Professional Documents
Culture Documents
net/publication/241862623
CITATIONS READS
29 1,151
1 author:
SEE PROFILE
All content following this page was uploaded by Nicoline van der Sijs on 16 December 2015.
Inhoud
Inleiding 9
2 De Oudnederlandse dialecten
(zesde eeuw tot tweede helft twaalfde eeuw) 33
De Germaanse volksverhuizingen en de Germaanse
dialecten na de volksverhuizingen 33
Klankveranderingen die een waterscheiding tussen
de Germaanse dialecten veroorzaakten 37
Ontwikkelingen binnen het Nederlands 38
Oudnederlandse klankveranderingen 38
De Oudnederlandse bronnen 41
De Oudnederlandse spelling 45
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 6
Woordvormen 46
Nieuwe woorden 49
Zinsdelen en zinnen 51
De invloed van vreemde talen 53
Leenbetekenissen 53
Leenvertalingen 53
Leenwoorden 54
Een geleend voorvoegsel 55
3 De Middelnederlandse dialecten
(tweede helft twaalfde eeuw tot begin zestiende eeuw) 56
Middelnederlandse dialecten en schrijfcentra 56
Ontwikkelingen binnen het Nederlands 58
Klankveranderingen 58
De Middelnederlandse spelling 61
Woordvormen 63
Nieuwe woorden 65
Zinsdelen en zinnen 70
De invloed van vreemde talen 73
Leenwoorden 73
Geleende klanken en nieuwe klankverdelingen 75
Verschuiving van de klemtoon 76
Geleende voor- en achtervoegsels 76
Uitleiding 151
Lijst van illustraties 157
Verder lezen 158
Woordregister 160
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 8
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 9
Inleiding
9
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 10
Bij het lezen van dit boek is het belangrijk voor ogen te houden dat het
Nederlands nooit een eenheid is geweest: ‘het’ Nederlands bestaat uit
een groot aantal variëteiten, zoals dialecten, sociolecten (de taal van be-
paalde sociale groepen), groepstalen, vaktalen, etnische variëteiten en
sinds de Renaissance bovendien het Standaardnederlands of Algemeen
Beschaafd Nederlands (abn), dat als norm voor correct taalgebruik
geldt. De geografische grenzen van het gebied waar Nederlands (of beter:
een Nederlandse variëteit) werd gesproken, zijn in de loop van de tijd
verschoven. In dit boek laat ik dit verder buiten beschouwing, ik hanteer
simpelweg als uitgangspunt: ‘Nederlands’ is de taal die in het Neder-
landstalige gebied wordt gesproken.
Centraal in dit boek staat de taalontwikkeling, de zogenoemde in-
terne geschiedenis van het Nederlands. De externe geschiedenis – de
bestudering van het Nederlands, de taalvoorschriften, het onderwijs,
historische en politieke gebeurtenissen in de Lage Landen en de gevol-
gen hiervan voor de taal, kortom: alles wat er mét het Nederlands is ge-
beurd – komt uitsluitend ter sprake voorzover relevant voor de interne
geschiedenis. Bovendien draait het in dit boek om de structurele verande-
ringen die het Nederlands heeft doorgemaakt, niet om incidentele ver-
anderingen (voor voorbeelden zie verder). Dit houdt in dat in dit boek
geen aandacht wordt geschonken aan woorden die in de loop van de tijd
zijn verdwenen, noch aan betekenisveranderingen van woorden: beide
verschijnselen betreffen namelijk individuele woorden. Uiteraard is het
niet mogelijk om in het korte bestek van dit boek alle taalveranderingen
van het Nederlands te vermelden: er is voor gekozen alleen díe structu-
rele veranderingen te vermelden die sporen hebben achtergelaten in het
Nederlands van nu.
Taalverandering kan plaatsvinden door interne en door externe oorza-
ken. Daarom bestaat ieder hoofdstuk uit twee delen: één over de ontwik-
kelingen binnen het Nederlands en één over de invloed van vreemde talen.
Het gedeelte over de ontwikkelingen binnen het Nederlands bevat aparte
paragrafen over klankveranderingen, spelling, woordvormen, nieuwe
woorden, en zinsdelen en zinnen. Ter toelichting van deze paragrafen het
volgende.
10
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 11
Klankveranderingen
Bij de klankveranderingen komen alleen de wetmatige klankveranderin-
gen ter sprake, dat wil zeggen veranderingen die in principe in alle woor-
den hebben plaatsgevonden. Op dergelijke klankveranderingen bestaan
overigens bijna altijd enkele uitzonderingen, omdat klankveranderingen
per woord plaatsvinden, en vaak niet in alle gebieden. Zo is in het Hollands
de lange i in principe veranderd in ij. Desondanks spreken we van miezerig,
striem, ontiegelijk en vies. In deze woorden heeft de klankverandering waar-
schijnlijk niet plaatsgevonden, of de woorden zijn in het Standaardneder-
lands ontleend aan een Nederlands dialect waarin de klankverandering
niet heeft plaatsgevonden. Ook analogie kan een uitzondering op een
klankverandering veroorzaken. Zo is de regel dat -ft in het Nederlands ver-
anderd is in -cht (zoals in lucht, kracht tegenover Duits Luft, Kraft) niet door-
gevoerd in helft: in dit woord is ft namelijk behouden naar analogie van
half.
Incidentele klank- of vormveranderingen van woorden zijn in dit boek
buiten beschouwing gelaten: zij horen thuis in een etymologisch woor-
denboek. Er is dus geen aandacht besteed aan het feit dat in een aantal
woorden (zoals aak, adder en okkernoot) de n- aan het begin van het woord
is weggevallen, omdat deze klank werd beschouwd als een restant van het
lidwoord, of aan het feit dat woorden incidenteel worden samengetrok-
ken (zoals helegaar en helemaal uit heel ende gaar en heel te male). Evenmin ko-
men verbasteringen ter sprake (bijvoorbeeld oma van grootmama) of zoge-
noemde volksetymologische veranderingen, waarbij een onbekend
woord ten onrechte in verband wordt gebracht met een bekend woord
en de vorm en/of betekenis van het onbekende woord worden aangepast
aan het bekende. Dankzij volksetymologie veranderde bijvoorbeeld het
Spaanse leenwoord hamaca in hangmat.
Spelling
In deze paragrafen wordt uiteengezet hoe de klanken van het Nederlands
in de verschillende periodes op papier zijn weergegeven. Spellingregelin-
gen roepen vaak veel emoties op, doordat sommigen spellingveranderin-
gen beschouwen als een aantasting van het wezen van de taal. Dat is onte-
recht: spelling is niets meer of minder dan een afspraak over de manier
waarop taal opgeschreven wordt.
11
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 12
Woordvormen
In de paragrafen over woordvormen komen de veranderingen in de ver-
buigingen en vervoegingen van woorden ter sprake, zoals de verandering
van jullie loopt in jullie lopen, en het ontstaan van nieuwe woordvormen, zo-
als de persoonlijke voornaamwoorden jij, u en jullie, die in de Middeleeu-
wen niet bestonden.
Nieuwe woorden
De paragrafen over nieuwe woorden zijn gewijd aan de verschillende ma-
nieren waarop nieuwe woorden in de loop van de tijd zijn gevormd uit al
bestaande woorden of woorddelen. Dit aspect is tot nu toe in de geschied-
schrijving van de Nederlandse taal verwaarloosd; in dit boek wordt een
eerste aanzet gegeven, maar het onderwerp verdient uitgebreidere aan-
dacht.
De meeste nieuwe woorden ontstaan door samenvoeging van twee be-
staande woorden (tafel + poot leidt tot tafelpoot) of door toevoeging van een
voor- of achtervoegsel (woorddelen die niet als zelfstandig woord voor-
komen) aan een bestaand woord, zoals aanvallig van aanval met het ach-
tervoegsel -ig, bezitten van zitten met het voorvoegsel be-, en gebeente met zo-
wel een voorvoegsel (ge-) als een achtervoegsel (-te).
Geheel nieuwe klankvormen worden vrijwel nooit gemaakt. In 1965
zei de taalkundige J.A. Meijers hierover:
Nieuwe, werkelijk nieuwe woorden, woorden die nog nooit gebruikt zijn, nergens
aan herinneren, maakt men niet. In theorie zou dit best mogelijk zijn: we kunnen
van de nederlandse klanken nog tal van combinaties maken: ‘lam’ is een neder-
lands woord, maar ‘lem’, ‘lim’, ‘laam’, ‘liem’, ‘lum’, ‘luum’, ‘loem’ zouden nog
beschikbaar zijn. Waarom het in de practijk niet mogelijk blijkt, weet ik niet; het
is echter nog nooit gebeurd, zo’n nieuwe klankenreeks als een nieuw woord in-
gang te doen vinden.
12
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 13
Zinsdelen en zinnen
De paragrafen over zinsdelen en zinnen handelen over de manier waarop
woorden met elkaar gecombineerd worden tot grotere syntactische gehe-
len. In deze paragrafen komen onder andere de woordvolgorde in het Ne-
derlands ter sprake en het verschil tussen zelfstandige en afhankelijke
zinnen, oftewel tussen hoofdzinnen en bijzinnen.
13
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 14
14
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 15
Het Indo-Europees
Het verhaal van het Nederlands begint eeuwen voor de geboorte van het
Nederlands als aparte taal, en ver van de plaats waar tegenwoordig Ne-
derlands gesproken wordt. Een paar duizend jaar voor Chr. woonde er in
Zuid-Rusland een groep mensen die een taal sprak die we nu Indo-Euro-
pees noemen. Hoewel het Indo-Europees nooit is opgeschreven, is er
dankzij reconstructie toch heel wat over bekend. Weliswaar weten we niet
precies hoe de Indo-Europese woorden klonken, maar op grond van de
latere dochtertalen (Grieks, Latijn, Duits, Nederlands etc.) bestaan er
toch wel ideeën over de Indo-Europese klanken. Als voorbeeld kan de In-
do-Europese vorm van ons woord vader dienen: op grond van Latijn pater,
Grieks patèr, Sanskriet pitar-, Engels father, Duits Vater, Nederlands vader
en dergelijke komt men tot de Indo-Europese vorm *ph2tér, waarin h2
staat voor een klank waarvan de uitspraak niet zeker is, en de asterisk
aangeeft dat de vorm nooit is opgeschreven, maar is gereconstrueerd.
Ook weten we dat de klemtoon in het Indo-Europees op iedere letter-
greep van een woord kon liggen en dat het een muzikaal accent was, dat
wil zeggen met verschil in toonhoogte.
Het Indo-Europees was een zeer succesvolle taal: alle talen die mo-
menteel in Europa worden gesproken en de belangrijkste Indiase talen
behoren tot de Indo-Europese taalfamilie, met uitzondering van het
Baskisch, de aan elkaar verwante talen Fins, Ests, Laps en Hongaars, de
Turkse taalfamilie, en een aantal talen die in de voormalige Sovjet-Unie
gesproken worden, zoals de Kaukasische talen. De geografische verbrei-
ding van de taal is de reden dat men deze de naam ‘Indo-Europees’ heeft
gegeven. Vanaf de zeventiende eeuw zijn Indo-Europese talen bovendien
de dominante talen geworden in grote delen van Amerika, Azië en Zuid-
Afrika.
15
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 16
De Indo-Europese woordenschat
In het Nederlands bestaan nog steeds allerlei woorden die te herleiden
zijn tot de periode van het Indo-Europees: de zogenoemde erfwoorden.
We weten dat deze woorden ooit onderdeel zijn geweest van de Indo-Eu-
ropese moedertaal, omdat ze in een groot aantal dochtertalen van het In-
do-Europees voorkomen. Deze woorden geven inzicht in de cultuur van
de ‘Indo-Europeanen’, zoals we ze voor het gemak maar noemen. De In-
do-Europeanen woonden in houten huizen, zoals blijkt uit het feit dat
ons woord timmeren teruggaat op het Indo-Europees. Zij hielden zich be-
zig met landbouw, zoals blijkt uit de woorden akker en zaaien, en zij bedre-
ven veeteelt, blijkens woorden als geit, koe, melk, os, varken, vee, veulen, zeug
en zwijn. Zij hielden honden als huisdier en eenden voor de eieren, ze weefden
en naaiden hun kleding van wol, ze reden in wagens met wielen en assen, ge-
trokken door een os. Dat zij leefden in de Bronstijd (in onze contreien cir-
ca 2000-1500 voor Chr.) blijkt uit het feit dat zij een woord bezaten voor
‘koper, brons’, dat is blijven voortleven in Latijn aes en Engels ore – het
woord bestond nog in het Middelnederlands in de vorm eer, maar is in-
middels uit onze taal verdwenen.
De woorden die teruggaan op het Indo-Europees behoren tot de zoge-
noemde centrale woordenschat: het zijn woorden voor de alledaagse,
voor alle tijden en plaatsen geldende belevingswereld van de mens. De
woorden stammen immers uit een tijd dat de maatschappij nog zeer een-
voudig was: er bestonden nog geen steden, schrift en wetenschap moes-
ten nog worden uitgevonden. Tot deze centrale woordenschat behoren de
namen voor lichaamsdelen zoals arm, neus, oog, oor, voor weersverschijn-
selen (regen, sneeuw, wind), hemellichamen (maan, ster, zon), tijd (dag,
maand, nacht), landschap (berg, heuvel) en voor planten en bomen (berk,
beuk, esp). Ook bijvoeglijke naamwoorden die algemene eigenschappen
aanduiden, gaan terug op het Indo-Europees, denk aan woorden als breed,
jong, lang, oud, en voorts werkwoorden die basishandelingen in het leven
uitdrukken, zoals drinken, dromen, eten, horen, slaan, slapen, voelen, zien. Het
Indo-Europees kende ook telwoorden (twee, drie, vier), voornaamwoorden
(ik), bijwoorden (gisteren) en tussenwerpsels (zoals de uitroepen o!, ha(ha),
wee).
16
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 17
17
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 18
Nieuwe woorden
Nieuwe woorden werden gemaakt door samenstellingen of afleidingen
te vormen – precies zoals wij dat nog steeds doen. Zoals al opgemerkt in
de Inleiding is een samenstelling de samenvoeging van twee of meer zelf-
standige woorden tot een nieuw woord; in het Indo-Europees maakte
men vooral samenstellingen van een bijvoeglijk naamwoord en een zelf-
standig naamwoord, zoals roodbaard en witoog – twee voorbeelden uit het
Middelnederlands. Deze samenstellingen zijn ontstaan uit de verbindin-
gen ‘(Jan) met de rode baard, respectievelijk het witte oog’. De samenstel-
lingen roodbaard, witoog bezitten slechts één klemtoon, terwijl in de ver-
binding ‘met de rode baard’ etc. zowel rode als baard beklemtoond is.
Bovendien is het bijvoeglijk naamwoord in samenstellingen als roodbaard
niet verbogen. Dergelijke samenstellingen heten possessieve samenstel-
lingen, omdat ze iets benoemen wat datgene bezit wat in de samenstel-
ling aangeduid wordt: een roodborstje heeft een rode borst. Ook werden in
het Indo-Europees twee zelfstandige naamwoorden gekoppeld, waarbij
het eerste zelfstandige naamwoord in de onverbogen vorm stond, ver-
gelijk legerstede (al voorkomend in het Oudnederlands, van leger en stad
‘plaats’) en Middelnederlands swijnherde, letterlijk ‘zwijnherder’; later
verandert dat vaak, vergelijk de moderne vorm zwijnenhoeder met -en-. En
tot slot kende het Indo-Europees zogenoemde copulatieve samenstellin-
gen, waarin twee zelfstandige naamwoorden als gelijkwaardig aan elkaar
verbonden worden, bijvoorbeeld Moedermaagd, ontstaan uit een syntacti-
sche verbinding als Middelnederlands moeder ende maghet ‘moeder en
maagd’, en weerwolf, eigenlijk ‘manwolf ’, want weer is een oud woord voor
‘man’, verwant met Latijn vir ‘man’. Dergelijke samenstellingen worden
nog steeds gemaakt, vergelijk recent radiocassetterecorder: ‘radio met inge-
bouwde cassetterecorder’.
Afleidingen worden gevormd door het toevoegen van een voor- of ach-
tervoegsel aan een bestaand woord. Zo vormde men in het Indo-Europees
verwantschapsnamen met het achtervoegsel -r-, zoals nog blijkt uit de
moderne Nederlandse vormen broeder, moeder, vader, zuster, zwager. Een
achtervoegsel is een woorddeel dat niet als zelfstandig woord voorkomt,
18
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 19
maar alleen in combinatie met een grondwoord of stam: de vorm -(e)r al-
leen heeft geen betekenis. Daarin verschillen afleidingen dus van samen-
stellingen: de delen van samenstellingen, zoals rood en baard, komen elk
ook zelfstandig voor. Het Indo-Europees kende één woordvormend voor-
voegsel, waarvan de betekenis overigens niet bekend is, namelijk s-;
dankzij dit voorvoegsel kennen we nog steeds woordparen zoals leem –
slijm, likken – slikken en muil – smoel.
De meeste achtervoegsels waarmee in het Indo-Europees nieuwe
woorden werden gemaakt, zijn tegenwoordig niet meer productief, dat
wil zeggen dat er geen nieuwe woorden meer mee worden gemaakt. Zo
worden er geen nieuwe verwantschapsnamen meer gemaakt met het ach-
tervoegsel -r. Evenmin worden nog nieuwe woorden gevormd met het
achtervoegsel -m, dat ooit zeer productief was om zelfstandige naam-
woorden van werkwoorden af te leiden, vergelijk bloem van bloeien, helm
van helen ‘verbergen, bedekken’ (namelijk het hoofd) en molm van malen.
Een achtervoegsel dat in een groot aantal Nederlandse woorden is blij-
ven voortleven, is -l, in het Nederlands -el. Men gebruikte dit achtervoeg-
sel om de naam van een werktuig af te leiden, bijvoorbeeld gordel van gor-
den, sleutel van sluiten, stekel van steken, stempel van stampen en zetel van zitten.
Ditzelfde achtervoegsel werd ook gebruikt voor de vorming van verklein-
woorden, zoals nog blijkt uit de Nederlandse afleidingen druppel van drop,
eikel van eik, hekel ‘vlaskam’ van haak, navel van naaf, ribbel van rib en stippel
van stip. Bijzonder is dat het achtervoegsel -sel, dat al dateert uit de periode
van het Indo-Europees, nog steeds productief is: het diende en dient om
zelfstandige naamwoorden van werkwoorden af te leiden. Oude vormin-
gen zijn bijvoorbeeld deksel van dekken, hengsel van hangen, raadsel van raden,
voedsel van voeden en wissel van wijken. Recent, in 1923, werd met dit achter-
voegsel nog het woord schrijfsel gevormd. Het wordt dus al meer dan vier-
duizend jaar gebruikt!
Bijvoeglijke naamwoorden werden van werkwoorden afgeleid met het
achtervoegsel -n, bijvoorbeeld groen van groeien en schoon van schouwen ‘kij-
ken naar’, en met het achtervoegsel -r, dat bewaard is in bijvoorbeeld bit-
ter, lekker, wakker van bijten, likken en waken.
Behalve door samenstelling en afleiding zijn er meer manieren om
nieuwe woorden te vormen, maar die komen minder vaak voor. Woorden
kunnen gevormd worden door klanknabootsing, dat betekent dat er bij
19
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 20
deze woorden een relatie bestaat tussen de vorm van het woord en de be-
tekenis. Normaliter bestaat die relatie niet: het is totaal willekeurig dat
wij een bepaald gebouw met muren, ramen, een dak en een deur huis noe-
men en de Fransen hetzelfde gebouw benoemen met maison. Het is echter
niet toevallig dat wij een bepaalde vogel koekoek noemen naar het geluid
dat hij produceert. De naam koekoek komt ook in andere Indo-Europese
talen voor. Klanknabootsingen zijn gevormd vanaf de Indo-Europese tijd
tot heden; moderne Nederlandse vormingen zijn bijvoorbeeld gakken, rik-
ketik ‘hart’ en sassen.
Het Germaans
Klankveranderingen
Toen het Indo-Europees in de verschillende gebieden door inheemse be-
volkingsgroepen werd overgenomen, traden er klankveranderingen op
die, zoals reeds opgemerkt, waarschijnlijk terug te voeren zijn op de moe-
dertalen van de inheemse groepen. Deze veranderingen zijn voor een
groot deel regelmatig en kunnen worden beschreven in zogenoemde
klankwetten. De Germaanse taalfamilie onderscheidt zich van de andere
Indo-Europese talen vooral door de zogenoemde Germaanse klankver-
20
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 21
21
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 22
a, maar deze klank kwam in de laatste periode al wel voor. In het Ger-
maans vielen de Indo-Europese korte o en a samen in een korte a (verge-
lijk Latijn octo naast Nederlands acht), en de Indo-Europese lange o en a in
een lange o (vergelijk Latijn mater naast Engels mother; in het Nederlands
werd dit later een oe: moeder). De Indo-Europese u (uitgesproken als /oe/)
werd in het Germaans o of u en in het Nederlands vaak o (vergelijk Latijn
sunus naast Nederlands zoon); de Indo-Europese ei werd in het Germaans
een lange i (die zich later in het Standaardnederlands ontwikkelde tot ij,
vergelijk stijgen met Zweeds stiga).
Een belangrijke verandering die waarschijnlijk te danken is aan de taal
van de oorspronkelijke bewoners van het Germaanse woongebied, was
dat de klemtoon in het Germaans vast kwam te liggen op de eerste letter-
greep van een woord en dat hij een dynamisch accent werd, dat wil zeg-
gen een accent met grote nadruk op de beklemtoonde klinker, zoals in
het Nederlands nog steeds het geval is. Die verandering vond ook plaats
bij samengestelde zelfstandige naamwoorden, zoals vóórwoord. Op dat
moment bestonden er nog geen samengestelde werkwoorden. Toen later
werkwoorden werden samengesteld met bijwoorden zoals aan, achter,
door, mis, om, onder, over, voor en weer behielden deze de klemtoon op de
stam. Tot op heden vinden we de sporen hiervan in het Nederlands: het
zelfstandig naamwoord vóórwoord heeft de klemtoon op de eerste letter-
greep, terwijl bij het werkwoord verzórgen de klemtoon ligt op de stam
zorg, met als gevolg dat voor- verzwakt is tot ver-. Dit verklaart ook het be-
staan van woordparen als weerstáán – wéérstand en doorzíen – dóórzicht. Oude
samengestelde werkwoorden hebben niet alleen de klemtoon op de
stam, ze zijn bovendien onscheidbaar: de samenstellende delen kunnen
niet door andere woorden van elkaar worden gescheiden. Het is hij aan-
bad, doorzag, verzorgde, voorspelde, weerstond mij en niet ‘hij bad me aan’ et ce-
tera. Jongere samenstellingen hebben wél de klemtoon op de eerste let-
tergreep en zijn bovendien scheidbaar, vergelijk áánbinden – hij bond ...
aan, áchterblijven – hij bleef achter, dóórlopen – hij liep door, vóórbereiden – hij be-
reidde ... voor, wéérkeren – hij keerde weer. In werkwoordsparen als doorzóeken –
dóórzoeken, ondergáán – óndergaan, onderhóuden – ónderhouden, voldóen – vól-
doen is dus sprake van een oude samenstelling naast een jonge. Wel dient
er rekening mee te worden gehouden dat in de loop van de tijd oude en
jonge samengestelde werkwoorden elkaar soms hebben beïnvloed, waar-
22
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 23
Woordvormen
Het feit dat de klemtoon vast kwam te liggen op de eerste lettergreep had
grote gevolgen voor de structuur van de taal. De uitgangen aan het eind
van het woord verzwakten, waardoor sommige samenvielen: de acht
naamvallen in het Indo-Europees werden in het Germaans gereduceerd
tot vier.
