBEDEKKING
VII IJZERWERKEN .... *
VIII SMEEDLOON . . . / 20 34 » 20 34
IX ('LEISTERWERK. *
X V MAATN' TEEKEN 'EN 'BESTRIJKEN' MET SIÏBLI- '

XI STELLINGEN EN GEREEDSCHAPPEN • 20 31 »
XII TRANSPORTKOSTEN
»

TCLT ••••/• f 40 65 f ~

10%, waaronder 1% voor de commissie van uitbetaling


en verder voor toez.gt en onvoorziene uitgaven bij uitvoering
in eigen beheer of voor winst van den aannemer bij uit-
voering door aanbesteding

TOTAAL. . . , F F ^

'

R E C A P I T U L A T I E .
GEREED GELD VOOR ARBEIDSLOONEN EN IN TE KOOP™ MATERIALEN F
MATERIALEN VAN DEN LANDE

TOTAAL GENERAAL. . . F

OPGEMAAKT TE F DEN 18?

De
132

K°. 3291. YEN DU KAN TOREN. Wanneer wordt het


bedrag, den tande wegens vendupro-
centen en den armen wegens het \ per
mille toekomende, vorderbaar?

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

N°. 8182. Batavia, 27 Mei 1878.

Bij de examinatie van de jaarrekeningen der zooge­


naamde particuliere vendukantoren heeft de viaag zicli
voorgedaan, op welk tijdstip het bedrag, hetwelk den
lande wegens venduprocenten en den armen wegens het
1 per mille toekomt, vorderbaar kan worden genoemd.
In overleg met de algemeene rekenkamer is aangeno­
men, dat bedoelde gelden vorderbaar zijn op den dag,
waarop het rendement der vendutie verschuldigd is, dus
voor venduliën, op het gewoon crediet van drie maanden
gehouden, zes maanden — en voor venduticn, legen da­
delijke betaling gehouden, zes weken na den verkoopdag.
Daar de voldoening van hetgeen het land toekomt bij
opvolging der bepalingen kwartaalsgewijze geschiedt, kan
men, ter bevordering dei' eenvoudigheid, zich in de toe­
lichting der jaarrekening bepalen tot de globale opgave
van hetgeen in den loop van een kwartaal vordeibaai
geworden is.
Ik heb de eer UwEdG. te verzoeken de pailiculieie
vendumeesters in het door u beheerd gewest met het
bovenstaande in wetenschap te willen stellen.
Ik teeken hierbij aan, dat de reeds ingediende reke­
ningen en toelichtingen, in verband met den boven aan- .
gegeven regel, bij mijn departement zullen gewijzigd
worden.
Vermits de staten lett. B II van de driemaandelijksche
verantwoordingen behooren te bevatten de gegevens, be-
noodigd voor de verificatie der bedragen, voorkomende
in de bedoelde jaarverantwoordingen, gelieve UwEdG. de
voormelde vendukanloren in uw gewest tevens aan te
•133
schrijven, in den vervolge op genoemde staten naatlw-
keurig te vermelden den crediettermijn van elke vendutie,
die niet op het gewoon crediet van drie maanden gehou­
den is.
Be Directeur van Financiën,

MICHIELSEN.

K° 3202. VENDUKANTOREN. Opname der ad-


minislratie van altredende vendu­
meesters.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

N°. 8236. Italavia, 28 Mei 1878.

Herhaaldelijk wordt zoowel in de bijhouding als in het


onderzoek der administratiën van afgetreden of vertrokken
(zoogenaamde particuliere) vendumeesters belemmering on­
dervonden, doordien sommigen hunner — en in den regel
juist degenen, die het beheer van hun kantoor met weinig
orde hebben gevoerd — de daartoe betrekking hebbende
boeken en bescheiden bij hun vertrek naar elders mede-
nemen, instede van ze achter te laten op de plaats, waar
hunne administratie moet worden gelikwideerd.
Volgens § d der circulaire van den directeur der mid­
delen en domeinen van 30 Januari 18li5 n°. 297, voor­
komende in het Bijblad onder n". 1714, moeten bij de
aftreding van een vendumeester o. a. de administratie
opgenomen en gelijke stukken daarvan opgemaakt wor­
den als bij de driemaandelijksche opname, terwijl een
exemplaar daarvan aan den betrokken departementschef
behoort gezonden te worden.
Indien dat voorschrift, voor zooveel noodig, in verhand
gebragt met de laatste alinea's van Bijblad n°. 1431,
met zorg en naauwgezetheid wordt opgevolgd, zal een
groot deel der thans vaak ondervonden moeijelijkheden
vermeden worden, daar men dan van den stand der zaak
m
op het tijdstip der aftreding van den vendumeester een
overzigt heeft, dat volledig te maken is door bijvoeging
eener juiste gespecificeerde opgaaf van alle op dat tijdstip
uitstaande vorderingen.
Verder is mijne aandacht er op gevestigd, dat ook aan
art. 21 der eerste instructie in Staatsblad 1822 n°. 29,
zelfs na de uitvaardiging der dezerzijdsche circulaire van
12 Augustus 1875 n°. 10488 (Bijblad n°. 2886; — zie
de 13" tot en met de 18 e alinea), niet dan bij uitzonde­
ring gevolg wordt gegeven.
Ik heb de eer, voor zooveel noodig, de bovengenoemde
voorschriften bij UvvEdG. in herinnering te brengen, met
verzoek aan de behoorlijke opvolging daarvan voortaan
streng de hand te houden en te doen houden.
De Directeur van Financiën,
MICHIELSEN.

BjO. 3393. BURGERLIJKE OPENBABE WERKEN.


Aanvragen van fondsen.
CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­
westelijk bestuur.

N°. 4550. Batavia, 4 Juni 1878.

Het nieuw reglement op het beheer en toezigt over de


burgerlijke openbare werken, vastgesteld bij Staatsblad
1877 n°. 238, bragt eenige wijzigingen in de bestaande
regelen en voorschriften betreffende de opmaking en in­
diening der gewestelijke aanvragen van fondsen ten be­
hoeve van het burgerlijk bouwdepartement.
Nu het werkplan voor 1879 ter vaststelling aan de
bevoegde magt is ingediend, en de tijd voor het opmaken
van dat voor 1880 nadert, acht ik het oogenblik gekomen,
om uwe aandacht te vestigen op eenige punten, die, ten
fffivolee van bedoelde wijzigingen, bespreking vorderen.
Door de bepaling, vervat in art. 10 van genoemd
reglement, komen te vervallen de staten lelt. A-> en e ,
135

bedoeld bij de circulaire van mijn ambtsvoorganger van


19 Juni 1875 n\ 5523, opgenomen onder n° 2972 van
het Bijblad op het staatsblad. Die staten behoeven dus
niet meer te worden ingediend.
De werken, wier omschrijving voorheen in die staten
te huis behoorde, moeten voortaan volgens dat artikel,
elk afzonderlijk, bij gemotiveerde voorloopige voorstelten
aanhangig worden gemaakt, op de wijze daarbij aange­
geven.
Het tijdstip, waarop het ontwerp mijner begrootin"'
met het daarbij behoorend werkplan voor 1880 gereed
moet zijn, maakt het noodig, dat al die voorstellen vóór
of uiterlijk op 1 December aanstaande in mijn bezit zijn.
Ik verzoek UwEdG. dit voor nu en voor den vervolde
te willen betrachten.
Voor de vernieuwing van bestaande — of voor den bouw
van nieuwe — inlandsche scholen behoeven vooraf geene
voorstellen in den geest van het vorenvermeld art. 10 te
worden gedaan, daar ook verder voor deze scholen een
globale post op de begrooting zal gebragt worden
De staten lett. A 1 en A" en B 1 en B" moeten op den
ouden voet blijven ingediend worden.
Wat betreft de opgaaf der herstellingen, bedoeld bij
art. 9, deze moet ingediend worden in den tot no°- toe
gevolgden vorm (staten lett. C i:s - en D 1JA ) en bij°mijn
departement ontvangen zijn op den 15den November van
het jaar, voorafgaande aan dat, waarin de begrootin-
van Nederlandsch-lndië aan het Opperbestuur moet ge­
zonden worden. °
De indiening van de staten lett. F (onderhoud, her­
stelling en vernieuwing van brandspuiten en andere
brandbfuschmiddelen) en lett. E. (gewoon onderhoud van
s lands burgerlijke openbare werken) is niet meer noodi"
1 ot basis van de raming van een en ander zal voortaan
worden genomen het cijfer, voor het laatst bekende jaar
toegestaan, bijv. voor 1880 dat van 1878. Alleen wan
neer dit wijzigingen vordert, dat is, wanneer dat cijfer
e ïoog o te laag voor de toekomst mogt blijken, zal
eene goed toegelichte opgave moeten gedaan worden
136

van de werkelijk benoodigde sommen. De inzending van


zoodanige opgaaf geschiede op hetzelfde tijdstip (15 No­
vember) als bepaald is voor die van de opgaaf der uit te
voeren herstellingen.
De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken,
B O O L.

N» 3294 K0FFI.IINK00PPAKIIU1ZEN. Vervolg


KUmJlimUUl'rAiYiiui^u.1. op
' c ' " U "J "t'
n°. 3289.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op en builen Java
en Madura.

N° 7908. Batavia, 16 September 1878.

Volgens mededeeling van den directeur van binnen-


landsch bestuur zou herhaaldelijk gebleken zijn, dat de
nota van toelichting, behoorende bij de normaalontwerpen
voor koffijinkooppakhuizen, bedoeld bij mijne circulaire
van 11 April 1878 n°. 3090 (*), verkeerd wordt opgevat,
zoodat bij voorbeeld wanneer een pakhuis met eene
bergruimte van 800 of 2300 pikols noodig is, eenvoudig
eene begrooting wordt opgemaakt voor een pakhuis van
1025 of 2750 pikols, omdat onder de in die nota opge­
somde 13 pakhuizen van verschillende bergruimte er geen
voorkomen van eene capaciteit juist van 800 of 2300 pikols.
Eene dergelijke opvatting ware zeker voorkomen door
teekeningen en begrootingen op te maken en te laten
drukken voor alle mogelijke voorkomende gevallen en dus
voor pakhuizen van 200 lot 5000 pikols bergruimte en
meer, opklimmende met 50 pikols of nog minder. Doch
aan zoodanig omvangrijk werk kon, ook met het oog op
de vele nog op te maken normaalontwerpen voor andere
werken, niet worden gedacht, en ik meende aan liet

(*) Bijblad n°. 3289,


137

doorzigt der hoofden van gewestelijk bestuur te mogen


overlaten, hoe te handelen wanneer een pakhuis noodig
zou zijn met eene bergruimte, welke niet bepaaldelijk
voorkomt op het lijstje van genoemde nota.
liet ligt loch voor de hand, dat men in zoodanig geval
neemt het naastbijkomende getal van meeibedoeld lijslje,
en dus wanneer een bergruimte van 800 of 2300 pikols
noodig is, men daarvoor neemt een pakhuis van 750 of
2200 pikols. In het normaalontwerp is er op gerekend,
dat de pakhuizen, des vereischt, meer kunnen bergen
dan daarvoor in cijfers is opgegeven, en dat wel zonder
de koffij hooger dan 2.20 M. boven den vloer op te
schuren. Volgens de nota van toelichting geeft elke ver­
meerdering in lengte met 2.50 M. voor de pakhuizen
volgens de kleinste type eene meerdere bergruimte van
275, voor die volgens de grootste type eene meerdere
bergruimte van 550 pikols, zoodat, voor het oogenblik
aannemende dat de koffij rondom tegen de wanden tot
2 20 M. is opgeschuurd, een pakhuis, volgens het nor­
maalontwerp voor 200 pikols bestemd, 550 pikols en
een voor 1650 pikols bestemd, 2200 pikols zou kunnen
bergen.
Over hel algemeen zal zoodanige aanzienlijke vermeer­
dering in bergruimte boven het aangenomen bedrag wel
met vereischt worden en zou in dat geval een pakhuis
van de naastvolgende grootte noodig zijn, daar loch
ruimte moet overblijven voor een tafel, geldkist enz.
Bij een koflijpakhuis met eene bergruimte volgens de
nota van toelichting, waarin de koffij aan 3 zijden ter
hoogte van 2.20 M. tegen de wanden ligt opgeschuurd
en aan de voor- of deurzijde onder haar natuurlijk beloop
blijft staan, blijft tusschen die deur en den teen van den
koffijhoop in normale gevallen nog ruim 1.50 M. over de
geheele breedte beschikbaar voor bureaumeubilair van den
pakhuismeester.
Door nu ook aan de deurzijde de koffij niet onder
haar natuurlijk talud, maar tegen batterijen van gezakte
koffij op te schuren, heeft men het voldoende in de
magt om, met behoud van de noodige ruimte voor den
10
138

pakhuismeester en zijn bureanmeubilair, de bergruimte


binnen de verlangde grenzen te vermeerderen, zonder
daarom hooger dan °2.°2Ü M. op te schuren.
Ik lub gemeend UwEdG. het vorenstaande te moeten
mededeelen als een vervolg op mijne circulaire van
11 April 1878 n". 3090.
Tevens verzoek ik UwKdG. aan iederen waterstaats-
ambtenaar in uw gewest een exemplaar dezer circulaire
uil te reiken.
De Directeur der Burgerlijke Openbare Werken,
B 0 0 L.

X°. 3205. AFSTAND VAN GRONDEN. Boschgrond.

CIRCULAIRE aan de Gouverneurs van


Sumalras Westkust en Celebes en
Onderhoorigheden en de residenten
van Sumatra's Oostkust, Menado en
Amboina.

r\;o 7527. Batavia, 13 Juli 1878.

Zooals UwF.dG. bekend zal zijn, moet bij de behande­


ling van aanvragen van gronden in huur of erfpacht niet
alleen gelet worden op de geschiktheid dier gronden om
te worden uitgegeven, maar ook, zoo ze met bosch zijn
begroeid, of het hout noodig is ter voorziening in 's lands
behoeften dan wel in die der in den omtrek gevestigde
bevolking, en of de ontwouding van nadeeligen invloed
op klimaat en waterafvoer zou kunnen zijn.
Om hiervoor vaste regels te stellen, heb ik aan mijn
departement eene instructie doen vervaardigen, waarvan
ik UwEdG. hierbij exemplaren aanbied, ook ter uitreiking
aan de onder uwe bevelen gestelde ambtenaren voor wie
zulks noodig kan worden geacht.
Bij de behandeling van aanvragen van met bosch be­
groeide gronden, gelieve UwEdG. voortaan steeds een
onderzoek te doen instellen naar de in deze instructie
139
aangegeven punlen en den uilslag daarvan in liet proces­
verbaal (e willen doen vermelden.
Tevens zal dan ook de waarde van het houtgewas moeten
worden opgegeven, na aftrek van het kostende voor het
kappen en transporleren naar de naaste plaats van afzet
daar de regering in beginsel heeft aangenomen op deze
wijze te bepalen, welke vergoeding voor dat hout aan
den erfpachter behoort te worden opgelegd.

De Directeur van Binnenlandsch Bestuur,

II E N N Y.

INSTRUCTIE voor de ambtenaren, belast


met het onderzoek van in huur of
erfpacht aangevraagde woeste gronden,
die met bosch zijn begroeid.

Woeste met bosch begroeide gronden mogen niet wor­


den uitgegeven:
*1 . Wanneer het daarop staande hout noodig is ter voor­
ziening in 's lands behoefte dan wel in die der in den
omtrek gevestigde bevolking;
2'. Wanneer door het uitroeijen der hosschen eene nadee-
lige verandering der klimatologische toestanden te
verwachten is.
Er moet dus worden nagegaan :
a. of de bosschen, waarmede de aangevraagde gronden
begroeid zijn, strekken ter voorziening aan hout voor
's lands behoelte;
b. ol uit de bossschen, op de aangevraagde gronden
gelegen, door de bevolking in hare behoefte aan hout
wordt voorzien;
c. ol bij eventueele uitgifte der aangevraagde gronden
nog andere in de nabijheid gelegene bosschen in vol­
doende male kunnen voorzien in de behoelte aan hout
140
zoowel van den lande als van de in den omtrek dier
gronden gevestigde bevolking;
d . of de bosschen zijn gelegen op den top van een berg
dan wel langs de helling van een berg ol in de vlakte
en op welke vermoedelijke hoogte boven de oppervlakte
der zee;
e of zoo de aangevraagde gronden langs de helling van
een berg zijn gelegen, die helling hoogerop geregeld
met bosch is begroeid dan wel een kaal terrein zich
daar voordoet;
t 0 f z ich al dan niet laat verwachten dat bij algeheele
velling van het op de aangevraagde gronden staande
bosch de meer vrije toetreding van den wind een
schadelijken invloed zal uitoefenen op de plantsoenen
van andere in de nabijheid gelegene gronden;
q naar welke hemelstreek de langs berghellingen aange­
vraagde gronden zijn gelegen, met het oog op de rigting
waaruit de meeste regenwolken worden aangevoerd;
h of bij uitroeijing der langs eene berghelling gelegen
bosschen ook een te spoedige afloop van het regen­
water is te voorzien;
i . of in de bosschen, staande op de aangevraagde gion-
den, wellen ontspringen die beken voeden en welker
opdrooging bij de eventueele uitroeijing der bosschen
te vreezen is.
141

Sf°. 3290. VOORWAARDEN, waarop, bij besluil van


den Gouverneur-Generaal van Neder-
landsch Indië van 28 Augustus 1862
n". 1, concessie is verleend voor den
aanleg van eenen spoorweg van Sama­
rang, langs Soerakarta, naar iJjokdjo-
karta, goedgekeurd bij Koninklijke be­
sluiten van 10 Maart 1863 n°. 1, en 16
Juni 1863, n°. 38, bekrachtigd bij wet
van 6 Juli 1863 v Ind. Staatsbl. 1863
n°. 116).

AFDEELING I.

VAN DEN AAN TE LEGGEN WEG.

Art. 1. (Bekrachtigd.)

De spoorweg loopt van Samarang, over Tempoeran dooi­


de Soekawatisclie landen, naar Soerakarta en van daar
naar Djokdjokarta, met eenen zijtak van Tempoeran, over
Toentang, tot Willem I.
De spoorweg wordt in verbinding gebragt te Samarang
met i!e havenwerken, te Soerakarta met de Solorivier. ')
De rigting tasschen de punten in het eerste lid ver­
meld, wordt door den Gouverneur-Generaal vastgesteld.
De concessionarissen doen de voorstellen voor de rigting
en de verbinding, en bieden de vereischte plannen en
bescheiden ter goedkeuring den Gouverneur-Generaal aan.
De opmetingen en opgemaakte plannen, van Gouverne-
mentswege gedaan, worden aan de concessionarissen
medegedeeld. Zij zijn bevoegd daarvan kopijen te doen
nemen.
Art. 2.

Aan de concessionarissen wordt de voorkeur gegeven

1) Blijkens art, 2 van het besluit van 7 Juni 1865 n°. 15, heeft de regering
er geeu bedenking tegen, dat in verband tot art. 29 de verbinding met de
Solo rivier van den spoorweg Samarang—Vorstenlanden door middel eene
trekbaan plaats vinde.
142

tot het leggen en exploiteren van de verlengingen en


zijtakken der geconcessioneerde lijn.
Wanneer door anderen concessie voor zoodanige ver­
lengingen of zijtakken wordt gevraagd, zal de Gouverneur-
Generaal, onder mededeeling der voorwaarden, eenen
termijn stellen, binnen welken de concessionarissen zich
zullen moeten verklaren, of zij van die voorkeur al of
geen gebruik willen maken.
Laten zij dien termijn zonder het geven van antwoord
verloopen, of weigeren zij onder de gestelde voorwaarden
de concessie te aanvaarden, dan is de voorkeur voor die
wegen, waarvoor concessie wordt gevraagd, vervallen.

Art. 3.
De onteigeningen voor den spoorweg zullen dadelijk
voor eene dubbele spoorbreedte geschieden.
Behoudens liet maken van uitwijkplaatsen met dubbel
spoor, ter verzekering van een spoedig en veilig verkeer,
zullen de aardebaan en kunstwerken aanvankelijk worden
aangelegd voor enkel spoor.
Do Gouverneur-Generaal bepaalt, de concessionarissen
gehoord, het aantal, den onderlingen afstand en delengte
der uitwijkplaatsen, met dien verstande, dat de geheele
lengte er van, zoowel in als buiten de stations, door den
Gouverneur-Generaal voorgeschreven, het vijfde van den
weg niet zal te boven gaan.
Een tweede spoor zal daar worden gemaakt en in
exploitatie gebragt, waar de Gouverneur-Generaal het in
het belang van den handel en van een druk verkeer
noodzakelijk oordeelt. Bevel hiertoe zal evenwel niet wor­
den gegeven vóór dat de bruto opbrengst van dat gedeelte
van den weg, waar het dubbel spoor gelegd moet worden,
meer bedraagt dan ƒ 20,000 per jaar en per kilometei.

Art. 4.
De breedte van de aardebaan voor enkel en voor dubbel
spoor en van het middenpad bij dubbel spoor wordt, de
concessionarissen gehoord, door den Gouverneur-Generaal
bepaald.
143

Art. 5.
De spoorwijdte en liet gewigt der spoorstaven wordt,
de concessionarissen gehoord, door den Gouverneur-
Generaal bepaald.

Art. 6.

De Gouverneur-Generaal wijst, de concessionarissen


gehoord, de punten aan, waar stations, hallen en weg-
wachtershuisjes moeten gemaakt worden.
Mij wijst de plaatsen aan die van hekken, seinen of
andere inriglingen moeten voorzien worden, orn de opcn-
• bare veiligheid genoegzaam te verzekeren.
Mij bepaalt alle werken voor den vrijen alloop van het
water en hel vrije verkeer op de binnen- of groote wegen
benoodigd.
De weg wordt ter weerszijden langs de gehecle lengte
met eene levende heg afgesloten. ')

Arl. 7.

Binnen achttien maanden na den dag waarop de wet,


waarbij de voorwaarden, die zulks vcreischen worden
bekrachtigd, is afgekondigd, onderwerpen de concessiona­
rissen aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal
drie exemplaren van eene algemeene kaart, op de schaal
van 1 a 25,000, aangevende de te volgen rigling, van
een lengteprolil op de schaal van 1 a 10,000 en van eenige
dwarsche doorsneden der aardebaan, welke lot rigtsnoer
bij de ingravingen en ophoogingen moeten dienen.

1) Bij besluit van 13 April 1867 n°. 36 is goedgekeurd, dat met afwijking
in zoover van de laatste alinea van art. 6 de eerste sectie van den spoorweg
Samarang—Vorstenlanden voorloopig instede van met een levende heg worde
afgesloten door middel van paaltjes, e'e'n el hoog en tachtig duim diep in den
grond geplaatst op vier ellen afstand van elkander en verbonden door twee
gegalvaniseerde ijzerdraden, de eene op 40, de andere op 90 duim boven den
grond gespaunen.
Bij de besluiten van 25 Januari 1870 n°. 11, 3 Augustus 1871 n°. 18, 1
Juni 1872 n°. 19 en 21 Juni 1873 n°. 12 is tot wederopzeggens gedeeltelijk
vrijstelling van deze bepaling verleend.
I44

üc punten, waar de concessionarissen voorstellen sta­


tions, halten, uitwijkplaatsen, bruggen, duikers, over­
wegen of andere kunstwerken te maken, worden zoowel
op de algemeene kaart als op het lengteprofil aangewezen.
Binnen denzellden termijn bieden de concessionarissen
teekening, in triplo, op de ware grootte aan van de
spoorstaven en van wat daartoe behoort.

Art. 8.

Nadat de aigemeene kaart en de profillen, in het vorig


artikel vermeld, door den Gouverneur-Generaal zijn goed­
gekeurd, bieden de concessionarissen opvolgend ter goed­
keuring aan de volledig uitgewerkte plannen, in duplo,
van al de uil te voeren werken, van de stationsgebouwen,
halten, uitwijkplaatsen, bruggen, duikers, overwegen en
van de verdere kunstwerken en aanhoorigheden, zoowel
van den weg zeiven, als van de stations, halten en aan­
legplaatsen.
Art. 9.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd, na de conces­


sionarissen te hebben gehoord, in de ter goedkeuiing
ontvangen plannen, profillen en ontwerpen de noodig
geoordeelde wijzigingen te brengen, zonder evenwel iets
voor te schrijven dat strijdig zoude zijn met de voor­
waarden , waaronder de concessie is verleend.
De ontwerpen van werken, binnen de verboden kringen
van vestingwerken aan te leggen, worden aan eene afzon­
derlijke beoordeeling van het militair departement onder­
worpen.
Slaande de uitvoering kunnen de concessionarissen die
wijzigingen voorstellen, welke zij nultig oordeelen.
Deze wijzigingen kunnen echter niet ten uitvoer wor­
den gebragt dan na voorafgaande goedkeuring en toe­
stemming van den Gouverneur-Generaal.

Art. 10.
Binnen twaalf maanden nadat de ontwerpen, volgens
art. 7 aangeboden, zijn goedgekeurd, bieden de conces-
145

sionarissen den Gouverneur-Generaal ter goedkeuring aan


de uitgewerkte grondkaarten, in duplo, en de bijzondere
bescheiden, noodig voor de onteigeningen ten algemeenen
nutte, van alle eigendommen, die voor den weg, de
stations, de halten, de wegwachtershuisjes en andere
aanhoorigheden en inrigtingen, en voor het halen van
specie en ballast, het vervoer en het Ier zijde stellen
van aarde of materialen, het verleggen van wegen en
waterleidingen, en in het algemeen voor het lot stand
brengen van den spoorweg benoodigd zijn.
De grondkaarten moeten zijn op de schaal van 1 tol
5000 in onbebouwd terrein (woesten grond), van 1 op
1000 in dorpen of waar de eigendommen zeer klein zijn,
van 1 op 2500 overal elders.

Art. 11 (Bekrachtigd.)

De benoodigde gouvernementsgronden worden kosteloos


aan de concessionarissen in regt van opstal afgestaan voor
denzelfden tijd waarvoor de concessie is verleend.
De schadeloosstelling aan de bezitters en vruchtgebrui­
kers komt ten laste der concessionarissen.
De aankoop der gronden, die aan bijzondere personen
of vereenigingen toebehooren, geschiedt ten koste en
door de zorg van concessionarissen, des noods ook wat
de schadeloosstelling, in hel eerste lid van dit artikel
vermeld, betreft, op de wijze bij algemeene verordening,
regelende de onteigening ten algemeenen nutte, bepaald.

Art. 12.

De uitvoering der werken geschiedt door de conces­


sionarissen, volgens de plannen en bestekken, door den
Gouverneur-Generaal goedgekeurd.
De concessionarissen zijn verpligt zich in de uitvoering
stiptelijk te gedragen naar de door den Gouverneur-
Generaal goedgekeurde ontwerpen.
Met geen werk mag worden aangevangen alvorens die
goedkeuring is verkregen.
Alle werken worden overeenkomstig de regelen der kunst
146

uitgevoerd en met alle zorg behandeld, om goed en deug-


zaam werk te erlangen.
De regeringsbeambten, rnet het toezigt over de uitvoe­
ring der werken belast, zijn bevoegd voorloopig te doen
staken elk werk, dat niet overeenkomstig de bepalingen
der voorwaarden van concessie en de door het Gouver­
nement goedgekeurde plannen en bestekken wordt uitge­
voerd. Üe Gouverneur-Generaal kan zoodanig werk ge­
heel of gedeeltelijk doen afbreken en weder opbouwen
ten koste der concessionarissen, en zulks doen verriglen,
indien de concessionarissen eene maand na de eerste
aanzegging in gebreke blijven aan de ontvangen bevelen
te voldoen.
Art. 13.

De werken worden gemaakt met materialen, die ge­


woonlijk , onder gelijke omstandigheden , op Java bij
burgerlijke openbare werken worden gebruikt.
Alle voorwerpen voor den spoorweg zeiven benoodigd
en alle materialen voor kunstwerken, gebouwen en ver­
dere inrigtingen moeten ieder in hunne soort van goede
hoedanigheid zijn en vrij van alle gebreken, die de
hechtheid of den duur van den weg of van de werken
kunnen in de waagschaal stellen.
De goede hoedanigheid der voorwerpen en materialen
wordt geacht bewezen te zijn, wanneer zij vóór de al-
zending uit Europa gestaald is door een certificaat van
deskundigen, door den Minister van Koloniën benoemd.

Art. 14. (Bekrachtigd,.)

Aan de concessionarissen wordt toegestaan vrijdom van


inkomende regten in de havens van Sarnarany en Soera-
baya op de spoorstaven, eindverbindingen, ijzeren liggers
met het daartoe behoorende klein ijzerwerk, alsmede op
alle ruwe grondstoffen voor den aanleg van den weg be­
noodigd.
Voltooid of verwerkt ijzerwerk en houten voorwerpen,
ijzeren bruggen en andere kunstwerken, werktuigen,
toestellen en materieel van vervoer, voor den aanleg en
147

dc exploitatie van den spoorweg benoodigd, worden ins­


gelijks zonder betaling van inkomende regten in de havens
van Samarang en Soerabaija, toegelaten, wanneer de aan­
voer geschiedt in Nederlandsche of daarmede, overeen­
komstig art. 6 der wet van 8 Augustus 1850 (Staatsblad
n°. 47), gelijk gestelde schepen, en met bewijs van den
Nederlandschen oorsprong.

Art. 15.

Aan de concessionarissen wordt, overeenkomstig besluit


des Konings van 24 October 1850 n°. 45 (Indisch Staats­
blad 1851 n°. (3) vergund vrije werklieden van elders aan
te voeren.
Nadat de spoorweg voltooid is, kan de Gouverneur-
Generaal hunne verwijdering, ten koste van de conces­
sionarissen, bevelen.
De Gouverneur-Generaal bepaalt de voorzorgen, die
voor de openbare rust en veiligheid en voor de gezond­
heid van die en andere werklieden noodig zijn.

Art. 16.

De concessionarissen zijn gehouden ten hunnen koste


den vrijen afloop van het water en het vrije verkeer op
de beslaande middelen van gemeenschap, die door de
werken worden gestoord, te herstellen en te verzekeren.
Geene waterleiding zal mogen worden verlegd zonder
dat een daartoe strekkend ontwerp vooraf door den Gou­
verneur-Generaal is goedgekeurd.
Voor het verleggen, verhoogen of verlagen van wegen
geldt dezelfde bepaling.

Art. 17.

Bij de herstelling of vernieuwing der werken mag


zonder voorafgaande toestemming van den Gouverneur-
Generaal van de vastgestelde en goedgekeurde plannen
en bestekken niet worden afgeweken.
Bij verlangde wijziging worden nieuwe ontwerpen aan
de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal onderworpen.
m

Art. 18.
Bijaldien men in de uilgravingen voot' den aanleg van
den spoorweg eenig voorwerp vindt., belangrijk voor
kunsl, oudheid, penningkunde of natuurlijke geschiedenis,
wordt daarmede gehandeld volgens de bepalingen, die in
Nederlandsck-Indiè gelden.

Art. 19.
Met toestemming van den Gouverneur-Generaal en na
voorafgaand overleg met de concessionarissen zal een
ieder langs den spoorweg en in de nabijheid magazijnen
mogen oprigten of aanlegplaatsen maken, met werktuigen
en toestellen voor het laden en lossen der wagens ge­
schikt , en deze door zijsporen met den spoorweg ver­
binden, zoodanig echter, dat de te laden en te lossen
wagens het vrije verkeer op den spoorweg niet belem­
meren.
De bediening der hekken en excentrieken op den spoor­
weg geschiedt door de bedienden der concessionarissen,
doch de kosten dier bediening worden gedragen door de
eigenaars der zijsporen.

Art. 20.
De concessionarissen zijn gehouden zich te verslaan
met eiken eigenaar van fabrieken, landbouw- ot andere
industriele ondernemingen, die, zich onderwerpende aan
de hieronder voorgeschreven bepalingen, een zijtak wil
maken, bestemd om den zetel zijner onderneming in ver­
binding te brengen met de hoofdlijn van den spoorweg.
Bij gebreke van overeenstemming ten dezen opzigte
beslist de Gouverneur-Generaal, na de concessionarissen
gehoord te hebben.
Alle zijtakken hier bedoeld zullen worden gemaakt ten
koste van de eigenaren der fabrieken, landbouw - en andere
industriele ondernemingen, en wel zoodanig, dal daaruit
geene belemmering in het verkeer op de hoofdlijn, geene
oorzaak van schade voor het materieel, noch eenige bij­
zondere koslen voor de concessionarissen ontslaan.
De plannen en beslekken dezer particuliere zijtakken
149

zullen vooraf' en vóór elke uitvoering moeten worden


onderworpen aan de goedkeuring van den Gouverneur-
Generaal.
Zij zullen door de eigenaren met zorg worden onder­
houden.
De concessionarissen hebben het regt om door hunne
beambten op dit onderhoud en het gebruik van hun
materieel op de zijtakken opzigt te doen houden.
De Gouverneur-Generaal zal ten allen tijde die wijzi­
gingen kunnen voorschrijven, die nultig zullen worden
geoordeeld in de aansluiting aan de hoofdlijn.
liet maken van de zijtakken en deze wijzigingen komen
ten koste van de eigenaren.
De Gouverneur-Generaal zal eveneens, na de eigenaren
te hebben gehoord, de lijdelijke wegneming kunnen be­
velen der aan het punt van aansluiting geplaatste excen­
trieken, in het geval dat het vervoer op de zijtakken
mogt gestaakt worden.
liet sluiten der hekken en de dienst der excentrieken
aan het aansluitingspunt geschiedt van wege de conces­
sionarissen.
De kosten daarvan worden gedragen door de eigenaren
der zijtakken.
Bij verschil omtrent het bedrag dier kosten wordt door
drie scheidsmannen beslist, van welken een benoemd
wordt door concessionarissen, een door de belangheb­
benden en een door den voorzitter van den Baad van
.Justitie, onder wiens regtsgebied de spoorweg gelegen is.
Deze bepaling is mede van toepassing in geval van
verschil omtrent de kosten, bij het laatste lid van het
vorig artikel bedoeld.

Art. 21.

Indien de Gouverneur-Generaal den aanleg van wegen,


kanalen of spoorwegen gebiedt of toeslaat, die den spoorweg
doorsnijden, kunnen de concessionarissen dit niet beletten.
Alle noodige beschikkingen zullen genomen worden dat
geene verhindering aan het verkeer of de dienst op den
-150
spoorweg worde veroorzaakt, of eenige onkosten voor de
concessionarissen daaruit voortvloeijen.
In liet geval dat daaruit eene duurzame vermeerdering
van koslen voor het onderhoud of de dienst mogt voort­
vloeijen, zal hun eene schadeloosstelling, daarmede in
evenredigheid staande, worden toegestaan.

Art. 22.

De concessionarissen zijn verpligt te gedoogen, dat aan


den spoorweg andere spoorwegen, waarvan later de aanleg
mogt worden geboden of toegestaan, zich zoodanig aan­
sluiten, dat de reizigers en koopmansgoederen zonder
overlading van den eenen spoorweg op den anderen kun­
nen overgaan.
Zoo ten behoeve der aansluiting op den spoorweg
werken te verriglen zijn, of de kosten van de spoorweg­
dienst of van het onderhoud moeten worden vermeerderd,
zal deswege schadeloosstelling worden verleend.
De schadeloosstelling, in dit en in het vorig artikel
bedoeld, wordt, bij gebreke van minnelijke schikking,
bepaald door drie scheidsmannen, te benoemen als in
art. 20 is aangewezen.

Art. 23. (Bekrachtigd).

Hel gedeelte van den spoorweg dat zich van Samarang,


over Tempoeran en Toentang, tot Willem I uitstrekt moet
binnen vier jaren, het gedeelte tusschen Tempoeran en
Soerakarta binnen zes jaren, en dat tusschen Soerakarta
en Djokdjokarta binnen acht jaren na het afkondigen der
der wet, waarbij de voorwaarden die zulks vereischen
bekrachtigd zijn, geheel voltooid en in exploitatie ge-
bragt zijn.
Art. 24.

Ieder gedeelte van den spoorweg, dal ter exploitatie


gereed is, zal, op verzoek van de concessionarissen van
wege den Gouverneur-Generaal worden opgenomen.
Bij goed-bevinding zal de Gouverneur-Generaal de mag-
151
tiging verleenen tot liet in exploitatie brengen van deze
gedeelten van den weg.
D o spoorweg wordt voor liet publiek niet geopend dan
nadat daartoe door den Gouverneur-Generaal zoodanige
magliging is verleend.
i\ a het voltooijen van den geheelen weg zal er, van
vvege den Gouverneur-Generaal, eene algemeene en laatste
opneming van den spoorweg en zijne aanhoorigheden
plaats hebben.

AFDEELING II.

VAN HET TOEZIGT OP DE WERKEN EN EXPLOITATIE.

Art. 25.

\an regeringswege wordt loezigt gehouden over de


uitvoering van alle werken, zoowel van eersten aanleg
als van onderhoud, vernieuwing of verandering, en over
de instandhouding van het materieel van vervoer en van
de exploitatie.

Art. 26.

Het toezigt, volgens het voorgaand artikel te houden,


uitsluitend ten doel hebbende de concessionarissen te be­
letten zich aan de op hen rustende verpligtingen te ont­
trekken, is geheel van algemeen belang en kan dien ten
gevolge lot geene verpligting, hoe ook genaamd, ten laste
van het Gouvernement aanleiding geven.

Art. 27.

^ an ï egei ingswege kan de toestand van den spoorweg


en van zijne aanhoorigheden en van het materieel ten
allen tijde worden opgenomen en nagegaan.

Ai t. 28.

De beslaande ol te maken algemeene wellen en ver-


oideningen op hel stuk van de politie der spoorwegen in
Nederlandsch Indie, zijn van toepassing op den spoorweg.
152

AFDEELING III.

VAN DE EXPLOITATIE EN VAN IIET MATERIEEL.

Art. 29.

tiet vervoer op den spoorweg moet. door stoomkracht


geschieden. Voor zijtakken kunnen, met toestemming van
den Gouverneur-Generaal, trekdieren gebezigd worden. ')

Art. 30.

De concessionarissen zijn verpligt op de stations en


langs den weg, behalve een electromagnetischen lelegraaph,
die toestellen en inrigtingen ten behoeve van het veilig
verkeer te maken, welke door den Gouverneur-Generaal
worden voorgeschreven.
Art. 31.

De concessionarissen zijn gehouden, gedurende den


geheelen duur der concessie, zoowel de spoorwegen met
al hetgeen daartoe behoort, als het materieel voor de
exploitatie, met zorg te onderhouden, zoodat zij ten allen
tijde aan hunne bestemming beantwoorden.
Indien zij in gebreke blijven te voldoen aan de bevelen
hun deswege door den Gouverneur-Generaal gegeven kan
er door den Gouverneur-Generaal, ten hunnen koste, in
voorzien worden.
Art. 32. { V e r v a l l e n . ) 2 )

Art. 33.

Het aantal der dagelijksche treinen, bestemd om reizigers


en koopmansgoederen te vervoeren, moet ten allen tijde
voldoende zijn voor de behoeite van het verkeei en den
handel.

1) Blijkens art. 2 van het besluit van 7 Juni 1865 n°. 15, heeft de rege­
ring er geen bedenking tegen, dat met het oog op alinea 2 van art. 1 de
verbinding met de Solo rivier van den spoorweg Samarang—Vorstenlanden door
middel eener trekbaau plaats vinde.
2) Besluit 8 Februari 1870 u°. 13.
153
De Gouverneur-Generaal bepaalt, in overleg met de
concessionarissen, de uren van vertrek en van*aankomst
der treinen.
Art. 34.
Indien de Gouverneur-Generaal, na de concessionarissen
te hebben gehoord, oordeelt dat het materieel van loco­
motieven, rijtuigen en vrachtwagens onvoldoende is om
in de behoefte van het verkeer en van den handel te
voorzien, zijn de concessionarissen gehouden dit materieel
op zijnen last binnen een door hem te bepalen tijd te
vermeerderen.
Wanneer de concessionarissen in gebreke blijven aan
dien last te voldoen, kan de Gouverneur-Generaal, op
hunne kosten, het vereischte materieel doen aanschaffen.

Art. 35.
De concessionarissen zijn gehouden, ten allen tijde op
de lijn een voldoend aantal wachters te houden, om het
goed onderhoud van den weg en de veiligheid der treinen
te verzekeren en voor het behoorlijk sluiten der hekken
bij de overgangen te zorgen.
Zoo de concessionarissen niet, na schriftelijke aanmaning-
van den regeringsbeambte, met het toezigt op den spooi°
weg belast, binnen den daarbij te stellen tijd tot de aan­
vulling van het noodig geacht getal wachters overgaan,
kan de Gouverneur-Generaal die, ten hunnen koste aan­
stellen.
Art. 36.

De concessionarissen zijn gehouden een reglement voor


de spoorwegdienst vast te stellen en aan de goedkeuring
\an den Gouverneur Generaal te onderwerpen.
De dienst wordt niet geopend alvorens dit reglement
is goedgekeurd.
Dit reglement is verbindend, niet alleen voor de con­
cessionarissen, maar ook voor al diegenen, welke later
autorisatie bekomen voor den aanleg van zijtakken, bedoeld
m art. 20, en in het algemeen voor allen die ten hunnen
behoeve van den weg gebruik maken.
U
154

Art. 37.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd aan de concessiona­


rissen de verpligting op te leggen om de reizigers en de
koopmansgoederen volgens een vast te stellen tarief, van
hunne stations naar die van andere spoorwegondernemingen,
die aan den spoorweg mogten aansluiten, te vervoeren,
en zulks opdat aan ieder station van de aan te leggen
spoorwegen plaatsbriefjes kunnen afgegeven en koopmans­
goederen verzonden worden naar al de stations van andere
spoorweglij nen.
Art. 38.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd het gebruik van een


of meer gedeelten van den spoorweg ook voor andere
spoorwegondernemingen gemeenschappelijk te verklaren.
De concessionarissen worden voor hel gemeenschappelijk
gebruik schadeloos gesteld, hetzij bij minnelijke schikking,
hetzij bij schatting door drie scheidsmannen, te benoemen
zoo als in art. 20 is vermeld.
Het gemeenschappelijk gebruik heeft plaats volgens een
door den Gouverneur Generaal, zooveel doenlijk met overleg
der spoorwegondernemingen, vastgesteld reglement.
Bij verschil van meening beslist de Gouverneur-Generaal.
In het vast te stellen reglement zal het verband van
wederkeerige verpligting bij die andere spoorwegonder­
nemingen voor de concessionarissen worden bedongen.

Art. 39.

De hoofdingenieur en de persoon, met het onmiddellijk


beheer over de exploitatie belast, worden door de con­
cessionarissen, onder goedkeuring van den Minister van
Koloniën benoemd. Zij moeten Nederlanders zijn.
De keuze en de benoeming van de beambten voor het
toezigt over de werken van aanleg en onderhoud, voor
de exploitatie en de ontvangst der gelden, behooren aan
de concessionarissen.
De Gouverneur-Generaal wijst de beambten en bedienden
der concessionarissen aan, die moeten beëedigd worden
155
om bevoegd te zijn tot het opsporen van misdrijven op
het stuk der spoorwegen.
De beambten van den spoorweg, die met het publiek
in aanraking komen, moeten in uniform gekleed zijn
wanneer zij in de uitoefening hunner functie zijn.

AFDEEL1NG IV.

VAN DE TARIEVEN EN HET VERVOER.

Art. 40.
Ten einde de concessionarissen schadeloos te stellen voor
de werken en de uilgaven, waartoe zij zich bij het aan­
vaarden der concessie verbinden, zullen zij, gedurende
het tijdvak voor de concessie toegestaan, ten hunnen bate
mogen doen innen alle reglen en gelden uit de exploitatie
van den spoorweg voortvloeiende, en waarvan het bedrag
zal worden bepaald door tarieven, die aan de goedkeuring
van den Gouverneur-Generaal zijn onderworpen.
Verlaging der tarieven voor het vervoer der vracht­
goederen kan door den Gouverneur-Generaal worden be­
volen, wanneer het dividend aan de aandeelhouders uit­
gekeerd meer dan tien ten honderd bedraagt, zonder dat
dit dividend evenwel aanmerkelijk kan worden teruggebragt.
In afwachting der tarieven, door den Gouverneur-Generaal
goed te keuren wordt thans reeds bepaald, dat deze
nimmer hooger gesleld kunnen worden dan 1 cent per
pikol van 125 Amslerdamsche ponden, en per kilometer.
Aan reizigers wordt het kosteloos vervoer van een halve
pikol bagage toegestaan.
Art. 41.
De inning der bij tarief bepaalde gelden geschiedt naar
het aantal afgelegde kilometers, met dien verstande, dat
voor groote afstanden lagere vrachtprijzen kunnen worden
bepaald.
Gedeelten van een kilometer worden als geheel berekend.
Welke ook de afgelegde afstand zij, zal evenwel de prijs
van eenig vervoer nimmer minder dan 30 cent per pikol
bedragen.
156
Uet lossen cn loden van koopmansgoederen geschiedt
door de concessionarissen ten koste van den verzender.
De kosten van laden en lossen, van inschrijving, van
opslaan en van bestellen, worden vastgesteld bij tarieven,
d i e o p a f w i s s e l e n d e t i j d s t i p p e n , d o c h m i n s t e n s a l l e vijf
jaren, aan de goedkeuring van den Gouverneur-Generaal
worden onderworpen.
Bagage van reizigers wordt op de stations en halten
kosteloos door de concessionarissen gebragt aan de rijtuigen
of gehaald van de rijtuigen, waarmede de reizigers van
het station of de hallen van den spoorweg vertrekken of
aldaar aankomen.
liet vervoer van gevaarlijke goederen en van ondeelbare
voorwerpen van zeer groote afmetingen kan geweigerd
worden.
Wanneer meer dan één wagen voor het vervoer van
eenig voorwerp vereischt wordt, betaalt de verzender de
volle vracht van de gebruikte wagens.

Art. 42.

Tegen de prijzen der alzoo vastgestelde tarieven, en


behoudens de bepaalde uitzonderingen, verbinden zich de
concessionarissen voortdurend met zorg, naauvvgezetheid
en zonder uitzonderingen bij gunst, ten hunne kosten te
vervoeren de reizigers met hunne bagage, de koopmans­
goederen, de rijtuigen, paarden, vee en geld of gelds­
waarden, die hun zullen worden toevertrouwd.

A r t . -43.

Bijaldien de concessionarissen het nutLig en raadzaam


oordeelen, sommige voorwerpen te vervoeren tegen lagere
prijzen dan bij de t'jrieven is vastgesteld, mogen de alzoo
verlaagde prijzen niet weêr verhoogd worden dan na een
tijdsverloop van drie maanden.

Art. 44.
Alle veranderingen van de vastgestelde tarieven moeten
door den Gouverneur-Generaal worden goedgekeurd. Zij
worden ten minste ééne maand voor hare invoering bekend
157
gemaakt door middel van aanplakbiljetten en aankondigin­
gen in de voornaamste dogbladen, ter bepaling van den
Gouverneur-Generaal.

Art. 45.

He vrachtprijzen worden door de concessionarissen,


zonder onderscheid van personen en zonder het toestaan
van gunslen, geïnd.
Ingeval lagere vrachten worden ontvangen dan bij de
tarieven is vastgesteld, zal de Gouverneur Generaal de aldus
toegeslane vermindering toepasselijk kunnen verklaren op
alle andere voorwerpen van gelijken aard en onder der­
gelijke omstandigheden verkeerende, zoo met betrekking
lol hel vervoer als anderzins.
Ook deze prijzen kunnen, even als voor de andere
verminderingen is bepaald, eerst na een verloop van drie
maanden wederom verhoogd worden.
Verminderingen, aan minvermogenden of voor bijzondere
treinen toegestaan, geven in geen geval aanleiding tot de
toepassing van deze bepaling.

Art. 46.

Vervoer in hel belang van 's Rijks dienst, van krijgs­


volk, zeelieden en oorlogstuig heeft legen Iwee derden
\an den vrachtprijs plaats. Geschiedt het vervoer bij
detachementen van niet minder dan dertig manschappen,
dan wordt slechts de ltelfl van den vrachtprijs betaald.
In dienst zijnde beambten der justitie en polilie worden
insgelijks op vertoon van eene reisorder tegen twee der­
den \au den prijs van liet gewone tarief heen en terug­
gevoerd. >).
Art. 47.

aiineer krijgsvolk, zeelieden of oorlogstuig met buiten­


gewone treinen over den spoorweg moeten worden ver-

1) Blijkens het besluit van 28 Maart 1876 11". 44 lieeft liet opperbestuur
geen bi-zwaar gevonden om aan te nemen, dat de concessie toelaat om onder
liet woord . krijgsvolk» voor welks vervoer niet meer dan 2/3 van den gewonen
tariefsprijs mag worden gevorderd, niet te verstaan de alleen reizende officieren.
158

voerd, zijn de concessionarissen gehouden dadelijk, tegen


de helft van den gewonen vrachtprijs, al de noodige
middelen van vervoer ter beschikking van den Gouverneur-
Generaal te stellen.
Daardoor mag evenwel niet dan om overwegende reden,
ter beoordeeling van den Gouverneur-Generaal, stoornis
gebragt worden in de dienst der gewone personentreinen.
Art. 48.
In oorlogstijd of in geval van binnenlandsche onlusten,
kan de Gouverneur-Generaal, in het belang der verdediging
of van de openbare rust, over den spoorweg' en al hetgeen
tot gebruik daarvan vereischt wordt, beschikken en het
gewone vervoer daarop doen slaken.
Art. 49.
De concessionarissen zijn verpligt met eiken personen­
trein, op vaste en vooraf aangekondigde tijdstippen ver­
trekkende, en in elke rigting over de geheele uitgestrektheid
van den spoorweg, een rijtuig der postadministratie, tot
vervoerbaar postkantoor ingerigt, met de daartoe behoo-
rende brieven en pakketten en ambtenaren kosteloos mede
te nemen.
Deze rijtuigen zullen, met inbegrip hunner lading niet
meer dan 120 pikols mogen wegen. Hun onderhoud,
herstelling of vernieuwing zijn ten laste van het Gouver­
nement.
De overbrenging van gesloten brievenmalen, welke door
of van wege de postadministratie op de kantoren van de
concessionarissen worden bezorgd, geschiedt evenzeer
kosteloos.
De concessionarissen zijn verpligt die malen op den­
zelfden voet als de andere aan de spoorwegonderneming
toevertrouwde goederen tot aan de aflevering onder hunne
bewaring te nemen.
Art. 50.
De concessionarissen zijn gehouden, op elk punt van
den weg, waar de Gouverneur-Generaal zulks noodig oor-
159

deelt, een behoorlijk locaal voor de dienst der posterijen


te leveren.
Daarvoor is geen huur of schadeloosstelling verschuldigd,
doch de postadministratie levert en onderhoudt liet meu­
bilair.
Wegens het in bewaring nemen of bergen der rijtuigen,
dienende tot vervoerbaar postkantoor is geen huur of
schadeloosstelling verschuldigd.
De Gouverneur-Generaal behoudt zich het regt voor, op
Gouvernemenlskosten en zonder schadeloosstelling te doen
zetten de palen en toestellen benoodigd om de uitwisseling
der brievenzakken zonder stilstand der treinen te doen
plaats hebben, onder voorwaarde nogthans, dat de toe­
stellen zoodanig worden ingerigt en gezet, dat zij geen
hinder toebrengen aan de dienst van den weg of de stations.
Deze bepalingen zijn mede van toepassing op het plaatsen
van gesloten brievenbussen op do stations en langs de
spoorwegen.

Art. 51.

O p e l k e a a m r a a g v a n d e n b e v o e g d e n a m b t e n a a r z i jn d e
concessionarissen verpligt met de gewone treinen te doen
vertrekken de rijtuigen, die voor het vervoer van gevan­
genen van Gouvernementswege ter hunner beschikking
mogten worden gesteld.
liet vervoer dier rijtuigen geschiedt kosteloos.
De kosten van onderhoud, herstellen of vernieuwen
komen ten laste van het Gouvernement.
liet 2de lid van art. 49 en het 3de van art. 50 zijn
op deze rijtuigen toepasselijk (*).

Art. 52.
De regeringsambtenaren, speciaal belast met het toezigt
op de spoorwegen, reizen kosteloos met de rijtuigen
lste klasse.

(*) Bij besluit van 31 Januari 1873 n°. 48 is bepaald, dat, zoolang voor
het vervoer van gevangenen geen rijtuigen van Gjouvernementswcge ter beschik­
king der N.-I. spoorwegmaatschappij zijn gesteld, voor dat vervoer 2/3 van
het vervoer der gewone vrachtprijzen wordt betaald.
160

Art. 53.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd langs den spoorweg


een gouvernementstelegraaph met wat daartoe behoort te
doen maken.
De gronden van de concessionarissen, die daarvoor
noodig zijn, worden door hen kosteloos verstrekt. De
draden kunnen bevestigd worden aan de palen van den
telegraaph der concessionarissen.
Deze zijn verpligt de draden en toestellen van den
gouvernemenlslelegraaph kosteloos door hunne onderhoo-
rigen te doen bewaken. Zij doen aan de ambtenaren
van dien telegraaph kennis geven van al de gebeurde
ongevallen en, zoo mogelijk, van hunne oorzaken.
Bij het breken van een telegraaphdraad moeten de
onderhoorigen van de concessionarissen de gebroken ein­
den voorloopig aan elkander hechten, volgens de instruc-
lien, hun te dien einde door het Gouvernement te geven.
De ambtenaren van den gouvernementstelegraaph, voor
de dienst van dien telegraaph reizende, worden kosteloos
vervoerd.
Bij het breken van een telegraaphdraad of bij groole
ongevallen wordt onmiddellijk eene locomotief met liet
noodige voertuig ter beschikking van de beambten van
den gouvernemenlslelegraaph gesteld, ten einde de noo­
dige werklieden en materialen voor de herstelling ter
plaatse aan te voeren. Dit vervoer geschiedt kosteloos.
Bij stoornis in de werking van den gouvernementstele­
graaph hebben de ambtenaren van hel gouvernements­
kantoor bevoegdheid gebruik te maken van den telegraaph
der concessionarissen, voor zoover dit geen hinder aan
de dienst der spoorwegen veroorzaakt.

Art. 54

De concessionarissen zijn verpligt ten allen tijde vrijen


toegang in de stations en, zoo noodig, op den spoorweg te
vcrleencn aan de beambten der politie cn de ambtenaren
met de dienst der posterijen belast en die in de uitoefening
hunner betrekking zijn; aan de ambtenaren der in- en
161
uitgaande regten en van den gouvernementstelegraaph,
voor zooverre zij ten aanzien van de dienst langs den
spoorweg in de uitoefening hunner bediening zijn.
Aan alle ambtenaren van juslilie en politie wordt ten
allen tijde vrije toegang verleend tot den spoorweg en
de tot de spoorwegdienst behoorende gebouwen en werken.
Gelijke toegang wordt mede ten allen tijde verleend
aan de ambtenaren met het toezigt op den spoorweg be­
last, aan welke op hun verlangen steeds de noodige
inlichtingen en ophelderingen moeten gegeven worden.°

Art. 55.

De concessionarissen zijn verpligt de wagens, bestemd


voor de dienst der aanlegplaatsen, bedoeld in art. 19,
en aldaar staande, met de voorbijgaande goederentreinen
mede te nemen, en insgelijks de voor die plaatsen be­
stemde wagens aldaar van de voorbijgaande treinen af te
spannen.
Door de belanghebbenden zal daarvoor volgens het
gewone tarief worden betaald in evenredigheid der ge-
hcele lengte van hel deel van den spoorweg, dat de
twee stalions of halten verbindt, lusschen welke de aan­
legplaats is gelegen.

Art. 50.

De concessionarissen zullen gehouden zijn hunne wa­


gens te zenden op de zijtakken, bedoeld in art. 20, en
opgcrigt met autorisatie van den Gouverneur-Generaal.
De concessionarissen zullen hunne wagens tot aan het
aansluilingspunt met de zijtakken brengen en van daar
weder terughalen.
Het vervoer op de zijtakken en het laden en lossen
ucr wagens zal geheel en al geschieden ten koste en
door de zorgen der eigenaren van deze zijtakken, en wel
tot aan het punt van aansluiting aan de hoofdlijn.
De wagens zullen op deze zijtakken niet gebruikt
kunnen worden dan voor het vervoer van voorwerpen,
die voor de hoofdlijn bestemd zijn, tenzij op uitdrukke­
lijke autorisatie van de concessionarissen.
102

üc wagens zullen niet langer op de zijtakken mogen


verblijven dan gedurende negen uren, als de lengte van
den zijtak niet meer dan één kilometer bedraagt. Deze
tijd zal met anderhalf uur per kilometer verhoogd worden
voor eiken zijtak, die langer is dan een kilometer.
De uren van den ondergang tot aan de opkomst der
zon zullen niet medegerekend worden.
In het geval dat deze tijd overschreden wordt, zul­
len de concessionarissen regt hebben op eene schade­
vergoeding, die gelijk staat met de waarde van het regt
van huur der wagens voor elke tijdsruimte van op­
onthoud.
De eigenaren der zijtakken zijn verantwoordelijk voor
de schaden, die aan de wagens worden toegebragt ge­
durende den tijd dat deze op de zijtakken loopen ot
daarop verblijven.
De schadeloosstelling, die aan de concessionarissen door
de eigenaren der evengenoemde zijtakken zal betaald wor­
den voor het zenden en het gebruik der wagens op de
zijtakken, zal geregeld worden met goed\inden van par­
tijen, met inachtneming der boven voorgeschreven bepa­
lingen.
Bij gebreke van zoodanige onderlinge regelen zal de
schadeloosstelling worden vastgesteld door drie scheids­
mannen, te benoemen als in art. 20 is aangewezen, met
inachtneming der volgende voorwaarden: dat voor elk
ingeganen kilometer als voor een vollen kilometer zal
worden betaald, en dat voor eiken door de concessiona­
rissen op een zijtak gezonden wagen zal worden betaald
als geheel geladen voor het ladingsvermogen van den
wagen, al is die niet volgeladen.
Het ladingsvermogen zal op eiken wagen geschreven of
op eene andere wijze uitgedrukt staan.
liet vervoer van wagens, boven het ladingsvermogen
beladen, mag in geen geval plaats hebben.
Het gewigt der lading wordt geverifieerd aan het station
van bestemming door de zorgen en ten laste van de
concessionarissen.
163

AFDEEL1NG V.
VAN HET VERVALLEN DER CONCESSIE.

Art. 57. ( Rekrachtirjd)


De concessionarissen zullen van alle hunne regten zijn
vervallen in elk der hierna vermelde gevallen:
1". indien zij niet voldoen aan de bepalingen van art. 65;
2°. indien zij de plannen, profilien en grondkaarten
niet binnen do bij arlt. 7 en 10 voorgeschreven
termijnen aan de goedkeuring van den Gouverneur-
Generaal hebben onderworpen;
3°. indien de spoorweg niet binnen den bij art. 23
voorgeschreven tijd in exploitatie is gebragt;
A°. indien er, met betrekking tot den aanleg van een
dubbel spoor, niet voldaan wordt aan het voor­
schrift van art. 3.
De vervallenverklaring geschiedt door den Koning.

Art. 58. ( Bckracht'ujd.)


Ingeval van vervallenverklaring wordt de concessie in­
getrokken.
liet waaiborgkapitaal, in art. 92 vermeld, voor zoover
het niet is teruggegeven, vervalt alsdan aan den Staat.
De voorschotten door den Slaat, volgens artt. 74 en 75,
zijn in dit geval onmiddellijk opvorderbaar.
De Gouverneur-Generaal is bevoegd bij de vervallen­
verklaring zich te stellen in het bezit van den weg, van
het materieel en van al wat tot een en ander behoort,
ten einde, zoo zulks noodig wordt geacht, in het publiek
belang de dienst voort te zetten ten bate en schade van
de concessionarissen.
Hij is gedurende een jaar na de vervallenverklaring
bevoegd zich de geheele onderneming met al hare baten
en lasten toe te eigenen, tegen betaling eener vergoeding,
te berekenen als volgt:
164
1°. wordt de concessie ingetrokken vóór dat zelfs een
gedeelte van den weg in exploitatie is gebragt,
dan wordt de verkoopwaarde van den weg, het
materieel en al wat tot een en ander behoort ge­
schat door drie deskundigen, van weêrszijden een,
en de derde door hel llooggeregtshof van Nedcr-
landsch-Indië te benoemen.
liet Gouvernement betaalt alsdan de door drie
deskundigen geschatte waarde, verminderd met
twintig ten honderd;
2°. wordt de concessie ingetrokken nadat de weg in zijn
geheel in exploitatie is gebragt, dan is de vergoeding
gelijk aan het twinligvoud van de zuivere op­
brengst, welke de onderneming heeft opgebragt,
berekend naar het gemiddelde van de laatst ver-
loopen zeven jaren, na aftrek van de twee voor-
deeligsle jaren.
Heeft de intrekking plaats vóór dat de exploitatie
zeven jaren beeft geduurd, dan wordt de vergoeding
berekend voor liet korter getal jaren, gedurende
hetwelk de exploitatie plaats vond;
3°. wordt de concessie ingetrokken nadat de weg voor
een gedeelte in exploitatie is gebragt, dan wordt
de vergoeding berekend:
a . voor hel gedeelte, dat nog niet in exploitatie
was, naar de maatstaf hierboven bi] '1°. aan­
gegeven, met den aldaar vermelden aftrek;
b. voor het gedeelte, dat in exploitatie was, naar
maatstaf bij 2 U . aangegeven.
In geen geval kan de vergoeding liooger klimmen dan
80 ten honderd van het bedrag van het oorspronkelijk
kapitaal der op le rigten vennootschap, verminderd met
wat voor inkoop en allossing van aandeelen en obligatien
is besleed.
Art. 59. ( B e k r a c h t i g d . )
De bepalingen der artt. 57 en 58 zijn niet toepasselijk,
indien de concessionarissen aantoonen, dat de vertraging
165
ot de staking der werken het gevolg is van een behoorlijk
bewezen geval van overmagt.
De Gouverneur-Generaal is bovendien bevoegd de ter­
mijnen, in art. 57 bedoeld, met uitzondering van die
onder 1'. vermeld, op aanvrage der concessionarissen te
verlengen.
De vervallenverklaring heeft dan plaats bij bet einde
van de alzoo verlengde termijnen.

Art. 60.
De concessionarissen zijn niet ontvankelijk, om welke
reden ook, de overmagt in te roepen, tenzij zij binnen
de dertig dagen na de gebeurtenissen of omstandigheden,
waaruit de overmagt ontslaat, in het geval vermeld bij
art. 57 1". aan den Minister van Koloniën, en in de ge­
vallen vermeld bij art. 57 2». 3". 4°. aan den Gouverneur-
Generaal hebben doen blijken, dat die gebeurtenissen of
omslandigheden werkelijk beslaan en haren invloed heb­
ben doen kennen.
Evenzoo zal het gesteld zijn met daden, die de con­
cessionarissen aan gouvernementsbeambten vermeenen te
kunnen wijten.
Zij zullen er geen beklag op mogen gronden, tenzij
zij het bestaan en den invloed bij het plegen der daad
hebben doen kennen ol zulks binnen hoogstens dertig
dagen hebben gedaan.
In geen geval zullen zij eenige vordering op mondelinge
lastgeving mogen gronden.

Art. 61.

De concessionarissen worden beschouwd in gebreke te


zijn gebleven de op hen ruslende verpligtingen te hebben
volbragt, door het eenvoudig verstrijken der verschillende
daartoe gestelde termijnen, en zonder dat het noodig zij
daarvan door eenige acte te doen blijken, mits de ver-
tiaging niet aan daden van gouvernemenlsbeambten is
toe te schrijven.
166

AFDEEL1NG VI.

ALGEMEENE BEPALINGEN OMTRENT DE CONCESSIONARISSEN.

Art. 62. (Bekrachtigd.)

Alle schadevergoedingen en alle kosten ten behoeve


van wien het ooi; zij, waartoe de aanleg, de exploitatie,
het onderhoud en de herstelling van den spoorweg en
van al zijne aanhoorigheden aanleiding geven, komen ten
laste van de concessionarissen, die daarmede alleen en
uitsluitend belast blijven.

Art. 63. (Bekrachtigd.)

Behoudens de bepalingen van het eerste lid van art. 11,


worden de concessionarissen gehouden, ten hunnen koste,
risico en schade te ondernemen alle onteigeningen en
alle werken, voorzien of niet voorzien, zonder eenige
uitzondering of onderscheid; in alle leveringen, onder­
houd en vernieuwingen van materieel, waarvan de nood­
zakelijkheid zal blijken voor de volledige voltooijing, het
onderhoud en de exploitatie tijdens den duur der con­
cessie van de nieuw te maken gemeenschap.
De bepaling wordt als grondslag der concessie be­
schouwd. Uitdrukkelijk wordt bedongen, dat zij in al
de gevallen, die zich kunnen voordoen, in den ruimsten
zin worde toegepast.

Art. 6<i.
De concessionarissen kiezen, tol dat de vennootschap,
in het volgend artikel vermeld, is opgerigt, domicilie
te 's Gi avenhage ten kantore van den oudsten notaris,
die daar standplaats heeft.
Alle mededeelingen, vorderingen en bevelen der Rege­
ring worden hun daar toegezonden.
De toezending of kennisgeving geschiedt bij adminis­
tratieve brieven, die bepaalde dagteekening en authentiek
karakter erlangen, wanneer van de ontvangst aan het
domicilie van de concessionarissen door een recu blijkt.
167

AFDEELIiNG VII.

