Dictionnaire de didactique du français

atelier: workshop
audio-oral : auditief-oraal
audiovisuel : audiovisueel
GLOSSAIRE D'ÉQUIVALENCES
authentique : authentiek
FRANÇAIS-NÉERLANDAIS auto-apprentissage : zelfgestuurd leren
autocorrection : zichzelf verbeteren
autodidacte : autodidact
autodidaxie : zelfstudie
A autodirection: zelfsturing
autodirigé : zelfgestuurd
accent : accent auto-évaluation : zelfevaluatie
acceptabilité : acceptabiliteit automatisme: automatisme
acceptable : acceptabel autonomie: autonomie
accommodation : aanpassing autonomisation : zelfstandig worden
acculturation : acculturatie, aanpassen aan andere cultuur autoscopie : zelfwaarneming met video
acquisition : verwerving avancé : gevorderd
acte de communication : communicatieve handeling
acte de langage : taalhandeling B
acte de parole : spreekoefening
acteur : deelnemer bain : taalbad
actif : actief barbarisme: barbarisme
activité: activiteit barème : barema
aculturation : verliezen van de eigen cultuur bas-haut : tekstgestuurd
adaptable: aanpasbaar basic english : basis Engels
adapté: aangepast batterie : serie oefeningen
affectivité: affectiviteit béhaviorisme : behaviorisme
agrammatical : ongrammaticaal besoin : behoefte
allocutaire : aangesprokene bilingue : tweetalig
allophone : anderstalig bilinguisme : tweetaligheid
alphabétisation : alfabetisering biographie langagière : taalachtergrond
altérité : het anders-zijn boîte noire : black box
alternance codique : bottom-up : tekstgestuurd
aménagement linguistique : taalpolitiek brain-storming : brainstorming
analphabète : analfabeet bribes : fragmenten
analyse systémique : systeemanalyse brouillon : klad
analytique : analytisch but : doel
andragogie: andragogiek, vorming van volwassenen
animateur : moderator, begeleider C
anthropologie : anthropologie
appliqué: toegepast Cadre européen commun de référence pour les langues :
apport: input Gemeenschappelijk Europees referentiekader voor talen
apprenant : leerling canevas : stramien
apprendre à apprendre : leren-leren capital : weten
apprentissage: leren capitalisable : aanrekenbaar
apprentissage communautaire: Community Language captif : vast
Learning centration (sur l’apprenant) : leerlinggericht
apprentissage par la réaction physique totale: Total centre de ressources: informatiecentrum
Physical Response centre d'intérêt: thema
approche communicative : communicatieve methode certification: certifiëring
approche naturelle : natuurlijke methode champ : veld
approche relationnelle : relationele methode civilisation : cultuurkunde
approche systémique : systeemmethode classe: klas
appropriation : zich eigen maken classe bilingue : tweetalige klas
approprié : geschikt classement : klassement
aptitude : bekwaamheid code: tekensysteem
articulation : articulatie code-switching : code-switching
assimilation: verwerking cognitif: cognitief

