Professional Documents
Culture Documents
Landbow
Landbow
VAN DE BARITO
LANDBOUWKUNDIGE KENSCHETS EN
LANDBOUWVOORLICHTING
H. J. SCHOPHUYS
BIBLiOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
HET STROOMGEBIED VAN DE BARITO
Dit proefschrift met stellingen van
VAN DE BARITO
LANDBOUWKUNDIGE KENSCHETS EN
LANDBOUWVOORLICHTING
PROEFSCHRIFT
DOCTOR IN DE LANDBOUWKUNDE
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
Dr. W. C. MEES R.Azn, HOOGLEERAAR IN DE
STAATHUISHOUDKUNDE, DE STATISTIEK EN
HET NEDERLANDSCH AGRARISCH
RECHT, TE
VERDEDIGEN VOOR EEN DAARTOE BENOEM-
BOUWHOOGESCHOOL OP DONDERDAG
2 APRIL 1936 TE DRIE UUR DOOR
H. J. SCHOPHUYS
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
Aan mijn Ouderd
Aan mijn vrouw Sitti RoeóAah Hinting
INHOUD
Blz .
Inleiding 11
15
I. Schisten (oude leien), fyllieten, grauwacken
11. Alino-formatie 16
(Trias ?)
111. 17
Krijt
IV. Tertiair 18
V. Kwartair 24
26
Hoofdstek II: Landschapsbeeld
A. kenschets 26
Topographische
1. Prae-tertiair heuvelland 26
berg- en
heuvelland 27
2. Jong-vulkanisch berg- en
Alluviale 29
4. laagvlakten en moerassen
B. 33
Natuurlijke begroeiing
C. Invloed van den mensch 39
bekken 4:4
A. der schisten 44
Petrographie en eruptiva
B. der sedimenten 47
Stratigraphie en petrographie
C. Het Alluvium 60
toelichtende de grondgesteldheid 85
beschouwingen omtrent
B. 94
Laagvlakten en moeras
I. Waterhuishouding 94
5
Blz.
I. Personeelsformatie 152
Motto: (Het is mij gegaan) als het staal, dat tekort schoot in
[legeering,
(Het is mij gegaan) als de mat, niet geheel juist opgezet;
(Doch het spreekwoord luidt:)
De aalscholver vindt zijn spijs schielijk duikend,
De kiekendief ontdekt zijn prooi zwierend groote
op
[hoogte.
E. Slotbeschouwing 169
6
Blz
Literatuurlijst 206
Bijlagen :
1. Overzichtskaart
2. Begroeiingskaart
3. Kaart bij het werkprogramma van de Manteri’s Sawah
voor Kandangan-Rantau
7
DE BARITO
Afb. 3. Houtvlotbij de monding van de Afb. 4. Kjam bij Noesa Asoe. Ijzeren laadboot op
Martapoera-rivier zandbank vastgeloopen
uitgeoefend op
vorige eeuw een toenemende aantrekkingskracht
natuurkundigen en ethnographen. En de stout-
tus-
wij haar grootschheid waardeeren, die in oneindige afwisseling
schen troostelooze somberheid, mysterieuze bekoring, reine ongerepte
lieftalligheid en zwoele zwaargeladen zonneweelde tot ons spreekt.
Ook wordt kennismaking met het natuurvolk de onwaar-
bij nauwere
tot
linckrodt (1928) de eerste geweest, die het Dajaksche geestesleven
dat
in zijn diepste roersels heeft begrepen. In zijn monumentaal werk,
in hoofdzaak adatwereld bezig houdt, be-
zich met de Dajaksche
schouwt hij ook het overigens nog slechts sporadisch en fragmentarisch
beschreven adatrecht der Kust-Maleiers. Voor een juist begrip van de
11
koesteren omtrent den rijkdom den bodem edele
van aan nuttige en
onderwerpen, en zijn klassiek werk in het licht gaf, dat den grondslag
heeft gelegd de geologische beschrijving
voor van Martapoera door
Hooze (1893), naderhand aangevuld door Krol
nog (1918, 1925) en
12
schetst alsmede de plaats en beteekenis van landbouw, nijverheid en
Het is mij een behoefte aan het slot dezer inleiding mijn bijzondere
leermeesters allen, die
erkentelijkheid te betuigen aan mijn en aan
reerd, mijn krachten zoo goed mogelijk te wijden aan de hooge ideëele
weten te
geven in bevloeiingsvraagstukken.
Uw lessen in Land- Volkenkunde en
Hooggeleerde Bezemer, en
teneinde
denk, dat U zelfs Uw kostbare avonduren beschikbaar stelde,
mij mijn taak voor te bereiden.
op
ik heb niet het voorrecht, mij tot Uw leer-
Hooggeleerde Edelman,
lingen te
mogen rekenen,
doch niettemin heeft onze aanraking een
de totstandkoming den
zeer grooten invloed gehad op
en vorm van
De gastvrijheid, die ik op
vruchtbare ideeën, wenken en raadgevingen.
Uw laboratorium heb den steun, dien ik hier vooral van
genoten en
Dr. Baak heb mogen ondervinden, die nimmer moe was mij onder zijn
der optica, zal ik steeds
eigen drukke werk in te wijden inde geheimen
in groote dankbaarheid blijven gedenken.
Hooggeleerde Hessing, het besef, dat de wereld in eenheid van
13
breid tot vele
Sumatranen, Bandjereezen, Dajaks, Javanen, Madoe-
reezen en Menadoneezen, heeft mijn waardeering voor Oosterschen
zielenadel versterkt de kracht
en mij gegeven aan de toekomstige
cultureele economische
en
zelfstandigheid van Indië te
blijven geloo-
ven. Mijn vrouw, die op zware tournee’s lief en leed met mij deelde,
heeft mij nader gebracht tot het volk van Kalimantan. Daarom is dit
werk, behalve aan mijn ouders, ook haar
aan
opgedragen.
Wanneer ik inde iets bereikt heb, is dit in niet
practijk geringe mate
te danken aan den kant de
eenen aan suggestieve leiding en onafge-
broken steun, die ik heb
mogen ondervinden van
Inspecteur Vink en
Resident Moggenstorm, aan den anderen
kant ook aan de bonte
schaar van enthousiaste medewerkers inde
ambtelijke en particuliere
wereld. Hieronder wil ik in het
bijzonder noemen Pangeran Abdoel-
karim, die op fijne, aristocratische wijze en in bloemrijke taal bij het
voorlichtingswerk in Borneo mijn eerste schreden en gedachten heeft
geleid; Mohammad Hanaeiah, die in zijn moeilijke en verantwoorde-
lijke functie van bestuursambtenaar op meesterlijke wijze de rol weet
te
spelen van leider en vertrouwde der bevolking zonder haar te doen
vergeten, dat hij het gezag vertegenwoordigt; enHoofdmanteri
ldak,
die in onverdroten
toewijding en
opofferingsgezindheid met mij heeft
samengewerkt aan de
consolideering van het instituut der manteri
sawah en kepala padang. Ik heb verder niets dan lof de
voor
wijze
waarop het voorlichtingspersoneel mij ter zijde heeft gestaan en ieder
naar
vermogen zijn steentje heeft
bijgedragen tot het fundament,
waarop het werk verder kan worden opgebouwd.
Van den Adjunct-landbouwconsulent Partolo Hardjodarsono, de
Manteri’s Idak en Aboebakar en den heer Amir Hasan heb ik ook
lichtingswerk.
Van den heer De Boer, Opperhoutvester te Bandjermasin, mocht
ik nuttige wenken
gegevens en
ontvangen over de vegetatietypen in
het Barito-bekken.
Op deze plaats moge ik nog eens mijn groote erken-
telijkheid uitspreken voor zijn medewerking. Ook het Algemeen Proef-
station te
Buitenzorg, dat met groote welwillendheid een bundel
archiefstukken in bruikleen afstond, agrogeologische gegevens be-
vattende van het Barito-bekken, wil ik hier
nogmaals mijn oprechten
dank betuigen.
Den heer Eimers ten slotte ben ik
zeer
erkentelijk voor de vlotte en
seeren.
komende gesteenten.
Kemmerling (1915) beschrijft het Barito-bekken als een uitgestrekte
alluviale moerasvlakte, in het Zuiden begrensd door de Java-Zee, in
Jaarboek van het Mijnwezen 1931 zijnde schisten van het Meratoes-
15
Bobaris-gebergte inden Zuid-Oosthoek stellig veel ouder dan de hier-
serie is een
magma intrusief, dat grootendeels gesteld is als peridotiet
(waaronder de Bobaris-peridotiet), doch plaatselijk gedifferentieerd is
Alino-formatie zijn.