VAN DE OP TE MGTEN VENNOOTSCHAP EN HET TOEZIGT


OP HET BEHEER.

Art. 65. (Bekrachtigd.)


De concessionarissen zijn verpligt om binnen tien maan­
den na het afkondigen in Nederland der wet, waarbij de
bepalingen, die het vereischen, zijn bekrachtigd, met
inachtneming der op dat stuk bestaande wetten en ver­
ordeningen, eene naamlooze vennootschap van koophandel
op te ligten, en aan deze de verkregen concessie in haar
geheel en zonder eenig voorbehoud over te doen.
De Minister van Koloniën kan den gestelden termijn op
aanvraag van de concessionarissen verlengen. De statuten
van die vennootschap worden vóór de oprigting aan zijne
goedkeuring onderworpen, ten einde zekerheid te erlan­
gen, dat daarin niets voorkomt, dat met de concessie in
strijd is.
Op deze vennootschap gaan, zoodra zij haar wettig
bestaan heeft verkregen, in volle kracht over al de reglen
en verpligtingen, zonder eenige uitzondering, die volgens
de vooi waarden der concessie aan de concessionarissen
toekomen of op hen rusten.
De zetel der vennootschap zal in Nederland gevestigd
zijn. 0

Zij zal beheerd worden door een raad, onder toeziet


van commissarissen.
De leden van den raad en de commissarissen worden
in de algemeene vergadering door stemgeregtigde aan­
deelhouders gekozen en benoemd.
Minstens twee derden der leden van den raad en twee
dei den der commissarissen moeten Nederlanders zijn en
hunne woonplaats in Nederland of in Nederlandsch-Indië
hebben.
Een plaatselijk comité, door den raad van beheer be­
noemd en op Java gevestigd, zal belast zijn met het
uur en de uitvoering der zaken in Indië. De leden
van het plaatselijk comité moeten Nederlanders zijn.
168

De magt van den raad van beheer in Nederland en van


het plaatselijk comité van bestuur op Java wordt bij de
statuten bepaald.
Art. 06.
De begrooting van uitgaven, zoowel voor den eersten
aanleg van den weg en zijne aanhoorigheden en den
aankoop van materieel, ais voor de exploitatie, jaarlijks
door den raad van beheer opgemaakt, heeft de goedkeu­
ring noodig van den Gouverneur-Generaal.
De vorm van de begrooting wordt vastgesteld door den
Minister van Koloniën, op de voordragt van den raad van
beheer.
De gedetailleerde raming van de credieten, op de be­
grooting toegestaan, wordt bewerkstelligd door het plaat­
selijk comité van bestuur.
Dit comité kan met toestemming van den commissaris
van het Gouvernement, vermeld in art. 67, overschrij­
vingen van credieten doen.

Art. 67.
Door den Koning worden commissarissen benoemd,
een bij de vennootschap in Nederland en een ander bij
het plaatselijk comité in Indië.
Bij de benoeming van den laatste wordt tevens een
plaatsvervanger aangewezen om hem bij verhindering of
ontstentenis te vervangen.
De commissarissen hebben het regt, de eerste bij de
Maatschappij in Nederland, om alle vergaderingen van
den raad van beheer en de algemeene vergadering der
aandeelhouders bij te wonen, en de laatste bij het plaat­
selijk comité van bestuur in Indië, om bij alle vergade­
ringen van dit comité tegenwoordig te zijn. Zij zullen
bij alle beraadslagingen eene raadgevende stem hebben.
Daartoe wordt hun van alle vergaderingen, zoo gewone
als buitengewone, vooraf kennis gegeven.
De commissarissen van het Gouvernement oefenen eene
onbeperkte controle en toezigt uit op alle zaken en han­
delingen van de vennootschap.
469

Zij hebben toegang tot de bureaux, inzage der boeken


en kunnen de kas verifieren.
Len verschil, dat tusschen den commissaris van het
Gouvernement en liet bestuur van de vennootschap in
Nederland mogl ontstaan, wordt onmiddellijk ter kennis
van den Minister van Koloniën gebragt. Ontstaat liet
verschil tusschen den commissaris van liet Gouvernement
in Nederlandsch-Indië en het plaatselijk comité aldaar,
dan wordt daarvan onmiddellijk kennis gegeven aan den
Gouverneur-Generaal.
Kan de Minister of de Gouverneur-Generaal het verschil
niet in der minne schikken, dan wordt het onderworpen
aan de beslissing van drie scheidsmannen, waarvan één
benoemd wordt door gezegden Minister van Koloniën of
in Indië door den Gouverneur-Generaal, één door den
raad van beheer of door het plaatselijk comité, en de
derde door den Iloogen Raad van Nederland of door hel
Ilooggeregtshof in Nederlandsch-lndië.
Art. 68.
De maandstaten der exploitatie en de jaarlijksche ba­
lansen en verslagen worden bekend gemaakt door middel
van de Slaalscourant en de Javasche courant.

AFDEELING VIII.
TIJD VAN DUUR DER CONCESSIE EN REGT VAN NAASTING.

Art. 69. ( Bekrachtigd.)


De concessie voor de exploitatie van den spoorweg
wordt gegeven voor een tijdvak van 99 jaren, in te gaan
met den dag waarop de spoorweg in zijn geheel ten
dienste van het publiek is geopend.
De concessien, voor later aan te leggen verlengingen
ol zijtakken verleend, vervallen te gelijkertijd met de
concessie voor de hoofdlijn.
Na alloop van den termijn, voor de concessie bepaald
vervalt de weg met alle toebehooren vrij en onbezwaard
aan den Staat.
12
170

Art. 70. (Bekrachtigd.)


Bij het eindigen der concessie moet de spoorweg met
de daartoe behoorende panden, stations, kunstwerken
en gebouwen zich in volkomen staat van onderhoud be­
vinden.
Het rollend materieel, de locomotieven, werktuigen,
meubelen en de alsdan voorhanden voorraad van materialen
en brandstoffen, wordt door den Staat overgenomen tot
den prijs, te bepalen door drie scheidsmannen, te be­
noemen als in art. 67 is bepaald.

Art. 71. (Bekrachtigd.)

De Staat heeft het regt om de onderneming te naasten


twintig jaren nadat de weg in zijn geheel in exploitatie
zal zijn geweest, en verder na elke tien jaren exploitatie.
De naasting geschiedt tegen den prijs, die volgender-
wijze wordt gevonden : Men berekent de zuivere opbrengst
van de laatste zeven jaren, trekt daarvan de twee ongun­
stigste jaren af en neemt het gemiddeld bedrag der na
aftrekking overblijvende vijf jaren, en brengt de alzoo
verkregen som, door die met vijl en twintig te vermenig­
vuldigen, tot kapitaal.
De prijs kan niet minder bedragen dan het oorspronkelijk
vennootschappelijk kapitaal, verminderd met hetgeen voor
inkoop en aflossing van aandeelen en obligatien is besteed.
De betaling geschiedt aan de concessionarissen zes
maanden na de finale overname van den spooiweg.
De voorhanden voorraad van werktuigen, niet in gebruik
gebragt, materialen en brandstoffen is niet in deze overname
begrepen en wordt afzonderlijk betaald, tegen den prijs,
door deskundigen te bepalen.
Van het voornemen om te naasten wordt minstens een
jaar te voren aan de concessionarissen kennis gegeven.

Art. 72. (Bekrachtigd.)

Alle kosten en regten op het verleenen, verkrijgen en


exploiteeren van de concessie vallende, komen ten laste
van de concessionarissen.
471

AFDEELING IX.

BIJZONDERE BEPALINGEN BETREKKELIJK DE GELDELIJKE


AANGELEGENHEDEN.

Arl. 73. (Bekrachtigd.) (')

Hat maximum van het kapitaal, waarvan de renten door


den Slaat worden gewaarborgd, zal in geen geval de som
van zeventien millioen gulden mogen overtreffen.

Art. 74. {Bekrachtigd.) (*)

De Slaat waarborgt aan de vennootschap, bedoeld in


art. 65, over het tijdvak aanvangende den lslen Januarij
4869, en eindigende den Sisten December 4906, eene
rente van vier en een half ten honderd over het kapitaal
bedoeld in art. 73.
Het maximum dier garantie wordt bepaald op de som
van zeven honderd vijf en zestig duizend gulden 'sjaars.
De Staat zal tot geene grootere bijdrage kunnen ge­
roepen worden, ook dan niet wanneer later mogt blijken
dat de kosten van den spoorweg meer hebben bedragen
dan de som van zeventien millioen gulden.

Art. 75. (Bekrachtigd.) (*)

Tot den laalsten December 4868 betaalt de Staat aan


de vennootschap, bedoeld in art. 65, eene rente van vier
en een half ten honderd over de gestorte kapitelen, be­
doeld in art. 80, gerekend van den dag der storting af.

Art. 76. (Bekrachtigd.) (*)

De Staat is voor den verleenden waarborg eerst dan


aansprakelijk, wanneer de zuivere baten der onderneming
beneden de som van zeven honderd vijf en zestig duizend
gulden zijn gebleven, en in geen geval verder dan lot
aanvulling der zuivere balen tot het genoemde bedrag.
De overeenkomstig de arlt. 74 en 75 door den Staat

(*) Zie de wet van 10 April 1869 , Ind. Stbl. n°. 52,
172

voor te schieten gelden stellen eene schuld daar ten laste


van de vennootschap en ten behoeve van den Staat, welke
schuld echter geene rente draagt. De terugbetaling daar­
van geschiedt op den voet bij art. 90 bepaald.

Art. 77. (Bekrachtigd.)


De betaling van de renten, ter concurrentie van de
«ewaarborgde-soin, geschiedt door den Staat in Nederland
aan de vennootschap halfjaarlijks, op 1°. Januari en l u . Juli.
De betaling geschiedt bij wijze van voorschot en is
onafhankelijk van de vaststelling van de winst- en verlies­
rekening, die telken jare door den Minister van Koloniën
rrioet worden goedgekeurd. Hetgeen alsdan zal blijken
door den Staat over dat jaar te veel te zijn voorgeschoten,
zal binnen eene maand aan den Staat worden terugbetaald.

Art. 78. (Bekrachtigd.) *)


De hoegrootheid van het kapitaal, waarover de waar­
borg van den Staat loopt, wordt volgenderwijze vastgesteld.
Eene algemeene rekening wordt aangelegd, waarop
worden gebragt al de uilgaven voor de onteigeningen,
het aanleggen van den spoorweg en zijne aanhoorigheden,
het aankoopen van materieel en alle kosten van exploi­
tatie en onderhoud tot op den dag dat de spoorweg in
zijn geheel voor hel publiek zal worden geopend.
Deze rekening wordt gedurende den tijd van acht jaren
in art. 23 vermeld, ontlast met de baten door de exploi­
tatie van een of ander deel van den spoorweg verkregen.
Daarop zullen intusschen nog gebragt kunnen worden
alle i-.oslen van vollooijing van den spoorweg en al wat
daartoe behoort, mits niet afwijkende van de plannen en
bestekken, goedgekeurd door den Gouverneur-Generaal,
en het bedrag niet te boven gaande van het maximum
in art. 73 bepaald.
De bedoelde rekening wordt gesloten zoo spoedig
mogelijk en uiterlijk binnen 6 jaren, nadat de spoorweg
in zijn geheel voor het publiek is geopend.

*) Zie de Y\ et van 10 April 1869. Ind. Stbl. n°. 52.


173
De bedoelde rekening wordt onderworpen aan de goed­
keuring van den Minister van Koloniën.
Hij bepaalt daarop de hoegrootheid van het kapitaal
waarover de w arborg loopt. Mogt het bij die gelegenheid
blijken, dat de Staal bereids renten had betaald voor een
grooter kapitaal dan door den Minister wordt vastgesteld,
zoo zal dat meerdere binnen zes maanden aan den Staat
worden terugbetaald.

Art. 79. (Bekrachtigd.) ')

Door den Staat wordt volledig gewaarborgd de rente­


betaling en aflossing van obligatien, door de vennootschap
uit te geven, tot een nominaal bedrag van hoogstens elf
millioen gulden, tegen eene rente van hoogstens vier en
een half ten honderd 'sjaars, en c p den voet eener del­
ging bij wijze van annuïteit in 35 jaren, beginnende met
het jaar 1872 en eindigende met het jaar 1906, bij jaar­
lij ksche uilloting a pari af te lossen. De verdere voor­
waarden waarop die obligatien worden te gelde gemaakt
zijn aan de goedkeuring onderworpen van de Ministers
van Koloniën en van Finantien. De sommen welke de
Staat, ingevolge den bij dit artikel bedoelden waarborg
kan hebben te betalen komen in vermindering van hetgeen
hij volgens art. 74 heeft voor te schieten. Voor die som­
men gelden de bepalingen van het tweede lid van art. 76.
Ingeval de vennootschap van hare reglen vervallen verklaard
en de concessie ingetrokken wordt, ofwel ingeval de weg
ingevolge art. 71 wordt genaast, wordt het dan nog
onafgeloste bedrag der bij dit artikel bedoelde obligatien
afgetrokken van hetgeen de Staat voor toeeigening of
naasting der onderneming kan hebben uit te keeren.
'*|> die obligatien wordt ten koste der Vennootschap
van Staatswege van den daaraan toegekenden waarborg
melding gemaakt.
De algeloste obligatien worden ter vernietiging aan den
Staat overgegeven.

*) Zie de Wet van 10 April 1869, Ind. Stbl. n°. 52.


174

Art. 80.
De stortingen op de aandeelen en op de obligatien
worden in overleg met den Minister van Koloniën geregeld.

Art. 81.
De vennootschap is gehouden om de aanvankelijk over­
tollige gelden tijdelijk ter rentewinning uit te zetten.
Zulks geschiedt in Nederland in beleening of prolongatie
volgens beursstijl, in Indie in rentegevende effecten of
schuldbrieven naar handelsgebruik.
De hierdoor verkregen renten worden dadelijk ten voor-
deele van den Staat in mindering van de bij artt. 74 en
75 gewaarborgde som gebragt.

Art. 82.
De bij de artt. 74 en 75 verleende waarborg houdt op
wanneer de concessie wordt ingetrokken, of wanneer de
Staat de onderneming mogt naasten.

Art. 83.
Zoodra de spoorweg in zijn geheel of bij gedeelten voor
hel publiek zal geopend zijn, zal eene rekening moeten
woiden aangelegd van al de uitgaven voor administratie,
onderhoud, herstel en exploitatie.

Art. 84. *)
Na het verstrijken van den termijn van acht jaren in
art. 23 vermeld, is de vennootschap verpligt om ten laste
van die rekening te brengen, behalve de uitgaven in art.
83 aangeduid:
I. vier ten honderd van de bruto ontvangsten tot het
vormen van een fonds voor de vernieuwing van het
materieel van vervoer.
II. vier ten honderd van de brulo ontvangsten tot het
vormen van een reservefonds, waaruit worden be-

*) Zie Kon. besluit van 18 Mei 1874 n°. 18, Ind. besluit van 12 Augustus
1874 n\ 15.
475

streden de kosten tot herstel van buitengewone


schade, die aan den weg, de kunstwerken oi aan
de gebouwen wordt teweeg gebragt.
III. vier ten honderd van de bruto ontvangsten, tot
het vormen van een londs voor de vernieuwing der
spoorstaven en al wat daartoe behoort.
Art. 85. *)
De fondsen, in het voorgaande artikel bedoeld, worden
afzonderlijk beheerd. De renten worden ieder jaar bij het
kapitaal gevoegd.
De waarde der voorwerpen, die beschikbaar komen ten
gevolge van vernieuwingen of herstellingen uit die fondsen
bekostigd, komt ten bate van het fonds waaruit de ver­
nieuwingen of herstellingen bekostigd zijn.
De waarde wordt gelaxeerd, wanneer de voorwerpen
niel worden verkocht.
liet maximum van het reservefonds wordt bepaald op
vijf honderd duizend gulden.
liet moet steeds zoo spoedig doenlijk op de hierboven
omschreven wijze tot hel gezegde bedrag worden aan­
gevuld.
Art. 86.
De exploitatie-rekening mag niet belast worden met:
a. de kosten van vermeerdering van materieel;
b. het uitbreiden van stationsinrigtingen;
c. renten en aflossing van kapitalen door de vennoot­
schap geleend boven het kapitaal, waarop de renten
door den Slaat zijn gewaarborgd;
d. eenige kosten, geene betrekking hebbende op de
exploitatie van den spoorweg.
Art. 87. (Bekrachtigd) f)
De Staat heeft het regt ten allen tijde te vorderen, dat

*) Zie Kon. besluit van 18 Mei 1874 n°. 18, Ind. besluit van 12 Augustu»
1874 n°. 15.
t) Zie de Wet van 10 April 1869, Ind. Stbl. n°. 52,
176

de vennootschap de bij art. 79 bedoelde obligatien a pari


allosse, mits hij de daartoe noodige gelden verschafte.
lot dal einde zal de vennootschap zich bij de uitgiften
dier obligatien de bevoegdheid tot vervroegde ailossing
voorbehouden. De alzoo ingetrokken obligatien worden
dan eigendom van den Staat, die deswege de regten van
gewone obligatiehouders verkrijgt.
Art. 88. (Bekrachtigd.) ')
Tot het bewerkstelligen der amortisatie worden de
volgende middelen aangewezen :
a. jaarlijks wordt de winst- en verliesrekening belast
met een half ten honderd van het kapitaal, volgens
art. 74 als maximum bepaald;
b. de renten op uitgelote obligatien of aandeelen,
onverschillig of die door den Staat worden voor
geschoten of door de onderneming zijn vei kregen;
c. de inhouding bepaald hij art. 84, II, zoodra het
reservefonds tot het maximum is geklommen van
vijf honderd duizend gulden;
d. het aandeel in de winst, bepaald bij het slot van art. 90.
Art. 89.
De vennootschap is verpligt de gebouwen tegen brand-
st hade te doen verzekeren.
De kosten daarvan worden gebragt ten laste van de
exploitatie-rekening.
Art. 90. (Bekrachtigd)
Zoodra de winst- en verliesrekening eene zuivere winst
aantoont ven meer dan vijf percent, zal dat meerdere tot
een bedrag van één ten honderd worden ingehouden tot
terupbUaling aan den Slaat van hetgeen deze voor rente
gedurende den tijd van aanbouw heeft betaald, en van
de eventuele voorschotten, door hem verstrekt ten gevolge
van den waarborg der rente.

*) Zie do Wet van 10 April 1869, Irnl. Stil. a". 52.


177

Zoolang de Staat crediteur van de vennootschap is, zal


geene hoogere winst dan zeven ten honderd aan de aan­
deelhouders mogen uitgekeerd worden, maar het meerdere
voor twee derde deelen almede moeten strekken tot del­
ging van de schuld aan den Staat, terwijl van het overige
d e helft w o r d t u i t g e k e e r d a a n h e t b e s t u u r d e r v e n n o o t ­
schap en de andere helft op de reserve-rekening wordt
gebragt.
Zoodia de schuld aan den Staat geheel is afgedragen,
tieedt deze op voor een deel der winsten, die jaarlijks
b o v e n h e t cijfer v a n 5 p e r c e n t w o r d e n v e r k r e g e n ; z u l l e n d e
dat meerdere alsdan worden verdeeld :
50 percent aan de aandeelhouders;
25 » » den Staat;
'15 » op het reservefonds;
® aafi het bestuur der vennootschap.

Z o o d i a h e t r e s e r v e f o n d s t o t h e t m a x i m u m v a n vijf
honderd duizend gulden js gebragt, houdt de bijdrage
onder dit hoofd op en wordt volgens art, 88d, gebragt
op de amortisatie rekening.

A r t . 9 1 . ( Bekrachtigd.)
De balans, de winst- en verliesrekeningen de rekeningen
over de fondsen, in artt. 8 i en 87 genoemd, worden
onderworpen aan de goedkeuring van den Minister van
Koloniën.
fnihen over deze stukken of over de toepassing van
artt. 78, 83, 85, 86, 87, 88 en 89 geschil ontstaat,
wordt daarover in het hoogste beroep beslist door drie
scheidslieden, van weêrszijden één te benoemen en de
derden door den lloogen Ilaad der Nederlanden.

A r t . 9 2 . (Bekrachtigd.)
Als w a a r b o r g v o o r h e l n a k o m e n d e z e r v o o r w a a r d e n e n
bedingen zal, naar mate de storting op de aandeelen of
o b l i g a t i e n g e s c h i e d t , d a a r v a n vijf t e n h o n d e r d w o r d e n
n e d e r g e l e g d o p e e n d o o r d e n M i n i s t e r v a n Koloniën a a n
te geven Hijkskanloor in Nedeilandsche Staatsefïecten met
de onverschenen coupons.
178

Dit waarborgkapitaal zal niet meer bedragen dan drie


honderd duizend gulden.
Het wordt bij vijfde gedeelten teruggegeven, naarmate
telkens aan den Minister van Koloniën zal gebleken zijn,
dat gronden verkregen of werken uitgevoerd zijn, min­
stens tot de viervoudige waarde van de som die wordt
teruggegeven.
Totdat de geheele weg in exploitatie zal gebragt zijn,
zal niettemin eene inhouding van het waarborgkapitaal
plaats hebben van honderd duizend gulden. Dit ingehouden
deel wordt teruggegeven als de vennootschap aan al hare
verpligtingen in het aanleggen van den weg behoorlijk
heeft voldaan.

SLOTBEPALINGEN.

Art. 93. (Bekrachtigd.)

Wordt de vereischle goedkeuring des Konings of de


bekrachtiging der wel niet verkregen, dan wordt de con­
cessie als niet geschied beschouwd, zonder dat daaruit
eenig regt tot schadevergoeding voor de concessionarissen
voortspruit.
Art. 94.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd om, op voorstel of


in overleg met concessionarissen, onder nadere goedkeuring
des Konings, overeen te komen over zoodanige afwijkingen
van de vorenstaande bepalingen, als nuttig of raadzaam
zullen geacht worden in het belang der onderneming,
onder het uitdrukkelijk voorbehoud nogtans, dat alle
bepalingen, door de wet bekrachiigd, onveranderd zullen
blijven.
Art. 95. (Bekrachtigd.)
Deze concessie wordt geregistreerd tegen een vast regt
van 80 cents.
179

H°. 329?. CONDUITESTATEN. Wijziging van het


model:
Aan den kommandant der zeemagt, de
directeuren van onderwijs, eeredienst
en nijverheid, binnenlandsch bestuur
en finantiën.

IN 0 . 2015. Batavia, 15 September 1877.

Met referte aan de missive van Uwer —ambts­


voorganger van 24 December 4874 n°. 12853, 25 November
1874 n°. 12222, 5 maart 1875 n u . 2268 en 15 Juni 1877
n°. 9198, heb ik de eer, op bekomen last, —
mede te deelen, dat de Regering het, bij nader inzien,
wenschelijk acht, om de jaarlijksche inzending aan Haar
van de conduitestaten der onder het departement onder
Uwer Excellentie's i i
iv beheer ressorterende ambtenaren op den tot
hiertoe gevolgden voet te bestendigen, behoudens dal uit
die staten, wat de europesche ambtenaren belreit, worde
weggelaten de rubriek, bevattende de dagteekening van
eerste indiensttreding en korte vermelding van de loop­
baan en der bewezen bijzondere diensten van den betrokken
ambtenaar.
De 1 ste gouv er nements-secretaris,
DE BLAAUW.

NO. 3208. COMPTABILITEIT. Bedenkingen tegen


verantwoordingsstukken van naar
Nederland vertrokken personen.
Aan de algemeene rekenkamer.
N°- 2280. Batavia, 30 October 1877.
Naar aanleiding van de in afschrift hiernevensgaande
missive van den Minister van Koloniën, van4 September jl.,
lett. D, n°. 6/2028, heb ik de eer, op bekomen last, Uwe
kamer in overweging te geven, voortaan als regel aan te
180

nemen, om de nola's van bedenkingen, voorgekomen bij


de examinatie van de verantwoordingsstukken van sedert
naar Nederland vertrokken ambtenaren, of van hen, wier
weduwen of erfgenamen daar te lande verblijf houden,
niet derwaarts te zenden dan nadat alle pogingen, om de
gewensehte inlichtingen in Indië te verkrijgen, vruchteloos
zijn gebleken.
De \sle gonvernements-secretaris,

DK B L U U W .

I». 3200. Z E D E L I J K E L I G C I I A M E N . Intrekking


der erkenning als reglspersoon.

liet gebouw van de te Banjoewangi ingestelde socieleit


« üanjoewarigi D, w e l k e vereeniging als r e g t s p e r s o o n w a s
e r k e n d b i j o r d o n n a n c i e v a n d e n 2 8 s t e n A p r i l1 8 7 6 , S t a a t s ­
blad n°. 1 2 0 , werd in den nacht van 18 op 1 9 Augustus
1878 door brand vernield.
Deze gebeurtenis, gevoegd bij de verachterde financiële
omstandigheden dier vereeniging, deed der meerderheid
harer leden het besluit nemen, de vereeniging te ont­
binden, van welk besluit de directie der socieleit den
resident van Banjoewangi kennis gaf, onder mededeeling
tevens, dat het ook in hare bedoeling lag, de intrekking
te verzoeken der bovengenoemde ordonnancie, waarbij
hare vereeniging als regtspersoon was erkend.
Dit verzoek werd voor inwilliging niet vatbaar geacht,
op de volgende gronden.
A l l e e n z e d e l i j k e l i g i h a m e n o p o p e n b a a r g e z a g ingesteld,
worden welliglijk ontbonden (artikel 1662 burgerlijk wet­
boek).
Alle andere zedelijke ligchamen, dat zijn de zoodanigen,
welke door het openbaar gezag slechts zijn erkend, en
hiertoe behoorde de socieleit < Uanjoewangi», blijven be­
slaan totdat zij uitdrukkelijk zijn ontbonden volgens hunne
instellingen, reglementen of overeenkomsten, of totd-Jt het
181

doel of het voorwerp der vereeniging ophoudt (artikel


1663 burgerlijk wetboek).
Of eene dezer gevallen van ontbinding in casu was
ingetreden, vorderde geen opzettelijk onderzoek, omdat
het openbaar gezag blijkens de laatstelijk aangehaalde
wetsbepaling met de ontbinding dezer categorie van zede­
lijke ligchamen geene bemoeijenis heeft, en met het oog
op het bepaalde bij artikel 1G05 burgerlijk wetboek ver­
keerd zou doen, zich daarmede in te laten.
Bij missive van den lsten gouvernements-secretaris van
12 October 1878 n°. 1672b, werd mitsdien aan den resident
van Oanjoewangi medegedeeld, dat, aangezien de societeit
«Banjoewangi» behoorde tot die categorie van zedelijke
ligchamen, welke ophouden te bestaan in de gevallen,
voorzien bij artikel 1663 burgerlijk wetboek, en de mede­
werking van het openbaar gezag voor de ontbinding dezer
soort van zedelijke ligchamen bij de wel niet is voor­
geschreven, de ordonnancie van 28 April 1876 (Staatsblad
n°. 120) niet behoefde te worden ingetrokken.

1S°. 33<)o. OXDKRYVIJS. Normaalschool le Batavia.

BESLUIT.

N # - 6. Buitenzorg, 1 Januari 1871.


Gelet op het besluit van 27 Juni 1870 n°. 21;
Gelezen, enz.
De liaad van Nederland.se/t-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Eersielijk: Te arresteren de aan dit besluit gehechte
bepalingen voor de normaalschool te Batavia.
Ten tweede: Te bepalen:
a. het getal onderwijzers; belast met het geven van
ouderwijs aan de normaalschool te Batavia, is hoogstens
zes, aan ieder van welke welke eene belooning van ƒ40.—
(veertig gulden) 's maands wordt toegekend;
182
é
b. als onderwijzers voor de normaalschool worden aan­
gewezen de heeren :
S. E. HARTHOORN,
F. L. VAN RUIJVEN,
H. J. H ARDEMAN,
K. L. VAN SCHOUWENRURG ,
Dr. C. DE GAVERE en
II. MEIJL,
allen docenten aan het Gymnasium Willem III;
c. in den vervolge worden de onderwijzers op voor-
dragt van het bestuur der school door den directeur van
onderwijs, eeredienst en nijverheid aangesteld en ontslagen;
d. aan den onderwijzer, belast met het secretariaat
van het bestuur, wordt eene indemniteit voor schrijf­
behoeften enz. toegekend van ƒ 10.— (tien gulden)
'smaands, uit welke som hij gehouden is, ook de kosten
van een boodschapper ten dienste van het bestuur te
bestrijden;
e. van de doubletten der werkjes, behoorende tol de
bij de directie van onderwijs, eeredienst en nijverheid
aanwezige verzameling van uitgekomen boeken het lager
onderwijs betreffende, kunnen ten behoeve van de biblio­
theek der normaalschool die worden afgestaan, welke door
den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid voor
de normaallessen geschikt worden geacht;
f. deze regeling neemt een aanvang met de maand
volgende op die, waarin de begrooting voor 1871 zal zijn
afgekondigd, voor het geval namelijk bij die begrooling
de vereischte fondsen worden Toegestaan.
Ten derde: Den directeur van onderwijs, eeredienst en
nijverheid op le dragen om aan de oprigling der normaal­
school en aan de bij dit besluit vastgestelde bepalingen
te zijner tijd openbaarheid te geven door middel van de
Javasche-courant.
Afschrift, enz.
183
BEPALINGEN voor de normaalschool te
Batavia.

Artikel \.
liet normaalonderwijs voor hulponderwijzers te Batavia
omvat in een cursus van twee jaren al de vakken van
het programma ter verkrijging van een akte van bekwaam­
heid als hoofdonderwijzer, bedoeld bij Staatsblad 1868
n°. 82.
Art. 2.
De leervakken worden verdeeld in zes rubrieken:
a. Lezen, nederlandsche taal, letterkunde en stijl;
b. Bekenkunde en vormleer;
c. Wiskundige, natuurkundige en staatkundige aard­
rijkskunde ;
d. Vaderlandsche, algemeene en nederlandsch-indische
geschiedenis;
e. Natuurkennis en muziek;
/. Paedagogiek en schrijfkunst.
Deze verdeeling kan door den directeur, belast met de
zaken van het onderwijs, op voorstel van het bestuur
naar gelang der behoefte gewijzigd worden.

Art. 3.
De lessen worden gegeven des avonds van vijf tot zeven
uien, op alle dagen der week alleen de Zondag uitgezonderd.
Van den Isten Augustus tot den 15den September, als­
mede gedurende de twee weken, aanvangende met den
1sten Paasch- en den lsten Kersdag worden geen lessen
gegeven.
Art. 4.
Het bestuur der normaalschool bestaat uit een' voorzitter,
een' secretaris en een' penningmeester.
De inspecteur van het lager onderwijs in de \ ste afdeeling
is alszoodanig voorzitter van het bestuur, terwijl de secre-
184

taris en de penningmeester in eene vergadering van de


onderwijzers der normaalschool voorgezeten door den
inspecteur, met volstrekte meerderheid van stemmen uit
de onderwijzers worden gekozen.
De gekozen bestuursleden treden na ommekomst van
eiken cursus af, doch zijn herkiesbaar.
Bij afwezigheid van den voorzitter treedt de secretaris
tevens als waarnemend voorzitter op.
Art. 5.
liet bestuur wendt zich omtrent aangelegenheden de
normaalschool betreffende, door tusschenkomst van den
inspecteur van het lager onderwijs in de 1ste afdeeling,
tot den directeur belast met de zaken van het onderwijs.
Art. 6.
Hulponderwijzers, die van den cursus wenschen gebruik
te maken, geven hun verlangen schriftelijk le kennen aan
het bestuur der normaalschool.
Zij zijn verpligt aan al de lessen deel le nemen, maar
kunnen door hel besluur op voorstel van den betrokken
onderwijzer, van het onderwijs in een of meer der vak­
ken worden vrijgesteld.
Bij verhindering om eenige les bij te wonen geven zij
daarvan en onder opgaaf van redenen schriftelijk kennis
aan den betrokken onderwijzer.
De onderwijzers dienen maandelijks aan het bestuur
een' staat in van de plaats gehad hebbende verzuimen
onder overlegging van de schriftelijke kennisgaven.
Bij verhindering om de les te geven, deelen de onder­
wijzers zulks schriftelijk mede aan den secretaris van het
bestuur, door wien die mededeeling ter kennisse wordt
gebragt van de hulponderwijzers.
Art. 7.
Aan de hoofdonderwijzers der openbare lagere en der
bijzondere scholen zoomede aan de hoofd- en hulponder-
wijzeressen is het vergund bij de lessen tegenwoordig
te zijn.
485

Art. 8.
Tot onderlinge bespreking van de belangen der normaal­
school wordt elke drie maanden eene algemeene verga­
dering gehouden.
Bestuursvergaderingen hebben, zooveel mogelijk maan­
delijks plaats.
Het bestuur is bevoegd buitengewone algemeene ver­
gaderingen te beleggen, wanneer het dit noodig acht.

Art. 9.
De ten behoeve van de normaallessen door het gouver­
nement toegestane gelden worden aangewend :
a. tot toelagen aan de onderwijzers;
b . tot verlichting van het schoollokaal;
c. tot den aankoop van hulpmiddelen, voor het onder­
wijs en van studieboeken en tijdschriften voor de
bibliotheek der normaalschool;
d . tot indemniteit voor uitgaven door het bestuur te doen.

Art. 10.
De leerboeken voor het normaal onderwijs worden voor
ïederen cursus in eene algemeene vergadering gekozen
De hulponderwijzers zijn verpligt zich die boeken voor
eigen rekening aan te schaffen.

Art. 11.
Werken uit de bibliotheek worden aan hoofd- en hulp­
onderwijzers in lezing gegeven door den secretaris van
het bestuur, op afgifte van een repu en gedurende een
door hem te bepalen tijd.

Art. 12.
Het bestuur dient jaarlijks vóór den lsten Februari aan
den directeur, belast met de zaken van het onderwijs,
een beredeneerd verslag van de normaalschool in.

Gearresteerd bij artikel 1 van het besluit van 1 Januari


1871 n°. 6.

13
186

BESLUIT.

No. IQ. Buitenzorg, 25 Januari 1878.

Gelezen, enz.
De raad van Nederlandsr.h-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Artikel 2 en de tweede alinea van artikel 3 der bij
artikel I van het besluit van 1 Januari 1871 n°. 6 gear­
resteerde bepalingen voor de normaalschool te Batavia,
te wijzigen als volgt:
Artikel 2. Het onderwijs omvat:
1°. Lezen en voordragt.
2°. Schrijven.
3°. Nederlandsche taal- en letterkunde.
4°. Rekenkunde.
5°. Vormleer.
6°. Wiskundige aardrijkskunde.
7°. Natuurkundige id.
8°. Staatkundige id.
9°. Yaderlandsche geschiedenis.
10°. Nederlandsch-indische geschiedenis.
11°. Algemeene geschiedenis.
12°. Natuurkennis.
13°. Muziek.
14°. Paedagogiek.
De verdeeling der vakken onder de onderwijzers wordt
vastgesteld in algemeene vergadering.
Artikel 3, alinea 2. Van den 1sten Augustus tot den
15den September, alsmede gedurende den vacantie-tijd aan
de openbare lagere scholen, onmiddelijk volgende op de
openbare les aan die inrigtingen, worden geene lessen
gegeven.
Afschrift, enz.
187

M°. S301. BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN.


Uilvoering door hel gewestelijk bestuur.

BESLUITEN.

N°. 7. Buitenzorg, 5 Maart 1876.

Gelet op de besluiten :
a. van 28 Maart 1869 n°. 7, bij artikel 1 waarvan is
bepaald, dat aan de districtshoofden, bij artikel 1 § 4 der
ordonnancie van 26 September 1867 (Staatsblad n°. 122)
bedoeld, van landswege woningen zullen worden verschaft,
in den vervolge niet dan op eenvoudige inlandsche wijze
door de zorg der gewestelijke besturen daar te stellen,
met algeheele uitsluiting van het burgerlijk bouwdepar­
tement ;
b. van 11 Maart 1875 n°. 9, houdende vaststelling o. a.
van den brief aan den Minister van Koloniën van dezelfde
dagteekening n°. 332/9, waarbij op grond, dat het voor
den bouw van distriktshooldswoningen vastgestelde nor­
maalproject gebleken was, ondoelmatig te zijn en dat de
wijze, waarop die gebouwen onder toezigl van de ambte­
naren bij het binnenlandsch bestuur worden opgerigt,
veel te wenschen zou overlaten, 's Konings magtiging is
gevraagd om het bouwen, herstellen en onderhouden van
de distriktshoofdswoningen op Java en Madura weder te
brengen tol de bemoeijenis van het departement der
burgerlijke openbare werken;

Gelezen de missives :
a. van den Minister van Koloniën, van 3 Mei 1875
L\ A 3 . n°. 36/845;
b. enz.

Nog gelezen de missives :


a. van den directeur van binnenlandsch bestuur :
1°. van 26 Juli 1875 n°. 7457,
2°. van 26 Augustus 1875 n°. 8648, strekkende in vol­
doening aan de in den brief van den lsten gouvernements-
188

secretaris van 30 Juli 1875 n°. 1701 vervatte aanschrijving


om op te geven welke bouw- en waterstaatswerken onder
het departement van binnenlandsch bestuur zouden kunnen
worden gebragt, van welke materialen hunne constructie
behoort te zijn en wat de beste weg is tot verkrijging
van deugdelijke normaalprojecten ;
b. van den directeur der burgerlijke openbare werken:
1°. van 9 September 1875 n°. 7955;
2°. van 11 November 1875 n°. 10331 ;
3°. van 13 November 1875 n°. 10393, naar aanleiding
der missive van den Isten gouvernements-secrelaris, van
17 September 1875 n°. 2059, wordende daarbij door den
directeur op nieuw bezwaren ingebiagt tegen het doen
uitvoeren, onderhouden en beheeren van bouw- en water­
staatswerken zonder de hulp van technische ambtenaren;
c. enz.

Overwegende:
dat, ofschoon het niet te ontkennen valt, dat aan eene
behoorlijke uitvoering van bouw- en waterstaatswerken,
hoe onbelangrijk ook, technisch toezigt niet anders dan
bevorderlijk kan zijn, — bij de veelheid der behoeften,
die sedert jaren op vervulling wachten en waarin het
waterstaatspersoneel gebleken is onmagtig te zijn, naar
eisch te voorzien; — de belangen der dienst dringend
vorderen, de executie van eenvoudige wei ken, waarvoor
het toezigt van technici geheel of gedeeltelijk kan worden
gemist, over te laten aan door het gewestelijk bestuur
aan te wijzen personen, niet tot het burgerlijk bouw­
departement behoorende, behoudens zoodanige uilzonde­
ringen, als uithoofde van plaatselijke toestanden of bij­
zondere redenen wenschelijk zijn;
dat hierdoor echter niet wordt uitgesloten, dat de in
elk gewest geplaatste ingenieurs, architecten of opziglers,
zoo noodig, hulp verleenen, hetzij in hel opmaken van
projeclen, hetzij bij de uitvoering der werken, wanneer
daarbij onvoorziene moeijelijkheden ondervonden moglen
worden;
189

dat zoodanige zamenwerking geenszins in slrijd, maar


in tegendeel in overeenstemming is met de verhouding
van het plaatselijk waterslaatspersoneel tot de hoofden
van gewestelijk bestuur, zooals die is geregeld bij de
art. 3 en 5 van het reglement in Staatsblad 1807 n°. 85;
dat, waar alzoo de lusschenkomst van het technisch
p e r s o n e e l d e r b u r g e r l i j k e o p e n b a r e w e r k e n n i e t g e h e e l of
o v e r a l zal w o r d e n u i t g e s l o t e n , e r g e e n e v o i d o e n d e a a n ­
leiding bestaat om de kosten van de bedoelde eenvoudige
werken uit te trekken op andere afdeelingen der begrooling
dan die van het burgerlijk bouw-depaitement, en het
zelfs r a a d z a a m i s , d i e n r e g e l v o o r t a a n w e d e r t e b e t r a c h t e n
ten aanzien der woningen van districtshoofden, pasan-
grahans en koflij-inkooppakhuizen ;

Nog gelet enz.;

D e R a a d v a n Nederlandscli- Indië g e h o o r d ;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk : e n z .
Ten tweede: I n b e g i n s e l a a n t e n e m e n , d a t , b e h o u d e n s
uitzondering naar gelang van plaatselijke toestanden of
bijzondere redenen, landswerken van eenvoudige con­
structie en gemakkelijke uitvoering, naar normale ol
speciale projecten, te leveren door of wege het departe­
ment der burgerlijke openbare werken, zullen worden
begroot en uitgevoerd en verder vernieuwd, hersteld en
onderhouden door de zorg der hoofden van gewestelijk
bestuur, waar noodig, onder leiding en toezigt der onder
hunne bevelen gestelde ingenieurs, architecten en opzigters.

Ten derde: Y o o r z o o v e e l n o o d i g t e b e p a l e n , d a t alle


kosten van oprigling, onderhoud, herstelling en vernieu­
wing van 's lands burgerlijke openbare werken op de
begrooting van dat departement zullen uitgetrokken worden.

Ten vierde: De d i r e c t e u r e n v a n b i n n e n l a n d s c h b e s t u u r
en der burgerlijke openbare werken uit te noodigen om
in onderling overleg:
190

1°. binnen drie maanden goed geformuleerde voorstellen


in te dienen lot uilvoering van den in artikel 2 van dit
besluit aangegeven regel;
2°. door tusschenkomst van den directeur van financiën
al dadelijk te berigten welke wijzigingen naar aanleiding
van artikel 3 van dit besluit in de ontwerp-begrooting
voor 1877 gebragt zullen moeten worden.
Afschrift, enz.

N°. 26. Buitenzorg, 25 December 1876.

Gelet op het besluit van 5 Maart 1876 n°. 7, waarbij:


Art. 2, in beginsel is aangenomen, dat, behoudens
uitzondering naar gelang van plaatselijke toestanden of
bijzondere redenen, landswerken van eenvoudige constructie
en gemakkelijke uitvoering, naar normale of speciale pro­
jecten, te leveren door of van wege het departement der
burgerlijke openbare werken, zullen worden begroot en
uitgevoerd en verder vernieuwd, hersteld en onderhouden
door de zorg der hoofden van gewestelijk bestuur, waar
noodig onder leiding en toezigt der onder hunne bevelen
gestelde ingenieurs, architecten en opzigters;
Artikel 4 1 ", de directeuren van binnenlandsch bestuur
en der burgerlijke openbare werken zijn uitgenoodigd,
om in onderling overleg goed geformuleerde voorstellen
in te dienen tot uitvoering van den aangenomen regel;
Gelezen :
a. het gemeenschappelijk rapport van de directeuren
van binnenlandsch bestuur en der burgerlijke openbare
werken van 30 September 1876 n°. 8634;
b. enz.;
De Raad van Nederlandsch-Indiê gehoord ;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk : Te bepalen :
1 sie dat onder den regel, gesteld in artikel 2 van het
besluit van 5 Maart 1876 n°. 7, worden gerangschikt,
191

pasangrahans, passantenhuizen, postloodsen, stallen en


buffelkralen, koffij-inkooppakhuizen, zout-verkooppakhuizen,
woningen voor kontroleurs en districtshoofden, districts­
gevangenissen, bazanrloodsen, inlandsche scholen, wacht­
huizen, mijlpalen, duikers en kleine-, zoomede nood­
bruggen, eindelijk: wegen, dijken, waterleidingen, aarden
en andere inlandsche dammen;
2 de dat door den directeur der burgerlijke openbare
werken, in overeenstemming met zijn ambtgenoot, dien
dit mogt aangaan, voor de bij 1 bedoelde werken met
spoed normaalprojecten, zoo mogelijk met daarbij passende
blanco-begrootingen, of wel regelen, die bij het projec­
teren van die gebouwen moeten gevolgd worden, zullen
worden opgemaakt, volgens welke door de hoofden van
gewestelijk bestuur het maken der speciale projecten met
de begroolingen aan de ambtenaren van het binnenlandsch
bestuur kan overgelaten, of wel aan de gewestelijke eerst­
aanwezende ambtenaren der burgerlijke openbare werken
kan opgedragen worden.
Ten tweede: enz.
Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Raad van
Nederlandsch-Indië tot informatie en extract verleend aan
de directeuren der departementen van algemeen burgerlijk
bestuur, de algemeene rekenkamer en de hoofden van
gewestelijk bestuur tot informatie en narigt.

W0. 3302. PLEGTIGIIEDEN. Oproeping van ambte­


naren tol bijwoning van —

BESLUIT.

N°. 30. Buitenzorg, 13 Mei 1877.


Gelezen enz.;
De Raad van Nederlandsch-Indie gehoord;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: enz.
Ten tweede: Den directeur van binnenlandsch bestuur
uit te noodigen, aan de hooiden van gewestelijk bestuur
192

mede te deelen, dat de regering verlangt, dat bij de


viering der verjaring van 's Konings geboortedag en bij
de overgave en overname van het bestuur naar de hoofd­
plaats alléén worden opgeroepen om ex officio tegenwoordig
te zijn, de chefs der afdeelingen (assistent-residenten of
controleurs) en de hoofden van het inlandsch bestuur
(regenten of op zich zelfstaande patih's); terwijl ook
moeten worden uitgenoodigd, om desverkiezende te ver­
schijnen, de notabele ingezetenen (zoowel europeanen en
vreemde oosterlingen als inlanders) van de afdeeling,
waarin de hoofdplaats van het gewest gelegen is, benevens
de ambtenaren en officieren, niet onder het departement
van binnenlandsch bestuur ressorterende, mede voor zoover
zij in die afdeeling hunne functiën uitoefenen; zullende
echter de notabele ingezetenen, aan de uitnoodiging gevolg
gevende, geen aanspraak hebben op eenige tegemoetkoming
wegens reiskosten noch op het kosteloos gebruik van
gouvernements postpaarden.
Afschrift, enz.

X0. 3303. REGTSWEZEN op Madura.

BESLUIT.

N°. 12. Tjipanas, 13 Juli 1877.

Gelet op de artikelen 11 der bij de besluiten van 4


Oclober 1854 L a . P 1 . geheim en 16 Juni 1863 n°. 6 vast­
gestelde vet heffingsvoorwaarden van de tegenwoordige
regenten van Sumanap en Madura (residentie Madura),
waarbij is gestipuleerd :
dal die regenten, benevens de door het gouvernement
aangeslelde rijksbestierders en djaksa's of adjunct-djaksa's
geene zaken van eenige aangelegenheid, de onderdanen
belrelfende, zullen afdoen, dan met overeenstemming en
voorkennis van den betrokken adsistent-resident;
dat zij voorts alle delinquenten overeenkomstig de
beslaande bepalingen, zullen overlaten aan dien ambLenaar,
ten einde ingevolge de wetten van Nederlandsch-Indië te
193
worden teregt gesteld; hebbende die regenten zich alleen
te bepalen tot de afdoening van geschillen van weinig
belang;

Gelezen de missives van den directeur van justitie:


a. van 4 December 1876 n°. 6923/13842 en het aan
hem gerigt schrijven van den resident van Madura, NN.,
van 31 Oclober 1874 n°. 1438 I/L en bijlagen, waaronder
afschriften :

1°. van het besluit van 's residents ambtsvoorganger


NN. van 21 November 1868 n°. 71, waarbij, in overleg
met den regent van Madura, de bestaande raad-kraton of
regentschapsraad te Bangkalan op de daarin omschreven
wijze is gereorganiseerd, en voorts bepaald is, dat alle
burgerlijke geschillen tusschen Madurezen onderling, over
een bedrag van minder dan ƒ 20.— loopende, de plano
door den regent worden beregt, en de zaken boven dat
bedrag ter kennisname van den raad-kraton staan, wiens
uitspraken eerst voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn, nadat
ze door den assistent-resident van Madura, ten blijke van
overeenstemming, voor «gezien s zijn geteekend en van
het zegel der afdeeling voorzien;
2°. van zijne, 's residents besluiten van 5 en 24 Maart
1873 n os 33 en 46, waarbij, na verkregen toestemming
van de regenten van Madura en Sumanap o. m. is bepaald:
dat ter kennisname van de regenlschapsraden te Bang­
kalan en le Sampang en den raad Samoedana te Sumanap
staan alle burgerlijke zaken niet beneden de f 20.—,
lusschen of tegen eigenlijk gezegde inlanders, alsmede
alle klagten tegen zoodanige personen ingebragt ten
opzichte van zaken, opgesomd bij artikel 83 alinea 2
van het reglement op de regterlijke organisatie en het
beleid der justitie in ISederlandsch-lndie;
dat van de door die regtbanken gewezen vonnissen
hooger beroep bij den landraad is toegelaten, in civiele
zaken over een bedrag van meer dan f 50.— loopende;
dat de uitspraken van genoemde regtbanken eerst voor
ten uitvoerlegging vatbaar zijn, nadat ze zijn voorzien
m
van de handteekening van den assistent-resident en van
een afdruk van het zegel der afdeeling; en
dat de burgerlijke zaken beneden de ƒ20.— als van weinig
aanbelang, door den panembuhan van Madura, den voor­
zitter van den raad Samoedana te Sumanap en den ronggo
van Sampang de plano worden beregt;
roepende de resident, op grond dat de raad van justitie
te Soerabaja en het hooggeregtshof van Nederlandsch-
Indië, vonnissen door enkele der genoemde inlandsche
regtbanken in burgerlijke zaken gewezen, nietig hebben
verklaard, dewijl ze het wetlig bestaan dier regtbanken,
niet aannemen, de tusschenkomst der regering in, om
aan deze onzekerheid ten aanzien van de regtspraak in
de afdeelingen Madura en Sumanap een einde te maken;
b. van 1 Mei 1877 n°. 2413 zeer geheim, in voldoening
aan het schrijven van den lsten gouvernements-secretaris
van 4 April te voren n°. 24 zeer geheim;

Overwegende:
dat door den resident van Madura bij zijne besluiten
van 5 en 24 Maart 1873 n" s 33 en 46 ten aanzien van
burgerlijke zaken eene instant ie is geschapen in strijd
met het reglement op de regterlijke organisatie en het
beleid der justitie in Nederlandsch-Indië, de hooger aan­
gehaalde verhelfings-voorwaarden der panembahans en het
begrip van zelfbestuur;
dat de panembahans van Madura en Sumanap, ofschoon
den titel van regent dragende, uit den aard der zaak
niet kunnen worden gelijkgesteld met de regenten op
Java, zijnde zij niet als dezen inlandsche hoofd-ambtenaren,
maar inlandsche vorsten, wier positie tegenover de in-
heemsche bevolking en tegenover het Nederlandsch Indisch
gouvernement bij contract is geregeld;
dat alzoo de instructie voor de regenten op Java en
Madura (Staatsblad 1867 n°. 114) op hen niet van toe­
passing is, en mitsdien in de landschappen of afdeelingen
Madura en Sumanap geene regenten bestaan in den zin
van art. 81 en volgende van het reglement op de regterlijke
organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië;
195

dat dit begrip, in verband met voornoemde artikelen


11 van de verheffings-voorwaarden, leidt tot de conclusie,
dat in de landschappen Madura en Sumanap het gouver­
nement zich de regtspraak in strafzaken in den meest
algemeenen zin des woords heeft voorbehouden en alleen
aan de panembahans de reglspraak in civilibus over hunne
onderdanen heeft gelaten, met dien verstande, dat zijde
geschillen van eenig belang niet mogen afdoen, dan in
overeenstemming met den betrokken assistent-resident en
d3t ze slechts in zaken van weinig belang de plano mogen
beslissen;
dat dus de geringe overtredingen, genoemd in artikel
83 sub 2°. van het reglement op de regterlijke organisatie
enz., voor zooverre ze niet door latere wetten aan de
kennisneming van den politieregter zijn onderworpen,
aldaar krachtens arlikel 88 alinea 2 van dat reglement,
zonder eenige nadere voorziening door de landraden
moeten worden afgedaan;
dat civiele zaken, welke van oudsher aan de kennis­
neming der kraton- of regentschapsraden in de afdeeling
Madura en van den raad Samoedana te Sumanap hebben
gestaan, ter beregting van die collegiën moeten blijven,
behoudens het door de assistent-residenten uit te oefenen
toezigt;
dat in civiele zaken van weinig belang de panembahans
of hunne vervangers alleen beslissen ;

Overwegende voorts:

dat moge het al quaeslieus zijn, welke zaken als van


weinig belang zijn te beschouwen, het wenschelijk moet
worden geacht, om nu de resident NN., bij besluit van
21 November 1868 n°. 71 voor de afdeeling Madura de
limite heeft gesteld op beneden de ƒ20. —, en zulks is
geschied na voorafgaande conferentie met den panembahan,
aan die grens ook voor Sumanap vast te houden;
dat in verband met de voorafgaande overwegingen, van
handhaving van de beide genoemde besluiten van den
resident NN. geen sprake kan zijn;
196

Gelet op artikel 27 van het reglement op het beleid


der regering van Nederlatulsch-Indië;
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Den resident van Madura uit te noodigen om:
1°. de besluiten van zijn ambtsvoorganger NN. van 5
en 24 Maart 1873 n os 33 en 46 in te trekken;
2°. te willen doen toezien, dat de panembahans van
Sumanap en Madura alleen die civiele zaken eigener
autoriteit afdoen, welke als van weinig belang kunnen
worden beschouwd, en zulks volgens de limite door den
resident NN. bij besluit van 21 November 1868 n°. 71
gesteld, en dat de andere civiele zaken niet worden
afgedaan, dan in overeenstemming met den betrokken
assistent-resident.
Afschrift, enz.

X°. 3304. AANBESTEDINGEN. Regt op toewijzing.

BESLUIT.
N # . 15. Tjipanas, 30 September 1877.

Gelezen de missives:
a. van den commandant van het leger, van 3 Augustus
1877, Vde afdeeling, 3de bureau, n°. 4-2/A, en bijlagen,
uit welke stukken blijkt:
dal bij de op 10 Juli jl. te Samarang gehouden aan­
besteding voor de levering van portwijn ten behoeve van
het departement van oorlog aldaar, gedurende de jaren
1878, 1879 en 1880, hel laagst was ingeschreven door
NN., doch diens inschrijvingsbillet moest worden terzijde
gelegd, omdat de daarbij gevoegde verklaring van gegoed­
heid niet voldeed aan de vereischlen;
dat ten einde de gelegenheid open te houden om de
levering aan dezen inschrijver ondeihands te gunnen, de
aanbesteder — hoewel volgens de bepalingen eene delini-
197

tieve toewijzing aan den daarop volgenden minsten in­


schrijver, wiens stukken in orde waren bevonden, had
moeten geschieden, — de levering aan dezen laatste slechts
voorloopig onder nadere goedkeuring der regering heeft
toegewezen;
gevende de commandant van het leger in overweging,
deze voorloopige toewijzing niet goed te keuren en de
levering onderhands op te dragen aan NN. voornoemd;
b. enz.

Overwegende, dat, waar volgens de bepalingen eene


definitieve toewijzing had behooren plaats te hebben,
volgens de bestaande jurisprudentie een regt verkregen
is, waarop de regering geen inbreuk kan maken zonder
zich aan een eisch tot schadevergoeding bloot te stellen;
Is goedgevonden en verstaan:
Goed te keuren de voorloopig gedane toewijzing aan
de firma NN. van de levering van portwijn ten behoeve
van het departement van oorlog te Samarang, gedurende
de jaren 1878, 1879 en 1><80, overeenkomstig de uit­
komsten der ter zake op 10 Juli 1877 aldaar gehouden
aanbesteding.
Extract, enz.

W°. 3305. AANBESTEDINGEN. — PBEANGER


REGENTSCHAPPEN. Is de assistent-
resident van Bandong hoofd van
plaatselijk bestuur?

BESLUIT.

N°- 25. Buitenzorg, 8 October 1877.

Gelezen de missive van den commandant der zeemaijt,


van 8 September 1877 n°. 9953, daarbij, onder aanbieding
der bescheiden betreffende de op 28 Augustus te voren
te Bandong gehouden aanbesteding voor de levering van
bruine boonen ten behoeve der zeemagt in Nederlandsch-
198

Indië, gedurende het jaar 1878, onder anderen opmerkende,


dat een drietal verklaringen van gegoedheid, waaronder
die van den chinees NN., aan wien de onderwerpelijke
levering voorloopig is toegewezen, als onderteekend door
een assistent-resident ter hoofdplaats van een gewest bij
aanwezigheid van den resident, niet voldoen aan het
bepaalde in artikel 6 laatste alinea van het reglement op
het houden van aanbestedingen (Staatsblad 1870 n°. 39),
nader toegelicht bij de circulaire van den directeur van
justitie van 8 Juli 1870, n°. 660/1179 (Bijblad op het
Staatsblad van Aederlandsch-1ndië n°. 2374), en derhalve
hadden behooren te zijn ter zijde gelegd;
gevende die vlag-officier in overweging, de voorloopig
gedane toewijzing niet goed te keuren ;
Overwegende, dat de assistent-resident van Bandong
bedoelde verklaringen niet geteekend heeft als waarnemend
hoofd van gewestelijk, maar als hoofd van plaatselijk bestuur,
als hoedanig hij, belast zijnde met het beheer over de
afdeeling Bandong, wel te beschouwen is in den zin van
art. 6 van voormeld reglement.
Is goedgevonden en verstaan:
Goed te keuren de voorloopig gedane toewijzing, aan
den chinees NN., van de levering van bruine boonen ten
behoeve der zeemagt in Nederlandsch-Indië, gedurende
het jaar 1878, overeenkomstig de uitkomsten der ter zake
op 28 Augustus 1877 te Bandong gehouden aanbesteding.
Extract, enz.

M°. 3306. TRACTEMENTSVERHOOGINGEN. Tijd


met buitenlandsch verlof doorgebragt.

BESLUIT.

fto. 2. Buitenzorg, 11 October 1877.


Gelezen:
i . het rekest, gedagteekend Riouw, 5 September 1877,
van NN., tolk voor de chinesche taal aldaar, houdende
199

verzoek om van den tijd, door hem met buitenlandsch


verlof wegens ziekte in Europa doorgebragt, één jaar te
doen mede tellen voor de hem aankomende tractements-
verhoogingen en hem mitsdien gerekend van 1 November
1876 te doen stellen in het genot van de vijfde twee-
jaarlijksche tractementsverhooging tot een bedrag van
f50.— 'smaands, aan zijne betrekking verbonden;
2". enz.
Is goedgevonden en verstaan:
Aan den adressant te kennen te geven, dat zijn ver­
zoek voor inwilliging niet vatbaar is.
Extract, enz.

A'°. 3307. EXAMENS. Post- en telegraafdienst.

BESLUIT.

N°- Buitenzorg, 2 Februari 1878.


Gelet op het besluit van 12 Januari 1877 n°. 9;
Gelezen de missive van den Minister van Staat, Minister
van Koloniën van 15 November 1877, Lett. A 3 , n°. 18/2660;
Nog gelet op artikel 32 van het reglement op het beleid
der regering van Nederlandsch-1ndië ;
De baad van Neder landsch-1ndië gehoord ;
Is goedgevonden en verstaan :
Eerstelijk: enz.
Ten tweede : Met intrekking van artikel 1 van het besluit
van 5 Juli 1873 n°. 16, (Bijblad op het Staatsblad van
Aederlandsch-lndië n°. 2696), vast te stellen de aan dit
besluit gehechte bepalingen omtrent het afnemen der
examens voor de verschillende technische betrekkin»en bij
de post- en telegraafdienst in Nederlandsch-Indië. °
Afschrift, enz.
200

BEPALINGEN omtrent het afnemen der


examens voor de verschillende tech­
nische betrekkingen bi] de post- en
telegraafdienst in Neder landsch-Indië.

Art. 1. De commissiën van examinatie bestaan:


a. voor de betrekking van commies der 3de klasse uit
minstens drie,
b. voor de betrekking van commies der 2de klasse uit
minstens vijf, en
c. voor de betrekking van adjunct-inspecteur uit minstens
zeven leden.
De hoold-inspecteur, chef van de post-en telegraafdienst
is ambtshalve lid en voorzitter dier commissiën.
De overige leden worden telken jare benoemd door
den directeur der burgerlijke openbare werken, die tevens
één hunner als secretaris aanwijst.
Art. 2. De commissiën vergaderen naar male der behoefte,
op tijdstippen door den directeur der burgerlijke openbare
werken te bepalen.
Art. 3. De commissiën brengen na afloop van elk examen
een omstandig verslag uit aan den directeur der burgerlijke
openbare werken.
Dit verslag vermeldt den uitslag van het onderzoek in
elk der vakken, waarin examen is afgelegd, ten aanzien
van ieder der geëxamineerden, en het eindoordeel der
commissie voor de betrekkelijke bekwaamheid van ieder
hunner.
Art. 4. Personen, behoorende tot de post- en telegraaf­
dienst, die een der examens vermeld in het Koninklijk
besluit van den 30sten October 1877 n°. 11 (Indisch
Staatsblad 1878 n°. 48) wenschen af te leggen, geven
daarvan kennis aan den hoofd-inspecteur, chef van de
post- en telegraafdienst.
Andere personen wenden zich deswege bij gezegeld
verzoekschrift tot den directeur der burgerlijke openbare
werken.
201

Art. 5. De personen die zich voor het examen hebben


aangemeld, worden door den hoofd-inspecteur, chef van
de post- en telegraafdienst ter bekwamer lijd opgeroepen,
onder mededeeling van de plaats waar, en den dag of
de dagen, waarop het examen zal worden gehouden. 0
Art. 6. Personen, die, in Nederland examen hebbende
afgelegd, gebruik hebben gemaakt van de bevoegdheid
toegekend bij artikel 2 van voornoemd Koninklijk besluit, zijn
gehouden het tweede gedeelte van het examen af te leggen
binnen een jaar na hunne aankomst in Neder landsch-Indië.
Art. 7. De voorzitter regelt de orde der werkzaamheden
en van het examen.
De commissie bepaalt welk lid of welke leden meer
bepaaldelijk met het onderzoek van elk afzonderlijk vak
zijn belast.
De voorzitter is vrij al dan niet het onderzoek in eeni-
vak op zich te nemen.
Art. 8. De examens worden gedeeltelijk schriftelijk
gedeeltelijk mondeling en zoo noodig practisch afgenomen!
liet schriftelijk werk wordt door de commissie besproken
en vastgesteld.
De commissie beslist hoeveel tijd voor het examen van
lederen candidaat in elk vak zal worden beschikbaar
gesteld.
Bij het mondeling examen wordt ieder candidaat afzon­
derlijk ondervraagd.
Art. 9 Het eindoordeel over de kennis der candidaten
in elk vak, wordt uitgedrukt door een der cijfers van 0
tot 10, aan welke de volgende beteekenis is te hechten-
10, uitmuntend.
9, zeer goed.
8, goed.
7, ruim voldoende.
6, voldoende.
5, even voldoende.
4, onvoldoende.
3, gering.
2, slecht.
u
202

1, zeer slecht.
0, volslagen onkunde.
De aldus toegekende cijfers maken den grondslag uit
voor de beslissing der commissie omtrent den uitslag van
het examen.
Art. 10. tiet lid of de leden, die het examen in een
vak hebben afgenomen, wijzen het cijfer aan, dal aan den
candidaat toekomt.
Nogtans kunnen de overige leden der commissie tegen
het toekennen van het cijfer bedenkingen inbrengen.
In dit geval wordt het toe te kennen cijfer door den
voorzitter in beraadslaging en zoo noodig, in stemming
gebragt. Bij staking van stemmen is die van den voor­
zitter beslissend.
Art. II. Het examen wordt geacht voldoende te zijn
afgelegd, indien voor elk vak het cijfer 5 of hooger is
toegekend.
Bedraagt hel gemiddelde cijfer voor alle vakken te zamen
genomen minder dan 5, dan is de candidaat afgewezen.
Hetzelfde geschiedt indien hij in één of meer vakken
volslagen onkunde heeft getoond, ongeacht het examen
in de andere vakken.
In alle andere gevallen wordt door de commissie be­
raadslaagd over de toelating van den candidaat, en haar
besluit voornamelijk bepaald door de meer of mindere
belangrijkheid der vakken waarin onvoldoende cijfers zijn
verkregen.
Bij staking der stemmen wordt de beslissing geacht in
het voordeel van den candidaat te zijn gevallen.
Art. 12. Van het voldoend afgelegd examen wordt den
geëxamineerde door de commissie een getuigschrift uit­
gereikt , waarin de in elk vak behaalde punten worden
vermeld.
De afgewezen candidaat kan, op zijn verzoek van den
secretaris der commissie mededeeling bekomen van den
uitslag van zijn examen in elk vak.
203
W°. 3308. KADASTER. Modellen voor de registers
der kadastrale boekhouding.

BESLUIT.

N°. 59. Batavia, 5 September 1878.