© Filip Verroens
 Dictionnaire de didactique du français

cognition : kennen , cognitie dialecte : dialect

cognitivisme : cognitivisme dialogue : dialoog
cohérence : coherentie didacticiel: educatieve software
cohésion : cohesie didactique : didactiek
communicatif : communicatief didactisation : didactisering
communication: communicatie didactiser : didactiseren
communicationnel : communicatief didactologie : didactologie
compétence : vaardigheid diffusion : verspreiding
comportement : houding diglossie: diglossie
compréhension : begrip directe: direct
conceptualisation : begripvorming directivité : autoritair karakter
conditionnement : conditioneren discours: rede
conduite de classe : leiden van een klas discret : discreet, duidelijk te onderscheiden
connaissance : kennis discrimination : onderscheidingsvermogen
connaissance partagée : gedeelde kennis discursif : taaluitingen betreffend; (logisch) redenerend
connotation : connotatie disponible : passief aanwezig
conscientisation : bewustmaking / inzicht dispositif : inrichting ; voorziening
conseil : raad docimologie: examenkunde
Conseil de l’Europe : Europese Raad document: document
consigne : taakomschrijving / instructie double vacation : duobaan
constructivisme : constructivisme doué : begaafd
construit : opgesteld (<> authentique) dramatisation : toneelbewerking
contexte : context drill : drill
continuum : continuum dyslexie: dyslexie
contrat : contract dysorthographie : spellingblindheid
contrôle (I) : controle
contrôle (II) : proef ; evaluatie E
conversation : conversatie
corpus (I) : databank échange éducatif: educatieve uitwisseling
corpus (II) : corpus échantillon : steekproef
correct : correct échantillonnage : steekproeftrekking
correction : corrigeren ; correctheid échec scolaire : schoolmislukking
correspondance : uitwisseling échelle : schaal
corriger : corrigeren éclectisme : eclecticisme
cotexte : cotekst écrit: schrijftelijk
cours: cursus ; les écriture : schrift
cout : kosten éducation : opvoeding
créativité : creativiteit éducation comparée : vergelijkende opvoeding
créole : creools efficacité : doeltreffendheid
croyances : overtuigingen élève : leerling
culture: cultuur élève nouvellement arrivé: nieuwe leerling
curriculum : curriculum emblème (I) : herkenningsteken
cursus: leergang emblème (II) : gebaar ; teken
émetteur : zender
D émotion : emotie
débit : spreekdebiet empan : geheugenspanne
débutant : beginneling empathie: empathie
décentration : verandering van referentiepunt empirique : epirisch
déclaratif : verklarend empirisme: empirisme
décodage : ontcijfering emprunt : ontlening ; leenwoord
déculturation : cultuurverlies encodage : coderen
déductif : deductief endolingue : in de eigen taal
demande : verzoek énoncé : (taal)uiting
dénotation : denotatie énonciation : uiten
destinataire : ontvanger enquête: enquête
destinateur : (af)zender enseignant : leerkracht
diagnostic: diagnose enseignement : onderwijs

© Filip Verroens
 Dictionnaire de didactique du français

enseignement/apprentissage : onderwijs ; leren formation ouverte et à distance (FOAD) :

enseignement à distance : afstandsonderwijs forme : vorm
entretien : gesprek ; interview fossilisation : verstening
environnement : (leer)omgeving français: Frans
épilinguistique : taalintuïtief français de spécialité: Frans voor specifieke doeleinden
équilibré : evenwichtig français fondamental : basisfrans
espérance pratique : verwachte rendement français général : algemeen Frans
erreur : fout français instrumental: Frans voor specifieke doeleinden
ethnocentrisme : ethnocentrisme français langue seconde: Frans als tweede taal
ethnographie de la communication: ethnografie van het français sur objectifs spécifiques (FOS) : Frans voor
spreken specifieke doeleinden
ethnolinguistique : etnolinguïstiek francité : Franse cultuurgemeenschap
étranger : vreemd francitude : Afrikaans-Frans cultuurbewustzijn
étude de cas (I) : rollenspel ; simulatie francographie : Afrikaans-Franse literatuur
étude de cas (11) : casestudy francophone : Frans sprekend
évaluateur : evaluator francophonie : Franstalig deel van de wereld
évaluation : evaluatie Francophonie : Organisatie van Fransprekende landen
éveil au langage : vroeg met taal beginnen fréquence : frequentie
évitement : vermijdingsgedrag
examen: examen . G
exemple : voorbeeld
exercice : oefening
généralisation : veralgemening
exercice de réemploi : toepassingsoefening
genre: soort ; genre
exercice à trous : gatenoefening
genre de textes : tekstsoort
exercice de reformulation : herfomuleringsoefening
gestalt theorie: gestalt theorie
exercice de répétition : herhalingsoefening
geste: gebaar
exercice structural : structuuroefening
gestualité : gesticulatie
exercice de substitution: substitutie-oefening
gestuel : gebaren-
exercice de suppression: weglatingsoefening
global : globaal
exercice de transformation: transformatieoefening
grammaire: grammatica
exolingue : buiten de eigen taal
grammatical : grammaticaal
explication: uitleg
grammaticalisé : gegramaticaliseerd
explicite: expliciet
graphie : schrijven
exploitation : uitwerking
grille: rooster
exposition : input
guidage : leiding
expression: expressie
guidance : (studie)begeleiding
extensif : extensief
guidé : gestuurd
F
H
fabriqué : opgesteld
habileté : vaardigheid
face: gezicht
habitus: habitus
face-à-face : tegenover ; contactonderwijs
haut-bas : procesgestuurd top-down
faute : fout
hétérocorrection : correctie door andere
faux-ami : valse vriend
hétérodirigé : gestuurd leren
faux-débutant : beginneling met voorkennis
hétéroglotte : anderstalig milieu
feed-back : terugkoppeling, feedback
heuristique : heuristisch
figurine : figuurtje
holisme: holisme
film : film .
holistique : holistisch
fixation : fixeren
homoglotte: milieu met dezelfde taal
focalisation : focusseren
humanisme: humanisme
focus: focus
hypercorrection: hypercorrectie
fonction : functie
hypothèse : hypothese
fonctions du langage : taalfuncties
fonctionnel : functioneel
I
formation: opleiding
formation des apprenants :