(1935, p. 26, 125) acht het aannemelijk, dat de formaties op grond der
16
de kleisteenen en radiolarieten. Wanner verklaart dit dooreen af-
111. KRIJT
glomeraten liggen, die weer bedekt zijn door het fossielhoudend Senoon
van Martapoera. De geheele formatie kan volgens Krol een dikte be-
op grond van zijn rudisten-fauna voor een groot deel uit strandvor-
mingen. Koolhoven (1935) maakt melding vaneen formatie, door
Cenomaan.
2 17
veelvuldig contact-verschijnselen aangetroffen
wor-
in het Cenomaan
den en het Senoon veel rolsteenen bevat der juist genoemde jongere
breuken in
Krol brengt ook een stelsel door hem geconstateerde
dwars de algemeene sedi-
dezelfde periode thuis. Deze verloopen op
hoorn-
Bobaris-peridotiet-massief voorkomende ganggesteenten
van
daar Krol
blendediorietporphyriet. Dit is van bijzonder belang,
328) de door Hooze beschreven senone contactverschijnselen
(1918, p.
ouderdom
aan den voet van den Boekit Keminting een cenomanen
toeschrijft.
Uit de berichten der jongste onderzoekingen mag dus worden afge-
IV. TERTIAIR
18
te vergelijken met de nog levende soorten en niet met de Europeesche
tertiaire fossielen. De onderverdeeling in
étages en horizons berust
op
de foraminiferen der strata.
Lettpold en Vak der Vlerk aan het woord in hun beschrijving der
heeft Barito-bekken.
king op het
„In het BENEDEN-TERTIAIR VAN BORNEO kan men drie
marien en dicht bij de kust ontstaan. Hij strekt zich uit over het schier-
(vorming van mergels). Ten slotte werd de zee ondieper (vorming van
kalksteen).
Op verschillende plaatsen zijnde lithologische te om
grenzen vaag
deze onderverdeeling te kunnen herkennen. Maar we kunnen steeds
19
Camerina fichteli-intermedia (N. sub-Brongniarti), C. biaritzensis,
G. striata. Dit is Verbeek’s y-etage, in ouderdom gelijkwaardig
aan onze etages c en d.
planten .”
„Tot de brakwater facies van het Beneden-Tertiair moeten wede
Beneden-Tertiair. De streek de
schillen met het zuidelijke van
Langs de grens van dit vroegere land was een gordel zee, die duidelijk
verdeeld kan worden in 4 bekkens: 1. het Barito-bekken, 2. het bekken
schiereiland.
20
Inde andere 3 bekkens hebben we te doen met een ingressie van Oost
steen-facies.
voldoende om aan te toonen, dat in deze reeks een groot gedeelte van
bekken de diepste horizons aan den dag komen, bevindt zich onder de
zandige kleien met koollagen een reeks, die meer mergels en kalksteen
bevat met d- en beneden c-fauna, die gedeeltelijk nauw verwant is met
fiel van het Boven-Tertiair aan den westelijken rand van het Meratoes-
21
gebergte in het door Bttxtorf beschouwde gebied van de Hoeloe
ƒ 1 J koollagen.
e 5
G-lagen van Dottville. Zandsteen-formatie met bruinkool-
kool krijgen weden indruk, dat inde reeks slechts het „Boven-Neo-
geen” en het „Plioceen” begrepen zijn. De oudere deelen, rijk aan kalk-
horizons en komt zij naar de Zuidkaap van Borneo toe direct op het
bekken vormt.
22
Samoe-S. Kendilo) bereikt de
Inde synclinale van West-Pasir (S.
klei-
kalksteen bevattende groep met tusschengelegen mergels en
inde streek de
De kalksteenen vormen groote kalksteenbergen van
facies reikt boven inde reeks in elk geval tot de bovenste grens van
boven-
synclinale van West-Pasir volgt onmiddellijk nog een hoogere
2200 dikte met vele
tertiaire kleizandsteen-groep vaneen goede m
in Martapoera Rantau.
Soengai Tapin en
(1915) meent voor de lange zóne van eruptiva tusschen de Riam Kiwa
23
lijker, doch haalt ook een profiel aan, hier afgebeeld als profiel 1
op
Het Eoceen wordt ten Zuiden van de Biam Kanan steeds smaller.
In Peleihari gaat het geheel ontbreken. Hier kunnen wij dus den ouder-
ken zullen optreden langs den geheelen voet van het Meratoes-gebergte
inde Hoeloe Soengai. Zijn veronderstelling wordt, hoewel eenigszins
vaag, bevestigd door het Kort Verslag van den Mijnbouwkundigen
Opsporingsdienst, over het derde kwartaal 1922, dat spreekt van
erup-
tieve doorbraken in het Tertiair der onderafdeelingen Kandangan
(en Barabai ?). In het Jaarboek van het Mijnwezen wordt hier niet
V. KWARTAIR
aangetroffen aan
gene zijde van de waterscheiding tusschen Barito
24
VI. TECTONIEK EN ONTSTAAN VAN HET BARITO-BEKKEN
Hooze (1893) neemt aan, dat inden Zuid-Oosthoek vanaf het Krijt
een langzame regelmatige wenteling plaats vond om een as, „die met
25
HOOFDSTUK II
LANDSCHAPSBEELD
zin van
neogeen en jonger, vgl. ook pp. 23-24);
3. het tertiair en diluviaal heuvelland;
4. de alluviale laagvlakten en moerassen.
A. TOPOGRAPHISCHE KENSCHETS
26
boeid houdt en de Goenoeng Koesan, die zich als een coulisse inschuift
de cretaceïsche schiervlakte. Naar het Zuiden toe ziet men het Meratoes-
zeld van basische tuffen, die vaak koepelvormige toppen vormen, hier-
moeras verrijst en reeds ver uit zee opvalt bij het naderen der Barito-
27
karakteristiek voor dit schilderachtig landschapstype.
De formatie zet zich in Centraal-Borneo overeen grooten afstand
voort ten Noorden van de lijn Soengai Lemoe-Soengai Teweh en
en 23-24).
Naar het Zuiden toe wordt het Eoceen steeds smaller. Ten Zuiden
van de Banjoehirang gaat het geheel verdwijnen tot aldra het Plioceen
vormen hier geen lengtedalen meer. Zij volgen het verhang langs den
lagen heen.
28
Afb. 6. Afgeladangd tertiair heuvelland
Het is
moerassen.
volgens Kemmerling (1915) te onderscheiden in
tai, bij Tamianglaj ang in Tandjoeng en inde Danau Sababila bij Boen-
tok inde Doesoenlanden.
29
In het heuvelland treft men vaak mooie vlakten en valleien aan in
braken.
voert heel weinig slib aan, zoodat reeds bij Tjintapoeri van pematang-
vorming niets meer te bespeuren valt.
zich steeds meer, tot de uiteinden elkaar naderen en de rivier zich ten
30
slotte nieuw stroombed kiest, korter, dus met verval. Dit
een grooter
meanderen wordt inde hand gewerkt door de vorming van zand-
banken inde binnenbochten en versneld, doordat de rivieren bij ban-
middellijk in het moeras treden. Zij hebben dan ook nog niet veel slib
Karangintan tot
Moearatambangan. De lint- tot lusvormige pematang’s
der oude rivierloopen sluiten hier vaak meervlakten in, zoodat men
ren zich nog dooreen uitgestrekt moeras, voordat zij de zee bereiken.
31
stil kan
Inde middelste zóne van dit moeras staat het water bijna en
nog verhoogt.
De groote anastomose van Mengkatip naar Kapoeas Moeroeng en
troostelooze landschap.
deze streek binnen afzienbaren tijd niets te
Van opslibbing is in
hun meeste slib achterlaten inde
verwachten, daar de groote rivieren
in verhouding tot de
laagvlakte en het danau-gebied. Deze groeien
het slechts betrekkelijk langzaam
groote uitgestrektheid van moeras
aan.
Inden
of
der de vroegere bedding van de Batang Banjoe Martapoera een
32
Afb. 12. Barito-Alalak, grensmoeras en getijgebied
Afb. 18. Zwaarbeladen limau bandjar (mandarijnen- Afb. 20. Andjir Serapat, verbindingskanaal
struik) in het
getijgebied Barito—Kapoeas Moeroeng in het getijgebied
4de gebied. Het getijgebied.
Naar de toe komt leven in het De
zee er weer meer
landschap. getij-
beweging laat zich hier krachtiger voelen en zet zich tot diep in het
Inde Barito zelf vormen zich onder invloed van de getij opstuwing,
die de meegevoerde slibdeeltjes tot banken
bezinking brengt, van slik
en fijn zand, die aangroeien tot eilanden. Ook voor de monding, waar
het rivierwater zich in zee verspreidt, hebben zich tot op een afstand
van ca 14 km voor de scheepvaart zeer hinderlijke modderbanken
rivier, d.i. 18,5 km boven haar monding is de Barito nog 1250 m breed.