Gelet op het besluit van 15 Maart 1876 n°. 32, waarbij


magtiging werd verleend om exemplaren te doen drukken
van twee der destijds aan de regering door den directeur
van binnenlandsch bestuur bij zijne missive van 1 Februari
1876 n°. 1065 ter arrestering aangeboden modellen voor
de registers der kadastrale boekhouding, ontworpen dooi­
den bewaarder van het kadaster;
Gelezen de missives :
a. van den directeur van binnenlandsch bestuur van
11 April 1878 n°. 3884, waarbij de hiervoren bedoelde
modellen weder worden aangeboden met die, welke sedert
zijn ontworpen, door den ingenieur van het kadaster
en toegelicht in diens aan den directeur van binnenlandsch
bestuur gerigt schrijven van 16 November 1877 n u . 90;
b. van den directeur van justitie van 23 Mei 1878 n°.
2833, naar aanleiding van den brief van den gouverne-
ments-secretaris van 4 Mei te voren n°. 698;
De Raad van Neder landsch-Indië gehoord;
Overwegende:
dat de denkbeelden, door den ingenieur van het kadaster
in zijn aangehaald schrijven ontwikkeld, ten aanzien van
het doel, dat met de daarstelling van een kadaster in
Nederlandscli-Indië voorloopig wordt beoogd, namelijk
de meest mogelijke regtszekerheid aan den eigendom te
verschaffen, alleszins juist zijn, en dus de daarop gegronde
voorstellen ten zeerste aanbeveling verdienen;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: Te bepalen:
a. dat in het bierbij vastgestelde formulier n° 1. zullen
worden opgenomen de in art. 36 van Staatsblad 1875 n°.
204.

183 bedoelde gegevens voor het aanwijzend tableau, welke


door den landmeter verzameld worden, benevens de volgende
door den bewaarder in te vullen gegevens, als:
\. verwijzing naar de oude verpondingsnummers en de
overeenkomstige kenmerken van het oude kadaster, of,
waar geene blokkaarten bestaan, van die voorkomende
op de betrekkelijke meetbrieven;
2. dagteekening en nummer van den laatsten regtstitel;
3. de namen van hen, die, volgens de officieele be­
scheiden een zakelijk regt op den grond uitoefenen;
b. dat, alvorens tot de definitieve invulling der kadastrale
boekhouding wordt overgegaan, aan de voorloopig te boek
gestelde eigenaren enz. door den ingenieur van het kadaster
zal worden uitgereikt eene kennisgeving in den vorm
van het hierbij vastgestelde formulier n°. 2, waarbij de
bedoelde eigenaren enz. worden uitgenoodigd, om, na
in die kennisgeving te hebben ingevuld wat van hen
volgens aanwijzing wordt verlangd, het stuk in persoon
of door tusschenkomst van een' gemagtigde in te leveren
ter plaatse en ten tijde, als daarin wordt vermeld, en
tevens inzage te geven van alle bewijzen van eigendom
of andere zakelijke regten, die betrekking hebben op de
in de kennisgeving bedoelde perceelen;
zullende de hiervoren bedoelde kennisgeving voor vreemde
oosterlingen en inlanders gesteld worden in het maleisch.

Ten tweede: Vast te stellen:


a. voor de kadastrale boekhouding:
1. een hoofdregister der kadastrale boekhouding, be-
vatlende secties- en volgnummersgewijze eene volledige
omschrijving der kadastrale perceelen (formulier n°. 3).
2. een alphabetische naamlijst der eigenaren, houders
van het regt van opstal, erfpachters en vruchtgebruikers,
bevattende bij ieders naam de sectie, letters en nummers
der daarop geboekte perceelen (formulier n°. 4), welke
naamlijst in drie afdeelingen zal worden opgemaakt als:
één voor europeanen en daarmede gelijkgestelden;
205

één voor inlanders, arabieren en andere vreemde ooster­


lingen, uitgezonderd chinezen, en
één voor chinezen.

3. een register voor de verwijzing, bij elk oud ver­


pondingsnummer, maar de overeenkomstige kadastrale
perceelen (formulier n°. 5).
b. voor de bijhouding van het kadaster:
1. een aanteekeningsregisler van de mutatien in den
eigendom enz. (formulier n°. 6).
2. een aanteekeningsregister van de mutatiën in den
bodem (formlier n°. 7).
3. een staat, houdende uitkomsten der metingen, ten­
gevolge van mutatiën in den bodem (formulier n°. 8).
4-. een hulpkaart, houdende de teekening enz. dei-
nieuwe perceelen (formulier n°. 9).
Afschrift, enz.
206
207
FORMULIER N°. 1.

BINNENLANDSCH BESTUUR.

BEWARING
VAN HET KADASTER
te

KADASTER

RESIDENTIE

AFDEELING

SECTIE

AANWIJZEND TABLEAU TEVENS OVERGANGSRECHTER.

Vastgesteld bij artikel 1 § a van het besluit van


5 September 1878 n°. 59,
208
209
Overeen i
Kadastrale kaart. Plaatselijke Inhouds stemmende irschrijving
benaming. merken vtan den
grootte van Oude de best,i3 en regtstitel.
Aard bescheide Namen en voornamen der
ieder ver­ eigenaren, houders van Namen der personen, die
Nummers der

Nummers der

Wijk of buurt.
nummers der

^ Plein, straat of
van Blokkaartei het regt van opstal, erf-1 zakelijk regt op het goed Aanduiding der bekende
perceelen.

Letters en

gang enz.
pachters en vruchtge-j uitoefenen, voor zoover erfdienstbaarheden
bladen.

perceel. pondings­ blokregisti


ruiten

Nummer.
bebouwing. bruikers, volgens de ofli- daarvan den landmeter volgens de officieele
cieele bescheiden. gebleken is. bescheiden.

Sectie.
nummers.

Letters

cr?
H. A. C.
cc

6 7

5
8 13 14- J IR

I
1 1
210
FORMULIER N». 2.

BINXENLANDSCH BESTUUR. RESIDENTIE . . . •

KADASTER.

Afdeeling

Kennisgeving betrekkelijk')
van . . . •
De ingenieur van het kadaster in Ned.-Indie te Batavia
brengt ter Uwer kennisse:
1°. Dat bij de kadastrering voorloopig te
uwen name zijn gebragt de in deze kennisgeving vermelde
eigendommen.
2°. Dat de kadastrale kaarten van den
487 . . tot en met den . . . . 187 . .
ter inzage zullen liggen om te kunnen worden geraadpleegd.
3°. Dat ambtenaren van bet kadaster gedurende den
vermelden tijd dagelijks van des morgens 7 tot des mid­
dags 1 ure ter plaatse vermeld zitting zullen houden ten
einde behulpzaam te zijn bij bet aanwijzen der eigen­
dommen op de kaart en om inlichtingen te geven en te
ontvangen.

Wordende U uitgenoodigd:
1°. Om deze kennisgeving persoonlijk of bij gemagtigde
op de aangegeven zittingsdagen te komen inleveren, ten
einde er uwe bezwaren bekend te maken omtrent de
tenaamstelling, de plaatselijke benaming, de inhoudsgrootte,
de afmetingen der perceelen, enz.
2°. Om kennis te geven of al uwe eigendommen hierop
zijn vermeld en of er perceelen zijn opgegeven, die U
niet toebehooren, deze laatsten aan te wijzen en zoo
mogelijk den naam van den regten eigenaar op te geven.

*) In te vallen naar den aard van het zakelijk regt.


211
, 3°. Om uwe cigendoms bewijzen aan de amblenaren
van het kadaster te vertoonen, ten einde te vergelijken
of zij overeenstemmen met de perceelen, die bij het kadaster
ten uwen name zijn gesteld.

A°. Om deze kennisgeving, indien U geene aanmer­


kingen heeft of anders na de oplossing der bezwaren,
hetzij door toelichting, hetzij door verbetering der kadas­
trale stukken, te onderteekenen.
Ten einde U in het vervolg de meest mogelijke zeker­
heid voor het rustig bezit uwer eigendommen en de
onaantastbaarheid hunner grenzen te verschaffen en door
de meest zekere aanduiding en juiste opgave omtrent de
uitgebreidheid, aard en ligging het crediet van den eigen­
dom te verhoogen, heeft de regering dit omvangrijk en
kostbaar werk tot stand gebragt.
Zij verwacht dan ook van allen de meest mogelijke
belangstelling en medewerking, ten einde de moeijelijkheden
en nadeelen, die het gevolg zouden zijn van verkeerde te­
naamstellingen en andere onnauwkeurigheden te vermijden.

Batavia, den 187

De inijenieur van het kadaster in Ned.-Indie,

Vastgesteld bij artikel 1 § b van het besluit van


5 September 1878 n". 59.
212

\
Volgnummer.

Nummers der
perceelen.
. , Aanmerkingen
Aard van °

Sectie.
Plaatselijke
Grootte. van den eigenaar,
benaming bebouwing. eQz

De ondergeteekende verklaart dat de in deze kennis­


geving voorkomende omschrijving van de door hem bezeten
perceelen behoudens de hiervoren gestelde aanmerkingen
juist is.
m
FORMULIER N«. 3.

BINNENLANDSCII BESTÜUH.

BEWARING
VAN HET KADASTER
te

KADASTER

RESIDENTIE

AFDEELING

SECTIE

HOOFDREOISTER DER KADASTRALE BOEKHOUDING.

Vastgesteld bij § a \ van het artikel 2 van het besluit


5 September 4878 n°. 59.
214
215

(
I

^ N ummers der oude perceelen I


waaruit de nieuwen getrok- I
Jnhoudsgrootte van

Nummers der nieuwe per-


ceelen waarin de oude zijn
Plaatselijke Overschrijving Nam

Aard van bebouwing.

ieder perceel.
Kadastrale kaart. van den laatsten Omschrijving
benaming. regtstitel. en voorr® en voornamen der bescheiden

Aanmerkingen.
delouders van het tengevolge Omschrijving der
mers der ruiten.
Letters en num-
Nummers der

eigenajt van opstal,

^ Plein, straat of
bekende erfdienstbaar­

oo Oagteekening.
^ Wijk of buurt.
Nummers der

waarvan de oude
perceelen.

gang enz.

Nummer.
volgfirfpachters

opgenomen.
bladeu.

perceelen door heden op de

ken zijn.
de ofiiijuchtgeljruikers. nieuwe worden perceelen gevestigd.

H. A. C.


beschei vervangen.
10

co

os
7
12

£
1 ft

0
• |
II I

\
I

f
' ' I ' I •
246
217
FORMULIER No. 4.

BINNENLANDSCH BESTUUR.

BEWARING
VAN HET KADASTER
te
KADASTER

RESIDENTIE

AFDEKLING

ALPHABETISCHE NAAMLIJST DER EIGENAREN. HOUDERS VAN HET


REGT VAN OPSTAL, ERFPACHTERS EN VRUCHTGEBRUIKERS
VOOR EUROPEANEN EN DAARMEDE GELIJKGESTELDE.

NB. Ken dergelijke naamlijst afzonderlijk aan te leggen voor:


a. Inlanders, Arabieren en andere vreemde oosterlingen,
uitgezonderd Chinezen.
b. Chinezen.

Vastgesteld bij § a 2 van art. 2 van het besluit van


5 September 1878, n°. 59.
15
218
'
Volgnummer.

N amen en voornamen Sectie, letters en nummers

der oorspronkelijke eigenaren enz. der aan eiken eigenaar enz

in alphabetische volgorde. i toebehoorende perceelen.

2 8
m
Volgnummer.

Namen en voornamen Sectie, letters en nummers


der later bij het kadaster bekend der aan eiken eigenaar enz

geworden eigenaren enz. toebehoorende perceelen.


h*

2 | 3^
220
221
FORMULIER N<>. 5.

BINNENLANDSCH BESTUUR

REWARING
VAN HET KADASTER
te

KADASTER

RESIDENTIE

AFDEELING

REGISTER VAN VERWIJZING, DER OUDE VERPONDINGNUMMERS


NAAR DE SECTIE EN NUMMERS VAN DE DAARMEDE
OVEREENSTEMMENDE PERCEELEN BIJ HET NIEUWE KADASTER

Vastgesteld bij § a 3 van art. 2 van het besluit van


5 September 1878 n°. 59.
m
Van het nieuwe
^ Oude verpondingnummers

V an het nieuwe

^ Oude verpondingnummers
Van het nieuwe

^ Oude verpondingnummers
kadaster de: kadaster de: kadaster de:
in volgorde.

in volgorde.

in volgorde.
Sectie letter.

Sectie letter.

Sectie letter.
Nummers der Nummers der Nummers der
perceelen. perceelen. perceelen.
to

3
I to

3 3

|-
•I !

! I

| l i •

I i
i |
^ Oude verpondingnummers
iu volgorde.

Sectie letter. |

3
kadaster de:

perceelen.
Van het nieuwe

Nummers der
I —
^ Oude verpondingnummers
in volgorde.

I ^ Sectie letter. I
-1 I
-223

3
kadaster de:

perceelen.
Van het nieuwe

Nummers der

^ Oude verpondingnummers
in volgorde.

ts Sectie letter.
3
kadaster de:

perceelen.
Van het nieuwe

Nummers der
<224
m
FORMULIER N». 6.

BINNENLANDSCH BESTUUR.

BEWARING
VAN HET KADASTER
te

KADASTER

RESIDENTIE

AFDEELING

AANTEEKENINGSREGISTER VAN DE MUTATIEN IN DEN


EIGENDOM, ENZ.

Vastgesteld bij § b 1 van 3rt. 2 van het besluit van


5 September 1878 n°. 59.
"226

van den regtstitel ten-


Dagteekening en nummer

gevolge waarvan de over­


"
Over te
boeken

boeking geschiedt.
perceelen.
Volgnummer.

Namen en voornamen jNameu en voornamen


r\er rorm-ppmilors rlpr vprVriicrprs
Ti

| ~— JO

waarvan waarop
ts Sectieletter.

Nummers.

af te schrijven. over te boeken.

05
GJ

4 5
t-t

!
±11

van den regtstitel ten- j


gevolge waarvan de over­
Dagteekening en nummer
Over te
boeken

boeking geschiedt.
perceelen.
Volgnummer.

karnen en voornamen Namen en voornamen


der vervreemders der verkrijgers
waarvan waarop
to Sectieletter,

Nummers.

af te schrijven. over te boeken.

05
5
co
h*

4
I
m
229
FORMULIER N°. 7.

BINNENLANDSCH BESTUUR.

BEWARING
VAN HET KADASTER
te

KADASTER

RESIDENTIE

AFDEELING

AANTEEKENINGSREGISTER VAN DE MUTATIEN IN DEN BODEM.

Vastgesteld bij § b 2 van art. 2 van hel besluit van


5 September 1878 n°. 59.
I >-* Volgnummer.

I ^ Sectie.

I
, c» Nummer.

aanduiding. I
Kadastrale ^

_
4
enz-
°
Namen der eigenaren

j
230

5
, .. .
Beknopte

verandering.
_
omschrijving der
j plaats gehad hebbend»

o Dienstjaar.
naar

staat.

Volgnummer.
Verwijzing

denmetings-

Dagteekening van den regts-


titel of vermelding van
^ andere bescheiden ten­
gevolge waarvan de split­
sing of andersints moet

i
plaats hebben.

I
I
Volgnummer.

*o Sectie.

i
I
i
Nummer.

I
i
Kadastrale

aanduiding.

I |
4
enz.
Namen der eigenaren,

|
231

5
Beknopte

verandering.
omschrijving der
plaats gehad hebbend

I g»

Dienstjaar,
naar

I
staat.

•o Volgnummer.
Verwijzing

j den metings-

Dagteekening van den regts- 1

titel of vermelding van


^ andere bescheiden ten­
gevolge waarvan de split­
sing of andersints moet
plaats hebben.
232
233
FORMULIER No. 8.

BINNBNLANDSCH BESTUUR.

BEWARING
VAN HET KADASTER
te

KADASTER

RESIDEiNTIE

AFDEELIlNG

STAAT HOUDENDE DE UITKOMSTEN DER METING. TENGEVOLGE


VAN MUTATIEN IN DEN BODEM.

Vastgesteld bij § b 3 van art. 2 van het besluit van


5 September 1878 n°. 59.
16
ii

m m
^ Volgnummer van het aan- j
Te
~1

'
Inhoudsgrootte der

j
Nieuwe perceelen I
Plaatselijke I Inhouds

Aard van bebouwing.


vervangen
teek eningsr egister.

waarin de oude zijn Oude perceelen


kadastrale

perceelen.
opgenomen. Namen en voorname grootte yan waaruit de nieuwe
perceelen. benaming.
Volgnummer.

eigenaren, houden;

Aanmerkingen.
Aard gevormd zijn.
j het regt van opstal elk nieuw
pachters en vrui

- Plein, straat of
van

^ Wijk of buurt.
Inhouds­
Nummer.

Nummer.
bruikers, der n

gang enz.

Nummers.
perceel.
Sectie,

grootte. perceelen. Inhouds­


bebouwing. grootte.
H. A. C. H. A. C. H. A. C. I
H. A. C.
co

u*
m-

6 8 9 h 1O

4
i i i i i i i i \ — m ~ ! h - — h — — ^ ^ — l ü j i » ,

IJ II I'I
1 7

IIEflllil I1INÜH IHi U i 11


lil II 111111 1. I ir Ï:H "
I I | j • •|; • ! |

i" ^ i •'! f ' 1


liIH I i m I i •
rt*

j : (I ii J|
i i :

l i p

li !
i Ni i i: !
111 i I
1* . " .1: f ' I lif I ; I
236
FORMULIER N°. 9.

Residentie

Afdeeling

Sectie

Blad

Schaal van 1 a
Letter en nummer

] jaatste toestand. Tegenwoordige


der ruit.

toestand.

i ï°. Grootte. N<>. Grootte.

H.j A. C. H" [ A" I C-

! I I Vastgesteld bij 8 b 12 v
5 SeptfS n°
237

Opgemaakt en deugdelijk verklaard.

, den 18

De landmeter,
nut
> 7/iIO VO
i'jriioiu;

Gezien en goedgekeurd, lll:;


ril . i v , ' >1 j l | ' l / l / l l J ï | )
De inr)enieur-verificateüt,
.II M I I M I 1 IJ 'iii loom ;!iil)
es NÈO

•2 van het besluit van -VU» .JOB-IJXH


f8 n°. 59.
m

MO. 3309. ZILVER- EN KOPERGELD. Maatstaf


voor hel bedrag der per dag te tellen
muntstukken.

BESLUIT.

N°. 36. Buitenzorg, 29 September 1878.

Gelet op het besluit van 22 September 1873 n°. 19,


bij artikel II waarvan den directeur van financiën is
opgedragen, Ier vervanging van het daaromtrent in het
Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indie onder
n°. 2140 opgenomen voorschrift, ten aanzien van het
bedrag der door gecommitteerden per dag te tellen munt­
stukken, een beteren maatstaf voor te stellen;
Gelezen de missives:
a. van den directeur van financiën, van 30 September
en 30 December 1873, 19 Maart 1875 en 4 September
1878 n ÜS . 1474-1, 19939, 3796 en 13669, de beide laatsten
respectivelijk in voldoening aan de brieven van den eersten
gouvernemenls-secretaris van 16 Maart 1874 en 12 April
1875 n os 505 en 720;
b. van de algemeene rekenkamer, van 13 Februari 1874
n°. 1454;

Is goedgevonden en verstaan :

Te bepalen, dat bij het verifiëren van declaratiën wegens


verrigte commissiën bij het tellen van zilver- of kopergeld
moet worden gevolgd de maatstaf, aangegeven bij het
voorschreven voorschrift in het Bijblad op het Staatsblad
van Nederlandsch-Indie n°. 2140, met dien verstande
evenwel, dat ook indien minder is geteld dan hel daarbij
aangenomen minimum. de vorderingen kunnen worden
aangenomen, wanneer door de bevoegde autoriteit uit­
drukkelijk wordt verklaard en voor zooveel noodig toe­
gelicht, dat en waarom het niet mogelijk is geweest op
één dag meer af te tellen.
Extract, enz.
239
M\ 3310. KOSTUMES van hoofden en ambtenaren
in- Benkoelen.

BESLUIT.
N°. 32. Buitenzorg, 6 October 1878.

Gelet, op het schrijven van den gouvernements-secretaris


van 6 October 1874- n°. 2097;
Gelezen de missive van den directeur van binnenlandsch
bestuur van 6 September 1878 n°. 9220 en de aan hem
gerigte brieven van den assistent-resident en den resident
van Benkoelen van 7 Juli 1876 en 3 .luli 1878 n us 1484
en 1244;
De fiaad van Neder landsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Eerslelijk: Te arresteren de ondervolgende bepalingen
voor kostumes van erkende doch onbezoldigde hoofden en
van districtsambtenaren in de residentie Benkoelen.
ï. Aan de erkende doch onbezoldigde hoofden is hel
toegestaan, bij officiële gelegenheden gebruik te maken
van het volgend kostuum :
A. Een buis (badjoe) met staanden kraag, volgens den
gebruikelijken inlandschen snit, van zwart laken, voorzien
van gouden borduursels goud galon ter breedte van
één centimeter en met negen met zwart laken overtrokken
knoopen.
B. Ken wit katoenen badjoe dalem of vest, met negen
gladde vergulde knoopjes.
C. Een lange broek van zwart laken of wit linnen,
zonder galon ter zijde.
D. Een korte sarong en een hoofddoek, ter keuze.
Het borduursel aan het buis (badjoe) bestaat uit eene
geschelpte gouden omlijsting ter breedte van vijf centi­
meters buitenwerks, waarin is aangebragt eene in zeven
boglen golvende gouden streep ter breede van drie
millimeters.
240

Dit borduursel ^ het goud galon worden voor de ver­


schillende rangen aangebragt op de wijze hieronder aan­
gegeven :
l e voor een pasirah :
borduursel op den kraag over de geheele lengte en
rond de mouw opslagen.
2' voor een op zich zelf staanden datoe (niet aan een
pasirah ondergeschikt):
borduursel op den kraag over de geheele lengte en
twee gouden galons rond de mouw opslagen.
3" voor een pembarap of pengawa marga:
borduursel op den kraag over de geheele lengte.
4° voor een aan een pasirah ondergeschikt doesoenhoofd,
ongeacht welken titel hij voert :
borduursel rond de mouwopslagen.
5 e voor een erkenden wakil pasirah :
goud galon langs het boordsel van den kraag en rond
de mouwopslagen.
6 e voor een pamangkoe:
goud galon langs het boordsel van den kraag:
7 e voor een pengawa doesoen :
goud galon rond de mouwopslagen.
II. Aan de inlandsche distriktsambtenaren is het toe­
gestaan, bij officiële gelegenheden gebruik te maken van
het volgend kostuum, waarvan de versierselen zullen zijn:
voor de afdeelings-mantrie's van goud en
voor de afdeelings-schrijvers van zilver.
A' Een buis (badjoe) met staanden kraag, volgens den
gebruikelijken inlandschen snit, van donkerblaauw (konings-
blaauw) laken, voorzien van gouden of zilveren borduur­
sels en met negen vergulde of verzilverde groote knoopen
met de gekroonde letter YV, de voering van geel satijn
voor de afdïelings-mantrie's, van roode zijde voor de
afdeelings-schrijvers.
241

B\ Een vest (rompi) van wit kaschmir, met negen


vergulde of verzilverde kleine knoopen met de gekroonde
letter W, overeenkomende met het vest bij kostumes
voor europesche ambtenaren.
C' Een lange broek van donkerblaauw (koningsblaauw)
laken, met goud of zilver galon ter zijde, ter breedte
van vier centimeters.
Het borduursel van het buis (badjoe) bestaat uit een
zoom van gestikt goud- ol' zilverdraad langs het boordsel
van den kraag en de uiteinden der mouwen, ter breedte
van één centimeter, en overigens langs het boordsel van
het geheele buis een gouden of zilveren koord; verder
een gelijk koord, loopende van den kraag langs en aan
de binnenzijde van de knoopen en knoopsgaten en ein­
digende bij de laatsten van dezen.
De knoopsgaten zijn met goud- of zilverdraad geboord.
Ten tweede: Te bepalen :
dat het aan de erkende doch onbezoldigde hoofden
en aan de districts-ambtenaren in de residentie Benkoelen
verboden is, om hunne kleeding, anders dan volgens de
bij artikel 1 van dit besluit vastgestelde bepalingen, met
borduursels of galons te versieren en om, bij het niet
gebruik maken van het bij die bepalingen vastgesteld
kostuum, andere kleeding en hoofddeksels te bezigen dan
de thans in zwang zijnde.
Afschrift, enz.

Bi°. 3311. GRATIFICATIËN. Bijblad n°. 403 is alleen


van toepassing op reeds in dienst, zijnde
personen.

BESLUIT.

N°. 44. Buitenzorg, 10 October 1878.


Gelet op het besluit van 22 Mei 1878 n°. 32; waarbij,
op grond van artikel 2 van dat van 4 December 1845 n°. 10
(Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indie n u . 403),
242

afwijzend is beschikt op het. verzoek van Mas


om toekenning eener gratificatie voor de waarneming
gedurende drie maanden, vóór dat hij bij het besluit van
den directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid van
27 September 1877 n°. 10488 tot die betrekking benoemd
werd, van de werkzaamheden van vaccinateur in het district
Tjaroeban (regentschap en residentie Madioen);
Gelezen de missive van den directeur van onderwijs,
eeredienst en nijverheid van 20 September 1878 n°. 11256
en het aan hem gerigt schrijven van den resident van
Madioen, van den llden dier maand n°. 771/10, uit welke
stukken blijkt:
dat voornoemde Mas , tijdens hij de boven­
bedoelde betrekking van vaccinateur in hel district Tjaroeban
waarnam, niet in 's lands dienst was en ook te voren
nooit geweest was;
Overwegende,
dat het bovenaangehaald besluit van 4 December 1845
n°. 10 handelt over het al of niet verleenen van gratifi­
catiën «voor de waarneming van hoogere bedieningen»
en dus alleen van toepassing is ten aanzien van reeds
in 's lands dienst zijnde personen;

Is goedgevonden en verstaan :
Magtiging te verleenen om aan Mas voornoemd
als nog uit te betalen eene som van ƒ90 (negentig gulden),
zijnde het gezamenlijk bedrag van het gedurende de
maanden Juli tot en met September 1877 in 's lands kas
verbleven tractement, verbonden aan de betrekking van
vaccinateur in het district Tjaroeban (regentschap en
residentie Madioen), en zulks als eene belooning voorde
goede waarneming dier betrekking gedurende de boven­
genoemde maanden.
Extract, enz.
243
W°. 3313. COMPTABILITEIT. Legalisatie van hand-
teekeningen op betalingsstukken.
BESLUIT.
N°. 30. Buitenzorg, 19 October 4878.
Gelezen de missives:
a. van den resident van Rembang, van 28 November
1877 n°. 8796, daarbij onder mededeeling, dal het geval
zich heeft voorgedaan, dat de uitbetaling geweigerd is
van opvatloon voor een gedeserteerd militair op eene door
hem, resident, aangeboden met latijnsche karakters onder-
teekende kwitantie van den hoofddjaksa bij den landraad
ten zijnent, omdat diens naamteekening niet overeenkomstig
artikel 1 der resolutie van 7 Augustus 1829 n°. 41 (Staats­
blad n°. 75) en artikel 725 van het algemeen reglement
van administratie voor de landmagt in Nederlandsch-Indie
(Staatsblad 1832 n°. 67), door twee europeanen was
gelegaliseerd — in overweging gevende om, even als bij
Staatsblad 1863 n u . 114, ten aanzien van inlandsche officieren
is bepaald, te verklaren, dat voorschreven bepalingen niet
van toepassing zijn op administratieve bescheiden door
inlandsche ambtenaren in hunne kwaliteit onderleekend,
mits die handteekening is gesteld met latijnsche karakters;
b. van den directeur van financien, van 3 September
1878 n°. 13618;
c. van de algemeene rekenkamer, van 27 September
1878 n°. 9006;
Overwegende:
dat de onderwerpelijke aangelegenheid geheel wordt
beheerscht door artikel 13 der regelen voor hel adminis­
tratief beheer in Staatsblad 1875 n°. 25;
dat toch bij de tweede alinea van dat wetsartikel is
bepaald, dat bij twijfel, de identiteit van een inlander
of met dezen gelijkgestelde moet worden gestaafd, zoodat
hij, die betaalt, niet de betaling behoeft te weigeren
alleen op grond dat niet voldaan is aan de bovenbedoelde
legalisatie-voorschriften;
m

dat hij evenmin verantwoord zou zijn met te betalen


al ware de handteekening behoorlijk gelegaliseerd, wanneei
ondanks die legalisatie nog twijfel omtrent de identiteit
bleef bestaan;
dat toch uit de bij de eerste alinea van evenaangehaald
artikel uitgesproken verpligling voor den betaler om zich
te verzekeren, dat de voor de ontvangst gestelde hand­
teekening, die is van den regthebbende, duidelijk de
bedoeling van den wetgever blijkt, om aan den betaler
in de beoordeeling der handteekening de meeste vrijheid
te laten, opdat hij voor de uitbetaling aan den regt­
hebbende ook ten volle verantwoordelijk zij, en dat mitsdien
voorschriften ter bepaling van de gevallen, waarin de beden­
kingen ten aanzien der handteekening als opgeheven behoo-
ren beschouwd te worden bij zoodanige vrijheid niet passen.
Is goedgevonden en verstaan:
Aan den resident van Rembang te kennen te geven,
dat eene beschikking overeenkomstig zijn bovenomschreven
voorstel der regering overbodig voorkomt, aangezien de
verpligting tot legalisatie, in artikel I der resolutie van
7 Augustus 1829 n°. 41 (Staatsblad n°. 75) en artikel 725
van het algemeen reglement van administratie voor de
landmagt in Nederlandsch-lndie (Staatsblad 1832 n°. 67)
voorgeschreven — wat de kwitantiën betreft — geacht
moet worden te zijn opgeheven door het bepaalde bij
artikel 13 der regelen voor het administratief beheer in
Staatsblad 1875 nu. 25.
Afschrift, enz.

K°. 3313. STAATSSPOORWEGEN. AANBESTEDIN­


GEN. Beslissing omtrent het bestaan
van overmagt of toeval.

BESLUIT.

N°. 18. Batavia, 22 October 1878.


Gelezen de missives:
a. van den directeur der burgerlijke openbare werken
van 18 Juli en 3 October 1878 nos 6050 en 8490, en
245

bijlagen waaronder de aan hem gerigte brieven van den


hoofdingenieur, waarnemend chef van de dienst der staats­
spoorwegen op Java, van 6 Juli, 19 Augustus en 27
September 1878 nos 1470, 1960 en 2357, strekkende
's directeurs laatstgenoemd schrijven in voldoening aan
de missive van den eersten gouvernements-secretaris van
10 Augustus te voren n°. 1295 6.;
b. van de algemeene rekenkamer, van 31 Juli 4878
n<>. 7070;
c. van den directeur van justitie van 7 Augustus 1878
n°. 4362;
Gelet op het besluit van 19 October 1878 n°. 27;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: Met wijziging in zoover van het besluit van
27 Juli 1873 n°. 48 (Bijblad op het Staatsblad van Neder-
landsch-Indië n°. 2715), de beslissing omtrent het al of
niet bestaan van overmagt of toeval, bedoeld bij art. 4,
litt. n der ambtelijke voorschriften; in acht te nemen bij
de toepassing van het reglement op het houden van aan­
bestedingen ten behoeve van 's lands dienst in Neder­
landsch-lndie (Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-
lndie n°. 2300) — voor zooveel belieft de dienst der
staatsspoorwegen op Java — op te dragen aan den chef
van die dienst;
met aanschrijving op dezen om van de beslissing, waarbij
het bestaan van overmagt of toeval wordt aangenomen ,
telkens aan de algemeene rekenkamer kennis te geven.
Ten tweede: enz.
Afschrift, enz.
246
N°. 3314. COMPTABELEN. Mededeeling aan de
algemeene rekenkamer van de benoe­
ming van —
CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­
telijk bestuur.
No. '11720. Batavia, 3 October 1878.
De algemeene rekenkamer heeft zich er over beklaagd,
dat zij niet tijdig genoeg, ja zelfs somwijlen in het geheel
geen afschrift ontvangt van de besluiten van ontslag of
benoeming van comptabelen, die door de hoofden van
gewestelijk bestuur worden genomen, waardoor de kamer
dikwerf boetebesluiten uil schrijft, wegens niet tijdige
indiening van verantwoording, op verkeerde personen,
die later blijken reeds lang opgehouden te hebben comp­
tabele betrekkingen te bekleeden.
Onder mededeeling hiervan heb ik de eer UwEdG. te
verzoeken te willen zorgdragen, dat van alle door UwEdG.
genomen wordende besluiten van benoeming of ontslag
van comptabelen, sorterende onder mijn departement,
steeds zoo spoedig mogelijk een afschrift worde aangeboden
aan de algemeene rekenkamer.

De Directeur van Onderwijs, Eerediensl en Nijverheid,


STORTENBEKER.

K°. 3315. VACCINE. Wekelijksche rapporten


CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­
telijk bestuur.
N°. 12331. Batavia, 20 October 1878.
Blijkens ontvangen mededeeling van den chef over de
geneeskundige dienst worden sedert 1 Januari 1878 de
wekelijksche vaccine-rapporten, bedoeld bij het Gouver-
nements besluit van 4 Augustus 1876 n u . 36 (Bijblad 3022),
of in het geheel niet of ongeregeld aan den inspecteur
der burgerlijke geneeskundige dienst ingediend.
247
Naar aanleiding hiervan heb ik de eer UEdG. te ver­
zoeken, aan de betrokken ambtenaren eene stipte naleving
van het bepaalde omtrent de indiening dier rapporten
met nadruk te willen aanbevelen en aan de geregelde
indiening gestreng de hand te doen houden.

De Directeur van Onderwijs, Eeredienst, en Nijverheid,

STORTENBEKER.

w°. 3316. BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN.


Gegevens voor het werkplan.
CIRCULAIRE aan de hooiden van gewes­
telijk bestuur.
N°. 8515. Batavia, 4 October 1878.

Onder de werking van het waterstaatsreglement in


Staatsblad 1867 n°. 85 werden door de hoofden van ge­
westelijk bestuur jaarlijks, tegen den tijd voorde opmaking
van het ontwerp der indische begrooting bepaald, staten
(LA . A' en B 3 ) ingezonden van de vernieuwingen en nieuwe
werken, die zij op de begrooting wenschten gebragt te zien.
Deze staten waren voorzien van een toelichting en van
een globale opgaaf der geraamde kosten, maar leverden
geen waarborg dat ze niet aanleiding konden geven om
weinig doordachte plannen tot verwezenlijking te brengen.
De ondervinding heeft dan ook geleerd, dal menig werk
op het werkplan is gebragt, dat later bleek onnoodig of
niet wenschelijk te zijn of waarvan de kosten gansch
andere waren dan de bij die staten geraamde.
Tijd om inlichtingen te vragen omtrent het een en
ander in die staten voorkomende, bestond er in de meeste
gevallen voor den directeur der burgerlijke openbare werken
niet, omdat het begrootingsontwerp spoedig door hem
moest worden ingezonden.
Het nieuwe reglement (Staatsblad 1877 n°. 238) tracht
te voorkomen dat bij de begrooling wordt gerekend op
m

de uitvoering van niet wèl overwogen plannen. Het wil


dat de directeur der burgerlijke openbare werken zijn
ontwerp-werkplan volkomen, werk voor werk, kunne
verdedigen.
En daartoe schrijft het voor:
wat den tijd en de wijze Tan inzending der bouwstoffen
voor dat plan betreft,
a. dat de hoofden van gewestelijk bestuur, naargelang
de behoefte blijkt, of met andere woorden, zoodra ze zich
hebben overtuigd van de noodzakelijkheid dat eene ver­
nieuwing of een nieuw werk in een niet ver verwijderde
toekomst tot stand komt, den directeur daaromtrent voor­
stellen zullen doen (l e alinea van art. 10), van welke voor­
stellen dadelijk (zie 6 e alinea) een beknopte kennisgeving
wordt gezonden aan den inspecteur, hetzij deze al dan
niet door den voorsteller vooraf over de zaak gehoord is
(4 1 ' en 5 e alinea);
b. dat, wanneer het werk bestemd is voor een diensttak,
ressorterende onder een ander departement dan dat der
burgerlijke openbare werken, de inzending van het voorstel
doortusschenkomst van eerstgemeld departement geschiedt.
Daar de noodzakelijkheid van vernieuwingen en nieuwe
werken bijkans altoos lang tevoren kan worden voorzien,
heeft de directeur der burgerlijke openbare werken, wan­
neer de aangehaalde alinea's worden opgevolgd, steeds
den tijd om, zoo noodig, over de ingekomen voorstellen
nog van gedachten te wisselen met de voorstellers of de
andere departementschefs (aanhef van art. 11) of, bij
belangrijke werken van buitengewonen aard (art. 13), om
daarover het welmeenen der regering te vragen. En de
inspecteur, wetende dat er een voorstel gedaan is, zal
zich bij gelegenheid door locaal onderzoek kunnen voor­
bereiden op hetgeen hij volgens art. 11 zal te doen hebben.
aangaande de voorwaarden waaraan de bewuste voorstellen
moeten voldoen,
«dat zij vermelden alles wat dienen kan om de urgentie
«aan te toonen, voorts eene beschrijving van het werk,
249

«voldoende om over de doelmatigheid in algemeenen zin en


«over het betrachten der noodige spaarzaamheid te oordee-
len, eindelijk de raming der kosten, n (artikel 10, 2 C alinea).
Om nu deze voorstellen te kunnen doen en eene eenig-
zins vertrouwbare globale raming te kunnen maken, is
hel natuurlijk onvermijdelijk noodig, dat men zich een
begrip hebbe gemaakt van wat er zoo al te doen valt.
Betreft het bijvoorbeeld vernieuwingen van werken, het
aanleggen van wegen, bruggen en bevloeijingswerken,
dan zal daartoe de opname moeten zijn voorafgegaan,
die voor het aanvankelijk voorstel vereischt wordt. Is er
een gebouw noodig, dan zal men zich eene voorstelling
moeten hebben gemaakt van de grootte, de inrigting,
de wijze van constructie enz.
Dadelijke overlegging van de rapporten of processen-
verbaal der opnamen (artikel 18) is zeer wenschelijk en
doelmatig, want, evenzeer als de voorsteller er inzage
van moest nemen voor de beoordeeling van de urgentie
en de kosten, is dit een vereischte voor den directeuren
de regering. Eerst daardoor wordt de noodige zekerheid
verkregen, en voorkomen, dat nadere inlichtingen moeten
worden gevraagd of de uitvoering van een zeer nuttig
werk moet worden verschoven omdat men aan het een
of ander twijfelde, terwijl bovendien de voorstellen daar­
door veel kunnen worden bekort.
Voor de opi igting van gebouwen dienen de eigenschappen
(grootte, inrigting, wijze van constructie en wat dies
meer zij), welke men daaraan wenscht te geven, in het
voorstel te worden vermeld.
Aangaande de raming der kosten zal de berekening,
waarnaar ze is geschied, kortelijk moeten worden weer­
gegeven.
In het kort, men ga bij het doen van de voorstellen
uit van de steiling dat hoe vollediger een goed voorstel
wordt toegelicht, hoe eerder het ingang zal vinden, of­
schoon het daartoe volstrekt niet noodig is al dadelijk
geheel uitgewerkte plannen en begrootingen van kosten
over te leggen. Deze worden ingevolge art 15 eerst op­
gemaakt wanneer de mededeeling is ontvangen dat het
17
250

werk is begrepen in het aan den Minister van Koloniën


gezonden werkplan of bij afzonderlijk voorstel bij den
Minister is voorgebragt.

II * l.
miezeer leuei , mei iiei le^ieiiieiu ui oiucuauiau 10/ /
n°. 238 voor oogen, bovenstaande beschouwingen zou
kunnen maken, moet ik tot mijn leedwezen ondervinden
dat nagenoeg alle hoofden van gewestelijk bestuur zich
niet naar art. 10 van dat reglement hebben gedragen.
Ware dit artikel behoorlijk nageleefd, dan zouden sedert
Januari dezes jaars voorzeker meer voorstellen voor het
werkplan van 1880 zijn ingekomen dan er ontvangen
zijn; dan zouden er, niettegenstaande bij mijne circulaire
van A Juni jl. u°. 4550 *) (ten overvloede) gezegd werd
dat de staten A 3 en B 3 door het nieuwe reglement waren
vervallen, niet meer zoodanige staten inkomen, het geen
wél plaats heelt; dan zouden men de op deze circulaire
algegane voorstellen, — die veelal weinig voldoende zijn
geadstrueerd — mij hebben toegezonden, bij voorbeeld,
door tusschenkomst van het departement van justitie, als
het gevangenissen, door dat van binnenlandsch bestuur,
als het kollijpakhuizen of woningen van bestuursambtenaren,
door dat van onderwijs, eeredienst en nijverheid, als het
scholen of zoutpakhuizen betrof, terwijl ik nog slechts
enkele voorstellen voor het werkplan van 1880 door tus­
schenkomst van die departementen ontving.
Deze niet — opvolging van voorschriften zou er toe
kunnen leiden, dat op het werkplan van 1880 menig werk
niet zou voorkomen, dal in dat jaar in 's lands belang
behoorde te worden uitgevoerd, want het is mijn voornemen
daarvoor geene voorstellen in aanmerking te brengen, die
niet zoodanig zijn gemotiveerd, dat eene beslissing kan
worden genomen omtrent de urgentie en het in het
werkplan op te nemen bedrag, tenzij de inspecteur in
staat is de leemte aan te vullen.
Ik heb daarom de eer UwEdG. in overweging te geven
ten spoedigste de noodige voorstellen te doen en op de

*) Bijblad n°. 3293.


251
gedane, die bij nader inzien blijken niet voldoende te zijn
toegelicht of waarvan de inspecteur niet of niet voldoende
is gesaisisseerd, terug te komen, en wel, zoo er een
ander departement dan het mijne bij is betrokken, door
tusschenkomst van den chef van dat departement.
Een en ander geschiede echter onverwijld, daar de
stukken, wil ik er voor de begrooting van 1880 gebruik
van kunnen maken, mij uiterlijk op 1 December aanstaande
moeten hebben bereikt (5 C alinea mijner aangehaalde cir­
culaire van 4 Juni jl. n°. 4550.)
Ten slotte verzoek ik UwEdG. om, zoo de eerstaan­
wezende ingenieur in Uw gewest verzuimd mogt hebben
om, in overeenstemming met art. 6 van het reglement,
de noodige voorstellen te doen, dezen tot naauwkeuriger
pligtsbetrachting aan te sporen.
Overigens blijft mij niets over dan de zaak der opmaking
van gegevens voor het werkplan ook voor den vervolge
in Uwe bijzondere aandacht aan te bevelen, waarvan het
gevolg moge zijn dal de voorstellen voor het werkplan van
het jaar 1881 enz. mij successievelijk, zoodra de behoefte
blijkt, en behoorlijk toegelicht worden gedaan, en wel door
tusschenkomst van de departementen van algemeen bestuur,
die er, behalve het mijne, in mogten zijn betrokken.
De Directeur der Burgerlijke openbare werken,
B O 0 L.

K°. 3317. BURGEBLIJKE OPENBABE WEBKEN.


Legger van gouvernements-gebouwen.

C1BCULAIBE aan de hoofden van gewes­


telijk bestuur.
N°. 10963. Batavia, 25 November 1878.

Het is gebleken, dat de leggers van gouvernements­


gebouwen, die naar aanleiding van mijns ambtsvoorgangers
circulaire van 30 Juli 1875 n°. 6732 (Bijblad 2974) worden
ingediend, voor een groot deel zeer oppervlakkig zijn
252

ingevuld en aan duidelijkheid te wenschen overlaten, zoodat


zij niet geheel geschikt zijn voor het doel, dat er blijkens
art. 26 van Staatsblad 1875 n°. 24 mede wordt beoogd.
Ter bereiking van dat doel is het noodig, dat bij de
opmaking dier leggers onder anderen de volgende regelen
worden in acht genomen :
'I. De gebouwen moeten in de leggers onder een door­
loopend nummer geregistreerd worden.
2. Zij moeten behoorlijk omschreven worden, met
vermelding, uit welke bouwstoffen ze zijn zamengesteld.
3. Voor zoo ver het woonhuizen betreft moet het sub
2 omschrevene eveneens plaats hebben ten opzigte van
de bijgebouwen.
4. In de daarvoor bestemde kolom «Tot welk einde
overgenomen of aangebouwd en waarvoor gebezigd» moet
vermeld worden waartoe de gebouwen gebezigd worden
en, voor zoo ver het woonhuizen betreft, aan welke
autoriteit ol' persoon die ten gebruike zijn afgestaan.
5. Wanneer op eene plaats meer dan één pakhuis voor
denzelfden tak van dienst bestaat, dienen de gebouwen
vooraf van een doorloopend nummer te worden voorzien
en moet ieder pakhuis met zijn nummer afzonderlijk op
den legger voorkomen.
Voorts behoort in de daartoe bestemde kolom vermeld
te worden wat daarin wordt opgeschuurd en de hoeveel­
heid, die daarin opgeborgen kan worden, b. v.
N°. \, bestemd voor de opscburing van kofüj, kan
10000 pikols bevatten.
IS0. 8, bestemd voor de opscburing van materialen of
diverse 'goederen.
• IN 9 . 5, bestemd voor de opscburing van zout, verdeeld
in drie vakken, waarvan ieder 80 koijang kan bevatten.
In verband met het vorenstaande heb ik bijgaand model
vastgesteld.
Ik verzoek UwEdG. den onder ultimo dezes jaars in te
zenden legger van gebouwen dienovereenkomstig te willen
253

doen inrigten en zorg te willen dragen, dal hij zoo volledig


en naauwkeurig mogelijk worde opgemaakt. Even als
vroeger behoort deze legger in duplo ingediend te worden.-
Is de legger eenmaal overeenkomstig het bovenstaande
naar behooren opgemaakt, dan kan voor volgende jaren
volstaan worden met eene opgave van de gedurende het
afgeloopen jaar plaats gehad hebbende veranderingen, waar­
toe hel bovengenoemd model mede kan worden gebezigd.
Bij het doen van voorstellen tot opruiming van 's lands
g e b o u w e n z a l b e h o o r e n te w o r d e n v e r m e l d o n d e r w e l k e d o o r -
loopende nummers die gebouwen in den legger voorkomen

De Directeur der Burgerlijke openbare werken,

BOOL.
254
255
MODEL, behoorende bij de Circulaire
tan den Directeur der Burgerlijke
openbare werken van den 25 Novem­
ber 1878 No. 10963.

L E G G E R

de aan liet Gouvernement van Nederlandscli-Iudië


TOEBEHOORENDE

GEBOUWEN

onder het beheer von het Departement der Burgerlijke


Openbare Werken

OVER HET JAAR

Residentie
256
257
—L*— •
Doorloopend nummer.

„ PLAATS WAAR HET GEBOUW I


Datum stukken waarbij GELEGFN m
de aankoop GEN IS' BEDRAG WAARVOOR
cn

nummer of daarstelling OMSCHRIJY1T0T WELK EINDF. Het eebouw


van van gebouw ~| - '= j i —_____
registratie ^en behoeve VASI plGENOMEN OF AAN- afgestaan,
bii de van liet | PFKTIPHT VM TOELICHTINGEN,
verponding. Gouvernement is . , HET GEB0 ' afgebroken of
R| n
6 voorgeschreven eeI' N' • Buurt of Wijk. AARVOOR GEBEZIGD. °Ter" Aan-
verkocht krachtens
genomen. gebouwd.
|

ï * ; ; T ' 1

'

I I ft

' iH i
I

I N j Mi
258

M°. 3318. KASBEHEER. Aansporing lot behoorlijke


pligtsbetrachting aan de algemeene
ontvangers.

CIRCULAIRE aan de algemeene ontvan­


gers van 's Lands kassen.

N°. 18391. Batavia, 15 November 1878.

Een der redenen, die geleid hebben tot het gouver­


nementsbesluit van 10 September 1878 n°. 2 (Staatsblad
n°. 237), bij art. 1 § a waarvan het beheer van onder­
scheiden landskassen op Java aan afzonderlijke ambtenaren
is opgedragen, was, dat aan het kasbeheer niet de ver-
eischte zorg werd besteed, doordat de daarmede belaste
secretarissen en assistent-residenten door hunne andere
werkzaamheden vaak verhinderd werden zich met de kas-
administratie persoonlijk in de vereischte mate te bemoeijen.
De nu aangestelde algemeene ontvangers verkeeren in
geheel andere omstandigheden. Hunne taak bepaalt zich
tot de bedoelde administratie, en zij hebben ruimschoots
tijd om die naar behooren te vervullen.
Van hen kan en moet dus gevorderd worden, dat hun
beheer en hunne boekhouding en de door hen in te zen­
den stukken, zoo wat den inhoud als wat tijd van inzending
betreft, niets te wenschen overlaten.
Ik vertrouw gaarne, dat de algemeene ontvangers zich
zullen beijveren om aan dien regtmatigen eisch met
naauwgezetheid te voldoen.
Tekortkomingen in de vervulling hunner pligten zouden
voor de regering — ik ben door Haar tot deze mede-
deeling gemagtigd — eene reden zijn om de nalahgen
onmiddelijk te vervangen en terug te plaatsen in lager
bezoldigde betrekkingen dan die, welke zij vroeger be­
kleedden.
De Directeur van financiën,

M1CHIELSEN.
259

Si°. 3319, KASBEHEER. Toezigt op de algemeene


ontvangers.

CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­


telijk bestuur op Java.

N°. 18391. Batavia, 15 November 1878.

Krachtens het gouvernementsbesluit van 10 September


1878 n°. 2 (Staatsblad n°. 237) is hel beheer van onder­
scheidene landskassen op Java, die vroeger werden gead­
ministreerd door secretarissen of assistent-residenten, thans
opgedragen aan afzonderlijke ambtenaren, met den titel
van algemeen ontvanger.
Het spreekt van zelf, dat, al mag en moet worden
aangenomen, dat die ambtenaren met ijver en naauw-
gezetheid hun pligt zullen doen, een gestadig toezigt op
hunne administratie toch dringend noodzakelijk is.
Vóór de uitvaardiging van bovenbedoeld besluit waren
de hoofden van gewestelijk bestuur reeds met het toezigt
op de landskassen belast en jegens de regering verant­
woordelijk voor alle onregelmatigheden en benadeelingen
der schatkist, die door een behoorlijk toezigt konden
zijn voorkomen.
Aangezien die hoofdambtenaren echter uit den aard
der zaak alleen de ontvangers op de hoofdplaatsen gere­
geld kunnen controleren, heeft de regering bij artikel 2
van meergemelde beschikking bepaald, dat zij in hun
toezigt op de algemeene ontvangers op plaatsen, waar
assistent residenten zijn, door dezen worden bijgestaan.
Al de nieuw benoemde ontvangers staan dus onder de
regtstreeksche controle van het plaatselijk hoofd van be­
stuur; en de regering verlangt, dat die controle zoo
streng mogelijk zij.
De residenten en assistent-residenten behooren zich
telkenmale zooveel mogelijk te vergewissen, dat voor de
invordering van het verschuldigde het noodige wordt ver-
rigt; dat hetgeen betaald wordt, is geboekt, en dat het
geld, dat in kas moet zijn, aanwezig is en goed bewaard
wordt.
260

De opnamen moeten dikwijls, onverwacht en op onge­


regelde tijdstippen plaats hebben. Alleen daardoor toch
is voldoende waarborg tegen malversatiën mogelijk.
Het behoeft geen betoog, dat niet bij elke gelegenheid
eene geheele kasopneming noodig is; evenmin, dat het
onderzoek der boeken niet juist zoover behoeft te gaan
als dat van de inspecteurs en adjunct-inspecteurs van
financiën. Ook zonder dat een en ander kan men genoeg­
zaam de overtuiging verkrijgen of het beheer van 's landskas
eerlijk en met naauwgezelheid gevoerd wordt.
Doet zich de minste aanleiding voor om daaraan te
twijfelen, dan behoort onverwijld een grondig onderzoek
plaats te hebben, daargelaten andere maatregelen van
voorziening.
De regering heeft mij opgedragen haar verlangen te
dezer zake aan de hoofden van gewestelijk bestuur ken­
baar te maken en tevens onder hunne aandacht te brengen,
dat, ingevolge artikel 2 van het Koninklijk besluit in
Staatsblad 1875 n°. 23, de residenten en assistent-residenten
met de vergoeding van schade zullen worden belast,
wanneer's lands kas een verlies heeft geleden, dat zij door
voldoend toezigt hadden kunnen voorkomen.
Mij van die opdragt kwijtende, teeken ik ten slotte aan,
dat de hoofden van gewestelijk bestuur bevoegd zijn zich
bij de uitoefening van voorschreven toezigt te doen ter
zijde staan door de secretarissen en het verder personeel
hunner bureaux, maar dat het gebruik maken van die
bevoegdheid hunne verantwoordelijkheid in geen enkel
opzigt vermindert.
De Directeur van financiën,

MICHIELSEN.
264

W°. 3320. KOFFIJCULTUUR. Opmaking der Staten.


Inlandsche ambtenaren.

BIJLAGE I. CIRCULAIRE aan de hoofden der koffij


producerende gewesten op Java.

N°. 9663. Batavia, 18 September 1878.

Onder de voorschriften, betreffende het opmaken en


indienen der staten ten dienste van het beheer der koffij-
cultuur, thans geldende, is, wat den voorstelstaat model
L a C aangaat, ook opgenomen, dal deze door den regent
en controleur wordt opgemaakt.
Aan dit voorschrift wordt thans op menige plaats niet
voldaan. In stede van er zich toe te bepalen, om de
gegevens, bij het opmaken der aantooning II verkregen,
na afsluiting van den legeer A, later te verwerken tot
den voorsleistaat voor het volgende jaar, wordt menigmaal
het opmaken van dien voorstelstaat opgedragen aan de
districtshoofden en rnanlri's bij de koffijcultuur. Men be­
paalt er zich toe den inhoud der ingediende stalen over
te nemen, meermalen zonder voldoend onderzoek. Elders
weder vordert men het opmaken van al de voor het
beheer van de koffijcultuur noodige staten van die inlandsche
ambtenaren, welke zoodoende veel te veel worden ont­
trokken aan hunnen eigenlijken werkkring, die zich, wat
de kolfijcultuur aangaat, moei beperken tol geregeld en
goed toezigt, tot directe bemoeijenis met en leiding van
den arbeid.
In plaats van veel, moet men van die inlandsche amb­
tenaren voor de kofijculluur, zoo min mogelijk schrijfwerk
vorderen. Voor het toezigt en het beheer hunnerzijds, is
voldoende het jaarlijks opmaken, na het tot stand komen
van den nieuwen aanplant, en dus in de maanden Mei
of Juni, en aanhouden, voor zoo ver ieders toezigt geldt,
van een staat als de hiernevensgaande of van een, die
daarmede in strekking overeenkomt.
Uit dien staat, overeenkomende gedeeltelijk met de
aantooning L a D., kan de controleur de noodige gegevens
pulten voor de staten, door hem op te maken. De in-
262

landsche ambtenaren kunnen die aantooning steeds bij


iedere tournée medenemen, als wanneer daarin de noodige
aanteekeningen, wat aangaat mutatiën, door afschrijving,
verwisseling van tuinen, enz. op de plaats zelve kunnen
worden gemaakt. Zij zullen daardoor meer vertrouwd
raken met den toestand der aanplantingen dan thans
menigmaal het geval is, hetgeen niet anders dan bevor­
derlijk kan wezen voor een goeden gang en eene geregelde
ontwikkeling der cultuur.
Ik heb gemeend Uwe aandacht op het vorenstaande
te moeten vestigen en verzoek UwEdG. te willen waken
en doen waken, dat de voorschriften voor het opmaken
en indienen der staten, ten dienste van het beheer der
koffijcultuur strikt worden opgevolgd en dat van de in-
landsche ambtenaren en hoofden daarvoor geen onnoodig
werk worde gevorderd.

De Directeur van Binnenlandsch Besluur,

II E N N Y.
NOMOR DAN NAMANJA: | ADANJA POHON KOFFIJ Dl KEBON TANAMAN TAOEN:

—j : j KATRANGAN.
KEBON. DESA. 1850 1851 1863 1865 1870 1874 1876 1877 1878 Goenl?
| gocng.
_ . . . _ .
1 Mranggen 3 Ojoho — — — — — 1800 — — — — — — 1000 1300 1500 5600
4 Maaspati . . .{ 6000 1400 — — 2300 — — — 1200, 900 1000 12800

6000 3200 — — 2300 — — — 2200 2200 2500 18400


_j
2 Sigogor . . 10 Sawangan . . . 6900 400 2800
11 Palasari. . . ,!

362
23 Tretes I
]
'

! ===
KEBON KETJIL-GANTIAN KEBON KOEMPOEIAN.

10 Sawangan . . . 3000 1600 *1000
| 8600

De aanplant in individueel aangelegde tuinen (verpligte aanplant ter vervanging van dien in gemeenschappelijke aanplantingen) kan
op de aangegeven wijze worden vermeld aan den voet der bladzijde waar de desa werd opgenomen. Zijn er veel desa's, die kleine
tuintjes hebben, dan zal daarvan eene afzonderlijke opgave volgens dit model kunnen worden aangehouden.
264
W°. 3321. AGRARISCHE AANGELEGENHEDEN. Uit­
wijzing van erfelijk individueel gebruiks-
regl. Verzet.

BIJLAGE I. CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­


telijk bestuur op Java en Madura.

N°. 12304. Batavia, 27 November 1878.

Door een hoofd van gewestelijk bestuur is de vraag


gesteld : hoe gehandeld moet worden met eenige bij den
landraad aanhangige aanvragen om uitwijzing van erfelijk
individueel gebruiksregt, welke reeds tweemaal zijn afge­
kondigd, zonder dat verzei heeft plaats gehad, doch waarvan
de inzenders hoogst waarschijnlijk geen erfelijk individueel
gebruiksregt op de aangevraagde gronden uitoefenen.
De regering is van meening dat, voor zooveel de ter­
mijn bij art. 9 van hel Koninklijk besluit van 16 April
1872 (Staatsblad n°. 117) voor het aanteekenen van verzet
onbenut is verstreken, de landraad, wanneer de stukken
in orde bevonden zijn, overeenkomstig het imperatief
voorschrift in art. 12 van het besluit, verpligt is de ver­
zoeken, zonder eenig onderzoek, toe te wijzen.
De geopperde twijfel omtrent de regten der aanvragers
had intusschen volledig opgelost, en dientengevolge ook
c. q. alle onregt vermeden kunnen worden, wanneer tijdig
verzet was aangeteekend, waartoe blijkens art. 9 en de
circulaire van een mijner ambtsvoorgangers van 29 October
1872 n°. 10827, niet alleen de belanghebbende, maar
iedereen bevoegd is, en wat, in gevallen als deze, in de
eerste plaats de pligt der ambtenaren zou geweest zijn.
Ware die aanschrijving geene doode letter gebleven,
maar behoorlijk opgevolgd, dan zou geene gegronde vrees
kunnen bestaan, dat de regler ooit krachlens art. 12 zou
moeten toewijzen, waar toewijzing lot onregt leidt.
De waarborgen, welke men in de procedure bij de
uilwijzing van het erfelijk individueel gebruiksregt heeft
meenen te vinden, zijn dus gebleken niet te voldoen en
de verwachting is teleurgesleld dal, door slechts zooveel
mogelijk openbaarheid te geven aan de verzoeken om
265

uitwijzing van dat gebruiksregt, belanghebbenden door


verzet zich tegen bedrog en schade zouden vrijwaren.
De regering heeft dan ook naar andere middelen moeten
omzien om aan de onregelmatigheden en misbruiken, die
bij de toepassing van het aangehaalde Koninklijk besluit
plaats grijpen, voor goed een einde te maken.
Daartoe acht zij liet dringend noodig dat voortaan elke
aanvraag door den controleur ol aspirant-controleur worde
onderzocht.
Daar toch het doen der aankondigingen (artikelen 5 en 7)
in de dessa zooveel mogelijk aan deze ambtenaren moet
worden opgedragen, kunnen zij zich al dadelijk op de hoogte
stellen van de al of niet regtmati^heid van het verzoek.
Bij den minsten twijfel daaromtrent behooren zij verzet
aan te teekenen en aangezien nog een geruime tijd moet
verloopen vóór de zaak voor den landraad wordt gebragt,
bestaat ruimschoots gelegenheid voor nader onderzoek.
Wordt de grond van eene dessa communaal bezeten,
dan zullen de ambtenaren al dadelijk verzet moeten doen,
omdat er dan afdoende reden bestaat tot twijfel aan het
erfelijk individueel bezitsregt van den aanvrager.
Voor het geval een dessahoofd de aanvrager is, zal altijd
verzet moeten worden aangeteekend, omdat het meermalen
gebeurd is, dat de inlander, die zich daartegen wil ver­
zetten, door belofte of bedreiging van dat plan wordt
afgehouden of door allerlei knoeijerijen het gedaan verzet
wordt getracht te niet te doen.
De regering heeft mij uilgenoodigd het vorenstaande
te uwer kennisse te brengen, onder mededeeling dat het
Ilare uitgedrukte ernstige wil is, dat de voorschriften in
Staatsblad 1872 n°. '117 streng worden nageleefd en de
ambtenaren, zoowel den inhoud van de vorenbedoelde
circulaire van 29 October 1872 n°. 10827, waarvan een
afdruk hierbij gaat, als van mijn tegenwoordig schrijven,
met de meeste naauwgezetlieid opvolgen en, voor zooveel
in hun vermogen is, doen opvolgen.
üe Directeur van Binnenlandsch Bestuur,
HENNY.
18
266

AFDRUK.

N°. 10827. Batavia, 29 October 1872.

Ik heb de eer UwEdG. hierbij ter kennisname aan te


bieden eenige modellen ten gebruike bij de uilvoering
van het Koninklijk besluit van 16 April jl. (Staatsblad n°.
117), onder mededeeling dat ze weldra, voor zooveel
noodig, in de inlandsche talen vertaald, zullen worden
verkrijgbaar gesteld op de plaatsen en de wijze, waarop
zulks thans geschiedt met de inlandsche schoolboekjes.
Het zal wel onnoodig zijn bij UwEdG. aan te dringen
op eene trouwe en krachtige uitvoering van dit gedeelte
der agrarische wet, hetwelk ten aanzien van den inlander,
door hem het verkrijgen van grondeigendom mogelijk te
maken, aan eene lang gevoelde behoefte voldoet.
Maatschappelijke toestanden, niet in eens te hervormen,
mogen dien eigendom nog niet de volle eigendom doen
zijn, de beperkingen, voornamelijk gesteld ten bate van
den inlander, zullen bij diens ontwikkeling geleidelijk
wegvallen.
Ik vertrouw dat van uwe zijde alles zal gedaan worden
om den inlandschen grondeigendom, zonder dwang, tot
gemeengoed te maken, vooral door opwekking en aan­
moediging van de U ondergeschikte ambtenaren, van wier
belangstelling en impulsie in eene zaak als deze veel afhangt.
Het is vooral de in de dessa verkeerende Europesche
ambtenaar, de controleur, die al zijne krachten zal kunnen
en moeten wijden aan de verzekering der inlandsche
grondregten, zoowel bij de bij voorkeur aan hem op te
dragen bekendmaking in dessa's als op zijne gewone
tournees, die hij ook aan dat doel zal behooren dienstbaar
te maken.
De controleurs vooral behooren zich te doordringen van
al het gewigt der zaak en zullen geene gelegenheid moeten
laten voorbijgaan om den inlander voor te lichten en te
doen letten op al wat zijn belang medebrengt.
Zij zullen bij de bekendmaking in de dessa's (art. 5 en 7)
gr den inlander op moeten wijzen, dat iedereen, niet
267

alleen de belanghebbende, maar iedereen bevoegd en vooral


het dessahoofd verpligt is, om verzet aan te teekenen
daar, waar krenking van regten mogt gevreesd worden.
Zij zullen loezigt moeten houden op de behoorlijke
verzending en verkrijgbaarstelling der gedruklen, zoowel
van deze als van andere agrarische voorschriften.
Zij zullen den inlander den weg behooren te wijzen
en dien te vergemakkelijken, vooral duidelijk te maken,
dat noch persoonlijke verschijning ter hoofdplaats, noch
tusschenkomst van zaakwaarnemers noodig is ter ver­
krijging van den grondeigendom.
Ik laat het geheel aan uw beleid over om uwe amb­
tenaren van de noodige voorschriften te voorzien en om
alle maatregelen te nemen of voor te stellen, die bevor­
derlijk kunnen zijn aan de verbreiding van den grond­
eigendom onder den inlander, iets wat zoo naauw zamen-
hangt met welvaart en ontwikkeling. Ten allen overvloede
verklaar ik mij bereid om in de gevallen van moeijelijken
aard, die zich op dit gebied zullen voordoen, UwEdG.
voor zooveel in mij is, te dienen van raad en inlichting.
Ook houd ik mij aanbevolen voor de mededeeling van
alle overwegende bezwaren, welke bij de uitvoering der
verordening aan het licht mogen komen, in 't bijzonder
van die, waardoor de inlander ook nu nog wordt terug­
gehouden van het aanvragen van een eigendomsbrief.
De Directeur van Binnenlandsch Bestuur,
(w. g.) LEVYSSOHN NORMAN.

ajo. 3322. BEDRIJFSBELASTING. Theepluksters.


Tijdelijke meêhelpers.
Aan den resident der Preanger-Regent­
schappen.
N°. 798. Batavia, 49 Mei 1878.
Met referte aan uwe missive van 16 Maart jl. n°. 2253,
heb ik de eer, op bekomen last, UwEdG. hiernevens in
afschrift aan te bieden hel rapport van den directeur van
financiën van 27 April d. a. v. n°. 66(.'7, waarin UwEdG.
268

zal vinden aangetoond, dat theepluksters onbetwistbaar


naar woorden , bedoeling en toelichting van de ordonnancie
van 7 Januari 1878 (Staatsblad n°. 12) vrij zijn van de
belasting op bet bedrijf en dat degenen, die slechts nu
en dan aan eenig werk komen rnêehelpen, daarom nog
niet kunnen gezegd worden van dat werk een beroep of
bedrijf te maken in den zin van die verordening.
Be go\iv er nemenls-secretaris,
PANNEKOEK.