© Filip Verroens
 Dictionnaire de didactique du français

identité : identiteit
idéogramme : ideogram K
idiolecte : idiolect
idiome: taal(eigen) kinémique : kinemisch
idiosyncrasie: persoonlijke eigenaardigheid kinésique : bewegingszin
illettré : analfabetisch
illettrisme : analfabetisme L
illocutoire : illocutief
image (I) : afbeelding laboratoire de langues : taallabo
image (II) : beeldvoorstelling langage : taal ; taalgebruik
immersif : immersie langue : taal
immersion: immersie langue cible : doeltaal
implicite: impliciet langue de départ : begintaal
inacceptabilité : onaanvaardbaarheid langue dominante: dominante taal
indice: aanwijzing langue dominée : onderdrukte taal
individualisation : individualisering langue étrangère : vreemde taal
individualiser: individualiseren langue maternelle : moedertaal
inductif : inductief langue minoritaire : minderheidstaal
induction : inductie langue mixte: tussentaal
inférence: afleiding langue nationale: landstaal
informateur: informant langue officielle : officiële taal
information : informatie langue partenaire : partnertaal
ingénierie (de la formation) : knowhow langue première: eerste taal
inné : aangeboren langue privilégiée : bevoorrechte taal
innéisme : inneïsme langue de référence : referentietaal
innéité : aangeboren-zijn langue de scolarisation : schooltaal
innovation : vernieuwing langue seconde: tweede taal
input: input langue standard : standaardtaal
insécurité : onzekerheid langue source : brontaal
institution : instituut langue véhiculaire : voertaal
institutionnel : institutioneel langue vernaculaire : landstaal
instructions officielles : officiële richtlijnen langue voisine : verwante taal (van éénzelfde familie)
intake: intake langues et cultures d'origine : oorspronkelijke talen en
intégré : geïntegreerd culturen
intensif: intensief langues et cultures régionales : streektalen en -culturen
inter- : tussen- latence: latentie
interaction: interactie lecte : spraakvariëteit
interactivité: interactiviteit lecteur : lezer
intercompréhension : wederzijds begrip légitimité : legitimiteit
interculturel : intercultureel lecture: lezen
interdisciplinarité : vakoverschrijdend lexie : lexicologische eenheid
interférence : interferentie lexique : lexicon
intériorisation : verinnerlijking lingua franca : internationale verkeerstaal
intériorisé : verinnerlijkt ; geïnterioriseerd linguistique : taalkunde
interlangue : tussentaal linguistique appliquée : teogepaste taalkunde
interlocuteur : gesprekspartner linguistique contrastive : contrastieve taalkunde
intermédiaire : tussen- littératie : lees-en schrijfvaardigheid
intonation : intonatie littérature : literatuur
intuition: intuïtie locuteur: spreker
item: item locuteur natif: moedertaalspreker
locutoire : locutief
J
M
jeu : spel
jeu de rôles : rollenspel métacognitif: metacognitief
jeu dramatique : toneelspel métalangage : metataal
journal : (school)krant ; (fouten)logboek métalinguistique : metataal-

© Filip Verroens
 Dictionnaire de didactique du français

méthode: leermethode patois: gewesttaal

méthodes actives : actieve methode pattern : model
méthode directe: directe methode pédagogie: pedagogie
méthodologie: methodiek pédagogie des grands groupes : onderwijs voor grote
méthodologies non conventionnelles : alternatieve groepen
methoden pédagogie différenciée : gedifferencieerd onderwijs
méthode par le mouvement: Total Physical Response pédagogie par objectifs : doelgericht onderwijs
méthode silencieuse : Silent Way pédagogie en contexte : contextgestuurd onderwijs
suggestopédie : suggestopedie performance: taalgedrag ; prestatie
micro-enseignement : micro-teaching périscolaire : buitenschools
milieu: omgeving . perlocutoire : perlocutief
mimique : mimiek pertinence : overeenstemming
minimal step : laagdrempelig phase : fase
modèle : model phatique : fatisch
modélisation : modelvorming phonation : klankvorming
modéliser : model opstellen van phonologie : fonologie
module: module phonatoire : stemvormings-
moments : stappen phonème : foneem
moniteur : monitor phonétique : fonetiek
morphologie : morfologie phrase : zin
mot: woord pidgin: pidgin
motivation : motivatie planification linguistique : taalpolitieke planning
motiver : motiveren pluridisciplinarité : multidisciplinair karakter
multilinguisme : meertaligheid plurilinguisme : meertaligheid
multimédia : multimedia politique linguistique : taalpolitiek
polyglossie : meertaligheid
N polyphonie : meerstemmigheid
portfolio européen des langues : Europese talenportfolio
natif : moedertaalspreker pragmatique : pragmatisch
naturel: natuurlijk pratique de classe : klaspraktijk
neurosciences : neurowetenschappen précoce : vroegrijp
niveau: niveau prérequis : vereiste voorkennis
niveau de langue : taalniveau procédural : procedureel
niveau-seuil : drempelniveau processus: proces
produit: product
O programme: programma
progression: vooruitgang
observation: observatie projet: project
observation de classe: klasobservatie prononciation : uitspraak
observation participante: deelnemende observatie
offre : aanbod
oral : mondeling
orthoépie : normatieve fonetiek Q
orthographe : spelling
orthophonie : orthofonie QCM : meerkeuzevragenlijst
output: output question : vraag
questionnaire à choix multiples : meerkeuzevragenlijst
P questionnaire : vragenlijst