Tusschen de Barito, benedenstrooms van de uitmonding der Marta-
B. NATUURLIJKE BEGROEIING
(1926), Haring (1928), Lit (1928), Wind (1930), Van Tuyl (1930) en
Zuid-Oost Borneo.
3 33
groeiende Dipterocarpaceae het hardere langzaam groeiende ijzerhout
op de vruchtbare gronden verdringen,
terwijl op de onvruchtbaarder
gronden, die vaak ook een zandiger facies hebben, het ijzerhout blijft
overheerschen. Het bergland is nog bijna geheel met bosch bedekt, dat
het bij boschvorming voor het grootste deel moeten afleggen tegen
zal het echter in
hoogere boomsoorten. Naar menschelijke berekening
de meeste alangalang-streken, althans die om de dichtste bevolkings-
Hoeloe Soengai, niet meer tot
centra der Afdeelingen Bandjermasin en
gaan.
moet met melding gemaakt worden
Uit de heloekar-vegetatie eere
tomentosa
ook vaak de bekende karamoenting-struikjes (Rhodomyrtus
indicator slechten cultuur
die velen zijn voor een
-
34
bajoer (Pterospermum), waroe ( Hibiscus ), keminting boeroeng (Maca-
ranga) en belanti ( Coccocceras).
Inde Afdeeling Hoeloe Soengai en de Onderafdeeling Martapoera,
deel ook inde Onderafdeeling Peleihari, is groot
voor een gering een
schen.
boengoer ( Lagerstroemia).
De diepere rantjah’s, baroeh’s en danau’s zijn grootendeels begroeid
met laagland- en moerasveenbosch. De diepste plaatsen vormen
open
meervlakten (padang’s), langs den rand bezet met grassen, w.o. veel
35
(nog niet gedetermineerd) met teekenachtig takkengeraamte en groote
ronde vruchten; en blanti (Coccoceras) met schilderachtige
groene
vierkante vruchtjes; benedenstrooms
trossen van geelgroene meer
36
loopt dus blootstaat den der
en meer aan vuurgloed herhaaldelijk
optredende branden dan de vochtige terreinkommen.
Het is mij niet bekend, of vroeger ten Noorden de
van lijn Margasari-
Rantaukoedjang ook galambosschen voorkwamen. Wellicht is de be-
hoefte de bevolking deze houtsoort sterker geweest
van aan nuttige
dan de vermenigvuldiging. In elk heeft het bosch,
geval hetzij gemengd
laaglandbosch, hetzij galambosch, hier plaats gemaakt voor wijde
open vlakten, begroeid met riet, biezen en
grassen.
Het moerasgebied van Kandangan, Barabai en Amoentaiis één onaf-
zienbaar wijde padang. Deze gaat in het Oosten over in het cultuur-
wijl in het Zuiden schermen van galambosch het vrije uitzicht belem-
meren. Dit galambosch gaat naar de oeverwallen toe over in het
bosch.
37
het getij-gebied dragen inden omtrek van Bandjermasin ook water-
varens, w.o. piai (Acrostichum aureum L.) en kelakai (nog niet bepaald)
sterk bij tot veenvorming.
De open plassen van het danau-gebied vormen in het cultuurgebied
(Amoentai en Martapoera) vaak vriendelijke bloemenvijvers bekorend
heel moeilijk maakt. De diepe rantjah’s zijn als regel dicht bezet met
riet (Phragmites Karka Trin.). Vooral inde Hoeloe Soengai kan het
men voor het eerst weer. een stukje echt strand bij Koeala Pemboeang.
38
C. INVLOED VAN DEN MENSCH
Wanneer men van bet kolossale eiland Borneo, ca. 22 maal zoo groot
als Nederland, de bevolkingsdichtheid uitrekent en ontdekt, dat deze
2
slechts 4 zielen per km bedraagt, verwacht men niet, dat de invloed
van den mensch op topographie en begroeiing groot kan zijn. De
het landschapsbeeld.
Dit is inde bergstreken, waar de bevolking steeds het dunst gezaaid
is geweest, niet geheel ongerept gebleven dan toch nog heel
zoo
weinig
aangetast. In het heuvelland en de moerasstreken daarentegen valt
den eenen kant helaas vele vruchtentuinen door rubber zijn over-
woekerd, doch aan den anderen kant een groot areaal alangalang in-
tensief is herbeboscht. De rubbercultuur heeft haar grootste uitbrei-
met vele andere variëteiten slechts in het wild voor. Daar de rotan
39
Martapoera de Hoeloe Soengai hebben zich
De laagvlakten van en
ruggen,
wordt ingenomen door natte rijstvelden. Oude rivierloopen en
40
fijne variëteit vindt men het meest inde Dajaklanden.
De zijn, zooals boven reeds is aangestipt, in het algemeen
wegen
p.
43 en Hoofdstuk V).
Voorbeelden van wegdijken, die het moeras kaarsrecht doorsnijden,
om een korte verbinding te vormen tusschen belangrijke streken, zijn
de Oelin-weg van Bandjermasin via Oelin naar Martapoera en de
Hoeloe Soengai en de Negara-weg, die een zij steek is van den hoofd-
uitgestrekt moeras, dat voor een deel een uitlooper is van de boven-
41
die Bandjermasin Martapoera dwars door het moeras met
Moening, en
de die de verbinding
de Hoeloe Soengai verbindt; Awang Amoentai,
vormt van de Batang Alai met de Kali Balangan van Soemanggih
de onmis-
naar de groote marktplaats Amoentai; de Soengai Garis,
Kandangan het
bare waterweg tusschen het landbouwgebied van en
pat en Andjir Klampan, die een korte verbinding vormen van Bandjer-
masin met de binnenlanden van Kapoeas en Kahajan.
De Antasan Moening wordt heden ten dage niet meer gebruikt,
sedert de prauwen zich kunnen laten sleepen door de
stroomopwaarts
groote rivierstoomers. Ze is nu dichtgegroeid met iloengiloeng
(Eichhornia crassipes Solms.).
Amoentai is door verzanding slecht bevaarbaar ge-
De Awang zeer
worden. De oorzaak ervan is ten eerste het feit, dat het kanaal, even-
42
riviereiland Alabio, groot ca 6.750 ha, inde Onderafdeeling Amoentai,
door afsnijding vaneen rivierbocht inde Kali Negara tusschen de
Ook de in het de
Martapoera (vgl. p. 41). aan uitmonding moeras van
ring. Ook zijn vele kanalen uitsluitend met dit oogmerk gegraven. Men
kan zelfs dat het cultuurgebied de Hoeloe Soengai
gerust zeggen, van
43
HOOFDSTUK 111
BARITO-BEKKEN
lof in Europa niet alle door mij worden geraadpleegd. Dit hoofdstuk wil
dan ook niet anders zijn dan een eerste bescheiden poging tot samen-
diluviale sedimenten.
kundig onderzoek.
44
tegenwoordig van betrekkelijk weinig beteekenis voor de bodem-
aanwezig is. De grillige toppen zijn dus oude eruptiva, terwijl de hel-
lijne leien, welke door Hooze (1893) als afzonderlijke formatie wor-
den opgevat, slechts behooren tot contactzönes der eruptiva uit het
Hooze, zie het Jaarboek van het Mijnwezen 1929, 1931 en 1932-1933.
Krol (1918) maakt verder onderscheid tusschen praecenomane,
roode bruine, porphyrieten
en en cenomane peridotieten, gabbro’s,
diabazen, diorieten, andesieten en granieten. De eruptiva zijn in
hoofdzaak basisch, doch worden naar het Noorden toe zuurder door
de kernen hier later door de erosie aangetast zijn (Krol (1918, p. 326)).
Ten Noorden de Riam Kiwa bevinden zich twee groote
van
berg-
toppen, de Goenoeng Loemoet en Goenoeng Tamban, die volgens
45
Kemmerling (1915) behooren tot een zijketen van het Meratoes-
Krol (1918) beschouwt, met meer beslistheid nog dan Hooze (1893),
als van gedeeltelijk tertiairen ouderdom te zijn. Ook Hooze denkt bij
den meest Noord-Westelijk gelegen rug aan een opheffing in het Eoceen.
Volgens Verbeek (1875, p. 71-72) bestaat de westelijke heuvelrug uit
46
blendediorietporphyriet, voor een klein deel ook hoornblendediabaas-
typisch voor inde toppen van en nabij den Boekit Keminting (vgl.
p. 18), dicht langs de kolenheuvels van Pengaron en verder over het
meermalen hyperstheen.
3. de cretaceïscbe sedimenten;
1. De Goenoeng Ohang-Pararawen.
Deze is door Kemmerling (1915) beschreven en geïdentificeerd als
een sterk grauwacken-formatie, bestaande uit
gevouwen dynamo-
47
metamorphe gesteenten, die opgebouwd zijn uit kwartskorrels, sterk
2. De Waringin-Alino kleisteenen.
pong Taloek, ten Zuiden van den Goenoeng Keramean aan het strand,
in twee heuvelreeksen, de Waringin- en de Alino-reeks. De tweede
het Bobaris-serpentijn-massief.