ü°. 3333. COMPTABILITEIT. Verjaring. Becla-


raliën van griffiers. Taxatie.
Aan den directeur van justitie.

N°. 804.4 Batavia, 19 Mei 4878.

Bij missive van 15 Juni 1877 n°. 3303, waarvan de


bijlagen hiernevens teruggaan, geeft UwEdG. in over­
weging, den procureur-generaal bij het hoog-geregtshofvan
Neder landtch-Indie te magtigen om aan den officier van
justitie bij den raad van justitie te Padang de noodige
bevelen te geven om krachtens art. 10 van Staatsblad
1851 n°. 27 namens de regeering van Nederlandsch-Indië
bij dien raad in verzet te komen, tegen de executoir­
verklaring, door den president van genoemde regtbank
gesteld op de door den gewezen griffier bij datzelfde
collegie, Mr. II. C. JOOSTEN , ingediende declaratiën wegens
griffiekosten en zulks op grond dat de vorderingen, tijdens
de executoir-verklaring reeds waren verjaard, vermits zij
niet zijn ingediend binnen achttien maanden na de opening
van het dienstjaar, waarin door eindvonnis de zaken,
waarover de vorderingen loopen, zijn afgedaan.
Met dit voorstel en de daartoe geleid hebbende be­
schouwingen kan de regering zich niet vereenigen.
Als beginsel is aangenomen om declaratiën als bier-
bedoeld steeds te doen taxeren. INu moge er vóór de
taxatie reeds eerie vordering beslaan, een bepaald bedrag
kan eerst gevorderd worden na de taxatie.
269

Waar de comptabiliteitsbepalingen van vorderingen


spreken, worden natuurlijk alleen bedoeld pretentiën, die
voor verevening vnlbaar zijn, — en dit zijn griffiers­
rekeningen vóór de taxatie niet.
In vel band hiermede is de regering van oordeel, dat
bet dienstjaar voor de indiening der declaratie van een
griffier wordt bepaald door bet tijdstip van taxatie dier
declaratie, zoodat er geen sprake kan wezen van verjaring
der onderwerpelijke vorderingen.
Onder mededceling van het vorenstaande heb ik mits­
dien de eer, op bekomen last, UwEdG. te verzoeken,
voor de uitbetaling der bij Uwe voormelde missive van
15 Juni 1877 n". 3303 bedoelde declaratiën, zoomede van
die, bedoeld in Uwen brief van 2 Augustus d. a. v. n°. 4-219,
ten laste der begrooting van 1877, alsnog het noodige
te willen doen verrigten.
De gouvernements-secretaris,
PANNEKOEK.

K°. 3324. STAATSSPOORWEGEN. Ophanging van


aankondigingen op de stations en
halten.

BESLUIT.

N°. 5. Tjipanas, 13 Augustus 1878.

Gelezen de missive van den directeur der burgerlijke


openbare werken, van 31 Juli 1878 n°. 6476 en het daarbij
overgelegd, aan hem gerigt schrijven van den hoofd­
ingenieur, waarnemend chef van de dienst der staats­
spoorwegen op Java, van den 20sten dier maand n°. 1646;
Is goedgevonden en verstaan :
Magtiging te verleenen, om, voor zoover daartoe ruimte
is, op de stations en halten der staatsspoorwegen op
Java aankondigingen op te hangen, welke niet strijdig
zijn met de openbare orde of de goede zeden en geene
persoonlijkheden bevatten, en wel tegen betaling door de
aanvragers per vierk. decimeter van ƒ0.10 {tien cent) voor
270

niet langer dan drie maanden, f 0.15 (vijftien cent) voor


langer dan drie maanden tot zes maanden, en
ƒ0.25 (vijl en twintig cent) voor langer dan zes maanden
tot één jaar;
zullende gedeelten van een vierk. decimeter voor een
geheelen worden gerekend;
met bepaling wijders, dat de tijdvakken worden gere­
kend in te gaan:
voor drie maanden:
op 1 Januari, 1 April, 1 Juli en 1 October,
voor zes maanden:
op 1 Januari en 1 Juli, en
voor één jaar :
op 1 Januari.
Extract, enz.

]V°. 3335. KOFFIJCULTUUR. Nieuw model voor


den staat van afschrijvingen en aan­
plantingen.
BESLUIT.
N°. 3. Buitenzorg, 20 December 1878.
Gelezen de missives van den directeur van binnenlandsch
bestuur van 18 September en 18 November 1878 n os . 9662
en 11895 en Bijlagen, de laatste in voldoening aan het
schrijven van den lsten gouvernements-secretaris van 26
October 1878 n°. 1755;
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Ter vervanging van den bij artikel 1 van het besluit
van 14 Mei 1874 n". 10, *) ten dienste van het beheer
over de koffij-cultuur op Java, vastgestelden modelstaat
L a . C voor afschrijvingen en aanplantingen van koffijboomen,
te arresteren den aan dit besluit gehechlen modelstaat L\
C, op te maken en in te dienen met inachtneming der
daarbij gevoegde voorschriften.
Afschrift, enz.

*) Bijblad n°. 2917.


271

MODEL C.

RESIDENTIE

AFDEELING

DISTEICT

VOORSTELSTAAT
VOOR

AFSCHRIJVING GEDURENDE 18 EN BIJPLANTING


IN DEN WESTMOESSON VAN 18

VAN

KOFFIJBOOMEN

IN AANPLANTINGEN OP HOOG GEZAG.


272
273
i». tv:
OVERZIGT VAN DEN CULTUURTOESTAND.
v. VI.
l>itgestrektlifnWgens OVERZIGT DER VOORGESTELDE BIJPLANTING.
Koffljproductie
bouws der vooflegd pro-
N I M M E R S S'dprdne"laatstdAa"laI koffijboomen aanwezig in gouv. kottiicultuikal worden Aantal boomen Getal OPHELDERINGEN.

Totaal cultuurdienstpligt 'gen.


de" aa"Vang
reserveerde gruin de
voorgaande jaren. ™n dit jaar'
EN binnen den — ïtingen op1 di'enstfd'igtigp. ^ " P'ant™ bU°me"' eene of enkele dessa's in ht
voor dit district j^zag tot bijzonder betreffende,

in minder geregelde plant­


soenen , in kampongs,

I
Opgave der desahoofden
zooveel mogelijk gecon-

(Het cijfer van rubriek 7


gezag tot stand gebragt.
in aanplantingen op hoog

vermeerderd met de af­


schrijving en bijplantiug
volgens den voorstelstaat
rigen jaars verminderd en
van den legger A des vo-
pagers, bosschen, enz.
N A M E N genomen — gro jbragt, ter niet breedvoerig vermeld

als maximum van aanplant

nu gemiddeld te onderhouden
in plantsoenen op hoog

gemiddeld per cultuurdienst-


wien nieuwe aanplant wordt
afstand van — irijving in de nota van toelichting
DER ,der plantende d ende dit

des vorigen jaars).

vrijgesteld van aanplant.


| Per L. , . «rgesteld.

p eene plantwijze van


Volgens schattin _

t o t a a l .
perdessa. c'1.'tl,ur~

rijnlandsche voeten.
D E S S A'S.
, dienst- 1 aanwezig in omen.

gezag aangelegd.
te onderhouden.
NB. Iedere opheldering
j P'igtige. aanvang van di moet worden voorafgegaar

| troleerd.

palen afstand.
Zie toelichting.
door het nummer der dessa ,

an dessa No.
waarop zij betrekking heeft.

opgelegd.

pligtige.
Vermelding van den naam

elegen op
met hout- sclir
der dessa is onnoodig.
gewas kulli ' jonge,
katties. katties. .vru"f I ionce I vrucl>1" I • begroeid, tega
1 |dragende.U"n8e-| dragende. | Jon»e- j
-|

1| 2 7
4 5 G 7 ï ±"^-0 j ' 1— ! L_~ I ' I " II
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 ïï

j ! j [ | j ; i I j

i H

T O T A A L . . J | , |
... II I I l i i
--==— 11 1 i | |

Maart, 18
De regent en controleur,
274

VOORSCHRIFTEN aangaande de opmaking en


indiening van den voorstelstaat (model C)
ten dienste van het beheer over de koffij-
cultuur.

Nu de regeling der koffijcultuur, bij gouvernements


besluit van 29 Januari 1872 n». U (Bijblad n°. 2738) voor
de residentie Preanger-regentschappen vastgesteld, ook is
van kracht verklaard voor alle gewesten op Java, alwaar
van gouvernementswege koffij wordt geplant, is het vol­
strekt noodzakelijk, bij de voorstellen tot afschrijving en
bijplanting van koffijboomen, naauwkeurig te letten op
hetgeen die regeling bedoelt en de nu geldende voor­
schriften zoo goed mogelijk op te volgen.
In korte woorden zamengevat, kan als de bedoeling
der zoogenaamde Preanger-regeling der koffijcultuur wor­
den aangegeven.
4C. het in het leven roepen en geleidelijk ontwikkelen
der vrijwillige koffijcultuur.
2e. waar mogelijk, door het uit den weg ruimen ot
verminderen van bezwaren en belemmeringen, door betere
regeling als anderzints, de cultuur voor de bevolking zoo
weinig drukkend le doen zijn als vereenigbaar is met de
haar gestelde eischen.
Alvorens met billijkheid, en afdoende, voorstellen te
kunnen indienen of beoordeelen tot wijziging van het
bedrag der koffij plantsoenen, behoort men te hebben een
zooveel mogelijk naauwkeurig overligt van den cultuur-
toestand.
Eene korte toelichting — rubrieksgewijze — van den
voorstelstaat (model G) kan dit meer duidelijk maken en
tevens dienen tot leiddraad bij de opmaking van dien staat.
A D R U B R I E K I . Voor de regelmatigheid is het wenschelijk
geene dessa's op te nemen, die niet bij de koffijcultuur
zijn ingedeeld, daarentegen wel degene, die lijdelijk van
aanplant zijn vrijgelaten, en voorts iedere dessa te ver­
melden onder het nummer, dat zij heeft in de leggers
der landrente en der heerendiensten.
275

AD RUBRIEK II. Eventueel op te leggen bijplanting moet


— in verband met het hiervoren aangemerkte — worden
afhankelijk gesteld van:
l e . de arbeidskrachten, waarover men heeft te be­
schikken ;
2\ de productiviteit der cultuur;
3°. de vooruitzigten voor het bestendigen of eventueel
doen ontstaan der vrijwillig gedreven koffijcultuur;
4 e . de bezwaren, voortvloeiende uit plaatselijke gesteld­
heid of economischen toestand.
Opgaven te dien aanzien, voor zoo verre die zonder
omschrijving kunnen worden verstrekt, vindt men in
deze rubriek.
Kolom 1 moet, waar plaatselijke gebruiken zich daartegen
niet verzetten, zoo naauwkeurig mogelijk worden ingevuld
overeenkomstig § 1 der Nota gevoegd bij bovenaangehaald
besluit van 29 Januari 1872 n°. 14.
Kolom 2 en 3. Daar waar, door het opleggen van
nieuwen aanplant, de arbeidslast zou worden overtroffen,
die in verband met de plaatselijke omstandigheden en de
behoefte aan instandhouding der cultuur redelijkerwijze
voor de koffijcultuur kan worden opgelegd, zoomede
indien, tengevolge van het aanleggen van vrijwillige aan­
plantingen of anderzins de kofiijproductie van deze of gene
dessa, in verband met de plaatselijke omstandigheden,
reeds zeer belangrijk mag heeten, behoort van verdere
bijplantingen op last te worden afgezien.
Waar de gemiddeld ingeleverde koffijproductie per
cultuurdienstpligtige voldoende geoordeeld wordt, komt
vrijstelling van nieuwen aanplant de geheele dessa d. i. alle
cultuurdienstpligtigen ten goede, en dus ook diegenen
hunner, die hoofdelijk minder dan de vereischte hoeveel­
heid hebben ingeleverd. Waar dit niet het geval is,
behoort vrijstelling te worden verleend aan de individuen,
die aan den gestelden eisch van inlevering hebben vol­
daan, met uitzondering natuurlijk dergenen, die de inge­
leverde koffij door opkoop verkregen.
270

Wordt om bovenbedoelde reden een opgave van de


gemiddelde jaarlijksche productie noodig geacht, het ver­
melden van het productie-cijfer leidt voorts tot onderzoek
naar de redenen, waarom de productiviteit der cultuur
eventueel te wenschen overlaat en naar de middelen, die
daaraan kunnen tegemoetkomen. Het werkt in de hand
het opheffen van bestaande bezwaren en behoort ook
daarom le worden vermeld.
Kolom & en 5. Waar reeds veel vrijwillige aanplant van
koffij bestaat en daarvan voldoende productie en inlevering
wordt verkregen — of van de aanwezige jonge boomen —
weldra met grond mag worden verwacht, daar behoort
geen bijplanting te worden opgelegd , maar moet men zich
er toe bepalen die vrijwillige cultuur door raad en leiding
te ontwikkelen en te verbeteren.
Eene zooveel mogelijk juiste opgave ter zake is derhalve
noodig te leveren door de dessahoofden en niet te ver­
krijgen door opname regtstreeks van bestuurswege, omdat
te veel inmenging, te veel bemoeijenis met de koffijcultuur,
vrijwillig gedreven, in het algemeen moet worden ontraden.
Kolom 6 en 7 geeft aan de hoeveelheid der aanplantingen,
zooals die wezen kan in den aanvang van het voorsteljaar.
Nu de ingeleverde productie in den staat wordt aan-
geteekend, kan de hoeveelheid der aanwezige verpligte
aanplantingen, in verband met die productie beschouwd,
gereedelijk aanleiding geven tot opsporing en, waarmoge­
lijk, opheffing van bezwaren, die de cultuur plaatselijk
aankleven.
A D R U B R I E K III. De ondervinding heeft geleerd, dat bij
de toepassing der ontginningsordonnancie niet altijd vol­
doende gelet wordt op de belangen der koffijcultuur, en
dikwijls gronden, gelegen binnen den bij 1) van artikel 1
van het gouvernements besluit van 29 Januari 187^ n°. \h-
vastgesteïden maximum-afstand van 12 palen, hoe dringend
ook benoodigd tot instandhouding der koffijcultuur, aan
inlanders ter ontginning worden afgestaan.
Voorloopiij althans dient dus voor ieder district een
maximum afstand te worden aangenomen, waarop kan
271

worden geplant, gebaseerd op den vroegeren en den tegen-


woordigen toestand der gouverneraents koffijcultuur; de
vooruitzigten er van voor de toekomst, de geneigdheid,
die de bevolking toont om vrijwillig te planten; de hoe­
veelheid beschikbaie gronden; den economischen toestand
enz. Binnen dien eenmaal aangenomen afstand, die men
echter wel overal op minstens zes palen kan stellen,
behoort de beschikbare, goede, domeingrond, voor zoo
ver hij tot instandhouding en mogelijke uitbreiding der
koffijcultuur benoodigd is, te worden gereserveerd, zoo
naauwkeurig mogelijk begrensd en aangeduid, zoodat
vergissing wordt vermeden en ongewettigde in-gebruik-
name naar behooren kan worden gestraft.
De hoeveelheid grond wordt bij schatting geconstateerd.
Slechts zij die schatting zoo naauwkeurig mogelijk en
worde telkens b. v. bij mutatie als anderzins geverifieerd
en zoo noodig gewijzigd.
Kolom 1 bevat den domein-grond, waarop opgaand
wildhout of kreupelbosch staat.
Kolom 2 dient tot vermelding van allen anderen domein­
grond.
A D R U B R I E K IV. Afschrijving wordtuilsluilend beheerscht
door den toestand, waarin de aanplantingen verkeeren.
Is dus die toestand onvoldoende of slecht en kan daarin
geene vei belering worden verwacht of gebragt, dan behoort
er te worden afgeschreven, hoe groot het aantal koffij-
boomen ook zij. In geen geval behoeft de hoegrootheid
dei' afschrijvingen verband te houden met de voorgenomen
bijplan tingen.
A D R U B R I E K V. liet al dan niet planten en ten deele
ook de hoegrootheid van de bijplanting wordt beheerscht
door den cultuurtoestand, waarvan rubriek II een over-
zigt geeft.
Kolom 1. liet aan te nemen maximum moet zich
regelen naar plaatselijke omstandigheden, naar het meer
of minder bezwarende der cultuur. Het behoelt niet,
zooals nu nog menigmaal verkeerdelijk wordt gedaan,
278

per se op 600 boomen le worden bepaald. In de eene dessa


kost soms het onderhoud enz. van 300 boomen per cul-
tuurdienstpligtige meer arbeid dan de verzorging van 1000
of meer boomen per hoofd in eene andere. Een gelijk
maximum voor alle desa's van een district zal daarom in
den regel ongelijkmatig drukken, dus onbillijk wezen.
Bovendien kan bij behoorlijke afschrijving en geregelde
voldoende bijplanting alleen de bepaling van een naar de
omstandigheden gewijzigd maximum de cultuur zonder
groote fluctuatie houden op de hoogte, waarop zij zich
plaatselijk bevindt.
Kolom 2 geeft aan in hoever het vastgestelde maximum
(kolom 1) reeds is bereikt. In verband met rubriek II,
laat deze kolom beoordeelen of bijplanting al dan niet
geoorloofd, wenschelijk of noodzakelijk is.

Kolom 3. Vrijstellingen, verleend wegens groote inle­


vering — zie hiervoren ad rubriek II — of wel het gevolg
der gevallen vermeld in § XVII t/m § XXI der nota gevoegd
bij het meergemeld besluit van 29 Januari 1872 n°. 14,
dienen in deze kolom te worden vermeld.
Kolom 4 t/m 9. De invulling dezer kolommen behoeft
geene nadere toelichting; zij volgt uit het hiervoren ver­
melde.
AD RUBRIEK VI. Korte toelichtingen aangaande de ge­
tallen in den voorstelstaat opgenomen worden in deze
rubriek vermeld. Is voor de opheldering omschrijving
noodig, omdat men in bijzonderheden moet treden, dan
worde zij gegeven in de nota van toelichting, die, opgemaakt
door den controleur, den voorstelstaat voor ieder district
afzonderlijk moet vergezellen en dien staat rubrieksgewijs
verduidelijken.
Zoo vroeg mogelijk in den aanvang van het jaar, waarin
de afschrijving en de voorbereidende werkzaamheden voor
de bijplanting in den volgenden westmoesson moeten plaats
grijpen, wordt overeenkomstig de gegeven voorschriften
de voorstelstaat door den regent en controleur in simplo
opgemaakt en vergezeld van het procesverbaal L\ D en
279

nota van toelichting aangeboden aan den assistent-resident.


De assistent resident zendt die bescheiden aan den
resident en deze verder, door tusschenkomst van den
hoofd-inspecteur voor de koffijcultuur, aan den directeur
van binnenlandsch bestuur vóór of uiterlijk op ultimo Maart,
vergezeld van eene districtsgewijze recapitulatie van den
voorstelstaat voor de geheele residentie en, zoo noodig,
van ieders eigene beschouwingen, toelichtingen en opmer­
kingen betreffende de voorgestelde afschrijvingen en bij­
plantingen. Wat dit laatste betreft, kunnen zij echter
volstaan met eene verklaring: dat zij zich vereenigen
met den inhoud der ingediende voorstellen of met eene
medeonderteekening van de voorstelstaten.
Zoodra de voorstelstaten door de regering gearresteerd
zijn, worden zij, met de nota van toelichting en proces-
senverbaal D. terug gezonden, om te worden bewaard
in het archief van den controleur.
De districtsgewijze recapitulatie voor het geheele gewest
blijft berusten bij het departement van binnenlandsch
bestuur.
Met de voorbereidende werkzaamheden voor de voor­
gestelde bijplanting kan, ingevolge het bepaalde bij art.
2 II van het besluit van 2 Januari 1858 n°. 29 (Bijblad
n°. 506) terstond een aanvang worden gemaakt en behoeft
niet te worden gewacht op de beslissing der regering
dienaangaande.

!N0. 3326. PENSIOENEN. Benoeming van gegageer-


den tot burgerlijke betrekkingen.

BESLUIT.

N°. 20. Buitenzorg, \ Januari 1879.

Gelezen, enz.
De Baad van Nederlandsch-Indië gehoord ;
Is goedgevonden en verstaan :
Eerstelijk : enz.
280
ten tweede: Aan te teekenen : dat in verband met art.
25 van het gagementsreglement in Staatsblad 1876 n°. 44,
als vervallen moet worden beschouwd de bij de circulaires
van 18 Januari 1868 n°. 111 (Bijblad op het Staatsblad
van Nederlandsch-Indië n°. 2095) en van 6 April '1871
n°. 588 in herinnering gebragte bepaling vervat in artikel
2, §§ a en b, van het besluit van 25 Januari 1839 n°. 13
(Staatsblad n°. 4), voor zooveel betreft de militairen, voor
wie de bepalingen van genoemd reglement gelden, en dat
dezen dus hun militairen rang en het daaraan verbonden
gagement niet behoeven te lalen intrekken, om bij eene
eventuele benoeming tot burgerlijke betrekkingen den
staat van burgerlijk ambtenaar en de daaraan verknochte
voordeelen te verkrijgen.
Ten derde: enz.
Afschrift, enz.
281

W°. 3337.

BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN.

PRIJSLIJST

VAN

bouwmaterialen, gereedschappen, werktuigen en brandblusch-


middelen, in gebruik, beheer of bewaring bij of ten behoeve
van den Waterstaat en de Burgerlijke Openbare Werken.

Deze prijslijst treedt in werking met 1» Januari 1879


19
m

282
I

der oude prijslijst.


Corresponderend
Volgnummer.

PRIJS.

nummer
BENAMING DER ARTIKELEN.

Gulden.

Conf
Per

A. i
1 AAMBEELDEN 50—250 KG ! g! 50 KG. ! 31-

B.

BIJTELS ZONDER HECHTEN.

I H t l a n S ^M" ' ' 3 5 0 Sluk 0 30


7 0.046 » . . . 35| , n o-
* ' 0.052 » . . . 352 , o 40
5 » 0.065 » 354 , , A k'
® Kant" 0.007 » . . . 355 » 015
' ' ' 0.010 » . . . 356 » j 0 90
5 ' 0-013 , . . . 357 , ^ 25
9 8 0.026 Ï . . 36] i « A ia
? Sdf- ; ft™ » ' • : 368 , 0 25
® > 0 020 y> Q7'i! t\ tr
Slf- » 0.039 » . : ; 3861 » 2 40
u l ' 0-049 « . . . 3 8 9 , 0 5 5
5 ] ' 0.052 » . . . 390 , 0 65

ï t a » . - : : : : : : * * * ' • • • f % \ • «

\l I?' • : : « : Si!
19 BLAAUW (BERLIJNSCII). . t-% ,/r 2
BLOKKEN. 4/b| KG" 2W)

20 Enkele, met stalen bussen lang 0,314. . . . 586 Stuk 785'


* 0.392. 58Q » ino-
I Dtdbe,e' id ' • • •' 008 » 12 15
* S ï » 0.49?: : : • 6
6 1Si ; »»
25 Drieschijfs-, id. > 0.314. . . 630i » \'\ 55
BOOROMSLAGEN. 13 55 I
26 IJzeren timmermans- ,;oq „ n nA
BOORIJZERS. ',89 ' 0 90

27 Groote timmermans-. . . nar. n <-


28 Kleine id. ... ro- ? 2t I
BOREN. 695 1 00a !

29 Spits-, met ijzeren omslag, (smids-) ... 7IQ » ,UI


BOUTJES (voor ijzeren liggers). (Zie LIGGERS) ''
BRANDSPUITEN. ''
30 Bestaande uit aanjager en perspomp 765 stel 1255 - E
31 Hand-, met toebeliooren 767 Stuk 215 — I
I I j | |
283
I

der oude prijslijst.


Volgnummer.

Corresponderend
PRIJS.

nummer

|
i
BENAMING DEIi ARTIKELEN.

Gulden,
Cent.
Per
1
!

BRUGLIGGERS. (Zie LIGGERS)


w JK (GEGUT£N IJZEREN; MET MOF).
33 /ftC ' blnnenw-> limg 2>61 M-. zw. 264 KG. Stuk 32 _
BIJLEN (HAND-). * > » » » 395 , , 50 _
34 Groote. . .
35 Middelsoort °'5 1 0 85
816 » 0 65

1 €' I
o- mooMiïTEN (GLAZENMAKERS-) 841 Slllk
Muk
j
!
„ 0ft
3/ DISSELS (TIMMERMANS-). ' ^ 30
DOMMEKRACHTEN. * 0 9o
38 Enkele n°. 4. OOJ
39 „ > 8. I » 7Ö0

40 » » io * ^ 95
« » » \i \ : 1 üm ' 1730
42 Dubbele » 8. . I * 21 70

43 » ,12. i oo- " i 21 00


u , , is. . ; ; ; • ; ^7 » 3290
45 DOODEKOP (Paarscbe en bruine) ' aöqi kp /pl 77

46 DUIKERTOESTEL (Rongueml-Denayrouze). \ §®j 1250 -

E.
47 EMMERS (Lederen brand-) . . . 10-i Stl]. a cn
ESPAGNOLETTEN. (Zie SCHUIVEN) Stuk 2 50

F.
C5.
GLASRUITEN.
18 (GSSteÖzEREN> 1249 Vierk.M. 1 15
so Ru;e °,p plr ? n,°- ^ ; o20
>1 > , , , 2 IqXK » t}|25
I GRENDELS (VAL-) * °i3°
•oi Zware' met Ya|p|aat tang, 0.208 M 1297 , 90
0
>3| ' * » ' 0.156 , i298 , !
m

der oude prijslijst.


Corresponderend
Volgnummer.

PRIJS.

nummer

I
BENAMING DER ARTIKELEN.

Gulden.

Cent.
Per
j

I GRENDELSLOTEN. (Zie SLOTEN).


54 GROEN (SPAANSCH) 1301): KG. 1 7S

II.

55 DAKEN (BRAND-) zonder steel Stuk 3 49


HAMERS.
56 Klaauw- 1442 > 0 70
57 Klink-, kleine 1443 „ 0 30
58 » middelsoort 1444 , 0 40
59 » groote <1445 > 0 45
6° Mokers 1455 » 1 45
HANGSLOTEN. (Zie SLOTEN).
01 HEIBLOKKEN van 150—500 KG. . . . 1528 KG 0 40
HENGSELS (IJZEREN). ;
62 Duim-, lang 0.419 M 1532; Paar 0 70
63 » > 0.549 » 1533 » 1 40
6i » » 0.654 » 15341 » 2 05
60 Jalousie- 1538 » 0 35
HOUWEELEN.
66 Kalk- (zonder steel) 1567 Stuk 0 60
fis d?lIJ . ui ' * i 1570 » 0 95
f)« Pik-, dubbele » » 1571 „ 1 oo
69 » enkele > » 1572 » \ 10

I.

K.
KAPMESSEN.
70 Brand-, met lijfriem Stuk 4 —
. . . » 2 5 0
KLINKNAGELS. I
H Z—i R(1- = 2,3—1,3 cM 2026 1000 st. 12 50
73 I J—i » = 2,9—1,3 » j. j, 1560
i—2 » =2,3—1,6 » » , 19 60
75 1;—» » = 2,9—1,6 » » , 21 20
/6 Ij—} i) = 3,6—1,6 t ... . j> » 2^ 80
KNIPPEN (IJZEREN VEER-).
77 Boven toetrekkende met trekkers (groote). . . . j 2045 Stuk 1 10
78 » » » » (kleine). . . . : 2047 » 0 75
79 Idem met trekker en ring (jalousie-) • 2051 » 0,60 !

k m
285

der oude prijslijst.


Corresponderend
PRIJS.
Volgnummer.

nummer
BENAMING DER ARTIKELEN.

Gulden.

Cent.
Per
I

, 80 KRABBERS (BRAND-) rnet steel lang 9 M. Stuk 40


KOEVOETEN.
81 Groote lang 13 M 2068 » 2 35
82 Kleine » 1,1 » 2067 » 1 *50
83 KOPERDRAAD (GEEL-) van 2 mM 924 KG. 1 '!(>
KRUKKEN (voor sloten).
84 Koperen (gewone, groote) Stuk 1 10
8o » ( » middelsoort) » 0 95
86 » ( » kleine) » 0 8H
87 KRIJT (WIT), gemalen j 2412 KG. O 04

L,.
LADDERS (BRAND-).
88 Djattiehouten lang 9 M Stuk 60
89 Idem d 6 » » ia
LIGGERS (BRUG-), getrokken ijzeren.
90 Liggers lang 11 _ M. wegende 670 KG » 121 _
91 » » 10.5 » > 634 » ] , . » lis 50
92 , » 10 ». 605 > I. . . , Ho —
93 » » 9.5 » » 572 * S . . . » 104 50
94 » » 9 » » 540 tl... » 99
95 » » 8.5 . » 512 » H . . . \ j , 93 50

•'6 ' * §_ * * 478 » / s' • . . » 88


97 » s> 7.5 » » 449 » ... 1 » 82 50
98 » » 7 » , 414 » 5 . . . > 77-
99 » » 6.5 » » 392 > g . . . » 7 1 5 0
100 » Ï 6 » j> 360 » / °" . . . » 66
101 » » 5 » » 280 » ... . » 42'
102 > » 4 » » 220 » . . . . » 26 —
103 d » 3 » • 162 1 . j > li'—
104 Schroef boutjes lang 12.5 cM » O 7'

Infi LÜ0D ( ^t\ } • • 1 2570 KG- u 30


19b » (GIET-) 9^7») s n g>Ï
107 LOODWIT. ; ggg » 0 35
108 LIJM (WITTE), ; 2598 > 1 04

M.

109 MENIE (ROODE) 2728 KG O 3ft


METSELSTEENEN. (Zie STEENEN). 30

MOKERS. (Zie HAMERS)


110^ MOLENS (\ERF-) met blikken rand en trechter. 2771 Stuk 21
286

der oude prijslijst.


tiorresponaerena
Volgnummer.

PRIJS.

mummer
BENAMING DER ARTIKELEN.

Gulden.

Cent.
Per
C
I

W.

NIJPTANGEN.
111 Kleine.
112
li- Middeknni't
miaaeisooit 2870 ^, 0 40
o 70 !

A.

(LIJN-), in blikken bussen. i


113; Gekookte . .. ó) 0 0 , , „ r t .
Ml Ongekookte . . L,ter I 0 50
115 ID. (TERPENTIJN-) 2887 > 0 33

P.
PATJOLS. (Zie IIOUWEELEN).
116 PONSMACHINES (HAND-), kleine, voorhof { platen. 1457 Stuk 120— |

R.
Ui RAMMELSCHIJVEN (ijzeren) , 17 50

S.
SCHARNIEREN (IJZEREN BOGT-).
118 Met kleine bogt, groote met dubbele leden n°. 20 3396 Paar 9 ^0

L 9 middelsoort . . . . » Mi. . 3397 , 1,70


'mx * kleine j> 13 qqqq . i qa
121 Met groote bogt, groote » 20' ' 3401 » 2 90
\H * middelsoort . . . , ifi. . 3402 „ I
* kleine. >13 » i en
SCHROEFBOUTJES. (Zie LIGGERS). ' ' \5°
SCHROEFPALEN (zonder schroef).
^ " diam. 0.127 M., lang 5 M., zwaar 473 KG. Stuk 118 — H
i 9 9 » > 6 » » 568 , , U2-
27 8 L * » 6fi6 » » 166 —
128 Verlengstuk , . I 5 ] ] $ ] ] Jg,'= ! ;
12J Gegoten ijzeren koppelbus 100 » , o,0! |;
\* » schroef, diam. 61 cM. . 125 » » 43 _ ,
oi ,, ' * » , » 91.4 » . . 178 » » 57 _
™ J„z.er®n l'Pimen voor de koppellingen . . , n qc I
133 Windwerk, compleet. . .. . . . . ; SteI q_
74
287

der oude prijslijst.


Corresponderend
PRIJS.
Volgnummer.

nummer
BENAMING DER ARTIKELEN.

Gulden.

Cent.
Per

SCHUIVEN.
134 IJzeren kant- (boven-) 3574 Stuk 0 50
135 » » (beneden-) 3575 » 0 40
130 » ruwe met bogt (groote) 3576 » 0:45
137 » » » » (middelsoort) 3577 » O130
138 Espagnoletlen (lieele) . 3587 » 2 10
SLANGEN VOOR BRANDSPUITEN.
139 Smalle voor perspompen 3676 M. 0 90
140 Mamiringen 3677 » 1 55
SLOTEN (IJZEREN)
141 Pakhuis- (groote) . ... . 3743 Stuk 320
142 » (middelsoort) 3744 » 2 30
143 » (kleine) 3745 » 1 65
144 Instekende dag- en nacht- kamerdeur-, middelsoort . 3774 » 1 40
145 * » » » » i groote. . 3773 » 1 50
146 Opleg-, op koperen platen, n°. 1 3778 » 4 80
147 k » » » » 2 3779 » 4 60
148 » » » » » 3 3780 » 4 40
149 » » » » » 4 ........ . 3781 » 4 20
150 Opspijker-, op ijzeren platen (bijgebouwen-) . . 3789 > 1 20
151 Hang- 3759 » 2 30
152 SLIJPSTEENEN (diam. 40 cM., met bak kompleet). 4007 » 30 —
153 SOLDEERBOUTEN van 5 KG » 1 70
SPIJKERS.
154 IJzeren taaije nagels lang 0.155 M. per 10 stuk a 0.34KG. 3899 KG. 0 20
155 » » » » 0.129» » » » » 0.3 » 3900 » 0j 20
156 » » » » 0.103» » 1000 » » 18.77 * 3905 » 0:20
157 » > » ». 0.077 » » » » » 8.39 » 3907 » 0 21
158 » » » » 0.065 » » » » » 6.91 » 3908 » 0|23
159 » » » ;> 0.052 » » » » » 3.95 » 3909 » 0:25
160 » » » » 0.045» » » » » 2.96 » 3910 » 0(33
161 » » » t 0.039» » » » » 1.72 » 3912 » 0!37
162 Zinken 3967 » 0|37
163 Wormnasrcls 3964 » 0 90
164 STEENEN (HARDGRAAUWE WAAL-) • . . . 4022 1000 st. 31 —
165 Idem gebroken ..... . » 5—
ID. (ESCOUZIJNSCHE I1ART-).
166 Dekzerken 100 X 44 x 17 cM Stuk 5 50
167 Neuten 20 X 20 X 15 » » 0 85
168 » 40 x 40 x 15 » » 3 40
169 Blokken 80 x 60 x 18 » » 7 50
170 Diverse Kub. M. 70--
171 SUBLIMAAT CORROSIEF 4094 KG. 3 20
288

Corresponderend !

der oude prijslijst.


| Volgnummer.

PRIJS.

nummer
BENAMING DER ARTIKELEN.

Gulden.

Cent.
Per

T.
TEER.
172 Zweedsch .
173 Kool-.. 4141 KG. 0 25
174 TINSOLUEER 4143 » 0 11
TOUWWERK (EüROPEESCH) ' ' 3840 * 1 20

176 Geteerd"1 '7 ? ^ ^ SS ^ ^ 4171 9 0<*


177 , ' Ö.065 » , 33 > 4197 » 0 60
178 Divers. 0J80 ' » 236 » 4209 > o 60
» i > 0 60
ir.

v.
... VERFMOLENS (zie MOLENS).
1/9 VERFSTEEN met looner
180 VITRIOOL P 4011 Stuk 10 -
VLOERTEGELS. 1924 KG- 0 50
181 Escouzijnsche, 0.5 M. vierkant, dik 0.05 . . . . Stuk { ^

183 Marmeren, 0.7 » > J o.05 ' ' 9 i —


* * 3 50
IJ.
IJZER.
185 R°,nd
"''f' dïm- tg Cf" P,er f f' 1032 KG. . 4925 KG. 0 20
186 >, > I » ' » • • «26 » 0 20
187 , , , 26 \ l l Hll " ' ' 4927 » 0 20
188 » » , 29 » , l ! 4'1qJ s ' ' 4929 » 0 20
189 » >, , 32 , ,? ? ^34 » . . 4930 , 0 20
190 > » » 66 , , oi * ' ' 4931 » 0 20
191 Vierk. staaf-, zijde , , , "n'777 * f936 0 20

192
193
, „ ' i
1
3 , l l X7 7 ' • • ^ 4957
»
*

9
0 20
» » » 16 » l l l " ' ' • 0 20
194 » » » 2 ' » , ' » • • 4958 » 0 20
'95 » » » 26 l l * * * 4959 » 0 20
196 , 29 » , ! ! R'!O7 * ' • 4961 » 0 20

18. : : :

3: : :
ii: |
, -

:: . s : s is : SS. : , a
289

i
sJOJ

der oude nriisliisi


Corresponderend
PRIJS.
s

nummer

|
BENAMING DER ABTIKELEN.
tR

Gulden.
O

Cent.
^3
>•

-3
CD
IJZER.
200 Plat staaf-, 0.7 bij 2.6 cM. per str. M. 1.415 KG. . 4973 KG. 0 20
202 , : H » > » » |-0|1 » . .. 4974 , 0 >20
203 » , I ia * * » • • 4977 » 0 20
204 4 58 ; ! " » »• • 4979 » 0 20
205 » , n 7 l k% » » » » 3.498 » . . 4982 » 0 20
206 , » f » ?'i " » * " f'nfa " " ' 4984 » 020
207 , , 1 3 l 'd l i " 4"242 » " • 4985 » 0 20
208 » i ! 7» 5-254, 9 • • 4986 » 0 20
B
209 >, » ii-o 4990 51 0 20
6 » 7» l ?» *» *» 9./00
o "» .•
> 7.8 » .' 4992' » 0 20
210 P'-t". divers 5014 # q^

M« ""*** - «SS • »
I » 0 40
z.
ZAGEN.

1 6 ^ * » * ' ® s -1' * 8
217 /INKW^TAD )' n°' 16' b'aden 1-88—°-Ó4 M. : 5094 KG. 0 35
218 ZWARTSEL (IVOOR-). .* ; ; ; 5148 ? g

: 1

Aanmerkingen. Bij verslrekking aan derden, bedoeld


eJwee e aIinea var' artikel 16 der wet van 23 April

( at®blad nu. 106) en de circulaire van den directeur


e °Pcnbarc werken van 12 September 1871
0 '
n . 8J48 (I3ijblad op bet Staatsblad n°. 2493) wordt de
pi ijs met vijf en twintig percent verhoogd.
ayu

3ï°. 3328. COMPTABILITEIT. Verantwoordingen


van aftredende en optredende comp­
tabelen.

BIJLAGE I. CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op Java en Madura
en de Buitenbezittingen.

N°. 2624. Batavia, 2 Maart 1878.

Onder aanbieding van een afschrift van de missive van de


algemeene rekenkamer van 14 Februari jl. n°. 1462/2, aan
den inhoud waarvan ik mij Ier bekorting gedraag, heb
ik de eer UwEdG. te verzoeken de in uw gewest aan­
wezige comptabelen, sorterende onder dit departement,
te willen aanbevelen, om bij hunne af- en optreding de
betrekkelijke verantwoording te doen opmaken, zooals door
de algemeene rekenkamer wordt verlangd.

De Directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid,


STORTENBEKER.

AFSCHRIFT.
ALGEMEENE REKENKA.MKR.
2dc bureau.
Aan den Directeur van onderwijs,
eeredienst en nijverheid.

N". 1462/2. Batavia, 14 Februari 1878.

Bij het altreden van comptabelen (beheerders van be­


waarplaatsen van gouvernements goederen en producten),
wordt de verantwoording meestal over het geheele kwar­
taal of jaar, waai ovei die verantwoording loopt, door den
nieuw opgetreden titularis opgemaakt en ingediend.
Deze wijze van opmaken der verantwoording bij over­
gave en overname is in strijd met art. 4 van het^ besluit
der algemeene rekenkamer van den 11 .Juni 1869 n .4062,
zooals het is gewijzigd bij dat van den 2 November 1871
n°.9662, waarbij uitdrukkelijk is bepaald, dat afgetreden
gewone ot buitengewone comptabelen gehouden zijn de
291

rekeningen van hun beheer over het tijdvak tusschen


hunne laatste ingediende rekening en het tijdstip, waarop
hun beheer eindigt, in te zenden binnen twintig dagen
na hunne aftreding.
De nieuw opgetreden beheerder opent zijne verant­
woording met de restanten, die hij ingevolge het proces­
verbaal van overgave en overname van zijn' voorganger
heeft overgenomen.
De algemeene rekenkamer heeft mitsdien deeerUwEdG.
te verzoeken, de comptabelen onder uw departement
sorterende van de noodige bevelen te voorzien, opdat
door hen steeds bij overgave en overname van hun dienst
wordt gehandeld zooals hierboven is aangegeven.

De algemeene rekenkamer,

Eerste Tafel:
(w. g.) VAN MEENTEN.
» DE WAAL.

ai". .1329. AFSCHRIJVING van goederen, verloren,


gebroken enz., oorspronkelijke of ge­
schatte waarde.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op en builen Java.

N°. 4997. Batavia, 11 Mei 1878.

Op last der regering heb ik de eerUwEdG. te verzoeken


om, te beginnen met Juli a. s. bij het doen van voor­
stellen tol afschrijving van verloren, gebroken of op andere
wijze onbruikbaar geworden goederen, in het proces­
verbaal, de oorspronkelijke of geschatte waarde dier
artikelen te willen vermelden.

De Directeur van binnenlandsch bestuur,

I I E N N Y.
292
K°. 3330. PRESIDENTEN VAN LANDRADEN.
Rangregeling bij plegtige gelegen­
heden.

BESLUIT.

N°. 2. Batavia, 14 Mei 1878.

Gelezen de missives:
a. van den resident van K. . . . van 23 Februari 1878
L* F., geheim;
b. van den directeur van binnenlandsch bestuur van 13
Maart 1878 n°. 2793;
c. van den directeur van justitie \an 5 April 1878 n°. 1802;
De raad van A'ederlandsch-Indiê' gehoord :
Is goedgevonden en verstaan :
Eerstelijk: enz.
Ten derde: Aan de hoofden van gewestelijk besluur
op Java en Madura (Batavia uitgezonderd), voor zoover
ter hoofdplaats van het gewest onder hun beheer een
regtsgeleerde voorzitter van den landraad is ol wordt be­
scheiden , mede te deelen, dat deze bij pleglige bijeen­
komsten, als: bij gelegenheid van het inlandsch nieuwe
jaar en 's Ivonings verjaardag, boven den geweslelijken
secretaris behoort plaats te nemen.
Afschrift, enz.

x ü . 3331. BELASTING OP IIET BEDRIJF. Be-


moeijenis der controleurs bij hel
binnenlandsch bestuur met de —

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

N°. 5179. Batavia, 16 Mei 1878.

Het overbrengen, naar het departement van financiën,


van de vroeger tot den werkkring van het departement
van binnenlandsch besluur behoord hebbende belasting
m

op het bedrijf' (Staatsblad 1878 n°. 11) schijnt hier en


daar geleid te hebben tot de gevolgtrekking, dat de con­
troleurs bij het binnenlandsch besluur thans met die
belasting geene bemoeijenis meer hebben, tenzij de resident
hen mede in commissie benoemt tot vaststelling van den
«voorloopigen » aanslag.
Deze gevolgtrekking is onjuist.
Niemand toch is beier dan de controleur in slaat, om
met behulp der inlandsche hoofden toe le zien, dat alle
belastingschuldigen worden aangeslagen, en zou het daarom
zeer le betreuren zijn, indien er grond werd gegeven aan
de meening, dat de controleurs nooit naar de bedrijfs­
belasting moeten omzien, dan in den korten tijd van
'tjaar, waarin zij lid der commissie van aanslag zijn.
Ten einde alle dwaalbegrip ten deze weg te nemen,
en misverstand te voorkomen, dat slechts ten nadeele van
's lands schatkist kan strekken, heb ik mitsdien de eer
UwEdG. mede te deelen, dat de regering verlangt dat de
controleurs bij het binnenlandsch bestuur hunne aandacht
en zorg blijven wijden aan de bedrijfsbelasting.

De Directeur van binnenlandsch bestuur,

II E N N Y.

IS0. 3333. GBONDEN. Instructie voor de ambte­


naren belast met het onderzoek van
in huur of erfpacht aangevraagde
woeste gronden, die met boscli zijn
begroeid.

B I J L A G E N I. CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

N°. 278//?. Batavia, 5 Juni 1878.

Bij de dezerzijdsche circulaire dd. 2 Februari 1876 n".


1099, opgenomen in het. bijblad op het Staatsblad van
Nederlandsch-Indië sub n°. 2961, werden UwEdGestr. 5
modellen toegezonden, bevattende punten, welke moeien
294
worden nagegaan door de plaatselijke ambtenaren, die
door U bij voorkomende gevallen worden belast met bet
onderzoek naar de vatbaarheid van woeste gronden om
in huur ol erfpacht te worden uitgegeven
Hoewel het bij model A overgelegde model-proces-verbaal
sub 7 handelt over het voorkomen van niet onder gere­
geld beheer gebragte houtbosschen en van houtsoorten,
welker waarde door den aanvrager moet worden vergoed,
zoo is daarbij toch verder geene melding gemaakt van
de punten, vervat in de «Instructie voor de ambtenaren
van het boschwezen, belast met het onderzoek van «woeste
met bosch begroeide gronden», overgelegd bij de dezer-
zijdsche circulaire van 24 Juli 1867 n". 18 (Bijblad n°. 2023).
Alhoewel die instructie toch alleen betrekking had op
in huur uit te geven perceelen, zoo acht ik 't toch alles­
zins rationeel die thans ook toe te passen voor gronden
die in erfpacht worden aangevraagd. De bedoelde instructie
is echter door mij herzien, eenige punten zijn gewijzigd,
gelijk u zal blijken uit de exemplaren, die u hierbij worden
toegezonden, ook ter'uitreiking aan de onder uwe bevelen
gestelde ambtenaren, voor wie zulks noodig kan worden
geacht.
Het onderzoek omtrent de in de instructie aangegeven
punten behoort uit den aard der zaak tot den werkkring
der houtvesters.
Daar nu ingevolge § 1 van de voorschriften omtrent de
wijze van uitvoering der bepalingen op de uitgifte van
gronden in erfpacht (Staatsblad 1872 n°. 237 b ) de commissie,
die met liet onderzoek naar de vatbaarheid der gronden
tot uitgifte in erfpacht is belast, moet beslaan uit een
europeesch ambtenaar, belioorende tot het binnenlandsch
bestuur, en een inlandsch ambtenaar, door wie de uitslag
bij proces-verbaal moet worden geconstateerd, zoo zal de
houtvester niet als lid dier commissie kunnen optreden,
maar toch aan haar kunnen worden toegevoegd, om dan
over zijne bevinding afzonderlijk te rapporteren. Het zal
toch kunnen voorkomen dat, hoewel de commissie geene
bezwaren had tegen de uitgifte, er reden bestaat die te
weigeren op grond dat het aanwezige bosch moet behouden
295

blijven, 't zij om de instandhouding van het bosch zelf,


dan wel om het daarin aanwezige djatihout of andere
kostbare houtsoorten.
Op grond van het bovenstaande heb ik de eer U te
verzoeken om, na gebleken aanwezigheid van houtgewas
op in erfpacht aangevraagde gronden, de commissie, belast
met het onderzoek naar de vatbaarheid tot uitgifte, sleeds
door den houtvester te doen vergezellen, dan wel, indien
hij hierin verhinderd mogt zijn, hem zoo spoedig mogelijk
alleen daarheen te zenden om van zijne bevinding te
doen blijken.
Met hel proces-verbaal der commissie wordt dan levens
het rapport van den houtvester door mij te gemoet gezien.
Ik teeken hierbij nog aan, dat indien van op de aan­
gevraagde gronden voorkomende houtsoorten de waarde
door den erfpachter zal moeten worden vergoed, de nauw­
keurige schatting dier houtwaarde eerst door den hout-
vest er zal mogen bewerkstelligd worden nadat van rege­
ringswege op de aanvraag betreffende de uitgifte der
gronden gunstig zal zijn beschikt.

De Directeur van binnenlandsch bestuur,

II E N N Y.

INSTRUCTIE voor de ambtenaren, belast


met liet onderzoek van in huur of erf­
pacht aangevraagde woeste gronden ,
die met bosch zijn begroeid.

Woeste met bosch begroeide gronden mogen niet wor­


den uitgegeven:

Wanneer het daarop slaande hout noodig is ter voor­


ziening in 's lands behoefte dan wel in die der in den
omtrek gevestigde bevolking;
2'. Wanneer door het uitroeijen der bosschen eene nadeelige
verandering der climatologische toestanden te ver­
wachten is.
296

Er moet dus worden nagegaan :


n. of de bosschen, waarmede de aangevraagde gronden
begroeid zijn, strekken ter voorziening aan hout voor
's lands behoefte;
b. of uit de bosschen, op de aangevraagde gronden gelegen,
door de bevolking in hare behoefte aan hout wordt
voorzien;
c. of bij eventueele uitgifte der aangevraagde gronden
nog andere in de nabijheid gelegene bosschen in vol­
doende male kunnen voorzien in de behoefte aan hout
zoowel van den lande als van de in den omtrek dier
gronden gevestigde bevolking;
d of de bosschen zijn gelegen op den top van een berg
dan wel langs de helling van een berg of in de vlakte
en op welke vermoedelijke hoogte boven de oppervlakte
der zee;
e. of, zoo de aangevraagde gronden langs de helling van
een berg zijn gelegen, die helling hoogerop geregeld
met bosch is begroeid dan wel een kaal terrein zich
daar voordoet;
f. of zich al dan niet laat verwachten dat bij algeheele
velling van het op de aangevraagde gronden staande
bosch de meer vrije toetreding van den wind een
schadelijken invloed zal uitoefenen op de plantsoenen
van andere in de nabijheid gelegene gronden;
g. naar welke hemelstreek de langs berghellingen aan­
gevraagde gronden zijn gelegen, met het oog op de
rigting waaruit de meeste regenwolken worden aan­
gevoerd ;
h . of bij uitroeijing der langs eene berghelling gelegen
bosschen ook een te spoedige afloop van het regen­
water is te voorzien ;
i . of in de bosschen, slaande op de aangevraagde gron­
den, wellen ontspringen die beken voeden en welker
opdrooging bij de eventueele uitroeijing der bosschen
te vreezen is.
297

M°. 3333. OVERTOGT. Opgaven van naar Neder­


land vertrokken civiele gouvernements
passagiers en gewezen militairen.

BESLUIT.

N°. 18. Buitenzorg, 12 Juni 1878.

Gelezen de missives :
a. van den Minisler van Staat, Minister van Koloniën,
van 8 Januari en 2 Februari 1878, lett. G, n°' 46/53 en
2/286, de laatste in antwoord op den indiscl.en brie! van
12 December 1877 n°. 2089/6 (besluit van dien dag n°. 6);
b. van den commandant van het leger van 1 Maart 1878,
Ilde afdeeling, 1ste bureau, n°. 1;
c. van den directeur van binnenlandsch bestuur van
16 en 26 Maart 1878 n" 2912 en 3337;
Is goedgevonden en verstaan :
Eerslelijk : Met wijziging en aanvulling der betrekkelijke
voorschriften:
I. enz.
II. den betrokken hoofden van gewestelijk bestuur op
en buiten Java op te dragen, om van alle civiele gouver­
nements passagiers der 1ste, 2de en 3de klasse, zoomede
van alle gewezen militairen, aan wie door hunne zorf
overtogt wordt verleend, die uit één der havens van bun
gewest naar Nederland vertrekken, nominatieve opgaven
naar het overgelegd model, zonder geleidebrief, reglstreeks
aan het departement van koloniën te doen toekomen en
wel het origineel met de eerstvertrekkende mail, of, zoo
het vertrek van bedoelde personen per hollandsche mail­
boot plaats vindt, met dezelfde gelegenheid via Napels,
en het duplicaat met de volgende mail.
Ten tweede: enz.
Extract, enz.

20
S T A A T der met het schip of stoomschip gezagvoerder op den
naar Nederland vertrokken personen.

Opgave van hetgeen Plaats of haven in


NAAM Opgaven van het- a a n d e n m a n inciië Opgave Nederland,waar
Kwaliteit Nummer op geen de man bij ia uitgereikt, tot hoeveelaauden het schip of stoom- Aanmerkingen.
1 ' het algemeen _het verlaten. aankoop van kleine gezagvoerder schip bestemd is
EN
(1) stamboek. "er oevarJË5en,s benoodigdheden afgedragen is. aan te komen of V4
VOORNAAM te goed had. voor d e reis. (2) binnen te vallen.
<2> (2) (3)
208

(1) Voor de gewezen militairen te vermelden of zg behooren tot de gegageerden,


ge pasporteerden, met een briefje van ontslag uit het leger verwijderden, na den 1»
geëindigden straftijd opgezondenen of tot tuchthuis- of kruiwagenstraf veroordeelden^
(2) Alleen in te vullen voor de gewezen militairen, die met een briefje van ontslag
of na geëindigden straftijd naar Nederland worden teruggezonden. pc van

(3) V oor alle categoriën van passagiers in te vullen;


(4) In deze kolom te vermelden, dat de tot tuchthuis- of kruiwagenstraf veroor­
deelde, zijne straf in Nederland moet ondergaan, en of de met een briefje van
ontslag uit het leger verwijderde uitgeleverd dan wel in Nederland aan den
bevoegden regter overgeleverd moet worden.
m

«0. 3331. BEGROOTING. Ramingen van uitgaven,

CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­


telijk bestuur op en buiten Java, met
uitzondering van den resident van
Batavia.

N°. 6455. Batavia, 21 Juni 1878.

In den loop van Maart van elk jaar moet aan de rege­
ring, ten behoeve van liet opperbestuur, ingediend worden
eene voorloopige opgave van de uitkomsten der begrooting'
van hel voorgaande jaar.
Thans verlangt de regering daarbij ook te zien opgenomen
eene raming van de uitgaven, welke gedurende den ver­
deren loop van de dienst van dat jaar nog te doen
zouden zijn.
Ten einde hieraan te kunnen voldoen zal elk hulp-
ordonnaleur, eene zoodanige raming dienen op te maken,
en, in aanmerking nemende den lijd, waarop de voor­
loopige opgaven door de regering worden verlangd, zal
die raming uiterlijk op ultimo Februari van elk jaar bij
dit departement moeten zijn onlvangen.
In den loop van de eerste twee maanden van het aan­
slaande jaar 1879 wordt mitsdien door mij van UwEdG.
verwacht eene artikelsgewijze opgemaakte raming van de
uitgaven, welke vermoedelijk gedurende dat jaar in het
gewest onder uw bestuur nog le doen zijn ten laste der
begrooling van dil jaar.
Voor het geval er gedurende dien tijd geene betalingen
vermoed of voorzien worden, zal eene kennisgave daar­
van of eene inzending van eene nihil opgaaf mij welkom zijn.
Het spreekt van zelf dat binnen de bedoelde twee
maanden ook alle staten comptabiliteit n°. 8 over de ver-
loopene maanden van 1878 en alle verantwoordingstukken
van voorschotten ten laste van de dienst van dat jaar
verstrekt, bij dit departement moeten zijn ontvangen,
daar anders het leveren van eene uit vertrouwbare gegevens
zamengestelde voorloopige opgaaf, gelijk in de bedoeling
ligt, niet doenlijk zou zijn.
300
Ik acht het daarom niet ondienstig, bij het verzoek tot
stipte opvolging van het vorenstaande, UwEdG. op die
omstandigheid te wijzen, met uitnoodiging om te zorgen
en te doen zorgen, dat ook die onmisbare gegevens binnen
den bepaalden tijd bij dit departement worden ontvangen.

De Directeur van binnenlandseh bestuur,


IIE N N Y.

N°. 3335. OVERTOGT. Contracten voor den over­


voer uit Ned.-Indië naar Nederland
van gecondenineerde militairen.

CIRCULAIRE aan de residenten van


Ratavia, Samarang en Soerabaija en
de gouverneurs van Sumatra's west­
kust en Aljeh en onderhoorigheden.

N°. 67-14. Batavia, 28 Juni 1878.

De contracten voor den overvoer uit Nederlandsch-Indië


naar Nederland, van gecondemneerde militairen, die hunnen
straftijd daar te lande moeten doorbrengen, hoewel te
zelfder plaatse aangegaan zijn niet altijd gelijkluidend.
Zoo wordt in de meeste contracten het navolgende
artikel gemist.
«De gezagvoerder is gehouden de veroordeelde militairen
«bij aankomst in Nederland over te leveren aan de be-
«voegde burgerlijke autoriteit van de plaats van aankomst
«van het vaartuig en aan deze tevens ter hand te stellen,
«de op de veroordeelden betrekking hebbende aan hem
«afgegeven stukken.»
«Indien een of meer veroordeelden ontvluglen, verbeurt
« de gezagvoerder de passage en voedingsgelden der ont-
«vlugten, onverminderd, zoo daartoe termen aanwezig
«zijn, de tegen hem in te stellen strafvordering ter zake
«der ontkoming of onlvlugting».
Ingevolge het verlangen der regering heb ik de eer
UwEdG. te verzoeken er streng op te willen letten, dat
301

voortaan in de contracten regelende den overvoer van de


in hoofde bedoelde passagiers, de vorengemelde bepalingen
uitdrukkelijk worden opgenomen.
De Directeur van binnenlandsch bestuur,

H E N N Y.

ST°. 3336. ONDERWIJS. V'ergunningen tot het geven


van onderwijs aan niet-europeanen.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op Java en Madura
en de Buitenbezittingen.
N°. 8057. Batavia, 8 Juli 1878.

Op daartoe van regeringswege bekomen last heb ik de


eer UwEdG. mede te deelen, dat het besluit van 23 Mei
1849 n°. 9, waarbij de plaatselijke autoriteiten in Neder-
landsch-Indië zijn gemagligd om des gevraagd vergun­
ningen tot het geven van onderwijs aan niet-europeanen
te verleenen, door de latere regelingen van het onderwijs
is vervallen.
üe Directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid,
STORTENBEKER.

A°. 3:?3«. COMPTABILITEIT. Periodieke stukken.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op en buiten Java.
N°. 764-0. Batavia, 23 Juli 1878.

Rij de voorschriften, vastgesteld bij het gouvernements


besluit dd. 23 Januari 1877 n°. 9,*) regelende van wie,
in welken vorm en binnen welke termijnen de algemeene

*) Bijblad E». 3147.


302

rekenkamer ten dienste der door haar le bewerkstelligen


controle de mededeelingen ontvangt, bedoeld in art. 4
der bepalingen omtrent de wijze van verificatie der ont­
vangsten in Nederlandsch Indië (Slaatsblad 1875 n°. 23),
is bepaald:
dat de departementen van algemeen bestuur die mede­
deelingen aan de kamer zullen doen.
Volgens berigt der algemeene rekenkamer zouden echter
verscheidene hoofden van gewestelijk bestuur nog steeds
opvolgen de voorschriften op de inzending van periodieke
stukken, gearresteerd bij gouvernements besluit dd. 22
Januari 1867 n". 1, welke door de laatstgenomen gouver­
nements beschikking, voor zooveel de inzending betreft,
als vervallen behooren te worden beschouwd.
Hierdoor wordt de rekenkamer bemoeijelijkl met de
registratie en opberging van ten dienste harer controle
nuttelooze opgaven, vermits deze, met het oog op de
voorschriften, vastgesteld bij liet eerstaangehaald besluit,
in geen geval zullen mogen worden gebruikt voor de door
haar te bewerkstelligen controle over 1877 en later.
Ik heb daarom de eer UwEdG. le verzoeken, te willen
zorg dragen, dat voortaan dergelijke opgaven ol mede­
deelingen niet meer aan de rekenkamer worden gedaan.

De Directeur van binnenlandsch bestuur,

II E N N Y.

X 0 . 3338. BURGERLIJKE OPENBARE WERKEN.


Ontwerpen voorden bouw van bruggen
door niet-deskundigen. — Technische
voorlichting.

CIRCULAIRE aan de hooiden van gewes­


telijk bestuur in Nederlandsch-Indie.

N». 6486. Batavia, 31 Juli 1878.

De behandeling der ontwerpen voor den bouw van


bruggen, opgemaakt door niet-deskundigen, ondervindt
303
niet zelden, vooral wanneer het eenigzins belangrijke
overgangen geldt, vertraging, doordien de gegevens niet
in genoegzame mate aanwezig zijn om een juist oordeel
over het al dan niet doelmatige dier plannen te vellen
en de stukken dien ten gevolge ter aanvulling of toelich­
ting moeten worden teruggezonden.
Ik heb daarom de eer Uwe aandacht te vestigen op de
wenschelijkheid, dat in de hierbedoelde gevallen moge
blijken, dat met technische voorlichting is te rade gegaan.

De Directeur der burgerlijke openbare werken,

B O O L.

l\o. 3339. COMPTABILITEIT. Inlichtingen betref­


fende verantwoordingen van comp­
tabelen.
CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­
telijk bestuur op en buiten Java.

N°. 1257. Batavia, 6 Augustus 1878.

Het is der regering herhaaldelijk gebleken, dat niet


altijd met den vereischten spoed voldaan wordt aan de
aanschrijvingen van de chefs der departementen van alge­
meen burgerlijk bestuur, om inlichtingen te verstrekken
betreffende verantwoordingen van comptabelen.
Naar aanleiding hiervan heb ik de eer, op bekomen
last, UwEdG. te verzoeken, voortaan aan zoodanige aan­
schrijvingen, steeds zonder vertraging, gevolg te willen
geven, ter voorkoming dat ten aanzien van den nalatige
ernstige maatregelen door de regering genomen worden.

De 1 ste gouvernements-secretaris,

DE BLAAUW.
304
W. 3.'ïeo. VOORSCHOTTEN. Inlandsche vorsten,
hoofden en ambtenaren. — Hoofden
van vreemde oosterlingen.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

N°. 1358. Batavia, 20 Augustus 1878.

Eenige maanden geleden heeft zich een Chineesch hoofd


tot de regering gewend, met het verzoek, om geld uit
's Lands kas in leen te verkrijgen.
Dat verzoek, ofschoon door het betrokken hoofd van
gewestelijk bestuur, hoofdzakelijk op grond van adressants
persoonlijke verdiensten, eerlijkheid en trouw, ondersteund,
is door de regering afgewezen,
Hoezeer toch zulke aanspraken op hare welwillendheid
in het algemeen gaarne erkennende, vreest Zij nogtans,
dat, indien Zij alléén daarin voldoende aanleiding vond
tot het verleenen van gunsten als de hier bedoelde, het
voorschottenstelsel langzamerhand krachtiger zoude gaan
herleven, dan ooit te voren.
Bovendien acht de regering het leenen van geld niet
alleen niet het beste, maar zelts geen goed middel, om
diensten te beloonen.
Zij verlangt dan ook dat, waar zulke geldleeningen
b. v. door inlandsche vorsten bij wijze van voorschot op
hun verzekerde inkomsten worden aangevraagd, die ver­
zoeken voortaan alléén op grond van overwegende redenen
van politieken aard worden ondersteund; terwijl, wat
aangaat voorschotten, als bedoeld in de circulaire van den
directeur-generaal van financiën van 7 Mei 1851 n°. 2781
en art. 1 van het besluit van 1 April 1870 n°. 27 (Bijblad
op het Staatsblad van Nederlandscli-Indië n°\ 1234 en 2306),
zoomede die, aangevraagd bij overplaatsing naar afgelegen
standplaatsen, — de daartoe strekkende verzoekschriften
atleén bij dringende noodzakelijkheid met een onder­
steunend advies aan Haar behooren te worden voort-
geschikt.
305
Ik heb de eer, op bekomen last, UwEdG. te verzoeken,
zich voortaan stiptelijk naar de bovenstaande wenken te
willen gedragen.
De \sle gouvernemenls-sccretaris,
DE BLAAUW.

Si*. 3341. BURGERLIJKE STAND. Doodacten van


militairen.
CIRCULAIRE aan de ambtenaren van
den burgerlijken stand in Neder-
landsch-Indië.
N°. 4800. Batavia, 20 Augustus 1878.
De Minister van Slaat, Minister van Koloniën heeft de
aandacht der indische regering gevestigd op de onvolledig­
heid der doodacten van militairen, die in hospitalen zijn
overleden, of wier lijken ter begraving in de hospitalen
zijn opgenomen.
De onvolledigheid was onlangs van dien aard, dal een
der ambtenaren van den burgerlijken stand in Nederland
zwarigheid maakte, tegen overlegging eener dergelijke acte,
waarin de voornamen van den overledene, de plaats van
geboorte, zijn ouderdom en de namen zijner ouders niet
waren vermeld, een huwelijk te voltrekken.
Onder mededeeling dat de betrokken militaire autori­
teiten van wege het departement van oorlog zijn uitge-
noodigd, om harerzijds zooveel mogelijk voor de volledigheid
der aangiften van overlijden te zorgen, heb ik de eer UwEdG.
beleefd te verzoeken, uwerzijds daarloe te willen mede­
werken, door niet voetstoots elke aangifte, hoe onvolledig
ook, in uwe registers over te schrijven, doch waar zulks
mogelijk is volledige opgaven te verlangen.
De regering toch is van oordeel, dat UwEdG. meer
voldoende gegevens voor de hier bedoelde doodacten zal
ontvangen, naarmate UwEdG. toont daarop prijs te stellen.
De Directeur van justitie,
B U IJ N.
306
W\ 3.112. REIS- EN VERBLIJFKOSTEN. Dienst­
reizen van den assistent-resident van
Wonogiri builen zijne afdeeling.