Ook werkwoordsvervoegingen vielen samen, en bovendien verander-
de de Indo-Europese klinkerwisseling (ablaut) in sterke werkwoorden
door de veranderingen die de klinkers in het Germaans ondergingen.
Daarom zocht men andere manieren om de werkwoordstijden mee aan te
geven. Zo vormde men, naast de uit het Indo-Europees geërfde sterke
werkwoordstijden, een zwakke verleden tijd met de uitgang -de, vergelijk
hoorde, woonde tegenover de sterke vormen liep, leed en dergelijke. De uit-
gang -de is waarschijnlijk ontstaan uit een vorm van het werkwoord doen:
een constructie als horen dee(d) ik veranderde in hoorde ik, ik hoorde. Zo ont-
stond er in het Germaans een tegenstelling tussen sterke en zwakke
werkwoorden die nog steeds in het Nederlands voorkomt. Overigens zijn
niet alle sterke werkwoorden ouder dan de zwakke, omdat werkwoorden
in de loop van de tijd wel eens van klasse zijn veranderd. Momenteel be-
staan er veel en veel meer zwakke werkwoorden dan sterke: slechts onge-
veer honderdvijftig Nederlandse werkwoorden zijn sterk. Het lijkt mis-
schien voor de hand te liggen dat uiteindelijk alle sterke werkwoorden
zwak worden, maar dat zal waarschijnlijk niet gebeuren, omdat de sterke
werkwoorden allemaal zeer frequent zijn en al op jonge leeftijd worden
geleerd, zoals kijken, krijgen, liggen, lopen, slapen, vallen, zingen, zitten.
23
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 24
Nieuwe woorden
In het Germaans werden werkwoordstammen gebruikt als zelfstandige
naamwoorden, bijvoorbeeld ban van bannen, draf van draven en raad van ra-
den. Dergelijke ‘afleidingen’, in de taalkunde ook wel ‘verbale substantie-
ven’ of ‘verbaalabstracta’ genoemd, worden gevormd zonder voor- of
achtervoegsel. Zelfstandige naamwoorden die afgeleid zijn van sterke
werkwoorden, vertonen de normale ablaut, vergelijk bod van bieden, drank
van drinken, groef van graven en maat van meten.
Een aantal zelfstandige woorden ontwikkelde zich in het Germaans tot
een achtervoegsel. Zo bestond er een woord doem, dom ‘oordeel’, ons doem.
Dit woord kreeg de afgeleide, vagere betekenis ‘(toe)stand, waardigheid’
en werd als tweede deel gebruikt in samenstellingen, bijvoorbeeld in rijk-
dom en bisdom. In de loop van de tijd werd -dom steeds vaker in samenstel-
lingen gebruikt, waarbij het de klemtoon verloor (samenstellingen ken-
nen immers slechts één klemtoon), totdat het niet meer zelfstandig
voorkwam. Op dat moment was het een achtervoegsel. Op vergelijkbare
wijze zijn -heid en -schap waarschijnlijk al in de Germaanse periode tot ach-
tervoegsels geworden. Oude vormingen hiermee zijn voorzienigheid en
boodschap. Men meent wel dat álle (niet-geleende) voor- en achtervoegsels
zijn ontstaan uit zelfstandige woorden, maar dat is niet meer met zeker-
heid na te gaan.
Zelfstandige naamwoorden ging men van bijvoeglijke naamwoorden
of werkwoorden afleiden met -nis (duisternis, hindernis, kennis). Abstracte
woorden werden van bijvoeglijke naamwoorden afgeleid door de achter-
voegsels -e (diepe ‘diepte’, hoghe ‘hoogte’, lieve ‘liefde’) of -ede (koude, liefde,
waarde). Het achtervoegsel -e is inmiddels vervangen en -ede is grotendeels
van vorm veranderd (zie hoofdstuk 3). Persoonsnamen werden gevormd
24
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 25
25
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 26
Zinsdelen en zinnen
In het Germaans veranderde de woordvolgorde: terwijl in het Indo-Euro-
pees het werkwoord waarschijnlijk meestal achteraan stond, verschoof
26
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 27
dit in het Germaans naar de eerste plaats van de zin, in ieder geval wan-
neer het de nadruk kreeg. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het Oudnederlandse
zinnetje hebban olla uogala nestas hagunnan ‘zijn alle vogels nesten begon-
nen (te maken)’ (zie hoofdstuk 2).
Leenwoorden
De Germanen trokken vanuit hun woongebied in het zuiden van Zweden
en Noorwegen en in Noord-Duitsland tussen 1000 en 500 voor Chr. naar
het zuiden, onder meer verder Duitsland in. Waarschijnlijk kwamen ze
één of twee eeuwen voor het begin van de jaartelling aan in Noord-Neder-
land. Hier woonden al mensen, die een andere taal spraken. Als bewijs
van hun bestaan hebben zij hunebedden achtergelaten. Deze mensen na-
men het Germaans over, maar behielden een aantal woorden en klanken
uit hun oorspronkelijke taal.
Over de taal die oorspronkelijk in deze contreien gesproken werd,
weten we alleen iets dankzij het feit dat het Germaans woorden en
klanken uit deze taal heeft overgenomen. Zo bestonden de klankcom-
binaties kl- en kn- niet in het Indo-Europees, dus woorden als kleven,
klieven, klimmen, klip, knaap, knobbel en knop komen waarschijnlijk uit de
inheemse taal. Evenmin werden in het Indo-Europees nieuwe woorden
gemaakt door een m of een n voor een medeklinker in te voegen. Drem-
pel, honk, kont en stronk zijn dus niet-Indo-Europees, want ze zijn afge-
leid van dorpel, hok, kut en struik; ook deze grondwoorden zullen stam-
men uit de inheemse taal. De Germanen leerden in de Lage Landen
allerlei nieuwe natuurverschijnselen kennen, en ze namen de bena-
mingen hiervoor over uit de inheemse taal. Dat geldt bijvoorbeeld voor
de namen van vissen en zeedieren baars, bliek, brasem, krab, kreeft, voor
de plantnamen bent(gras), bies, dille en voor de woorden beek, klif, klip,
plag.
Ten zuiden van het gebied waar de Germanen zich vestigden, woon-
den Kelten. Deze waren gevestigd in wat nu België heet en in het zuiden
van Nederland, onder de grote rivieren. Keltisch was net als het Ger-
maans een Indo-Europese taal. Het Germaans heeft leenwoorden over-
genomen uit het Keltisch, en wel op twee terreinen: op het gebied van de
bodemkunde werden duin, lei en lood geleend en op het gebied van de
staatkunde ambacht, rijk en gijzelaar. De Kelten waren vermaard om hun
27
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 28
Het West-Germaans
Klankveranderingen
Omdat het Nederlands is voortgekomen uit het West-Germaans, is deze
tak van het Germaans voor ons het belangrijkst. Het West-Germaans
wordt gekenmerkt door medeklinkerverdubbeling (behalve bij r), die ver-
oorzaakt werd door volgende j en soms door volgende r, l of w: vergelijk
Duits bitten, wecken, setzen en Nederlands bidden, wekken, zetten met dubbele
medeklinker tegenover Gotisch bidjan, wakjan, satjan, met enkele mede-
klinker. Een dubbele medeklinker werd lang of intensief uitgesproken,
ongeveer zoals de d in bloeddruk (later veranderde dat, zie hoofdstuk 3).
Omdat de medeklinkerverdubbeling bij andere uitgangen achterwege
bleef, ontstonden woordparen zoals zitten – zetel, liggen – leger, scheppen –
geschapen en bidden – bede. Door de medeklinkerverdubbeling kwam de
klinker in een gesloten lettergreep te staan – de lettergreep eindigde door
de verdubbeling op een medeklinker –, wat later voor de klankontwikke-
ling van belang bleek (zie verder hoofdstuk 2, waarin ook de klinkerwis-
seling in scheppen – geschapen e.d. verklaard wordt).
28
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 29
Nieuwe woorden
Terwijl het eerste deel van Indo-Europese samenstellingen onverbogen
was, ging men in het West-Germaans samenstellingen vormen met een
verbogen eerste deel, bijvoorbeeld bedevaart, eikenboom, elleboog, godsdienst,
middernacht. Deze samenstellingen ontstonden uit woordverbindingen zo-
als godes dienst ‘dienst van God’. Dergelijke verbindingen werden op een
bepaald moment als eenheid opgevat en als godsdienst geschreven. De -e,
-en, -er en -s waren een naamvalsuitgang of een meervoudsuitgang. Toen
later de naamvallen verdwenen, ging men de naamvalsuitgangen als ver-
bindingsklanken beschouwen, en kwamen ze door analogie en voor een
gemakkelijkere uitspraak ook op plaatsen te staan waarin het vroegere
naamvalssysteem er niet in zou hebben voorzien. Dat geldt bijvoorbeeld
voor arbeidsloon uit de veertiende eeuw: arbeid was een vrouwelijk woord en
kreeg dus geen -s in de tweede naamval. In kinnebak uit de tiende eeuw be-
schouwen we de -e- momenteel als verbindings-e, maar oorspronkelijk be-
hoorde deze tot de stam: kinni-. Het verschil tussen -e- en -en- werd geleide-
lijk een spellingprobleem; in de negentiende eeuw voerde men het terug
op een verschil tussen enkelvoud en meervoud (zie hoofdstuk 5): bessesap
zou het sap van één bes aangeven en bessensap van meerdere bessen. In de
spellingherziening van 1995 (zie hoofdstuk 6) werd het regel om overal
-en- te spellen, behalve in een aantal nader gespecificeerde gevallen, zoals
plantnamen waarvan het eerste deel een diernaam is en het tweede deel
een plantkundige aanduiding; hierdoor kwamen kattekruid en paardebloem
te staan tegenover kattenstaart en berenklauw. Volgens de nieuwe regels
werd de oude spelling pannekoek veranderd in pannenkoek, en het verschil
tussen bessesap en bessensap werd opgeheven. Dit alles leidde tot veel com-
motie. In 2005 is de uitzonderingsregel voor plantnamen – samenstellin-
gen van een diernaam en een plantkundige aanduiding krijgen geen -n- –
geschrapt, zodat voortaan kattenkruid en paardenbloem gespeld worden;
gevallen als muizetarwe tegenover muizenval en kreeftesla tegenover kreeften-
soep zijn rechtgetrokken: overal wordt nu -en- gespeld.
Leenwoorden
In 57 voor Chr. kwamen de Lage Landen, of in ieder geval het zuiden
daarvan, in de Romeinse invloedssfeer. In dat jaar veroverde de Ro-
meinse veldheer Gaius Julius Caesar (100-44 v.Chr.) Noord-Frankrijk
29
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 30
op de Kelten. Globaal vanaf dat moment strekte het Romeinse rijk zich
uit tot de Rijn. Dit duurde tot 406 na Chr., toen de Romeinen hun troe-
pen terugtrokken. De Germanen die ten noorden en ten zuiden van de
Rijn woonden, behielden hun eigen moedertaal, maar hadden wel meer
of minder intensief contact met de Romeinen. Latijn zal in de Nederlan-
den niet de algemene omgangstaal geweest zijn – daarvoor was de Ro-
meinse aanwezigheid te gering. Het bleef slechts de taal van het leger
en de administratie, en ook van de hogere inheemse kringen. Wel zul-
len brede lagen van de bevolking een elementaire kennis van het Latijn
gehad hebben.
In Romeinse bronnen vinden we de eerste schriftelijke voorbeelden
van Germaanse talen. Zo vermelden klassieke auteurs de Germaanse
woorden ganta ‘gans’, glesum ‘glas’, harpa ‘harp’, medus ‘mede, honing-
drank’, runa ‘rune’, sapo ‘zeep’ en urus ‘oeros’. Sterker nog: bij Tacitus
kunnen we in 108 na Chr. het eerste woord van het Nederlandse grondge-
bied vinden, namelijk de plaatsnaam Vada, nu Wadenoijen (een plaats in
Gelderland). Dit is de voorloper van het huidige Nederlandse wad, en kan
als het oudste geschreven ‘Nederlandse’ woord gelden. Weliswaar be-
stond het Nederlands op dat moment nog niet als aparte taal – het West-
Germaans vormde toen immers nog grotendeels een eenheid –, maar het
feit dat dit woord nadrukkelijk verwijst naar Nederlands gebied, geeft het
recht om dit het oudste overgeleverde Nederlandse woord, in ieder geval
het oudste inheemse woord te noemen.
De Romeinen bezaten een hogere beschaving dan de Germanen en
brachten allerlei vernieuwingen mee, die de Germanen samen met de La-
tijnse benamingen overnamen. Zo leerden de Germanen van de Romei-
nen bijvoorbeeld het bouwen van huizen met muren die gemetseld waren; de
Germaanse huizen waren gemaakt van gevlochten takken, zoals blijkt uit
het Germaanse woord wand, dat een afleiding is van winden. De Romeinse
bouwtechniek leverde onder meer de leenwoorden albast, fundament, gips,
kalk, kamer, krijt, marmer, menie, molen, mortel, paal, pek, pleister, specie en te-
gel. Het bijvoeglijke naamwoord kort werd waarschijnlijk als maat bij de
huizenbouw gebruikt.
De Romeinen brachten nieuwe landbouwtechnieken, nieuwe voe-
dingsproducten, nieuwe bouwmethodes en nieuwe kookgewoontes. Dit
leverde de Germanen namen op voor groenten, zoals biet, graan, kool, pas-
30
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 31
tinaak, raap en ui, voor vruchten, zoals kers, mispel, peer, perzik en vrucht, en
voor producten, zoals bier, boter, kaas en wijn. Een nieuwe vorm van voed-
selbereiding was het koken.
De Romeinen voerden geld als betaalmiddel in. Dit leverde de nieuwe
woorden munt en koper op, het metaal waarvan de munten gemaakt wa-
ren. Ook het werkwoord kopen stamt uit het Latijn: de Germanen hanteer-
den immers het systeem van ruilhandel. Kopen is een afleiding van Latijn
caupo ‘kroegbaas, kramer’, waarschijnlijk omdat wijn in eerste instantie
een handelsproduct was.
De Germanen namen de indeling van het jaar en de week over van de
Romeinen. Alle Germaanse maandnamen (januari, februari etc.) zijn La-
tijnse leenwoorden. De namen van de weekdagen werden uit het Latijn
vertaald, waarbij de Romeinse goden waarnaar de dagen waren ge-
noemd, vervangen werden door Germaanse goden; zo werd in woensdag
de god Mercurius in Latijn dies Mercurii vervangen door Wodan.
Hoe weten we nu of een woord een leenwoord is of een erfwoord? Dat
kunnen we bepalen aan de hand van de klank. Een Indo-Europese k bleef
in het Latijn een /k/-klank (gespeld als c) en werd h in het Germaans; ver-
gelijk het Latijnse cor, cornus, centum met het Nederlandse hart, hoorn, hon-
derd. Dat betekent dat het Nederlandse woord kat en het Latijnse cattus on-
mogelijk een gemeenschappelijke Indo-Europese voorloper kunnen
hebben. Er bestaat dus een andere relatie tussen cattus en kat: het Latijnse
woord is door het Nederlands geleend.
Geleende achtervoegsels
Het West-Germaans leende nieuwe achtervoegsels uit het Latijn. Men
ging mannelijke persoonsnamen vormen met het achtervoegsel -aar en
de verzwakte vorm -er: -aar na n, l, r als een onbeklemtoonde lettergreep
voorafgaat, in alle overige posities -er, behalve in leraar, minnaar, (over)win-
naar, dienaar en zondaar. Bron van dit achtervoegsel was het Latijnse -arius.
Eerst nam men een groot aantal woorden met dit achtervoegsel over uit
het Latijn, zoals molenaar, munter, tollenaar. Toen men in deze woorden het
achtervoegsel als zodanig herkende, ging men er nieuwe woorden mee
vormen die niet in het Latijn voorkwamen. Het achtervoegsel -er/-aar werd
gebruikt voor het afleiden van persoonsnamen van werkwoorden en
kwam in de plaats van het oudere Germaanse achtervoegsel -e: in het Mid-
31
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 32
32
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 33
Vanaf de tweede eeuw na Chr. vielen Germanen delen van het Romeinse rijk
binnen om de rijkdom te plunderen. Langzamerhand kregen de Romeinen
een ‘Germaans probleem’. Germaanse stammen trokken in de eerste helft
van de vijfde eeuw zelfs Italië binnen en in 476 riep de Germaan Odoaker
zich uit tot ‘koning der Germanen in Italië’. Deze gebeurtenis beschouwt
men meestal als het einde van het westelijke Romeinse rijk. Het verdwijnen
van de Romeinse machtsfactor in het westen van Europa veroorzaakte gro-
te instabiliteit. De wereld raakte op drift, en alle Germaanse stammen trok-
ken weg uit hun standplaats. Deze grote trek noemt men de ‘Germaanse
volksverhuizingen’. Illustratie 1 toont waar de verschillende Germaanse
volkeren naartoe trokken: de Goten gingen oostwaarts (pijl 1), de Angelen,
Saksen en Jutten gingen naar Engeland (pijl 2), Alamannen bewogen zich
richting Zwitserland (pijl 3), Franken trokken Frankrijk binnen (pijl 4) en
Beieren en Langobarden trokken naar het zuiden, naar Italië (pijl 5).
Dankzij de Germaanse volksverhuizingen gingen de verschillende
takken van het Germaans in taalkundig opzicht ieder hun eigen weg. Uit
het Noord-Germaans ontwikkelden zich het Deens, Faerøers, IJslands,
Noors en Zweeds, en uit het West-Germaans kwamen het Engels, Duits,
Fries en Nederlands voort. Het Oost-Germaanse Gotisch verdween in de
volgende eeuwen van het toneel toen de Goten door andere volkeren on-
der de voet werden gelopen.
In de Nederlanden vestigden zich Franken en Saksen. De Friezen die
er al woonden, breidden hun gebied na het vertrek van de Angelen en Sak-
sen naar Engeland uit richting het zuidwesten. De Franken woonden in
het binnenland en de Saksen in het oosten, waar tot op heden Saksische
33
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 34
34
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 35
35
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 36
het kan nauwelijks verbazing wekken dat de taal in deze periode verande-
ringen onderging. Deze veranderingen ontstonden waarschijnlijk onder
andere door de contacten met andere Germaanse dialecten. Binnen het
Frankische rijk werd immers een groot aantal Germaanse talen gespro-
ken. De staatkundige en culturele eenheid van het Merovingenrijk had tot
gevolg dat de verschillende Germaanse talen die binnen het rijk werden
gesproken, elkaar beïnvloedden en naar elkaar toe groeiden: de Ger-
maanse aristocratie trok naar de Merovingische hoven, waar men zich
onderhield in een mengelmoes van Germaanse talen dat voor alle aanwe-
zige Germanen begrijpelijk was.
In 751 namen de Karolingen de heerschappij van de Merovingen over.
Deze Karolingen spraken Oudhoogduits, of althans een van de verschil-
lende dialecten waaruit het Oudhoogduits bestond. Dat weten we zo ze-
ker, omdat de taal die zij spraken opgeschreven is, in tegenstelling tot de
taal die de Merovingen spraken. En uit die geschriften blijkt onder andere
dat er zich een grote klankverschuiving had voorgedaan in de Hoogduitse
dialecten, zodat het verschil tussen de Hoogduitse en de Nederlandse
36
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 37
dialecten voortaan niet meer alleen van geografische, maar ook van taal-
kundige aard is. In de periode tussen het midden van de vijfde en het eind
van de zesde eeuw vond namelijk de (Oud)hoogduitse klankverschuiving
plaats. Deze vond niet plaats in het Oudnederlands en evenmin in het
Oudsaksisch.
37
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 38
Hoogduits, vergelijk wir machen, ihr macht, sie machen –, terwijl nog weer la-
ter, na de opkomst van het voornaamwoord jullie, ook in het Nederlands
alle meervoudsvormen dezelfde uitgang kregen (zie hoofdstuk 4).
Oudnederlandse klankveranderingen
Geen van de tot nu toe genoemde klankveranderingen gold uitsluitend
voor het Oudnederlands. Wat wél typerend is voor het Oudnederlands, is
de verbreiding van de umlaut of i-umlaut. Het verschijnsel umlaut kwam
in alle West-Germaanse talen voor, en verbreidde zich tussen de zesde en
de negende eeuw. Het hield in dat een beklemtoonde stamklinker veran-
derde in een andere klinker, wanneer in de erop volgende lettergreep een
onbeklemtoonde i of j stond. Umlaut vinden we bijvoorbeeld in de aflei-
ding behendig van hand, waar de oorspronkelijke a in een e is veranderd. De
oorzaak van deze verandering was dat men de stamklinker, anticiperend
op de i of j in de volgende lettergreep, meer voor in de mond ging uitspre-
ken. Het bijzondere van het Oudnederlands is dat deze klankverandering
beperkt is tot de korte klinkers a en u, terwijl de klankverandering in de
andere West-Germaanse talen ook de lange klinkers betrof.
Hoe komt het nu dat de umlaut in het Oudnederlands alleen plaats-
vond bij korte klinkers en niet bij lange? Men zoekt de oorzaak in het taal-
contact tussen het Frankisch en de Noordzeegermaanssprekende kust-
bevolking. In de achtste eeuw breidden de Franken hun gebied in de Lage
Landen namelijk uit en trokken naar de kustgebieden, waar tot dan
Noordzeegermaans werd gesproken. De sprekers van het Noordzeeger-
maans namen het Frankisch over, omdat dit de dominante, prestigieuze
taal was. Ze behielden echter een accent, namelijk de uitspraak van de on-
beklemtoonde i en j als een stomme e, de zogenoemde sjwa. Ze zeiden
dus /zaleg/ in plaats van /zalig/. Hiermee was de oorzaak voor de umlaut,
de i of j in de volgende lettergreep, verdwenen. Het gevolg was dat de ver-
dere ontwikkeling van de umlaut in het Frankisch werd afgebroken: in
het Frankisch waren namelijk wel de korte, maar nog niet de lange klin-
kers veranderd onder invloed van umlaut. De beperking van de umlaut tot
de korte klinkers is het oudste kenmerk van het Nederlands. In het Ne-
38
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 39
derlands vinden we dus zalig, tegenover Duits en Saksisch selig met um-
laut (zie illustratie 3, lijn 3 t/m 7).
Dankzij de umlaut is er in het Nederlands een groot aantal woord-
paren ontstaan met klinkerwisseling. Omdat de reden voor de umlaut, de
i of j in de volgende lettergreep, tegenwoordig meestal is verdwenen, is
umlaut niet direct te herkennen. Alleen door de oudere vormen te bekij-
ken, weten we dat hengsel is afgeleid van hangen en mens van man: de oudere
vormen luidden namelijk *hangisla en *manniska. Voorbeelden van
woordparen met afwisseling van a en e zijn behelzen/omhelzen – hals, belen-
den(d) – land, dekken – dak, denken – dank, lengen – lang, schenden – schande,
strekken – strak, temmen – tam en zeggen – gezag. De klinkerwisseling van a in
e vond niet plaats wanneer de stam in het Nederlands uitging op ch of cht,
die blijkbaar een soort barrière vormden tegen de invloed van de navol-
gende i of j. Vandaar dat de woorden krachtig, drachtig, lachen en geslacht een
a hebben.