3. De cretaceïsche sedimenten.
tingen.
48
De eerste zijn gekenmerkt door het optreden van Orbitolina concava.
Verder is de formatie arm aan fossielen. Inde mergels en kleisteenen
komen wel radiolariën voor, doch dan behooren
zij oorspronkelijk tot
de boven beschreven
Waringin- en Alino-formatie. De conglomeraten
en zandsteenen zijn de directe detritus de
van eruptiva, die het oor-
delijk praetertiair zijn en den vloer vormen van het Oligoceen tusschen
Moearateweh Poeroektjahoe. Een
en
dergelijke formatie trof Kemmer-
ling zelf aan inden bovenloop van de Soengai Laoeng. Het Jaarboek
het Mijnwezen 1932—1933
van
spreekt van cretaceïsche sedimenten
aan den bovenloop van de Barito.
De senone afzettingen zijn gekenmerkt dooreen rudistenfauna, en
zijn dus gevormd ineen ondiepe zee dicht bij de kust. Zij bestaan uit
zand en conglomeraten, die rolsteenen bevatten der bovengenoemde
jongere eruptiva.
•4 49
4. De tertiaire en diluviale sedimenten.
zij bestaan uit klei met een belangrijk gehalte aan ijzeroxyde-hydraat,
hard. Slaat die ballen stuk, dan vindt men van binnen
en zijn zeer men
Etage of mergeletage.
welke gewoonlijk
~op de geelwitte, glimmerhoudende zandsteenen,
die
als de bovenste lagen der vorige etage optreden, volgen gesteenten,
50
zoowel petrographisch als palaeontologisch van de voorgaande af-
steeningen .
2. Blauwgrauwe zachte kleisteenen met overblijfselen van Crusta-
ceën.
mulieten horizont).
5. Grauwe mergels = 3.
zijn tamelijk hard. Slaat men zulk een bal middendoor, dan ziet men
zeer groot; gewoonlijk kan men ze met een mes zonder moeite af-
krabben.
De facies van deze reeks wordt naar boven steeds zandiger, bij is
Etage y of kalksteenetage.
51
bestaat uiteen harden kalksteen, die eene verbazende hoeveelheid
haut relief” teruggebleven. Zij zijn moeilijk in haar geheel uit de kalk
te krijgen.
Enkele holle ruimten inde kalk zijn van binnen bekleed met kalk-
koraalvorming, die zich als een lang uitgestrekt rif inde eocene zee
heeft gelegd.
Ook inde landstreek tusschen de Soengai Mangkaoek en de Riam
beide zijden van de Tamban; maar zuidelijk van de Riam Kiwa heb
jongere afzettingen.
De dikte dezer etage schijnt niet overal even groot te zijn; dikwijls
komen de banken alleen met haar bovenste de
gedeelte aan
opper-
vlakte, terwijl het liggende niet altijd duidelijk te zien is. De dikte der
banken bij Pengaron gaat 10 tot 20 m niet te boven, hetgeen als mini-
mum kan gesteld worden. De Batoe Hapoe verheft zich als een lood-
52
door Hooze (1893) in het Senoon thuisgebracht (vgl. p. 48-49).
Van de jong-tertiaire lagen in Martapoera heeft Krol (1925) uit
der een serieindeeling gemaakt worden, zooals bij het Eoceen. Echter
grijze mergels;
kleiige zandsteenen in dikke banken zonder herkenbare gelaagdheid;
zuiver gelaagde zandsteen;
bruine vette kleileien.
blauwe leien 3
grauwe leien 8
brandlei en
donkergrijze klei met kolensnoertjes . .
1
kolensnoertjes 1
donkerbruine leien 30 m
53
Profiel 1
FVofiel over de 3 Eta|es van het Eoceen en over het Jong Tertiair bij Martapoera
Schaal 1 : 20 000
Profiel 2
Schaal 1 : 750
LH Krol.
verder zandsteenen en zandige leien, welke naar boven toe zeer
gelaagdheid 400-500 m
jongere lagen discordant overdekt zijn met een dik dek van zand- en
Het bovenste
Jong-Tertiair heeft een zandiger facies en een groot
aantal bruinkoollagen.
Kemmerling (1915) heeft dat de
opgemerkt, etages van Verbeek
zich in het algemeen met geringe afwijkingen langs de Barito voort-
zetten. De is hier echter
mergeletage aanmerkelijk minder dik.
1. De onderste etage.
a.
Mergelige zandsteen. De kleur is geelachtig wit tot bruin. De
zandsteen is meestal dun tot dik
gebankt en bevat veel plantenresten
op de voegvlakken. Micablaadjes zijn niet zeldzaam. Echte grofkorre-
lige zandsteen ontbreekt.
b. Bruine grijze
en
concentrisch-schalige kleisteen in dunne tot
56
pekzwarte kleur de breuk. Aangezien
en
schelpachtige deze kool echter
2. De bovenste etage.
inkervingen, of daar de
waar lagen hellen, is de ondergrond ontbloot.
bespreken zullen.
lagen, waarvan verschillende lagen een dikte van vier meter hadden
57
De kool dezer koollagen is echte bruinkool. Kaliloog wordt
c.
diep
bruin gekleurd. De houtstructuur, geheele boomstammen, zijn als
achtige hars, dat zelfs hier en daar kleine afzonderlijke laagjes vormt.
men der tegenwoordige flora, die bij een langdurig verblijf inde rivier
Profiel 3.
Profiel G Ranfau
zandsteenlaag van
grove korrel, wit en rood gekleurd, ontwikkeld.
In deze laag vinden we groote roode concentrisch-schalige klei-ijzer-
steenballen, die de Dajaks gaarne in hunne ijzersmelterijen gebrui-
ken. De zandsteen vertoont duidelijke discordante parallelstructuur,
waarschijnlijk dus een delta-afzetting. De rivier heeft in deze zandsteen
58
Langs de Montallat-rivier treffen wede eerste
bruinkoollagen aan
heven gebleven en over het geheel tot een ander rivierstelsel behooren
dan het Het is
tegenwoordige. m.i. verwarrend om, zooals Hooze
Plioceen, en een groot gehalte aan grind. Het grind kan diamant
bevatten.
59
geaderde of gevlekte kwartsiet en verder glimmerlei, diabaas, ijzer-
zand en kleisteen en bereikt hier soms de grootte vaneen hoofd.
geconstateerd, dat in het Nauw van Calais, waar een sterke zeestroo-
langs den weg van Peleihari naar Takisoeng aan het Zuiderstrand.
C. HET ALLUVIUM
deze treft
nog terug te vinden op een diepte van 3-8 m. Op diepte men
60
zooals ook Kemmerling reeds opmerkte, dikwijls enorme afmetingen
en worden door de Maleische bevolking vaak voor den bouw van
mesdjids gebruikt.
Het Alluvium strekt zich uit over de laagvlakten en het moeras.
Ook de rivierdalen in berg- en heuvelland zijn met een, over het geheel
dunner, laagje Alluvium bedekt. Door de jaarlijksche overstroomingen
neemt het Alluvium telkenjare in dikte toe en verkrijgen de laagvlakten
grooter uitbreiding ten koste het Door ont-
langzaam aan van moeras.
gewonnen.
We mogen het Alluvium onderscheiden in:
rassige inundatiegebied;
2. Alluvium, dat gevormd is beneden den waterspiegel van het moe-
rassige inundatiegebied.
een binnenzee was, hetgeen o.a. af te leiden valt uit legendarische ver-
en voor een uiterst gering deel uit van elders aangevoerd zeeslib. Van
zeeafzettingen inden eigenlijken zin van het woord kan men slechts
Ik heb zelfs sterk den indruk, dat het Alluvium der verschillende
61
rivieren inde laagvlakten en
nog tot ver in het moeras een eigen ka-
rakter behoudt, daar het sib zeer spoedig tot bezinking komt, zoodra
zinking.
Hooze (1893) geeft drie profielen, die eenig inzicht inde
geven
daar hier de facies zandiger wordt en in twee der drie profielen hout-
Ze doen door hun Flach moor’ ’-natuur denken aan laagveen, doch
~
meters
vlakte van het veen zich steeds hooger gewelfd en eenige ver-
heven boven de omgeving. Deze venen zijn arm aan minerale bestand-
62
Doorboorda aa;rdhzq erv te BcindjermcuLn/.
ó'c/ia.: / J.öoo.
2 maal verkleind
Uit: Hooze (1893), 23
planten, op grootere hoogten boven zee ook Sphagnurn.