BESLUIT.
N°. 52. Buitenzorg, 24 November 1878.
Gelezen de missive van den directeur van binnenlandsch
bestuur van 12 November 1878 n°. 11716 en het daarbij
overgelegd schrijven van den resident van Soerakarla van
22 October te voren n". 1490/6', waaruit blijkt, d:t de
assistent-resident van Wonogiri voor het bereiken van liet
binnen zijne aldeeling gelegen Karang-Anjar, lot het houden
van politierol aldaar, herhaaldelijk verpligt is den weg
daartoe ook builen zijne afdeeling te nemen, en dat hij
de uilgaven voor zijne dienstreizen dan ook niel kan
bestrijden met de hem ingevolge artikel 2 § 2 van Staats­
blad 1873 n°. 212 aankomende toelage voor reiskosten
ten bedrage van / 600 'sjaars;
Is goedgevonden en verstaan:
Aan den assistent-resident van Wonogiri (Soerakarta)
te vergunnen, om over het Iraject, dat hij op zijne gewone
dienstreizen buiten zijne afdeeling moet afleggen, te decla­
reren op den voet van het reglement op de reis- en ver­
blijfkosten van burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-
Indië (Staatsblad 1862 n u . 153a);
met magtiging om heigeen door dien ambtenaar tol
bedoeld einde reeds mogl zijn uitgegeven aan hem te
restitueren.
Afschrift, enz.

!*". 3343. COMPTABILITEIT. Verantwoording van


inventaris-goederen in gebruik bij
bureaux of andere diensten.
BESLUIT.
No. 22. Buitenzorg, 28 December 1878.
Gelezen de missive van de algemeenc rekenkamer van
13 December 1878 n u . 11883;
307

Is goedgevonden en verstaan:
Te bepalen, dat gerekend van het jaar 1878 door de
chefs der departementen van algemeen bestuur wordt
geregeld de behoorlijke indiening aan die departementen
van verantwoordingen, rakende de invenlarisgoederen en
dergelijken, in gebruik bij bureaux of andere diensten.
Extract, enz.

\n. 3314. CIVIEL WEDUWEN EN WEEZENFONDS.


Amboinezen en andere niet-deelgereg-
ligden. Benoemingsbesluiten.

CIRCULAIRE aan de chefs der departe­


menten van algemeen- en hoofden van
gewestelijk bestuur, collegiën en andere
autoriteiten.

N°. 1820. Ralavia, 30 December 1878.

Ingevolge liet bepaalde bij 's gouvernements besluit dd°.


10 December 1862 n ü . 40 (Bijblad n°. 1314) worden ons
door de chefs der departementen van algemeen- en hoofden
van gewestelijk bestuur, collegiën en andere autoriteiten
toegezonden extracten hunner besluiten betreffende be­
noeming, bevordering, ontslag enz., van burgerlijke ambte­
naren en andere personen.
Boven en behalve de, lot het bijhouden der registers,
benoodigde extracten, werden ook in den laatsten tijd
dikwijls ingezonden dergelijke extracten betreffende per­
sonen, die uit den aard hunner geboorte, geen deel-
geregligden zijn aan het weduwen- en weezenlonds zooals :
van Amboinezen, behoorende tot de inlandsche chrislen
gemeente.
Dewijl het voor ons ondoenlijk is om zonder inzage
hunner geboorle acten uit te maken of zij lot de europesche
dan wel tot de inlandsche christen gemeente behooren,
omdat velen hunner, zuiver europesche namen dragen,
is het meermalen gebeurd dat niet deelgeregtigden, als
deelgeregtigden zijn beschouwd en in het betrekkelijk
308
register ingeschreven, waarvan het gevolg was, dat bij
hun overlijden, pensioen en onderstand aan hunne weduwen
en weezen werden toegekend, hetgeen in strijd is met
het bepaalde bij artikel 2 van het reglement in Staatsblad
1854 n°. 93.
Ten einde in den vervolge onjuiste registratien te voor­
komen, hebben wij, met berusting in het verledene, de
eer UwEdG. beleefd te verzoeken ons voortaan besluiten
toe te zenden alléén van personen wier geboorte is in­
geschreven bij den ambtenaar van den burgerlijken stand
voor europeanen en daarmede gelijkgestelden, zoomede
van hen die door de regering, wat betreft regten, lasten
en verpliglingen, met europeanen zijn gelijk gesteld.

liet Bestuur over liet weduwen- en wee:en/onds van


burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië.

J ANSSEN VAN RAAIJ.


VAN DIJK.
UOV1J.

r . 3345. BEGRAAFPLAATSEN. Kosten voor den


aankoop van terrein voor algemeene
— beliooren door den staat te wor­
den gedragen.

BESLUIT.

N°. 5. Buitenzorg, 19 Januari 1879.

Gelezen de missives:
a. van den resident van Bagelen van 29 October 1878
n°. 4117, daarbij in voldoening aan de hem, bij missive
van den eersten gouvernements-secretaris van 11 April te
voren n°. 595, gedane opdragt, om ingevolge artikel I
der ordonnantie van 15 December 18(j4 (Staatsblad n". 196),
ten spoedigste eene nieuwe begraafplaats voor lijken van
chinezen te Poerworedjo aan le wijzen, mededeelende,
dat, daartoe geen grond van het staatsdomein beschikbaar
309

is en voor bedoelde begraafplaats bet geschiktst is een


terrein ter uitgestrektheid van 3 bouws en 4-6671 vierk.
meters, in het bezit van eenige ingezetenen der dessa's
Keseneng en Tawangredjo (afdeeling Poerworedjo), welke
genegen zijn van hunne reglen daarop afstand te doen
tegen eene schadeloosstelling van f 1557.48;
gevende de resident, met opzigt tot de uitkeeringdier
schadeloosstelling te kennen, dat naar zijne opvatting het
voldoende is, als hel hoofd van gewestelijk bestuur zich
bepaalt tot de aanwijzing van de plaats, waar het be­
graven van lijken van chinezen mag geschieden, met
aanduiding der grenzen, en als verder aan belanghebbenden
individueel wordt overgelaten met de bezitters van den
grond in overleg te treden omtrent den afstand van het
noodige terrein;
l>. van den directeur van binnenlandsch bestuur van
7 November 1878 n°. 11555, daarbij in hoofdzaak mede-
deelende, dat naar zijne meening, bij onvermogen der
chinesche bevolking om de verlangde schadeloosstelling
terstond te betalen, de regering die voorloopig kan uit-
keeren, onder voorwaarde van terugbetaling zoodra een
op te rigten begrafenisfonds daartoe in staat zal stellen;
Overwegende:
dat de aanwijzing door het bestuur van ALGEMEENE
begraafplaatsen, is eene regeringshandeling in het alge­
meen belang;
dat dus kosten als de bovenbedoelde, welke noodig
zijn om tot die regeringshandeling te kunnen overgaan,
door den staat behooren te worden gedragen;
De raad van Nederlandsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Magtiging te verleenen om aan de regthebbenden op
het vorenomschreven stuk grond, als schadeloosstelling
voor den afstand daarvan, uit te betalen eene som van
f 1557.48 (één duizend vijf honderd zeven en vijftig gulden,
acht e n veertig c e n t ) , en zulks ten einde den resident van
Bagelen in de gelegenheid te stellen dat terrein, na
310
behoorlijke afbakening, aan te wijzen tot algemeene be­
graafplaats voor lijken van chinezen, onder vigeur van
zoodanige voorschriften en retributiën als door hem bij
plaatselijke keur zullen worden vastgesteld;
met bepaling, dat deze uitgaaf zal worden gebragt ten
laste van art. 214 (onvoorziene uitgaven) der begrooting
van 1879.
Afschrift, enz.

W. 3346. GRONDEN. Het geven van een naam


aan een in erfpacht bezeten perceel
en inschrijving onder dien naam in
de registers.

BESLUIT.

N # . 21. Buitenzorg, 19 Januari 1879.

Gelezen:
1°. het rekest, gedagteekend B. 4 December 1878, van
F. en P., houdende o. m. verzoek om het hieronder om­
schreven hun in erfpacht toegezegd perceel te noemen
«Maria Anna Charlotte» en het onder dien naam in de
registers van het erfpachtsregt te doen inschrijven,
2°. enz.
Is goedgevonden en verstaan:
Ten vervolge van de besluiten van 10 September 1877
en 27 November 1878 n"' 19 en 13 aan de adressanten
te kennen te geven:
a. enz.
b. dat zij aan het vorenbedoeld perceel den naam
kunnen geven, welke hun goed dunkt.
Afschrift, enz.
311
W°. 3347. INLANDSCHE ONDERWIJZERS op Java
en Madura. Ranyen, titels, kosturnes,
onderscheidingsteekenen.

B E S L U I T.

N°. 18. Buitenzorg, 25 Januari 1879.

Gelei op de besluiten van li Februari 1878 n°. 5 (Staatsblad


n u . 00) en van 20 December 1878 n°. 4;
Herlezen de missive van den directeur van onderwijs,
eeredienst en nijverheid van 11 april 1877 n°. 3808, reeds
gedeeltelijk verhandeld bij de besluiten van 29 Mei en 25
Juni 1877 n°' 21 en 9;
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verslaan :
Eerstelijh. Te bepalen:
I. met intrekking van het besluit van 12 April 1801
n°. 12 (Staatsblad n°. 24), dat de inlandsche onderwijzers
aan de openbare inlandsche scholen op Java en Madoera
rang zullen hebben :
de hoofdonderwijzers gelijk aan dien der eerste hoofden
van de bosschen en met dezen gelijkstaande hoofden;
de onderwijzers der 1ste, 2de en 3de klasse gelijk aan
dien der eerste hoofden van de waterleidingen en met dezen
gelijkstaande hoofden;
de onderwijzers der 4de klasse gelijk aan dien der
onderhoofden van de bosschen en met dezen gelijkstaande
hoofden; en
de hulponderwijzers gelijk aan dien der mindere schrij­
vers en met dezen gelijkstaande hoofden;
kunnende zij mitsdien, des verkiezende, de staatsie en
het gevolg voeren, voor de hoofden, aan wie zij in rang
geassimileerd zijn, aangegeven bij de 4de, 5de, Ode en
7de alinea van artikel 5 van het reglement, opgenomen
in Staatsblad 1824 n°. 13;
II. dat de inlandsche onderwijzers, definitief aan eene
kweekschool voor inlandsche onderwijzers op Java aan-
312

gesteld, den titel voeren van onderwijzer der 1ste klasse


en na tienjarige behoorlijke pligtsbetrachting aan de kweek­
school den litel verkrijgen van hoofdonderwijzer;
zullende de tijd, gedurende welken zij vóór de inwer­
kingtreding dezer bepaling als inlandsch onderwijzer aan
eene kweekschool hebben gediend, zoomede die, krachtens
eene tijdelijke aanstelling, waarop eene vaste aanstelling
is gevolgd, aan eene kweekschool doorgebragt, ook mede­
tellen ter verkrijging van den hoogeren titel.
Ten tweede. In verband met de bij artikel 1 van dit
besluit vastgestelde rangregeling te arresteren de onder-
volgende bepalingen voor pajoengs en kostumes van in-
landsche onderwijzers en hulponderwijzers aan de openbare
inlandsche scholen op Java en Madoera.

A. PAJOENGS.

a. voor een onderwijzer der 1ste klasse:


het geheele veld blaauw met drie vergulde cirkels, één,
om den rand geplaatst, ter breedte van 7 centimeter en
de twee anderen ter breedte van 3 centimeter elk, allen
op een onderlingen afstand van 3 centimeter; voorts met
een vergulden knop en beneden den knop een vergulden
rand van 3 centimeter, welke één verguldsel met den
knop uitmaakt; hierna komen negen vergulde stralen,
die puntig uitloopen, ter lengte van 13 centimeter; moetende
de stralen verbonden zijn aan het verguldsel onder den
knop en van de punt lot dezes dus 16 centimeter meten;
b. voor een onderwijzer der 2de klasse:
dezelfde als voor een onderwijzer der 1ste klasse, doch
slechts met twee cirkels, één om den rand van 7 en de
andere van 3 centimer breedte;
c. voor een onderwijzer der 3de klasse:
dezelfde als voor een onderwijzer der 2de klasse, doch
met slechts één cirkel om den rand ter breedte van /
centimeter;
d . voor een onderwijzer der 4de klasse :
313

dezelfde als voor een onderwijzer der 3de klasse, doch


met slechts één vergulden cirkel om den rand ter breedte
van 3 centimeter;
e. voor een hulponderwijzer:
dezelfde als voor een onderwijzer der 4-de klasse, doch
zonder cirkel;
/. voor een onderwijzer, die als onderscheiding den
titel van hoofdonderwijzer voert:
dezelfde als voor een onderwijzer der 1ste klasse, met
dal onderscheid, dat de tweede vergulde cirkel even breed
is als de randcirkel (7 centimeter).

B. K O S T U M E S .

a. voor een hoofdonderwijzer :


I. Gala-tenue te dragen bij officiële gelegenheden :
l I t e de wilte doorschijnende koeloek (hoed);
2 de de sikeppan-gedé, staalsie-buis, van donkerblaauw
(koningsblaauw) laken, voorzien van borduursel en negen
zilveren knoopen met gouden opkomende zon, met aan
de uileinden der stralen het opschrift alnlandsch onderwijs».
Het borduursel beslaat uil een goud- en zilverpassement,
ter breedte van li centimeter, aan den kraag en de uit­
einden der mouwen; een gelijk passement ter breedte
van 1 centimeter, loopende van den kraag langs het
geheele buis; een van goud- en zilverdraad gevlochten
koord, loopende van den kraag langs de binnenzijde van
de knoopen en knoopsgaten en eindigende bij den laatsten
knoop en het laatste knoopsgat, en een boordsel van
goud- en zilverdraad om de plaatsen waar de knoopen
bevestigd worden en om de knoopsgaten ;
3 de de rompi, vest, van wil kasimir, satijn of katoen,
met negen kleine zilveren knoopen, voorzien van eene
zon en van helzelfde opschrift als de knoopen van den
sikeppan;
4 Je de dodot, gebatikt katoenen hofkleed, met patronen
naar verkiezing, met uilzondering van de voor regenten
21
SU
bepaalde patronen en mits met een zwarten grond (latar
irênq) 6n gocbèg. ^
De daarbij beboorende hoekoep (buikband) bestaat uit
paarsch-rood (merah-woengoe) lint ter breedte van 5
centimeter, met gouden boro (kwast) van torsades;
5 de de tjelono, lange broek, van zwart laken of zijde,
met goud- en zilvergalon om den onderrand der pijpen
ter breedte van 4? centimetei,
6 de de wedoeng, kapmes, wordt alleen gedragen in de
tegenwoordigheid van den Gouverneur-Generaal, of van
een lid van den raad van Nederlandsch-lndië, als gouver-
nements-kommissaris.
7 de de kris, gedragen op de wijze sengkelit genaamd,
de rongko van het model ladrangan, de buitenscheede
van het model bléwahan, van goud, verguld of koper.

H Het kostum pradjoerilan, bij officiële gelegenheden


te paard te dragen, bestaat uit:
\ , u de Itoeloek-kanigoro.
Instede van den koeloek kan ook, naar gelang van om-
standigheden, gedragen worden de hoofddoek overeen-
komsti"' het patroon van de bêbêd, dat saivit heet, en
daarbij^ de toedoeng of javaansche pet van donkerblaauw
laken en van voren voorzien van eene met goud gebor­
duurde of vergulde opkomende zon,
2 de de tjelono, lange broek, van donkerblaauw laken,
langs de pijpen afgezet met passement ter breedte van
2 centimeter en van dezelfde kleur als het passement \an
den kraag van het buis;
3 dc de saboek, breede buikband, van paarsch-roode (merah-
woengoe) zijde, met gouden boro (kwasten) van torsades;
de epék, ceintuur, van goudpassement ter breedte van
hoogstens 5 centimeter en te dragen met de ketimang,
lèrèp en bangkol (gesp, schuifpassant en teugelbaak) en
de tali-bandang (een streng gevlochten koord) van zilver­
en gouddraad;
345
5 de de anggaran, krishanger, van zwart laken of leder,
voorzien van eene gouden of zilveren plaat, dan wel
borduursel;
6 de twee krissen, de eene van het model als bepaald
bij § B, I, 7de hiervoren, gedragen op de wijze sengkelit;
de andere van het model rongko gajamman, gedragen op
de wijze genaamd ijrigan (in den hanger aan den epèk);
b. voor een onderwijzer der 1ste, 2de en 3de klasse:
dezelfde koslumes als voor een hoofdonderwijzer hier­
voren zijn vastgesteld; het verschil ligt alleen in de pas­
sementen en het koord van het buis, de koeloek en de
tali-bandang, als volgt:
1'" voor een onderwijzer der eerste klasse:
de zwarte koeloek;
de sikeppan tjedé, van donkerblaauw laken, voorzien
van goud- en zilverpassement langs den rand van het
geheele buis, ter breedte van 1 centimeter, en van twee
strepen van dezelfde soort passement, ter breedte elk van
1 centimeter, aan den kraag en aan de uiteinden der
mouwen.
Deze strepen worden met den passementen rand van
'1 centimeter breedte geplaatst op een onderlingen afstand
van "2 millimeter, terwijl de beide uiteinden der strepen
van den kraag met den passementen rand worden bevestigd.
Op den naad van den kraag wordt een koord van goud­
en zilverdraad aangebragt in verbinding met een dito
koord aan het buis.
De tali-bandang moet zijn van zwart koord.
2 de voor een onderwijzer der 2de klasse:
dezelfde kostumes als voor een onderwijzer der 1ste klasse
hiervoren zijn vastgesteld, doch met slechts één streep
van goud- en zilverpassement in het midden van den
kraag van het buis en één aan de mouwen op een afstand
van 1 centimeter van den passementen rand;
3 de voor een onderwijzer der 3de klasse :
dezelfde kostumes als voor een onderwijzer der 2de klasse,
316

doch de sikeppan-gedJ zonder streep van goud- en zilver­


passement aan den kraag en de mouwen ;

c voor een onderwijzer der 4de klasse :


de zwarte koeloek;
de sikeppan-gedé, van donkerblaauw laken en voorzien
van twee gevlochten zilveren koorden, op een onderlingen
afstand van 2 millimeter geplaatst langs het geheele buis
en aan de uiteinden der mouwen; voorts van een gevlochten
zilveren koord op den naad van den kraag en langs het
buis, te plaatsen op de wijze als voor een onderwijzer
der 1ste klasse hiervoren is aangegeven, en verder van
dezelfde knoopen als voor dezen zijn voorgeschreven.
De rompi, dodot, hoekoep met boro, tjelono, krissen,
saboek met boro, epéli, kelimang, lèrèp, tali-bandang,
anggaran, hiket (hoofddoek) bêbèd sawit en loedoeng zijn
geiijk aan die van een onderwijzer der 1ste klasse, met
dat onderscheid, dat de passementen der tjelono geheel
van zilver moeten zijn :

d. voor een hulponderwijzer;


dezelfde kostumes als van een onderwijzer der 4de klasse,
met dat onderscheid, dat het buis, in stede van twee
koorden, één gevlochten zilveren koord langs den geheelen
rand en aan de uiteinden der mouwen heelt.

Ten derde. Aan de inlandsche onderwijzers aan de


openbare inlandsche scholen in de residentiën Batavia en
Preangerregentschappen te vergunnen om bij de bij artikel 2
van dit besluit vastgestelde kostumes, des verkiezende,
gebruik te maken:
van een hoofddoek rnet of zonder andere hoofdbedekking,
naar plaatselijk gebruik, in stede van den koeloek;
van een bèbêd of sarong, naar plaatselijk gebruik, en
van de saboek, epék, ketimang en lèrèp, bedoeld bij 3
en & van § II der bij artikel 2 hiervoren vastgestelde
bepalingen, in stede van de dodot met de hoekoep;
van de tjelono, bedoeld bij 2 van § II, in stede van
die, bedoeld bij 5 van § I; en
van een badé-badé, in slede van den wedneng.
317

Ten vierde: T e b e p a l e n :
i " ' dat eervol ontslagen inlandsche onderwijzers, mits
2 0 j a r e n g e d i e n d h e b b e n d e , h e t k o s t u u m m o g e n blijven
dragen, voor den laatst door hen bekleeden rang vast­
gesteld;
2de dat het aan de inlandsche onderwijzers en hulp­
onderwijzers verboden is om hunne kleeding anders dan
v o l g e n s d e bif a r t i k e l 2 v a n d i t b e s l u i t b e d o e l d e b e p a l i n g e n
met borduursels of galons te versieren, en om bij cere­
moniële gelegenheden gebruik te maken van batikwerken,
hoofdtooisels en schoeisel, voorgeschreven voor hoogere
rangen dan die, welke door hen worden bekleed.
Afschrift, enz.

TS°. 3348. BATAYIASCHE H A V E N W E R K E N . Werk­


bazen. Daggelden.

BESLUIT.

N°. 7 . Buitenzorg, 2 8 J a n u a r i 1 8 7 9 .

Gelezen de missive van den directeur der burgerlijke


openbare werken van 3 Januari 1879, afdeeling «Bataviasche
h a v e n w e r k e n » n°. 3 8 ;
Is goedgevonden en verstaan :
Te verklaren, dat onder «werkbazen» als bedoeld in
artikel 15 der «instructie voor den chef van de dienst
der Bataviasche havenwerken», gearresteerd bij artikel 1
v a n h e t b e s l u i t v a n 1 3 J u l i 1 8 7 7 n*. 2 , ( * ) w o r d e n v e r ­
staan personen, die met het toezigt op of met het beheer
van eenig werk of van een onderdeel daarvan zijn belast
en dus genoemde dienstchef niet gebonden is aan het
maximum daggeld van f 6.— voor dergelijke personen
bepaald, waar het geldt de betaling van handenarbeid
verriglende ambachtslieden.
Extract, enz.

(*) Bijblad n». 3223.


318
*o. 3349. VOORSCHOTTEN. Post en telegraaf­
dienst.

BESLUIT.

18. Buitenzorg, 12 Februari 1879.

Gelei op hel besluil van 8 Februari 1875 n°. 21 (Bijblad


op hel Staatsblad van Nederlandsch-Indië n°. 8085), waarbij
de directeur der burgerlijke openbare werken is gemagligd,
om, met in achtneming van het bepaalde bij de artikelen
8 en 9 der voorschriften, vervat in het besluit van 10
December 1873 n°. 6 (Bijblad op het Staatsblad van Neder­
landsch-Indië n°. 2718), gedurende 1875 en volgende jaren
in de gewesten op- en buiten Java voor de gouvernemenls
brieven- en paardenposterij voor onderwerpen van huis­
houdelijk beheer voorschotten te verleenen;
Gelezen de missive van den directeur der burgerlijke
openbare werken van 18 Januari 1879 n°. 30 r T '.;
Nog gelet op artikel 49 der wet van 23 April 186-4
(Indisch Staatsblad n u . 106);

Is goedgevonden en verstaan:
Met intrekking van het voorschreven besluit van 8
Februari 1875 n°. 21, den directeur der burgerlijke openbare
werken te magligen, om met inachtneming der genoemde
voorschriften, gedurende 1879 en volgende jaren voorschot­
ten te verleenen op alle artikelen van de onderafdeeling
«Post- en telegraafdienst J> der begrooting, uitgezonderd
voor tractementen van het europcesch personeel, voor
reis- en verblijfkosten anders dan op den bestaanden voel
en voor kosten van herbergen.
Extract, enz.
319
M°. 3350. ADMINISTRATIE der rijksgoederen aan
boord van de schepen der Gouverne-
ments- marine.

BESLUIT.

5S T o. 60. Buitenzorg, 23 Februari 1879.

Gelezen de missives:
a. van den commandant der zeemagl van '19 December
1878 n°. 14661;
b. van de algemcene rekenkamer, van 22 Januari 1879
n°. 489;
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Met wijziging in zooverre van de algemeene instructie
voor de gezaghebbers van de gouvernements vaartuigen,
kruisbooten daarvan uitgezonderd, bedoeld bij artikel 1
van hel besluit van 20 April 1856, n°. 82 (Staatsblad n°. 23)
en van het reglement op de inwendige dienst van de
gouvernements stoomvaarluigen, gearresteerd bij het be­
sluit van 18 September 1863 n°. 50, vast te stellen de
aan dit besluit gehechte bepalingen voor de administratie
der rijksgoederen aan boord van de stoomschepen der
gouvernements-marine;
met bepaling dal zij den 1 sten Januari 1880 in werking
treden.
Afschriit, enz.

BEPALINGEN voor de administratie der


rijksgoederen aan boord van de stoom­
schepen der gouvernements-marine.

Artikel 1.

De gezaghebber is verantwoordelijk voor alle rijks­


goederen, welke aan boord zijn, te weten:
320

a. de inventaris goedeien.
b. d e o p g e s t e l d e r o n d h o u t e n m e t s t a a n d e n l o o p e n d t u i g
c. d e m a c h i n e s , s t o o m k e t e l s e n v o o r t s t u v v c r s m e t t o e -
behooren
d. d e l e v e n s m i d d e l e n
e. d e p l u n j e s v o o r d e i n l a n d s c h e s c h e p e l i n g e n .
De gezaghebber waakt voor het degelijk onderhoud en
zorgt dat bij het verbruik met de meeste spaarzaamheid
en overleg te werk worde gegaan
Hij k a n z i c h e c h t e r , b e h o u d e n s d e u i t s p r a a k v a n h e t
marinedepartement beroepen op de schuld van hem, die
o o r z a a k i s , d a t a r t i k e l e n b e d o r v e n of v e r l o r e n z i j n g e r a a k t
en van wiens tractement het den lande berokkende ver­
lies c. q. zsl worden gekort.
Het beheer der inventaris goederen wordt gevoerd door
den eersten stuurman over de artikelen, welke tot het
schippersboek en door den eersten machinist over de
goederen, welke tot het machinistenboek behooren.
De b e d o e l d e s t u u r m a n e n m a c h i n i s t , d i e r e s p e c t i v e l i j k ,
o o k b e l a s t zijn m e t h e t b e h e e r d e r s u b b e n c g e n o e m d e
z a k e n , zijn v o o r h e t t o e z i g t e n d e a d m i n i s t r a t i e r e g t s t r e e k s
verantwoordelijk aan den gezaghebber, die, afgescheiden
van het hiervoren bepaalde, persoonlijk het toezigt houdt
op de kajuitsbehoeflen en op de kaarten, kompassen,
tijdmeters, sexlanten en andere instrumenten en boven­
dien, behoudens de vrijheid om zich ter zake te doen
assisteren, de administratie voert over de levensmiddelen
en de plunjes.

Artikel 2.

Indien het gezag van het schip op een ander overgaat


of d o o r v e r w i s s e l i n g v a n e e r s t e n s t u u r m a n o f e e r s t e n
machinist, dan wel ingeval van overlijden, de administratie
in andere handen komt, wordt daarvan melding gemaakt
in het schippers- en in het machinistenboek, met opgave
i n w e l k e n s t a a t d e g o e d e r e n e n d e a d m i n i s t r a t i e zijn
overgenomen.
Deze verklaringen worden voor overgave en overname
m

geteekend door de betrokken gezaghebbers, eerste stuur­


lieden en eerste machinisten.
De verklaringen behooren tevens het noodige te be­
vatten betreffende den toestand van het staand en ioopend
tuig en de rondhouten in het schippersboek en betreffende
den toestand der machines, ketels en voortstuwers in
het macliinistenboek.
Artikel 3.

Indien bij het vertrek van boord van den eersten stuur­
m a n of v a n d e n e e r s t e n m a c h i n i s t b l i j k t , d a t h u n n e
administralicboeken in orde zijn — dus ook conform
den toestand en de restanten van de goederen — wordt
den belanghebbende daarvan een bewijs afgegeven, onder­
teekend door den gezaghebber en vermeldende over welk
tijdvak de vertrekkende de administratie gevoerd heeft.
Dit b e w i j s s t r e k t h e m t e n a l l e n t i j d e t o t d e c h a r g e .
In denzelfden geest ontvangt de gezaghebber bij over­
gave van het gezag een tot decharge dienend bewijs,
hetwelk onderteekend is door den commandant der zee-
magt en chef van het departement der marine, krachtens
het daartoe in te dienen afschrift der bij artikel 2 bedoelde
verklaring. Gaat het schip uit dienst, dan zijn in bejinsel
van toepassing de bepalingen voor het afgeven van den
i n v e n t a r i s , e n z . , z o o a l s d i e z i j n of z u l l e n w o r d e n v a s t ­
gesteld voor de indische militaire marine en moet de
hooger genoemde verklaring vóór de indiening aan het
marinedepartement onderteekend zijn door den directeur
van het marine-etablissement, waar de uitdienststelling
plaats heeft
Artikel 4.

Het beheer der inventaris goederen en van de artikelen


b e d o e l d bij a r t i k e l 1 s u b b e n c , w o r d t g e v o e r d v o l g e n s
de van wege het marine departement, zooveel mogelijk
in overeenstemming met de bepalingen voor de indische
militaire marine, uit te vaardigen voorschriften.
Het beheer der levensmiddelen en van de plunjes geschiedt
evenals de verantwoording der tractementen, soldijen,
322

werfloonen en handgelden, volgens de bestaande en nader


door het marinedepartement in overleg met de algemeene
rekenkamer vast te stellen bepalingen; blijvende de gezag­
hebber voor het beheer en de verantwoording in deze alinea
bedoeld, rekenpliglig aan de algemeene rekenkamer.

Artikel 5.

Van de gouvernementsgoederen en gelden, welke als


lading worden overgevoerd en dus slechts zeer tijdelijk
aan boord in bewaring zijn, wordt het noodige aangeteekend
in het scheepsjournaal en bewaart de gezaghebber een
exemplaar van elk der gewisselde bewijzen van ontvangst
en van afgifte. o
Vastgesteld bij het besluit van 23 Februari 1879 n . OU.

M°. 3351. REGTSWEZEN. Dwangarbeiders. Aan­


wijzing van strafplaats.

Aan hel hooggeregtshof van Neder-


landsch-lndië.

No# 4951. Batavia, 2 December 1878.

Blijkens zijn schrijven van 1 October jl., lsle kamer,


n°. 362/3379, staat het hooggeregtshof, in strijd met vroe­
gere adviezen, de meening voor, dat de directeur van
justitie onbevoegd zou zijn om aan hen, die voor langer
dan één jaar tot dwangarbeid veroordeeld zijn, de plaats
der veroordeeling als strafplaats aan te wijzen, zoodat
het onnoodig zou zijn, verzoeken om een dergelijk gunst­
betoon ter beschikking daarop in zijne handen te stellen
gelijk tot dusver geschiedde.
De regering kan deze meening niet deelen.
Bij het strafwetboek voor inlanders is het beginsel los­
gelaten, om de straf van dwangarbeid, wat hare zwaarte
betreft, afhankelijk te doen zijn van de plaats, waar zij
moet worden ondergaan.
De bepaling van artikel 40 f dat dwangarbeid voor niet
323

langer dan één jaar zal worden ondergaan ter plaatse dei'
veroordeeling, had dan ook niet tot motief de straf zoo­
doende ligt te maken, maar, zooals de door mr. T. II.
DER KINDEREN uitgegeven toelichting van het strafwetboek
leert, dat de termijn van één jaar te kort is om den
veroordeelde aan een bepaald stelsel te onderwerpen, en
dat hel wenschelijk is op deze wijze op de hoofdplaatsen
steeds eenige veroordeelden beschikbaar te hebben voor
liglen arbeid.
De directeur van justitie en zelfs de Gouverneur-Generaal
is onbevoegd aan tot minder dan één jaar veroordeelden
eene andere strafplaats dan die der veroordeeling aan te
wijzen, maar nergens is bepaald, dat dwangarbeid voor
langer dan één jaar niet zal mogen worden ondergaan
ter plaatse der veroordeeling.
De directeur van justitie is dus, krachtens artikel 3 der
overgangsbepalingen, alleszins bevoegd, den veroordeelde
die plaats als strafplaats aan te wijzen, en zal daarbij,
sedert hel wettelijk onderscheid tusschen dwangarbeid op
het eiland der veroordeeling en daarbuiten vervallen is,
niet op het meer of minder ligle van eene dezer wijzen
van toepassing der straf, maar alleen op de eischen der
dienst hebben te letten.
Door de mededeeling van het vorenstaande en de aan­
bieding van het voor hel hooggeregtshof bestemd extract
uit het besluit van heden n°. 12 waarbij o. a. het rekest
van Depali Maljan c. s. alsnog is gesteld in handen van
den directeur van justitie om op het verzoek om wijziging
van strafplaats te beschikken, heb ik de eer aan ontvan­
gen bevelen te voldoen.

De 1ste r/ouvernenients'secrelaris,
DE BLAAUW.
3U

IS*. 3352. REIS- EN VERBLIJFKOSTEN. Overplaat­


sing van ambtenaren.
Aan de hoofden der departementen van al­
gemeen burgerlijk bestuur, met uitzon­
dering van den directeur van justitie.
No, 102. Batavia, 27 Januari 1879.
Door Zijne Excellentie den Minister van Staat, Minister
van Koloniën, is de aandacht der regering gevestigd op
de jaarlijksche stijging van den begrootingspost voorreis-
en verblijfkosten, als een onvermijdelijk gevolg van het
misbruik, dat volgens eene opmerking in het voorloopig
verslag van de Tweede Kanier der Staten-Generaal over
de ontwerp begrooting voor 1879, o. a. gemaakt zou wor­
den, van de overplaatsing van ambtenaren door de ver­
schillende departementen.
Hoewel geene redenen hebbende er aan te twijfelen,
dat door UwEdG., bij de uitoefening uwer bevoegdheid
in dit opzigt, 's lands belangen naar behooren behartigd
worden, wenscht de regering, naar aanleiding van het
vorenstaande, U met den meesten ernst er nogmaals aan
te doen herinneren, gelijk ik de eer heb bij deze te doen,
dat bij elke plaatsing of overplaatsing van ambtenaren
het belang der dienst beslissen moet en ook dat der
schatkist niet mag worden uit het oog verloren.
UwEdG. gelieve tevens het bovenstaande, voor zooveel
noodig, onder de aandacht te brengen van de betrokken
hoofden van gewestelijk bestuur.
De \ste gouvernements-secretaris t
DE BLAAÜW.

M\ 3353. OVERTOGT. Vrije,, — " bij afzonderlijk


reizen van een landsdienaar en zijn
wettig gezin.
Aan den commandant van het leger.
N°. 253. Batavia, 7 Februari 1879.
Naar aanleiding van hare missive van 15 Januari jl. >
325

Vde afdeeling, n°.iAjA, heb ik de eer, op bekomen last,


Uwer Excellentie mede te deelen, dat, naar het inzien
der regering, de bedoeling van het bepaalde inde tweede
alinea van het Koninklijk besluit van 27 Mei 1877 n°. i8
(Staatsblad n°. 158), was, ten aanzien van het verleenen
van vrijen overlogt — wel te onderscheiden van het uit­
betalen of restitueren van passage gelden — aan de wet­
tige gezinnen van landsdienaren, de voorwaarde te doen
vervallen, vroeger daaraan verbonden, dat het gezin des-
zelfs hoofd moest vergezellen; m. a. w. dat een landsdienaar,
wien, krachtens artikel 1 van het Koninklijk besluit van
22 Mei 1867 n°. 51 (Staatsblad n°. 105), vrije overtogt
wordt verleend, en die om de eene of andere reden zijn
gezin niet kan medenemen, het regt behoudt om dat
gezin later op 's lands kosten hem te doen volgen.
De vraag of een landsdienaar, die zijn gezin naar
Nederland liet vertrekken vóór dat hij zelf regt had op
vrijen overtogt aanspraak kan maken op restitutie van de
daarvoor betaalde passagegelden, wanneer hij bedoeld regt
verkrijgt, moet derhalve ontkennend worden beantwoord.

De \ste (/ouvernements-secretaris,

DE BLAAUW.

W°. 3354. VERVOER VAN GOUVERNEMENTS­


GOEDEREN EN PRODUCTEN. Vracht
alleen te voldoen over de uitgeleverde
hoeveelheden.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur op en buiten Java.

N°. 2061. Batavia, 22 Februari 1878.

De regering verlangt dat onder de voorwaarden voor


het vervoer van gouvernementsgoederen en producten
steeds worde opgenomen de clausule, dat alleen betaling
van vracht zal plaats hebben over de uitgeleverde en niet
over de len vervoer toevertrouwde hoeveelheden.
326

Tot waarborg van eene stipte naleving van bovenstaande


bepaling, heb ik de eer UwEdG. te verzoeken ook daarop
van uwe zijde te willen letten bij het zamenstellen van
ontwerp-voorwaarden voor het vervoer van gouvernements­
goederen en producten.

Ue Directeur van binnenlandsch bestuur,


Bij indispositie:

De Secretaris,

J. MEINSMA.

K°. 3355. EED. Processen-verbaal van eedsafleg­


ging.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

No. 7756. Batavia, 27 Juli 1878.

Overeenkomstig het verlangen van de algemeene reken­


kamer heb ik de eer UwEdG. te verzoeken om haar
voortaan geene exemplaren meer toe te zenden van de
processen-verbaal van eedsaflegging van de onder dit
departement ressorterende ambtenaren.
Tevens voeg ik hierbij de uitnoodiging om, voor zoo­
veel mijn departement betreft, in den vervolge ook de
voor de regering bestemde processen-verbaal van eeds­
aflegging en verklaringen aan mij toe te zenden, zullende
ik alsdan voor de verdere doorzending' zorg dragen.

De Directeur van binnenlandsch bestuur,

II E N N Y.
327

ai 0 . 3356. HOOGER ONDERWIJS. Wel tot regeling


van het « —» in Nederland.

WET van 28 April 1876 Nederlandsch


Staatsblad n°. 102, tot regeling van
hel Hooger onderwijs. (*)

WIJ WILLEM III, BIJ DE GRATIE GODS, KONING DER


NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG
VAN LUXEMBURG, ENZ., ENZ., ENZ.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut!


doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat volgens
art. 194 der Grondwet het hooger onderwijs moet worden
geregeld door de wet;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en
met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goed­
gevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan
bij deze:

T I T E L I.

ALGEMEENE BEPALINGEN.

Art. 1. Hooger onderwijs omvat de vorming en voor­


bereiding tot zelfstandige beoefening der wetenschappen
en tot liet bekleeden van maatschappelijke betrekkingen,
waarvoor eene wetenschappelijke opleiding vereischt wordt.
Art. 2. De scholen van hooger onderwijs worden onder­
scheiden in openbare en bijzondere.
Openbare scholen zijn die, opgerigt en onderhouden
door gemeenten en het Rijk, afzonderlijk of gezamenlijk;
de overige zijn bijzondere scholen.
Art. 3. Tot het geven van hooger onderwijs aan gemeen-

(*) Zie de beraadslagingen over deze wet in de zittingen van de 2e Kamer


der Sta ten-Generaal van 6 Maart tot 7 April 1876, Handel, bl. 963—1423.
Zij is aangenomen met 66 tegen 7 stemmen. In de le kamer is zij behandeld
den 26 en 27 April 18<6, bladz. 255—267. Zij is aldaar aangenomen met 28
tegen 4 stemmen.

S3
328

telijke of bijzondere scholen behoeven vreemdelingen Onze


vergunning.
Op hen, die in strijd hiermede handelen, zijn de straffen,
vermeld in art. 6. l e en 3" lid, der wet van 2 Mei 1863
(Staatsblad n°. 50), toepasselijk.

T I T E L II.
VAN HET OPENBAAR HOOGER ONDERWIJS.

Art. h. Openbaar hooger onderwijs wordt gegeven aan:


gymnasia;
het Athenaeum Illustre te Amsterdam;
universiteiten.

HOOFDSTUK 1.

V A N D E G Y M N A S I A .

§ 1. Van de scholen.

Art. 5. Gymnasia zijn instellingen, voorbereidend lot


universitair onderwijs.
Aan de gymnasia wordt onderwijs gegeven in:
a. de grieksche taal- en letterkunde;
b. de latijnsche taal- en letterkunde;
c. de nederlandsche taal- en letterkunde;
d. de fransche taal;
e. de hoogduitsche taal;
f. de engelsche taal;
g. de geschiedenis;
h. de aardrijkskunde;
i. de wiskunde;
k. de natuurkunde;
l. de scheikunde;
m. de natuurlijke historie.
Aan de gymnasia kan ook onderwijs gegeven worden in:
n. de hebreeuwsche taal;
o. de gymnastiek.
Art. 6. In elke gemeente, waar de bevolking twintig
duizend zielen te boven gaat, wordt door het gemeente-
329

bestuur een gymnasium opgerigt of naar de voorschriften


dezer wet ingerigt en in stand gehouden.
In andere gemeenten kan een gymnasium opgerigt
worden.
Mogt in eene gemeente van boven twintig duizend zielen
op bezoek van een gymnasium weinig te rekenen zijn,
dan kan zoodanige gemeente door Ons van het voorschrift
der eerste zinsnede van dit artikel vrijgesteld worden.
Art. 7. Het onderwijs aan de gymnasia wordt gegeven
in eenen zesjarigen cursus, in overeenstemming met een
leerplan, door Ons bij algemeenen maatregel van inwendig
bestuur vastgesteld, regelende den omvang van het onder­
wijs, in art. 5 genoemd, en de wijze, waarop het over
de verschillende jaren van den cursus moet worden
verdeeld.
Dit leerplan wordt zoo ingerigt, dat het na het vijfde
jaar splitsing toelaat tusschen de leerlingen, die gedurende
het laatste jaar van den cursus voortgezet onderwijs hoofd­
zakelijk in de letterkundige, en die dit hoofdzakelijk in
de wis- en natuurkundige vakken verlangen le genieten.
Het staat aan de besturen van gemeenten, waar de
bevolking minder dan twintig duizend zielen bedraagt,
en met Onze toestemming, aan die der in het eerste lid
van art. 6 bedoelde gemeenten vrij den zesj'arigen cursus
met twee jaren te verminderen. In dat geval moet het
onderwijs in het eerste studiejaar van den verkorten cursus
overeenstemmen met dat in het eerste studiejaar van den
zesjarigen cursus, en zoo elk volgend jaar. De gymnasia
met aldus verkorten cursus dragen den naam van pro­
gymnasia.
Art. 8. Aan de gemeenten kan ten behoeve van hare
gymnasia uit 's Rijks kas subsidie worden verleend.
De gemeenten, dusverre in het genot van Rijkssubsidie
ten behoeve harer latijnsche scholen of gymnasia, blijven
in dat genot voor zooveel die instellingen aan de ver-
eischten dezer wet voldoen.
Art. 9. Om als leerling aan een gymnasium te worden
toegelaten wordt het afleggen van een examen gevorderd.
330
Dit examen, afgenomen door een of meer leeraren onder
toezigt van curatoren, betreft voor de toelating tot het
eerste studiejaar: het lezen, schrijven, rekenen, de be­
ginselen der Nederlandsche taal, der aardrijkskunde en
der geschiedenis.
Voor de toelating tol een hooger studiejaar betreft het
examen hetgeen in het voorgaande studiejaar is onder­
wezen aan het gymnasium, tot hetwelk de toelating
wordt verlangd.
Geen leerling van een gymnasium wordt tot een hooger
studiejaar bevorderd, dan ten gevolge van een bij het
einde van het studiejaar door leeraren onder toezigt van
curatoren te houden overgangsexamen, waaruit blijkt,
dat hij voldoende kundigheden bezit om het onderwijs in
dat hooger studiejaar te kunnen bijwonen.
Bij verschil van gevoelen tusschen leeraren en curatoren
omtrent den uitslag van een examen beslist het collegie
van curatoren.

Art. 10. Al hetgeen de toelating tot de gymnasia, de


verpligtingen van den rector en de leeraren, de regeling van
het onderwijs en de vacantien betreft, wordt, voor zoo­
verre het niet door deze wet is beslist, door den ge­
meenteraad geregeld.
Art. 11. Aan de leerlingen der gymnasia met zesjarigen
cursus, die het onderwijs tot aan het einde hebben bij­
gewoond, wordt eenmaal 'sjaars gelegenheid gegeven,
om, ten gevolge van een mondeling en schriftelijk examen,
een getuigschrift te verkrijgen, dat zij bekwaam zijn tot
de studie aan eene universiteit over te gaan in de faculteit
in het getuigschrift vermeld.
Dit examen, voor zoo verre het mondeling is, in het
openbaar te houden, wordt afgenomen door de leeraren
van het gymnasium, ten overslaan van een of meer ge­
committeerden, door Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken aan te wijzen. Bij verschil van gevoelen tusschen
de leeraren en den gecommitteerde of de gecommitteerden
omtrent hel verleenen van het getuigschrift, beslissen
laatstgenoemde.
331
liet programma van dit examen wordt door Ons bij
algemeenen maatregel van inwendig bestuur vastgesteld. (*)
Art. 12. Aan alle anderen dan de bij art. 11 vermelde,
wordt eenmaal 's jaars gelegenheid gegeven, om, hetzij door
deelneming aan het daar bedoelde eindexamen bij een
gymnasium te hunner keuze, hetzij ten gevolge van gelijk
examen als in dat artikel, bij eene door Ons te benoemen
commissie, gelijk getuigschrift te verkrijgen.
De lijd en de plaats der vergaderingen dezer commissie
worden door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken
bepaald. Hare leden genieten uit 's Rijks kas vergoeding
voor reis- en verblijfkosten, benevens vacatiegelden.
Art. 13. Zij, die het eindexamen van de hoogere burger­
scholen met vijfjarigen cursus of het examen A, bedoeld
bij art. 59 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50),
met goed gevolg hebben afgelegd, worden bij de in de
arit. 11 en 12 omschrevene examens alleen geëxamineerd
in de vakken, waarin zij bij het door hen afgelegd examen
niet zijn geëxamineerd.
Bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur wordt
door Ons bepaald, van welke vakken zij, die andere van
Staatswege ingestelde en gedeeltelijk dezelfde vakken om­
vattende examens met goed gevolg hebben afgelegd, bij
de in arLt. 11 en 12 omschrevene examens zullen zijn
vrijgesteld.
§ 2. Van de onderwijzers.
Art. 14. De onderwijzers aan de gymnasia dragen den
titel van leeraar.
Aan het hoofd van elk gymnasium is een der leeraren
geplaatst, die den titel draagt van rector.
Een der leeraren wordt aangewezen om den rector bij
verhindering te vervangen, hij draagt den titel van conrector.
Art. 15. liet getal der leeraren voor de gymnasia,
alsmede het bedrag hunner jaarwedden, wordt door den
gemeenteraad vastgesteld.

(*) Zie Kon. besluit van 27 April 1877 Nedcrlandsch Staatsblad a°. 86,
332

De besluiten van den gemeenteraad, daartoe betrekkelijk,


worden voor de scholen, tot wier oprigting de ge­
meenten krachtens deze wet verpligt zijn, aan de goed­
keuring van Gedeputeerde Staten, voor die, welke door
het Rijk worden gesubsidieerd, aan de goedkeuring van
Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken onderworpen.
Art. 16. Om tot leeraar aan een gymnasium benoemd
te kunnen worden, wordt gevorderd, behalve een getuig­
schrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het hoofd
van het bestuur der gemeente of gemeenten, waar men
gedurende de twee laatste jaren heeft gewoond:
a. voor de grieksche en latijnsche talen en letterkunde
de graad van doctor in de klassieke letterkunde;
b. voor de nederlandsche taal en leiterkunde de graad
van doctor in de nederlandsche letterkunde;
c. voor de fransche, hoogduitsche en engelsche talen
het bezit eener acte van bekwaamheid tot het geven van
middelbaar onderwijs in die vakken;
d. voor de geschiedenis de graad van doctor in de
klassieke letterkunde of die van doctor in de nederlandsche
letterkunde;
e. voor de aardrijkskunde de graad van doctor in de
nederlandsche letterkunde of die van doctor in de wis-
en natuurkunde;
f. voor de wiskunde en de natuurkunde de graad van
doctor in de wis- en sterrekunde of die van doctor in
de wis- en natuurkunde;
g. voor de scheikunde de graad van doctor in de
scheikunde;
h. voor de natuurlijke historie de graad van doctor in
de aard- en delfstofkunde of die van doctor in de plant­
en dierkunde;
i. voor de hebreeuwsche taal- en letterkunde de graad
van doctor in de godgeleerdheid of die van doctor in de
semitische letterkunde.
Tot het geven van dit onderwijs zijn ook benoembaar
de Nederlandsch-lsraëlitische en Portugeesch-Israëlitische
godgeleerden van den eersten en tweeden rang en gods­
dienstonderwijzers van den hoogsten en middelstenrang;
333

k. voor de gymnastiek liet bezit eener acte van be­


kwaamheid tot het geven van middelbaar onderwijs in
dat vak.
Tot het geven van het onderwijs, hierboven vermeld
onder a, b, e, f, g, h en i , zijn ook benoembaar zij,
die het examen, laatstelijk voorafgaande aan dat ter ver­
krijging van den doctoralen graad, met goed gevolg hebben
afgelegd.
Tot het geven van het onderwijs, hierboven vermeld
onder b, d, e, f, g en li, zijn ook benoembaar zij, die
in het bezit zijn van acten van bekwaamheid tot het
geven van middelbaar onderwijs in die vakken aan eene
hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus.
Voor de rectoren en conrectoren wordt de graad van
doctor in de klassieke letterkunde gevorderd. Conrectoren
van progymnasia kunnen lijdelijk door Ons van het bezit
van den doctoralen graad worden vrijgesteld.
Art. 17. De leeraren der gymnasia worden benoemd door
den gemeenteraad, die vooraf eene aanbevelingslijst van
benoembaren ontvangt, door curatoren, na verhoor van
den inspecteur, wiens advies aan den gemeenteraad wordt
overgelegd, opgemaakt.
Zij kunnen door burgemeester en wethouders worden
geschorst. Deze geven, zoo spoedig mogelijk, rekenschap
van hun besluit aan den gemeenteraad.
Zij worden ontslagen door den gemeenteraad, burge­
meester en wethouders en den inspecteur gehoord.
Is schorsing naar inzien van den inspecteur noodig,
en zijn burgemeester en wethouders nalatig of weigerachtig
daartoe over te gaan, dan kan de schorsing door Ge­
deputeerde Staten geschieden.
Is ontslag naar inzien van burgemeester en wethouders
of van den inspecteur noodig, en is de gemeenteraad
nalatig of weigerachtig daartoe over te gaan, dan kan het
ontslag door Gedeputeerde Staten geschieden.
Art. 18. De schorsing van een leeraar geschiedt hoog­
stens voor drie maanden.
liet besluit tot schorsing bepaalt, of zij geschiedt me
334
behoud, dan wel met gedeeltelijk of geheel verlies der
bezoldiging.
Schorsing of ontslag wordt niet uitgesproken dan nadat
de belanghebbende is gehoord of opgeroepen.
Art. 19. Van de besluiten, krachtens art. 15, 2 e lid,
en artt. 17 en 18 door Gedeputeerde Staten genomen, kan
bij Ons in beroep worden gekomen door den belang­
hebbende en, voor zoo ver ieder in het ongelijk is gesteld,
door burgemeester en wethouders, den gemeenteraad en
den inspecteur.
Art. 20. Aan leeraren der gymnasia, tot wier oprigting
de gemeenten verpligt zijn, wordt ten laste van den Staat
pensioen verleend in de gevallen, naar de regelen en
onder de voorwaarden, voor burgerlijke ambtenaren bij
de wet vastgesteld of nader vast te stellen, een en ander
overeenkomstig de bijzondere bepalingen, in dit en de drie
volgende artikelen vervat.
Voor de toepassing dier regelen worden de genoemde
leeraren als burgerlijke ambtenaren beschouwd. Zij be-
hooren tot de deelhebbenden in het voor die ambtenaren
bij de eerste afdeeling der wet betreffende de burgerlijke
pensioenen, laatstelijk gewijzigd bij die van 21 Mei 1873
(Staatsblad n°. 64), ingesteld pensioenfonds.
Art. 21. De bijdragen, ingevolge het voorgaande artikel
door de leeraren verschuldigd, worden door de zorg der
gemeentebesturen geïnd en aan het Rijk verantwoord.
Art. 22. Van de pensioenen, die ingevolge art. 20 dezer
wet aan leeraren worden toegekend, wordt alleen dat
gedeelte ten laste van het pensioenfonds voor burgerlijke
ambtenaren gebragt, waarvoor het fonds bijdragen heelt
genoten. Het overige gedeelte komt ten laste van het
hoofdstuk der Slaalsbegrooting, waaruit de kosten voor
het openbaar onderwijs worden gekweten.
Deze splitsing valt niet onder het verbod, vervat in
art. 29 der wet betreffende de burgerlijke pensioenen.
Ai'l. 23. Door de gemeente, uit welke krachtens deze wet
leeraren van gymnasia worden gepensioneerd, wordt aan
335

den Staat vergoed de helft van het pensioensbedrag, het­


welk ingevolge het voorgaande artikel ten laste der Staats-
begrooting wordt gebragt.
§ 3. Van de kosten.
Art. 24. Ter tegemoetkoming in de kosten der gymnasia
kan van iederen leerling eene bijdrage gevorderd worden,
die echter het bedrag van ƒ100 'sjaars voor alle lessen
niet te boven gaat.
Het invoeren, wijzigen en afschaffen van deze bijdrage
geschiedt met inachtneming van de artt. 232—236 der
wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad n°. 85). De invordering
wordt geregeld door eene plaatselijke verordening, over­
eenkomstig de bepalingen van de artt. 258—262 dier wet.

§ 4. Van het bestuur en het toezigt.

Art. 25. Bij elk gymnasium is een collegie van cura­


toren, door den gemeenteraad benoemd.
Aan dit collegie wordt jaarlijks uit de gemeentekas
eene som voor bureaukosten toegelegd.
Art. 26. Het collegie van curatoren zorgt voor de
getrouwe nakoming dezer wet en van alle krachtens haar
uitgevaardigde verordeningen.
liet deelt den inspecteur de belangrijke veranderingen
mede, die in het gymnasium hebben plaats gehad, en
doet aan het gemeentebestuur de voorstellen, die het in
het belang der instelling noodzakelijk acht.
Het doet jaarlijks vóór 1 Maart aan den gemeenteraad
een beredeneerd verslag omtrent den toestand van het
gymnasium in het vorig jaar, en vóór 1 September aan
den inspecteur gelijk verslag over het afgeloopen studiejaar.
Art. 27. Het toezigt op de gymnasia, is onder het
oppertoezigt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken ,
opgedragen aan een of meer inspecteurs.
De inspecteurs worden door Ons benoemd en ontslagen.
Zij genieten uit 's Rijks kas eene jaarwedde, benevens
vergoeding voor reis- en verblijfkosten. Zij bekleeden geen
ambten of bedieningen zonder Onze toestemming.
336

Art. 28. De inspecteurs leggen, bij de aanvaarding hunner


betrekking, in handen van Onzen Minister van Binnen-
landsche Zaken, den eed of de belofte af, dat zij haar
naar behooren en trouw zullen waarnemen.
Art. 29. De inspecteurs zijn bevoegd van de overtredin­
gen dezer wet en van alle krachtens haar uitgevaardigde
verordeningen, voor zoo veel de gymnasia betreft, proces­
verbaal op te maken.
Art. 30. De inspecteurs hebben den vrijen toegang tot
alle gymnasia onder hun toezigt geplaatst. De curatoren en
rectoren zijn gehouden hun de verlangde inlichtingen te
geven omtrent de school en het onderwijs. Weigering van
toegang of inlichting wordt gestraft met eene boete van
/"25, en bij herhaling van f 50; in het laatste geval met
of zonder gevangenisstraf van een tot drie dagen.
Curatoren zijn hoofdelijk voor het geheel der gezamen­
lijk opgelegde boeten aansprakelijk.
Tegen den curator, die bewijst het zijne te hebben
gedaan om aan het voorschrift gevolg te geven, wordt
geen veroordeeling uitgesproken.
Art. 31. De inspecteurs zorgen door bezoek bekend Ie
blijven met de gymnasia onder hun toezigt geplaatst; zij
trachten door overleg met de gemeentebesturen, de cura­
toren en de rectoren den bloei der gymnasia te bevor­
deren; zij lichten de Regering voor omtrent alle onder­
werpen, waarover hun berigt wordt gevraagd, en doen
aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken de noodige
voorstellen.
Zij doen jaarlijks vóór 1 November aan Onzen voor­
noemden Minister een beredeneerd verslag omtrent den
toestand van het onderwijs aan de gymnasia, onder hun
toezigt geplaatst.

HOOFDSTUK II.

VAN HET ATIIENAEUM ILLUSTRE TE AMSTERDAM.

Art. 32. Het Athenaeum Illustre te Amsterdam is eene


gemeentelijke instelling van universitair onderwijs. De
337

bepaling der vakken daar te onderwijzen, de regeling en


omvang van het onderwijs, de wijze van aanstelling der
docenten, benevens al hetgeen eene behoorlijke inrigting
verder vereischt, worden aan het gemeentebestuur over­
gelaten.
De daartoe betrekkelijke besluiten worden aan Ons
medegedeeld en niet ten uitvoer gelegd, vóór dat gebleken
is, dal daartegen geen bedenking bestaat. Dit laatste wordt
geacht het geval te zijn, indien binnen twee maanden
na ontvangst der besluiten door Ons niet is beslist.
Art. 33. Het gemeentebestuur van Amsterdam doet jaar­
lijks vóór 1 November aan Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken een beredeneerd verslag omtrent den toestand van
het Athenaeum Illustre in het afgeloopen studiejaar.
Art. 34. Op de bijdragen in de kosten van het Athenaeum
Illustre zijn toepasselijk de artt. 232—236 der wet van
29 Juni 1851 (Staatsblad n°. 85).
De invordering wordt geregeld door eene plaatselijke
verordening, overeenkomstig de bepalingen van de artt.
258—262 dier wet.

HOOFDSTUK III.
VAN DE UNIVERSITEITEN.

§ 1. Algemeene bepalingen.
Art. 35. Er zijn drie Rijksuniversiteiten, gevestigd te
Leiden, te Utrecht en te Groningen.
Art. 36. Aan de gemeente Amsterdam wordt toegestaan
het Athenaeum Illustre tot universiteit in te rigten, mits
deze voldoe aan al de eischen, krachtens de wet ten opzigte
van den omvang van het onderwijs, de promotiën, de
examens en de toelating daartoe voor de Rijksuniversiteiten
gesteld, en bovendien de aanstelling der hoogleeraren
aan Onze bekrachtiging worde onderworpen.
Rij voldoening hieraan heeft, deze universiteit ten aan­
zien van de door haar te verleenen doctorale graden en
af te nemen examens gelijke regten als de Rijksuniver­
siteiten.
338
Art. 37. De besluiten van den gemeenteraad, waarbij
het Athenaeum Illustre wordt ingerigt op den voet in het
voorgaande artikel bedoeld, worden aan Ons medegedeeld
en niet ten uitvoer gelegd, vóór dat gebleken is, dat
daartegen geen bedenking beslaat. Dit laatste wordt geacht
het geval te zijn, indien binnen twee maanden na ont­
vangst van het besluit door Ons niet is beslist.
Art. 38. Het gemeentebestuur van Amsterdam doet jaar­
lijks vóór! November aan Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken een beredeneerd verslag omtrent den toestand der
gemeentelijke universiteit in het afgeloopen studiejaar.
Art. 39. Met het loezigt op de gemeentelijke universiteit
te Amsterdam is belast een collegie van vijf curatoren,
waarvan de burgemeester lid en voorzitter is, twee leden
door Ons en twee door den gemeenteraad worden be­
noemd en ontslagen.
De werkzaamheden van dat collegie en de aftreding
der leden worden geregeld bij besluit van den gemeente­
raad, op hetwelk art. 37 toepasselijk is.
Art. 40. Op de bijdragen in de kosten van de gemeentelijke
universiteit te Amsterdam zijn toepasselijk de artt. 232—
236 der wet van 29 Juni 1851 (Staatsblad n°. 85). De
invordering wordt geregeld door eene plaatselijke ver­
ordening , overeenkomstig de bepalingen van de artt.
258—262 dier wet.
Art. M. Elke der universiteiten bevat de navolgende
faculteiten:
a. de faculteit der godgeleerdheid;
b. » » » regtsgeleerdheid;
c. » 7> » geneeskunde;
d. » » » wis- en natuurkunde;
e. » » Ï letteren en wijsbegeerte.
§ 2. Van het onderwijs aan de Rijksuniversiteiten.
Art. 42. Aan elke universiteit wordt onderwijs gegeven:
1°. In de faculteit der godgeleerdheid;
a, in de encyclopaedie der godgeleerdheid;
339

b . in de geschiedenis der leer aangaande God;


c. in de geschiedenis der godsdiensten in het algemeen;
d . in de geschiedenis van de Israëlitische godsdienst;
e. in de geschiedenis van het Christendom;
f . in de Israëlitische en oud-Christelijke letterkunde;
g. in de uitlegging van het Oud- en Nieuw-Testament.
h . in de geschiedenis der leerstellingen van de Chris­
telijke godsdienst;
i . in de wijsbegeerte van de godsdienst;
k . in de zedekunde.

2°. In de faculteit der regtsgeleerdheid:


a. in de encyclopaedie der regtswetenschap;
b . in de wijsbegeerte van het regt;
c. in het romeinsche regt en zijne geschiedenis;
d . in het oud-vaderlandsch regt en zijne geschiedenis;
e. in het burgerlijk- en handelsregt;
f. in de burgerlijke regtsvordering;
g. in het strafregt;
h . in de strafvordering;
i . in het staatsregt;
k . in het volkenregt;
l. in het administratief regt;
m. in de staathuishoudkunde;
n. in de statistiek;
0. in de staatkundige geschiedenis.
3°. In de faculteit der geneeskunde:
a. in de ontleedkunde;
b . in de physiologie;
c. in de ziektekunde en de ziektekundige ontleed­
kunde;
d . in de geneeskunde;
e. in de heelkunde;
f . in de verloskunde;
g. in de kennis der geneesmiddelen en de genees­
middelleer;
li. in de gezondheidsleer en de geneeskundige politie;
1. in de geregtelijke geneeskunde.
340
4°. In de faculteit der wis- en natuurkunde:
a. in de wiskunde;
b. in de mechanica;
c. in de natuurkunde;
d. in de sterrekunde;
e. in de physische aardrijkskunde;
f. in de geologie;
g. in de mineralogie;
h. in de botanie;
i. in de zoölogie, de vergelijkende anatomie en de
physiologie;
k. in de scheikunde;
l. in de artsenijbereidkunde;
m. in de toxicologie.
5°. In de faculteit der letteren en wijsbegeerte:
a. in de grieksche taal- en letterkunde;
b. in de latijnsche taal- en letterkunde;
c. in de hebreeuvvsche taal- en letterkunde;
d. in de nederlandsche taal- en letterkunde;
e. in de Israëlitische, grieksche en romeinsche oud­
heden ;
f. in de algemeene geschiedenis;
g. in de vaderlandsche geschiedenis;
h. in de politische aardrijkskunde;
i. in de geschiedenis der wijsbegeerte;
k. in de logica;
l. in de metaphysica;
m. in de zielkunde.
Art. 43. Aan minstens ééne universiteit wordt boven­
dien onderwijs gegeven :
40. In de faculteit der godgeleerdheid:
a. in de Christelijke archaeologie.
2°. In de faculteit der regtsgeleerdheid :
a. in het Mohammedaansche regt en de overige volks­
instellingen en gebruiken in Nederlandsch-Indië;
b. in het staatsregt en de inrigting van 's Rijks kolo­
niën en overzeesche bezittingen;
344

c. in het internationaal privaatregt.


3°. In de faculteit der geneeskunde:
a. in de psychiatrie;
b. in de oogheelkunde;
c. in de oorheelkunde;
d. in de tandheelkunde.
4°. In de faculteit der wis- en natuurkunde:
a. in de meteorologie.
5°. In de faculteit der letteren en wijsbegeerte:
a. in de archaeologie;
b. in de taal- en letterkunde der semitische volken;
c. in de taal-, letter-, land- en volkenkunde van den
Oost-Indischen archipel;
d. in de fransche, de engelsche en de hoogduitsche
taal- en letterkunde;
e. in de aesthetiek en kunstgeschiedenis;
f. in hel sanskriet en zijne letterkunde;
g. in de oude talen en letterkunde der germaansche
volken.
Art. 44. Aan eene of meer der universiteiten kunnen,
wanneer Wij het noodig oordeelen, leerstoelen worden
gevestigd voor vakken, in art. 42 en art. 43 niet vermeld.
Art. 45. De lessen worden gegeven in het latijn of in
het nederlandsch; met vergunning van curatoren ook in
andere talen.
Art. 46. Het studiejaar vangt aan den derden dingsdag
der maand September.
Er zijn drie vacantiën: eene van den tweeden zaturdag
der maand Juli tot den aanvang van den volgenden cur­
sus; eene van den laatsten zaturdag vóór Kersmis tot den
derden dingsdag daaraanvolgende, en eene van tien dagen,
beginnende den laatsten woensdag vóór Paschen.
Art. 47. Het programma der lessen, in het latijn te stellen,
wordt voor elk studiejaar door den senaat der universiteit,
na goedkeuring door curatoren, in de maand Juni vast-
342
gesteld. Het vermeldt welke lessen in een halfjarigen,
welke in een langeren cursus worden gegeven, en hoeveel
uren in de week voor elke les zijn bestemd.