Door umlaut veranderde in het Oudnederlands ook de korte u, die
werd uitgesproken als /oe/. De korte Germaanse u werd normaliter in het
Nederlands een o; zo ontstond vol uit het Germaanse *fulna-. Maar wan-
neer de korte u gevolgd werd door een i of j, veranderde hij in een open let-
tergreep (een lettergreep die eindigt op een klinker) in eu, vergelijk breuk
(uit *bruki) en reuk met brok en rook – de laatste twee woorden zonder i of j
in het achtervoegsel. In een gesloten lettergreep (een lettergreep die ein-
digt op een medeklinker) veranderde hij in u, uitgesproken als /u/, van-
daar vullen naast vol, en gulden naast goud (ouder gold). Deze regels kennen
overigens wel diverse uitzonderingen, waar de verwachte umlaut weg-
blijft of waar men juist een umlaut aantreft waar deze niet thuishoort. Als
gevolg hiervan ontstonden er in allerlei woorden onvoorspelbare o/u-wis-
selingen, die bijvoorbeeld nog voortleven in woordparen zoals snurken –
snorken en wurm – worm.
In de periode van het Frankische rijk veranderde in het Oudnederlands
de uitspraak van de Germaanse lange u van /oe/ in /uu/, vermoedelijk on-
der invloed van het Frans: Latijn murus /moeroes/ werd in het Frans mur
/muur/, waarna het Latijnse leenwoord muur ook in het Nederlands de uit-
spraak /muur/ kreeg. De klankverandering vond niet in alle dialecten
plaats; in Oost-Nederland noemt men een huis tot op heden hoes, zoals al-
gemeen bekend is door het Saksische boerderijtype los hoes ‘open huis’.
39
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 40
40
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 41
De Oudnederlandse bronnen
Hoe weten we nu van het bestaan van bovengenoemde klankveranderin-
gen? Voor een deel zijn ze gereconstrueerd op grond van het latere, Mid-
delnederlandse materiaal en verwante Germaanse talen, maar een ander
deel (dat hierna ter sprake komt) blijkt uit de geschriften. Weliswaar be-
staan er niet veel schriftelijke bronnen van het Oudnederlands, maar het
zijn er meer dan de meeste mensen denken. Zo bezitten we al losse woor-
den en zelfs een piepklein zinnetje uit de achtste eeuw, met wortels tot be-
gin zesde eeuw. Tussen 509 en 511, in de tijd van Clovis, werd namelijk de
zogenoemde Lex Salica opgetekend, de Salische wet. Er staan voorschrif-
ten in betreffende de rechtspleging. We kennen de tekst alleen in jongere
afschriften. De tekst is in het Latijn geschreven, maar in één versie, uit
751-768, zijn de Latijnse rechtstermen verklaard door middel van Franki-
41
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 42
De formule werd uitgesproken bij het vrij verklaren van een laat, dat wil
zeggen een halfvrij persoon. De woorden van dit zinnetje behoeven ver-
klaring. Het werkwoord maltho ‘ik zeg’ is inmiddels uit het Nederlands
verdwenen, thi is de verbogen vorm van du ‘jij’ en is vergelijkbaar met het
verouderde Engelse voornaamwoord thy; in de loop van de zestiende
eeuw verdween dit voornaamwoord uit het Nederlands, zie hoofdstuk 3.
De beginklank th- (uit Indo-Europees t, zie hoofdstuk 1) veranderde in de
periode van het Oudnederlands in d-: that werd dat, thie werd die et cetera.
In het werkwoord afrio ‘ik bevrijd, ik laat vrij’ is het bijvoeglijk naam-
woord vrij nog gemakkelijk herkenbaar. Lito ‘laat, halfvrije’ ten slotte is
een variant van leto en van laat, een rechtsterm die tegenwoordig uitslui-
tend nog in historische context bekend is.
De volgende Oudnederlandse tekst die bekend is, is langer en al wat
gemakkelijker te begrijpen. Het gaat om de zogenoemde Utrechtse doop-
belofte uit het eind van de achtste eeuw. De tekst bestaat uit vragen van
een priester en antwoorden van een dopeling – in die periode vond de
doop meestal plaats als men volwassen was. De tekst luidt als volgt; de
tekst tussen haken (die niet in het origineel staan) is Latijn, geen Neder-
lands.
42
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 43
Verzaak je aan de duivel? (En hij geve ten antwoord:) ik verzaak aan de
duivel.
en aan alle duivelsdienst? (hij geve ten antwoord:) en ik verzaak aan al-
le duivelsdienst.
en aan alle werken van de duivel? (hij geve ten antwoord:) en ik verzaak
aan alle duivelswerken en -woorden, aan Donar en aan Wodan en Saks-
noot [een Germaanse god] en aan alle demonen die hun gezellen zijn.
43
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 44
hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hi[c] [e]nda thu uu[at] unbida[t]
g[h]e nu
‘Alle vogels zijn met hun nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wacht
gij nog op?’
Dit zinnetje uit ongeveer 1100 kan als oudste literaire zinnetje gelden: alles
wat vóór die tijd werd geschreven, was ofwel juridisch ofwel religieus. De
dertien woorden die dit zinnetje telt, zijn waarschijnlijk de meest bespro-
ken woorden in de Nederlandse taal- en literatuurgeschiedenis. Men be-
schouwt het als West-Vlaams, hoewel er ook andere meningen zijn. De
vorm nestas met een meervoud op -as is waarschijnlijk Noordzeegermaans;
de Oudnederlandse vorm luidde nesta. De spelling uogala bewijst dat gedu-
rende de Oudnederlandse periode de Germaanse f- (uit Indo-Europees p,
zie hoofdstuk 1) en s- aan het begin van een woord geleidelijk stemheb-
bend zijn geworden: fan werd van, fogala werd uogala (men schreef de v
vaak als u, zie hierna).
Het volgende zinnetje uit 1130 beschouwt men wel als de laatste Oud-
nederlandse tekst die is overgeleverd; hierna zijn er tot ongeveer 1200
geen teksten meer bewaard gebleven.
Dit zinnetje werd opgeschreven door de abt van een klooster, onder een op-
somming van de namen van de monniken en nonnen die zich in het kloos-
44
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 45
ter bevonden. In de tekst staat edele met de gereduceerde uitgang -e, naast
scona met de volle klinker -a. Dit voorbeeld illustreert dat in deze periode de
onbeklemtoonde klinkers geleidelijk steeds vaker gereduceerd werden tot
sjwa, vooral in de uitgang. De oorzaak was de sterke klemtoon op de eerste
lettergreep. Deze verandering kreeg in de tweede helft van de twaalfde eeuw
haar beslag, en kwam ook in de spelling tot uiting; vanaf dat moment
spreekt men van Middelnederlands in plaats van Oudnederlands.
De Oudnederlandse spelling
Uit de tekstvoorbeelden hierboven blijkt dat men in het Oudnederlands
een fonetische spelling hanteerde, dat wil zeggen dat men de woorden
opschreef volgens hun klank. Uit spellingen zoals wort ‘woord’ naast wor-
des ‘van het woord’ en gif ‘geef ’ naast geuen ‘geven’ blijkt dat in deze perio-
de d en v aan het eind van een woord uitgesproken werden als t en f. Dit
bewijst dat een belangrijke uitspraakregel die tot op de dag van vandaag
geldt, uit de Oudnederlandse periode stamt. Die regel houdt in dat stem-
hebbende medeklinkers aan het eind van een woord stemloos worden
uitgesproken – dit verschijnsel heet verscherping. Hierdoor klinken rad
en rat, lach en lag, krab en krap identiek. De regel geldt ook voor s/z, maar in
de Oudnederlandse periode werd vrijwel uitsluitend s gespeld, in alle po-
sities. En tot slot geldt de regel voor de combinatie -ng-; daarom spelde
men coninghen tegenover coninc: in coning(h)en werden de n en de g als twee
klanken uitgesproken – zoals Engels finger –, en aan het eind van het
woord werd dit /nk/; in verkleinwoorden als koninkje is de k bewaard ge-
bleven. In de zestiende, zeventiende eeuw veranderde de uitspraak, wat
blijkt uit het feit dat men coning/koning ging spellen. In hoofdstuk 4 komt
het verschijnsel verscherping opnieuw aan de orde.
Uit de voorbeelden blijkt voorts dat men geen spellingverschil maakte
tussen u en v (uogala), en dat de klank /w/ werd weergegeven door uu (uuat
‘wat’), soms ook door vv. Vanaf de tiende eeuw ging men vv ook wel als
één letter schrijven, waarmee de w was geboren. Evenmin maakte men
een verschil tussen i en j, vergelijk iar ‘jaar’. Dat komt doordat het alfabet
overgenomen werd van de Romeinen. Het Latijnse alfabet kende slechts
23 letters: de j, u en w ontbraken aanvankelijk; in de latere periode schreef
men soms j en v als vormvarianten van i en u.
Voor het gebruik van c en k voor de /k/-klank gold, in navolging van het
45
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 46
Woordvormen
Het feit dat de klemtoon in het Germaans vast was komen te liggen op de
eerste lettergreep, had ingrijpende gevolgen voor de uitgangen en naam-
vallen. Deze verzwakten en vielen soms samen. Hierdoor moest men an-
dere manieren vinden om de relaties tussen woorden aan te geven. De
functies van naamvallen en verbogen vormen (synthetische constructies)
werden nu heel geleidelijk overgenomen door analytische omschrijvin-
gen met lidwoorden, voorzetsels en hulpwerkwoorden, en door een vas-
tere woordvolgorde. Vanaf het begin van de Middeleeuwen nam het ge-
bruik van naamvallen en vervoegingen af en het aantal voorzetsels toe.
Bepaalde bijwoorden, zoals aan, bij, door, in, na, over, onder, voor et cetera,
kregen de functie van voorzetsel. De nieuwe voorzetsels gingen geleide-
lijk de plaats innemen van naamvallen, een proces dat eeuwen in beslag
nam. In de Wachtendonkse psalmen worden al voorzetsels gebruikt in bij-
voorbeeld an gode gitruoda ic ‘op God vertrouw ik’ en bit stimmon minero
‘met mijn stem’.
De aanwijzende voornaamwoorden thie, die (voor mannelijke en vrou-
welijke woorden) en that, dat (voor onzijdige woorden) kregen de functie
van bepaald lidwoord. Geleidelijk ontstond er een onderscheid: de aan-
wijzende voornaamwoorden werden met volle klinkers uitgesproken en
de lidwoorden met gereduceerde: zo is in de Wachtendonkse psalmen voor
het eerst sprake van the lera ‘de leer’. De vorm ’t, de zwakke vorm van dat,
werd in de veertiende eeuw verward met het persoonlijk voornaamwoord
het. Daardoor luidt het onzijdige lidwoord tegenwoordig het en niet dat.
Uit het telwoord één ontstond het onbepaalde lidwoord een. In de Leidse
Willeram staat bijvoorbeeld eyn luzzel thar nach ‘een weinig daarna’. De lid-
46
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 47
47
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 48
48
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 49
Nieuwe woorden
Niet van alle voor- en achtervoegsels is met zekerheid te zeggen in welke
periode zij ontstaan zijn: in het Germaans, het West-Germaans of het
Oudnederlands. Het feit dat een voor- of achtervoegsel ook in andere
Germaanse talen voorkomt, hoeft niet per se te betekenen dat het uit een
gemeenschappelijke periode stamt. Zeker is in ieder geval dat in de perio-
de van het Oudnederlands bepaalde achtervoegsels geleidelijk vaker ge-
bruikt werden, omdat de uitgangen gereduceerd werden uitgesproken.
Zo was aanvankelijk het verschil tussen het zelfstandig en het bijvoeglijk
naamwoord te zien aan de uitgang: scona bijvoorbeeld was ‘schoonheid’
en scone was ‘mooi, schoon’, diup was ‘diep’ en diupi was ‘diepte’. Toen die
uitgangen samenvielen, werd het noodzakelijk om het verschil tussen de
twee woorden aan te duiden met een (al bestaand of nieuw) achtervoeg-
sel. Zo maakte men van schoon de afleiding schoonheid. Bovendien versterk-
te het christendom de behoefte aan abstracte woorden, waardoor steeds
meer woorden werden gevormd met de achtervoegsels -dom, -heid, -nis en
-schap en van steeds meer werkwoorden een afleiding op -ing werd ge-
maakt, bijvoorbeeld woning.
Behalve de al in hoofdstuk 1 genoemde voor- en achtervoegsels kwam
in ieder geval in het Oudnederlands nog het voorvoegsel ge- voor (zowel
met de volle vorm gi- als met de gereduceerde vorm ge-), dat oorspronke-
49
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 50
50
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 51
Zinsdelen en zinnen
Terwijl in een oudere periode het werkwoord in zinnen achteraan stond,
kwam dit in het Oudnederlands voorop te staan, in ieder geval bij nadruk,
vergelijk het zinnetje hebban olla uogala nestas hagunnan. Geleidelijk echter
ontstond de huidige woordvolgorde, globaal: in hoofdzinnen staat de
persoonsvorm op de tweede plaats, na het onderwerp en voor het lijdend
voorwerp; in vraagzinnen met een vraagwoord als wat of wie staat de per-
soonsvorm op de tweede plaats; in vraagzinnen zonder vraagwoord als
wat of wie staat de persoonsvorm voorop; en in bijzinnen staat hij achter-
aan. Zo staat al in de Utrechtse doopbelofte de hoofdzin ec gelobo in crist
gotes suno met het werkwoord op de tweede plaats, na het persoonlijk
voornaamwoord. In de vraagzin gelobistu in crist godes suno? staat het werk-
woord op de eerste plaats (gelobistu is een samentrekking van het werk-
woord geloven met het voornaamwoord du). En in de (vet cursief gezette)
bijzin ec forsacho [...] allvm them unholdum the hira genotas sint ‘ik verzaak [...]
aan alle demonen die hun gezellen zijn’ staat het werkwoord achteraan.
Een vraagwoord ten slotte staat in het beroemde zinnetje uu[at] unbida[t]
g[h]e nu ‘Waar wacht gij nog op?’
De verandering in woordvolgorde heeft waarschijnlijk te maken met
de opkomst van hulpwerkwoorden, die in hoofdzinnen naar voren wer-
den gehaald en gingen aansluiten op het eerste zinsdeel, het onderwerp.
In bijzinnen kon overigens nog lange tijd dezelfde woordvolgorde ge-
bruikt worden als in hoofdzinnen; pas heel geleidelijk kreeg de tendens
die al in het Oudnederlands bestond om de persoonsvorm aan het einde
van bijzinnen te zetten, in het Middelnederlands de overhand.
51
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 52
52
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 53
Leenbetekenissen
Een ingrijpende cultuuromslag vormde de kerstening van de Lage Lan-
den. Deze kwam vooral op gang in de zevende en achtste eeuw. De taal
van de kerk was het Latijn. In de oudste periode van de kerstening kende
buiten de clerici echter nauwelijks iemand Latijn. Daarom werd alleen de
liturgie in het Latijn gehouden; voor de preken verkoos men de volkstaal.
Om geen ongewenste kloof met de te bekeren massa te scheppen, ge-
bruikten de geestelijken aanvankelijk bij voorkeur Nederlandse woorden.
Ze gaven een bestaand Nederlands woord een nieuwe religieuze beteke-
nis, naar een Latijns voorbeeld. Het Nederlandse en het Latijnse woord
bezaten al een gemeenschappelijke betekenis, maar in het Latijn had het
woord een extra, religieuze betekenis die het Nederlands tot dan toe mis-
te. Een voorbeeld daarvan is het woord biecht. Dit woord bestond al als
rechtsterm met de betekenis ‘plechtige uitspraak, verplichting door zo’n
uitspraak’. Na de kerstening kreeg het de huidige christelijke betekenis
van Latijn confessio. De nieuwe betekenis wordt een leenbetekenis ge-
noemd. Ook vroom was al voor de kerstening bij de Germanen bekend. De
oudste betekenis was ‘bevorderlijk, nuttig, deugdelijk’; onder invloed van
Latijn pius ‘godvruchtig’ kreeg het de huidige betekenis. Aan betekenis-
ontlening danken verder onder andere de volgende woorden hun religi-
euze inhoud: bekennen, bekentenis, bidden, boete, deugd, dienst ‘godsdienst-
oefening’, geloven, genade, hel, hemel, roeping, troost, vasten en ziel. De nieuwe
betekenissen zijn vaak abstract.
Leenvertalingen
De kerstening leverde in de oudste periode niet alleen leenbetekenissen
op, maar ook leenvertalingen. Bij een leenvertaling werd het Latijnse reli-
gieuze begrip in het Nederlands vertaald. Een voorbeeld is vagevuur. Het
eerste deel van vagevuur is vegen, vagen ‘reinigen’ (vergelijk wegvagen en uit-
vaagsel); vagevuur is een vertaling van Latijn purgatorius/purgationis ignis, let-
terlijk ‘reinigend vuur’. Bij deze vertaling is het Latijn woord(deel) voor
woord(deel) vertaald. In andere gevallen is de vertaling wat vrijer: drie-een-
heid geeft Latijn trinitas weer, dat letterlijk ‘drieheid’ en niet ‘drie-eenheid’
betekent; rozenkrans geeft Latijn rosarium weer, wat een afleiding is van rosa
53
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 54
‘roos’, waaraan door ons krans is toegevoegd – in het Latijn ontbreekt het
element ‘krans’. Leenvertalingen van religieuze Latijnse begrippen heb-
ben onder andere de volgende nieuwe woorden opgeleverd: aanbidden, al-
machtig, alwetend, bekeren, belijder, beschermengel, eenvoudig, erfzonde, geduld,
gehoorzaam, gewetensvrijheid, godsoordeel, grootmoedig, voorbeschikking, voor-
zienigheid en wederopstanding. De meeste leenvertalingen zijn samenstel-
lingen of afleidingen. Dankzij leenvertalingen zijn er dus allerlei nieuwe
woorden in het Nederlands gevormd.
Leenwoorden
De kerstening leverde ten slotte nog een groot aantal Latijnse leenwoor-
den in het Nederlands op. De namen van de functionarissen van de Kerk,
zoals abdis, abt, apostel, bisschop, deken, diaken, leek, non, werden veelal in
een vroeg stadium geleend. Ook de benamingen voor kerkelijke gebou-
wen, zoals basiliek, hospitaal, munster of monasterium, stammen uit het La-
tijn. Andere oude ontleningen zijn altaar, cel, crucifix, kluis, koor, krocht,
kroon, kruis, orgel, refter, sacristie, tabernakel en troon. De kloosterlingen
kweekten in de kloostertuinen veel tot dan toe onbekende planten en ge-
neeskrachtige kruiden, zoals acacia, akelei, basilicum, kamperfoelie, kervel, la-
vendel, lelie, moerbei, palm, peterselie, rabarber, roos, tijm, venkel. Ook leerde
men via de kloosters de namen voor producten kennen: gember, pap, olie,
petroleum ‘minerale olie’ en zijde.
Veel leenwoorden betreffen de kerkdienst: absolutie, benedictie, commu-
nie, eucharistie, hostie, litanie, mis, missaal, monstrans, offeren, preek, sacrament
en zegen(en). Naar het lijden van Christus of zijn volgelingen verwijzen kas-
tijden, martelen, pijn en plaag. De laatste woorden hebben allang geen religi-
euze connotatie meer. De Kerk bracht ook een aantal geleende werkwoor-
den, die een aardig beeld geven van wat er in de Kerk speelde: blasfemeren,
celebreren, consacreren, corrumperen, laven, ordineren, prediken, renunciëren, subli-
meren, tempteren, trachten, veinzen en vieren.
Tot 1100 waren alleen bij de kerken scholen gevestigd waar onder an-
dere schrijfonderwijs werd gegeven. Hierdoor heeft ook het onderwijs
een fors aantal Latijnse leenwoorden opgeleverd, zoals brief, dichten, inkt,
lezen, pen, regel, school, schrijven en vers.
Doordat in de achtste eeuw de kerstening van de Lage Landen vanuit
Groot-Brittannië plaatsvond – iedereen kent nog de namen van de Angel-
54
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 55
55
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 56
56
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 57
57
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 58
ter misselike tonghe, ofwel diverse dialecten, nodig heeft om zijn werk goed
te laten rijmen:
Klankveranderingen
Het begin van het Middelnederlands wordt, als gezegd, gekenmerkt door
de reductie van onbeklemtoonde klinkers. De onbeklemtoonde klinker
of sjwa klonk overigens anders dan tegenwoordig: in West-Nederlandse
dialecten waarschijnlijk i- of e-achtig (als in pit of pet) en in het Zuid-Ne-
derlands a-achtig. De huidige verdoffing dateert van de achttiende eeuw.
In de loop van het Middelnederlands vielen veel onbeklemtoonde klin-
kers aan het einde van het woord of midden in een woord weg. Dat begon
in het Hollands bij meerlettergrepige woorden met twee onbeklemtoon-
de lettergrepen, zoals riddere en verdaget, die veranderden in ridder en ver-
daagt. Bij vrouwelijke woorden bleef de -e aanvankelijk bewaard, omdat
de meeste vrouwelijke woorden bestonden uit twee lettergrepen, een be-
klemtoonde en een onbeklemtoonde (vrouwe, sake, strate). Later viel de -e
ook weg in tweelettergrepige woorden zoals hovet en bedde, die hooft en bed
werden; vrouwelijke woorden handhaafden de -e het langst.
Het wegvallen van onbeklemtoonde klinkers had uiteraard gevolgen
voor de uitgangen. Een slot-e viel níet weg wanneer deze een bepaalde
grammaticale functie had of nodig was om de betekenis te onderschei-
den. Zo bleef de slot-e bewaard in het achtervoegsel -de (liefde) en in woor-
den als waarde, aarde, wedde, omdat men samenvallen met waard, aard, wet
wilde vermijden. Evenmin viel de slot-e weg in de verledentijdsuitgangen
58
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 59
59
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 60
aan dat de klinkers die vóór de dubbele medeklinkers staan, kort zijn.
Vanaf dat moment gelden de spellingregels voor verdubbeling en veren-
keling die tot op heden van kracht zijn. De regel van verdubbeling houdt in
dat men een dubbele medeklinker tussen twee klinkers dient te schrijven,
als de eerste klinker kort is: kat – katten, mug – muggen; als de eerste klinker
lang is, wordt de medeklinker niet verdubbeld, en zo wordt er onderscheid
gemaakt tussen bijvoorbeeld padden en paden, koppen en kopen. De regel van
verenkeling houdt in dat lange klinkers in een open lettergreep met een en-
kel teken worden geschreven: taken, repen, roken, duren, terwijl ze in gesloten
lettergrepen, zoals taak, reep, rook, duur, worden verdubbeld.
In de hele periode van het geschreven Nederlands hebben deze regels
als vuistregel gegolden, hoewel er in de Renaissance diverse voorstellen
gedaan zijn om de regel van verenkeling te schrappen en voortaan te spel-
len taak – taaken en dergelijke. Uit onderzoek is gebleken dat de regels van
verenkeling en verdubbeling, die al eeuwen alleen op indirecte manier blij-
ken in de uitspraak, een groot spellingprobleem opleveren voor jonge kin-
deren, die bijvoorbeeld alemaal, zwemen ‘zwemmen’ en panekoek spellen.