Dan onderscheidt Mej. Polak een „overgangsveen”, waarbij
nog
kreupelhout, o.a. Melastoma en Tristania overheerscht. Zij laat echter
a. vloedbosch;
b. bosch op een dunne veenlaag (minder dan J m);
c. bosch op een dikke veenlaag:
2. dicht bosch;
hout;
4. laag hout, waarin Tristania overheerscht.
laatste phase van het moerasbosch, wanneer het veen zich hooger
heeft opgebouwd dan de zuigkracht gaat, als het product dus vaneen
Het is jammer, dat Mej. Polak zich niet op de hoogte heeft kunnen
bekken, in het bijzonder ten Oosten van Barito en Negara, sterk an-
thropogeen beïnvloed.
64
We kunnen de volgende veentypen onderscheiden:
ruwweg
noordelijk deel van het Barito-bekken, tot voor kort ook nog ten
dwenen is.
4. het veen der open meren, o.a. de Danau Bankau en de Padang Ala-
lak.
en de Negara.
6. galamveen, meestal op de grens van moeras- en getijgebied.
5
65
de meren van het danau-gebied, de meren van het eigenlijke moeras-
van den moeraswaterspiegel. Daar dit niveau niet constant is, ontwik-
kelt zich een drijfveen (adjakan), dat met den waterspiegel op en neer
treedt
Het vijfde type veen
op inde moerasvlakte, doch steeds bui-
ten de danau’s. De paroepoek (Phragmites Karka Trin.)-velden kun-
durend minder sprekend, terwijl het karakter der door Mej. Polak
instantie het optreden van laagveen. Bij de ombrogene venen doet het
66
spaard voor anthropogene invloeden. Die relicten van hoogveen heb-
spreekt het wel van zelf, dat hoogveen gevormd in danau’s, welke om-
ringd zijn door hooge pematang’s, een biconvex karakter heeft. Dit
tot hoogveen.
Ook in heuvelland en gebergte komen venen voor. Yan deze heb ik
echter een te
oppervlakkigen indruk om ze hier inden kring van mijn
beschouwingen te kunnen betrekken. Ik wil alleen nog opmerken, dat
1935), dat venen niet ontstaan waar het invloeiend water en de onder-
treft inde Hoeloe Soengai inde onmiddellijke nabijheid der groote ri-
Als een fossiel voorbeeld van dit verschijnsel kan de reeds beroemde
maakte.
mogelijk
venen en van het water van enkele rivieren inde Hoeloe Soengai en
teit van den cultuurbodem. De gegevens zijn ontleend aan twee on-
67
A. Hoeloe Soengai, laagvlakte tusschen
en moeras
Batang Alai en
68
Scheikundige samenstelling
Omschrijving Door- Dikte v.
Proefkuil loopend
.. .
d. laag
Hm In V
‘J /°
losbaard Pa ° s Ka ° Cao
(zie ook de profielbeschrijving) nummer in cm Vocht
r
,!/ 7„
ë
stof troenz. oplosbaar in 25 %-ig HCI
Al5 I rantjah 10631 0-13 6,35 14,3 0,010 0,038 0,0295 0,368
A 5 I rantjah 9811 0-5 3,66 0,010
A 5 II 9812 5-70 0,003
3,14
A4 I rantjah, grens baroeh 9807 0-10 7,55 0,006
....
3,80 0,016 0,010 0,340
A 411 9808 10-30 4,22 0,004
69
PROFIELBESCHRIJVING DER PROEFKUILEN, GEMAAKT OP HET
Proefktjil A 1
Profiel :
grond.
11. 9331: 15-40, op 25 cm diepte grijswitte klei met roode ijzer-
vlekken.
Proefktjil A 2
Profiel:
I. 9333: 0-25, diepte grijze
op 15 cm klei.
11. 9334: 25-70, op 55 cm diepte grijsgele klei.
111. 9335: 70-100, op 95 cm diepte gele klei, vermengd met zand.
Proefkuil A3
70
Profiel:
I. 9336: 0-10, op scm diepte donkergrijze bovengrond.
11. 9337: diepte bleekgrijze klei.
10-30, op 20 cm
mengd.
Proefktjil A4
Profiel:
I. 9807: 0-10, scm diepte zware zwarte klei.
op
11. 9808: 10-30, op 20 cm diepte zware bleekzwarte klei.
Proefktjil A 5
Profiel:
I. 9811: 0-5, cm diepte zwarte klei.
op
11. 9812: diepte bleekzwarte klei.
5-75, op 50 cm
Proefktjil A 7
1922.
71
Profiel:
I. 10605: 0-50 cm diepte, donkere mat van sterk verveende
plantendeelen.
11. 10606: 50-100 cm diepte, veenlaag met veel vermolmd hout.
111. 10607: 100
op cm diepte, waterige veenmodder.
IV. 10608: 100-? cm, grijswitte onderklei.
Proefküil A 8
Proeketjil A 11
Begroeiing: banta.
72
Proefkttil A 12
Batangalaidijk.
Begroeiing: hoog riet (paroepoek); de grond heeft hier geen veerende
veen.
Proefkitil A 15
Proefkitil A 16
73
Grondwater; op 1 m
diepte.
Profiel:
I. 10634: 0-13 cm diepte, grijsblauw, geelgevlekte klei; alleen
het allerbovenste is
laagje egaal
donker; de grond verwisselt snel
Proefkttil A 17
insluitsels.
111. 10639: 76—100 cm diepte, blauwgrijs zand.
2. A 16; A 11;
3. A 15; A 5; A4;
4. A 7.
De eerste derde
en
groep bestaan uit reeksen, die zich in beneden-
stroomsche richting bewegen en onder deinvloedsfeer staan van
respec-
tievelijk de Batang Alai en de Soengai Barabai. De tweede
groep ver-
74
is vergelijkbaar met de bovenste lagen der profielen A 8, A 12 en A 11.
is (vgl. boven p. 62). Wel is waar hebben we hier met laagveen te doen,
doch het is onder anthropogenen invloed eerst inde laatste veertig
jaar ontstaan uit ombrogeen veen. En het is moeilijk aan te nemen,
Verder neemt men een afneming van den chemischen rijkdom van
benedenstroomsche richting als met het toenemen van den afstand tot
baroeh’s, waar de grond uit leem of klei bestaat. Onder het Alluvium
75
ATTERBERGSCHE CONSISTENTIE-CIJFERS
111 22,5 -
- - - -
3,1 19
A 1 I 40 30 10 46 + 6 16 4 36
II 36 27 9 42 + 6 154 32
111 47 32 15 52 + 5 20 5 42
A3 I 45 34 11 52 + 7 18 5 40
II 46 33 13 51 + 5 18 4 42
111 53 37 16 55 + 2 18 4 49
IV 28 20 8 34 + 6 143 25
II 40 28 12 44 + 4 16 4 36
111 28 22 6 38 +lO 16 3 25
A 12 --------
A 11 I 84,6 -----
14,2 71
II 36 27 9 42 6 15 3,5 32
+
111 53 34 19 50 -3 16 4 49
A4 37 25 12 37 012 433
4833 15 51 + 3 18 6 42
40 28 12 44 + 4 16 4 36
76
1
Granulair samenstelling
Dikte in
Doorl. mm
Proefkuil v. d.laag ——
„„„
nummer
jn cm Zand stof Klei
< 0,005
GR ANULAIR-SAMENSTELLING VAN 2-0,05 0.05-0,005
\
CHEMISCHE SAMENSTELLING VAN HET SLIB
oS u cq
Z
„ y n «C' «n Mineralogische samenstelling van
°
0
. . Plaats van £ 'i c" p 73 n 2 u 'f w N
.- °,C het slib ( na extractie met
lvier
monstername
>
?
§.§£ 3 u o |? O a.£ Ou-tj
a
5% HCI
1 a
S & £ ;£
Tabalong Kloea ») 4,16 6,46 3,97 0,136 0,0 0,370 0,- 0,304 0,033 0,016 0,049 0,007
veel Ch.
A. Amoentai Soemanggi ■) 0,533 0,053 0,071 0,112 weinig gH; zeer
Een ten N. 3,08 3,02 1,62 0,061 0,- 0,367 0,- 0,092 0,025 0,009 0,012 0,001
Amandit paar paal
van het prise d’eau van
3
Bemonsterd door den heer Schreuder. K kwarts. gH = groene Hoorn-
Bemonsterd door den heer Vander Stok.