§ 3. Van de hulpmiddelen voor hel onderwijs, de prijs­


vragen en de beurzen aan de Rijksuniversiteiten.
Art. 48. Tot aanbouw, onderhoud en verbetering der ge­
bouwen, voor het meubilair en tot aanvulling en uitbreiding
der verzamelingen en hulpmiddelen voor het onderwijs
worden jaarlijks de vereischte gelden van Rijkswege be­
schikbaar gesteld.
Het beheer en gebruik dier verzamelingen en hulpmid­
delen wordt door Ons geregeld, curatoren gehoord.
Art. 49. Elk jaar worden, beurtelings aan iedere univer­
siteit, tien prijsvragen uitgeschreven, twee in elke faculteit.
Voor het meest voldoende antwoord van een der stude­
renden aan eene Nederlandsche instelling van universitair
onderwijs, dat de faculteit, die de vraag stelde, der be­
krooning waardig keurt, wordt een gouden eerepenning
toegekend.
Art. 50. Er kunnen aan elke universiteit zes beurzen van
Rijkswege worden verleend, ieder van f 800, ter onder­
steuning van onvermogende studenten van buitengewonen
aanleg.
Deze beurzen worden door Ons toegekend, curatoren
gehoord.
§ 4. Van de docenten en beambten aan de
Rijksuniversiteiten.
Art. 51. De hoogleeraren worden door Ons benoemd
en ontslagen.
Voor elke te vervullen plaats wordt door curatoren, de
faculteit gehoord, eene met redenen omkleede aanbevelings­
lijst aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken aan­
geboden.
Ontslag wordt niet verleend dan op eigen verzoek, of
nadat curatoren zijn gehoord; deze geven deswege, den
belanghebbende gehoord of opgeroepen, hun advies.
343

Art. 52. De jaarwedde der hoogleeraren bedraagt min­


stens f 4000.
Art. 53. Elk hoogleeraar wordt benoemd tot het onder­
wijs van bepaalde vakken, in zijne aanstelling uitgedrukt.
Deze kunnen door Ons worden verminderd of gewijzigd.
Tegen zijnen wil kan een hoogleeraar niet met het
onderwijs in andere vakken worden belast.
Art. 54. Het staat iederen hoogleeraar vrij om, met goed­
keuring van curatoren, behalve de hem opgedragene, nog
andere lessen te geven. Deze worden dan op de gewone
wijze aangekondigd.
De besluiten van curatoren tot het verleenen of weigeren
dier goedkeuring worden aan Onzen Minister van Binnen-
landsche Zaken medegedeeld en kunnen door Ons ver­
nietigd worden.
Art. 55. Aan hoogleeraren kan met Onze goedkeuring
worden toegestaan de hun opgedragen vakken van onder­
wijs inet elkander te verwisselen.
Art. 56. De hoogleeraren bekleeden geene ambten of
bedieningen zonder Onze toestemming.
Hoogleeraren het lidmaatschap van eene der beide Kamers
van de Staten-Generaal aanvaardende, blijven, zoolang
hun lidmaatschap duurt, in het genot der helft van hunne
jaarwedde als verloftractement.
Art. 57. Behoudens kostelooze behandeling van lijders
in ziekeninrigtingen aan hunne zorg toevertrouwd en in
hunne woningen, het uitoefenen van consultative medische
praktijk en het geven van regtsgeleerde adviezen, oefenen
de hoogleeraren noch medische noch regtspraktijk uit.
Art. 58. Met het einde van het studiejaar, waarin een
hoogleeraar den ouderdom van zeventig jaren bereikt, wordt
hem ontslag verleend.
Art. 59. Lectoren worden door Ons benoemd en ont­
slagen. Zij genieten eene jaarwedde uit 's Rijks kas.
Art. 60. Tot hel geven van hooger onderwijs aan de uni­
versiteiten kunnen doctoren als privaatdocenten door Onzen
53
3M

Minister van Binnenlondsche Zaken, curatoren gehoord,


tot wederopzeggens toe worden toegelaten.
De senaat kan de aankondiging hunner lessen op het
programma, vermeld in art. 47, toestaan. Bij weigering
beslist, curatoren gehoord, Onze Minister van Binnen-
landsche Zaken.
Van de inrigtingen, verzamelingen en hulpmiddelen
voor het onderwijs kunnen curatoren, onder door hen te
stellen voorwaarden, aan privaatdocenten het gebruik ver­
gunnen.
Art. 61. Bij verhindering of ontstentenis van een hoog­
leeraar of lector, en in het geval, bedoeld in het 2 e lid
van art. 56, worden door Ons tijdelijke maatregelen tot
voorziening bevolen, indien het belang van het onderwijs
dit vordert.
Art. 62. De beambten bij de universiteiten worden be­
noemd en ontslagen door Onzen Minister van Binnen-
landsche Zaken, die bevoegd is deze taak, wat de lagere be­
ambten betreft, op te dragen aan curatoren. Eene lijst dei-
beambten wordt door Ons vastgesteld.
De werkkring en de verpligtingen der beambten worden
door Onzen voornoemden Minister, curatoren gehoord,
bepaald.

§ 5. Van de studenten aan de Rijksuniversiteiten.

Art. 63. Tot het volgen der lessen aan de universiteit


wordt gevorderd:
1<>. betaling der in artt. 64 of 65 vermelde sommen;
2". inschrijving bij den rector-magnificus.
De inschrijving geschiedt kosteloos; zij geldt voor het
studiejaar waarin zij is geschied.
Tot de inschrijving gaat de rector magnificus niet over,
vóór dat hem het bewijs is vertoond, dat de gevorderde
som is betaald of dat eene Bijksbeurs genoten wordt.
Art. 64. Ieder, die de lessen aan de universiteit wenscht
te volgen, betaalt jaarlijks eene som van f 200.
345

Daardoor wordt toegang tot alle lessen der hoogleeraren


en lectoren en tot de inrigtingen en verzamelingen der
universiteit verkregen, onder bepalingen, bedoeld in het
2 e lid van art. 48.
Zij aan wie eene Rijksbeurs is toegekend, zijn van deze
betaling vrijgesteld. De toegang tot de lessen, inrigtingen
en verzamelingen wordt hun kosteloos verleend.
Art. 65. Zij, die slechts enkele, hoogstens vier, lessen van
hoogleeraren of lectoren wenschen te volgen, betalen voor
iedere les /3(J; zoo de les in een halfjarigen cursus ge­
geven wordt, f •15. Daardoor wordt tevens toegang tot
de inrigtingen en verzamelingen, in het voorgaand artikel
vermeld, verkregen.
Art. 66. De in artt. 64 en 65 vermelde gelden worden
in 's Rijks schatkist gestort. Terugbetaling geschiedt uit­
sluitend, indien door overlijden vóór den aanvang der
lessen van deze geen gebruik is gemaakt en alsdan op
aanvrage der erfgenamen.
Art. 67. Behalve de gelden, vermeld in artt. 64 en 65,
wordt van de studenten, ter zake van het onderwijs door
hoogleeraren en lectoren, geenerlei betaling gevorderd.

§ 6. Van het beheer en het toezigt aan de Rijks­


universiteiten.

Art. 68. Aan iedere universiteit is een collegie van cura­


toren, bestaande uit minstens drie en hoogstens vijf leden.
Zij worden door Ons benoemd en ontslagen.
Om de twee jaren treedt een hunner af; de aftredende
is weder benoembaar.
Het beheer, door curatoren te voeren, en hun overige
werkkring worden door Ons bij algemeenen maatregel
van inwendig bestuur geregeld, met inachtneming van het
in deze wet bepaalde.
Elk collegie van curatoren stelt een huishoudelijk regle­
ment voor zijne werkzaamheden vast en onderwerpt het
aan de goedkeuring van Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken.
346

Art. 69. Curatoren worden bijgestaan door een bezol­


digden secretaris, die zijne vaste woonplaats heeft in de
gemeente, waar de universiteit is gevestigd; hij wordt
door Ons benoemd en ontslagen. Van de bepaling omtrent
de woonplaats kan door Ons, curatoren gehoord, ontheffing
worden verleend.
Curatoren zenden ter zijner benoeming een aanbevelings­
lijst van twee personen aan Onzen Minister van Binnen-
landsche Zaken.
De secretaris treedt om de vijf jaren af en is weder
benoembaar.
Voor bureaukosten wordt hem een jaarlijksch abonnement
toegestaan. Hij ontvangt vergoeding voor reis- en verblijf­
kosten.
Art. 70. Curatoren genieten geen jaarwedde. Zij ont­
vangen vergoeding voor reis- en verblijfkosten.

Art. 71. Curatoren waken voor de getrouwe naleving


dezer wet en van alle krachtens haar uitgevaardigde ver­
ordeningen, voor zooveel de universiteit betreft.

Art. 72. Maken hoogleeraren, lectoren of beambten bij de


universiteit zich aan pligtverzuim of wangedrag schuldig,
dan nemen curatoren de vereischte maatregelen van spoed-
vereischenden aard, waaronder schorsing hoogstens vooi
zes weken, en doen aan Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken de noodige voorstellen, zelfs tot ontslag.

Art. 73. Curatoren doen jaarlijks vóór 1 November aan


Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken een uitvoerig
verslag van den staat der universiteit gedurende den
afgeloopen cursus en zenden hem vóór 15 Junij eene
begrooting der uitgaven voor het volgend burgerlijk jaar.

Art. 74. De gezamenlijke hoogleeraren vormen den


senaat der universiteit.
De hoogieeraar, die het voorzitterschap bekleedt, draagt
den titel van reclor-magnificus.
Hij wordt voor den duur van elk studiejaar door Ons
benoemd uit eene door den senaat opgemaakte voordragt
347

vaa drie hoogleerarcn, waarbij de afi redende rector-


magnificus buiten aanmerking blijft.
Art. 75. Bij den senaat is een secretaris.
Elk hoogleeraar is op zijne beurt, volgens een rooster
door den senaat vast te stellen, gedurende een jaar met
deze betrekking belast.
Hij treedt af op hetzelfde tijdstip als de rector-magnificus.

Art. 76. De rector-magnificus en de secretaris ontvangen


ieder voor de waarneming hunner betrekking eene toelage,
door Ons te bepalen. Uit die van den secretaris worden
tevens de bureaukosten bestreden.

Art. 77. De rector-magnificus wordt in zijne werkzaam­


heden, waar het noodigis, bijgestaan door vier assessoren.
Zij worden door den senaat benoemd voor den tijd van
een jaar en treden af op het in art. 75 vermelde tijdstip;
de altredenden zijn weder benoembaar.
Bij verhindering of ontstentenis van den rector-magnificus
worden zijne werkzaamheden door den oudste in jaren
der assessoren waargenomen. Bij verhindering of ontsten­
tenis van den secretaris treedt zijn laatste aanwezige
voorganger op.

Art. 78. De senaat stelt een reglement vast voor zijne


vergaderingen, de werkzaamheden van den secretaris en
die van rector-magnificus en assessoren.
De hoogleeraren van iedere faculteit kiezen bij volstrekte
meerderheid van stemmen uit hun midden een voorzitter
en een secretaris, die na vier jaren aftreden. Zij zijn niet
dadelijk weder benoembaar.
Art. 79. De senaat, de rector-magnificus en elk hoog­
leeraar in het bijzonder geven aan Onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken en aan curatoren alle noodige inlich­
tingen en berigten.

Art. 80. Bij den aanvang van het studiejaar draagt de


reclor-magnificus zijne waardigheid in het openbaar aan zijn
opvolger over en geeft dan een verslag van de lotgevallen
der universiteiL in het afgeloopen jaar.
348
Art. 81. De handhaving der tucht onder de studenten
is opgedragen aan den rector-magnificus.
Art. 82 Bij overtreding der tucht of bij wangedrag
waarschuwt oi berispt de rector-magnificus.
In buitengewone gevallen, ter beoordeeling van den
senaat, alsmede indien een student, bij den rector-magnificus
of bij den rector-magnificus en assessoren ontboden, moed­
willig niet verschijnt, is de senaat bevoegd den overtreder
den toegang lot de universiteit voor een tijdvak van min­
stens een jaar en hoogstens vijf jaren te ontzeggen.
Yan de uitspraak des senaats kan door belanghebbenden
bij Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken in hooger
beroep worden gekomen.

HOOFDSTUK IV.

VAN DE WETENSCHAPPELIJKE GRADEN.

Art. 83. Aan de universiteiten zijn de volgende docto­


raten verkrijgbaar:
1°. in de faculteit der godgeleerd:
in de godgeleerdheid;
2°. in de faculteit der regtsgeleerdheid:
a. in de regtswetenschap;
b. in de staatswetenschap;
3°. in de faculteit der geneeskunde:
a. in de geneeskunde;
b. in de heelkunde;
c. in de verloskunde;
4". in de faculteit der wis- en natuurkunde:
a. in de wis- en sterrekunde;
b. in de wis- en natuurkunde;
c. in de scheikunde;
d. in de aard- en delfstofkunde;
e. in de plant- en dierkunde;
f. in de artsenijbereidkunde;
349
5°. in de faculteit der letteren en wijsbegeerte:
a. in de klassieke letterkunde;
b. in de semitische letterkunde;
c. in de nederlandsche letterkunde;
d. in de taal- en letterkunde van den Oost-Indischen
Archipel;
e. in de wijsbegeerte;
Art. 84. De in het voorgaande artikel genoemde docto­
raten worden verkregen door het afleggen van de examens
en liet voldoen aan de voorwaarden, door Ons vast te stellen
bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur, na in­
gewonnen gezamenlijk advies van de senaten der Rijks­
universiteiten. (*)
Bij Ons bedoeld besluit worden de inrigting, omvang
en duur der examens enpromotiën, de tijdstippen waarop
zij worden gehouden en al wat verder daarop betrekking
heeft, geregeld.
Voor het geven van hun advies wordt aan de senaten
door Ons een termijn van ten minste drie maanden ge­
steld, aanvangende met den dag, waarop zij, op uilnoo-
diging van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, zijn
vergaderd.
Alvorens Ons bedoeld besluit te wijzigen, worden de
senaten der Rijksuniversiteiten op dezelfde wijze geraad­
pleegd.
Art. 85. Tot het afleggen der examens wordt ieder, onver­
schillig waar hij de daarvoor vereischle kundigheden heeft
opgedaan, toegelaten, mits hij in het bezit zij van een
der getuigschriften, vermeld in artt. 11 en 12.
Met het getuigschrift, in art. 11 vermeld, wordt gelijk
gesteld dat, hetwelk door bestuurders van instellingen,
voorbereidend tot universitair onderwijs, in de koloniën
en overzeesche bezittingen V3n het Rijk, aan hen die het
onderwijs aan zoodanige instellingen tot het einde toe
hebben genoten, wegens met goed gevolg afgelegd examen

(1) Zie Kon. besluit van 27 April 1877. Ned. Staatsblad n°. 87, gewijzigd
bij idem van 4 Juni 1878 Ned. Staatsbl. n". 86.
350

is uitgereikt, voor zoo verre dit voorregt door Ons aan


die instellingen is toegekend.
Art. 86. Zij, die gedurende den loop hunner universitaire
studiën van studievak veranderen en examens wenschen
af te leggen in eene andere faculteit dan die, waarvoor
zij ingevolge artt. 11 of 12 hét getuigschrift verwierven,
zijn verpligt, naar gelang hunner studiën aan de faculteit
der letteren en wijsbegeerte of aan die der wis- en natuur­
kunde, de bewijzen te geven, dat zij voldoende kennis
bezitten van hetgeen, waarin zij bij het verkrijgen van
het getuigschrift niet zijn geëxamineerd.
Art. 87. Alle examens aan de universiteiten worden
afgenomen door de faculteiten.
Art. 88. De toekenning van den doctoralen graad ge­
schiedt door den senaat en ten overslaan van dat ligchaam
of van eene commissie uit zijn midden, volgens regelen,
in den bij art. 84 bedoelden algemeenen maatregel van
inwendig bestuur vastgesteld.
Art. 89. Voor het afleggen van de examens, vermeld
in art. 42, voor zooveel deze door de aldaar vermelde
commissie worden afgenomen, en in art. 86, wordt eene
som van f 10 betaald.
Voor het afleggen van elk ander examen aan eene
Rijksuniversiteit wordt eene som van /" 50 betaald.
In geval van afwijzing wordt voor de eerste herhaling
van een examen geene betaling gevorderd.
Deze gelden worden in 's Rijks schatkist gestort.
De toekenning van den doctoralen graad geschiedt kos­
teloos.
Art. 90. De senaten hebben het regt om, op voordragt
der faculteiten, wegens zeer uitstekende verdiensten, aan
Nederlanders of vreemdelingen het doctoraat honoris causa
te vcrleenen.
Art. 91. De graad van doctor geeft in het algemeen de aan
dien graad bij deze en andere wetten verbonden bevoeg-
heid tot het geven van onderwijs en tot het uitoefenen
van ambten en bedieningen.
351
Arl. 92. De graad van doctor in de regtswetenschap
geeft de bevoegdheid, zich, met inachtneming van de
overigens daaromtrent beslaande bepalingen, als advokaat
te doen inschrijven en om benoemd te worden tot de
regterlijke betrekkingen, waarvoor volgens de wet op de
regterlijke organisatie en het beleid der justitie de graad
van meester in de regten gevorderd wordt, zoomede tot
de betrekkingen van ambtenaar bij de regterlijke magt
of bij de burgerlijke dienst in 's Rijks koloniën en over-
zeesche bezittingen, behoudens nadere vereischten in bij­
zondere wetten of verordeningen voor ieder van die be­
trekkingen gevorderd.
Voor zooveel Nederlandsch Indië betreft, geeft de voor­
melde graad onder hetzelfde voorbehoud de bevoegdheid,
om bij de regterlijke magt of de burgerlijke dienst te
worden benoemd, aan hem, die bij de betrokken facul­
teiten een door Ons, ingevolge art. 84 te. regelen examen
in de vakken, vermeld in art. 43, sub n°. 2, litt. a en b,
en sub n°. 5, lit. c, heeft afgelegd.
"ij geeft voorts de bevoegdheid middelbaar onderwijs
te geven in de gronden van de gemeente-, provinciale en
staatsinrigting van Nederland.
Art. 93. De graad van doctor in de staatswetenschap
geeft de bevoegdheid middelbaar onderwijs te geven in
de staathuishoudkunde, de statistiek, inzonderheid van
Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in andere
werelddeelen, en in de gronden van de gemeente-, pro­
vinciale en staatsinrigting van Nederland.
Art. 94. De doctoren in de geneeskunde en zij, die tot
de promotie in dit vak zijn toegelaten, zijn bevoegd de
geneeskunst in haren geheelen omvang uit te oefenen,
na aflegging van het praktisch examen, bedoeld bij art. 5
der wet van 1 Juni 1865 (Staatsblad n°. 59), gewijzigd
door die van 8 Juli 1874 (Staatsblad n°. 97).
Art. 95. De graad van doctor in de wis- en sterrekunde
en die van doctor in de wis- en natuurkunde geven
gelijke bevoegdheid als de acte B, vermeld in de arlt. 70
en 71 der wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad n°. 50).
352

De graad van doctor in de scheikunde geeft gelijke


bevoegdheid als de acte B, vermeld in arl. 72 van ge­
noemde wet.
De graad van doctor in de aard- en delfslofkunde geeft
gelijke bevoegdheid als de acte A, vermeld in art. 70
van genoemde wet.
De graad van doctor in de plant- en dierkunde geeft
gelijke bevoegdheid als de acte A, vermeld in art. 70
van genoemde wet.
Art. 96. De doctoren in de artsenijbereidkunde en zij,
die lot de promotie in dit vak zijn toegelaten, zijn bevoegd
de arlsenijbereidkunst in haren geheelen omvang uit te
oefenen, na aflegging van het praktisch examen, bedoeld
in B van art. 9 der in art. 94 vermelde wet.
Art. 97. De graad van doctor in de nederlandsche
letterkunde geeft gelijke bevoegdheid als de acte, vermeld
in het eerste lid van art. 74 der wet van 2 Mei 1863
(Staatsblad n°. 50).
liet getuigschrift van voldaan te hebben aan het examen,
laatstelijk voorafgaande aan dat ter verkrijging van ge­
noemden doctoralen graad, geeft gelijke bevoegdheid als
de acte, vermeld in het eerste lid van art. 74 van ge­
noemde wet.
Art. 98. Zij, die, na voldaan te hebben aan een of
meer examens ter verkrijging van het doctoraat in de
wis- en sterrekunde, de wis- en natuurkunde, de schei­
kunde of de aard- en delfstofkunde, tot de polytechnische
school wenschen over te gaan, zijn vrijgesteld van het
examen A volgens art. 59 der wet van 2 Mei 1863
(Staatsblad n°. 50).

T I T E L III.

VAN HET BIJZONDER HOOGER ONDERWIJS.

Art. 99. Het staat aan ieder Nederlander, ieder vreem­


deling, die de bij art. 3 bedoelde vergunning bezit, elke
erkende vereeniging en ieder kerkgenootschap vrij eene
bijzondere school van hooger onderwijs te openen, onder
353

voorwaarde dat de oprigter vooraf daarvan kennis geve


aan het gemeentebestuur en aan Onzen Minister van Bin-
nenlandsche Zaken, met overlegging van de reglementen
of statuten.
Worden die reglementen of statuten gewijzigd of inge­
trokken, dan doet het hoofd, of het bestuur der school,
gelijke mededeeling van de wijziging of intrekking.
Art. 100. Tot het openen eener bijzonder school van
hooger onderwijs, geslicht bij uiterste wilsbeschikking,
wordt Onze goedkeuring vereischt. Bij het daartoe strek­
kend verzoek wordt door de erlgenamen, executeurs ot
administrateurs het testament overgelegd.
Art. 101. liet bestuur van elke bijzondere school van
hooger onderwijs zendt jaarlijks vóór 1 Maart aan het
gemeentebestuur een beredeneerd verslag omtrent den
toestand der school in het vorig jaar, en vóór 1 Novem­
ber aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken gelijk
verslag over het afgeloopen studiejaar.
Art. 102. Hel verzuim der kennisgevingen en van hel
doen van het verzoek en der verslagen, gevorderd bij
arlt. 99,100 en 101, wordt gestraft met eene boete van / 25
en bij herhaling van/100. Bij de derde overtreding wordt
bovendien bij regterlijk vonnis de sluiling der school bevolen.
Art. 463 van het Wetboek van Strafregt en art. 20 der
wet van 29 Juli 1854 (Staatsblad n°. 102) zijn ten deze
toepasselijk.
Art. 103. De bij het in werking treden dezer wet
bestaande kerkelijke kweekscholen en seminaria tot op­
leiding van leeraren voor eenig kerkgenootschap of kwee-
kelingen voor den geestelijken stand, blijven, zoolang zij
bestaan, in het genot der subsidiën, beurzen, toelagen
en verdere ondersteuningen uit 's Bijks kas, door hen op
dat tijdstip genoten.
Art. 104. Indien na het in werking treden dezer wet
van wege het Hervormd kerkgenootschap tot het opleiden
van leeraren voor dat kerkgenootschap een of meer leer­
stoelen of scholen van hooger onderwijs worden gevestigd,
354

kan ten behoeve dier opleiding jaarlijks van Rijkswege


zoodanig bedrag beschikbaar worden gesteld als blijken
zal voor dat doel noodig te zijn.
De bepalingen of reglementen betreffende die opleiding
worden vooraf ter Onzer kennis gebragt. De wijze van
benoeming der docenten wordt daarin vermeld.
Art. 99, 2 e lid, en art. 102 zijn ten deze toepasselijk.
Art. 105. Hoogleeraren aa« de instellingen, bedoeld
in artt. 103 en 104, gevestigd in gemeenten waar eene
Rijksuniversiteit is, hebben bij plegtigheden der univer­
siteit rang en zitting nevens die der universiteit.
Art. 106. De studenten of kweekelingen der instellingen,
bedoeld in de artt. 103 en 104, gevestigd in gemeenten
waar eene Rijksuniversiteit is, hebben toegang tot al de
lessen harer hoogleeraren en tot de wetenschappelijke
instellingen en verzamelingen.
Zij, die daarvan wenschen gebruik te maken, betalen
de helft der sommen in artt. 64 en 65 vermeld. Zij wor­
den door den rector-magnificus ingeschreven. Op die
inschrijving is art. 63, 2 e en 3' lid, toepasselijk.
Art. 107. Van bestaande makingen ten behoeve eener
theologische faculteit of van theologische studiën, alsmede
van bestaande stichtingen van beurzen of leenen ten voor-
deele van studerenden in de theologie aan eene van 's Rijks
universiteiten, wordt, indien eene regeling zooals in art.
104 is bedoeld tot stand is gekomen, door Ons, den
Raad van State gehoord, de voortdurende bestemming
aangewezen op de wijze, die het meest met het doel
der erflaters en stichters overeenkomt.

TITEL IV.

OVERGANGSBEPALINGEN.

Art. 108. Ieder, die op het tijdstip van het in werking


treden dezer wet aan eene inrigting van hooger onderwijs,
zonder in strijd met bestaande verordeningen te zijn,
onderwijs geeft, heeft de bevoegdheid met onderwijzen
voort te gaan.
355

Art. 109. Op het in art. 108 vermelde tijdstip worden


aan de dan bij de hoogescliolen te Leiden, Utrecht en
Groningen in dienst zijnde hoogleeraren, die den leeftijd
van zeventig jaren nog niet bereikt hebben, door Ons de
vakken aangewezen, waarin zij onderwijs zullen geven.
Zij, die tegen de aanvaarding der hun toegewezen
vakken bedenkingen hebben, welke door Ons gegrond
worden geacht, behouden de door hen op gemeld tijdstip
genoten jaarwedde als wachtgeld tot hun zeventigste jaar.
Dit wachtgeld vervalt, zoodra zij eene landsbediening
aanvaarden, tot eene betrekking van Staatswege worden
benoemd, waarvan de bezoldiging met het bedrag van het
wachtgeld gelijk staat of dat overtreft, of zoodanige be­
trekking, hun niet van Staatswege opgedragen, aanvaarden.
Bij de aanvaarding eener betrekking niet van Staatswege
opgedragen, waarvan de bezoldiging lager is dan het
wachtgeld, wordt dit verminderd met het bedrag van die
bezoldiging.
De tijd, gedurende welken wachtgeld wordt genoten,
rekent mede voor aanspraak op pensioen.
Geen wachtgeld gaat de som van / 3000 's jaars te boven.

Art. 110. Aan de hoogleeraren, vermeld in het 1" lid


van art. 109, die aanloonen, dat hunne inkomsten aan
jaarwedde, collegiegelden en verdere emolumenten, inde
vijf laatste jaren aan het in art. 108 vermelde tijdstip
voorafgegaan, of, voor zooveel zij korter in dienst zijn
geweest, over dat kortere tijdvak, gemiddeld, jaarlijks,
meer hebben bedragen dan de jaarwedde, hun krachtens
deze wet toe te leggen, kan eene personele toelage, ten
bedrage, van hetgeen zij in hunne nieuwe betrekking
minder ontvangen, worden verleend. Deze toelage wordt,
voor zooveel de aanspraak op pensioen betreft, niet als
wedde of belooning beschouwd.
Aan de hoogleeraren, die op het in art. 108 vermelde
tijdstip gepensioneerd, krachtens art. 4 van het Koninklijk
besluit van 7 Mei 1837 (Staatsblad n°. 20) in het genot
zijn der emolumenten, vermeld in art. 134, n°. 1 en 2,
van het organiek besluit van 2 Augustus 1815, kan, ter
356

vergoeding van het- gemis dier emolumenten, eene per­


sonele toelage worden verleend, ten bedrage van hetgeen
zij in de vijf laatste jaren aan het in art. 108 vermelde
tijdstip voorafgegaan, of, voor zooveel zij korter in dat
genot zijn geweest, over dat kortere tijdvak, gemiddeld,
jaarlijks, aan emolumenten hebben genoten.
Gelijke personele toelage kan ook worden verleend aan
de op het in art. 108 vermelde tijdstip in dienst zijnde
hoogleeraren, wanneer zij op zeventigjarigen ouderdom
worden gepensioneerd.
Op deze personele toelagen is art. 30 der wet betreffende
de burgerlijke pensioenen, laatstelijk gewijzigd bij die van
21 Mei 1873 (Staatsblad n°, 64), niet van toepassing.

Art. 111. De hoogleeraren, vermeld in het eerste lid


van art. 109, worden op hun verzoek vrijgesteld van de
bijdrage voor pensioen ingevolge art 15 b der wet be­
treffende de burgerlijke pensioenen, laatstelijk gewijzigd
bij die van 21 Mei 1873 (Staatsblad n°. 64), wegens de
verhooging hunner wedde verschuldigd. Indien echter die
verhooging' meer bedraagt dan het gemiddeld bediag
hunner collegiegelden en verdere emolumenten, berekend
op den voet in het vorig artikel bepaald, blijft van dat
meerdere de bijdrage voor pensioen verschuldigd.
Het gedeelte der wedde, waarover aldus de bijdrage
voor pensioen niet wordt betaald, blijft bij de bepaling
van den grondslag voor de latere regeling van het pensioen
buiten aanmerking.
Art. 112. Zij aan wie, vóór het in art. 108 vermelde
tijdstip, de titel van hoogleeraar is toegekend, blijven
dien behouden.
Art. 113. De bestemming der gelden en archieven,
behoorende tot het bij elk der hoogescholen te Leiden,
Utrecht en Groningen bestaande akademisch londs, inge­
steld bij Koninklijk besluit van 13 üctober 1836, wordt
door Ons geregeld.
Art. 114. De gemeenten, die krachtens art. 6 dezer
wet tot het oprigten of volgens hare voorschriften in-
357

rigten en onderhouden van gymnasia gehouden zijn, vol­


doen, voor zooverre haar niet de bij het derde lid van
dat aitikel vermelde vrijstelling is verleend, aan die ver-
pligting binnen een termijn van uiterlijk drie jaren, te
rekenen van het in art. 108 vermelde tijdstip.
Zoolang binnen dezen termijn eene bestaande latijnsche
school of een bestaand gymnasium in wezen blijft, gelden,
wat betreft het onderwijzend personeel, de vakken waarin
ondeiwijs wordt gegeven en de inrigting, de bepalingen
van het organiek besluit van 2 Augustus 1815 en die tot
aanvulling of wijziging daarvan vastgesteld.
Gelijke termijn wordt toegestaan aan gemeenten, wier
bevolking, blijkens de alsdan laatste tienjarige volkstelling
boven het cijfer van twintig duizend is geklommen en
aan welke bovengemelde vrijstelling niet wordt verleend.
Art. 115. Aan de leeraren bij de gymnasia, in het
1 e lid van het voorgaand artikel bedoeld, die op het in
art. 108 vermelde tijdstip bij eene latijnsche school of
een gymnasium geplaatst waren, wordt vrijheid gelaten
van de aanspraak op pensioen, bij art. 20 toegekend,
afstand te doen. In dit geval zijn de artt. 20—23 niet
op hen toepasselijk.

Art. 110. Gedurende vier jaren, te rekenen van het


in art. 108 vermelde tijdstip, gelden, met betrekking tot
de toelating tot de examens aan de universiteiten, de
bepalingen van het Koninklijk besluit van 4 Augustus 1853
(Staatsblad n°. 31).

Art. 117. Yan het bezit der getuigschriften, vermeld


in artt 11 en 12, zijn vrijgesteld zij, die tot op het in
art 108 vermelde tijdstip als studenten aan eene Neder-
landsche hoogeschool zijn ingeschreven, voor zoo verre
de inschrijving is geschied na overlegging van het bewijs,
\eimeld in het l e lid van art. 1 van Ons besluit van
* Augustus 1853 (Staatsblad n°. 31), of na aflegging van
het examen, vermeld in het 2 e lid van dat artikel.

Art. 118. Door Ons wordt bij algemeenen maatregel


van inwendig bestuur bepaald, welke bewijzen van be-
358

kwaamheid zij, die vermeld zijn in de beide voorgaande


artikelen, behooren te geven, alvorens tot de examens,
bedoeld bij art. 84, te kunnen worden toegelaten. (*)
Art. 119. Door Ons wordt bij algemeenen maatregel
van inwendig bestuur bepaald, van welke der examens,
bedoeld bij art. 84, zijn vrijgesteld zij, die, op het in
art. 108 vermelde tijdstip, aan eeneNederlandsche hooge-
school den graad van candidaat verkregen hebben, (f)
Art. 120. Wij behouden Ons voor, geheele of gedeelte­
lijke vrijstelling van de bijdrage, in art. 64 vermeld, voor
het eerste studiejaar na het in art. 108 vermelde tijdstip
toe te kennen aan hen, die voor dat jaar reeds de collogie-
gelden betaald hebben.
Art. 121. Zij, die, vóór het in art. 108 vermelde tijd­
stip , het laatste examen in eenige faculteit hebben afgelegd,
worden nog gedurende den tijd van twee jaren na dat
tijdstip, overeenkomstig de bepalingen van het organiek
besluit van 2 Augustus 1815 en die tot aanvulling ot
wijziging daarvan vastgesteld, tot de promotie toegelaten.
Art. 122. Zij, die, vóór het in art. 108 vermelde tijd­
stip, aan eene Nederlandsche hoogeschool een akademischen
graad verkregen hebben, behouden de bevoegdheid tot
hel geven van onderwijs in de vakken, waarin zij, kiach-
tens het hun verleend diploma, de bevoegdheid hadden
onderwijs te geven.
De graad van doctor in de godgeleerdheid geeft gelijke
bevoegdheid als de graden van doctor in de godgeleerd­
heid en in de semitische letterkunde, vermeld in art. 83. •,
De graad van doctor juris Romani et hodierni geeft
gelijke bevoegdheid als de graden van doctor in de regts-
wetenschap en in de staatswetenschap, vermeld in art. 83.
De graden van doctor in de genees-, heel- en verlos-

(*) Zie Kon. besluit van 17 Juli 1877, Ned. Staatsblad 11°. 159, gewijzigd
bij de Kon. besluiten van 4 Juni en 23 September 1878, Ned. Staatsblad
ii08 86 eu 139.
(f) Zie Kon. besluit van 17 Juli 1877 Ned. Staatsblad n°. 160.
359

kunde geven dezelfde bevoegdheid als de graden van


doctor in dezelfde vakken, vermeld in art. 83.
De graad van docter in de wis- en natuurkunde geeft
gelijke bevoegdheid als de graden van doctor in de wis-
en slerrekunde, in de wis- en natuurkunde, in de schei­
kunde, in de aard- en delfstof kunde, en in de plant- en
dierkunde, vermeld in art 83, o(, naar gelang van den
inhoud van het verkregen diploma, gelijke bevoegdheid
als één of meer dier graden.
De graad van candidaat in de wis- en natuurkunde,
voorbereidend voor het doctoraat in die wetenschappen,
geeft gelijke bevoegdheid als het getuigschrift van voldaan
te hebben aan het examen, laatstelijk voorafgaande aan
dat ter verkrijging van een der doctorale graden in de
faculteit der wis- en natuurkunde, vermeld in art. 83.
De graad van doctor arlis pharmaceuticae geeft dezelfde
bevoegdheid als de graad van doctor in de artsenijbereid-
kunde, vermeld in art. 83.
De graad van doctor in de bespiegelende wijsbegeerte
en letteren geelt gelijke bevoegdheid als de graden van
doctor in de klassieke letterkunde en in de nederlandsche
letterkunde, vermeld in art. 83.
De graad van candidaat, voorbereidend voor het docto­
raat in de bespiegelende wijsbegeerte en letteren, geeft
gelijke bevoegdheid als het getuigschrift van voldaan te
hebben aan de examens, laatstelijk voorafgaande aan die
ter verkrijging van den doctoralen graad in de klassieke
en in de Nederlandsche letterkunde, vermeld in art. 83.
\ooi elk der in dit artikel genoemde doctoraten wordt
de daaibij vermelde bevoegdheid ook toegekend aan hen,
die krachtens art. 121 het doctoraat hebben verworven.'

Art. 123. De gemeenten, dus verre in het genot van


Rijkssubsidie ten behoeve harer latijnsche scholen of gym­
nasia, en die, niet aan de vereischten dezer wel voldoende,
overeenkomstig art 8 dat subsidie zouden verliezen, blij­
ven niettemin in het genot daarvan gedurende één jaar,
te rekenen van het in art. 108 vermelde tijdstip.

Art. 124. Binnen zes maanden na het in art. 108


24
360

vermeide tijdstip leggen de bestuurders van de op dat


tijdstip bestaande bijzondere scholen van hooger onderwijs
de reglementen of statuten dier scholen over aan bet
gemeentebestuur en aan Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken, aan welke insgelijks mededeeling wordt gedaan
van latere wijziging of intrekking dier reglementen of
statuten.
Het verzuim dezer kennisgevingen wordt gestraft op de
wijze, vermeld in art. 102.
Art. 425. De Rijksinstelling van onderwijs in Indische
taal-, land- en volkenkunde, opgerigt ten gevolge der wet
van 10 Juni 1804- (Staatsblad n°. 71), wordt op het in
art. 108 vermelde tijdstip opgeheven.
Op de hoogleeraren is art. 109 toepasselijk.
Art. 120. Deze wet treedt in werking op een nader
door Ons te bepalen tijdstip. (')
Alsdan vervallen, behoudens de tijdelijke uitzonderingen
indezen titel bepaald, bet organiek besluit van 2 Augustus
1815 en alle verdere algemeene verordeningen betreffende
het hooger onderwijs.
Hetgeen ter voorbereiding van het in werking treden
dezer wet en tot hare behoorlijke uitvoering noodig is,
wordt door Ons geregeld.
Voor het vervullen der bij haar gevorderde leerstoelen
aan de Rijksuniversiteiten wordt eene tijdsruimte van vijl
jaren na haar in werking treden toegestaan.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal wor­
den geplaatst, en dat alle ministeriële departementen,
autoriteiten, collegiën en ambtenaren, wien zulks aangaat,
aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Amsterdam, 28 April 1870.


(get.) WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,


[get.) HEEMSKERK.
(Uitgegeven 6 Mei 1876.)

(*) 1 Octoker 1877. Zie KOB. besluit van 6 Mei 1877 Ned. Staatsblad n°. 101
301

I N II O U D.

Uladz.
TITEL I. Ahjeiueene bepalingen. Artikelen 1—3 ., . 327 328
TITEL II. Van het openbaar hooger onderwijs. Art. 4. . 328
Hoofdstuk. I. Van de gymnasia.
§ 1. Van de scholen. Artikelen 5—13 328 331
§ 2. Van de onderwijzers. Artikelen 14—23 . . . 331 335
§ 3. Van de kosten. Art. 24 335
§ 4. Van het bestuur en het toezigt. Artikelen 25—31. 335—33G
H o o f d s t u k I I . Van het Athenaeum Illustre te Am­
sterdam. Artikelen 32—34 33(5 307
H o o f d s t u k I I I . Van de universiteiten.
§ 1. Algemeene bepalingen. Artikelen 35—41. . . 337—338
§ 2. Van het onderwijs aan de Rijks universiteiten.
Artikelen 42—47 333 3^)
S 3. Van de hulpmiddelen voor het onderwijs, de
prijsvragen en de beunen aan de Rijks univer­
siteiten. Artikelen 48—50 312
§ 4. 1an de docenten en beambten aan de Rijks
universiteiten. Artikelen 51—62 342 344
§ 5. Van de studenten aan de Rijks universiteiten.
Artikelen 63—67 344 3/^5
§ 6. Van het beheer en het toezigt aan de Rijks
universiteiten. Artikelen 68—82 34.5 348
H o o f d s t u k I V . Van de wetenschappelijke graden.
Artikelen 83—98 348—352
TITEL III. I an het bijzonder hooger onderwijs. Artikelen
"-'07 . . . . . 352-354
TITEL IV. Overgangsbepalingen. Artikelen 108—126 . . 354—360
Aanvulling der wet van 28 April 1876 Ned. Staatsblad n°. 102
tot regeling van het Hooger Onderwijs 362—363
362
WET van 7 Mei 1878, Staatsblad n°. 33,
houdende wijziging van sommige be­
palingen der weL van 28 April 1870
(Staatsblad n°. 102), tot regeling van
het hooger onderwijs.

W I J W I L L E M I I I , ENZ. . . doen te weten:


Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dal wijzi­
ging van sommige bepalingen der wet van 28 April 1876
(Staatsblad n°. 102) noodzakelijk is;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State enz.
Art. 1. Art. 7 der wet van 28 April 1870 (Staatsblad
n°. 102) wordt gelezen als volgt:
«liet onderwijs aan do gymnasia wordt gegeven in
eenen zesjarigen cursus in overeenstemming met een
algemeen leerplan, door Ons bij algemeene maatregel van
inwendig bestuur vastgesteld, regelende den omvang van
het onderwijs en de grondtrekken van den cursus. (*)
liet slaat aan de besturen van gemeenten, waar de
bevolking minder dan twintig duizend zielen bedraagt en,
met Onze toeslemming, aan die der in het eerste lid van
art. 0 bedoelde gemeenten vrij, gymnasia met vierjarigen
cursus op te rigten, die den naam van progymnasia dragen
en waarvan het algemeen leerplan op gelijke wijze als
dal der gymnasia door Ons wordt vastgesteld.»
Art. 2. In art. 9 der wel van 28 April 1870 (Staats­
blad n°. 102) wordl achter het tweede lid ingelascht:
«Waar de plaatselijke omstandigheden het raadzaam
maken, kan de gemeenteraad bepalen, dat het examen
zich zal uitstrekken tot de beginselen der wiskunde en die
der Fransche taal of tot een van deze vakken.»
Art. 3. In art. 17 der wet van 28 April 1876 (Staats­
blad n°. 102) wordt als tweede lid ingevoegd:
«De benoemingen bij scholen, welke door het Rijk
worden gesubsidieerd, behoeven de goedkeuring van Onzen
Minister van Rinnenlandsche Zaken.»

Zie Kon. besluit van 29 Juni 1878 Ned. Staatsblad n°. 98.
363
Art. 4. (Iel laatste lid van art. 84 der wet van 28 April
1876 (Staatsblad n". 102) zal aldus luiden :
«Alvorens Ons besluit te wijzigen, worden de senaten
der Rijksuniversiteiten, doch ieder afzonderlijk, gehoord.»

Art. 5. Deze wet treedt in werking met den dagharer


afkondiging.
Lasten en bevelen, enz.

Gegeven te 's Gravenhage, 7 Mei '1878.

(get.) WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,


(gel.) KAPTEYNE.

(Uitgegeven 14 Mei 1878.)

]X0. 3 3 5 7 . O N D E R W I J S . W'et regelende het mid­


delbaar «—» in Nederland.

WET van 2 Mei 1863, Ned. Staatsblad


n°. 50.

WIJ WILLEM I I I , RIJ DE GRATIE GODS, KONING DEK


NEDERLANDEN, PRINS VAN ORANJE-NASSAU, GROOT-HERTOG
VAN LUXEMBURG, ENZ., ENZ., ENZ.

Allen, die deze zullen zien ofhooren lezen, salut! doen


te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat volgens
art. 194 der Grondwet het middelbaar onderwijs moet
geregeld worden door de wet;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en
met gemeen overleg der Slaten-Generaal, hebben goed­
gevonden en verslaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan
bij deze:
304
T I T E L I.

Ahjemeene bepalingen.

Art. 1. Tot liet middelbaar onderwijs worden gerekend


te behooren alle vakken, welke volgens deze wet onder­
wezen worden aan de scholen, waarover zij zich uitstrekt.
Art. 2. De scholen van middelbaar onderwijs worden
onderscheiden in openbare en bijzondere.
Openbare scholen zijn die, opgerigt en onderhouden
door gemeenten, provinciën en het Rijk afzonderlijk of
gezamenlijk; de overige zijn bijzondere.
Aan bijzondere inrigtingen kan van wege de gemeente,
de provincie of het Rijk subsidie worden verleend, onder
zoodanige voorwaarden als door het gemeente-bestuur, het
provinciaal bestuur of Ons noodig zal geacht worden.
Bijzondere inrigtingen, aldus gesubsidieerd, zijn, gelijk
de openbare scholen, voor alle leerlingen, zonder onder­
scheid van godsdienstige gezindheid, toegankelijk.
Op de onderwijzers van scholen, van overheidswege
opgerigt of gesubsidieerd, is van toepassing het tweede
lid van art. 23 der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad
n°. 103). (*)
Op de localen van alle scholen is van toepassing art. 4
van genoemde wet. De taak, in dat artikel aan den school­
opziener opgedragen, is hier die van den inspecteur, (f)

(*) Art. 23 der wet van 13 Aug. 1857.


- Het schoolonderwijs wordt, onder het aanleeren van gepaste en nuttige
kundigheden, dienstbaar gemaakt aan de ontwikkeling van de verstandelijke
vermogens der kinderen en aan hunne opleiding tot alle christelijke en maat­
schappelijke deugden.
13e onderwijzer onthoudt zich van iets te leeren, te doen of toe te laten,
wat strijdig is met den eerbied, verschuldigd aan de godsdienstige begrippen
van anders denkenden.
Het geven van onderwijs in de godsdienst wordt overgelaten aan de kerk­
genootschappen. Hiervoor kunnen de schoollocalen buiten de schooluren ten
behoeve van de leerlingen, die er ter school gaan, beschikbaar worden gesteld.//
(f) Art. 4 der wet van 13 Aug. 1857.
//Geen schoolonderwijs wordt gegeven in localen, die door den districts­
schoolopziener verklaard zijn voor de gezondheid schadelijk te wezen of van
onvoldoende ruimte voor het aantal schoolgaande kinderen.
305
Art. 3. Middelbaar onderwijs, gegeven aan jongelieden
van niet meer dan drie gezinnen gezamenlijk, wordt als
huisonderwijs beschouwd.

Art. 4'. Niemand mag middelbaar onderwijs geven, die


niet in het bezit is der bij deze wet gevorderde bewijzen
van bekwaamheid en zedelijkheid.
Vreemdelingen behoeven bovendien Onze vergunning. ( )

Art. 5. De bepalingen van het voorgaande artikel zijn


niet toepasselijk:
a . op hen, die aan de kinderen van slechts één gezin
middelbaar onderwijs geven;
b. op hen, die, van het geven van middelbaar onder­
wijs geen beroep makende en zich zonder geldelijke be­
looning daartoe bereid verklarende, van Ons vergunning
hebben verkregen tot liet geven van zoodanig onderwijs.

Art. G. Ieder, die middelbaar onderwijs geeft, zonder


daartoe bevoegd te zijn, wordt voor de eerste maal gestraft
met eene boete van vijf en twintig tot vijftig gulden;
voor de tweede maal met eene boete van \ijltig lot hon­
derd gulden en gevangenisstraf van acht lot veertien dagen,
te zamen of afzonderlijk, en vervolgens telkens niet gevan­
genisstraf van ééne maand tot één jaar.
Wanneer men buiten de grenzen zijner bevoegdheid
middelbaar onderwijs geeft, is de helft dezer straffen toe-

Indien in zijne uitspraak niet wordt berust, beslissen Gedeputeerde Staten


na een nieuw zelfstandig onderzoek.
liet komen in hooger beroep, zoo van de uitspraak van den schoolopziener
als van die van Gedeputeerde Staten, geschiedt binnen veertien dagen, te
rekenen van den dag, waarop de kennisgeving der uitspraak bij de belang­
hebbenden is ontvangen.
Tot het komen in hooger beroep zijn bevoegd allen, te wier nadeel de uit­
spraak is uitgevallen, met name de ouders of voogden der schoolgaande kin­
deren , indien dc schoolopziener in de uitspraak van Gedeputeerde Staten heeft
berust.
In afwachting der eindbeslissing kan het onderwijs in het afgekeurde locaal
worden voortgezet. »
(*) Zie omtrent de vraag wie vreemdelingen zijn de wet van 28 Juli 1850,
Staatsblad n°. 44.
366

passelijk. Hiervan zijn uitgezonderd de onderwijzers en


onderwijzeressen aan inrigtingen van middelbaar onderwijs,
die bij het beslaan eener vacature of bij ontstentenis van
een ambtgenoot eenige lessen tijdelijk waarnemen, mits
die waarneming niet langer dan zes maanden dure.
Art. 463 van bet Wetboek van Strafregt en art. 20 der
wet van 29 Juli 1854 (Staatsblad n°. 10i) zijn ten deze
toepasselijk. (*)

Art. 7. Bij elke veroordeeling tot boete wordt tevens


door den regter bepaald, dat indien de veroordeelde, twee
maanden na daartoe te zijn aangemaand, in gebreke blijft
de boete of geregtskosten te voldoen, de opgelegde straf
zal worden vervangen door gevangenisstraf van ten hoogste
veertien dagen, indien meer dan vijftig gulden, en ten
hoogste zeven dagen, indien niet meer dan vijftig gulden
aan boete is opgelegd, (f)
Art. 8. De bevoegdheid lot het geven van middelbaar
onderwijs vervalt voor hem, die bij een eindvonnis is
veroordeeld :
a . wegens misdaad;
b. wegens diefstal, opligting, meineed, misbruik van
vertrouwen of aantasting der zeden.
Bij ergerlijk levensgedrag of wanneer hij, bij het geven
van onderwijs, leeringen verspreidt strijdig met de goede
zeden of aansporende tot ongehoorzaamheid aan de wetten
des lands, kan de onderwijzer door Ons worden verklaard
zijne bevoegdheid tot het geven van onderwijs verloren
te hebben.

(*) Art. 20 der wet van 29 Juni 1854.


» Het art. 463 van het Wetboek van Strafregt kan worden toegepast ook
dan, wanneer de toegebragtc schade de 25 francs te boven gaat, of tegen het
wanbedrijf in het strafwetboek slechts enkele geldboete is bedreigd.
Het is toepasselijk in de gevallen van artt. 5, 6, 10, 11, 12, 14, 15, 16
17, 18 en 19 dezer wet.
Het is mede toepasselijk bij eerste of latere overtredingen van politie, in
het Wetboek van Strafregt voorzien, met die uitbreiding, dat de toepassing
der daartegen bedreigde gevangenisstraf in geen geval meer verpligtend is.»
(f Zie de wet van 22 April 1864, Ned. Staatsblad n°. 29.
307
Art. 9. Hij, die de bevoegdheid tot liet geven van
middelbaar onderwijs verloren heeft, kan haar niet terug-
krijgen.
In het geval, omschreven in hel laatste lid van het
voorgaande artikel, kan zij door Ons worden teruggegeven.
Art. 10. Van elk besluit, krachtens deze wet door
Gedeputeerde Staten genomen, kan bij Ons in beroep
worden gekomen.
Art. 11. Deze wet is niet toepasselijk op inrigtingen
van onderwijs der zee- en landmagt, noch op de onder­
wijzers, bij die inrigtingen aangesteld.
Zij is, voor zooveel de bevoegdheid tot het geven van
onderwijs aangaat, evenmin toepasselijk op de scholen
voor doofstommen of blinden, welke noglans onderworpen
zijn aan het toezigt, vermeld in art. 46.
Bij geschil, of eene school hetzij geheel, hetzij gedeelte­
lijk, tot de inrigtingen van het lager, hel middelbaar of het
hooger onderwijs behoore, wordt daarover door Ons beslist.

T I T E L II.

Van het openbaar middelbaar onderwijs.

Art. 12. Openbaar middelbaar onderwijs wordt gege­


ven in:
a. burgerscholen;
b. hoogere burgerscholen;
c. landbouwscholen;
d. de polytechnische school.

HOOFDSTUK I.

Van de burgerscholen, hoor/ere burgerscholen en


landbouwscholen.

§ 1. Van de scholen.

Art. 13. De burgerscholen, voornamelijk bestemd voor


aanstaande ambachtslieden en landbouwers, zijn dag- en
avondscholen.
368
De burgerdagschool is van een tweejarigen cursus.
Aan de burgerdagschool wordt onderwijs gegeven in:
a. de wiskunde;
b. de eerste beginselen der theoretische en toegepaste
mechanica en der kennis van werktuigen;
c. die der natuur- en scheikunde;
d. die der natuurlijke historie;
e. die der technologie of der landbouwkunde;
ƒ'. de beginselen der aardrijkskunde;
g. die der geschiedenis;
li. die der Nederlandsche taal;
i. de eerste gronden der staathuishoudkunde;
li. bet hand- en regtlijnig teekenen;
l. de gymnastiek.
De gemeenteraad bepaalt, of de beginselen der techno­
logie, dan wel die der landbouwkunde onderwezen zullen
worden; hij kan ook bepalen, dat in beide vakken onder­
wijs gegeven zal worden, llij kan ook bij dc opgenoemde
vakken van onderwijs dat in het boetseren en in eene ol
andere vreemde taal voegen.
De raad bepaalt mede, welke van de in dit artikel
genoemde vakken aan de avondschool onderwezen zullen
worden.
Art. 14. In elke gemeente, waar de bevolking tien
duizend zielen te boven gaat, wordt door het gemeente
bestuur ten minste ééne burgerschool, dag- en avondschool,
opgerigt. Zij kan aan eene openbare lagere school ver­
bonden worden.
Mogt de bevolking eener gemeente van boven tien duizend
zielen zóó ver uiteen wonen, dat op bezoek eener burger­
school weinig te rekenen ware, of in de behoefte op
andere wijze voorzien zijn, dan kan zoodanige gemeente
door Ons van het voorschrift der eerste zinsnede van dit
artikel vrijgesteld worden.
Blijkt het, dat door eene burgeravondschool in de be­
hoefte eener gemeente voldoende wordt voorzien, dan kan
van de verpligting tot het opriglen eener burgerdagschool
door Ons, doch telkens slechts voor een bepaald getal
360
jaren, ontheffing worden verleend. In dit geval is het
onderwijs der avondschool over een tweejarigen cursus
verdeeld, en bepalen Wij, den gemeenteraad gehoord,
welke der in het vorig artikel genoemde vakken het onder­
wijs zal omvatten.

Art. 15. De hoogere burgerscholen worden onder­


scheiden in hoogere burgerscholen met vijfjarigen, en in
hoogere burgerscholen met driejarigen cursus.

Art. 16. Aan de hoogere burgerscholen met driejarigen


cursus wordt onderwijs gegeven in:
a. de wiskunde;
b. de eerste beginselen der natuur- en scheikunde;
c. de beginselen der plant- en dierkunde;
d. die der staathuishoudkunde;
e. die van het boekhouden;
f. de aardrijkskunde;
(j. de geschiedenis;
li. de Nederlandsche taal;
i. de Fransche taal;
k. de Engelsche taal;
l. de Iloogduitsche taal;
m. het schoonschrijven;
n. het hand- en regllijnig teekenen;
o. de gymnastiek.

Art. 17. Aan de hoogere burgerscholen met vijfjarigen


cursus wordt onderwijs gegeven in:
a. de wiskunde;
b. de beginselen van de theoretische en toegepaste
mechanica, van de kennis van werktuigen en van de
technologie;
c. de natuurkunde en hare voornaamste toepassingen;
d. de scheikunde en hare voornaamste toepassingen;
e. de beginselen der delfstof-, aard-, plant- en dierkunde;
f. die der kosmographie;
(j. de gronden van de gemeente-, provinciale- en Staals-
inrigting van Nederland;
m

h. staathuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid


van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in
andere werelddeelen;
i. de aardrijkskunde;
li. de geschiedenis;
l. de INederlandsche taal en letterkunde;
m. de Fransche taal en letterkunde;
n. de Engelsche taal en letterkunde;
o. de lloogduitsche taal en letterkunde;
p. de beginselen der handelswetenschappen, daaronder
die der warenkennis en het boekhouden;
q. het schoonschrijven;
r. het hand- en regtlijnig teekenen;
s. de gymnastiek.
Art. 18 Er zijn althans vijftien Rijks-hoogere burger­
scholen, te vestigen in daarvoor meest gelegene gemeenten
in de onderscheidene oorden van het land. Daaronder zijn
ten minste vijf met vijfjarigen cursus.
Art. 19. Er is eene Rijks-landbouwschool, indien in
de behoefte aan landbouwonderwijs niet op andere wijze
wordt voorzien.
Aan bijzondere landbouwscholen kan Rijkssubsidie wor­
den verleend.
Art. 20. Het onderwijs aan de Rijks-landbouwschool
omvat:
a. staathuishoudkunde;
b. toegepaste wiskunde, als landmeten, waterpassen
en inhoudsberekeningen;
c. de werktuigkunde, toegepast op den landbouw en
kennis van landbouwwerktuigen;
d. de zamenstelling en inrigting der gebouwen voor
den landbouw en de veeteelt;
e het regtlijnig teekenen, toegepast op de bouwkunde
en werktuigen;
f. de natuurkunde, scheikunde en weêrkunde, toege­
past op den landbouw;
g. de landbouw-technologie;
374
h. de delfstoi'kunde en aardkunde, toegepast op den
landbouw;
i. de algemeene en bijzondere plant- en dierkunde;
li. de ontleedkunde en natuurkunde der planten en
dieren;
l. de kennis van de uiterlijke vormen, rassen, ziekten
en geneesleer der huisdieren;
m. den algemeenen en bijzonderen landbouw, — akker­
bouw, weidebouw, warmoezerij, tuinbouw en bout- en
ooflboomleelt;
n. de veeteelt, daaronder begrepen pluimvee- en bijen­
teelt, en zuivelbereiding;
o. het landbouw-boekhouden;
p. den praklischen landbouw, houtteelt en behandeling
der huisdieren daaronder begrepen;
q. den kolonialen land- en boschbouvv.
Art. 21. Voor burgerscholen, hoogere burgerscholen
of landbouwscholen, door provinciën, gemeenten of bij­
zondere personen, met of zonder Rijkssubsidie tot stand
gebragt, kan het plan van inrigling van onderwijs, zoo
als het aan de verpligle gemeentescholen en de Rijks­
scholen in artt. 13, 16, 17 en 20 is voorgeschreven, naar
de omstandigheden gewijzigd, ingekrompen of uitgebreid
worden.
De inrigling van middelbare scholen voor meisjes, door
gemeentebesturen, provinciën of bijzondere personen met
of zonder subsidie te stichten, wordt aan de stichters
overgelaten, behoudens voorwaarden, aan verleende sub-
sidiën te verbinden.
Art. 22. Al hetgeen de toelating tot de Rijks-hoogere
burger- en landbouwscholen, de verpliglingen van den
directeur en de leeraren en de regeling van het onderwijs
betreft, wordt, voor zooverre het niet door deze wet is
geregeld, bij algemeenen maatregel van bestuur vast­
gesteld. (*)

(*) Zie reglement voor <le Rijks-hoogere burger- en landbouwscholen van 30


Aug. 1864, Ned. Staatsblad n°. 91.
m

§ 2. Van de onderwijzers.

Art. 23. De onderwijzers aan de openbare burger­


scholen, de hoogere burgerscholen en de Rijkslandbouw­
school dragen den titel van leeraar.
Aan het hoofd van elke dier scholen is een der leeraren
geplaatst, die den titel draagt van directeur.
Art. 24. Het getal der leeraren voor de gemeente­
scholen, alsmede het bedrag hunner jaarwedden wordt
door den gemeenteraad vastgesteld.
De besluiten van den gemeenteraad, daartoe betrekkelijk,
worden voor de scholen, tol wier oprigting de gemeenten
krachtens deze wet verpligt zijn, aan de goedkeuring van
Gedeputeerde Stalen, voor die, welke door het Rijk wor­
den gesubsidiëerd, aan de goedkeuring van Onzen Minis­
ter van Rinnenlandsche Zaken onderworpen. Gelijke goed­
keuring wordt gevorderd met betrekking tot scholen, door
eene provincie met Rijkssubsidie opgerigt.
Art. 25. Om tot leeraar aan eene burgerschool benoemd
te kunnen worden, wordt gevorderd, behalve een getuig­
schrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven door het dage-
lijksch bestuur der gemeente of gemeenten, waar men
gedurende de twee laatste jaren heeft gewoond:
a. voor de vakken, vermeld onder a—d van art. 13,
en voor de technologie, het bezit eener acte van bekwaam­
heid A, vermeld in art. 70, of voor elk dier vakken afzon­
derlijk het bezit van eene der acten, vermeld in art. 76;
b . voor de landbouwkunde, het bezit eener acte A
voor dat vak, afgegeven krachtens art. 73;
c. voor de vakken, vermeld onder f—h van art. 13,
het bezit eener acte, vermeld in het eerste lid van art.
74, of voor elk dier vakken afzonderlijk, hel bezit van
eene der acten, vermeld in art. 76;
d . voor de eerste gronden der staathuishoudkunde,
het bezit eener acte, vermeld in het tweede lid van art.
74, of van de acte voor dat vak, vermeld in art. 76;
e. voor het teekenen en de gymnastiek, het bezit eener
acte voor die vakken, Termeid in art. 77.
373
Tot het geven van onderwijs in de vakken, vermeld
onder f—h van art. 13, zijn tevens bevoegd zij, die in
het bezit zijn eener acte van bekwaamheid als hoofd­
onderwijzer voor het lager onderwijs, tot het onderwijs
in wiskunde en levende talen, zij, die eene acte voor
dat onderwijs bezitten, afgegeven krachtens art. M der
wel van Augustus 1857 (Staatsblad n°. 103).

Art. 26. Om tot leeraar aan eene hoogere burgerschool


met driejarigen cursus benoemd te kunnen worden, wordt
vereischt, behalve het in het voorgaand artikel vermelde
getuigschrift:
a. voor de vakken, vermeld onder a—c van art. 16,
het bezit eener acte van bekwaamheid A, vermeld in art.
70, of voor elk dier vakken afzonderlijk, het bezit van
eene der acten, vermeld in art. 76;
b. voor de beginselen der staathuishoudkunde, het
bezit eener acte, vermeld in het tweede lid van art. 74,
of van de acte voor dat vak, vermeld in art. 76;
c. voor de beginselen van het boekhouden, het bezit
eener acte, vermeld in het eerste lid van art. 75, of van
de acte voor dat vak, vermeld in art. 76,
cl. voor de vakken, vermeld onder f—h van art. 16,
het bezit eener acte, vermeld in het eerste lid van art.
74, of voor elk dier vakken afzonderlijk, het bezit van
eene der acten, vermeld in art. 76;
e. voor de vakken, vermeld onder i, k, l, n en o van
art. 16, het bezit der acten voor die vakken, afgegeven
krachlens art. 77.
Art. 27. Om tot leeraar aan eene hoogere burgerschool
met vijfjarigen cursus benoemd te kunnen worden, wordt,
behalve het in art. 25 vermelde getuigschrift, gevorderd:
a. voor de vakken, vermeld onder a en b van art. 17,
het bezit eener acte van bekwaamheid B, vermeld in art.
70 of in art. 71;
b. voor het vak, vermeld onder c, hel bezit eener acte
B, vermeld in art. 71;
c. voor het vak, vermeld onder d, het bezit eener acle
B, vermeld in art. 72;
374
d . voor de vakken, vermeld onder e en f , het bezit
eener acte A, vermeld in art. 70;
e . voor de vakken, vermeld onder g en h , het bezit
eener acte, vermeld in het tweede lid van art. 74, of van
de acten voor die vakken, afgegeven krachtens art. 76;
f . voor de vakken, vermeld onder i —l , het bezit eener
acte, vermeld in het eerste lid van art. 74, of voor elk
dier vakken afzonderlijk, het bezit van eene der acten,
afgegeven krachtens art. 76;
g . voor de vakken, vermeld onder m — o , r en s het
bezit van de acten voor die vakken, afgegeven krachtens
art. 77;
h . voor het vak, vermeld onder/), het bezit eener acte,
vermeld in het eerste lid van art. 75, of van de acte
voor dat vak, vermeld in art. 76.
Art. 28. De directeuren en leeraren der Rijkshoogere
burgerscholen en der Rijks-landbouwschool worden door
Ons benoemd, geschorst en ontslagen.
Art. 29. De directeuren en leeraren der gemeente­
scholen worden benoemd door den gemeenteraad, die
vooraf eene aanbevelingslijst van benoembaren ontvangt,
door burgemeester en wethouders, na verhoor van den
inspecteur, opgemaakt.
Zij kunnen door burgemeester en wethouders worden
geschorst. Deze geven zoo spoedig mogelijk rekenschap
van hun besluit aan den gemeenteraad.
Zij worden ontslagen door den gemeenteraad, burge­
meester en wethouders en den inspecteur gehoord.
Is schorsing naar inzien van den inspecteur noodig,
en zijn burgemeester en wethouders nalatig of weiger­
achtig daartoe over te gaan, dan kan de schorsing door
Gedeputeerde Staten geschieden.
Is ontslag naar inzien van burgemeester en wethouders
of van den inspecteur noodig, en is de gemeenteraad
nalatig of weigerachtig daartoe over te gaan, dan kan
het ontslag door Gedeputeerde Staten geschieden.
Art. 30. De schorsing van een directeur of leeraar
geschiedt hoogstens voor drie maanden.
375
Het besluit lot schorsing bepaalt, of zij geschiedt met
behoud, dan wel met gedeeltelijk of geheel verlies der
bezoldiging.

Art. 31. Voor de directeuren en leeraren der Rijks-


hoogere burger- en landbouwscholen komt, met opzigt
tot hunne aanspraak op pensioen, als diensttijd mede in
aanmerking de lijd, dien zij krachtens eene vasle aan­
stelling, van Ons, van Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken of van een gemeentebestuur ontvangen, als onder­
wijzer bij eene openbare inrigting van onderwijs hebben
doorgebrogt.