Dat was in de Middeleeuwen nog niet zo, omdat er in die periode nog een
reëel verschil in lengte bestond tussen korte en lange medeklinkers, en
tussen korte en lange klinkers (slap versus slaap), met daartussenin half-
lange klinkers (slapen). In de loop van de Middeleeuwen ging men de klin-
ker van slaap en slapen op dezelfde manier uitspreken, waardoor het ver-
schil in spelling niet meer in de uitspraak bleek. Bovendien verdwenen de
echt lange klinkers; tegenwoordig verschillen de klinkers in slap en in
slaap/slapen niet zozeer in lengte als wel in kwantiteit. Daarom noemt men
de klinker in slap ook wel een gedekte klinker en die in slaap/slapen een vrije
klinker. Hetzelfde onderscheid maakt men tussen de (gedekte) klinkers in
bel, bil, bol, bul en de (vrije) klinkers in reek, riek, rook, Ruud, reuk, roek.
Andere ingrijpende klankveranderingen vonden in het Middelneder-
lands nauwelijks plaats. Belangrijk was nog dat de Oudnederlandse com-
binatie sk- aan het begin van een woord in verschillende, maar niet alle,
Middelnederlandse dialecten veranderde in sch-, vergelijk Oudnederlands
scamon, scap, skeythen met Middelnederlands schamen, schaap, scheiden. In
andere posities is de combinatie vereenvoudigd tot s, doordat de klanken
aan elkaar werden aangepast: mensch, tusschen, visch werden mens, tussen,
vis. Nog lange tijd is echter aan de spelling met -sch vastgehouden: deze is
60
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 61
pas gedeeltelijk afgeschaft in 1934 (niet voor -isch), terwijl in de loop van
de Middeleeuwen de uitspraak al was vereenvoudigd tot s.
Min of meer incidentele veranderingen onderging de klank /d/. De
oorzaak van de veranderingen was telkens het streven naar een gemakke-
lijkere, eenvoudigere uitspraak. Een d die stond tussen twee klinkers
waarvan de eerste een beklemtoonde lange klinker of tweeklank was en
de tweede onbeklemtoond, viel weg. Soms viel de hele lettergreep waarin
de d stond weg, bijvoorbeeld in hei(de), kou(de), la(de), slee (slede) en wei(de).
In andere gevallen verdween alleen de d, vergelijk breien (verwant met brei-
del), kruien, kuieren, luier, ruien en uier. Wanneer de d wegviel na de twee-
klank ou werd de overgangsklank w toegevoegd, vandaar de plantnaam
gouwe (van goud), en spouwen en vouwen (uit ouder spouden, vouden).
Tussen een l, r of n en een hierop volgende r (uitgesproken als /er/)
werd dikwijls een d toegevoegd, bijvoorbeeld in polder van pol(le)re of boer-
derij van boererij, hoender van hoenre, kelder van kelre en zolder van solre. Invoe-
ging van een d komt regelmatig voor bij een vergrotende trap: meerdere,
minder, raarder, verder en zwaarder. Ook bij persoonsaanduidingen met het
achtervoegsel -er is nogal eens een d ingevoegd, vergelijk bestuurder, be-
waarder, buitenstaander, hoorder, huurder en spaarder.
Tot slot werd regelmatig een t of d achter een woord gevoegd dat op
een n of een s eindigde, soms ook achter andere medeklinkers. Dit is ge-
beurd bij bijvoorbeeld arend, fazant, hulst, iemand, inkt, ochtend, rijst, sedert
en speld.
De Middelnederlandse spelling
In het Middelnederlands spelde men net als in het Oudnederlands fone-
tisch, dus men schreef de klank die men hoorde. Omdat men gewend was
aan het Latijnse woordbeeld met veel c’s, q’s en x’en, gebruikte men in de
Middeleeuwen deze letters ook in inheemse woorden om de betreffende
klanken weer te geven. Vandaar spellingen als siecte, quaet en dagelix. Aan
het eind van de Middeleeuwen werd steeds vaker een verschil gemaakt
tussen u en v, en i en j – twee letterparen die in het Oudnederlands nog
door elkaar liepen.
Het grootste probleem vormde de spelling van de lange klinkers en
tweeklanken – waarvoor het Latijn niet als voorbeeld kon gelden. Lange
klinkers in een gesloten lettergreep werden in de Middeleeuwen op ver-
61
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 62
Legenda:
1 Benrather lijn: ten noordwesten lope(n), ete(n), make(n), ten zuidoosten lofe, esse,
mache.
2 Uerdinger lijn: ten noordwesten ik, ten zuidoosten ich.
3 ten westen zoeke(n), ten oosten zeuke(n), zuke(n) (klinker met umlaut).
4 ten westen gelove(n), ten oosten geleuve(n) (klinker met umlaut).
5 ten westen voete(n), ten oosten vuut (klinker met umlaut).
6 ten westen je vaart, ten oosten du veerst (umlaut in tweede persoon enkelvoud).
7 ten westen en noorden boompje, boomke, ten oosten en zuiden beumke (umlaut in
verkleinwoorden).
8 ten westen boom, boem, ten oosten boum (tweeklank als in het Hoogduits).
9 ten westen huis, huus (palatalisering), ten oosten hoes, hous.
10 ten westen oud, goud, ten oosten vormen met l: ald, old, gold; Limburgs aud, goud.
11 ten westen en ten oosten name, in het midden naam (behoud en verlies van slot-e).
12 ten westen deel, diel, ten oosten deil (tweeklank als in het Hoogduits).
13 ten westen steen, ten oosten sjtein (s wordt sj vóór l, m, n, p, t).
14 ten westen en ten oosten ies, in het midden ijs (tweeklank).
62
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 63
Woordvormen
Aanvankelijk onderscheidde men in de Middeleeuwen twee verbuigings-
typen van de zelfstandige naamwoorden: een zwak voor woorden die op
een -e eindigden en een sterk voor woorden die op een medeklinker ein-
digden. Onder beide verbuigingstypen vielen mannelijke, vrouwelijke en
onzijdige woorden. Doordat de klemtoon in principe op de eerste letter-
greep van de woorden lag, sleten de uitgangen geleidelijk af. Aan het eind
van de Middeleeuwen was het merendeel van de woorden op -e vrouwe-
lijk. Hierdoor ging -e als kenmerk van vrouwelijke woorden gelden, met
als gevolg dat van oorsprong mannelijke en onzijdige woorden op -e nu
als vrouwelijk werden opgevat, terwijl vrouwelijke woorden zonder -e
mannelijk of onzijdig werden. Van enkele woorden kunnen we uit ver-
steende uitdrukkingen opmaken dat ze een geslachtswisseling hebben
63
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 64
64
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 65
stam eindigt op een van de medeklinkers uit dit woord, krijgt de verleden
tijd de uitgang -te, anders -de. Tegenwoordig geldt ’t fokschaap als alterna-
tief ezelsbruggetje.
Ook de voornaamwoorden ondergingen veranderingen. Zo kreeg het
wederkerend voornaamwoord een eigen vorm. Aanvankelijk werd in de
meeste dialecten het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon
gebruikt als wederkerend voornaamwoord: hij wast hem, zij wast haar. Om-
dat het gebruik van het persoonlijk voornaamwoord tot ambiguïteit kon
leiden (wie wast nu wie?), ging men de nadrukkelijke vormen hem/haar zelf
gebruiken: hij wast ’m zelf. In oostelijke dialecten gebruikte men, al in het
Oudnederlands, onder invloed van het Duits sich of sik.
Aanvankelijk werd du als tweede persoon enkelvoud gebruikt en gij
(ghi) als tweede persoon meervoud. In de dertiende eeuw ging men de
meervoudsvorm gij als beleefdheidsvorm gebruiken: machthebbers en
andere belangrijke personen spraken over zichzelf in de eerste persoon
meervoud (‘wij’), en wilden zo ook aangesproken worden (‘gij’). Het
eerst gebeurde dit in het Latijn en het Frans, en het Nederlands dankt het
gebruik van de meervoudsvorm als beleefdheidsvorm aan Franse invloed
in hofkringen. Hierdoor ontstond er een tweedeling tussen een informe-
le aanspreekvorm (du) en een formele (gij), waarbij gij zowel in het enkel-
voud als het meervoud werd gebruikt. Van oudsher volgde op du een spe-
ciale, soms moeilijk uitspreekbare werkwoordsvorm: du lerest, du woonst,
en dat was een van de redenen waarom men du steeds minder vaak ging
gebruiken. Na enige tijd werd du vulgair: het kwam nog slechts voor in
scheldkanonnades: du hontsvoth. Uiteindelijk verdween het oude du, sa-
men met het bezittelijk voornaamwoord dijn – nog bekend uit versteende
uitdrukkingen zoals het mijn en dijn. Het langst hield du het uit in de her-
vormde bijbelvertalingen, die onder invloed stonden van het Duits, waar
het voornaamwoord nog steeds bestaat. De definitieve verdringing van du
door gij vond in de Renaissance plaats; zie verder hoofdstuk 4.
Nieuwe woorden
In de periode van het Middelnederlands kwamen twee nieuwe woordvor-
mingsprocédés op. Ten eerste ging men samenstellingen vormen met zo-
genoemde ‘verbale substantieven’: werkwoordstammen die gebruikt
worden als zelfstandige naamwoorden, zoals veeg van vegen (zie hoofd-
65
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 66
66
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 67
67
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 68
68
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 69
69
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 70
Zinsdelen en zinnen
Doordat -e en -n aan het eind van een woord vaak verdwenen, vielen er in
het Middelnederlands veel naamvalsuitgangen samen: het verschil tus-
sen de derde en de vierde naamval verdween, en de tweede naamval werd
steeds vaker vervangen door van: des conincs werd van de koning. De tendens
die al in het Oudnederlands was begonnen, zette door: verbogen lidwoor-
den, voorzetsels, persoonlijke voornaamwoorden en hulpwerkwoorden
namen de functies van uitgangen over, en de woordvolgorde werd steeds
vaster.
Het aantal voorzetsels nam in deze periode toe. Zo kregen bijwoorden
die met be- ‘bij, te’ waren samengesteld, zoals beneden, binnen, boven, buiten,
alle de functie van een voorzetsel. Het gebruik van een bepaald voorzetsel
na een werkwoord lag nog niet vast, zoals in het moderne Nederlands:
men kon bijvoorbeeld zowel zeggen denken van als denken om en denken op
voor ‘denken aan’.
In het Middelnederlands werden consequent persoonlijke voornaam-
woorden toegevoegd aan werkwoorden – in het Oudnederlands gebeurde
dat nog incidenteel –, maar er waren nog verschillen met het moderne Ne-
derlands. Zo kende men al wel de constructie van een onpersoonlijk werk-
woord met het loze onderwerp het: het/dat reghende sere, maar nog niet met
er: was iemen, die ‘er was iemand, die’. De toevoeging van er dateert van de
renaissanceperiode. Voorts bestonden er onpersoonlijke werkwoorden
die menselijke gewaarwordingen (behagen, dromen, gedenken, lusten, e.d.)
uitdrukten. Hiervoor gebruikte men een constructie van een onpersoon-
70
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 71
71
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 72
eind van de Middeleeuwen kwam groter als op, misschien onder invloed van
het Duits, waar men in deze periode (besser, dümmer, größer) als ging zeggen.
Een opvallend verschil met het moderne Nederlands is dat de overtreffende
trap van een bijwoord niet werd voorafgegaan door een lidwoord: tkint welc
die moeder meest minnet ‘het kind waarvan de moeder het meest houdt’.
De woordvolgorde was in het Middelnederlands losser dan tegen-
woordig. Zo kon een bijvoeglijk naamwoord zowel voor als achter een
zelfstandig naamwoord staan (Elegast, die ridder goet), hoewel het er meest-
al voor stond. Ook de plaats van het werkwoord was nog niet zo vast: in
bijzinnen kon het werkwoord op iedere plaats staan, behalve op de eerste
positie na het voegwoord; daar stond altijd het onderwerp. Dat betekent
dat het werkwoord regelmatig meer naar voren stond dan tegenwoordig,
bijvoorbeeld goeden raet, die u niet en sal sijn quaet ‘goede raad, die niet slecht
voor u zal zijn’. Maar in de loop van de Middeleeuwen werd het werk-
woord steeds meer naar achteren geplaatst.
De regel dat in de hoofdzin het onderwerp achter de persoonsvorm
komt te staan wanneer een ander zinsdeel op de eerste plaats staat, gold
al in het Middelnederlands (al waren er nog uitzonderingen): ghisteren
morghen quam ic naast ic quam ghisteren morghen. Deze zogenoemde inversie
kan niet optreden in de bijzin, en dat gold al in het Middelnederlands.
In de vroege Middeleeuwen werden allerlei voorzetsels, bijwoorden,
voornaamwoorden of nevenschikkende voegwoorden als onderschik-
kende voegwoorden gebruikt, dus ter inleiding van een bijzin. Het meest
gebruikt werden de drie voegwoorden alse, dat en doe (de voorloper van
toen). Minder vaak kwamen voor daar, of, nadat, opdat, sedert, totdat, wan-
neer, want, zodat en de inmiddels verdwenen voegwoorden bedi (letterlijk
‘bij die’), nu, hent (dat), onthier (ende) en so. In de loop van de Middeleeuwen
ontstonden exclusieve voegwoorden uit betrekkelijk vrije woordgroepen
zoals ter wilen dat, na der wilen dat, binnen der wile dat, tote dier tijt, te dien dat,
daaromme dat, so drade als, terwilen als, terwilen dat – veelal dus eindigend
met dat of als. Uit deze woordgroepen groeiden de huidige voegwoorden:
indien, omdat, tenzij, terwijl, voordat, zodat, zodra, en dergelijke.
Aanvankelijk gebruikte men als betrekkelijk voornaamwoord, ter in-
leiding van bijzinnen, uitsluitend die, dat en daar: de man diens woord ick
houde [wiens woord ik acht], het varken dat gheslachtet is en de plaats daar zij
woont. Die en dat waren oorspronkelijk aanwijzende voornaamwoorden,
72
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 73
daar was een aanwijzend bijwoord. Het gebruik als betrekkelijk voor-
naamwoord gaat terug op een constructie als [er is] een stad en die heet Baby-
lon, waarin twee hoofdzinnen aan elkaar zijn gekoppeld. Uit deze con-
structie ontstond: een stad [is er] die Babylon heet, waarin sprake is van een
hoofdzin en een bijzin, zoals blijkt uit de woordvolgorde, met het werk-
woord achteraan. Ook vragende voornaamwoorden (wie, wat, waar) kre-
gen vervolgens de functie van betrekkelijk voornaamwoord, waarbij het
oorspronkelijk ging om het antwoord op een vraag. Zo heeft een vraag
als wie (heeft dat gedaan)? geleid tot de relatieve bijzin: wie dat heeft gedaan
(moet gestraft worden). Het eerst werd na een voorzetsel of in verbogen
vorm wie gebruikt: de moeder, wien tlevende kint toebehoorde. Maar in de loop
van de Middeleeuwen gaat men ook wat en waar gebruiken naast dat en
daar. Bovendien worden combinaties als an dat, uut dat vervangen door
de voornaamwoordelijke bijwoorden daaraan, daaruit, in de vijftiende
eeuw soms ook waaraan, waaruit. De verandering van d-vormen in w-vor-
men nam eeuwen in beslag en komt in de volgende hoofdstukken op-
nieuw ter sprake. Over de redenen waarom vragende voornaamwoorden
de functie van betrekkelijk voornaamwoord hebben gekregen bestaan
verschillende verklaringen. Er kan sprake zijn van invloed van het Latijn
(quis, quae, quod) en Frans (qui, que), waar dit gebruik normaal is, maar de
verandering kan ook het gevolg zijn van het feit dat in de schrijftaal
steeds meer samengestelde zinnen voorkwamen, die verschillende ver-
bindingswoorden vereisten.
Leenwoorden
Al in de oudste Middelnederlandse teksten, uit de dertiende eeuw, ston-
den veel Franse leenwoorden. In de Middeleeuwen was de bovenlaag van
de bevolking in Vlaanderen, Brabant en Limburg geheel op Frankrijk ge-
richt en volgde de Franse gewoonten, ook in bestuur en staatsinrichting.
Die bovenlaag sprak Frans, terwijl het volk Nederlands sprak. Ook in
Holland en Zeeland was de Franse invloed heel groot: er waren veel con-
tacten met Vlaamse steden, onder andere door huwelijksbanden, en met
Henegouwen. Van 1280 tot 1356 heerste het Henegouwse huis over Hol-
73
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 74
74
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 75
ken van Eckart werden in het Nederlands vertaald, onder anderen door
Jan van Ruusbroec (1293-1381). In deze periode hebben we uit het Duits
onder andere woorden geleend als afkeer, barmhartig, begrijpen, deugdzaam,
doodzonde, eigenschap, gebruiken, indruk, inkeer, invloed, langzaam, medelijden,
toeval, vernuft en verstandig. Bovendien heerste van 1356 tot 1433 het Beier-
se huis over Holland. Hieraan danken we leenwoorden als adel, artsenij, et-
telijke en heersen.
75
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 76
76
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 77
77
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 78
-átie uit het Latijn (declinátie, illuminátie) en -atíe uit het Frans (aristo-
cratíe, diplomatíe)
– -suur, -tuur: avontuur, censuur, creatuur, natuur, schriftuur
Een onherkenbaar achtervoegsel vinden we in allerlei, enerlei, generlei,
velerlei. Het tweede deel luidde in het Middelnederlands lei, ley ‘wijze,
soort’, en was ontleend aan Oudfrans loy, ley (modern Frans loi) ‘wet’.
Een zeer veel gebruikt achtervoegsel voor de werkwoordsvorming is
-eren. Dit gaat terug op het Franse -er: achter de Franse werkwoordsuit-
gang -er werd de Nederlandse werkwoordsuitgang -en gezet. Oude voor-
beelden zijn arriveren, schakeren. De klemtoon ligt op de eerste e van het
achtervoegsel, anders dan bij het Germaanse achtervoegsel -eren in bij-
voorbeeld bulderen, flakkeren. Uitgebreide vormen zijn -iseren (autoriseren,
moraliseren) en -iëren (falsifiëren), teruggaand op het Frans, en -iceren (falsifi-
ceren), teruggaand op het Latijn.
Het voorvoegsel her- ‘opnieuw’ is aan het Frans ontleend. Het gaat te-
rug op Frans re-, dat in Noord-Franse dialecten door omwisseling van
klanken er-, eur-, or-, ar- luidt. De h- is in het Zuid-Nederlands aan de Fran-
se vorm er- toegevoegd, waarschijnlijk onder invloed van het bijwoord her
‘hierheen’. Het voorvoegsel is productief geworden in min of meer ‘ge-
leerde’ woorden: herademen, herbebossen, herboren, herontdekken. Tot slot is
het voorvoegsel er- in erbarmen, erkennen, ervaren aan Duitse mystieke tek-
sten ontleend.
78
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 79
79
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 80
80
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 81
Klankveranderingen
In de Renaissance vonden enerzijds enkele ‘spontane’ klankveranderin-
gen plaats, anderzijds werden bepaalde klanken uitverkoren als ‘be-
schaafd’, waardoor de ‘onbeschaafde’ varianten uit het abn verdwenen.
De ‘spontane’ klankveranderingen zijn de volgende.
Geleidelijk ging men de lange i uitspreken als ij, en de lange uu (die
terugging op een oude /oe/-klank, zie hoofdstuk 2) veranderde in ui.
Zo ontwikkelde bliven zich tot blijven en huus tot huis. De verandering
vond plaats doordat men aan het eind van de lange klinker een klein
j’tje ging uitspreken, dat steeds geprononceerder werd, met als eindre-
sultaat de tweeklanken ij en ui. De klankverschuiving vond niet plaats
voor een r, vandaar de moderne vormen gier, lier en duur, guur, huur,
muur. Bovendien bleef de klank /u/ bewaard voor een w en aan het eind
van het woord, vandaar duwen, nu, ruw. De klankverandering verbreid-
de zich vanuit Holland naar andere gebieden en werd de standaarduit-
spraak voor het hele Nederlandse taalgebied. In sommige dialecten,
zoals het Oost-Nederlandse Saksisch en het West-Vlaams, drongen de
verschuivingen niet door. Illustratie 4 toont de vormen van ‘huis’ en
‘muis’ in de dialecten; zie ook illustratie 3, lijn 9 en, voor de verande-
ring van een lange i in ij, lijn 14. Op illustratie 4 is te zien dat de oudste
81
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 82
82
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 83
83
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 84
84
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 85
85
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 86
eerst werd gedefinieerd, was geen realiteit: hij werd door vrijwel niemand
gehanteerd, maar hij vormde de uitspraak waarnaar de hogere lagen van
de bevolking streefden, en bovendien diende hij als uitgangspunt voor de
spelling.
De spelling
Toen er eenmaal een algemeen beschaafde uitspraak was gedefinieerd,
kon deze als uitgangspunt voor de spelling dienen. Dit principe volgen
we nog steeds; tegenwoordig heet dit ‘het basisbeginsel van de stan-
daarduitspraak’. Dit beginsel houdt in dat alle woorden in het hele Ne-
derlandse taalgebied op dezelfde wijze worden gespeld, hoewel ze in de
diverse gebieden enigszins verschillend worden uitgesproken. Zo spelt
men overal gaan en lopen, maar in het zuiden wordt de g ‘zacht’ uitgespro-
ken en in het noorden klinkt hij ‘hard’, in het oosten wordt de -n in lopen
nadrukkelijk uitgesproken en in het westen wordt hij weggelaten.
Ook de andere twee spellingbeginselen die wij tegenwoordig hanteren,
zijn in de Renaissance geïntroduceerd: het beginsel van de gelijkvormig-
heid en dat van de etymologie. Het beginsel van de gelijkvormigheid houdt
in dat een woordbeeld constant blijft, onafhankelijk van de klankomge-
ving. Terwijl men in het Middelnederlands lant spelde, naar de uitspraak,
ging men in de Renaissance land spellen op grond van landen. Dezelfde re-
gel is verantwoordelijk voor de spelling rib (vanwege ribben). Anderzijds
spelt men niet huiz, duiv, ondanks huizen, duiven. Voor z en v golden en gel-
den dus andere regels dan voor d en b. De oorzaak hiervoor is waarschijn-
lijk dat de verscherping, het stemloos worden van slotmedeklinkers, gelei-
delijk is gegaan: eerst voor v en z, en pas later voor d en b. De verscherping
van de v en z is in de spelling verdisconteerd, vandaar de medeklinkerwis-
seling in huis – huizen en duif – duiven; de latere verscherping van d en b is in
de spelling echter tegengehouden door het gelijkvormigheidsbeginsel.
Het beginsel van de etymologie tot slot betekende dat men rekening hield
met historische ontwikkelingen en daarom bijvoorbeeld een spellingver-
schil bewaarde tussen rouw en rauw en tussen pijl en peil – ook al klonken au
en ou, en ei en ij, identiek – omdat de vier tweeklanken een verschillende
herkomst hebben. Bovendien spelde en spelt men uitheemse, vreemde
woorden in principe volgens de taal van herkomst, vandaar bijvoorbeeld
theologie met th.
86
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 87
Woordvormen
Op het gebied van de woordvormen hebben zich in de Renaissance veel
veranderingen voorgedaan: naamvallen vervielen (maar niet in de schrijf-
taal), de indeling van de woordgeslachten veranderde, er vonden ingrij-
pende ontwikkelingen plaats in de voornaamwoorden en minder ingrij-
pende veranderingen in de sterke werkwoorden, men ging regels
formuleren voor de schrijfwijze van de uitgang van bijvoeglijke woorden,
en men legde de vorm en betekenis van bepaalde voorzetsels vast.