paire minimale: minimaal paar R

para- : bij
paradigmatique : paradigmatisch récepteur : ontvanger
paradigme : paradigma redondance : redundantie
paraphrase : parafrase réécriture : herschrijven
paraverbal : extraverbaal réemploi : hergebruik
pas à pas: stap voor stap référentiel : richtlijn
passif : passief

© Filip Verroens
 Dictionnaire de didactique du français

reformulation : herfomulering surcharge cognitive : cognitieve belasting

registre : register surgénéralisation : oververalgemening
règle : regel syllabe: lettergreep
régression : regressie syllabus: syllabus
remédiation : remediëring symbolique : symbolisch
remue-méninges : brainstorming syntagmatique : syntagmatisch
renforcement : versterking syntaxe : syntaxis
repérage : opsporen systématisation : systematisering
répétition : herhaling système : systeem
représentation : representatie système verbo-tonal : klanksysteem
rétroaction : feedback
rhème : rema T

S tableau de feutre: viltbord

tâche : taak
sabir : lingua franca taxinomie : taxinomie
saisie: intake taxonomie: taxinomie
savoir: weten technique : techniek
savoir-être : bewustzijn van het eigen en het vreemde technologie: technologie
savoir-faire: kunnen test : test
savoir déclaratif : verklaren weten texte : tekst
scénario (I) : situatie van de handeling théâtre : toneel
scénario (II) : verloop van de handeling thème (I) : vertaling
simulation globale: simulatie thème (11) : thema
situation d/apprentissage : leersimulatie TIC: ICT
situation de classe: klassituatie TICE : ICTE
situation de communication: gesprekssituatie top-down: topdown
sketch : sketch traduction : vertaling
skill : niveau transdisciplinarité : vakoverschrijdendheid
sociolecte: spraakvariant eigen aan bepaalde groep transfert : transfer
sociolinguistique : sociolinguïstiek transformation: transformatie
sociologie: sociologie transposition : bewerking
solécisme : solecisme transposition didactique : didactische bewerking
son : geluid triangle didactique : didactische driehoek
spontané : spontaan tuteur : leraar
stage: stage types de textes : tekstsoorten
stagiaire: stagiaire typologie: typologie
status: status
statut: statuut U
stéréotype : stereotype
stimulus: stimulus unité capitalisable : credit eenheid
stratégie : strategie unité didactique : didactische eenheid
stratégie d’apprentissage : leerstrategie universaux : universalia
stratégie de compensation : compensatiestrategie usage: gebruik
stratégie d'enseignement : onderwijsstrategie
stratégie d' évitement : ontwijkstrategie V
structural : structureel
structuralisme: structuralisme validation : geldigheid
structure : structuur variation : variatie
structuro-global : globaal-structureel verbal : verbaal
style : stijl verbo-tomal : klank-
substitution : vervanging vernaculaire : lands-
suggestopédie : suggestopedie version: versie
support: hulpmiddel VGOS : algemeen wetenschappelijke basiswoordenschat
suppression: weglaten vidéo : video
suprasegmental: suprasegmenteel vocabulaire: woordenschat
surapprentissage : overleren

© Filip Verroens
 Dictionnaire de didactique du français

xénité : vreemdheid
xénolecte : niet moedertaaleigen

zone proximale de développement : zone van proximale

ontwikkeling

© Filip Verroens
Dictionnaire de didactique du français

© Filip Verroens
 Dictionnaire de didactique du français

..

© Filip Verroens