Art. 32. Aan de directeuren en leeraren der gemeente-


burgerscholen , tol welker oprigting de gemeenten verpligt
zijn, wordt ten laste van den Staat pensioen verleend in
de gevallen, naar de regelen en onder de voorwaarden,
voor burgerlijke ambtenaren bij de wet vastgesteld of
nader vast te stellen, een en ander overeenkomstig de
bijzondere bepalingen, in dit en de drie volgende artikelen
vervat.
Voor de toepassing dier regelen worden de genoemde
directeuren en leeraren als burgerlijke ambtenaren be­
schouwd. Zij behooren tot de deelhebbenden in het voor
die ambtenaren bij de eerste afdeeling der wel van ( J
Mei 1846 (Staatsblad n°. 24-) ingestelde pensioenfonds.
Voor hen komt, behalve den diensttijd in de bij het
eerste lid van dit artikel vermelde betrekkingen, en dien,
welke voor andere burgerlijke ambtenaren geldig is, als
zoodanig mede in aanmerking de tijd, dien zij krachlens
eene vaste aanstelling, van Ons, van Onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken ol van een gemeentebestuur ont­
vangen, als onderwijzer bij eene openbare inrigiing van
onderwijs hebben doorgebragt.
De bepalingen van dil artikel zijn niet toepasselijk op
directeuren en leeraren, die als onderwijzers eener openbare
lagere school aanspraak op pensioen kunnen doen gelden.

Art. 33. De bijdragen, ingevolge hel voorgaande artikel


door de directeuren en leeraren verschuldigd, worden
25
376
door de zorg der gemeente-besturen geind en aan het
Rijk verantwoord.
Art. 34. Van de pensioenen, die ingevolge art. 32
dezer wet aan de directeuren en leeraren worden toege­
kend, wordt alleen dat gedeelte ten laste van het pensioen­
fonds voor burgerlijke ambtenaren gebragt, waarvoor dit
fonds bijdragen heeft genoten, liet overige gedeelte komt
ten laste van het hoofdstuk der Staatsbegrooting, waaruit
kosten voor het openbaar onderwijs worden gekweten.
Deze splitsing valt niet onder het verbod, vervat in
art. 29 der bij de wet van 3 Mei 1851 (Staatsblad n°. 49)
gewijzigde wet van 9 Mei 1846 (Staatsblad n°. 24).

Art. 35. Door de gemeente, uit welke krachtens deze


wet directeuren of leeraren van gemeenteburgerscholen
worden gepensioneerd, wordt aan den Staat vergoed de
helft van het pensioensbedrag, hetwelk ingevolge het voor­
gaande artikel ten laste der Staatsbegrooting wordt gebragt.

§3. Van de kosten.

Art. 36. De kosten der gemeenleburgerscholen, voor


zooverre zij niet komen ten laste van anderen of uit bij­
zondere daartoe bestemde fondsen kunnen worden bestre­
den, door de gemeente te dragen, zijn:
a. de jaarwedden van de directeuren, leeraren en
bedienden dier scholen;
b. de kosten van het oprigten en instandhouden of het
huren der schoollocalen en der woningen van de direc­
teuren of leeraren, voor zooveel die het genot van vrije
woning mogten hebben;
c. die van verlichting en verwarming der schoollocalen;
d. die van het aanschaffen en onderhouden der school-
meubelen, werktuigen en verdere hulpmiddelen voor het
onderwijs;
e. de bijdrage der gemeente lot het pensioen der
onderwijzers;
f. de kosten der plaatselijke commissie van toezigt.
377

Arl. 37. Ter tegemoetkoming in de kosten der scho­


len kan eene bijdrage van iederen leerling gevorderd
worden.
Deze bijdrage kan voor de gemeentescholen, die art.
14 vordert, niet hooger worden gesteld dan op twaalf
gulden 'sjaars, en voor de Rijkshoogere burgerscholen
niet hooger dan op zestig gulden 's jaars.
De bepaling der bijdrage geschiedt voor de gemeente­
scholen door den gemeenteraad, voor de provinciale scholen
door de Staten en voor de Rijksscholen door Onzen
Minister van Rinnenlandsche Zaken.
liet invoeren, wijzigen en afschaffen van schoolgelden
geschiedt, voor de gemeentescholen, met inachtneming
van artt. 232—236 der wet van 29 Juni 1851 (Staats­
blad n°. 85).
De invordering wordt geregeld door eene plaatselijke
verordening overeenkomstig de bepalingen van artt. 258—
202 dier wet.
De invordering der schoolgelden voor de Rijkshoogere
burgerscholen geschiedt op de wijze, door Onzen Minister
van Rinnenlandsche Zaken vast te stellen. De opbrengst
dier gelden wordt in 's Rijks schatkist gestort.

Art. 38. Ieder, die als kweekeling eener Rijks-land­


bouwschool is ingeschreven, stort, bij den aanvang van
elk studiejaar, eene som van minstsns f 40 en hoogstens
f 100. Ilij verkrijgt daardoor den toegang tot alle lessen
der school. De bepaling der bijdrage geschiedt door Onzen
Minister van Rinnenlandsche Zaken.
(Dus gewijzigd bij de wet van 28 Juni 1876, Ned. Staats­
blad n u . 142).
Zij, die slechts enkele lessen wenschen te volgen, kunnen
daartoe van den directeur vergunning bekomen Zij betalen,
mede bij den aanvang van elk studiejaar, voor lessen die
gegeven worden :
eenmaal 's weeks, f 5;
tweemaal 's weeks, / 10;
driemaal 's weeks, / 15;
viermalen of meermalen 's weeks, f20.
378
De in dit artikel vermelde gelden worden in 's Rijks
schatkist gestort.

HOOFDSTUK II.

Van de polytechnische school.

§1. Van de school.

Art. 39. De polytechnische school is bestemd voor de


opleiding:
1°. van aanstaande industriëlen of technologen, die
eene grootere mate van theoretische cn technische kennis
verlangen dan aan eene hoogere burgerschool met vijl-
jarigen cursus kan verkregen worden;
2°. van hen, die verlangen zich te bekwamen lot:
a. civiel ingenieur;
b. architect of bouwkundig ingenieur;
c. scheepsbouwkundig ingenieur,
d. werktuigkundig ingenieur;
e. mijnen-ingenieur.
Art. 40. Het onderwijs aan de polytechnische school
omvat:
a. de hoogere stelkunde;
b. de bolvormige driehoeksmeting en de analytische
meetkunde;
c. de beschrijvende meetkunde en hare toepassingen;
d. de differentiaal- en integraalrekening;
e. het landmeten, waterpassen en de geodesie;
f. de theoretische mechanica ;
r/. de toegepaste mechanica;
li. de kennis van werktuigen;
i. de mechanische technologie en de werktuigbouw­
kunde ;
k. de toegepaste natuurkunde;
l. de toegepaste, de praktische en de analytische
scheikunde;
m. de scheikundige technologie;
n. de kennis van het hedendaagsche iabriekwezen,
379

0. de delfstofkunde en de aardkunde;
p. de toegepaste aardkunde en de mijnontginning;
q. de metallurgie;
r. de waterbouwkunde, den aanleg van gewone wegen
en spoorwegen en den bruggenbouw;
s. de burgerlijke bouwkunde;
1. de scheepsbouwkunde;
u. het regtlijnig en handteekenen, mei toepassing op
de verschillende vakken;
v. praktische oefeningen met gereedschap en draaibank;
iv. het maken van modellen van werktuigen;
x. de staathuishoudkunde;
y. het handelsregt;
2. het administralief regt in betrekking lot den water­
staat, de openbare werken, het mijnwezen en de nijverheid.
Art. 41. Ieder, die als kweekeling der polytechnische
school is ingeschreven, stort bij den aanvang van elk
studiejaar eene som van f 200. Hij verkrijgt daardoor den
toegang tot alle lessen der school.
Zij, die slechts enkele lessen wenschen te volgen, be­
talen, mede bij den aanvang van elk studiejaar, voorlessen
die gegeven worden:
eenmaal 's weeks, f 10;
tweemaal's weeks, ƒ20;
driemaal 's weeks, f 30;
viermaal of meermalen 's weeks, f 40.
De in dit artikel vermelde gelden worden in 's Rijks
schatkist gestort.

§2. Van de leeraren.

Art. 42. De hoogleeraren en andere leeraren der poly­


technische school worden door Ons benoemd, geschorst
en ontslagen.
Op hen is mede van toepassing de bepaling van art. 31.

§ 3. Van het bestuur.

Ai t. 43. liet bestuur der polytechnische school is op­


gedragen aan eenen door Ons te benoemen directeur en
380
eenen raad van bestuur, zamengesteld uit de hoogleeraren
der school.
De werkkring en bevoegdheid van den directeur en van
den raad van bestuur, hunne betrekking tot het overige
onderwijzend personeel en de inwendige regeling der
school worden, voor zoover die niet door deze wet zijn
bepaald, bij algemeenen maatregel van bestuur vast­
gesteld. (*)
T I T E L III.
Van hel bijzonder middelbaar onderwijs.
Art. 44. Om onderwijs in bijzondere scholen of huis­
onderwijs te kunnen geven, wordt vereischt het bezit van:
a. eene acte van bekwaamheid, volgens deze wet ver­
kregen ;
b. een getuigschrift van goed zedelijk gedrag, afgegeven
door het dagelijksch bestuur der gemeente of gemeenten,
waar de bezitter gedurende de twee laatste jaren heelt
gewoond;
c. een bewijs, dat beide deze stukken door burgemeester
en wethouders der gemeente, waar het onderwijs zal
gegeven worden, zijn gezien en in orde bevonden.
Art. 45. Omtrent de afgifte van het bewijs, vermeld
onder c van het voorgaande artikel, wordt uiterlijk binnen
vier weken, te rekenen van den dag, waarop de aanvraag
daartoe is geschied, door burgemeester en wethouders
beslist.
Van die beslissing, of wanneer binnen dien termijn de
beslissing niet is kenbaar gemaakt aan hem, die het
onderwijs wenscht te geven, wordt beroep toegelaten op
Gedeputeerde Staten.
Na afwijzing door Gedeputeerde Staten, of indien bin­
nen den tijd van zes weken hunne beschikking niet aan
den belanghebbende is kenbaar gemaakt, kan bij Ons in
beroep worden gekomen.

(*) Zie reglement voor de polytechnische school. (Besluit van 30 Juni 1864,
Ned. Staatsblad n*. 81.)
381

TITEL IV.

Van hel toezigt.

Art. 46. Hel toezigt op de openbare en bijzondere


scholen van middelbaar onderwijs is, onder het opper-
toezigt van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken,
opgedragen aan :
a. plaatselijke commissiën, door den gemeenteraad te
benoemen;
b. inspecteurs, onder welke een bijzonderlijk met het
toezigt op de landbouwscholen, Rijks- en bijzondere
scholen, is belast.

Art. 47. liet getal der inspecteurs wordt door Ons


bepaald. (*)
Zij worden door Ons benoemd en ontslagen.
Zij genieten uit 's Rijks kas eene jaarwedde, benevens
vergoeding voor reis- en verblijfkosten.
De bepaling van art. 31 is mede op hen toepasselijk.
Zij bekleeden geene ambten ol bedieningen zonder Onze
toestemming.

Art. 48. De inspecteurs worden eenmaal 'sjaars door


Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken bijeengeroepen,
ten einde onder zijne leiding de belangen van het mid-
delb ar onderwijs te overwegen en te bevorderen.
Art. 49. De leden der commissiën van toezigt en de
inspecteurs leggen, bij de aanvaarding hunner betrekking,
den eed ol' de belofte af, dat zij haar naar behooren en
getrouw zullen waarnemen.
De eedsaflegging of belofte geschiedt door de leden der
commissiën van toezigt in handen van den regter van het
kanton, waarin zij wonen; door de inspecteurs in handen
van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.

(*) « liet getal der inspecteurs is bij besluit vau Z. M. Tan 25 Juni 1863,
n". 68, aauvankelijk bepaald op drie.
Bij besluit van 19 Juli 1873, is het getal der inspecteurs nader op twee
bepaald.
382

Art. 50. De leden der commissiën van toezigt en de


inspecteurs zijn bevoegd van de overtredingen dezer wet
en der verordeningen op het middelbaar onderwijs proces­
verbaal op te maken.
Art. 5!. De scholen, vermeld in art. 4-6, zijn steeds
toegankelijk voor de leden der commissiën van toezigt en
voor de inspecteurs.
De onderwijzers zijn gehouden hun de verlangde in­
lichtingen te geven omtrent de school en het onderwijs.
Weigering in dezen wordt gestraft met eene boete van
vijf en twintig gulden of gevangenisstraf van drie dagen,
en bij herhaling telkens met beide straffen te zamen.
Art. 4-63 van het Wetboek van Strafregt en art. 20 der
wet van 29 Juni 1854 (Staatsblad n°. 10 J 2) zijn ten deze
toepasselijk.
Art. 52. De plaatselijke commissiën houden toezigt op
de middelbare scholen in de gemeente en bezoeken die
ten minste twee malen 'sjaars. Zij zien toe, dat de alge-
meene verordeningen op hel middelbaar onderwijs en de
bijzondere reglementen voor de openbare burgerscholen
en hoogere burgerscholen slipt worden nagekomen. Zij
houden aanleekcning van het onderwijzend personeel, het
getal der leerlingen en den staat van het onderwijs; zij
deelen den inspecteur de belangrijke veranderingen mede,
die hebben plaats gehad in de scholen, in de gemeente
gevestigd, en geven hem alle inlichtingen, die hij verlangt;
zij doen zoowel aan den gemeenteraad als aan Onzen
Minister van Binnenlandsche Zaken de voorstellen, die zij
in het belang van het onderwijs noodzakelijk achten.
Zij doen jaarlijks vóór 1 Maart aan den gemeenteraad
een beredeneerd verslag omtrent den toestand van liet
aan hun toezigt toevertrouwd middelbaar onderwijs in
het vorig jaar, en zenden daarvan afschriften aan Gede­
puteerde Staten en aan den inspecteur of de inspecteurs,
met het toezigt op die scholen belast.
Art. 53. De inspecteurs zorgen door schoolbezoek voort­
durend bekend te blijven met den toestand der scholen,
waarvan hun het toezigt is opgedragen; zij trachten door
383

overleg met de gemeentebesturen en met de onderwijzers


den bloei van het middelbaar onderwijs te bevorderen;
zij hebben toegang tot de eindexamens der burgerscholen
en der hoogere burgerscholen; zij lichten Onzen Minister
van Binnenlandsche Zaken voor omtrent alle onderwerpen,
waarover hun berigt wordt gevraagd, en doen hem alle
zoodanige voorstellen, als zij in het belang van het mid­
delbaar onderwijs noodig achten.
Zij doen jaarlijks vóór 1 Mei aan Onzen voornoemden
Minister een beredeneerd verslag van den staal van het
onderwijs aan de scholen, aan hun toezigt toevertrouwd.

Art, 54. De inspecteur van het landbouwonderwijs waakt


voor de getrouwe naleving van de bepalingen dezer wet
en van alle andere door of van wege Ons vastgestelde
verordeningen, die op de landbouwscholen betrekking
hebben. Hij houdt toezigt op den gang van het onderwijs
aan die scholen, alsmede aan de burgerscholen, waar
onderwijs in de landbouwkunde wordt gegeven; op deze
laatste echter alleen voor zooveel dit onderwijs aangaat;
hij tracht door overleg met de gemeentebesturen en met
de onderwijzers den bloei van het landbouwonderwijs te
bevorderen, hij heeft toegang tot dc eindexamens der
landbouwscholen en der burgerscholen, waar onderwijs
in landbouwkunde wordt gegeven, hij licht Onzen Minister
van Binnenlandsche Zaken voor omtrent alle onderwerpen,
waarover zijn berigt wordt gevraagd, en doel hem alle
zoodanige voorstellen, als hij in het belang der scholen
noodig acht.
Ilij zendt jaarlijks vóór 1 Mei aan Onzen voornoemden
Minister een beredeneerd verslag van den slaat van het
landbouwonderwijs.

T I T i<: L V.
Van de eindexamen*.
Art. 55. Aan hen, die aan eene openbare burgerschool,
hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, landbouvv-
of polytechnische school het onderwijs hebben bijgewoond,
wordt eenmaal 's jaars gelegenheid gegeven om ten gevolge
384
van een examen een getuigschrift of een diploma te ver­
krijgen.
Tot die examens worden ook toegelaten zij, die het
onderwijs aan die scholen niet hebben bijgewoond. (*)
De examens worden in het openbaar gehouden.
Art. 56. Het eindexamen voor de burgerscholen wordt
afgenomen door eene commissie, zamengesteld uit een
lid der commissie van toezigt, door haar zelve aan Ie
wijzen, als voorzitter, den directeur der school en de
leeraren in de vakken, waarover het examen loopt.
Het examen betreft de vakken, welke op de in de
gemeente gevestigde school worden onderwezen, met
uitzondering van de gymnastiek. Worden landbouw en
technologie beide aan de school onderwezen, dan kan hij,
die het examen aflegt, kiezen over welk dier beide vak­
ken het zal loopen.
Art. 57. De eindexamens voor de hoogere burgerscholen
met vijfjarigen cursus en die voor de landbouwscholen
worden afgenomen door commissiën, jaarlijks te benoemen
door Onzen Commissaris in iedere provincie, waar zoo­
danige scholen aanwezig zijn.
De leden genieten uit 's Hijks schatkist vergoeding voor
reis- en verblijfkosten benevens vacatiegelden.
liet eindexamen voor de hoogere burgerscholen betrefl
de vakken, vermeld onder a—p en r van artikel 17.
Het diploma van landbouwkundige wordt verkregen,
ten gevolge van een examen, waaruit blijkt dat de geëx­
amineerde de kundigheden bezit, waarin aan de school
onderwijs gegeven wordt.
Art. 58. De eindexamens der polytechnische school
worden afgenomen door commissiën, door Onzen Minister
van Binnenlandsche Zaken te benoemen. De leden genieten

(*) Zie de wet van 21 Mei 1873, Ned. Staatsblad n°. 56, tot gelijkstelling
van de getuigschriften van het eindexamen eener hoogere burgerschool in Ned.
Indië met de getuigschriften van dergelijke eindexamens in Nederland, alsmede
het besluit van 5 November 1876, Ned. Staatsblad n°. 191 en wijders art. 5
van het besluit van 13 Julij 1877, Ned. Staatsblad n°. 158.
385

uil 's Rijks schatkist vergoeding voor reis- en verblijfkosten,


benevens vacatiegelden.
Art. 59. Zij, die naar het diploma van technoloog,
civiel, bouwkundig, scheepsbouwkundig, werktuigkundig
of mijnen-ingenieur dingen, leggen een eerste examen A
af, van gelijken omvang als het in art. 57 voorgeschreven
eindexamen voor de hoogere burgerscholen met vijfjarigen
cursus.
Van dit examen zijn vrijgesteld zij, die het getuigschrift
bezitten, verkregen na aflegging van zoodanig examen voor
eene der in dal artikel genoemde commissiën.
Art. 60. liet diploma van technoloog wordt door hen,
die hel in het voorgaande artikel vermeld examen A hebben
afgelegd, verkregen ten gevolge van een examen in:
a. de bolvormige driehoeksmeting en de beginselen der
analytische meetkunde;
b. de beginselen der beschrijvende meetkunde;
c. die der theoretische en toegepaste mechanica en
van de kennis van werktuigen;
d . die der mechanische technologie;
e. de toegepaste natuurkunde;
/'. de toegepaste en analytische scheikunde;
(j. de scheikundige technologie;
h . de bouwkunde, voor zooveel betreft de kennis van
bouwstoffen en de zamenstelling van eenvoudige gebouwen;
i . het hand- en ornamentteekenen.
Art. 61. Het diploma van civiel ingenieur wordt door
hen, die het in art. 59 vermeld examen A hebben afge­
legd , verkregen ten gevolge van nog twee examens.
Het tweede examen B betreft:
a. de hoogere stelkunde;
b . de bolvormige driehoeksmeting cn de analytische
meetkunde;
c. de beschrijvende meetkunde ;
d . de differentiaal- en integraalrekening;
c. de toegepaste natuurkunde;
/. de analytische scheikunde met betrekking tot de
bouwmaterialen;
386

g. de kennis van bouwstoffen, gebruikelijk zoowel voor


bouwkundige als waterbouwkundige werken;
h . de constructie van de onderdeelen van gebouwen;
i . het vervaardigen van eenvoudige bouwkundige en
waterbouwkundige teekeningen en het handteekenen.
Het derde examen C betreft:
a. de theoretische en toegepaste mechanica en de kennis
van werktuigen;
b . de waterbouwkunde, omvattende:
1°. den aanleg van gewone wegen en spoorwegen en
dien van bruggen;
2°. den aanleg van zeeweringen;
3°. de kennis der rivieren als afwateringsmiddelen en
in betrekking tot de scheepvaart;
A°. den aanleg van kanalen, sluizen, havens en maritime
werken;
5°. de hydrographie van ons land, kennis van polders
en bemalingen;
c. de burgerlijke bouwkunde, omvattende:
1°. de constructie van eenvoudige gebouwen;
2°. de beginselen der schoone bouwkunst;
d . het situatie, ornament- en handteekenen, benevens
het teekenen van voorwerpen, tot de waterbouwkunde
behoorende ;
e. het maken van ontwerpen, bestekken en begrootingen ;
f. de beginselen der geodesie en het praktisch landmeten
en waterpassen;
g. het administratief regt in betrekking tot den water-
slaat en openbare werken.
Art. 62. Het diploma van architect of bouwkundig
ingenieur wordt door hen, die het in art. 59 vermeld
examen A hebben afgelegd, verkregen ten gevolge van
nog twee examens.
Het tweede examen B is hetzelfde als het examen B,
vermeld in het voorgaande artikel.
Het derde examen C betreft:
a. de vakken onder a en e van het examen C vermeld
in art. 61;
387
b . de burgerlijke bouwkunde, de schoone bouwkunst
in haren geheelen omvang daaronder begrepen;
c. de waterbouwkunde, voor zooveel betrelt den aan­
leg van verschillende bestratingen, het bouwen van brug­
gen, sluizen en kaaijen;
d . het theoretisch en praktisch landmeten en water­
passen ;
e. het bouwkundig, ornament- en handteekenen;
/. het administratief regt, in betrekking tot openbare
werken.
Art. 03. Het diploma van scheepsbouwkundig ingenieur
wordt door hen, die het in art. 59 vermeld examen A
hebben afgelegd, verkregen ten gevolge van nog twee
examens.
Het tweede examen B betrelt:
a . de vakken onder a — e van het examen B, vermeld
in art. 61 ;
b . de analytische scheikunde in betrekking tot de mate­
rialen voor den scheepsbouw;
c. de kennis der bouwstoffen, bij den scheepsbouw in
gebruik;
d . de beginselen van het scheepsteekenen en hel hand­
teekenen.
liet derde examen C betreft:
a . het vak a van hel examen C, vermeld in art. 61;
b. het teekenen van werktuigen;
c. de scheepsbouwkunde en het scheepsteekenen;
d . de waterbouwkunde en het waterbouwkundig leeke-
nen, voor zooveel betreft werken, die lol de scheepvaart
bel rekking hebben.
Art. 04. Het diploma van werktuigkundig ingenieur
wordt door hen, die het in art. 59 vermeld examen A
hebben afgelegd, verkregen ten gevolge van nog twee
examens.
Hel tweede examen B betrelt:
a . de vakken n —e van het examen B, vermeld in art. 61;
b. het vak e, vermeld in art. 60;
388
c. de analytische scheikunde in betrekking lot de mate­
rialen voor werktuigen.
Het derde examen C betreft:
a. het vak a van het examen C, vermeld in art. 61;
b. mechanische technologie en werktuigbouwkunde;
c. hel vak h, vermeld in art. 60;
d. het handteekenen en het teekenen van werktuigen;
e. het administratief regt in betrekking tot fabrieken
en werktuigen.
Art. 65. liet diploma van mijnen-ingenieur wordt door
hen, die het in art. 59 vermeld examen A hebben afgelegd,
verkregen ten gevolge van nog twee examens.
Het tweede examen B betreft:
a. de vakken a— e van hel examen B, vermeld in art. 61;
b. de delfstof kunde.
Het derde examen G betreft:
a. het vak a van het examen C, vermeld in art. 61;
b. hel vak h, vermeld in art. 60;
c. het vak d van het examen G, vermeld in artikel 62;
d. de aardkunde en de toegepaste aardkunde;
e. de mijnontginning;
f. de docimasie;
g. de metallurgie;
li. het teekenen van werktuigen;
t. het administratief regt in betrekking tot het mijn­
wezen.
Art. 66. Wanneer een der in de voorgaande artikelen
vermelde examens naar genoegen der commissie is afgelegd,
wordt door haar aan de geëxamineerde een getuigschrift
of een diploma afgegeven, volgens het model, door Onzen
Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld.
Getuigschriften worden afgegeven voor goed volbragte
eindexamens der burgerscholen en hoogere burgerscholen,
alsmede voor het eerste examen A voor technoloog, en
het eerste en tweede examen A en B voor civiel, bouw­
kundig, scheepsbouwkundig, werktuigkundig en mijnen-
ingenieur; diploma's worden afgegeven voor goed volbragte
389
eindexamens als landbouwkundige, technoloog, civiel, bouw­
kundig, scheepsbouwkundig, werktuigkundig en mijnen-
ingenieur.
De getuigschriften worden kosteloos afgegeven; voor
het diploma wordt betaald eene som van veertig gulden.
Deze gelden worden in 's Rijks schatkist gestort.
Art. 67. De commissiën, bedoeld in art. 50 zenden
een verslag van hare werkzaamheden aan den gemeente­
raad en een afschrift daarvan aan den inspecteur of de
inspecteurs, met het toezigt op de burgerscholen belast.
De commissiën bedoeld in art. 57, zenden een verslag
van hare werkzaamheden aan Onzen Commissaris in de
provincie, en een afschrift aan den inspecteur of de
inspecteurs, met het toezigt op de hoogere burgerscholen
of op de landbouwscholen belast.
De commissiën, bedoeld in art. 58, zenden een verslag
van hare werkzaamheden aan Onzen Minister van Binnen-
landsche Zaken.

T I T E L VI.

Van de aclen van bekwaamheid.

Art. 68. De acten van bekwaamheid tot het geven van


school- en huis-onderwijs worden verkregen ten gevolge
van het afleggen van examens. (*)
Art. 09. Ieder jaar worden door Onzen Minister van
Binnenlandsche Zaken commissiën benoemd, aan welke
wordt opgedragen hen te examineeren, die eene acte van
bekwaamheid voor het middelbaar onderwijs wenschen te
verkrijgen.
De plaatsen, waar deze commissiën hare zittingen houden,
worden telkens door Onzen voornoemden Minister aan­
gewezen.

(*) Zie besluit van 2 Februari 1864 (Ned. Staatsblad n». 8), en de daarbij
gevoegde programma's der examens ter verkrijging van acten van bekwaamheid
voor het geven van middelbaar onderwijs, zooals die bij besluiten van 25
November 1867, 28 Februari 1868, 11 October 1869 en 14 Juli 1876 zijn
gewijzigd en aangevuld.
390

De examens worden in het openbaar gehouden, met


uitzondering van die voor onderwijzeres.
De leden der commissiën ontvangen uit 's Rijks schat­
kist vergoeding voor reis- en verblijfkosten, benevens
vacatiegelden.
Art. 70. Er zijn twee acten van bekwaamheid voor
het schoolonderwijs in de wis- en werktuigkundige weten­
schappen.
De eerste acte A wordt verkregen ten gevolge van een
examen in;
a. de rekenkunde, de stelkunde, de meetkunde, de
platte en bolvormige driehoeksmeting, de beginselen dei
beschrijvende en der analytische meetkunde;
b . de beginselen der theoretische en toegepaste mecha­
nica, der kennis van werktuigen en der technologie,
c. de beginselen der natuurkunde, der scheikunde en
der kosmographie;
d . de beginselen der delfstot-, aard-, plant- en dier­
kunde.
De tweede acte B, welke alleen verkregen kan worden
door hen, die reeds de in dit artikel vermelde acte A
bezitten, wordt verkregen ten gevolge van een examen in :
e. de beschrijvende en analytische meetkunde, de diffe­
rentiaal- en integraalrekening;
/. de theoretische en toegepaste mechanica.
Art. 71. tr zijn twee acten van bekwaamheid voor
het schoolonderwijs in de natuurkunde.
De eerste acte A is dezelfde als de acte A, vermeld in
art. 70.
De tweede acte B, welke alleen kan verkregen worden
door hen, die reeds de bovengemelde acte A bezitten,
wordt verkregen ten gevolge van een examen in :
a. de analytische meetkunde;
b . de differentiaal- en integraalrekening;
c. de theoretische mechanica;
d . de natuurkunde en hare voornaamste toepassingen,
e. de meteorologie;
f . de scheikunde.
391

Art. 72. Er zijn twee acten van bekwaamheid voor


het schoolonderwijs in de scheikunde.
De eerste acte A is dezelfde als de acte A, vermeld in
art. 70.
De tweede acte B, die alleen kan verkregen worden
door hen, die reeds de bovengemelde acte A bezitten,
wordt verkregen ten gevolge van een examen in:
a. de algemeene, de toegepaste en de analytische
scheikunde;
b. de scheikundige technologie;
c. de natuurkunde.

Art. 73. Er zijn twee acten van bekwaamheid voor


het onderwijs in de landbouwkunde.
De eerste acte A wordt door den bezitter der acte A,
vermeld in art. 70, verkregen ten gevolge van een examen
in de beginselen van den landbouw.
De tweede acte B wordt verkregen ten gevolge van
een examen, als hetgeen ter verkrijging van het diploma
van landbouwkundige wordt gevorderd.

Art. 74 Voor het geven van schoolonderwijs in de


Nederlandsche taal- en letterkunde en de geschiedkundige
wetenschappen, wordt de acte van bekwaamheid verkregen
ten gevolge van éen examen in:
a. de nederlandsche taal- en letterkunde;
b. de geschiedenis;
c. de wiskundige, natuurkundige en staalkundige aard­
rijkskunde.
Voor het geven van schoolonderwijs in de staatshuis­
houdkunde ten gevolge van een examen in :
a. de staathuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid
van Nederland en van zijne koloniën en bezittingen in
andere werelddeelen;
b. de gronden van de gemeente-, provinciale en Staats-
inrigting van Nederland.

Art. 75. Voor het geven van schoolonderwijs in de


handelswetenschappen wordt eene acte van bekwaamheid
verkregen ten gevolge van een examen in:
26
392

a. het boekhouden;
b. de beginselen der handelswetenschappen, omvattende
het handelsregt, de handelsgeographie, de statistiek van
nijverheid en handelsverkeer, de kennis van het finantie-
wezen der Staten, en de beginselen der warenkennis.
Voor het geven van schoolonderwijs in de zeevaartkunde
wordt de acte verkregen ten gevolge van een examen in:
a. de lagere wiskunde, de bolvormige driehoeksmeting
daaronder begrepen;
b. de beginselen der sterrekunde;
c. de kennis der verschijnselen in den dampkring en
op den oceaan;
d. de kennis der werktuigen, bij de waarnemingen op
zee gebruikelijk;
Art. 76. De in art. 69 vermelde commissiën zijn bevoegd
om, na afgelegd examen , afzonderlijke acten van bekwaam­
heid af te geven voor elk der vakken, vermeld in artt.
70 en 74, en voor het boekhouden.
Art. 77. Door de in art. 69 vermelde commissiën wor­
den, na afgelegd examen, afzonderlijke acten van bekwaam­
heid uitgereikt voor schoolonderwijs in :
a. de fransche taal en letterkunde;
b. de engelsche taal en letterkunde;
c. de hoogduitsche taal en letterkunde;
d. het handleekenen, het regtlijnig teekenen en de
perspectief;
e. het schoonschrijven;
f. het boetseren;
g. de gymnastiek.
Om onderwijs in de vakken, onder e en /"genoemd,
te kunnen geven, behoeft men evenwel niet in het bezit
eener acte van bewaamheid voor die vakken te zijn.
Gemelde commissiën zijn eveneens bevoegd tot het na
afgelegd examen uitreiken van eene acte van bekwaamheid
voor schoolonderwijs in andere levende talen.
Art. 78. Tot het verkrijgen van eene der acten van
bekwaamheid voor schoolonderwijs, vermeld in artt. 70—76,
en in levende talen, wordt bovendien vereischt een examen
393

in de theorie van onderwijs en opvoeding, hoofdzakelijk


in betrekking tot het middelbaar onderwijs.
Zij, die in het bezit zijn van eene dier acten, zijn bij
het examen ter verkrijging eener andere acte voor mid­
delbaar schoolonderwijs vrijgesteld van een nieuw examen
in de theorie van onderwijs en opvoeding.
De acte, vermeld in art. 45 der wet van den 13 Augustus
1857 (Staatsblad n°. 103), maakt bevoegd tot het geven
van het aldaar omschreven onderwijs aan middelbare scholen
voor meisjes. (*)
Art. 79. Eene acte van bekwaamheid voor het huis­
onderwijs wordt verkregen door een gelijk examen als
dat ter verkrijging eener acte voor schoolonderwijs, met
weglating van het examen in de theorie van onderwijs
en opvoeding.
De acten van bekwaamheid voor schoolonderwijs gelden
ook voor het huisonderwijs, (f)
Art. 80. Wanneer het examen naar genoegen der com-

(*) Art. 45 der wet van 13 Augustus 1857:


• Voor het examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid als hoofd­
onderwijzeres wordt gelijke kennis als van den hulponderwijzer gevorderd, maar
grondiger, en met toepassing op hare bestemming als hoofdonderwijzeres.»
Art 44 dier wet:
«Voor het examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid als hnlp-
onderwijzeres en als hulponderwijzer wordt gevorderd:
goed lezen en schrijven,
voldoende kennis der zinsontleding, der spelregels en eerste gronden der
nederlandsche taal;
vaardigheid om zich, zoowel'mondeling als schriftelijk, juist en gemakkelijk
uit te drukken;
beginselen van de vormleer;
rekenen, zoowel met geheele getallen als gewone en tiendeelige breuken,
toegepast op munten, maten en gewigten: — als hulponderwijzer daarenboven
de leer der evenredigheden;
aardrijkskunde en geschiedenis;
beginselen van de kennis der natuur;
theorie van het zingen;
beginselen van onderwijs en opvoeding.»
(t) Bij ar^- der wet van 13 Augustus 1857 wordt aan de acte voor lager
^wonderwijs de bevoegdheid ontleend om, in de daar vermelde vakken, ook
in eene school onderrigt te geven; de acte voor middelbaar ^wonderwijs maakt
echter niet bevoegd tot het geven van $£^00/011derwijs.»
894

missie, met het afnemen belast, is afgelegd, wordt door


haar aan den geëxamineerde de verlangde acte uitgereikt,
waarvan het model door Onzen Minister van Binnenlandsche
Zaken wordt vastgesteld.
Art. 81. De acte van bekwaamheid voor middelbaar
schoolonderwijs wordt uitgereikt tegen betaling van :
twintig gulden voor eene der acten B, vermeld in artt.
70, 71, 72 en 73;
vijftien gulden voor eene der acten A, vermeld in artt.
70, 71 en 72, of voor eene der acten, vermeld in artt.
74 en 75;
tien gulden voor de acte A, vermeld in art. 73, of
voor eene der acten, vermeld in artt. 76 en 77.
De acte van bekwaamheid voor middelbaar huisonderwijs
wordt uitgereikt tegen betaling van zeven gulden, wanneer
zij geldt voor één vak, en van tien gulden, wanneer zij
geldt voor twee of meer vakken.
De opbrengst van de voor de acten betaalde gelden,
wordt na aftrek van de kosten der vergadering van de
commissie, waaronder echter niet gerekend worden de
reis- en verblijfkosten en vacatiegelden der leden, in
's Rijks schatkist gestort.
Art. 82. Ieder, die krachtens deze wet of krachlens
vroegere verordeningen hier te lande een diploma van
technoloog, civiel ingenieur, architect of bouwkundig
ingenieur, scheepsbouwkundig ingenieur, werktuigkundig
ingenieur, mijnen-ingcnieur, veearts of landbouwkundige
verkregen heeft, is bevoegd onderwijs te geven in de
technische wetenschappen, waarin hij ter verkrijging van
zijn diploma een examen heeft afgelegd. Hij behoort echter
daartoe in het bezit te zijn van het getuigschrift van goed
zedelijk gedrag, vermeld in art. 25.

T I T E L VII.

Overgangsbepalingen.

Art. 83. Ieder, die op het tijdstip van het in werking


treden dezer wet aan eene openbare of bijzondere inrig-
395
ling van middelbaar onderwijs, zonder in slrijd met
bestaande verordeningen te zijn, onderwijs geeft, waartoe
volgens deze wet eene acte wordt vereisclit, behoeft, om
met zijn onderwijs aan die inrigting voort te gaan, geene
herbenoeming of erkenning.
Hij kan ook in gelijke betrekking bij eene openbare
school, volgens deze wet cpgerigt, worden aangesteld.
Art. 84. De acle van algemeene toelating van den eersten
rang, verkregen krachtens de wet van 3 April 1800, geeft
gelijke regten als de acte van bekwaamheid A, vermeld
in art. 70, en de acte van bekwaamheid, vermeld in het
eerste lid van art. 74.
Art. 85. De acte van bekwaamheid, krachtens art. 72
der wet van 13 Augustus 1857 (Staatsblad n°. 103) uit­
gereikt voor het verder voortgezet onderwijs in de levende
talen en in de wis- en natuurkunde, als ook de daarmede
gelijkstaande acten, verkregen krachtens de wet van 3
April 1806, geven gelijke regten als de acten van bekwaam­
heid voor die vakken, krachtens artt. 76 en 77 dezer wet
uitgereikt. (*)
Art. 86. Zij die, vóór de invoering dezer wet, aan eene
van 's Rijks hoogescholen een academischen graad verkregen
hebben, behouden de bevoegdheid tot het geven van
middelbaar onderwijs in de vakken, waarin zij krachtens
het hun verleend diploma de bevoegdheid hadden onder­
wijs te geven.
De graad van doctor in de wis- en natuurkunde geeft
gelijke bevoegdheid als de acte B, vermeld in artt. 70,
71 en 72.
De graad van candidaat in de wis- en natuurkunde
geeft gelijke bevoegdheid als de acte A, vermeld in art. 70.

(*) Art. 72 der wet van 13 Augustus 1857:


»In afwachting der wettelijke regeling van het middelbaar onderwijs zijn de
voorschriften dezer wet mede van toepassing op alles wat betreft het verder
voortgezet onderwijs in de levende talen en in de wis- en natuurkunde.
Om tot het examen ter verkrijging eener acte van bekwaamheid voor een
of meer dier vakken te worden toegelaten, wordt de ouderdom van tenminste
18 jaren gevorderd. Voor de acte wordt eenmaal vijf gulden betaald.//
396

De graad van doctor of van candidaat in de letteren


geeft gelijke bevoegdheid als de acte, vermeld in het
eerste lid van art. 74.
De graad van doctor in de regten geeft gelijke bevoegd­
heid als de acte voor de staathuishoudkunde, vermeld
in art. 74.
Art. 87. Gelijke bevoegdheid, als in het voorgaand
artikel, wordt toegekend aan hen, die na de invoering
dezer wet de genoemde graden van doctor ot candidaat
zullen verkrijgen, tot dat de wet tot regeling van het
hooger onderwijs anders zal hebben beschikt.
Art. 88. Het getuigschrift, vermeld in art. 3 van het
Koninklijk besluit van 13 April 1817, n°. 22, geelt, wanneer
het vóór de invoering dezer wet verkregen is, gelijke
regten als de acte van bekwaamheid voor het onderwijs in
het teekenen, uitgereikt krachtens artikel 77 dezer wet. (*)
Art. 89. Zij die, hoewel niet in het bezit van een
diploma van ingenieur, in 's lands dienst deze betrekking
bekleeden of hebben bekleed, zijn, onder de aan het slot
van art. 82 gestelde voorwaarde, bevoegd tot het geven
van onderwijs in de technische wetenschappen, waarvan
de kennis lot het vervullen der betrekking van ingenieur
wordt vereischt.
Onder dezelfde voorwaarden zijn zij, die aan eene der
Rijks-instellingen tot opleiding van ingenieurs en officieren
der land- en zeemagt den cursus hebben ten einde gebragt,
bevoegd tot het geven van onderwijs in de technische
wetenschappen, waarin zij gedurende dien cursus onder­
wijs hebben ontvangen.
Art. 90. Gedurende de eerste jaren na het in werking
treden dezer wet kan door Ons aan Nederlanders en

(*) Art. 3 van het besluit van 13 April 1817 :


• Niemand zal als teekenmeester, ingevolge liet vorig artikel, door eenig
stadsbestuur mogen worden aangesteld, dan die voorzien is van een getuigschrift
zijner bekwaamheden, hiertoe aan hem door de vierde klasse van het Konink.
lijk Nederlandsch Instituut van wetenschappen, letterkunde en schoone kunsten
uit te reiken, nadat zijne proeven van kunstvermogen als voldoende zullen
erkend zijn. •
397

vreemdelingen, die buiten 's lunds de bevoegdheid om in


een of meer der in deze wet vermelde vakken onderwijs
te geven verkregen bebben, gelijke bevoegdheid hier te
lande verleend worden.
Art. 91. Gemeenten, die krachtens art. 14 dezer wet
tot het oprigten en onderhouden van burgerscholen ge­
houden zijn, voldoen aan die verpligtingbinnen een termijn
van uiterlijk zes jaren, te rekenen van het tijdstip, waarop
deze wet in werking treedt, of waarop de bevolking der
gemeente boven het cijfer van tien duizend geklommen is.

Art. 92. De in art. 18 vermelde Rijks-hoogere burger­


scholen worden geopend binnen de eerste vijf jaren na
het tijdstip van de invoering dezer wet.
Art. 93. De lessen aan de polytechnische school wor­
den geopend binnen een jaar na het in werking treden
dezer wet.
De kweekelingen der academie ter opleiding van bur­
gerlijke ingenieurs te Delft, die op het tijdstip dier opening
tot de lessen van het 3 e of 4 e studiejaar der academie
voor de ingenieurswetenschappen of het mijnwezen zijn
toegelaten, worden vrijgesteld van het examen A, vermeld
in art. 59. De kweekelingen, die op dat tijdstip lot de
lessen van het 1 e of van hel 2 e studiejaar zijn toegelaten,
worden bij het afleggen van dat examen vrijgesteld van
het onderzoek in de vakken, waarover zich het examen
ter toelating lot die academie heeft uitgestrekt, of waarin
aan de academie geen onderwijs wordt gegeven.
Art. 94. Zoolang nog geen voldoend getal hoogere
burgerscholen met vijfjarigen cursus in werking is, wordt
een deel van het aldaar te geven onderwijs, als voor­
bereidend tot den cursus der polytechnische school, aan
deze gegeven.
Dat voorbereidend onderwijs omvat:
a. wiskunde;
b. natuurkunde;
c. scheikunde;
d . beginselen der plant- en dierkunde;
398
e. boekhouden en beginselen der handelswetenschappen;
f. hand- en regtlijnig teekenen.
Door Ons wordt bepaald, wanneer dit voorbereidend
onderwijs aan de polytechnische school zal ophouden.
Art. 95. Deze wet treedt in werking vóór of op den
1 Juli 1863.
Bestaande voorschriften betreffende middelbaar onder­
wijs vervallen met de invoering dezer wet.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal wor­
den geplaatst, en dat alle ministeriële departementen,
autoriteiten, collegiën en ambtenaren, wien zulks aangaat,
aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Amsterdam, 2 Mei 1863.

(get.) WILLEM.
De Minister van Binnenlandsche Zaken,
(get.) THORBECKE.
(Uitgegeven 19 Mei 1863.)
399
I N H O U D .

T I T E L I. Bladz.
Algemeene bepalingen. Artikelen 1—11 364—367
T I T E L II.
Van het openbaar middelbaar onderwijs. Artikel 12. . . . 367
H O O F D S T U K I.
VAN DE BURGERSCHOLEN, HOOGERE BURGERSCHOLEN EN
LANDBOUWSCHOLEN.

§ 1. Van de scholen. Artikelen 13—22 367—371


§ 2. Van de onderwijzers. Artikelen 23—35 372—376
§ 3. Van de kosten. Artikelen 36—38 376—378

H O O F D S T U K II.
VAN DE POLYTECHNISCHE SCHOOL.

§ 1. Van de school. Artikelen 39—41 378—379


§ 2. Van de leeraren. Artikel 42 379
§ 3. Van het bestuur. Artikel 43 379
T I T E L III.
Van het bijzonder middelbaar onderwijs. Artikelen 44—45 . 380
TITEL IV.
Van het toezigt. Artikelen 46—54 381—383
T I T E L V.
Van de eindexamens. Artikelen 55—67 383—389
T I T E L VI.
Van de acten van bekwaamheid. Artikelen 68—82 .... 389—394
TITEL VII.
Overgangsbepalingen. Artikelen 83—95 394—398

Bepalingen ten aanzien der examens ter verkrijging van acten van be­
kwaamheid voor het geven van middelbaar onderwijs. Zie besluit van 2
Februari 1864. Ned. Staatsblad n°. 8.

Reglement voor de polytechnische school. Zie besluit van 30 Juni 1864


Ned. Staatsblad n°. 81 en besluit van 31 Mei 1865 Ned. Staatsblad n°. 57.

Reglement voor de Rijks-hoogere burger- en landbouwscholen. Zie besluit


van 30 Augustus 1864 Ned. Staatsblad n°. 91 en besluit van 13 Augustus
1873 Ned. Staatsblad n". 121.

Algemeen reglement voor de eindexamens der hoogere burgerscholen,


afgenomen krachtens artt. 55 en 57 der wet van 2 Mei 1863 (Ned. Staatsblad
n°. 50). Zie besluit van 10 Maart 1870 Ned. Staatsblad n". 49.
400

X°. 3358. ONDERWIJS. Maatregelen van voorziening


bij incompleet van onderwijzers op de
openbare lagere scholen.

CIRCULAIRE aan de plaatselijke, school-


commissiën.

K°. 12619. Batavia, 7 December 1874.

Tengevolge van bet bestaand groot gebrek aan onder­


wijzers , is liet voor het tegenwoordige niet mogelijk al
de openbare lagere scholen van het organiek bepaald getal
onderwijzers te voorzien.
Ten einde te voorkomen dat die toestand ongunstig
terugwerkt op het gehalte van het onderwijs, is het denk­
beeld in overweging genomen om, tot tijd en wijle in de
dringende behoefte aan onderwijzers zal kunnen worden
voorzien, de leerlingen van de scholen, waar het onderwij­
zerspersoneel niet voltallig is, in groepen te verdeelen en
die beurtelings ter school te laten komen, met dien ver­
stande, dat bijv. de laagste klasse iederen dag twee en een
half uur, de hoogste en middelste klasse daarna drie uur
per dag onderwijs ontvangen.
Een goed onderwijs van korteren duur is toch verreweg te
verkiezen, boven een onvoldoend onderwijs dat eenige
uren langer wordt gegeven.
Op grond van het vorenstaande heeft de Regering mij
gemagtigd, om, wannneer het gebrek aan onderwijzend
personeel eener openbare lagere school zoo groot is, dat
het onderwijs in zijn geregelden gang ernstig wordt ge­
stoord, ten aanzien dier school van het bepaalde in de
artikelen 8 en 29 van het lieglement van orde, tucht en
beheer over de openbare lagere scholen in Nederlandsch-
Indië (Staatsblad 1873 n°. 65), zooals gemeld artikel 8
sedert is aangevuld bij het besluit van 12 Augustus 1873
n". 12 (Staatsblad n u . 146), tijdelijk in dier voege te doen
afwijken:
dat de laagste klasse onderwijs ontvangt van zeven tol
half tien of van acht tot half elf uur, en de middelste
en hoogste klassen van tien tot dén of van elf tot twee
401

uur; zullende zoolang deze regeling duurt, de helft van


het gewone schoolgeld worden betaald.
Onder mededeeling hiervan heb ik de eer Uwe com­
missie te verzoeken, om, indien in verband met het aan­
tal schoolgaande kinderen, de toepassing van bedoelde
regeling op de onder uw toezigt staande openbare lagere
school noodzakelijk mogt worden geacht, ter zake een
voorstel aan deze directie te willen doen door tusschen-
komst van den betrokken inspecteur.

De Directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid,

BOSSCHER.

K°. 3359. AMBTENAREN. Plaatsing op de buiten­


bezittingen is geene achteruitstelling.

Aan den directeur van binnenlandsch


bestuur.

N°. °2503. Batavia, 1 November 1875.

Bij uwe missive van 19 October jl., n°. 10689, worden


ecnige beschouwingen medegedeeld en voorstellen gedaan
ten aanzien van de toepassing der bij het besluit van
15 Februari jl., n°. & ('), vastgestelde beginselen, rege­
lende o. a. de volgorde van benoembaarheid tot adspirant-
kontroleur bij het binnenlandsch bestuur.
Met die beschouwingen en voorstellen kan de Regering
evenwel niet instemmen. Zij kan toch niet aannemen,
dat eene plaatsing op de bezittingen buiten Java en
Madoera eene achteruitstelling zou zijn. Integendeel heelt
zij in den laatsten lijd verscheidene maatregelen genomen
om die opvatting te wederspreken. Ook kan zij het acht-
slaan op de praedilectiën der ambtenaren niet lot regel
verheffen. De Regering moet hen gebruiken daar, waar
zij de beste diensten kunnen praesteren.

(X) Bijblad n°. 2745.


m

Verder kan zij niet toegeven, dat bij benoemingen van


adspirant-konlroleurs, overeenkomstig de thans daarom­
trent beslaande beginselen onbillijkheid zou plaats hebben
en wenscht zij daarom aan die beginselen vast te houden.
Is er een bijzonder geval, waarin eene strenge toepas­
sing lot onbillijkheid aanleiding zou geven, — hetgeen
zich naar haar inzien zelden zal voordoen, indien men het
beginsel niet aanneemt, dat plaalsing op de buitenbe­
zittingen eene achteruitstelling is, dan kan altijd met den
betrokken persoon eenige consideratie gebruikt worden.
Door de mededeeling van het vorenstaande heb ik de
eer aan ontvangen bevelen te voldoen.

De 1 sle gouvernements-secrelaris,

W. STORTENBEKER.

l¥°. 3360. VERPONDING. Aanslag van perceelen,


waarop huizen zijn gebouwd door
anderen dan den grondeigenaar.

BESLUIT.

N°. 36. Buitenzorg, 3 Januari 1876.

Gelet op de besluiten:
a. van 7 Juli '1874, n°. 5, bij art. 1, waarvan o. a.
aan de Chinesche vrouw T., eigenares van hel land K.,
gelegen in de residenlie Batavia, is te kennen gegeven,
dat hare, bij rekest, gedagteekend Buitenzorg, 24 April
1874, aangevoerde bezwaren tegen het bedrag van / 360,000,
waarover bedoeld perceel voor hel jaar 1874 in de ver­
ponding is aangeslagen, ongegrond zijn bevonden en haar
verzoek om vermindering van gemeld cijfer voor inwilli­
ging niet vatbaar is;
b. van 20 Augustus 1874, n°. 35, waarbij o. a. aan
N., handelende voor en namens de executeuren-testa-
403
mentair in den boedel van wijlen W., in beschikking op
zijn request, gedagteekend Batavia, 26 Februari '1874,
houdende aanbieding eener memorie van bezwaren tegen
de berekening der waarde van een tot genoemden boedel
behoorend perceel voor den aanslag in de verponding
van dat jaar, waarbij z. i. in strijd met Staalsblad 1838
n°. 46, is in aanmerking genomen de waarde der op­
stallen zonder titel op dien grond geoccupeerd en ver­
zoekende, in verband daarmede, het taxatiecijfer van
/ 58,100 terug te brengen tot een bedrag van hoogstens
ƒ 27,900;
is te kennen gegeven, dat zijne bezwaren ongegrond
zijn bevonden en zijn verzoek voor inwilliging niet vat­
baar is;
Gelezen:
I. de rekesten:
a . gedagteekend Batavia, 22 Juni 1875, van voor­
noemde Chinesche vrouw T., strekkende om het haar
toebehoorend voormeld land voor eene som van ƒ140,000
bij de herziening der verponding voor het jaar 1876 te
doen aanslaan;
b. gedagteekend Batavia, 12 Juni 1875, van N., in
voorschreven hoedanigheid, daarbij onder aanvoering van
nadere bezwaren tegen de plaats gehad hebbende taxatie
van hooger gemeld door hem beheerd perceel,
verzoekende:
I. te gelasten, dat dit perceel, met ingang van het
jaar 1874, in geen geval zal mogen worden aangeslagen
voor een hooger bedrag dan ƒ12,000 a ƒ15,000;
II. om terugbetaling uit 's lands kas van hetgeen hij
aan verponding over het jaar 1874 te veel zal hebben
afgedragen;
II. de missives:
a . van den directeur van financiën van 20 Augustus
1875, n°". 10842 en 10843, daarbij mededeelende:
m

dat ook naar zijn gevoelen door de Regering teregt is


aangenomen, dat huizen, gesticht door hen, die geen
zakelijk regt op den grond hebben, behooren aan den
eigenaar van den grond;
dat Staatsblad 1838 n°. 46 niet aan eenige heffing ten
laste van den grond eigenaar, maar alleen aan de heffing
ten laste van hen, die de gebonwen stichtten, in den weg
kan staan, en dat opstallen, als boven bedoeld, den grond
in waarde doen vermeerderen en de eigenaar van die
verhoogde waarde verpondingsbelasting behoort te betalen;
dat echter nog de vraag te beantwoorden overblijft,
met hoeveel de waarde ten gevolge van dat bouwen toe­
neemt;
dat voor de beantwoording van die vraag moet worden
in het oog gehouden, dat de verpondings-ordonnancie de
belasting wil doen berekenen over de wezenlijke en actuele
waarde, en zoodanige waarde van de zaak, waarover de
eigenaar in de belasting wordt aangeslagen, wordt uitge­
drukt door de som, die de eigenaar gerekend moet worden
in contant geld te kunnen krijgen in plaats van zijn
eigendom;
dat nu een grondeigenaar zeker niet denzelfden prijs
voor zijn grond zal kunnen maken, indien anderen daarop
bouwden, dan indien hij zelf de opstallen had opgerigt;
dat immers, om in denzelfden toestand te komen, het
zelfde genot, dezelfde inkomsten le trekken, die hij zou
getrokken hebben, indien hij zelf de huizen had gesticht,
de eigenaar eerst nog eenige betaling moet doen aan de
bouwers, en de kooper van het perceel in het zelfde ge­
val verkeert, indien die betaling nog niet door den ver-
kooper geschiedde;
dat de kooper, om het genot van de huizen te hebben,
behalve de koopsom aan den eigenaar van den grond,
nog de vergoedingen aan hen, die bouwden, zal moeten
betalen;
dat daarom, hoezeer de waarde wel kan vermeerderen,
doordien een ander dan de eigenaar op den grond bouwt,
naar zijn oordeel, niet juist is de grondslag, waarvan bij
het besluit van 20 Augustus 1874 n°. 35 o. a. is uiige-
405
gaan, om namelijk de waarde van dezen eigendom te
stellen op het zelfde cijfer, dat er voor bepaald zou zijn,
indien de inkomsten, uit de gebouwen te trekken al dadelijk
door den kooper konden worden getrokken;
dat, om tot eene billijke waarde bepaling te geraken»
volgens zijn gevoelen, onderscheid moet gemaakt worden,
naar gelang de gebouwen al dan niet door den eigenaar
van den grond zijn geslicht of later het genot er van
door hem verkregen is;
dat, aangezien zulks niet aan uiterlijke teekenen is te
herkennen, de grond met zijn accessoir, de gebouwen,
moet worden getaxeerd, zoo als hij daar ligt zonder in
aanmerking te nemen wie bouwde, d. w. z. dat men be­
schouwt als of de eigenaar bouwde tenzij voldoende wordt
aangetoond, dat huurders of anderen reglen kunnen doen
gelden ter zake van den bouw en de eigenaar dus niet
ten volle de voordeelen van zijn eigendom kan trekken,
die hij zou genieten, indien hij zelf gebouwd had;
dat zich hier een dier vele omstandigheden voordoet,
welke op de waarde van een eigendom van invloed zijn,
en die na behoorlijk onderzoek ook moeten worden op­
gelost, waar de wet eene taxatie tin gemoeden wil;
dat alzoo, naar zijne meening, de grief tegen den aan­
slag ingebragt, gegrond is;
dat de aanslag, bij Regeringsbesluit geschied na doleantie,
wel is waar als een definitieve aanslag is aan te merken
en dienovereenkomstig de belasting wel verschuldigd is,
maar dat dit niet weg neemt, dat de regering, tot de
overtuiging komende, dat bij de vroegere beslissing van
een minder juist beginsel werd uitgegaan, bevoegd is die
beslissing te wijzigen;
b. enz.
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: De directeur van financiën uit te noodigen,
een voorstel te doen omtrent het cijfer, waarop de
bovenbedoelde perceelen en andere, nopens wier aanslag
dezelfde quaestie zich voordeed, over 1874 en 1875 moeten
406

worden aangeslagen, met inachtneming der door hem bij


zijne missive van 20 Augustus 1875 n°. 10842 aangegeven
beginselen.
Ten tweede: Aan de adressanten te kennen te geven,
dat in verband met de door hen nader aangevoerde be­
zwaren tegen het cijfer, waarop de door hen bedoelde
perceelen in de verponding over de jaren 1874 en 1875
zijn aangeslagen, het noodige voor eene herziening van
dat aanslag cijfer wordt verrigt.
Afschrift enz.

M°. 33G1. DOODVONNISSEN. Voltrekking na afwij­


zende beschikking op verzoeken om
gratie.
BESLUIT.

N°. 28. Buitenzorg, 1 Maart 1876.


Gelezen:
I. de rekesten, gedagteekend M., 13 Januari 1876,
van de inlanders A., B., C. en D., daarbij terugkomende
de drie eerstgenoemden op hun bij het besluit van 11
December 1875, n°. 27, en laatstgenoemde op zijn bij
het besluit van den 15den dier maand, n°. 11 , afge­
wezen verzoek om gratie van de straf des doods, waartoe
zij ter zake van diefstal bij nacht door meer dan één
gewapend persoon in een bewoond huis, door middel van
braak en met geweld gepleegd, zijn veroordeeld bij von­
nissen van de regtbank van omgang in de 3de afdeeling
op Java, zitting houdende te M., van 29 Juni 1875, be­
krachtigd bij arresten van het hoog geregtshof van Neder-
landsch lndië van 8 September daaraanvolgende, zijnde,
bij het besluit van 18 September 1875, n°. 28, op die
veroordeeling het fiatexecutie verleend;
II. enz.
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: Te volharden bij de afwijzende beschikking,
407

verval in bovengemelde besluiten van 11 en 15 December


1875, n°'. 27 en 11.
Ten tweede: Den resident van M. te gelasten om on­
verwijld tot de voltrekking van de tegen de adressanten
uitgesproken veroordeeling lot de straf des doods te doen
overgaan; onder opmerking, dat vermits geene tot hiertoe
onbekende feilen, die de onschuld der veroordeelden helder
aan 't licht bragten, na de doorzending der vorige ver­
zoeken om gratie, hem bekend waren geworden, de Rege­
ring had mogen verwachten, dat de betrekkelijke von­
nissen ten spoedigste, na ontvangst van de besluiten van
11 en 15 December 1875, n°*. 27 en 11, zouden zijn
ten uitvoer gelegd.
Afschrift, enz.

W°. 3363. GOUVERNEME lNTS-MARINE. Victualie.


Vergoeding in geld.

R E S L U I T.
N°. 17. Buitenzorg, 8 Maart 1876.
Gelet:
I. op art. 15 van het reglement op de dienst der
levensmiddelen, licht en brandstoffen aan boord van de
stoomschepen der gouvernements-marine, vastgesteld bij
art. 1 van het besluit van 1 November 1864, n°. 2
(Staatsblad n°. 164-), blijkens hetwelk de daarbij omschre­
ven maatstaf voor het vergoeden in geld van eenige ont­
brekende soort van victualie om de vijf jaren behoort te
worden herzien;

II. op het besluit van 10 November 1869, n°. 12,


waarbij de hiervoren bedoelde eersle 5 jaarlijksche her­
ziening, met ingang van 1 Januari 1870, heeft plaats
gehad;

III. op het slot, bij Koninklijk besluit van 12 October


1872, n°. 18, toegevoegd aan art. 44 van het reglement
27
408

op de viclualiedienst aan boord van Z. M. schepen en


vaartuigen van oorlog, vastgesteld bij Koninklijk besluit
van 20 Juni 1870, n". 6, blijkens hetwelk de daarbij
omschreven maatstaf voor het vergoeden in Nederlandsch-
Indië, in geld van eenige ontbrekende soort van victualie
mede om de vijf jaren behoort te worden herzien, in­
gaande, de eerste herziening, met 1 Januari 4877.

Gelezen de missives:
a. van den kommandant der zeemagt, van 20 Januari
4876, n°. 647, daarbij mededeelende, dat met het doen
van een voorstel tot nadere herziening van den maatstaf
bedoeld onder I hiervoren, tot nu toe gewacht is, met
het oog op de voorgeschreven herziening van den maat­
staf, bedoeld onder II hierboven, in verband met de
wenschelijkheid om in deze gelijkheid te betrachten;

b. enz.
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord,

Is goedgevonden en verstaan:
Eerslelijk,: Te bepalen, dat, ingeval de vervanging van
eenige ontbrekende soort van victualie aan boord van de
stoomschepen der Gouvernements-marine niet kan plaats
hebben, met ingang van 4 Januari 4877, het ontbre­
kende naar den volgenden maatstaf in geld wordt ver­
goed, als:
Ilard brood . . . per Ned. pond f 0.50.
Rijst » » » 0.45.
Gezouten vleesch » » » 4.30.
Gerookt spek . . » » » 4.02.
Boonen . . . . » » kop - 0.40.
Groene erwten. » s> » - 0.49.
Gedroogde uijen . » » pond - 0.28.
Peper » » » - 0.45.
Lombok . . . . » » » - 0.37.
Europesche azijn . » » kan - 0.38.
Boter » » pond - 4.95.
409

Koflij per Ned. pond f 0.85.


Suiker » » » 0.43.
Thee » » » 2.05.
Gedroogde visch » » » 0.77.
Ten tweede: Enz.
Afschrift, enz.

w°. 3363. BOEKERIJEN. Gelden voor « —>.

BESLUIT.

N°. 36. Buitenzorg, 40 April 1876.


Gelezen de missives:

a. van den Baad van Justitie te Batavia van 7 September


1875 n°. 24-/1565, daarbij onder mededeeling, dat er bij
den raad dringende behoefte bestaat aan een eigen boekerij,
zich bevindende in het raadsgebouw, waarvan dagelijks
bij de beraadslagingen kan worden gebruik gemaakt, ver­
zoekende aan het opperbestuur in overweging te geven om
tot het aanleggen daarvan jaarlijks eene som van f 500
toe te staan;
b. van den Directeur van Justitie van 7 Februari 1876
n°. 685/227, gevende die departementschef te kennen:
dat hij met het oog op de reeds bestaande bibliotheek
van het hooggeregtshof, die voor alle reglerlijke ambtenaren
open staat zich bezwaard acht, het verzoek van den raad
van justitie te Batavia, gelijk het luidt, te ondersteunen;
dat er z. i. slechts termen bestaan tot beschikbaarstel­
ling van eene som in eens, ten einde daaruit de kosten
te bestrijden van aanschaffing van die werken, welke als
het ware dagelijks in het raadsgebouw dienen te worden
geraadpleegd, met voorstel om genoemde reglbank te
magtigen tot aanschaffing ten haren behoeve van de in haar
nader schrijven van 31 December 1875 n°. 37/2246 ver­
melde regtsgeleerde werken lot een gezamenlijk bedrag
van hoogstens /2000;
410
Overwegende:
dat het voorstel van den directeur van justitie, waar­
door eene nieuwe en uitgebreide serie van geenszins on­
belangrijke uitgaven zou worden geopend, ook niet voor
inwilliging vatbaar is;
dat toch, indien de noodzakelijkheid eener regtsgel.eerde
bibliotheek voor den raad van justilie te Batavia wordt
aangenomen, die behoefte kwalijk ontkend kan worden
voor andere raden van justitie in Nederlandsch-Indië, en
nog minder voor de inlandsche regtbanken, van w 7 elke
de voorzitter in regtsgeleerde kennis en das in de be­
hoefte om die kennis steeds te verrijken en uit te breiden
geheel alleen staat;
dat het in algemeenen zin van de schatkist niet te vergen
is, om de kosten te dragen der intellectuele hulpmiddelen,
die regterlijke ambtenaren en andere specialiteiten behoeven
om het ambt, waarmede zij bekleed zijn, naar behooren
te vervullen.
De raad van Nederlandscli-Indië gehoord;
Is goedgevonden en verstaan :
Aan den raad van justitie te Batavia en den directeur
van justitie te kennen te geven, dat in hunne bovenom­
schreven voorstellen niet kan worden getreden.
Afschrift, enz.

ko. 3.1G-Ï. BEIS- EN VERBLIJFKOSTEN van den


adsistent-residenl van Klalen (Soera-
karla).
BESLUIT.
Nu. 40. Buitenzorg, 3 Juni 1876.
Gelezen enz.
De raad van Nederlandsch-Indië gehoord ;
Is goedgevonden en verstaan :
Aan den adsistent-resident van Klaten (Soerakarta) te
vergunnen;

a
411
om over het traject dat hij op zijne gewone dienstreizen
builen zijne afdeeling moet afleggen, tp declareren op
den voet van het reglement op de reis- en verblijfkosten
van burgerlijke ambtenaren in Nederlandsch-Indië (Staats­
blad 18(32 n u . 153 a ); wordende deze vergunning gerekend
te zijn ingegaan met 1 Januari 1876.
Afschrift, enz.