87
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 88
Woordgeslacht en naamvallen
Het wegvallen van de onbeklemtoonde e en de slot-n, dat al was begonnen
in het Middelnederlands, zette in deze periode door. Dit had vooral veel
invloed op het woordgeslacht en de naamvalsuitgangen. Terwijl men in
het verleden schreef eenes grooten mans, hij deed dien doorluchtighe huyze groo-
ten dienst ging men nu de voorzetsels van en aan gebruiken en schreef van
eenen groot man, aen dat doorluchtigh huis. Het verschil tussen mannelijke en
vrouwelijke woorden, dat in het verleden onder andere bleek uit het lid-
woord – bij mannelijke woorden in de eerste naamval den, bij vrouwelijke
woorden de – , verdween door het wegvallen van de slot-n: in het Hollands
kregen zowel mannelijke als vrouwelijke woorden het lidwoord de. De
taalkundigen die in deze periode regels gingen formuleren voor het Stan-
daardnederlands, vonden echter dat een volwassen taal naamvallen en
geslachten behoorde te bezitten, precies zoals het door hen bewonderde
Latijn. Voor de schrijftaal werd dan ook in alle grammatica’s het gebruik
van het lidwoord den voor mannelijke woorden in de vierde naamval en-
kelvoud en van naamvalsuitgangen voor drie geslachten voorgeschreven,
in flagrante strijd met de taalwerkelijkheid. Zie verder hoofdstuk 5.
Voornaamwoorden
Toen het verschil tussen vrouwelijke en mannelijke woorden in de spreek-
taal was verdwenen, ontstond er een nieuw onderscheid, namelijk dat
tussen mannelijke en vrouwelijke persoonsnamen: er kwam dus een nieuwe
categorie op, die van het zogenoemde biologische of natuurlijke ge-
slacht. Dit bleek (en blijkt) uit de voornaamwoorden waarmee naar de
zelfstandige naamwoorden wordt verwezen. Deze kennen een driede-
ling: naar vrouwelijke persoonsnamen, ongeacht welk lidwoord ze krij-
gen, wordt verwezen met zij/ze/haar, naar het-woorden – voorzover ze geen
vrouwelijke wezens aanduiden – wordt verwezen met het/hem/zijn en naar
de-woorden – opnieuw voorzover geen vrouwelijke persoonsnaam – met
hij/hem/zijn. Vergelijk bijvoorbeeld:
De man/het jongetje is boos, want hij heeft zijn horloge verloren.
De vrouw/het meisje is boos, want zij heeft haar horloge verloren.
Het boek is goedkoop, want het is zijn omslag kwijt.
In het Middelnederlands kenden de voornaamwoorden eveneens een
driedeling, maar toen verwees zij/ze naar vrouwelijke woorden en hij/hem
88
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 89
naar mannelijke woorden. Men zei dus bijvoorbeeld ‘de tong... zij is rood’.
In het Middelnederlands waren haar en hun twee varianten van het be-
zittelijke voornaamwoord meervoud. Met de opkomst van het biologi-
sche geslacht werd haar geleidelijk aan gereserveerd voor vrouwelijke
persoonsnamen, aanvankelijk zowel voor het enkelvoud als voor het
meervoud: de vorstin nam haar zetel in en de vorstinnen namen haar zetels in.
Vervolgens ging men een consequent verschil maken tussen hun voor alle
woorden in het meervoud en haar voor vrouwelijke persoonsnamen in het
enkelvoud en voor verzamelnamen: dit volk verbrandt haar doden. In dat
laatste geval was sprake van de oorspronkelijk meervoudige vorm haar.
Omdat haar echter steeds meer werd geassocieerd met het vrouwelijke
enkelvoud, ging men in de negentiende en twintigste eeuw zinnen zoals
de gemeenteraad / het bestuur / de staat heeft in haar vergadering besloten fout reke-
nen. Desondanks wordt nog vaak naar verzamelnamen verwezen met
haar, ook in officiële stukken.
Niet alleen het gebruik van de voornaamwoorden veranderde in deze
periode, ook kwamen er nieuwe vormen op, met name voor het persoon-
lijk voornaamwoord van de tweede persoon enkelvoud en meervoud. In
hoofdstuk 3 zagen we al dat du in het Middelnederlands geleidelijk werd
vervangen door gij. In de Renaissance verdween du definitief van het to-
neel, en werd gij voor de tweede persoon enkelvoud en meervoud ge-
bruikt. Naast gij kwam in het Hollands de informele vorm jij op. Jij ont-
stond uit (d)i, de onbeklemtoonde vorm van gij, die aan de voorafgaande
persoonsvorm of aan het voorafgaande voegwoord werd vastgeschreven:
hebdi ‘hebt ge’. Dankzij de i werd de d die ervoor stond, meer voor in de
mond uitgesproken. Zo werd di via dji, dzji, zji tot ji en vervolgens tot je, jij.
De klankverandering is dezelfde als die welke het verkleiningsachter-
voegsel doormaakte (zie hoofdstuk 3): zoals coeckijn via koektje veranderde
in koekje, werd kentgi via kendi, kendji tot ken je. In beide gevallen verdween
de -t- in de uitspraak, en dit verklaart waarom we tot op heden loop je
schrijven en niet loopt je. Vervolgens ging men jij/je ook vóór de persoons-
vorm zetten.
In de schrijftaal bleef men gij gebruiken, maar in de spreektaal kreeg
jij al snel de overhand. Aanvankelijk werd jij net als gij zowel voor het en-
kel- als het meervoud gebruikt, en wanneer men nadrukkelijk een meer-
voudsvorm wilde aangeven, sprak men van jijlieden of jijlui, jelui. Deze
89
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 90
90
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 91
naast de normale vorm hij wast ’m. In de schrijftaal echter werd voortaan
het voornaamwoord zich voorgeschreven, dat was ontleend aan het Duits.
Men koos voor zich omdat men zo een verschil kon maken tussen bijvoor-
beeld hij heeft zich bekeerd en hij heeft hem bekeerd.
Tot slot ontstonden er in de Renaissance enkele nieuwe afgeleide of
samengestelde onbepaalde voornaamwoorden, namelijk alles, elkeen, ie-
dereen, niemendal en verscheidene.
Werkwoorden
De sterke werkwoorden werden en worden gekenmerkt door klinkerwis-
seling oftewel ablaut, zo bleek in hoofdstuk 1. Voor het oudere Neder-
lands gaat men uit van de volgende zeven ablautsklassen:
91
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 92
92
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 93
Voorzetsels
In de zeventiende eeuw achtten de taalregelaars het belangrijk om ver-
schillende betekenissen in vorm van elkaar te onderscheiden. Op dat mo-
ment bestond er nog geen uniformiteit met betrekking tot het gebruik
van enkele voorzetselparen: met name na en naar, te en tot, en tegen(s) en je-
gen(s) werden zonder onderscheid gebruikt. De basis voor de huidige te-
genstellingen tussen na in tijdsbepalingen en naar als richtingaandui-
ding, tussen te als plaatsaanduiding en tot als richtingaanduiding, en
tussen jegens ‘ten aanzien van (een persoon met wie men een min of meer
intieme betrekking heeft)’ en tegen ‘ten opzichte van, naar’ werd in die pe-
riode gelegd. Ook van de voegwoorden doch (ik heb hem gewaarschuwd, doch
hij luistert niet) en toch (doe het toch) stelden zij blijvend de vormen en bete-
kenissen vast.
Nieuwe woorden
In de Renaissance vond een explosieve toename van kennis plaats op alle
gebieden, doordat men nieuwe continenten ging verkennen en aan de lo-
pende band nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen deed. Van de nieu-
we kennis deed men voor het eerst kond in de eigen taal, het Nederlands.
Als gevolg hiervan werd de Nederlandse woordenschat met een zeer
groot aantal nieuwe woorden uitgebreid, zowel zelfgemaakte woorden
als leenwoorden (zie hieronder). De nieuwvormingen waren meestal sa-
menstellingen en in mindere mate afleidingen van bestaande Nederland-
se woorden. Enkele voorbeelden van medische nieuwvormingen uit deze
periode zijn bindvlies, borstbeen, borstspier, buikvlies, endeldarm, galblaas, her-
senvlies, hoofdpijn, kraakbeen, ruggenmerg, sleutelbeen, slokdarm, zetpil en zwaar-
lijvig.
In deze periode kwam bovendien de eerste puristische beweging op:
nationaal bewustzijn en trots op de Nederlandse taal zetten velen ertoe
aan om het grote aantal Franse en Latijnse leenwoorden dat inmiddels in
het Nederlands was opgenomen, te vervangen door ‘eigen’ woorden. Er
verschenen allerlei puristische woordenlijsten en woordenboeken. In
dergelijke woordenboeken nam men telkens als trefwoord een vreemd
93
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 94
woord op, gevolgd door het Nederlandse woord dat kon dienen als ver-
vanging ervan. Omdat er voor veel begrippen nog geen Nederlands
woord bestond, moest men nieuwe Nederlandse termen vormen. Vaak
waren dit vertalingen van bestaande Latijnse termen. Voorbeelden van
dergelijke leenvertalingen, die meestal de vorm van een samenstelling
hadden, zijn aftrekken voor het Latijnse detrahere, kegelsnede voor het Latijn-
se sectio conica en raaklijn voor het Latijnse tangens linea. Ook maakte men
wel vrije, uitgebreide of omschrijvende vertalingen, waarbij het vreemde
woord niet letterlijk, deel voor deel, in het Nederlands werd vertaald,
maar waarbij er bijvoorbeeld slechts een deel werd vertaald, of waarbij
aan de vertaling een woord werd toegevoegd dat in het origineel niet
voorkwam, ter aanduiding van de categorie. Zo is alvleesklier een uitge-
breide vertaling van Grieks pankreas, dat ‘alvlees’ betekent; in het Neder-
lands is ter verduidelijking het element klier toegevoegd. Moederkoek is een
vertaling van placenta, dat ‘koek’ betekent, met de toevoeging van moeder.
Latijnse termen werden ook vervangen door bestaande Nederlandse
woorden, die een nieuwe, technische betekenis kregen. Zo hebben as
‘spil’, breuk ‘het breken, barst’ en delen ‘verdelen’ hun wiskundige leenbe-
tekenissen te danken aan Latijn axis, fractio en dividere. De Latijnse en Ne-
derlandse woorden hadden de basisbetekenis (‘spil’, ‘het breken’, ‘verde-
len’) gemeenschappelijk, maar het Latijnse woord had een extra,
wiskundige betekenis, die het Nederlands tot dan toe miste. Regelmatig
hebben in deze periode tegenwoordige en verleden deelwoorden onder
invloed van het Latijn of het Frans een specifieke betekenis gekregen: aan-
houdend, afdoend, beschaafd, dringend, ongesteld ‘beetje ziek’, treffend, uitge-
sproken, uitmuntend, uitstekend, verstrooid ‘afgeleid’, voortdurend.
Opvallend is dat in deze periode diverse woordvormingsprocédés ver-
dwenen die in het Middelnederlands productief geweest waren, zoals de
vorming van zelfstandige naamwoorden met de achtervoegsels -el, -nis en
-te en werkwoorden met het achtervoegsel -igen, en dat er een groot aantal
nieuwe procédés voor in de plaats kwam. Overigens is nooit precies te be-
palen op welk moment een bepaald woordvormingsprocédé productief is
geworden of verdwenen is; ik geef hier slechts tendensen aan. Opmerke-
lijk is dat in deze periode Middelnederlandse samenstellingen met de bij-
woorden in- en uit- vervangen werden door samenstellingen met binnen-
en buiten-: vergelijk Middelnederlands incant, indijc, inweech met modern
94
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 95
95
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 96
96
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 97
97
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 98
Zinsdelen en zinnen
De afbraak van het naamvallensysteem vergrootte de behoefte aan voor-
zetsels. In deze periode ontstonden dan ook allerlei nieuwe, samengestel-
de voorzetsels, zoals doorheen, tegenover, vanwege, en afgeleide voorzetsels
zoals benevens, sinds, wegens. Bovendien ontstonden er nieuwe voorzetsels
uit zogenoemde absolute constructies: constructies met een tegenwoor-
dig of voltooid deelwoord die in een zin op zichzelf staan, los van de ande-
re zinsdelen, zoals in de stadt aan wijken verdeelt [...] zynde, viel men [...] aan ’t
reppen der spaade ‘nadat de stad in wijken verdeeld was, begon men de spa te
hanteren’. In de zeventiende eeuw maakten deze absolute constructies on-
der invloed van het Latijn in de literaire taal enorm opgang. Een aantal
deelwoorden kwam zeer regelmatig in deze constructies voor, bijvoor-
beeld gedurende in: gedurende de nacht, de dag, de oorlog et cetera. In deze con-
98
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 99
99
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 100
hoofdzin. Meegespeeld kan ook nog hebben dat het oudere ende ‘en’ ver-
kort werd tot en, en zo verward kon worden met en ‘niet’.
In het vorige hoofdstuk bleek dat men als betrekkelijk voornaam-
woord, ter inleiding van bijzinnen, in het Middelnederlands geleidelijk
naast vormen met een d- (die, dat, daar) vormen met een w- ging gebruiken
(wie, wat, waar) en dat tevens naast de voornaamwoordelijke bijwoorden
daaraan, daaruit en dergelijke ook waaraan, waaruit in gebruik kwamen. In
de Renaissance nam het gebruik van w-vormen toe: men schreef zowel
daer hy op leunt als waerop hy leunt. Bovendien werden de d-vormen in de
Renaissance steeds minder vaak gescheiden: men prefereerde daarin,
daaraan boven daar... in, daar... aan. W-vormen werden helemaal nooit ge-
scheiden. Voorts maakten in de Renaissance twee nieuwe betrekkelijke
voornaamwoorden in de schrijftaal hun opwachting: (de)welke en hetgeen.
Leenwoorden
De bijbelvertalingen stonden van oudsher onder sterke Duitse invloed: de
protestantse bijbelvertalingen namen de Lutherbijbel als bron. Er ont-
stond al vroeg een oostelijk gekleurde bijbeltaal die via eerdere vertalin-
gen overgenomen werd in de Statenvertaling uit 1637. Van de tweeën-
twintig medewerkers aan de Statenvertaling was de helft afkomstig uit
het oosten, uit de oostelijke provincies of Duitsland. Hierdoor bevatten
de bijbelvertalingen een groot aantal Duitse leenwoorden, zoals argwaan,
beledigen, beroemd, diefstal, dierbaar, folteren, geweten, heftig, nieuweling, onder-
richten, ongeveer, slachtoffer, toestand, toevallig, verrukt, vreemdeling, wonder-
baarlijk, zeldzaam, zondvloed en zuigeling. Duitse leenwoorden werden ook
overgenomen van de vele Duitse immigranten: de Duitsers vormden in de
hele Republiek, in alle lagen van de bevolking, zowel in de zeventiende als
in de achttiende eeuw de grootste groep buitenlanders.
Niet alleen het binnenlandse verkeer nam in de Renaissance enorm
toe, ook het buitenland werd verkend. De handel binnen Europa groeide,
en de invloed van de Republiek breidde zich ook uit naar andere conti-
nenten. In 1602 werd de Verenigde Oost-Indische Compagnie (voc) op-
gericht voor handel met Azië, en in 1621 werd de West-Indische Compag-
100
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 101
nie (wic) gesticht, die zich voornamelijk bezighield met het vervoeren
van slaven van Afrika naar het Caribisch gebied ofwel West-Indië.
Door alle reizen kwam men in aanraking met nieuwe volken, produc-
ten, talen, ideeën. Op termijn had dit een diepgravende invloed op het
maatschappelijk, cultureel en wetenschappelijk leven. Nieuwe medicij-
nen werden geïntroduceerd en voedingsgewoonten veranderden: de tot
dan onbekende aardappel werd nationaal voedsel, het drinken van koffie,
thee, cacao en het roken van tabak leidden tot nieuwe sociale gewoonten
en tot de oprichting van koffie- en theehuizen. De Nederlandse woorden-
schat werd enorm uitgebreid met namen voor alle nieuw ontdekte pro-
ducten, planten en dieren – dikwijls gebruikte men hiervoor leenwoor-
den, bijvoorbeeld gazelle, jaguar, poema, maar men maakte ook eigen
Nederlandse woorden, voornamelijk nieuwe samenstellingen, zoals mie-
reneter, neushoorn, schubdier en stekelvarken.
In deze periode werden de eerste Indonesische leenwoorden overgeno-
men, zoals amok, arak, beriberi, kampong, koelie, pasar en rotan, uit het Japans
werden sake en soja overgenomen, uit het Papiaments pinda, zuurzak, uit het
Chinees leende men thee, uit het Perzisch bazaar, uit het Turks kaviaar en
koffie, uit het Arabisch imam en ramadan, uit het Portugees banaan, kakker-
lak, piranha, zebra (woorden die teruggaan op inheemse talen in de kolo-
niën), uit het Spaans ananas, cacao, maïs, tabak, tomaat (uit inheemse talen)
en armada, commando, enteren, majoor, die teruggaan op de contacten tijdens
de Tachtigjarige Oorlog. De handel leverde leenwoorden uit het Engels op,
zoals bloedhond, gallon, pakketboot, rosbief, uit het Russisch werden karwats,
knoet en roebel overgenomen. De Hanzecontacten in de zestiende eeuw le-
verden de Scandinavische leenwoorden grenen, haai, rotgans, walrus op; uit
die tijd stammen ook de Nederduitse leenwoorden augurk, daalder, juchtleer,
kroeg, onbeschoft, schransen. Tot slot werden Italiaanse leenwoorden overge-
nomen, en wel op twee terreinen: op het gebied van de handel, doordat ve-
le Italiaanse bankiers zich in deze periode in de Nederlanden vestigden:
bank, bruto, kas, netto, nul, risico, saldo, en op het gebied van de muziek,
bouwkunst en beeldende kunst, waarin Italiaanse kunstenaars een voor-
aanstaande rol speelden: fresco, opera, schets, tenor.
Daarnaast bleef men woorden ontlenen aan het Frans en Latijn – uit
elk van beide talen meer dan uit alle andere talen samen! Bijzonder is dat
er in de Renaissance een aantal nieuwe voorzetsels is geleend uit het La-
101
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 102
tijn (contra, per, pro), uit het Frans (conform) en uit het Duits (trots): voorzet-
sels behoren tot het cement van de taal, en daarom worden ze maar zel-
den geleend. De genoemde voorzetsels behoren alle duidelijk tot het
ambtelijke jargon. Uit het Duits werden bovendien de onbepaalde voor-
naamwoorden ettelijke en ieder en, zoals al vermeld, het wederkerende
voornaamwoord zich geleend. Ook het lenen van voornaamwoorden is
uitzonderlijk.
Geleende achtervoegsels
Aan de Duitse bijbelvertalingen zijn de achtervoegsels -isch, -haftig en -ma-
tig ontleend, vergelijk afgodisch, evangelisch, kritisch; heldhaftig, krijgshaftig,
manhaftig; en rechtmatig, regelmatig. Het achtervoegsel -isch is verwant met
het Nederlandse achtervoegsel -s in bijvoorbeeld groots, mals (zie hoofd-
stuk 1). Voorts gaan woorden op -waardig terug op het Duits, vergelijk be-
gerenswaardig, bewonderenswaardig, nietswaardig, prijzenswaardig en volwaar-
dig.
Terwijl in het Oud- en Middelnederlands een groot aantal, grotendeels
geheel ingeburgerde, achtervoegsels aan het Latijn en Frans is ontleend,
werden in de Renaissance uit deze talen nog slechts enkele achtervoeg-
sels geleend, die bovendien ‘vreemd’ bleven en uitsluitend met uitheemse
woorden worden verbonden, namelijk -ade en -iek uit het Frans (vergelijk
antiek, tiranniek, uniek en blokkade, kanonnade), -icus uit het Latijn (vergelijk
criticus, medicus, musicus, politicus), en -isme uit het Frans of Latijn (vergelijk
aforisme, atheïsme, graecisme).
Geleende klankcombinaties
Door de instroom van leenwoorden zijn, net als in het Middelnederlands,
bepaalde klanken en klankcombinaties ingevoerd die aanvankelijk in het
Standaardnederlands niet binnen een lettergreep voorkwamen, zoals ts-
(tsaar, en later tseetseevlieg, tsunami), sf- (sfeer, sfinx), sc-/sk- (geleend nadat
deze klankcombinatie in het Nederlands was veranderd in sch-, vergelijk
scabreus), en tot slot ch- (chaos).
102
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 103
Taalreglementeringen
103
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 104
104
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 105
gië zich van Nederland af. Na de afscheiding vond er in België enige tijd
een richtingenstrijd plaats tussen degenen die zich op de Noord-Neder-
landse norm wilden richten, de integrationisten, en degenen die een ei-
gen Vlaamse norm nastreefden, de particularisten. In de loop van de ne-
gentiende eeuw wonnen de integrationisten het pleit.
Dankzij de eenwording van het koninkrijk werd de autonomie van de
provincies doorbroken: er was een eenheidsstaat waarin ambtenaren tel-
kens van post wisselden. Hierdoor breidde de beschaafde spreektaal, die
onder de ontwikkelde burgers van de Randstad werd gecultiveerd, zich in
de tweede helft van de negentiende eeuw steeds meer uit. Eveneens be-
vorderend voor de eenheidstaal waren de industrialisatie, de trek naar de
steden en de grotere mobiliteit, het onderwijs en de dienstplicht. Ook het
zangonderwijs hielp mee aan de verbreiding van de beschaafde uit-
spraak. Vanaf ongeveer 1900 gold in Nederland een gematigd Hollands of
Randstedelijk accent als standaarduitspraak. Zie verder hoofdstuk 6.
Inmiddels bleven in de negentiende eeuw kunstmatige, ‘papieren’
vormen in de schrijftaal de overhand houden en bleef de kloof tussen
schrijftaal en spreektaal groeien. Alle grammatica’s waren prescriptief:
zij schreven voor welk taalgebruik correct was. In de tweede helft van de
negentiende eeuw, met name vanaf ongeveer 1870, ontstond hierop ech-
ter een reactie, die in het volgende hoofdstuk wordt beschreven.
Klankveranderingen
In de achttiende en negentiende eeuw vonden er, anders dan in eerdere
periodes, geen grote klankveranderingen plaats. De reden is wellicht dat
er inmiddels een algemeen beschaafde uitspraak was gedefinieerd en dat
de spelling min of meer vastlag, waardoor klankveranderingen werden
tegengehouden. In ieder geval vonden er in de achttiende eeuw twee klei-
nere veranderingen in de uitspraak plaats. Ten eerste ging men onbe-
klemtoonde klinkers, zoals de klinker van het lidwoord de, toonloos uit-
spreken, als een sjwa. Vóór die tijd klonk een onbeklemtoonde klinker i-
of a-achtig, zie hoofdstuk 2. En ten tweede onderging de uitspraak van de
r een verandering. Tot dan werd de r voor in de mond gevormd met de
105
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 106
punt van de tong tegen het gehemelte achter de tanden; een dergelijke r
heet dan ook een tongpunt-r. In de achttiende eeuw namen Brusselse en
Haagse hofkringen de zogenoemde huig-r of keel-r over uit het Frans. De
huig-r wordt achter in de mond gevormd met de rug van de tong tegen het
achterste gedeelte van het gehemelte. De huig-r rukt steeds meer op, ook
in andere West-Europese landen, en wordt momenteel in Nederland va-
ker dan de tongpunt-r gebruikt.
De spelling
In de achttiende eeuw won het etymologische beginsel in de spelling
steeds meer veld, doordat de kennis van en belangstelling voor het verle-
den toenamen. Zo hing tot dan toe de keuze voor een dubbele of enkele e
en o af van analogie (booten vanwege boot) of van de uitspraak in dialecten.