=
i) )
blende. Ch = Chalcedoon; v. glas=
vulkanisch glas.
i <5
Reactie
moeste™
Ü= || |!1 gJ§|§g &
° 5
monstername 3*
Rivier
Q <"'o
ÉE
|sg
S
Hn
ll ft, I
60,2 10,0 50,2 12,4 n.b. 13,6 2,9 1,4 3,9 9,6 0,4 0,10 1
Tabalong Kloea») Vermoedelijk inden
boven 66,8 n.b. 16,4 4,1 1,6 7,1 6,6 1,8 0,15 >
Balangan 5| paal Amoentai») 76,4 9,6 15,6 Westmoesson 1914-T5
Amoentai») 78,6 11,2 67,4 14,2 n.b. 15,4 3,5 2,4 7,9 12,1 3,0 0,12 )
Negara
7,4 2,2 4,1 9,9 4,9 n.b. n.b. zw.alk. zw.alk. 2 Juni 1922
S. Barabai Barabai») 55,0 11,8 43,2 13,2 0,6
A1 I veel K; weinig O; gH; weinig P (cav); Z; Gla; E; gest weinig r, g, z. kl weinig Ch, o. K, ho v
II veel K; O; g. H; weinig P (cav); Z; A; Hyp; E; Ma; Gli; v. glas weinig fee. Ch; weinig OK v’
111 K;g. H; weinig P (cav); r. H;A; Gli; Z veel r. en b. kl; weinig Kaol weinig Ch, o,'K, ho, v
A2 I vrij veel O;
K; gH; weinig P
Z; A
(cav); weinig g. en r. kl.; Kaol weinig Ch •oK• ho •
’
v
II vrij veel K; weinig
O; gH; weinig P (cav); Z; Ma; Gli vrij veel r. kl; weinig Kaol
•’
weinig oK•ho v
vrij veel K; weinig O; gH;
111
mu; weinig P (cav); Z;A r. kl; Kaol vrij veel v ’
A3 I veel weinig weinig
K; O; gH; P
(cav); Hyp;
Ma; Gli; gest b. kl; weinig r. kl; Kaol weinig Ch; ho; v
II veel K; weinig O; gH; weinig P
(cav); Z; A; E; Mu; licht v. glas weinig fee; Kaol ho; v
111 vrij veel K; weinig O; gH; weinig P (cav); Z;A;E;Mu
vrij veel fee,; Kaol weinig oK’ v
IV veel
K; weinig
O; gH; gest; weinig P
(cav); Z; A; E; Mu weinig r. kl; Kaol weinig Ch; v
A4 I vrij veel
K; O; gH; Ma; Mu; weinig P
(cav); T
weinig fee; Kaol vrij veel v•hu • ho
II veel gH; weinig O; Gli;A
K; vrij veel fee; weinig Kaol v; weinig ho; Si; o. K
111 veel O; vrij veel gH; weinig
K; Z; B; Ma; Mu; v. glas vrij veel fee v
J
) Zie de op pag. 70 e.v.
gegeven profielbeschrijving.
AFKORTINGEN
Ma Magnetiet.
=
z. kl. zwarte kluitjes. hu
=
= humuskluitjes.
cav kalkveldspaat. Mu Muscoviet. b. kl bruine
=
=
kluitjes. Si = slakken.
r k°° n ' “
Biotiet. Kaol kaoliniet.
=
for = foraminiferen.
Gla =
Glaukoniet. v. glas = vulkanisch glas. fee = ijzerconcreties.
is genoemd. Wel is vaak in het algemeen glimmer geconstateerd.
Muscoviet, veldspaten, hoornblende (groene en bruine) en zirkoon
en vulkanisch glas.
Proefkttil B 5
Profiel:
I. 10664: 0-20 cm diepte, zwarte humeuze klei.
Proefkuil B 7
Profiel:
I. 10669: 0-15 cm diepte, donkere humeuze klei.
Proefkttil B 16
ondergroei van
moerasgrassen.
Grondwater: aan de oppervlakte
79
B. Bandjermasin-Marabahan, moeras- en getij gebied ten Oosten van
80
Profiel:
I. 10694: 0-5 cm diepte, een taaie mat van dooreengevlochten
vergane poeroenstengels.
11. 10695: 5-20 cm diepte, zwarte klei.
B 7 I pematang in het getijgebied 10669 0-15 6,00 15,06 0,037 0,039 0,116
laagje
B 5 111 10666 20—? 0,020
B 16 II 10695 5-20
Proefkuil B 21
81
6
Proepkxjil B 24
Profiel:
I. 10715: 0—
? cm diepte, zwart veenpap; tot op 1,30 m diepte nog
steeds deze pap.
Proefkuil B 40
Proefkuil B 43
opengemaakte bloekar.
Profiel :
Proefkuil B 45
Begroeiing: galambosch.
Grondwater: niet te bereiken; grond hard en droog.
Profiel:
I. 10761: 0-20 cm diepte, donkere rulle bovenlaag.
11. 10762: 20-? cm diepte, grijze bruingevlekte klei.
82
We bevinden ons hier in het monotone moerasgebied (proefkuilen
B 24 en B 21), de grenszone van moeras en getijgebied (proef-
op
kuilen B 16, B 43, B 40 en B 45) en in het getijgebied (proefkuilen
B 7 en B 3). De Soengai Bedandan is een kreek, die in het moeras
Barito;
chemischen rijkdom van den bodem waarnemen naar gelang van den
83
HOOFDSTUK IV
RIJST-CULTUUR. LANDBOUWZONES EN
den typisch aantreft, zullen slechts met enkele woorden worden aan-
stukken te vinden.
84
den te Bandjermasin de jaren 1879-
gemiddelden van regenval over
de verschillende
son. Bij beschouwing der maandgemiddelden over
Het bergland verheft zich slechts met enkele toppen boven de 2000
komen, dat zijn stelsel kan leiden en bij Mohr zelf ook wel heeft geleid,
tot een te categorische uitspraak bij de waardeering van bepaalde
cultuurgronden. We komen hier later (p. 170) op terug.
de waterhuishou-
Voor de laagvlakte en het moerasgebied vormt
ding een factor van toenemende beteekenis, daar we naar het moeras
milieu, kan daarom als criterium zeer wel dienst doen, en verdient dus
I. Waterhuishouding.
11. Natte rijstcultuur.
in landbouwzönes toelichtende beschou-
111. Indeeling typische en
A. BERG- EN HEUVELLAND
scheiden :
200-800 m;
2. laag bergland, ca
85
Deze zijn naar topographie, natuurlijke begroeiing en grond (aard
en verweeringsphase) als volgt onder te verdeelen.
Zóne a.
vijnen.
Begroeiing: maagdelijk wond.
MaNNae (123).
Streek: Meratoes-Koesan-Bobaris-gebergte.
Zóne b.
Zóne a.
WaNNae (123).
Streek: Barito boven
Meratoes-Bobaris-gebergte. Bovenloop
Oloeng Liko en Riam Aga.
Zóne b.
eruptiva.
Grond (verw.): RS(colal) QVb 2KIK I2 -
WaNNnnnvvae (123).
Streek: Siangland ten Noorden van Poeroektjahoe (Barito).
Zóne c.
86
Grond (verw.): Sm(colal) QVa I2 KI WaNNnnnvvae (1234).
ten Westen Moeara-
Streek: Goenoeng Ohang-Pararawen, van
teweh (Midden-Barito).
Zóne d.
steil gebergte.
Topographie:
Begroeiing: secundair bosch en alangalang.
Grond (aard): serpentijn.
Grond (verw.): RQ 2 Vai6 I2 KI -
WaNNnnnvvae (1234).
Strooken West- Oostrand het Bobaris-
Streek: langs en van
gebergte.
Zóne a.
basische tuffen.
87
Streek: Meratoes-Koesan-Bobaris-gebergte, waarschijnlijk ook
Zóne e.
Topographie: peneplain.
Begroeiing: secundair bosch en alangalang.
Grond (aard): senone zandsteenen, conglomeraten en rolsteenen, de-
triten van schisten en oude eruptiva, doorbraken van
Zóne ƒ.
Topographie: afgeronde koepels, toppen en
ruggen.
Begroeiing: secundair bosch en alangalang.
Grond (aard): meestal oud-vulkanische, soms jong-vulkanische tuf-
fen.
Zóne g.
gels.
Begroeiing: maagdelijk en secundair bosch.
sche effusiva.
Zóne h.
Ve beteekent: veen.
88
zand- kalksteenen met talrijke inter-
Grond (aard): neogene klei-, en
Zóne i.
HeNNnnnvvaeam (1234).
Streek: Midden-Barito vanaf Pendreh tot Moehoen, zuidelijk
van de Barito zich verder westwaarts uitstrekkend.
Zóne k.
Topographie: peneplain.
secundair bosch alangalang.
Begroeiing: en
Zóne l.
Grond (verw.): SQ 2K X KI -
HeNN (123).
Zóne a.
Topographie: peneplain.
parklandschap alangalang secundair bosch.
Begroeiing: van en
89
Zóne b.
Topographie: peneplain.
Begroeiing: parklandschap van alangalang en secundair bosch.
onder 3 d en e.
Zone e.
Topographie: peneplain.
Begroeiing: parklandschap van alangalang en secundair bosch.
en mergels.
Grond (verw.): SQVai6K 2 7vZ -
Hennnvvaeam (34).