J*°. 3365. GRATIE. Regelen omtrent het verleenen


van — ter gelegenheid van 's Konings
verjaardag.

BESLUIT.

N u . 30. Buitenzorg, 1 Juli 1876.


Gelezen:
I. de rekesten, gedagteekend S. 28 Februari 1876 van
de gedetineerde europesche fuseliers G. J. de II. en G. J.
de W. en van den gedetineerden europeschen kanonnier
2de klasse W. S., algemeen stamboek n os 58768, 54491
en 63948, daarbij zich bezwarende, dat hun ter gelegen­
heid van de onlangs plaats gehad hebbende viering van
's Konings geboortedag, in weerwil dat hun straftijd' toen
reeds voor meer dan de helft was verstreken, en zij zich
gedurende het afgeloopen jaar voorbeeldig hadden gedra­
gen, geen remissie is verleend, verzoekende adressanten
ten slotte hun alsnog eenige remissie te verleenen;
II. de missives:
a. aan den kommandant van het leger van 14 April
1876, ir,e afdeeling, I"e bureau n°. 27;
b. van den procureur-generaal bij het hooggeregtshof
van N.-I. van 19 April 1876, n°. 775;
c. van het hooggeregtshof van N.-I. van 4 Mei 1876,
l !te kamer n°. 189/1078;
uit welke stukken blijkt, dat tusschen die autoriteiten
verschil van gevoelen bestaat omtrent de regelen in acht
te nemen bij de jaarlijksche voordragten tot kwijtschelding
m

van straf aan veroordeelden bij gelegenheid der verjaring


van 's Konings geboortedag;
dat, terwijl toch het hooggeregtshof van oordeel is,
dat bij de hierbedoelde gratie-voordragtcn op geen andere
voorwaarden mag worden gelet dan die, bij het besluit
van 27 Juli 1867 n°. 22 (Bijblad n°. 2025) uitdrukkelijk
vastgesteld, n. 1. expiratie van de helft van den straftijd
en voorbeeldig gedrag gedurende het afgeloopen jaar, de
kommandant van het leger en de procureur-generaal de
meening voorslaan, dat daarbij in de eerste plaals behoort
te worden overwogen de graviteit van het gepleegde mis­
drijf, de omstandigheden waaronder het gepleegd werd,
en ten aanzien van militairen het gedrag van den delinquent
gedurende den tijd, dat hij in de gelederen gediend heeft;
De Raad van Nederlandsch-lndie gehoord;
Overwegende :
dat bij de vaststelling van het besluit van 27 Juli 1867
n°. 22, (Bijblad n°. 2025) van de bedoeling is uitgegaan
om de gratiëring Ier gelegenheid van 's Konings geboortedag
wel aan eenige algemeene voorwaarden te binden, zonder
echter uil te sluiten overwegingen van anderen aard, voor
ieder veroordeelde verschillende, en dus niel voor opne­
ming onder regels geschikt;
dat in het boven gereleveerd meenings verschil dus
met de zienswijze van het hooggeregtshof, welke er loe
zou leiden om den terugkeer van gevaarlijke sujetten in
de maatschappij te bespoedigen, maar die van den leger-
kommandant en den procureur-generaal als de juisle moei
worden aangemerkt;
dat bij die opvatting van de zaak er geen termen be­
stonden om adressanten, die zich, tijdens zij in de ge­
lederen dienden, van zeer ongunstige zijde hebben doen
kennen bij gelegenheid van den laatstelijk gevierden
Konings verjaardag voor eenige kwijtschelding van slral in
aanmerking te brengen;
Is goedgevonden en verstaan :
De vorenstaande verzoeken te wijzen van de hand.
Afschrift, enz.
413
m°. 336G. OVERSCIIRIJVINGSREGT niet verschul­
digd bij in- en overschrijving van regten
van erfpacht, opstal en vruchtgebruik.
Zegelregt der acten van vestiging of
overschrijving.

Aan den directeur van financien.

N°. 1224 b . Batavia, 29 Mei 1877.

Uit het UEdG. hierbij aangeboden extract uit het besluit


van heden n°. 13, waarbij overeenkomstig uw voorstel
van 30 April jl. n°. 6579 magtiging is verleend, om op
den voet van artikel 20 der wet van 23 April 1864 (Indisch
Staatsblad n°. 106) aan M. terug te geven de van hem
gevorderde som van ƒ500, bij de overschrijving ten zijnen
name van het erfpachtsregt op het in de residentie Pro-
bolinggo gelegen perceel Alaspetoeng, zal UEdG. ontwaren,
dat de regering ten volle deelt in het ook in uwe missive
van 19 Maart jl. n°. 4199 voorgestane gevoelen, dat onder
vigeur der tegenwoordige wettelijke voorschriften geen
regt verschuldigd is bij de in- of overschrijving der zake­
lijke regten van erfpacht, opstal en vruchtgebruik.
Ook met uwe opvatting, dat de acten van vestigingen
overgang dier zakelijke regten, onafhankelijk van de ge­
taxeerde waarde, moeten worden geschreven op een zegel
van / 0.50, waarin UEdG. overeenstemt met uwen ambt­
genoot van justitie, kan de regering zich wel vereenigen.
Onder mededeeling van het vorenstaande, heb ik de
eer, op hekomen last, UEdG. te verzoeken, om wanneer
zich meerdere gevallen, dan het bij uwe eerst aangehaalde
missive bedoelde, mogten hebben voorgedaan van het ten
onregte heffen van overschrijvingsregten, tot restitutie
het noodige te willen verriglen en om er voor te willen
zorgen, dal zoodanige heffingen niet meer geschieden.

De \ste gouvernements-secretaris,

DE BLAAOW.
m

JX°. 3367. ONDERWIJS. Landbouwschool le Buiten­


zorg. Opname van leerlingen op de «—»
Examen.

CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­


telijk bestuur op Java, Madura en de
Buitenbezittingen.

N°. 8068. Batavia, 21 Juli 1877.

Op den 15en October a. s. zal er gelegenheid bestaan


tot opname van leerlingen voor afdeeling B van de land­
bouwschool te Buitenzorg, tot welk einde aldaar op dien
dag een admissie-examen zal worden gehouden, in de
ondervolgende vakken, als:
het vloeijend maleisch lezen en schrijven met latijnsch
karakter, de beginselen der rekenkunde, met inbegrip
van de leer der tiendeelige en gewone breuken,
terwijl eenige kennis van de Nederlandsche taal tot
aanbeveling van den kandidaat strekken zal.
Zij, die aan dat examen wenschen deel te nemen, zullen
zich vóór 15 September a. s. schriftelijk hebben te wenden
tol den beheerder der landbouwschool, in casu de directeur
van 's lands plantentuin.
liet vorenstaande mededeelende, heb ik de eer UwEdG.
te verzoeken, daarvan kennis te willen geven aan de
hoofden van plaatselijk bestuur en aan de inlansche hoofden
in liet gewest onder uw beheer, met uitnoodiging, om
het bestaan der landbouwschool en het daarmede beoogde
doel, zooveel mogelijk bij de inlandsche bevolking bekend
te maken.

De Directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid,

STORTENBEKER.
4-15

K°. 3368. ONDERWIJS. Landbouwschool te Buiten­


zorg. Toelagen aan de leerlingen van
de «— »

CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­


telijk bestuur op Java, Madura en de
Buitenbezittingen.

N°. 3907. Batavia, 4 April 1878.

Door den directeur van 's lands plantentuin te Buitenzorg


is mijne aandacht gevestigd op een verkeerd begrip, dat
onder de leerlingen, die de landbouwschool aldaar bezoe­
ken, schijnt te bestaan.
Yolgens den directeur verzekerden hem vele leerlingen,
dat hun vóór het vertrek uil hunne woonplaats bepaald
eene toelage was toegezegd.
Dit dwaalbegrip moet berusten op onnaauwkeurige in­
lichtingen aan de leerlingen verstrekt.
In de dezerzijdsche circulaire van 21 Juli 1877 n°. 8008,(')
is echter hoegenaamd geen sprake van het verleenen
van eenige toelage of andere tegemoetkoming, terwijl in
het Gouvernements besluit van 25 Augustus 1870 n°. 29
(Staatsblad n°. 220) alleen de bepaling voorkomt, dat
aan tien leerlingen van elk studiejaar der afdeling B, die
het best beantwoorden aan de voor Imnne toelating gestelde
eischen, eene toelage zal worden toegekend.
Onder mededeeling van hel bovenstaande, heb ik de eer
UEdG. te verzoeken, daarvan kennis te willen geven aan
de hoofden van plaatselijk bestuur en aan de inlandsche
hoofden in het gewest onder Uw beheer, met uitnoodiging
de candidalen, die zich tol hel bijwonen van den nieuwen
cursus mogten willen aanmelden, in dien geest te willen
inlichten, ten einde te voorkomen, dat zij zich in hunne
verwachtingen zien teleurgesteld.

l)e Directeur van onderwijs, eeredienst en nijverheid,

STORTENBEKER.

(1) Zie vorig nummer.


m

N°. 336». MEERDERJARIG-VERKLARING. Het ver­


zoek om brieven van «—» moet uitgaan
van den minderjarige zeiven.

BESLUIT.

N°. 27. Buitenzorg, 8 Maart 1878.

Gelezen:
I. het rekest, gedagteekend Menado, 31 December
1877, van L. v. R., houdende verzoek om aan zijnen
zoon A. v. R. te verleenen brieven van meerderjarig­
verklaring ;
II. de missive van het hooggeregtshofvan Nederlandsch-
Indië van 21 Februari 1878, 1ste kamer, n°. 73/60:2, en
het daarbij overgelegd rapport van den procureur-generaal
bij dat hof van den 16den dier maand, n°. 323;

Is goedgevonden en verstaan:

Aan den adressant te kennen te geven, dat zijn ver­


zoek voor inwilliging niet vatbaar is, wijl de aanvrage
om brieven van meerderjarig-verklaring moet uitgaan van
den minderjarige zeiven.

N°. 3370. KAMER VAN KOOPHANDEL EN NIJVER­


HEID te Makasser. Reglement van orde
voor de «—».

R E S L U I T.

N°. 33. Buitenzorg, 29 April 1878.

Gelezen, enz.;

Gelet op art. 9 van het reglement in Staatsblad 1863,


n°. iM;

Is goedgevonden en verstaan:

Goed te keuren het door de Kamer van Koophandel en


417
Nijverheid le Makasser (Celebes en onderhoorigheden)
ingediend en aan dit besluit gehecht reglement van orde
voor die Kamer.

Afschrift, enz.

REGLEMENT VAN ORDE voor de Kamer


van Koophandel en Nijverheid te
Makasser.

Art. 1.
De Kamer zal op den 28sten van iedere maand ver­
gaderen of, wanneer die datum op Zon- of feestdagen
valt, één dag te voren.

Art. 2.
De vergadering in de maand Januari zal als de eerste
van ieder jaar beschouwd en geopend worden door den
voorzitter van het vorige jaar.
Mogt door altreding of verhindering zijne plaats niet
vervuld zijn, alsdan is de opening aan den voorzitter­
plaatsvervanger opgedragen en bij ontstentenis van dien ,
aan het oudste ter vergadering aanwezige lid, naar volg­
orde van zit! ing bepaald bij art. 3.
In diezelfde vergadering worJt alsdan lot de benoeming
van een voorzitter voor het loopende jaar overgegaan,
die reeds dadelijk daarop zijne functie aanvaardt.

Art. 3.
In die eerste vergadering zal de Kamer mede een
voorzitter-plaatsvervanger kiezen en verder bij loting be­
palen in welke volgorde de leden, gedurende dat jaar,
ter vergadering zitting zullen nemen.
Ter regterhand van den voorzitter, die steeds de eerste
plaats bekleedt, zit de voorzitter-plaatsvervanger, terwijl
de overige leden zich naar volgorde, van nummer één
te beginnen aan de regterzijde van den laatste, plaatsen.
De secretaris zit ter linkerzijde van den voorzitter.
418

Op de gewone vergadering in October wordt eene voor-


dragt van drie personen opgemaakt voor elke vacature,
waarin de benoeming van den Gouverneur Generaal te
voorzien heeft.
Art. 4.
Bij afwezigheid of verhindering van den voorzitter wordt
steeds zijne plaats vervuld en zijne functie waargenomen
op de wijze als bij art. 2 vermeld.

Art. 5.
Duiten de in art. 1 bedoelde gewone vergaderingen zal
de Kamer te zamen komen, zoo dikwijls zulks door den
voorzitter mogt noodig geoordeeld worden of wanneer
twee der andere leden hem daartoe schriftelijk hun ver­
langen en hunne motieven hebben te kennen gegeven.
Tot het bijwonen dier zittingen zullen de leden worden
opgeroepen bij billet, vermeldende het te behandelen
onderwerp.
Art. G.
De Kamer zal tot geenerlei werkzaamheid kunnen over­
gaan, zoo niet, buiten het voorzittend lid, twee der
andere leden aanwezig zijn.

Art. 7.
Alle aan de Kamer gerigte brieven en stukken worden
door den voorzitter of zijn plaatsvervanger geopend.
De secretaris houdt een register aan, waarin ze worden
vermeld met volgnummer, dagteekening, naam der inzen­
ders en behandeling.
Aan het bureau der Kamer zal dit register steeds ter
inzage van de leden disponibel moeten zijn.
Alle uitgaande missives of stukken worden door den
voorzitter of secretaris onderteekend.

Art. 8.
Iedere zaak kan door den voorzitter in handen gesteld
worden van twee of drie leden, om daarover rapport uit
te brengen en de noodige inlichtingen te geven.
449

Alleen de meerderheid der ter vergadering aanwezige


leden, kan eenig lid, in commissie benoemd, ontslaan
van die opdragt.
De voorzitter wijst alsdan een ander lid ter vervan­
ging aan.
Het eerstbenoemde lid is voorzitter eener commissie.

Art. 9.
Zoowel de opdragt aan, als het rapport van eene com­
missie zullen schriftelijk gesteld dienen te zijn.
leder lid eener commissie heeft, bij verschil van mec-
ning, het regt zijne opinie aan de Kamer mede te deelen.

Art. 10.
In elke vergadering houdt de secretaris notulen van
het verhandelde, die bij den aanvang van iedere gewone
vergadering in concept voorgelezen en na goedkeuring-
door den voorzitter en secretaris onderteekend worden.
Op verlangen van den voorzitter of een der leden moeten
de notulen der vorige zitting ook in eene buitengewone
vergadering ter kennisname kunnen voorgebragt worden.
De goedgekeurde notulen worden later in een boek
zaamgevat en door den secretaris voor eensluidend afschrift
geteekend, terwijl de concept-aanteekeningen in het archief
bewaard blijven.

Art. 11.
De werkzaamheden in eene gewone vergadering zullen
bij voorkeur aldus geregeld worden :
Na goedkeuring der voorgelezene notulen volgt het be­
handelen der sedert de laatste gewone vergadering inge­
komen stukken en daarna worden de in vorige zittingen
aanhangig gebleven zaken ter tafel gebragt.
De voorzitter vraagt, vóór het sluiten van iedere ver­
gadering, aan elk der leden of hij nog eenig voorstel of
eenige mededeeling wenscht te doen.
liet blijlt echter aan de beslissing der vergadering over­
gelaten of zoodanige zaak al dan niet dadelijk zal behan­
deld worden.
420

Art. 12.
De voorzitter vraagt het gevoelen der leden hoofdelijk,
naar volgorde van zitting en het laatst dat van den
secretaris.
Hij heeft buitendien het regt om nopens alle onder­
werpen te praeadviseeren.

Art. 13.
Op verlangen van de meerderheid der aanwezige leden
moet de behandeling van eenig ingekomen sluk tot eene
volgende vergadering verschoven worden.

Art. 14.
Wanneer de voorzitter de beraadslagingen omtrent eenig
onderwerp voor gesloten heeft verklaard, gaat men tot
de stemming over met vóór of tegen, zonder voorbehoud
of explicatie.
De voorzitter brengt het laatst zijne stem uit.

Art. 15.
Besluiten worden alleen genomen bij meerderheid van
stemmen der aanwezige leden. De voorzitter heeft eene
beslissende stem bij staking.

Art. 16.
Indien eenig lid zich niet met het genomen besluit
heeft kunnen vereenigen, kan hij daarvan aanteekening
in de notulen vorderen.

Art. 17.
Over personen wordt met gesloten briefjes gestemd.
De volstrekte meerderheid is daarbij noodig om tot een
resultaat te geraken.
Zoo die meerderheid bij de eerste stemming niet ver­
kregen is., volgt er eene tweede vrije stemming.
Ook dan geene meerderheid erlangd zijnde, volgt er
eene herstemming tusschen de personen, die de meeste
stemmen op zich vereenigden. Mogten daarbij de stemmen
Staken, dan beslist het lot.
m
Art. 18.
Op verlangen eener autoriteit of ten gevolge van een
besluit der vergadering, zullen de leden der Kamer en
de secretaris tot geheimhouding verpligt zijn.
De meeste discretie zij overigens aanbevolen ten aan­
zien van hetgeen in de Kamer behandeld wordt.
Art. 19.
De secretaris biedt in de laatste gewone vergadering
des jaars zijne verantwoording aan van de gelden, die
ten behoeve der Kamer disponibel zijn gesteld, waarna
de rekening en verantwoording aan de algemeene reken­
kamer wordt vastgesteld.

Art. 20.
Bij afwezigheid of verhindering van den secretaris wordt
zijne betrekking door het laatste lid, naar volgorde der
zitting, waargenomen.

Goedgekeurd bij besluit van den Gouverneur-Generaal


van Nederlandsch-ïndië van 29 April 1878, n°. 33.

W®. 33?i. REGTSWEZEN. Bevoegdheid van griffiers


bij landraden lol het opmaken van
aden van volmagt, tol vordering van
vooruitbetaling van kosten, enz.

CIRCULAIRE aan de voorzitters der


landraden op Java en Madura.
N # . 378/3381—3396. Batavia, 17 October 1878.
Bij het IIoog-Geregtshof is geklaagd dat bij sommige
landraden de griffiers zich de bevoegdheid aanmatigen om
acten op te maken, waarbij niet alleen een derde gemagtigd
wordt voor de eischende of verwerende partij in burgerlijke
zaken in regten te verschijnen, maar ook om, casu quo,
van het te wijzen vonnis hooger beroep aan te leekenen.
Tot dergelijke handelingen zijn de griffiers niet be-
m

voegd, terwijl ook de inlandsche justiciabelen daarmede


in geenen deele gebaat worden.
Partijen kunnen zich in regten door een derde doen
vertegenwoordigen, en behoeven daarvoor zulk een verte­
genwoordiger alleen van eene schriftelijke aanstelling te
voorzien, of wel hem ter tereglzitling mondeling als zoo­
danig aan te wijzen, — artikel 130 van het inlandsch
reglement.
Eene acte wordt niet gevorderd, en zoo de eene of
andere partij den vorm eener acte voor hare magtiging
mogt verkiezen, dan is niettemin de landraadgriffier tot
de opmaking daarvan niet bevoegd.
Voor het aanteekenen van hooger beroep van een land-
raadvonnis echter, wordt, indien partij zulks in persoon
niet doet, gevorderd een gemagtigde bij auLhentieke acte
(artikel 192 van het inlandsch-reglement), maar tot het
doen verlijden van zoodanige acte missen de landraad-
griffiers alle bevoegdheid.
Het gevolg van zoodanige acten, door de genoemde ambte­
naren opgemaakt, is dan ook dat het hooger beroep door
den betrokken raad van justitie niet ontvankelijk verklaard
moet worden, als aangeteekend door een daartoe niet
behoorlijk gemagtigd persoon, — en brengt derhalve het
belang der justiciabelen mede dat aan de griffiers verboden
wordt acten van volmagt voor zich te doen verlijden.

Eene andere bij het IIoog-Gerechtshof ingediende klagt


houdt in dat sommige landraadgriffiers zich niet ontzien
om inlandsche regtzoekenden, die eene vordering aanhangig ]
wenschen te maken (artikel 126 en 127 van het inlandsch
reglement), af te wijzen, indien deze weigerachtig of onver­
mogend mogten zijn onder den naam van onkosten zoo­
danige geldsom aan hen af te dragen, als zij goedvinden
te bepalen.
Zoodanige handelwijze, waardoor in strijd met de bedoe­
ling van de wet, den inlander het zoeken van zijn regt
feitelijk belet of belemmerd wordt, behoort streng tegenge­
gaan te worden.
Wel is waar veroorlooft artikel 11 van het tarief van 29
m

Maart 1872 (Stbl. n°. 61) aan de griffiers de vooruitbetaling


der door hen te doene uitschotten te vorderen, doch het
is klaar dat daaronder niet begrepen kunnen worden alle
kosten tot en met de executie, wijl de bedoeling van het
voorschrift alleen deze is, dat de griffier, indien van hem
eenige werkzaamheid verlangd wordt, waarvoor hij volgens
het tarief declareren mag, alleen de vooruitbetaling der
daarvoor te doene uitschotten vragen mag,o. a. met name,
de aankoop van zegels.
Eene vordering lot vooruitbetaling der te verdienen leges
is dus onwettig.
Daarbij mag de landraad-griffier zich niet in de plaats
stellen van den landraad-voorzitter, en verzaakt hij zijn
pligt, indien hij den regtzoekende uithoofde van het niet-be-
talen van gepretendeerde onkosten wegzendt, in plaats
van hem overeenkomstig artikel 127 van het inlandsch-
reglement onmiddelijk tot 's landraads voorzitter over te
wijzen, of wel hem indachtig te maken op het regt om
in cas van onvermogen kosteloos te kunnen procederen
(artikel 233 van het inlandsch-reglement).

Het Iloog-Gereglshof acht het hoogst wenschelijk dat


de hier behandelde klagten tegen de handelingen van som­
mige landraad-griffiers ter kennis worden gebragt van de
voorzitters dier regtscollegiën, ten einde door dezen maat­
regelen genomen kunnen worden, geschikt om het kwaad
te stuiten en de onder hun toezigt geplaatste griffiers
voortaan strengelijk te houden binnen de perken hunner
bevoegdheid.
Diensvolgens noodigt het Iloog-Geregtshofbij dezen rond-
gaanden brief de genoemde voorzitters met ernst en aan­
drang uit den bij hun' landraad geplaatsten griffier het
opmaken van acten van volmagt te verbieden zoo dikwijls
de wet hem daartoe niet uitdrukkelijk bevoegd verklaart,
en voorts om met gestrengheid toe te zien dat de griffier
zich niet in de plaats stelt van den landraad-voorzitter,
zoo dikwijls inlanders eene regtsvorderig aanhangig wen-
schen te maken, of wel dat hij de vooruitbetaling eischt
van gelden, waarop hij volgens de bedoeling van artikel 11
23
m

van het vigerend tarief geen regtmatige aanspraak kan


maken.
Het Hoog-Geregtshof vertrouwt daarbij dat geen voorzit­
ter van eenigen landraad in gebreke zal blijven ter kennis
van het collegie te brengen indien onverhoopt een griffier
mogt blijven voortgaan in strijd te handelen met zijne
pligten en bevoegdheden, en evenmin zal aarzelen, casu quo,
het openbaarministerie bij den raad van justitie, waaronder
de landraad ressorteert, daarmede in wetenschap te stellen ,
ter toepassing van de strafwet.
Het Hoog-Geregtsho/ van Ned.-Indië,
P. J. ROOSEGAARDE BISSCHOP.
Ter Ordonnancie van het Collegie,
De Griffier,
KEISER.

M°. 3372. DISPENSATIE van de dagvaardingen be­


doeld in art. 493 in verband met art.
467 en 468 van het Burgerlijk wetboek.

BESLUIT.
46. Batavia, 2 September 1878.
Gelezen:
1°. het rekest, gedagteekend Batavia 16 Augustus 1878,
van vrouwe J echtgenoote van den sedert het ver­
baan, inden avond van 21 Juni 1876, van het stoomschip
«.Luitenant-Generaal Kroesent, vermisten onderintendant
der tweede klasse bij de militaire administratie van het
Indisch leger A houdende verzoek om dispensatie
van het bepaalde bij art. 493 in verband met de artt.
467 en 468 van het Burgerlijk wetboek, voor zoover
daarbij drie openbare dagvaardingen zijn voorgeschreven,
te dien effecte, dat haar worde vergund om indien de
gedaagde op de eerste dagvaarding niet verschijnt, dadelijk
425

verklaring te vragen van diens vermoedelijk overlijden en


verlof tot het aangaan van een tweede huwelijk;
2°. de missive van het hooggeregtshof van Nederlandsch-
Indië van 29 Augustus 1878, eerste kamer, n°. 326/3033
en het daarbij overgelegd rapport van den procureur-
generaal bij dat hof van den 24sten te voren n # . 1648;
Is goedgevonden en verstaan:
Aan de adressante te kennen te geven, dat de Gouver­
neur Generaal niet bevoegd is de gevraagde dispensatie
te verleenen.

ko. 3373. ONDERSCHEID1NGSTEEKENENVOOR IN-


LANDSCHE AMBTENAREN. De vrouw
volgt den rang en sland van haren
echtgenoot, welke ook haar a/komst zij.
BESLUIT.
N°. 9. Buitenzorg, 3 November 1878.
Gelezen:
1°. het rekest, gedagteekend M. 10 Augustus 1878 van
de inlandsche vrouw Raden Ajoe M., houdende verzoek
om vergunning tot het voeren van den witten pajong met
een' gouden rand ter breedte van 4 duim.
2°. de missives:
a. van den resident van M. van 16 September 1878
n°. 780/10;
IJ. van den directeur van binnenlandsch bestuur van
18 October 1878 n°. 10729;
Overwegende :
dat, aangezien in de Javaansche maatschappij de vrouw
den rang en den sland van haren echtgenoot volgt, het
in strijd zou zijn met de gebruiken der inlandsche huis­
houding om een onderscheidingsteeken, dat alleen door
actief dienende inlandsche ambtenaren gevoerd wordt, zij
426

het dan ook eenigzins gewijzigd, toe te kennen aan de


adressante, die, welke ook haar afkomst zij, thans ge­
huwd is met een eenvoudig dessabewoner, die nooit
een landsbetrekking bekleed heeft.
Is goedgevonden en verstaan:
Aan de adressante te kennen te geven, dat haar ver­
zoek voor inwilliging niet vatbaar is.
Extract, enz.

M°. 33J4. WISSELS op het departement van Kolo­


niën. — Wijziging van de voorwaarden
der afgifte van gouvernements «— »
BESLUIT.
N°. 8. Buitenzorg, 3 Januari 1879.

Gelezen de missive van den directeur van financiën,


van 10 December 1878 n°. 19990;
De Raad van Nederlandsch-Indië gehoord ;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: Ten vervolge op artikel 2 van het besluit
van 5 October 1869 n°. 16 (Bijblad op het Staatsblad van
Nederlandsch-Indië n°. 2279) te bepalen: dat, te beginnen
met het jaar 1879, geene gouvernements wissels op het
departement van koloniën zullen worden afgegeven tot
een minder bedrag dan ƒ100 (een honderd gulden).
Ten tweede: Met wijziging in zoover van de derde der
bij artikel 1 van het besluit van 12 Januari 1874 n°. 27
(Bijblad op het Staatsblad van Nederlandsch-Indie n°. 2659)
vastgestelde zeven nieuwe alinea's der voorwaarden, waarop
de voorschreven wissels worden afgegeven, te bepalen,
dat, mede te beginnen met het jaar 1879, de wijze waarop
over het bedrag der verkochte wissels ten behoeve van
's lands kas wordt beschikt en de teruggave van het voor-
loopig regu, worden overgelaten aan den directeur van
financien in overleg met de directie der javasche bank.
Afschrift, enz.
427

K°. 33?5. BEGROOTING. Affectatie op de posten


voor onvoorziene uitgaven.
Aan de chefs der departementen van
algemeen bestuur en de algemeene
rekenkamer.
N°. 22. Batavia, 4 Januari 1879.

Blijkens de dezerzijdsche missive van A Mei 1878 n°.


705" ( 1 ) was de regering van oordeel, dat op de begroo-
tingsposten voor «onvoorziene uitgaven» alleen die uit­
gaven-mogen worden aangewezen, die hare omschrijving-
niet vinden in eene der onder af deelingen.
Wanneer dus eene uitgaaf wél viel onder de omschrijving
der onderafdeeling, niet onder die van één harer artikelen,
dan moest de omschrijving van een artikel worden ge­
wijzigd of aangevuld.
Deze door de regering aangenomen stelling moest eene
wijziging van de gebruikelijke bepaling aan het slot dei-
Koninklijke splitsingsbesluiten ten gevolge hebben.
De Minister van Koloniën heeft echter geene termen
gevonden om tot die wijziging over te gaan, omdat Zijne
Excellentie zich met evenbedoelde stelling niet kan ver­
eenigen.
De Minister is van oordeel, dat de aanwijzing op de
posten voor onvoorziene uitgaven zich moet uitstrekken
tot de behoelten, welke niet in de begrootingsarhTüefen
zijn omschreven, en dat aanvulling of wijziging der om­
schrijving van de begrootingsartikelen alleen mag in aan­
merking komen, als de omschrijving een beletsel blijkt
te zijn tegen de affectatie van gelijksoortige uitgaven.
iUE- )
Op bekomen last heb ik de eer ! UEdG. hiervan
( Uwer kamer )
mededeeling te doen, met verzoek voor den vervolge
overeenkomstig de zienswijze van den Minister te handelen.
De \ ste gouvernements-secretaris,
DE BLAAÜW.
(1) Bijblad n°. 3274,
428

N8. 3376. REGTSWEZEN. Schepelingen der Kon.


Ned. marine die aan den wal een commun
delict hebben gepleegd, moeien voor de
zeekrijgsraden teregt slaan.
CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­
telijk bestuur en de officieren van justitie
bij de raden van justitie.
N°. 1201. Batavia, 23 Juni 1876.
In opvolging van 's regerings last heb ik de eer UwEd.
mede te deelen, dat naar hare zienswijze, schepelingen
der Koninklijke Nederlandsche marine, die aan den wal
in Nederlandsch-Indië een commun delict hebben gepleegd,
voor de zeekrijgsraden behooren teregt te staan.
De procureur-generaal bij het hooggeregtshof
van Nederlandsch-Indië,
M. COSTER.

CIRCULAIRE aan de hoofden van gewes­


telijk bestuur.
No. 139. Batavia, 23 Januari 1879.

Door mijn ambtsvoorganger is, op last der regering,


bij circulaire van 23 Juni 1876 nu. 1201 aan al de hooiden
van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indie en aan de
officieren van justitie bij de raden van justitie, zoowel op
Java als op de buitenbezittingen medegedeeld, dat naar
de zienswijze der regering, schepelingen der Koninklijke
Nederlansche marine, die aan den wal in Nederlandsch
lndië een commun delict hebben gepleegd, voor de zee­
krijgsraden behooren teregt te staan.
Desniettemin is onlangs een inlandsch matroos van de
Koninklijke Nederlandsche marine, wegens eenen aan den
wal gepleegden diefstal, door een assistent-resident voor de
politie naar den burgerlijken regter (den landraad) over-
gewezen en door dezen veroordeeld.
m

Daartoe door de regering gelast, heb ik de eer boven­


staande circulaire bij UEdG. in herinnering te brengen en
er tevens op te wijzen, dat bovenbedoelde schepelingen,
al plegen zij een commun delict, in gemeenschap met perso­
nen die aan de regtsmagt van den burgerlijken regter
onderworpen zijn, toch voor eenen zeekrijgsraad moeten
teregt staan.
Voorts verzoek ik UEdG. den hoofddjaksa en djaksa's
in uwe residentie met het bovenstaande bekend te maken oi
te doen maken en zulks tevens ter kennis te willen brengen
van den ambtenaar belast met de functien van het open­
baar ministerie bij het door UEdG. of door eenen regts-
kundigen voorzitter voorgezeten residents-geregt.
De procureur-generaal bij hel hooggereglshof
van Nederlandsch-Indie,
F. LAST.

CIRCULAIRE aan de officieren van justitie


zoo op Java als op de buitenbezittingen.
N°. 140. Batavia, 23 Januari 1879.

Door mijn ambtsvoorganger is, op last der regering,


bij circulaire van 23 Juni 1876, n°. 1201, aan al de
hoofden van gewestelijk bestuur in Nederlandsch-Indië en
aan de officieren van justitie bij de raden van justitie,
zoowel op Java als op de buitenbezittingen medegedeeld,
dat, naar de zienswijze der regering, schepelingen der
Koninklijke Nederlandsche marine, die aan den wal in
Nederlandsch-Indië een commun delict hebben gepleegd,
voor de zeekrijgsraden behooren teregt te staan.
Desniettemin is onlangs een inlandsch matroos van de
Koninklijke Nederlandsche marine, wegens eenen aan den
wal gepleegden diefstal, door een adsistent-resident voor
de politie naar den burgerlijken regter (den landraad)
overgewezen en door dezen veroordeeld.
Daartoe door de regering gelast, heb ik de eer boven­
staande circulaire bij UEd.Gestr. in herinnering te brengen
430
en er tevens op te wijzen, dat bovenbedoelde schepe­
lingen, al plegen zij een commun delict, in gemeenschap
met personen die aan de regtsmagt van den burgerlijken
regter onderworpen zijn, toch voor eenen zeekrijgsraad
moeten teregt staan.

De procureur-generaal bij het hooggeregtshof


van Nederlandsch-lndiö,
F. LAST.

M°. 3357. KOFFIJCULTUUR. Ontginning van bosch-


gronden in de voor de gouvernements-
«—» gereserveerde of te reserveren
streken.

CIRCULAIRE aan de hoofden der koffij-


producerende gewesten op Java, except
Bantam.
N°. 1029. Batavia, 31 Januari 1879.

Ik heb de eer UwEd.Gestr. te verzoeken bij de ont­


ginning van boschgronden in de voor de gouvernements-
koffijcultuur gereserveerde of te reserveren streken —
volgens de voorschriften gearresteerd bij besluit van
20 December 1878, n°. 3 ('), (voorstelstaat rubriek III) —
vooraf, overeenkomstig mijne circulaire van 5 Juni 1878,
n°. 278/fi ( 2 ), door den houtvester te doen onderzoeken
of door de uitroeijing der bosschen nadeelige klimatolo-
logische toestanden te duchten zijn.
In dit geval mogen die bosschen niet worden weggeruimd.
Ter voorkoming van onjuiste beoordeelingen gelieve
UwEdG. bij ongunstig advies van den houtvester mijne
beslissing te willen inroepen.

De Directeur van binnenlandsch bestuur,


II E N N Y.

(1) Bijblad n°. 3325.


(2) Bijblad n°. 3332.
431

Aan den resident van Bantam.

N°. 1029. Batavia, 31 Januari 1879.

Ik heb de eer UwEdG. te verzoeken bij de ontginning


van boschgronden in de voor de gouvernements-koffijcul-
tuur gereserveerde of te reserveren streken — volgens
de voorschriften gearresteerd bij besluit van 20 December
1878 n°. 3 (') (voorslelstaat rubriek III) — vooraf door
den controleur overeenkomstig mijne missive van 7 Juni
1878 n". 280/B te doen onderzoeken of door de uilroeijing
der bosschen nadeelige klimatologische toestanden te
duchten zijn.
In dit geval mogen die bosschen niet worden weggeruimd.
Ter voorkoming van onjuiste beoordeelingen gelieve
UwEdG. bij ongunstig advies mijne beslissing te willen
inroepen.
De Directeur van binnenlandsch bestuur,
II E N N Y.

W 0 . 33<8. KOFFIJCULTUUn. Stalen van aanwezige


gronden, werkkrachten enz. voor bij-
planting van koffijboomen.

CIRCULAIRE aan de hoofden der koffijpro-


ducerende gewesten op Java.
K °- 1551. Batavia, 13 Februari 1879.

Het komt mij noodig voor dat eenige rekenschap worde


gegeven van de cijfers, gevraagd in de lubrieken III en
\ 1 van den voorstelstaat L\ C lot afschrijving en bijplanting
van koffijboomen, gearresteerd bij besluit van 20 Decem­
ber 1878 n". 3. (')
Tot dat einde heb ik de eer UwEdG. hierbij, ter in­
vulling door de controlerende ambtenaren in het gewest
onder uw bestuur, aan te bieden een staat met bijbe-
hoorende nota van toelichting.

(1) Bijblad n°. 3325.


432

Op eene naauvvgezette invulling van dien staat wordt


prijs gesteld.
Daar het echter reeds te laat is om van de gegevens
in dien staat gebruik te maken voor het opmaken van
de, onder ultimo Waart van dit jaar in te dienen, voor­
stellen tot afschrijving en bijplanting van koffijboomen,
kan de invulling in den loop van dit jaar plaats hebben.
Welligt zal dan de hoofdinspecteur voor de koffijcultuur
of een der aan hem toegevoegde controleurs gelegenheid
vinden om plaatselijk en mondeling de eventueel vereischte
nadere inlichtingen te geven.
De slaat behoeft niet aan mij te worden ingediend,
maar behoort een deel uit te maken van de, inhetarchiei
van den controleur berustende, administratie over de
koffijcultuur.
De hoofdinspecteur heeft echter in last zich bij zijne
inspecties te overtuigen in hoeverre de ambtenaren zich
moeite geven of hebben gegeven voor het verkrijgen van
de, tot eene goede invulling vereischte, gegevens en
deswege aan mij te rapporteren.
Ik heb mitsdien de eer UwEdG. beleefd te verzoeken
de ambtenaren bij het Binnenlandsch Bestuur in het ge­
west onder uw bestuur, op het hart te drukken, dat zij
niets onbeproefd laten, om, gedachtig aan de wenken, in
de nota van toelichting voorkomende, zich op de hoogte
te stellen van alles wat de koffijcultuur aangaat en om
zoo veel mogelijk de belangen van de bevolking in over­
eenstemming te brengen met die der regering en daarop
de voorstellen te bouwen tot het opleggen van bijplantingen.

De Directeur van binnenlandsch bestuur,


H E N N Y.
| Nummer.
I)
E s s A.
District

NAAM.

Totaal. . . .
Aantal cultuur dienst-

l_
pligtigen.

Maximum aantal boomen


dat geoordeeld wordt per
cultuur dienstpligtige te
kunnen worden onder­
houden.

Aantal boomen.

Daartoe noodige
dessa.
Maakt

uitgestrektheid
voor de gelieele

gronds in bahoes.
Uitgestrektheid grond
voor elke dessa werkelijk
te reserveren (zie nota
van toelichting bahoes.)
Residentie

te

terrein).
[naam van het

Gelegen onder het


grondgebied
der dessa n°. . . .

Op een afstand
van + palen.
Die gronden zijn te vinden.

Tot eene
uitgestrektheid
van ± bahoes.
Aan bestaande
koffijtuinen +
bahoes.
Aan niet in
rubriek 5 opgeno­
wezig.

men afgeschreven
koffijtuinen Hh
Bovendien nog aan­

bahoes.

Totaal grond (rubriek


Afdeelinq

5 -h 7) bahoes.
_

OPHELDERINGEN.

334
m

NOTA VAN TOELICHTING.

Rubriek 1. Behoeft geene toelichting.


Rubriek 2. Voor het aantal cultuurdienstpligtigen
worde het laatst bekende cijfer genomen.
Rubriek 3. Hiermede wordt bedoeld een cijfer dat in
billijkheid kan gevergd worden en vatbaar is om naar den
eisch te worden bereikt.
Een groot aantal boomen te planten, dat niet naar be-
hooren kan onderhouden worden, zal een slechter resul­
taat geven, dan een matig getal, binnen de krachten van
den planter.
Daar als regel is gesteld, dat niet meer dan 50boomen
per gezin 's jaars zullen worden geplant, zal het maximum
niet meer kunnen bedragen dan genoemd cijfer, vermenig­
vuldigd met den levensduur der boomen.
Is b. v. de gewone levensduur 6 jaren, dan zal 6 x 50
of 300 boomen het hoogste cijfer zijn waartoe kan worden
gekomen; is ze 20 jaren, dan zal 20 x 50 of 1000 boomen
die grens aanduiden, enz.
Doch niet overal kan het planten van 50 boomen als
een goed uitvoerbare taak worden beschouwd.
De meerdere of mindere gemakkelijkheid om haar, naar
eisch, uit te voeren is toch afhankelijk:
a van de oeconomische toestanden, wat men zou kunnen
noemen de cultuurkracht der bevolking, d. w. z. de mate in
welke zij bij heerendienst is betrokken, dan wel de moeite
die zij heeft om in haar eigen onderhoud te voorzien;
b. van de afstanden op welke de te beplanten gronden
gelegen zijn van de woningen der planters.
c. van de geaardheid van het te gebruiken terrein,
als: begroeijng, meerdere of mindere steilte, steenvermen­
ging, mulle of harde grondsoort, enz.
d. van de mogelijkheid voor het bestuur, om voor bij­
plantingen over geschikt terrein te beschikken.
ad. a.
Het moge zeer moeijelijk wezen om juiste lijnen te trek­
ken naar de oeconomische toestanden, toch is het zaak
die niet buiten rekening te laten.
435

Twee dessa's toch, onder overigens vrij gelijke omstan­


digheden doch waarvan de eene veel — de andere weinig —
heerendienst heeft te verrigten, of de eene vele — de
andere weinige — ressources bezit in eigen landbouw als
anderzints, mogen niet op een zelfde maximum worden
gesteld.
ad b.
Ware het niet dat andere omstandigheden soms veel van
elkander afwijken, dan zou, om regelmaat te erlangen,
eene zekere reeks kunnen worden aangenomen, naar welke
het cijfer der bijplantingen kan worden bepaald.
Men zou b. v. kunnen aannemen, dat op afstanden:
van 0 tot 4palen 50 boomen zullen worden bijgeplant
van meer dan 4 > 6 » 40 » d » s
» » » 6 » 8 » 30 » ï » »
» J J 8 i 10 > 20 » » » »
ï D »10 » 12 » 10 » » » • J>
maar, de afstand is somtijds nog afhankelijk van toestanden
van het terrein, als: moeijelijke wegen, enz.
ad. c.
De geaardheid van den te beplanten bodem zal almede van
invloed kunnen zijn op de bijplantingen en het te stellen
maximum.
Het kan toch gebeuren dat een aanplant op verderen
afstand, minder last zal veroorzaken dan die in de onmidde-
lijke nabijheid zoo hier het terrein moeijelijk te bewerken is.
ad. d.
De mogelijkheid om over grond te kunnen beschikken
moet niet al te strikt genomen worden, omdat de agrarische
wet toelaat — onder zekere voorwaarden — grond van de
bevolking te gebruiken.
Baseerde men toch het vast te stellen maximum alleen
op den thans disponibelen woesten grond, dan zou men
voor menige streek, dat maximum zeer laag moeten stellen ,
en weldra geene bijplantingen meer kunnen uitschrijven.
De vraag of in eene, overigens voor koffijcultuur zeer
gunstige streek, waar, alleen afgaande op den aanwezigen
woesten grond, niet meer boomen zouden kunnen worden
aangeplant dan 100 per gezin, dat cijfer als maximum
436
behoort te worden aangenomen moet dan ook ontkennend
worden beantwoord.
Is b. v. 6 palen als verste afstand aangenomen waarop tui­
nen zullen worden aangelegd dan zou men zich in boven
bedoelde streken, reeds spoedig binnen enge grenzen be­
perkt zien zonder dat daartoe noodzakelijkheid bestaat.
Het kan toch gebeuren dat daar nog veel, voor koflij
bruikbaren grond aanwezig is, die wel door de bevolking
in exploitatie is genomen, doch bij lange na niet voor
hare behoefte noodig is.
Werd nu het vrije staatsdomein tot basis genomen, dan
zou elk middel tot bijplanting uit de hand zijn gegeven,
zoodra de bevolking dien domeingrond had vol geplant.
Daarbij kan bet voorkomen dat de bevolking zelfs verkiest
hare evenbedoelde bouwgronden voor de koffijcultuur te
bestemmen, doch zoo niet, dan blijft toch voor het bestuui
de bevoegdheid bestaan — tegen behoorlijke schadever­
goeding — over grond te beschikken, waartoe evenwei
naar luid van 's gouvernements besluit dd. 30 Januarij 1870
n°. 37 niet zal worden overgegaan dan bij volstrekt
gebleken noodzakelijkheid.
Moet dus, bij het vast te stellen maximum, wel gelet
worden op de uitgestrektheid bruikbaren en beschikbaren
woesten grond, de eenige basis mag zij niet zijn.
Bij de bepaling van het maximum komt alles aan op
plaatselijke kennis, beleid en practisch inzigt.
Men beginne b. v. de dessa's te groeperen in dezulke
die, wat oeconomische toestanden aangaat, in nagenoeg
gelijke omstandigheden verkeeren en tevens in dezelfde
streek gelegen zijn.
In verband daarmede zou men kunnen stellen dat daar
waar veel heerendienst gepraesteerd moet worden of waai
de eigen landbouw weinig voordeel oplevert, zekere pro-
centsgewijze vermindering in rekening behoort te woiden
gebragt.
Men zou daar al dadelijk kunnen bepalen dat b. v. 20%
minder zal worden gevorderd dan voor dessa s, waar beide
omstandigheden gunstiger zijn, en zou voor zulk een groep,
instede van anders 50, thans 20% minder of 40 boomen als
437
maximum bijplanting per jaar kunnen worden aangenomen.
Daarna boude men rekening met de afstanden, en volge
daartoe b. v. de aangegeven verhoudingen.
Men zou er dan toe komen om de evenbedoelde dessa's
op te leggen bij afslanden
van 0 tot 4 palen 40 boomen per huisgezin
van meer dan 4 > 6 > 30 » > ,
» » » 6 > 8 » 20 » > ,
» » > 8 > 12 j 10 » » »
Dan de omstandigheden van den grond in aanmerking
nemende, kan het nog gebeuren dat men in omgekeerde
reden heeft te handelen, en bij zeer goede en gemakkelijk
te bewerken gronden hel cijfer, bij een afstand van meer
dan 6 tot 8 palen brengt op 30, en bij zeer moeijelijk te
ontginnen terrein op 20, voor afstanden van slechts 4
tot 6 palen.
Het spreekt van zelf dat de beslissing moeijelijker wordt
naarmate men met meer bijkomende omstandigheden
rekening moet houden.
Waar die toch zeer gunstig zijn en de kofïijboomen
o. v. 20 jaren leven en veel vrucht afwerpen, zal er wel
schier nergens bezwaar bestaan reeds dadelijk het cijfer
van 50 boomen tot grondslag te nemen voor het te stellen
maximum.
Immers, zelfs bij grooten afstand, zal alsdan de moeite
ruimschoots beloond worden en meestal zal men voor
zulke streken bevinden dat de koffijcultuur er een der
voornaamste middelen van bestaan vormt.
Het zal aldaar trouwens niet zelden gebeuren, dat het
maximum slechts pro forma bestaat, omdat, zoo de afstan­
den niet te groot zijn, vrijwillige cultuur jaar op jaar tot
vrijstelling van verpligte bijplanting zal leiden.
Wordt al verder voor dessa's die op 10—12 palen
zouden moeten planten het maximum berekend b. v. naar
eene jaarlijksche bijplanting van slechts 10 boomen dan
is het met grond te verwachten, dat de planters voor
die geringe hoeveelheid wel gelegenheid zullen vinden op
of om hare erven, dan wel op eigen, gehuurden of ge­
leenden grond digt bij de dessa, zoodat dan ook, meer
m
in schijn dan in werkelijkheid, op zoo verren afstand van de
dessa's, koffijtuinen zullen behoeven te worden aangelegd.
Wordt in deze nota geen bepaalde grens aangegeven
voor hetgeen ter berekening van het maximum noodig is,
toch zal het vorenstaande den ambtenaar die met beleid
en goeden wil te werk gaat, tot eenigen leiddraad kunnen
dienen.
Voor ééne zaak zij nog gewaarschuwd.
Is hier sprake van een maximum, gegrond op mogelijk
gerekende jaarlijksche taken, dan heeft dit eenvoudig ten
doel om het vermogen te bepalen, geenzins echter om
vast te stellen dat die berekende laak ook elk jaar zal
moeten worden uitgevoerd. De vaststelling der bijplan­
tingen zal telken jare behooren plaats te hebben in vel­
band tot de omstandigheden van het oogenblik.
Rubriek 4. Behoeft geene andere toelichting dan deze,
dat men voor de berekening van de oppervlakte in kolom
2 eene, naar plaatselijke omstandigheden ooideelkundige
plantwijdte hebbe te nemen. _
Rubriek 5. De uitgestrektheid waartoe men in rubriek 4
komt, is niet altijd als voldoende te beschouwen voor
eene cultuur over een eenigzins aanneembaar vei schiet.
Waar de koffijboom b. v. slechts 6 jaren oud wordt,
en dus hoogstens eene uitgestrektheid per plantei vooi
50 x 6 = 300 boomen zou vastgesteld worden, kan men,
met die uitgestreklheid, slechts voor 6 jaren toekomen.
In zulk een kort tijdsverloop reeds den afgeschreven
tuin van het eerste jaar weer te beplanten, zou dikwijls
tot zeer treurige uitkomst leiden.
Voor dergelijke gevallen is dus eene reserve van meei
grond zeer noodig. Zoo daarover te beschikken valt, kan
daarin dan, na zekere verhouding, gehandeld woiden.
Voor streken waar de boomen niet ouder worden dan
6, 8 en 10 jaren zou de vermeerdering der reserve ge­
steld kunnen worden successivelijk op 100, 50 en 25
procent. . „ .
Waar de koffijboom langer dan 10 jaar leeft is eene
enkelvoudige reserve voldoende.
Is het terrein iets grooter dan strikt noodig is, dan
439
is het toch verkieslijk het maar in zijn geheel te reser-
veien, indien men daardoor althans tot betere begrenzing
komt.
Heeft b. v. de dessa A noodig 25 bahoes, maar is het
daartoe aan te wijzen grondstuk goed afgerond — be­
hoorlijk begrensd — groot ongeveer 28 bahoes, dan
reservere men in rubriek 5, niet 25 maar 28 bahoes.
Rubriek 6. Behoeft geene nadere toelichting.
Rubriek 7. Tot nog toe is buiten beschouwing gelaten
het terrein thans met koffij beplant, waarvan de grond,
na afschrijving der koffijboomen, disponibel komt.
Voor zoo ver derden daarop geen regten kunnen doen
gelden en de grond voor herhaalde beplanting met koffij
bruikbaar is, kan het bestuur er over beschikken.
Bedoelde grond, even als die van reeds afgeschreven
koffijtuinen die nog niet in rubriek 5 is opgenomen wordt
geacht te moeten dienen voor evenlueele toename der be­
volking en dientengevolge vermeerdering van koffijplan-
ters, en komt het daarom noodig voor er aanteekening
van te houden.
Rubriek. 8. Geeft aan de totale uitgestrektheid gronds
voor de koffijcultuur te reserveren en thans in gebruik
(rubriek 5 + 7).
W ordt nu gereserveerde grond gebruikt, dan trekke
men de uitgestrektheid af van rubriek 5 en voege ze bij
de cijfers in de eerste kolom van rubriek 7.
B Ü afschrijving van koffijplantsoenen trekke men de

afgeschreven oppervlakte af van de cijfers in de eerste


kolom van rubriek 7 en voege die bij de tweede kolom
in diezelfde rubriek.
Steeds worden alsdan in rubiek 8 dezelfde totalen be­
houden, met die uitzondering alleen dal vermindering
ontstaat wanneer — te vermelden in proces-verbaal
L. E der voorslelstaten — afgeschreven tuinen of ge­
deelten daarvan voor herhaalde beplanting met koffij
ongeschikt worden geoordeeld.
liet totaal der cijfers in rubriek 5 en de tweede kolom
van rubriek 7 behoort te worden vermeld in rubriek III
van den voorstelstaat C, gearresteerd bij gouvernements
29
440
besluit dd. 20 December 1878 n°. 3, terwijl de cijfers
voorkomende in rubriek 3 behooren te worden opgenomen
in de eerste kolom van rubriek V van genoemden voor-
stelstaat.

W°. 33?». INLANDSCHE AMBTENAREN, die niet


voor wederplaatsing in aanmerking
komen behooren uit 's lands dienst en
niet alleen uit hun betrekking te
worden ontslagen.
CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­
westelijk bestuur.
N°. 380. Batavia, 27 Februari 1879.

liet is der regering gebleken, dal aan inlandsche ambte­


naren en beambten dikwijls ontslag uit de betrekking
wordt verleend indien daartoe bevoegdheid bestaat, waar
een voorstel had behooren te zijn gedaan lot ontslag uit
de dienst of althans het ontslag uit de betrekking met
zulk een voorstel gepaard had moeten gaan; herhaaldelijk
moeten dan ook personen, die zich tot haar wenden met
reclames over een hun verleend ontslag uit hun ambt,
na o-ehouden gedachtenwisseling met het betrokken hooid
van gewestelijk bestuur, uit de dienst verwijderd worden.
Dal aan het niet dadelijk definitief regelen van de posilie
dier personen bezwaren verbonden zijn, is duidelijk. In
de hoop van herplaatst te worden, blijven zij dikwijls
geruimen tijd rondloopen zonder ernstige pogingen in het
werk te stellen om buiten 's lands dienst in hun levens­
onderhoud te voorzien; terwijl zij inlusschen leven ten
koste van hunne familie of van de inlandsche bevolking.
Naar aanleiding van het vorenstaande is mij opgediagen
UEdG. te verzoeken, gelijk ik de eer heb bij deze te
doen, om aan de onder U dienende hierbedoelde ambte­
naren en beambten geen ontslag uit de betiekking te
geven als het voornemen niet bestaat hen te herplaatsen,
maar 'om hen alsdan dadelijk bij de regering voor ontslag
u\

uit 's lands dienst in aanmerking te brengen, of althans


het ontslag uit de betrekking, indien daartoe termen zijn,
met een voorstel tot ontslag uit 's lands dienst gepaard
te doen gaan.
De 1 ste gouvernemenls-secretaris,

DE BLAAUW.

W°. 3380. REISPASSEN AAN VREEMDE OOSTER­


LINGEN1. Op cle «—» te vermelden
de duur van hun verblijf in Neder-
landsch-lndië dan wel hun geboorte­
plaats.

CIRCULAIRE aan de hoofden van ge­


westelijk bestuur.

N°. 2990*. Batavia, 22 December 1876.

Het is der Regering gebleken, dat door vreemde ooster­


lingen builenlands misbruik wordt gemaakt van hier ver­
kregen schriftelijke vergunningen tot inwoning.
Naar aanleiding hiervan heb ik de eer, op bekomen
last, UEdG. te verzoeken, om, in afwachting van nadere
voorschriften, de bij de circulaire van den gouvernements-
secretaris van 18 Mei jl. n°. 1189 ( 1 ) voorgeschreven aan-
teekening op de reispassen voor het buitenland te willen
aanvullen met eene opgaaf van den duur der vestiging
van de betrokken personen in Nederlandsch-Indie, alsmede
van hunne plaats van herkomst of van hunne geboorte­
plaats, indien zij in Indie zijn geboren.

De \ste gouvernemenls-secretaris,

W. STORTENBEKER.

(1) Bijblad n°. 3003


442

K°. 3381. SIAK SRI INDRAPOERA. Model voor


landbouw-contracten in het rijk «—».

BESLUIT.

N°. 4. Batavia, 27 Januari 1877.

Gelezen enz.;
De Raad van Nederlandsch-Indic gehoord;
Gelet enz.;
Is goedgevonden en verstaan:
Eerstelijk: Te bepalen, dat de goedkeuring, die volgens
de voor het rijk Siak Sri Indrapoera vigerende contrac- |
tueele bepalingen van gouvernementswege wordt vereischt
op landbouw-contracten in dat rijk, niet zal worden ver­
leend, tenzij die contracten in overeenstemming zijn met
het aan dit besluit gehecht model:
wordende op den resident der Oostkust van Sumatra
de bevoegdheid overgedragen y om de op dien voet gesloten
landbouwcontracten namens het Nederlandsch-Indisch Gou­
vernement van de bovenbedoelde goedkeuring te voorzien.
Ten Tweede: Genoemden resident uit te noodigen om:
a. de bepalingen, in het bij artikel 1 van dit besluit
vastgesteld model vervat, ook te doen opvolgen bij de j
concessien voor landbouwondernemingen in de andere j
inlandsche staatjes der Oostkust van Sumatra; en zijne :
goedkeuring — welke aldaar vereischt wordt naar aanlei­
ding van het voorkomende in de acten, door de verschillende
vorsten gepasseerd — te weigeren op zoodanige contracten, :
waarin die bepalingen niet zijn opgenomen.
b. Van al de bij artikelen 1 en 2a bedoelde overeen­
komsten terstond na hare goedkeuring aan de Regering !

afschrift toe te zenden.


Ten derde: enz.
Afschrift enz.
m
Model Contract.

Overeenkomst gesloten tusschen Z. 11. den Sultan en de


rijksgrooten van Siak Sri Indrapoera eenerzijds
en
den heer ter andere zijde.
Art. 1. De Sultan en de rijksgrooten van Siak Sri In­
drapoera staan aan den contractant ter andere zijde, voor
eene landbouwonderneming een, stuk woesten grond af
van bouws, gelegen te en grenzende
aan , de bouw gerekend op vijf honderd
vierkante rhijnlandsche roeden.
Art. 2. De duur van den afstand dezer gronden is
bepaald op vijl' en zeventig jaren.
Bij overlijden van den contractant ter andere zijde vóór
het eindigen dezer overeenkomst, gaan zijne regten en
verpligtingen over op zijne erfgenamen of regtverkrijgenden.
Art. 3. De contractant ter andere zijde mag deze over­
eenkomst in zijn geheel, doch niet bij gedeelten, overdragen
aan een ander persoon of aan eene maatschappij, inils
deze overdragt door den resident der Oostkust van Sumatra
worde goedgekeurd.
Art. 4. De contractant ter andere zijde verbindt zich
om geen papaverplanten te zullen teelen op de aan hem
afgestane gronden.
Art. 5. Voor den afgestanen grond zal door den con­
tractant ter andere zijde -eene jaailijksche pacht worden
voldaan van een gulden per bouw.
De pacht of huur wordt gerekend terstond na de goed­
keuring van het contract te zijn ingegaan, met dien ver­
stande, dat in het eerste jaar de pacht moet worden voldaan
voor het aantal bouws, dat in ontginning is gebragt, en
in elk geval minstens een vijfde gedeelte der geheele
pachtsom, in het tweede jaar twee vijfden, in het derde
jaar drie vijfden, in het vierde jaar vier vijlden en in hel
vijlde en in de volgende jaren de geheele pachtschat.
Art. 6. Wanneer binnen de grenzen der in art. 1 dezer
oveieenkomst bedoelde gronden, kampongs of bij de be­
volking nog in gebruik zijnde gronden worden aangetroffen,
hk 4

mag de contractant ter andere zijde niet over deze gronden


beschikken.
De Sultan en zijne rijksgrooten verbinden zich, om
alsdan eene gelijke uitgestrektheid woeste gronden aan
de concessie toe te voegen ter vervanging, mits zoodanige
gronden geheel ter beoordeeling van den Sultan en rijks­
grooten — aanwezig en beschikbaar zijn.
Wanneer binnen de grenzen der concessie vruchtboomen
worden aangetroffen, behoorende aan vroegere bewoners,
verbindt de contractant ter andere zijde zich de waarde
dier vruchtboomen naar billijkheid aan de regthebbenden
te vergoeden.
In geval van verschil beslissen de Sultan en zijne rijks­
grooten, des verkiezende in overleg met het hoofd van
gewestelijk of plaatselijk bestuur.
Art. 7. De contractant ter andere zijde zal met de ont­
ginning der in artikel 1 bedoelde gronden zoodra mogelijk
aanvangen.
Wanneer binnen vier jaren na de goedkeuring van deze
overeenkomst niet minstens een vijfde gedeelte der afgestane
gronden is ontgonnen, wordt de overeenkomst als ont­
bonden beschouwd, tenzij de contractanten ter eenere
genegen mogten zijn den contractant ter andere zijde
nog uitstel te verleencn.
Art. 8. De contracteerende partijen verbinden zich, hare
geschillen omtrent de ten uitvoerlegging van dit contract
te onderwerpen aan de beslissing van arbiters, le benoemen
volgens de voor Nederlandsch-Indië vigeerende voorschrif­
ten van het burgerlijk regt.
Art. 9. Het zal aan de bevolking ten alle tijde vrij staan
in het nog niet ontgonnen gedeelte der aan den contrac­
tant ter andere zijde afgestane gronden rotting en andere
boschproducten te verzamelen.
Art. 10. Deze overeenkomst wordt gerekend aan te
vangen met den dag, dal zij door den resident der Oost­
kust van Sumatra is goedgekeurd.
445
BESLUIT.
N°. 1. Buitenzorg, 19 October 1878.
Herlezen de bij het besluit van 18 October 1877, n°. 20,
reeds gedeeltelijk verhandelde depêche van den Minister
van Koloniën van 4 Juni te voren, lett. yl 3 , n°. 1G/I239;
Gelezen de missives:
a. van den resident der Oostkust van Sumatra van
14 Januari, 24 Maart en 25 April J878, lelt. H geheim,
n°. 585 geheim, en n°. 816, de eerste naar aanleiding
van art. 1 van het voorschreven besluit;
I/. van den directeur van binnenlandsch bestuur van
4 Februari, 17 April en 20 Augustus 1878, n°". 1365, 4124 en
8550, de laatste in voldoening aan het schrijven van den 1""*
gouvernements-secretaris van 8 Augustus 1878, n°. 1277;
c. van den directeur van justitie van 20 Augustus 1878,
n°. 4666, in voldoening aan den brief van den l !ten gou­
vernements-secretaris van den 8 ste " dier maand, n°. 1276;
De Raad van Nederlandsch-1ndië gehoord (adviezen van
13 September 1878, n M . Vil en VIII, het eerste naar aan­
leiding der missive van den 1" e ° gouvernements-secretaris
van 30 Augustus te voren, n°. 1421);
Is goedgevonden en verstaan :
Eerdelijk. Het bij art. 1 van hel besluit van 27 Januari
1877, n°. 4, vaslgesteld model voor de met Z. H. den
Sultan en de rijksgrooten van Siak Sri Indrapoera te
sluiten overeenkomsten voor den aistand van gronden
voor landbouw-ondernemingen, blijkens art. 2 van dat
besluit mutatis mulandis ook op te volgen bij de con-
cessiën voor landbouw-ondernemingen in de andere inland-
sche staatjes der Oostkust van Sumatra, te wijzigen en
aan te vullen als hieronder is aangegeven.
I. Uit de eerste alinea van art. 2 van dat model vallen
weg de woorden «vijf en zeventig», zullende die alinea
dus luiden: «De duur van den afstand dezer gronden is
bepaald op . . . . jaren.»
II. Art. 3 luidt voortaan: «De regten en verpligtingen,
uit deze overeenkomst voortvloeijende, mogen noch voor
het geheele perceel noch voor een gedeelte daarvan aan
446

anderen worden overgedragen dan met toestemming van


den Sultan en rijksgrooten van Siak en met goedkeuring
van den resident der Oostkust van Sumatra.»
III. A. Uit de eerste alinea van art. 5 vallen weg de
woorden «een gulden», zullende die alinea dus gelezen
worden: «Van den afgestanen grond zal door den con­
tractant ter andere zijde eene jaarlijksche pacht worden
voldaan van f . . . . per bouw. »
B. Aan dit artikel worden de volgende slotbepalingen toe­
gevoegd: «Wanneer binnen drie maanden, na geregtelijke
aanzegging, de over een jaar verschuldigde pachtschat niet
is betaald, wordt het contract als van regtswege ontbonden
beschouwd , onverminderd de verpligting van den contrac­
tant ter andere zijde tot vergoeding aan den contractant ter
eenre van kosten, schade en interessen.» «Vooruitbetalingen
van pachtschat voor langer dan één jaar mogen niet plaats
vinden; alle hiermede strijdige bedingen zijn nietig.»
IV. Art. 6 luidt voortaan: «Wanneer zich binnen de
grenzen der in art. 1 dezer overeenkomst bedoelde gronden
opgezetenen bevinden, zullen de bij dezen voor eigen
cultuur in gebruik zijnde gronden, aangevuld met den
benoodigden geschikten grond ter wisseling tot eene ge­
zamenlijke uitgestrektheid van vier bouws voor eiken opge-
zetene, geheel ter vrije beschikking van dezen moeten
blijven. Onder opgezetenen moeten hier verstaan worden zij,
die op de uitgegeven gronden een eigen woning hebben.
« Wanneer binnen de grenzen der concessie vruchtboomen j
worden aangetroffen, behoorende aan vroegere bewoneis, j
verbindt de contractant ter andere zijde zich de waarde
dier vruchtboomen naar billijkheid aan de regthebbenden j
te vergoeden.» «In geval van geschil beslissen de Sultan
en zijn rijksgrooten in het hoogste ressort, in overleg met
het hoofd van gewestelijk of plaatselijk bestuur.»
V. Aan art. 7 wordt de volgende slotbepaling toegevoegd:
«Wanneer de grond na het vijlde contractsjaar gedu- j
rende een vol jaar braak blijfl liggen en de verschuldigde
pachtschat niet binnen drie maanden na expiratie van het
laatste pachtjaar is betaald, wordt het contract beschouwd
als van regtswege te zijn onlbonden.»

You might also like