In de achttiende eeuw echter bepaalden de taalkundigen dat de keuze af-
hing van de etymologie: als er vroeger een tweeklank had gestaan, moest
er een dubbele klinker worden gespeld, vandaar heelen ‘genezen’ naast
(ver)helen, en ophoopen naast hopen. Tussen e en ee, en o en oo bestond in de
standaardtaal geen uitspraakverschil (zie hoofdstuk 4), dus de etymolo-
gische spelling moest worden aangeleerd: zoals zo vaak koos men voor
een kunstmatig verschil.
Eind achttiende en begin negentiende eeuw werd de spellingvariatie
die voordien bestond tussen woorden met o en u (zie hoofdstuk 2) gelei-
delijk vastgelegd; zo bestonden aanvankelijk naast elkaar dobbel en dubbel,
joffer en juffer, kunst en konst, nummer en nommer. Veel van deze dubbelvor-
men gingen terug op een uitspraakverschil dat langzamerhand verdween
nu de standaardtaal algemener werd. In de negentiende eeuw kwam per
woord één bepaalde spelling, veelal die met u, vast te liggen. Soms bleven
beide vormen, met u en met o, naast elkaar bestaan met betekenis- of stijl-
verschil, bijvoorbeeld duf en dof, knul en knol, stulp en stolp.
In de negentiende eeuw verschenen verschillende officiële Nederland-
se spellingberegelingen, die ook toen al gepaard gingen met hevige dis-
cussies. De eerste beregeling dateerde als gezegd van 1804 en werd ge-
schreven door M. Siegenbeek. Deze koos voor aa in plaats van ae en voor
een wisseling van ee/e en oo/o afhankelijk van de uitspraak in dialecten –
wat voor de gemiddelde burger dus nauwelijks een hulpmiddel was. Sie-
genbeek koos bovendien voor ij in plaats van y in inheemse woorden,
106
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 107
Werkwoordspelling
Geleidelijk werd ook de spelling van de werkwoordsvormen vastgelegd.
In een grammatica uit 1706 van A. Moonen werd de huidige dt-spelling
gepropageerd. Volgens het gelijkvormigheidsprincipe geldt de t als ken-
107
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 108
Woordvormen
Volgens alle achttiende-eeuwse grammatica’s bestond er een verschil
tussen mannelijke en vrouwelijke woorden, hoewel de Nederlandse
spreektaal, behalve in het zuiden, uitsluitend een verschil tussen manne-
lijke en vrouwelijke persoonsnamen kende. Omdat men bij de bepaling
van het woordgeslacht niet bij de levende taal te rade kon gaan, versche-
nen er vanaf 1700 een groot aantal boeken en woordenlijsten waarin men
het geslacht van woorden kon opzoeken. In de achttiende eeuw werd het
woordgeslacht, en daarmee samenhangend de naamvalsuitgangen, het
item waaraan taalkundigen de meeste aandacht besteedden.
Volgens de eerste officiële Nederlandse grammatica van P. Weiland uit
1805 kende de Nederlandse schrijftaal vier naamvallen – twee minder dan
108
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 109
men in de zeventiende eeuw voorschreef, maar nog altijd drie meer dan
de levende taal kende. Ter illustratie worden de volgende naamvalsrijtjes
vermeld:
meervoud:
de oude mannen/herinneringen/bedden
der oude mannen/herinneringen/bedden
den ouden mannen/herinneringen/bedden
de oude mannen/herinneringen/bedden
Dit terwijl men net als tegenwoordig in alle gevallen uitsluitend zéi: de ou-
de man, de oude herinnering, het oude bed. In het onderwijs werd vooral aan de
naamvals-n van de vierde naamval van mannelijke woorden (hij zag den ou-
den man) veel aandacht besteed. In plaats van een tweede en derde naam-
val gebruikte men in de spreektaal, maar ook wel in de schrijftaal, een
voorzetselvoorwerp met van of aan. Desondanks schreven literatoren de
tweede en derde naamval nog lange tijd, omdat deze als stijlverhogend
golden – hoe sterk dat soms uit de toon viel, blijkt bijvoorbeeld uit Potgie-
ters de patroon aller slaapmutsen, aller soepjurken, aller sloffen te onzent!
Uit bovenstaande rijtjes blijkt dat de tweede naamval van het bepaalde
lidwoord van mannelijke en onzijdige woorden officieel des luidde en van
vrouwelijke woorden en het meervoud der. Geleidelijk echter werd des
steeds minder vaak gebruikt, en tegenwoordig komt het uitsluitend voor
in enkele vaste verbindingen, zoals zoon des huizes, des duivels (zie hoofdstuk
6 voor de lotgevallen van het lidwoord der). Mannelijke en onzijdige zelf-
standige naamwoorden in de tweede naamval kregen de uitgang -s. Lang-
zamerhand ontstond in de achttiende en negentiende eeuw de huidige si-
tuatie, waarin de bezits-s in principe alleen nog maar bij eigennamen en
verwantschapsnamen voorkomt, maar wel voor alle geslachten, ook voor
het vrouwelijke: Vondels drama, vaders boek, tantes verjaardag, Amsterdams
109
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 110
Nieuwe woorden
Zoals in alle periodes werden ook nu weer reeds bestaande achtervoeg-
sels uitgebreid. In de achttiende eeuw werd het achtervoegsel -loos ver-
lengd tot -eloos, in bijvoorbeeld achteloos, ambteloos, besluiteloos, reddeloos,
doordat het voorkwam achter woorden als hopeloos en trouweloos (van hope
en trouwe). Overigens werd het achtervoegsel -loos in sommige woorden
beschouwd als een afkeurenswaardige Duitse ontlening, een germanis-
me.
Er werden nieuwe versterkende bijvoeglijke naamwoorden gevormd
met als eerste deel de volgende zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden:
dol- (dolblij, dolgraag), pot- (potdoof, potdicht), reuze- (reuzegeleerd, reuzeleuk),
stom- (stomdronken, stomverbaasd) en ziels- (zielsbemind, zielsblij, zielsveel). Rot-
en snert- werden negatieve voorvoegsels bij zelfstandige naamwoorden,
110
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 111
Zinsdelen en zinnen
Een algemene verandering die vooral in deze periode inzette en tot op he-
den voortgaat, is dat bepaalde woorden die voordien op verschillende
manieren met elkaar werden verbonden, uitgroeiden tot vaste verbindin-
gen. Zo kon men in de Renaissance zeggen acht nemen op en in acht hebben;
in de achttiende en negentiende eeuw echter werd in acht nemen de vaste
vorm. De varianten voor mijn ogen komen, onder mijn ogen komen, onder de ogen
111
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 112
komen verdwenen ten gunste van de vaste verbinding onder ogen komen,
waarin het lidwoord en bezittelijk voornaamwoord zijn verdwenen, wat
vaak het kenmerk van een vaste verbinding is. Andere vaste verbindingen
die ontstaan zijn uit vrije woordcombinaties, zijn bijvoorbeeld aan de
drank, in de war, in de wolken zijn, naar verluidt, op de hoogte brengen, op dreef, op
zijn hoede, ter ore komen. Bovendien ontstonden enkele vaste verbindingen
door de combinatie van een tweedenaamvalsuitgang -s met een onbepaal-
de wijs, namelijk (het is) menens, tot barstens toe, tot vervelens toe, tot ziens; al
ouder, uit de zestiende eeuw, was tot weerziens.
In deze periode ontstonden tevens voorzetseluitdrukkingen, zie hier-
onder. Sowieso hadden de belangrijkste vormveranderingen in deze pe-
riode betrekking op de voorzetsels en de voornaamwoorden. Dat hangt
ongetwijfeld samen met de ineenstorting van het naamvallensysteem.
Andere veranderingen hadden een meer incidenteel karakter. Met die
laatste groep begin ik.
In de achttiende eeuw werd steeds vaker aan de overtreffende trap het
of ’t toegevoegd: het kleinst, het snelst, zij loopt het hardst. Tot op heden be-
staan enkele restanten van de oude vormen zonder het; zo kan men zeg-
gen ik wandel liefst alleen. Een typisch verschil tussen de standaardtaal in
Nederland en België is het weglaten van het voor best: zo schrijft men in
België men kan best als volgt te werk gaan, men kan best eerst de risico’s in kaart
brengen, terwijl men in Nederland uitsluitend kan schrijven men kan het best
als volgt te werk gaan, men kan het best eerst de risico’s in kaart brengen.
Er ontstonden een aantal nieuwe samengestelde of afgeleide voeg-
woorden, zoals althans, ofschoon, voorzover, teneinde, sinds (ouder was sint)
en mits (voordien een bijwoord en voorzetsel). Halverwege de negentien-
de eeuw ging men een kunstmatige scheiding maken tussen de voeg-
woorden omdat en doordat: omdat gold voortaan als redengevend (hij is niet
gekomen, omdat het regende) en doordat als oorzaakaanduidend (de grond was
nat, doordat het geregend had). Hetzelfde verschil schreef men voor daarom
en daardoor voor.
Voorts ging men regels formuleren over de manier waarop zinnen en
zinsdelen met elkaar mochten worden verbonden. Zo bepaalde men dat
gelijkluidende woorden in twee zinsdelen die zijn verbonden met en of
maar, alleen weggelaten mogen worden als ze in beide dezelfde gramma-
ticale functie hebben. Men mag dus zeggen de poezen liggen op de bank en (de
112
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 113
poezen) slapen. Foutieve samentrekkingen zijn echter hier zet men koffie en
over (de Zaan) en deze tijd zette hij vorig jaar neer en is zijn beste prestatie.
Eveneens nieuw was de kritiek op de zogenoemde tangconstructie: de
constructie waarbij twee bij elkaar horende zinsdelen van elkaar geschei-
den worden. De term is door de taalkundige Van Haeringen in 1947 be-
dacht, maar het verschijnsel is eeuwenoud. Het is pas een probleem als de
afstand tussen de bij elkaar horende delen te groot wordt, zoals in een zin
als de voorlichter gaf een verklaring over de door het concern in het afgelopen jaar be-
haalde resultaten. In de negentiende eeuw werd er voor het eerst op gewe-
zen dat de afstand tussen de delen beperkt moet zijn.
Voorzetsels
In deze periode nam het aantal voorzetsels sterk toe. Nieuwe voorzetsels
ontstonden onder andere uit verbindingen, bijvoorbeeld dankzij, ingevol-
ge, inzake, omstreeks. Voorts maakte men nieuwe samenstellingen van twee
voorzetsels, namelijk vanachter, vanaf, vanboven, vanonder, vanuit. De nieu-
we voorzetsels ontstonden uit een verbinding die al in het Middelneder-
lands voorkwam, bijvoorbeeld van ... af in van de berg af, van die tijd af. In de
negentiende eeuw werden de nieuwe voorzetsels fel bestreden, omdat
men meende dat ze strijdig waren met ons taaleigen, dus on-Nederlands,
omdat het tweede deel van de samenstellingen, af, geen voorzetsel maar
een bijwoord was – dat argument geldt echter niet voor achter, boven, onder
en uit, die zowel voorzetsel als bijwoord zijn. Nog in 1940 pleitte de be-
roemde taalmeester Charivarius ervoor het tweede deel van deze voorzet-
sels te schrappen of de voorzetsels te splitsen. Men diende dus niet te zeg-
gen vanaf het begin, maar van het begin of van het begin af. Mensen die vanaf
en dergelijke gebruikten, noemde hij minachtend de fnaffers, fnuiters en
fnachters. Lang niet iedereen was het met Charivarius eens, en de anekdote
deed de ronde dat een jonge lezeres aan Charivarius gevraagd zou hebben
wat het moest zijn: ‘Zeus dondert vanaf de Olympus’ of ‘Zeus dondert van
de Olympus af ’?
Men ging allerlei combinaties van twee voorzetsels gebruiken, waarbij
er één vóór en één achter het zelfstandige naamwoord werd gezet. Inci-
denteel kwam dit al voor, maar nu ontstonden veel nieuwe combinaties,
die bovendien zeer frequent gebruikt werden. Nieuwe voorzetselcombi-
naties waren bijvoorbeeld aan ... toe, achter ... aan, achter ... om, bij ... af, bo-
113
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 114
ven ... uit, buiten ... om, door ... heen, naar ... toe, onder ... door, over ... heen, te-
gen ... aan, tegen ... in, tegen ... op, tussen ... door, voor ... uit. Hiermee werden
zinnen gemaakt als ben je al aan het boek toe?, de kat sloop achter de merel aan of
je moet naar hem toe gaan.
Nieuw was dat bij werkwoorden van beweging de voorzetsels af, bin-
nen, door, in, langs, om, op, over, rond, uit en voorbij áchter het zelfstandig
naamwoord werden gezet in plaats van ervoor – men spreekt wel van
‘achterzetsels’. Voorbeelden zijn hij reed de straat/de stad in, hij liep de kamer
uit, hij liep de tuin door. Zo ontstond er betekenisverschil tussen hij was de
kamer uit gelopen en de vergadering is uitgelopen, of tussen hij wilde het bos in rij-
den en hij wilde de auto inrijden.
Voorts ontstond er een groot aantal voorzetseluitdrukkingen: verbin-
dingen van een zelfstandig naamwoord voorafgegaan door een voorzet-
sel en gevolgd door van, of soms een ander voorzetsel. Voorbeelden hier-
van zijn aan het adres van, aan de hand van, bij gelegenheid van, bij monde van,
bij wijze van, door middel van, door toedoen van, in antwoord op, in geval van, in
het kader van, in het licht van, in overeenstemming met, in plaats van, in de richting
van, in ruil voor, in strijd met, in tegenstelling met, in verband met, met behulp van,
met betrekking tot, met het oog op, met medewerking van, met uitzondering van,
naar gelang van, onder leiding van, op grond van, op verzoek van, ten aanzien van,
ten behoeve van, ten gevolge van, ten opzichte van, ter hoogte van, ter wille van en
uit hoofde van. Eind negentiende eeuw kwam ook voor wat betreft op. Dit
werd en wordt nog wel beschouwd als een gallicisme, een letterlijke ver-
taling van Frans pour/en ce qui concerne, en volgens sommige taaladviesboe-
ken dient men te schrijven wat ... betreft: wat het referendum betreft in plaats
van voor wat betreft het referendum.
Tot slot worden vanaf deze periode steeds meer werkwoorden gecom-
bineerd met een vast voorzetsel, bijvoorbeeld bedanken voor, denken aan, ho-
pen op, kijken naar, luisteren naar, twijfelen aan, wachten op. Ook zelfstandige
en bijvoeglijke naamwoorden krijgen vaste voorzetsels, vergelijk eerbied
voor, neiging tot, verdriet over en boos op, voldaan over.
Voornaamwoorden
In de achttiende eeuw werd één nieuw aanwijzend voornaamwoord sa-
mengesteld, namelijk soortgelijk; nieuwe onbepaalde voornaamwoorden
waren verschillende en zoiets. Het aanwijzend voornaamwoord gene werd ge-
114
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 115
leidelijk vervangen door ginds(e): in plaats van gene berg gaat men zeggen
gindse berg.
Het gebruik van sommige voornaamwoorden veranderde in de loop
van de tijd. Al in de eerste helft van de achttiende eeuw kreeg je de beteke-
nis ‘men’: dat moet je niet doen. De persoonlijke voornaamwoorden u en jul-
lie werden steeds vaker gebruikt in plaats van gij. Terwijl aanvankelijk op
jullie dezelfde werkwoordsvorm volgde als op gij(lui), en men dus zei jul-
lie/gij loopt, jullie/gij liept, ging men nu naar analogie van de werkwoords-
vormen na wij en zij steeds vaker de vorm jullie lopen, jullie liepen gebruiken.
Die vorm kreeg vanaf ongeveer een eeuw geleden in de standaardtaal de
overhand, zodat nu alle persoonsvormen in het meervoud de uitgang -en
hebben.
Een regel uit de achttiende-eeuwse schrijftaal die inmiddels is verdwe-
nen, is dat men een verschil diende te maken tussen zijn en dezelve: Jan ver-
moordde Klaas en zijn vrouw zou dan betekenen dat Jan zowel Klaas als zijn
eigen vrouw vermoordde, terwijl Jan vermoordde Klaas en deszelfs vrouw zou
betekenen dat Jan Klaas en de vrouw van Klaas vermoordde.
Men ging in zinnen regelmatig het voornaamwoordelijke bijwoord er
invoegen, bijvoorbeeld in er staat een boom, hij kwam er vaak, ik ben er direct
heen gelopen, er waren veel bezoekers. Dit bijwoord was ontstaan in de Renais-
sance, maar kwam toen slechts incidenteel voor. Eveneens nam het ge-
bruik van andere voornaamwoordelijke bijwoorden toe: in plaats van aan
die hanteerde men steeds vaker daaraan, in plaats van in niets zei men ner-
gens (heeft hij plezier in), en in plaats van in iets gebruikte men ergens (heeft hij
gelijk).
Uit de vorige hoofdstukken bleek dat betrekkelijke voornaamwoorde-
lijke bijwoorden die dienden ter inleiding van een bijzin, in de Middeleeu-
wen vrijwel alleen d-vormen bezaten (daar in etc.) en dat in de Renaissan-
ce w- en d- naast elkaar kwamen te staan. In de achttiende en negentiende
eeuw kregen de w-vormen definitief de overhand, en in de twintigste
eeuw zijn de d-vormen geheel verdwenen. Terwijl in de loop van de negen-
tiende eeuw de gescheiden d-vormen (daar hij op...) verdwenen, ging men
de w-vormen, die voorheen voornamelijk ongescheiden werden gebruikt
(waarop hij...), steeds vaker gescheiden gebruiken (waar hij op...). Waar-
schijnlijk waren de gescheiden w-vormen al ouder, maar ze werden lange
tijd, zelfs tot voor kort, in de schrijftaal tegengehouden: volgens de voor-
115
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 116
Leenwoorden
In de achttiende eeuw nam het aantal geleende woorden ten opzichte van
de periode hiervoor af, ten gevolge van de economische en culturele stag-
natie. Na 1800 vond een explosie plaats van nieuwe woorden, zowel ge-
leende als zelfgemaakte, die tot op heden voortduurt. Deze explosie is on-
getwijfeld op het conto van de wetenschappelijke woorden te schrijven:
de laatste twee eeuwen hebben wetenschap en techniek zich enorm ont-
wikkeld en uitgebreid, en de woordenschat heeft deze ontwikkeling ge-
volgd. Het begon met de Franse tijd, rond 1800: deze leidde tot een enor-
me stijging van het aantal Franse leenwoorden, doordat de Fransen een
groot aantal vernieuwingen invoerden (zie de inleiding van dit hoofd-
stuk). Zo leidde de invoering van het metrieke stelsel tot leenwoorden als
gram, kilo, liter, meter. Daarnaast werden er veel woorden overgenomen op
het gebied van overheid en staatsinrichting, zoals administratief, arrondis-
sement, convenant, douane, federatie, instituut, politie, sociaal, en de voorzetsels
à en vis-à-vis.
Aan het eind van de negentiende eeuw liep de Franse invloed geleide-
lijk terug. Het Duits en Engels gingen de lacune opvullen die het Frans
achterliet. In de negentiende eeuw speelden de Duitse componisten,
116
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 117
117
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 118
woorden te vinden uit een keur van talen – leenwoorden die niet eerder in
het Nederlands zijn vermeld. Het is echter de vraag of we hieruit mogen
concluderen dat dit nieuwe leenwoorden zijn die in deze periode alge-
meen bekend of gebruikelijk werden. In ieder geval waren ze kennelijk in
kleine kring bekend. Voorbeelden van dergelijke woorden zijn Italiaanse
leenwoorden op het gebied van de kunst, zoals animo, tempo, villa, Spaan-
se leenwoorden als criticaster, desperado, siësta, tornado, Arabische woorden
als boernoes, islam, moslim, soera, Turkse leenwoorden als kismet, kelim, raki,
Indonesische leenwoorden als adat, nasi, sambal, sarong, Russische leen-
woorden als balalaika, toendra, wodka, en Japanse leenwoorden als harakiri,
kakemono, shogun.
118
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 119
Het Standaardnederlands
Het was onvermijdelijk dat er een reactie kwam op de kloof die in de acht-
tiende en vooral negentiende eeuw was ontstaan tussen de gekunstelde
schrijftaal en de spreektaal. Die reactie kwam op gang in de tweede helft
van de negentiende eeuw. Taalkundigen (R.A. Kollewijn, C.G.N. de Vooys)
en literaire schrijvers (Multatuli, Jacob van Lennep, de Tachtigers) pleitten
ervoor in het taalonderwijs en in de grammatica’s niet meer de schrijftaal,
maar de beschaafde spreektaal als norm te nemen, en dus bijvoorbeeld de
naamvallen af te schaffen. Een ander belangrijk actiepunt was een vereen-
voudiging van de spelling.
Voor het eerst kón de beschaafde spreektaal als norm gelden, want tot
dat moment verschilde de gesproken taal van streek tot streek, anders
dan de geschreven taal, die sinds de achttiende eeuw een grote eenheid
vormde. In de negentiende eeuw ontstond geleidelijk ook een gesproken
standaardtaal, waarbij men zich richtte op de schrijftaal: de geschreven
vorm gold als leidraad voor de klank, en men volgde dus de spellinguit-
spraak. Het gevolg was dat aan het eind van de negentiende eeuw de kloof
tussen de gesproken en geschreven standaardtaal kleiner was geworden.
Spellinguitspraak hield bijvoorbeeld de neiging tegen om een onbeklem-
toonde klinker in leenwoorden als sjwa uit te spreken – zoals /peliesie/ of
/pliesie/ voor politie en /siegerèt/ voor sigaret. En dankzij spellinguitspraak
geldt nog steeds als verzorgde uitspraak /houde(n)/ in plaats van /hou-
we/, /ik vind/ in plaats van /ik vin/ en /hij ligt/ in plaats van /hij leit/. Eind
negentiende eeuw gaf men de gesproken variant van de standaardtaal, of-
wel de verzorgde omgangstaal, de naam Algemeen Beschaafd Neder-
lands. Als norm voor dit abn gold de spreektaal van de maatschappelijke
bovenlaag in de grote Hollandse steden.
In de twintigste eeuw verbreidden de gesproken en geschreven stan-
119
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 120
daardtaal zich steeds meer. Hiervoor zijn een aantal oorzaken aan te wij-
zen. In de eerste helft van de twintigste eeuw volgde iedereen lager onder-
wijs en menigeen een vorm van voortgezet onderwijs: eind negentiende
eeuw waren er nieuwe schooltypen ontstaan zoals de hbs en de mulo, en
in 1900 werd in Nederland de leerplicht ingevoerd; in België gebeurde dat
in 1914. Daarnaast nam de actieradius van mensen toe door de uitvinding
van de fiets, bromfiets, trein, bus en auto, waardoor men steeds vaker
contact had met Nederlandssprekenden uit andere regio’s. De industria-
lisatie zorgde voor grootschalige verhuizingen binnen Nederland. In de
tweede helft van de twintigste eeuw werden nieuwe communicatiemidde-
len zoals telefoon, radio en televisie gemeengoed. Terwijl in het begin van
de twintigste eeuw alleen de bovenlaag van de Nederlandse bevolking
abn sprak, ging in het midden van de eeuw ook de sociale middenklasse
zich ervan bedienen, als middel om sociaal hogerop te komen.