Streek: Westrand Meratoes-Bobaris-gebergte.
Zóne d.
Topographie: peneplain.
Begroeiing: parklandschap van alangalang en secundair bosch.
Grond (aard): pliocene en diluviale zanden en kleien, facies naar het
Zóne e.
Topographie: peneplain.
Begroeiing: maagdelijk en secundair bosch, weinig alangalang.
Grond (aard): als d.
90
gelegenheid tot
reserve. De ronde ruggen en toppen bieden hier meer
humus.
de
De zónes 2a en 2b hebben respectievelijk hetzelfde grondtype als
zónes la en lb. Ze kunnen grootendeels voor den landbouw beschikbaar
blijven.
De dynamometamorphe grauwacken van den Goenoeng Ohang-
Ze verkeeren ineen veel
Pararawen (2c en 3a) zijn minder vruchtbaar.
door den graniti-
verder stadium van verweering en reageeren zuur
schen oorsprong.
Alino-kleischalies
De eveneens dynamometamorphe Waringin- en
De grond voelt
rijke kleurschakeeringen van den ondergrond. soms
daar de hellingen
De bovengrond is over het geheel humusrijk, voor
gebleven.
De knalroode serpentijngronden (zóne 2d, 3b en 4a)
tot violette
Ze verkeeren
hebben een zeer slechte, dichte en stoffige structuur.
ruggen in Martapoera en
boschregeneratie goed is, zijnde toppen en
91
wint echter steeds meer veld en ten Noorden van de Riam Kiwa is de
formatie reeds bijna geheel met bedekt.
alangalang
De diabaasporphyrische gronden hebben een heldere of rood-
warme
humuslaag en een
groote mineralogische reserve in verband met de
vele vulkanische doorbraken. Een dezer doorbraken, het Boering
Ajoeh massief de overzijde de met de
aan van
waterscheiding Mahakam,
verheft zich zelfs tot boven de 1200 m.
tegenover kwartszand.
De vruchtbaarheid der eocene zanden en kleien van zóne i is wissel-
zamelt zich inde terreinkommen en blijft hier vaak lang staan door de
92
wens over het algemeen tamelijk vruchtbaar, hetgeen wel te danken
is aan het kalkgehalte. De kleur is meestal geelwit tot blauwgrijs.
Enkele gewassen, zooals mangga ( Mangifera indica L.), ananas en
ber cultuur, die inde laatste dertig jaar juist op deze gronden een
ge-
in het bijzonder inde Hoeloe
weldige uitbreiding heeft gevonden
Soengai, daar de alluviale laagvlakte reeds in cultuur gebracht was.
met
De onder 31 genoemde steile kalkriffen zijn zwaar begroeid
bosch en beloekar. De koraalholten zijn opgevuld met vruchtbare
ser op.
toch het
ringsstadium nog betrekkelijk jong is, zijnde gronden over
Waar dit wel aanwezig is, kunnen zij op een groote vruchtbaarheid
is. Tweede
bogen, daar de grondgesteldheid physisch bijzonder goed
bloemen, gedijen bij bemesting zeer goed. De
gewassen, groenten en
93
in elk geval een kennelijke voorliefde voor een zandige grondgesteld-
heid. Ook klappercultuur (Cocos nucifera L.) is zeer goed mogelijk inde
dalen en
op de vaak terrasvormige hellingen, waar dus inden Oost-
door op nog geen 100 m hoogte boven zee verscheidene beekjes ont-
B. LAAGVLAKTE EN MOERAS
worden besproken.
Achtereenvolgens zullen behandeld worden:
I. de waterhuishouding.
11. de natte rijstcultuur.
111. de typische natuurlijke landbouwzónes met een technische
I. WATERHUISHOUDING
in:
1. de valleien en laagvlakten.
2. het danau-gebied.
3. het monotone moerasgebied.
4. het getijgebied.
de dezer is reeds opgemerkt, dat in het
Bij beschrijving gebieden
eerste en tweede gebied bandjirs groote niveauverschillen doen op-
94
treden inden waterstand van rivier en moeras en in het vierde gebied
tamelijk groote schommelingen kunnen optreden door de getijwerking,
terwijl daarentegen in het derde gebied de bandjirinvloed verminderd
profiel zich spoedig en bovendien vormt zich heel vaak een drempel
getij- moeraswater. Dit laatste
op het ontmoetingspunt van en ver-
Waar ook inde Barito het maximum verval bij hoogste bandjir en
Negara van Negara tot Marabahan 0,043 %„, behoeft het dus geen
95
GEGtVtnS DER PtILSCHAALWAARmMirtQtH in Q£LOt -
SoeriGE!
L
<3mpibong ~ ts* 570 -6.70 x pei/sdioot /oopt droog
P<3ringin 7o 5 90* -6 S0 # peiisch&at /* voor de meting v&n
I/oeng /■/ 5* 57 -
Kendong&n -
6 6- ho 644
JD. 30 33° 300 tti
PEIL & CMAAL U/AAR HE M'/nQE n OMGE RE KEftE) OP 3APt£Ü£RMA 5/nPf/L DAT
t)ngAi-
-
-cn
v *
823 dar pei/sc boten ypst te
Jtoeng 12,87
/eggen, niet
UttstongAoe. o-64 4-76
geheet betroou/tnor, zoon/s Je uit oo
tien
dong£?n 3.44 9 9o
hoogten itc?n tiegore} d/recd /& te
zien- £r u/erd daorom en om eentter-
der yeronder-
óerekenmg verheing/gnen
Ste/d, d<st de ombotiende der hoogste
Oostmoesson vtoedu/oter stonden hor/zon-
hsot is- Z.OO <9<y/?de u/<ster stonden, om •
ge
re Arend op 3c?n<gre rm<esi/?pei/ 1 meer
Soengai-Boeloeh November -
1,37 1,08 1,41 0,51 2,71 1,94 1,74 0,44 1,68 1,10 1,86 1,25 2,21 1,17 1,57 0,79
December - -
2,47 1,37 1,73 1,32 3,02 2,52 1,96 0,85 203 1,65 3,08 1,63 2,52 2,01 2,97 1,57
Januari 2,23 1,91 2,47 1,66 2,39 1,74 2,70 2,35 2,14 1,69 2,33 2,01 3,44 2,65 2,76 2,49 2,75 2,55
Februari 2,35 2,20 2,73 2,31 2,37 2,13 2,55 2,29 2,29 1,77 2,36 -
3,34 2,96 2,95 2,58 2,55 2,40
Maart 2,99 2,34 2,59 2,13 3,15 2,14 2,61 2,36 2,30 1,96 2,29 1,94 2,95 2,55 2,78 2,62 2,55 2,20
April 3,05 2,64 2,44 1,88 3,40 2,73 2,86 2,41 2,41 2,17 2,75 2,13 2,82 2,46 2,65 2,44 2,48 1,98
Mei 2,76 2,03 2,27 1,90 2,71 2,20 2,44 1,90 2,25 1,87 2,19 1,22 2,46 2,00 2,46 1,90 2,98 2,44
Opmerkingen: hoogste hoogste hoogste hoogste hoogste hoogste hoogste hoogste hoogste
waterstand waterstand waterstand Waterstand waterstand waterstand waterstand waterstand waterstand
midden
begin eind midden begin begin midden midden midden
Negara November - -
-
-
Vecembev ______
-
___
2 ,44 1,78 3,02 1,90 2,38 1,70
Januari 2,40 1,96 2,60 2,30 3,44 2,94 2,74 2,42 3,10 2,89
Februari 2,58 1,90 3,28 2,62 3,48 3,46 2,92 2,62 2,91 2,72
Maart Geen gegevens beschikbaar 2,64 2,40 3,48 2,86 2,88 2,66 2,90 2,53
beschüibaar
April 2,68 2,60 3,10 2,72 3,12 2,86 2,90 2,60 2,76 2,33
Mei 2,58 2,32 2,84 2,30 2,84 2,14 2,58 1,70 3,32 2,76
Opmerkingen:
hoogste hoogste hoogste hoogste hoogste
waterstand waterstand waterstand waterstand waterstand
midden eind Febr. eind Jan. midden Febr. midden
met 3 >73
December - -
2,82 1,50 3,01 3,80 0,24 3,11 2,30 3,86 2,36 3,41 1,57 4,09 1,31
3 >«6
Januari 3,16 2,17 3,36 2,43 id. j 2,65 3,66 1,42 3,51 2,30 3,98 2,87 3,76 2,41 3,50 2,57
3 >68
Februari 3,54 2,08 3,61 2,28 id. ; 2,67 3,61 2,03 3,86 2,70 3,72 2,88 3,73 2,40 3,52 2,81
3 >67
Maart 4.00 3,25 3,60 2,09 id. 2,75 3,68 1,86 3,45 2,10 3,73 2,21 3,55 2,41 3,85 1,22
3 84
April 3,93 2,98 3,52 1,48 id. | >
2,60 3,68 2,31 3,93 2,13 3,98 2,39 2,98 2,25 3,74 1,70
3 >°2
Mei 3,43 2,11 3,17 1,52 id. 1,71 3,37 1,61 3,38 1,34 3,02 1,35 3,14 0,79 4,12 2,24
enkele dagen, soms zelfs maar enkele uren. Daar kan het water inde
rivier), die enkele uren (inde valleien) of enkele dagen (inde laagvlak-
ten) duren.