De norm voor de standaardtaal was in de eerste helft van de twintigste
eeuw strak. De schrijftaal bleef de norm, maar het was wel een schrijftaal
die meer aansloot bij de spreektaal dan in de negentiende eeuw. Steeds
meer mensen gingen die strakke norm halen. Vanaf eind jaren zestig tra-
den er grote maatschappelijke veranderingen op: de samenleving ont-
zuilde en democratiseerde. Het verzet tegen het gevestigde gezag uitte
zich ook in het taalgebruik, dat vrijer, minder officieel werd. De naoor-
logse generatie verzette zich tegen het ‘verzorgde’, gekunstelde taalge-
bruik van de oudere generatie, zoals het uitspreken van de slot-n in lezen,
praten, mensen: tegenwoordig wordt zelfs bij de omroepen de uitspraak
/leze/ hoger gewaardeerd dan die van /lezen/. De norm voor de stan-
daardtaal werd steeds losser: er gingen taalverschijnselen toe behoren
(klanken, woorden, woordverbindingen) die vroeger beslist niet tot de
standaardtaal werden gerekend. Het taalgebruik werd informeler, en de
schrijftaal verschilde steeds minder van de spreektaal: wat men in de
spreektaal accepteerde, werd ook acceptabel in de schrijftaal. Taalver-
schijnselen uit de dialecten of de lagere sociale milieus werden alge-
meen aanvaard. De seksuele revolutie slechtte vele taboes, en leidde er-
toe dat woordenboeken woorden opnamen zoals bonken, mierenneuker,
moederneuker, publiciteitsgeil, rampetampen. Ook het taboe op lichaamsde-
len en -uitscheidingen verdween, en we zien hiermee dan ook allerlei
nieuwe samenstellingen en afleidingen, zoals klooien, klotebaan, kutten,
120
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 121
Nederlandse variëteiten
121
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 122
122
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 123
123
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 124
124
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 125
tof (1824) > mieters (1898) > blits (1966) > hip (1966) > gaaf (1973) > onwijs
(1985) > strak (1987) > wreed (1987) > cool (1989) > vet (1989) > (vet) chill,
relaxed (heden)
125
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 126
126
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 127
Klankveranderingen
In de loop van de twintigste eeuw gingen steeds meer mensen zich bedie-
nen van de standaarduitspraak, waardoor er steeds minder uitspraak-
variatie bestond. In de jaren zeventig en tachtig kwam hierin echter ver-
andering, althans in Nederland. In die periode werden allerlei klanken
die als substandaard golden, geleidelijk min of meer geaccepteerd, waar-
door er een grotere en meer geaccepteerde variatie optrad binnen de stan-
daarduitspraak. De uitspraak /aai/ voor ij en ei breidde zich in de stan-
daardtaal uit, nadat deze klankverandering drie eeuwen lang door de
taalregelaars was tegengehouden (zie hoofdstuk 4). In de jaren zeventig
gingen met name jonge vrouwen zich hiervan bedienen, en kreeg het ver-
schijnsel zelfs een naam, toegekend door de taalkundige Jan Stroop: het
127
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 128
128
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 129
De spelling
In 1891 pleitte R.A. Kollewijn voor spellingvereenvoudiging en voor een-
heid tussen schrijftaal en beschaafde spreektaal. Als uitgangspunt voor
de spelling nam hij de uitspraak (‘taal is klank’, ‘schrijf zoals je spreekt’)
en niet meer de etymologie, zoals De Vries en Te Winkel deden (zie
hoofdstuk 5). In de schrijftaal dienden volgens hem geen onderscheidin-
gen voor te komen die niet bestaan in de spreektaal. In concreto wilde hij
het achtervoegsel -lijk spellen als -lik (daarom kreeg het voorstel de bij-
naam ‘lik-spelling’) en -isch als -ies, sch vereenvoudigen tot s (vis, mens en
niet visch, mensch), en de verbindings-s en -n alleen schrijven waar ze wor-
den gehoord (vandaar oorlogschip, zedekunde). Voorts bepleitte hij de spel-
ling van een enkele e en o in open lettergrepen, behalve op het einde van
het woord (twee). Tot slot wilde hij de naamvals-n van lidwoorden en bij-
voeglijke naamwoorden bij mannelijke woorden in de vierde naamval fa-
cultatief stellen.
Nadat de nodige commissies rapporten hadden opgesteld, werd in
1930 voor het onderwijs bepaald dat de naamvals-n facultatief was, behal-
ve in het geval van mannelijke personen en dieren: men diende te spellen
aan den man, van den stier maar op de stoel. In 1934 werd in het onderwijs de
spelling-Marchant ingevoerd, die bij wet werd geregeld in 1946 (België) en
in 1947 (Nederland). Voortaan spelde men uitsluitend enkele e en o in open
lettergreep (heten, bomen; vandaar de slogan ‘niet zoo, maar zo!’), sch alleen
als de ch gehoord wordt en in de uitgang -isch, en werd de naamvals-n bij
mannelijke zelfstandige naamwoorden facultatief gesteld – wat de facto
de doodsteek ervoor betekende.
Op basis van de spelling-Marchant werd door een Vlaams-Nederland-
se commissie in 1954 de Woordenlijst van de Nederlandse taal samengesteld,
die vanwege de kleur van het omslag de bijnaam ‘het Groene Boekje’
kreeg. Vooral veel aandacht kregen de bastaardwoorden: min of meer
129
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 130
130
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 131
Woordvormen
Achtereenvolgens komen aan de orde de veranderingen met betrekking
tot de zelfstandige naamwoorden, de lidwoorden, de werkwoorden en de
voornaamwoorden.
Zelfstandige naamwoorden
In de zeventiende eeuw was bepaald dat woorden in de schrijftaal drie ge-
slachten bezitten: het mannelijk, het vrouwelijk (beide met het lidwoord
de) en het onzijdig (met het lidwoord het). In de Noord-Nederlandse
spreektaal bestond toen, net als nu, slechts een tweedeling tussen de- en
het-woorden, dus tussen onzijdige en niet-onzijdige woorden. Alleen bij
persoonsnamen kent ook de spreektaal een driedeling, die blijkt uit de
verwijzende voornaamwoorden, vergelijk bijvoorbeeld de vrouw en haar
boek, de man en zijn boek, het boek en zijn kaft (zie hoofdstuk 4). In de verschil-
lende spellingberegelingen werd het onderscheid tussen mannelijke en
vrouwelijke woorden (voorzover geen persoonsnamen) geleidelijk gere-
duceerd. In het Groene Boekje van 1954 beperkte men de vrouwelijke
woorden tot voornamelijk collectieve en abstracte woorden (de zoge-
noemde ‘eer- en deugdgroep’) en woorden met een bepaald achtervoeg-
sel. Andere woorden die voorheen vrouwelijk waren, zoals tafel of kast,
kregen de indicatie ‘v. (m.)’, wat inhield dat men naar deze woorden zo-
wel met zij als met hij mocht verwijzen. In de praktijk ging het hierbij om
zaaknamen die in de Zuid-Nederlandse dialecten (of een deel daarvan)
vrouwelijk waren en in het Noord-Nederlands een de-woord. In de uitgave
van het Groene Boekje uit 1995 werd het aantal vrouwelijke woorden in de
standaardtaal verder beperkt tot hoofdzakelijk woorden met een bepaald
achtervoegsel. Zo gelden woorden met de inheemse achtervoegsels -de/-
te, -heid, -nis, -schap en met de geleende achtervoegsels -ade, -age, -ie, -iek,
-ij, -suur, -teit, -theek en -tuur als vrouwelijk (al deze achtervoegsels zijn
hiervoor ter sprake gekomen). Overigens neemt ook in België het aantal
vrouwelijke woorden vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw af; de
vereenvoudiging van het geslachtssysteem vindt hier dus ook plaats, en-
kele eeuwen later dan in Nederland.
In het Standaardnederlands vindt een uitbreiding plaats van het meer-
voud op -s bij woorden op -e, doordat de uitgang -en wordt uitgesproken
als /e/, zodat het verschil tussen enkelvoud en meervoud niet hoorbaar is
131
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 132
Lidwoorden
Sinds de verdwijning van de naamvals-n kent het lidwoord nog slechts
twee vormen: de en het. De verbogen vormen den en des hielden slechts
stand in vaste uitdrukkingen, zoals in den beginne, in den lande, op den duur,
zoon des huizes. Anders echter is het gesteld met de verbogen vorm der. In de
schrijftaal werd deze in de negentiende eeuw gebruikt voor de tweede
naamval van vrouwelijke woorden en meervouden (zie hoofdstuk 5). De
laatste driekwart eeuw is het gebruik ervan uitgebreid naar woorden van
álle geslachten in zowel enkel- als meervoud. Men kiest voor der ter afwis-
seling van van de; der lijkt bijna een nieuw (met het lidwoord samengetrok-
ken) voorzetsel met de betekenis ‘van de’. Zo wordt der op internet regel-
132
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 133
133
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 134
Werkwoorden
Wat betreft de werkwoorden kan gewezen worden op het feit dat gaan, dat
vroeger alleen met handelingswerkwoorden werd gecombineerd (ik ga
eten, lezen, wandelen), tegenwoordig ook met andere werkwoorden wordt
gecombineerd en dan ongeveer de betekenis heeft van ‘in het heden voor-
bereide toekomst’, vergelijk de trein gaat binnenkomen, ze gaan een nieuw huis
krijgen; het werkwoord gaan is zo langzamerhand op weg een hulpwerk-
woord van de toekomende tijd te worden. Dit verschijnsel komt ook voor
in het etnisch Nederlands, vergelijk Surinaams-Nederlands je gaat het niet
horen. Voorts wordt het werkwoord doen in de standaardtaal steeds vaker
omschrijvend gebruikt, vergelijk wat doen we eten vanavond? Dit gebruik
komt waarschijnlijk uit de dialecten, waar het al ouder is. Ook dit ver-
schijnsel komt in het etnisch Nederlands voor, vergelijk Marokkaans-Ne-
derlands dan doe je al denken dat...
Voorts gaat de ontwikkeling dat laagfrequente sterke werkwoorden
zwak worden, nog steeds door. Dat geldt bijvoorbeeld voor blinken, schel-
den, scheren, spuiten, vlechten en vriezen, die regelmatig als verleden tijd krij-
gen blinkte, scheldde, scheerde et cetera. Daarentegen krijgen de zwakke
werkwoorden breien en vrijen vaak sterke vormen: ze breeën, vreeën.
Voornaamwoorden
Er is sinds de jaren zestig een duidelijke verandering te zien in het gebruik
van u en je, die samenhangt met veranderende sociale verhoudingen.
134
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 135
135
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 136
Nieuwe woorden
Binnen de standaardtaal is in de tweede helft van de twintigste eeuw een
streven naar eenvoud, efficiëntie en verkorting te zien in de vorming van
nieuwe woorden. Zo verkiest men een korte samenstelling boven een om-
schrijving: defensieminister of onderwijsminister in plaats van minister van De-
fensie, minister van Onderwijs, om privacy-redenen in plaats van om redenen van
privacy. Samenstellingen worden bovendien gevormd van steeds meer
zelfstandige naamwoorden, vergelijk pensioenfondstoetredingsvoorwaarden;
velen hebben overigens bezwaar tegen dergelijke lange samenstellingen
en beschouwen ze als germanisme. Ook woordgroepen en zinnen wor-
den onderdeel van de samenstellingen, zodat een zeer compacte wijze
van uitdrukking ontstaat, vergelijk blijf-van-mijn-lijfhuis, doe-het-zelfwinkel
(een vertaling uit het Engels) en reken-je-rijkfilosofie.
De behoefte aan korte omschrijvingen heeft ertoe geleid dat het aan-
tal samenstellingen met een zelfstandig en een bijvoeglijk naamwoord
enorm is toegenomen: in plaats van (on)vriendelijk voor het publiek verkoos
men het korte publieks(on)vriendelijk. Jonge vormingen zijn bijvoorbeeld
autoluw, bedrijfsvreemd, kamerbreed en kapitaalintensief; in de paragraaf over
geleende voor- en achtervoegsels hierna komen nog meer voorbeelden
ter sprake. Het verschijnsel is begonnen onder invloed van andere talen,
maar vervolgens productief geworden in het Nederlands. Onder deze ca-
tegorie vallen ook versterkende voorvoegsels zoals apestoned, beregoed,
bikkelhard, keiruig, knoertgoed, knotsgek, ladderzat, loeihard, poepduur, poepie-
link, retegaaf, snoeihard en witheet, alle na 1950 voor het eerst genoteerd. De
voorbeelden zijn tevens een bewijs van de informalisering van het taal-
gebruik.
Het gebruik van samengestelde werkwoordstammen als zelfstandig
naamwoord, dat stamt uit de Renaissance (vergelijk bijslaap in hoofdstuk
4), steeg in de tweede helft van de twintigste eeuw naar nieuwe hoogte –
opnieuw vanwege de korte uitdrukkingswijze. Zo vormde men onder an-
dere aanpak, aanzet, doorstroom, inbreng, instroom, invoer, nasleep, ophaal, op-
vang, overblijf, uitdraai, uitleen. Deze woorden hebben altijd het lidwoord de
en komen in de plaats van langere vormen zoals het invoeren of de invoering.
136
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 137
137
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 138
Zinsdelen en zinnen
De veranderingen die zinsdelen in de twintigste eeuw hebben ondergaan,
zijn niet onder één noemer te brengen. Daarom vermeld ik ze per woord-
soort: eerst de zelfstandige naamwoorden, dan de bijvoeglijke naam-
woorden, werkwoorden, voornaamwoorden, voorzetsels en voegwoor-
den; tot slot komen de Tante Betje en bijzinnen aan de orde.
Zelfstandige naamwoorden
In de loop van de tijd is men steeds complexere groepen met een zelfstan-
dig naamwoord gaan vormen, waarbij er steeds meer elementen vóór het
zelfstandig naamwoord werden gezet; in plaats van een paragraaf die nog
eens goed bestudeerd moet worden en een grasmaaier die hem toebehoort of, ouder,
een grasmaaier, hem toebehorende, schrijft men tegenwoordig een nog eens goed
te bestuderen paragraaf en een hem toebehorende grasmaaier. In de twintigste
eeuw worden bovendien binnen de groep allerlei zinsbepalingen opgeno-
men: de woordvolgorde verandert, waarbij dikwijls elementen die aanvan-
kelijk vóór het lidwoord stonden, erachter komen te staan: vermoedelijk met
de laatste trein verandert in met vermoedelijk de laatste trein en vervolgens in met
de vermoedelijk laatste trein. Dankzij deze woordvolgordeverandering is er
een nieuwe combinatie ontstaan van een bijwoord of bijwoordelijke bepa-
ling met een zelfstandig naamwoord, waar vroeger alleen een bijvoeglijk
138
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 139
naamwoord kon voorkomen, zoals een bijna zestiger, een van origine televisieor-
ganisatie, de verreweg hoogste uitgaven, het van oorsprong openluchtstadion en een
beetje neerlandicus. De oude woordvolgorde luidde bijna een zestiger, van origine
een televisieorganisatie, verreweg de hoogste uitgaven, van oorsprong het openlucht-
stadion en wie zich ook maar een beetje neerlandicus mag noemen.
Opvallend is dat zelfstandige naamwoorden in een zin steeds minder
vaak de functie van meewerkend voorwerp krijgen; de taalkundige Joop
van der Horst spreekt dan ook van de ‘leegloop van het meewerkend voor-
werp’. In hoofdstuk 3 zagen we bijvoorbeeld dat een groot aantal onper-
soonlijke constructies veranderd is zoals mi lanct in ik verlang, en in hoofd-
stuk 5 bleek dat ik geef het hem vaak vervangen wordt door ik geef het aan hem;
op internet kun je ook bijvoorbeeld lezen verder heeft ze water aan de plantjes
gegeven, hoewel de meeste mensen (nog?) zeggen: verder heeft ze de plantjes
water gegeven. Recente veranderingen zijn ik pas die broek niet in plaats van
mij past die broek niet en ik irriteer me daaraan in plaats van het irriteert mij. Bo-
vendien schrijft men steeds vaker zinnen als de reizigers worden verzocht in
plaats van de reizigers wordt verzocht, dit in strijd met de regel die eind negen-
tiende eeuw was vastgesteld en volgens welke de reizigers wordt verzocht cor-
rect heet te zijn, met reizigers als meewerkend voorwerp.
Bijvoeglijke naamwoorden
Bij de bijvoeglijke naamwoorden kan gewezen worden op het feit dat men
in de negentiende en twintigste eeuw na een vergrotende trap de verbo-
gen vorm van het voornaamwoord is gaan gebruiken: groter dan mij of
(vooral in de spreektaal) groter als mij in plaats van groter dan/als ik, waarin
dan/als kennelijk als voorzetsel worden opgevat. In alle grammatica’s
wordt dit afgekeurd, omdat je wel kunt zeggen hij is groter dan ik ben, maar
niet hij is groter dan mij is. Even controversieel is het weglaten van dan in de
constructie maar niet dan nadat; de taalmeesters rekenen dit fout, maar op
internet komt maar niet nadat ruim drie keer zo vaak voor als maar niet dan
nadat.
De laatste tijd worden vergrotende en overtreffende trappen steeds va-
ker gevormd door omschrijvingen met meer en meest: de meer geavanceerde
toepassingen, de meer ervaren onderzoeker, de meest belangrijke/interessante boeken.
Dit wordt wel toegeschreven aan invloed van het Engels. Sommige taal-
gebruikers hebben bezwaar tegen bepaalde vergrotende en overtreffende
139
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 140
trappen; dit bezwaar is niet van taalkundige aard, maar is ingegeven door
de logica. Het bezwaar richt zich tegen constructies als optimaler, opti-
maalst, zo optimaal mogelijk (omdat optimaal al ‘zo goed mogelijk’ bete-
kent), tegen unieker, uniekst (omdat uniek al ‘enig in zijn soort’ betekent),
tegen eniger, enigste (de enigste keer, omdat enig al ‘waarvan geen tweede is’
betekent) en tegen de grootste/kleinste helft (omdat de twee helften van iets
even groot zijn).
Bijwoorden die onmiddellijk vóór een bijvoeglijk naamwoord staan,
krijgen vaak een -e, vergelijk het hele mooie schilderij in plaats van het heel
mooie schilderij en erge leuke mensen in plaats van erg leuke mensen. In taalad-
viesboeken wordt dit afgekeurd.
Werkwoorden
Bij werkwoorden valt op dat sommige werkwoorden tegenwoordig als
onderwerp een zelfstandig naamwoord krijgen dat vroeger alleen lijdend
voorwerp of voorzetselvoorwerp kon zijn. Zo zegt men tegenwoordig dat
boek leest vlot of die stoel zit ongemakkelijk, terwijl men vroeger alleen kon
zeggen hij leest het boek vlot, het/ik zit ongemakkelijk in die stoel.
In de schrijftaal dient men de persoonsvorm bij een onderwerp be-
staande uit een hoeveelheidsaanduiding (aantal, boel, menigte, paar, reeks
e.d.) en een meervoudig zelfstandig naamwoord in het enkelvoud te zet-
ten: een aantal/paar vogels vliegt weg. De meeste taalgebruikers hebben
evenwel een voorkeur voor de meervoudsvorm: een aantal/paar vogels vlie-
gen weg. Enkele taaladviseurs geven als (schrijftaal)regel dat de persoons-
vorm in het enkelvoud dient te staan wanneer er sprake is van een groep
(er liep een groot aantal mensen op straat) en in het meervoud als de nadruk ligt
op de afzonderlijke leden van de groep (een groot aantal mensen hebben zich
aangemeld). Nieuw – en door taaladviseurs fout gerekend – is dat de per-
soonsvorm ook in het meervoud wordt gezet wanneer het onderwerp al-
leen bestaat uit een groepsaanduiding. Op internet wordt bijna even vaak
geschreven een aantal hebben/hadden/lopen/liepen/staan /stonden/zitten/zaten
als een aantal heeft et cetera.
Voornaamwoorden
Voornaamwoorden of bijwoorden die op de eerste plaats in de zin staan,
worden in gesproken taal dikwijls weggelaten: moet kunnen, heb ik niet aan
140
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 141
gedacht, heb ik al, ken ik niet. Vergelijkbaar hiermee is dat in etnische varië-
teiten regelmatig het voornaamwoord het en het woordje er worden weg-
gelaten, vergelijk Marokkaans-Nederlands wat wil je aan doen? Het modi-
euze is goed /íííís goed/ voor ‘het/dat is goed, oké’ is het eerst aangetroffen
in het Surinaams-Nederlands en misschien van daaruit doorgedrongen
tot het Standaardnederlands.
In de vorige hoofdstukken is ter sprake gekomen dat betrekkelijke
voornaamwoorden en voornaamwoordelijke bijwoorden die dienen ter
inleiding van een bijzin, geleidelijk w-vormen kregen in plaats van d-vor-
men. De vervanging van dat door wat begon in de achttiende eeuw en is
momenteel nog steeds gaande. De keuze voor een van beide vormen is te-
genwoordig onderworpen aan allerlei regels. Althans in de schrijftaal,
want in de spreektaal heeft wat duidelijk ‘gewonnen’. In de schrijftaal is
verordonneerd dat met wat wordt verwezen bij een ingesloten antecedent
(je moet doen wat ze zegt), naar een hele zin (hij veranderde het voorstel, wat we
goedvonden), naar een woord van onbepaaldheid (alles/niets/veel wat) of naar
een bijvoeglijk naamwoord, vaak een overtreffende trap met het zonder
zelfstandig naamwoord (het eerste wat je moet doen). Daarentegen mag wat
niet worden gebruikt als verwijzing naar een bepaald of onbepaald onzij-
dig zelfstandig naamwoord of naar een naamwoordgroep: een boek wat ik
erg mooi vind, het eerste boek wat ik heb gelezen, ik wil niet het rode balletje maar het
groene wat daar ligt worden fout gerekend.
De vervanging van die door wie verkeert in de schrijftaal nog in een pril
stadium: alleen bij ingesloten antecedent wordt wie gebruikt: wie niet horen
wil, moet voelen. In alle andere gevallen verwijzen we in de schrijftaal met
die (de man die, degene die). In de spreektaal wordt wie regelmatig gebruikt
in gevallen waar geen sprake is van een ingesloten antecedent: de man wie
ik zag, dat is de jongen wie gisteren hier aan de deur kwam. Daarnaast worden in
de spreektaal die en dat door elkaar gebruikt, waarbij vooral die in plaats
van dat voorkomt, vergelijk een succes die een begin is; dit komt ook voor in et-
nisch Nederlands, vergelijk Marokkaans-Nederlands ziet daar een aapje die
in zijn neus zit [te peuteren].
In beweging is ook het gebruik van wiens. De officiële regel luidt dat
wiens gebruikt wordt ter verwijzing naar mannelijke personen in het en-
kelvoud, terwijl wier verwijst naar vrouwelijke personen in het enkelvoud
en naar vrouwelijke én mannelijke woorden in het meervoud. Op internet
141
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 142
echter blijkt dat meervoudige woorden in meer dan de helft van de geval-
len wiens in plaats van wier krijgen (de kinderen wiens ouders gescheiden zijn),
en dat een kwart van de vrouwelijke woorden wordt gecombineerd met
wiens (de dame wiens man verdwenen is). Het is niet uitgesloten dat in de toe-
komst alleen wiens zal overblijven, precies zoals de bezits-s en het lid-
woord der tegenwoordig voor alle geslachten worden gebruikt.
Voorzetsels
In de twintigste eeuw hebben de woorden gaande, gaandeweg, gezien, lopen-
de en richting de functie van voorzetsel gekregen, vergelijk gaande de serie,
gaandeweg de ochtend, gezien de feiten, lopende het onderzoek, je keek dan richting
mij. Doorheen is in de twintigste eeuw in de Belgisch-Nederlandse stan-
daardtaal opgekomen, in Nederland komt het alleen gesplitst voor: door
... heen. Ook het bijwoord qua, ontleend aan het Latijn, wordt steeds meer
als voorzetsel gebruikt met de betekenis ‘wat ... betreft’; denk aan formu-
leringen als: qua grootte. Tot slot zijn in deze eeuw de voorzetsels middels
en versus geleend uit het Duits respectievelijk Engels.
In het gebruik van voorzetsels zijn de volgende veranderingen opge-
treden. Recent is het verschijnsel verbreid (het was waarschijnlijk al ou-
der) dat het voorzetsel niet meer altijd direct vóór het zelfstandig naam-
woord staat. Zo zegt men chocola ben ik niet dol op in plaats van ik ben niet dol
op chocola of op chocola ben ik niet dol. Nieuw is ook dat de bepaling na het
voorzetsel weggelaten kan worden, bijvoorbeeld het is toch ten koste van; X,
inderdaad de dochter/vrouw/ex van. Tot slot is het modieus om het voorzetsel
van toe te voegen in zinnen als je dacht zeker van zoiets doet Harry niet, ze had
zoiets van... of hij heeeft het idee van mooi zo, daar zijn we dan van af. Het beteke-
nisloze voorzetsel van komt voor bij werkwoorden of zelfstandige naam-
woorden die ‘zeggen’ of ‘menen’ uitdrukken.
Voegwoorden
In alle voorgaande eeuwen schiep men nieuwe onderschikkende voeg-
woorden ter inleiding van een bijzin, maar vanaf de tweede helft van de
negentiende eeuw kwam er slechts één nieuw bij. Het voorzetsel ondanks
werd namelijk uitgebreid tot ondanks dat, en zo valt regelmatig te lezen on-
danks dat het regende, maakten we een wandeling; men zou hier verwachten on-
danks de regen of hoewel het regende. Diverse voegwoorden zijn in deze perio-
142
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 143
Tante Betje
In 1917 introduceerde de bekende taalmeester Charivarius ofwel G. Nolst
Trenité de term Tantje Betje ter aanduiding van een foutieve inversie bij
twee zinnen die met elkaar zijn verbonden door en of maar. Als voorbeeld
gaf hij: ‘Heden bereikte ons Uw geëerd schrijven en zullen wij (en wij zullen)
U morgen het verlangde bedrag overmaken.’ Charivarius noemde dit een
Tante Betje, omdat zijn gelijknamige hoogbejaarde tante een enthousiast
gebruikster van deze constructie heette te zijn. De naam van de constructie
mag dan jong zijn, de constructie zelf is oud. Voorbeelden ervan zijn al te
vinden bij Hooft. In de twintigste eeuw is er ernstig tegen geageerd, en te-
genwoordig is het een van de bekendste taalfouten – die bekendheid zal te
danken zijn aan de naam ervan, want, zoals de taalkundige Joop van der
Horst constateert, in onze tijd komt de fout zelf nauwelijks meer voor.
Bijzinnen
Uit de negentiende eeuw dateert de regel dat het niet-vermelde onder-
werp van een beknopte bijzin (uitgedrukt door een deelwoord) gelijk
moet zijn aan het onderwerp van de hoofdzin. Volgens deze regel is de zin
hard lachend stapte hij op correct, maar is het onjuist te zeggen bij de bushalte
aangekomen, bleek de bus al weg te zijn, of net teruggekomen van zijn vakantie nam
de Heer tot zich... Dergelijke constructies komen echter nog steeds vaak
voor.
In hoofdstuk 3 kwam het ontstaan van constructies met te en om te ter
sprake, en bleek dat om te werd gebruikt bij beknopte bijzinnen van doel.
Vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw ging men om te bovendien
steeds vaker gebruiken bij bijvoeglijke beknopte bijzinnen, zoals het is
noodzakelijk om te vertrekken of om dit te controleren, is meer onderzoek nodig. Vol-
gens de taaladviesboeken is dit gebruik onjuist.
Eind negentiende eeuw werd voor het eerst het verstrekkende onder-
scheid gemaakt tussen een beperkende en een uitbreidende bijvoeglijke
bijzin. Het verschil blijkt uit de interpunctie: voor een beperkende bij-
voeglijke bijzin komt géén komma (de boom die daar staat, wordt morgen om-
gehakt), voor een uitbreidende komt wél een komma (de boom, die getroffen
143
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 144
was door de iepziekte, werd omgehakt). Deze regel bezorgt veel taalgebruikers
hoofdpijn, en het is een papieren regel, want in de spreektaal blijkt de
komma meestal uit niets (wat desondanks tot geen enkele spraakverwar-
ring aanleiding geeft). Een veel bekritiseerde constructie is een van de men-
sen die zich bezighield met het onderwerp – volgens de taaladviseurs moet dat
zijn bezighielden, omdat er sprake is van een beperkende bijzin bij mensen in
plaats van een uitbreidende bijzin bij een.
Na een voorwaardelijke bijzin met als kan de hoofdzin met of zonder
dan beginnen: als je van zon houdt, (dan) ga je naar Spanje. Recent worden
naar analogie hiervan zinnen gevormd als hou je van vlees, braad je in Croma
– formeel is in deze zinnen dan verplicht, omdat de voorwaardelijke bijzin
niet begint met als.
Bij een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord of een onbepaalde
wijs in de bijzin zijn er twee woordvolgordes mogelijk: ik geloof dat hij het
heeft gedaan, ik zei dat ze moest komen naast ik geloof dat hij het gedaan heeft, ik
zei dat ze komen moest. De volgorde met het vervoegde werkwoord eerst
(heeft gedaan) komt overeen met de volgorde in de hoofdzin. Dit was de
volgorde die men in het oudste Nederlands hanteerde, zowel in hoofd-
als in bijzinnen. In de Middeleeuwen kwamen echter de volgordes gedaan
heeft en komen moest in de bijzin op, waarschijnlijk omdat in deze periode
de verplaatsing van de persoonsvorm naar het einde van de bijzin plaats-
vond. In de twintigste eeuw is de regel opgekomen dat men in de stan-
daardtaal dient te zeggen heeft gedaan en moest komen, en deze constructies
zijn in de schrijftaal verreweg in de meerderheid. De voorkeur voor heeft
gedaan en moest komen in de standaardtaal is waarschijnlijk ontstaan uit de
behoefte om zich te distantiëren van het dialect, waarin veelal een sterke
voorkeur bestaat voor gedaan heeft en, in mindere mate, voor komen moest.
Inmiddels kan gesteld worden dat er in de loop van de eeuwen in de
schrijftaal een verschuiving is opgetreden van gedaan heeft en komen moest
naar heeft gedaan en moest komen. Deze verschuiving blijkt ook uit het feit
dat de volgorde hulpwerkwoord-voltooid deelwoord regelmatig voor-
komt in gevallen waarin dat formeel niet juist is, bijvoorbeeld in de com-
binatie van een werkwoord en een bijvoeglijk naamwoord, zoals omdat wij
dat aan onszelf zijn verplicht; waarbij veel medewerkers zijn betrokken. In de stan-
daardtaal in Nederland vormt de werkwoordsgroep aan het eind van de
bijzin een vaste, ondoordringbare eenheid, anders dan in België, waar
144
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 145
men kan zeggen dat ze zullen betaald worden of ik heb er niets willen over zeggen.
Bij scheidbaar samengestelde werkwoorden bestaat in Nederland mo-
menteel een tendens om het werkwoord te splitsen, zodat de werk-
woordsgroep bijeenblijft, en zegt men steeds vaker omdat ik op had willen
bellen in plaats van omdat ik had willen opbellen.
Leenwoorden
De industrialisatie en de wetenschappelijke ontwikkelingen van de ne-
gentiende en twintigste eeuw leidden ertoe dat er zeer veel nieuwe woor-
den werden gevormd met Latijnse en Griekse woorden en woorddelen.
Nieuwvormingen zijn bijvoorbeeld automobiel, nimbostratus, petroleum, pre-
nataal en televisie. Dergelijke vormingen kwamen al eerder voor, maar de
methode werd in deze periode algemeen. De meeste van deze vormingen
zijn internationaal.
Aan het eind van de negentiende en in het begin van de twintigste
eeuw kwam er een sterke puristische beweging op die zich verzette te-
gen met name de Duitse invloed. Dit resulteerde onder andere in de op-
richting van het Genootschap Onze Taal in 1931. Ondanks het verzet
was het aantal nieuwe Duitse leenwoorden in de eerste helft van de
twintigste eeuw groot; voorbeelden zijn autisme, belevenis, jopper, kluns,
toerekeningsvatbaar, psychoanalyse en steekproef. Ook in de twee wereld-
oorlogen werden Duitse woorden overgenomen die blijvend een plek
kregen in het Nederlands – althans voorzover we nu kunnen beoorde-
len –, zoals autobaan, blindganger, concentratiekamp, egelstelling, pantser,
raket. In de tweede helft van de twintigste eeuw kwamen er minder
nieuwe Duitse leenwoorden bij, al worden er nog steeds allerlei woor-
den op het gebied van voedingswaren en sport overgenomen (denk
aan katenspek, muesli, volkorenbrood en abseilen, ausputzer, klassieker, spa-
gaat). De afname van nieuwe Duitse leenwoorden komt doordat men
zich na de Tweede Wereldoorlog op de Engelstalige wereld richtte, en
doordat het Engels de voertaal werd van veel internationale instellin-
gen. In de tweede helft van de twintigste eeuw was het grootste aantal
leenwoorden dan ook afkomstig uit het Engels – voorbeelden lijken
145
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 146
146
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 147
tigste eeuw de Franse invloed geleidelijk af, hoewel er tot op heden nog
steeds woorden binnendruppelen, bijvoorbeeld blouson, friteuse, pinot en
quiche.
De laatste tien jaar worden bovendien leenwoorden overgenomen uit
de talen van allochtone Nederlanders, en dan vooral uit het Arabisch en
Sranantongo. Voorbeelden hiervan uit de straattaal zijn boven al gegeven,
maar ook het Standaardnederlands neemt woorden uit deze talen over,
denk aan halal, moslima en aan de namen voor Surinaamse voedingsmid-
delen kousenband, pom, tajer. Tot slot is de internationalisering, globalise-
ring of mondialisering – hoe men het ook noemen wil – ook doorgedron-
gen tot de taal. Terwijl vroeger woorden werden geleend dankzij direct
taalcontact, contact tussen het Nederlands en een andere taal, is dat te-
genwoordig niet meer noodzakelijk: dankzij internet en satellietverbin-
dingen kan iedereen tegelijkertijd van gebeurtenissen waar ook ter we-
reld kennisnemen, en van de daarmee verbonden namen en woorden.
Ook verschijnselen als multiculti koken en wereldmuziek leveren leen-
woorden uit de meest uiteenlopende talen; aan muzieksoorten bijvoor-
beeld uit het Jiddisch klezmer, uit het Marokkaans-Arabisch raï, uit het
Australisch didjeridu, uit het Grieks rembetika, uit het Japans kabuki en uit
het Chinees pipa. Deze woorden kúnnen via het Engels zijn geleend, maar
dat hoeft niet.
Een gevolg van de internationalisering is ook dat er steeds meer ‘on-
Nederlands’ gespelde woorden hun intrede in de taal doen, denk bijvoor-
beeld aan Shoah en shoarma met sh- in plaats van sj- zoals in sjaloom. Daar-
naast behouden de meeste Engelse leenwoorden in het Nederlands de
Engelse spelling én uitspraak, waardoor a bijvoorbeeld in Nederlandse
woorden en in ingeburgerde leenwoorden wordt uitgesproken als /a/,
maar in Engelse leenwoorden als /ee/ (baby) of als /è/ (handicap) – twee
klanken waarvoor wij al eeuwen de spelling ee of e kennen. In Engelse
leenwoorden kunnen oo en u de uitspraak /oe/ krijgen (bookmaker, pitbull),
e(e) kan als /ie/ uitgesproken worden (deleten, screenen) en i als /aj/ (microwa-
ve, kingsize). Op termijn kunnen de Engelse leenwoorden en de internatio-
nale spellingen een belangrijke verandering in het Nederlandse spelling-
beeld teweegbrengen.
147
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 148
148
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 149
149
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 150
Geleende klankcombinaties
Twee tweeklanken zijn recent uit het Engels geleend, namelijk /oi/ en /ai/,
vergelijk ahoi, boiler, boycot en high, highbrow, skyline. De tweeklank ai
kwam voorheen alleen als interjectie in het Standaardnederlands voor.
Opvallend is, zoals al opgemerkt, het behoud van de Engelse spelling i
voor /ai/. Ook de tweeklank oi komt momenteel als interjectie voor, in de
vorm hoi, maar die vorm is jong: hij is pas sinds 1937 in schrift gevonden,
terwijl het Engelse leenwoord ahoi al in 1897 is genoteerd.
150
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 151
Uitleiding
In de Inleiding is erop gewezen dat de geschiedenis van een taal per de-
finitie de beschrijving van taalverandering is. Nu in de verschillende hoofd-
stukken gebleken is welke taalveranderingen in de loop van de tijd heb-
ben geleid tot het Nederlands dat wij tegenwoordig gebruiken, lijkt het
nuttig in deze Uitleiding stil te staan bij drie vragen: wat zijn de oorzaken
van taalverandering, welke factoren spelen een rol bij de taalveranderin-
gen die in het Nederlands hebben plaatsgevonden, en kunnen we hierin
een grote lijn ontdekken?
De oorzaken van taalveranderingen kunnen naar mijn mening onder
één noemer worden gebracht, namelijk taalcontact: alle veranderingen
zijn hiertoe op enigerlei wijze te herleiden. In de oudste tijden veranderde
de voorloper van het Nederlands, het Germaans, doordat de Germanen
naar nieuwe gebieden trokken, waar de oorspronkelijke bevolking het
Germaans overnam. Bij deze tweedetaalverwerving behielden zij zekere
elementen van hun moedertaal, die onderdeel van het Germaans werden
en zorgden voor veranderingen binnen het Germaans (zie hoofdstuk 1).
Nadat die veranderingen hadden plaatsgevonden, gingen de Germaanse
talen, die inmiddels van elkaar verschilden, invloed op elkaar uitoefenen.
In de oudste periode van het Nederlands, het Oud- en Middelnederlands
dat in de Middeleeuwen werd gesproken, bestond het Nederlands uit een
groot aantal dialecten; het was geen eenheid. Tussen deze dialecten be-
stond opnieuw taalcontact, en dit zorgde voor weer nieuwe taalverande-
ringen (voorbeelden hiervan staan in hoofdstuk 2 en 3). Nog steeds be-
staat er een wisselwerking tussen de Nederlandse dialecten en het
Standaardnederlands: enerzijds voeden de dialecten het Standaardneder-
lands met woorden – sinds 1950 zijn bijvoorbeeld woorden als flut, geza-
pig, knakker en prietpraat van dialect gepromoveerd tot Standaardneder-
lands. Anderzijds verdringt de standaardtaal de dialecten steeds meer: al
eeuwenlang, eigenlijk al sinds het ontstaan van het Standaardnederlands
151
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 152
152
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 153
153
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 154
154
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 155
155
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 156
156
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 157
157
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 158
Verder lezen
158
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 159
Sijs, Nicoline van der (2005), Van Dale Groot Leenwoordenboek. De invloed van
andere talen op het Nederlands, Utrecht.
Sijs, Nicoline van der (red.) (2005), Wereldnederlands. Oude en jonge variëtei-
ten van het Nederlands, Den Haag.
Sijs, Nicoline van der en Jaap Engelsman (2000), Nota bene. De invloed van
het Latijn en Grieks op het Nederlands, Den Haag.
Stroop, Jan (1998), Poldernederlands. Waardoor het abn verdwijnt, Amster-
dam.
Stroop, Jan (red.) (2003), Waar gaat het Nederlands naartoe? Panorama van een
taal, Amsterdam.
Taal in stad en land (tisel) (2002-2005), reeks van 27 dialectboeken onder
redactie van Nicoline van der Sijs, Den Haag/Tielt.
Toorn, M.C. van den, W.J. Pijnenburg, J.A. van Leuvensteijn en J.M. van
der Horst (red.) (1997), Geschiedenis van de Nederlandse taal, Amsterdam.
Verwijs, E. en J. Verdam (1885-1929), Middelnederlandsch Woordenboek,
’s-Gravenhage.
Vooys, C.G.N. de (1952), Geschiedenis van de Nederlandse taal, 5de druk, Ant-
werpen.
Vooys, C.G.N. de (1957), Nederlandse spraakkunst, 4de druk herzien door
M. Schönfeld, Groningen/Djakarta.
Vries, Jan W. de, Roland Willemyns en Peter Burger (1993), Het verhaal van
een taal. Negen eeuwen Nederlands, Amsterdam.
Vroegmiddelnederlands Woordenboek (vmnw) (2001), bewerkt door W.J.J. Pij-
nenburg, K.H. van Dalen-Oskam, K.A.C. Depuydt en T.H. Schoon-
heim, Leiden, 4 delen.
Wal, Marijke van der, i.s.m. Cor van Bree (1992), Geschiedenis van het Neder-
lands, Utrecht.
Weijnen, A.A. (1971), Schets van de geschiedenis van de Nederlandse syntaxis,
Assen.
Willemyns, Roland (2003), Het verhaal van het Vlaams, Utrecht/Antwerpen.
Woordenboek der Nederlandsche Taal (wnt) (1882-1998), Den Haag/Leiden;
2de editie van de cd-rom in 2000. Aanvullingen (2001), drie delen.
159
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 160
Woordregister
160
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 161
à 116 aller- 70
-aal 148 allerlei 78
aan 22, 26, 46, 69, 88, 109, 110, 139 alles 91
aan de hand van 114, 133 almachtig 54
aan het 71 als 72
aan het adres van 114, 133 althans 112
aan ... toe 113 alvleesklier 94
aanbidden 54 alwetend 54
aaneen 97 -ant 77
aangaande 99 anti- 149
aangenomen dat 99 antwoord 26
aangezien 99 apestoned 136
aanhoudend 94 arend 61
aanpak 136 -aris 77
aantal 133, 140 arm 85
aanzet 136 as 94
-aar 31, 77 as van het kwaad 146
-aard 76 -atie 77
aarts- 55 atv 137
achter 22, 69 auto 137
achter ... aan 113 autoluw 136
achteraan 111
achteraf 111 -baar 25, 76, 138
achterin 111 bakken 92
achterna 111 ban 24
achter ... om 113 barsten 85
achterom 111 be- 12, 26, 47, 69
achterop 111 bede 28, 41, 59
achteruit 111 bederven 92
-achtig 66 bedilal 95
-ade 102, 131 bedrijfsvreemd 136
af 69, 95, 114, 137 beduusd 82
afdoend 94 beeldschoon 117
afscheidnemen 137 been 155
aftrekken 94 beha 137
-age 77, 131, 153 behelzen39
ahob 137 behendig 38
al- 70 behoudens 99
albedil 95 bekennen 53
161
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 162
bekentenis 53 boerderij 61
bekeren 54 boete 53
belangstellend 96 boordevol 98
belenden(d) 39 borst 41
belijder 54 bouwen 92
bemoeial 95 boven 69, 70
beneden 70 bovenaan 111
benevens 98 bovenin 111
beregoed 136 bovenuit 111
beschaafd 94 boven ... uit 114
beschermengel 54 braden 92
beseffen 92 breien 61, 134
-bestand 148 brekebeen 97
-bestendig 148 brengen 48, 92
bestuurder 61 breuk 39, 94
betreffende 99 broeder 18
bewaarder 61 bruiloft 44
bidden 28, 41, 53 buiten 69, 70, 94
biecht 53 buiten ... om 114
bij 46, 69 buitenstaander 61
bij gelegenheid van 114 -burger 149
bij monde van 114 bus 137
bij wijze van 114
bij ... af 113 cd 137
bijeen 97 ch- 102
bijslaap 66 chemie 146
bikkelhard 136 computergestuurd 149
binnen 69, 70, 114 conculega 137
binnen- 94 conform 102
blijf-van-mijn-lijfhuis 136 contra 102, 149
blijken 49
blijkens 99 daar 72, 100, 116
blijven 48, 49 daaraan 73, 100, 115
bliksem- 148 daardoor 112
blinken 134 daargelaten dat 99
bloed- 97 daarin 115
bloedbevlekt 149 daarmee 52
bod 24 daarom 112
boel 140 daarop 52
162
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 163
163
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 164
164
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 165
165
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 166
166
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 167
167
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 168
168
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 169
onverkort 99 polder 61
onverlet 99 politiek-sociaal 148
onverminderd 99 pot- 110
onzerzijds 117 privacy-redenen 136
oogluikend 96 pro 102
oogverblindend 96 propvol 98
ooievaar 83 ps- 76
ooit 149, 153 publieks(on)vriendelijk 136
oor- 25
oor 64 qua 142
op 69, 96, 114, 137
op grond van 114 -r 19
op verzoek van 114 raad 24
opdat 72 raaklijn 94
opeen 97 radiocassetterecorder 18
ophaal 136 rakende 99
oplettend 25 rauwkost 148
opper 155 reeds 103
optimaal 140 reeks 140
opvang 136 reken-je-rijkfilosofie 136
over 22, 46, 69, 70, 95, 114 retegaaf 136
over ... heen 114 reuk 39, 85
overblijf 136 reuze- 110
overigens 117 richting 142
-rijk 97
paar 133, 140 rijst 61
paasbest 98 rikketik 20
peil 40 roeping 53
pensioenfondstoetredings- roerbakken 137
voorwaarden 136 rond 111, 114
per 102 roodbaard 18, 97, 148
piekfijn 117 roodborstje 18
piepjong 98 rooien 83
pijnstillend 96 rot- 110
pikdonker 98 rozenkrans 53
platform 146 ruien 61
poedelnaakt 117 ruig 21
poepduur 136 ruw 21
poepielink 136
169
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 170
170
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 171
striem 11 -tjes 97
stuiten 92 ’t kofschip 64, 108
stulp 106 toch 93
suizebollen 95 toe 69
super- 149 toegegeven dat 99
-suur 78, 131 top- 149
-tor 77
takke- 150 tot 93
tal 133 totdat 72
tandenknarsen 95 treffen 92
-te 94, 155 treffend 94
te 71, 93 -trice 77
tegel 40, 155 -trix 77
tegen 69, 93 troost 53
tegen ... aan 114 trots 102
tegen ... in 114 ts- 102
tegen ... op 114 -ts 75
tegenover 98 tussen ... door 114
teil 40, 155 -tuur 78, 131
-teit 131 tv 137
tekstverwerken 137 twaalf 51
temmen 39 tweedens 117
ten aanzien van 114
ten behoeve van 114 u 90, 115, 134, 155
ten gevolge van 114 uier 61
ten opzichte van 114 uit 69, 94, 96, 114
teneinde 112 uit hoofde van 114
-tenis 66 uitdraai 136
tenzij 72 uiteen 97
ter hoogte van 114 uitgesproken 94
ter wille van 114 uitgezonderd (dat) 99
terstond 103 uitkijk 66
terug 69 uitleen 136
terwijl 72 uitmuntend 25, 94
’t fokschaap 65 uitstekend 94
-theek 131, 149 uitverkoren 21
tichel 40 uniek 140
tijd 64 uw 90
tijdens 117 uwerzijds 117
171
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 172
172
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 173
173
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 174
174
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 175
175
Gesch. vh NL in notendop 25-08-2005 12:13 Pagina 176