2e gebied der danaiïs. Lagere bandjirs onder het
opstuwing van moe-
100
11. NATTE RIJSTCULTUUR, TECHNIEK EN VARIËTEITENKEUS
typische sawahstreken aantreft, lijkt het mij voor een juiste voorstel-
de Dajak bij deze cultuur te werk Ook met het oog op dein het
gaan.
scheiden zijn:
a. Westmoesson-sawah’s (sawah tahoen of s. raden, Bandj.).
b. Oostmoesson-sawah’s (sawah penjala tahoen of kortweg s. pen-
jala, Bandj.).
Inde volgende beschrijving keeren deze benamingen telkens terug.
de voorbereidende werkzaamheden;
drie factoren:
1. de grondgesteldheid;
2. de begroeiing;
3. de waterhuishouding en kansen tot bevloeiing en ontwatering.
101
Wat de grondgesteldheid betreft wordt de voorkeur gegeven aan
en kwaadaardige grassen,
onkruiden en indicatorplanten.
Hieronder volgt een lijstje der voornaamste onkruiden en indicator-
planten (d =
dingin, goedaardig, p =
panas, kwaadaardig).
1. Inde moerassige laagvlakte: pipisangan, d (nog niet bepaald),
koeloeman, d (nog niet bepaald), koempai salat, d (nog niet bepaald),
kasisap, d (nog niet bepaald), hindja, d (nog niet bepaald), djaloeng,
d (nog niet bepaald), belaran, ? (nog niet bepaald), papajoengan, p
rasveen (Alstonia).
3. op het grensgebied van moeras en getijzöne: bindrang, p (Scleria
multifoliata Boeck.), paroepoek, 1 ( Phragmites Karlca Trin.), galam,
kust, waar het water sterk brak gaat worden: nipah, ? (Nipa fruticans
Wtjrmb.) en bakau-bakau, p ( Ehizophora ).
102
De waterhuishouding is een voorname factor, die niet alleen de ge-
doch ook
schiktheid van het terrein voor de natte rijstcultuur bepaalt,
variëteiten der te volgen techniek.
de keuze der te planten en
Voorbereidende werkzaamheden
de ontwatering het
zij naar alle waarschijnlijkheid behoorlijk aan van
Beneden-Dajak gebeurt het ook vaak, dat personen, meestal uit aanzien-
uitoefenen op
lijke geslachten, oude visch-, jacht- of inzamelingsrechten
soort tolrecht (sepoeloeh ambil satoe) op den
den grond en een van
dienstbaar te
voerweg, die door verbreeding, verdieping en coupures
naast zijn oude rechten
maken is aan de ontwatering (soengai andel),
deel het achterland gaan preten-
ook het bezitsrecht op een groot van
in enkele streken op
het initiatief tot ontginning van groote complexen
deze wijze soms aangemoedigd wordt en de organisatie der ontginning
het
en grondverdeeling gemakkelijker in zijn werk gaat. Daar staat
nadeel tegenover, dat een dergelijke persoon de ontginning ook kan
is de ontwatering dienst
voldoende breed en diep uitgegraven om voor
te kunnen doen.
103
Registratie van en toezicht op de bestaande soengai’s, soengai bada-
toe’s, tatah’s, soengai andel’s en wat dies meer zij, kan verbetering
brengen. Hiermede is inde moerasstreken van Barito, Kapoeas en
Kahajan sedert kort een begin gemaakt. Inde Hoeloe Soengai be-
soengai andel recht gaat ontleenen, heel weinig, daar het moeras reeds
(mahidoepakan).
Ook graaft men vaak bandjirkanalen tot verversching van het water
van den grond, aan het ontwateringskanaal gelegen, inden regel tot
104
een maximum van ca 1 ha per aandeel (vandaar de benaming soengai
1 ha bewerken de
andel). Een normaal gezin kan namelijk ongeveer en
zegde.
in bet
sc/iets 7 . Gtrondverdee/inq voor sau>aibouw moeras -
en
yeiyjebieci
grootste deel en zoo veel mogelijk. Zij bestaat in het kappen (menabas,
menabang en marintjah) en branden (menjaloekoet) van bosch, be-
loekar, riet en veen. Vaak ziet de bevolking verlangend uit naar een
te kunnen
strengen Oostmoesson om belangrijke uitbreiding geven aan
het sawahareaal.
vasthouden, dijkjes (galangan) aan, die tevens dienst doen als paden
en voor beplanting met groenten en tweede gewassen.
105
galangan’s teneinde te voorkomen, dat het water zich in terreinkom-
106
1. de sawah’s der laagvlakten en valleien, typische Westmoesson-
raden, beplant met banih barat, tahoen of raden, Bandj., parei bebéhat,
Ngadjoe Daj.);
2. de sawah’s van het danau-gebied, typische Oostmoesson-sawah’s
of penjalatahoen, be-
met s|-6 maandsche variëteiten (sawah penjala
plant met banih penjala of ringan, Bandj., parei mahian, Ng. Daj.);
3. de sawah’s op de grenszone van laagvlakte en danau-gebied met
teiten ;
toeng-oentoengan));
de het moerasgebied met het getij-
5. de sawah’s op grenszone van
of de 8-10 maandsche padi bajar (banih bajar, Bandj., parei njelo, Ng.
Daj.), hoogst zelden met 7-8 maandsche variëteiten.
de
waarnemen van West- naar Oostmoesson; in het getijgebied en
stuk V.
Vari ëteitenkeus
beteekenis.
bijzondere
dus langs de rivieren
In streken, die aan hevige bandjirs blootstaan,
robuste variëteiten planten, die een
in laagvlakten en valleien, zal men
stippen op een
hoog peil kan instellen, zal men vaak de voorkeur
geven
aan niet-seizoenbloeiers (banih bajar), opdat door
men herhaaldelijk
verspenen het gunstig tijdstip voor den definitieven uitplant kan af-
wachten. Hetzelfde geval doet zich voor in streken, die nog in het
gebruik moet maken vaneen kort tijdsbestek van slechts drie, vier
maanden, waarin weinig gevaarlijke bandjirs te duchten nl. de
zijn,
Oostmoesson-maanden Juli tot October. De sawah’s staan inden
Westmoesson blank beginnen in Mei
en
droog te vallen. Door dijkjes
en afdammingen inde afvoergeulen wordt het water inde danau’s
vastgehouden.
De grenszone laagvlakte valt ook eerst Juni
van en moeras na droog,
zoodat men de cultuurperiode der 7—B maandsche variëteiten één of
108
volking herhaaldelijk met misoogsten moeten bekoopen. Ontmoedigd
is men gelooven, dat op de streek de vloek rust vaneen vroegeren
gaan
vorst als poene op het inleveren van vooze korrels met de pitrah. Oost-
Men treft
vorigen oogst (rimbangoen, Bandj., parei haring, Ng. Daj.).
hiervan soms heele velden aan.
109
Vegitatieduu
6”
Naam der variëteit korre * korrel
Aanteekeningen
Maanden Dagen
niet-seizoenbloeier.
Bajar koening . .
. bajar 8-10
9 vermoedelijk idem.
Poejau
hooggelegen sawahgrond.
Pandak 8 wegens kort stroo gaarne uit-
geplant langs de galangan’ s.
Sarnan Ganal. ...
8 zeer gewild, hooge opbrengst.
Sarnan Poetih ...
8
opbrengst.
Raden 8 veel verbouwd.
Dapat ...
Ketoetoet 8 idem.
Kampoeng
Katoembar 8 idem.
Alai 8 idem.
Djamboe ...
Tjempaka 8 idem.
Bingkoedoe ....
8 idem, geurig.
Bamban 8 wegens lang stroo vermengd
uitgeplant met Sarnan.
Soesoemping hirang .
8 zwarte variëteit, uitgeplant
voor versiering van het
veld.
Kawatik 8
idem.
Kentjana Poetih . .
6
mentek.
mentek.
het da-
Lansat 6 typische variëteit van
naugebied.
Mas Poetih ....
515 idem.
dang’s.
110
hun vegetatieduur. Het maakt volstrekt geen aanspraak op volledig-
heid. Ten behoeve vaneen inventarisatie der inheemsche padi-varië-
ineen jaar tijds reeds
teiten heeft de Landbouwvoorlichtingsdienst een
gescheiden gehouden.
den nieuwen uitzaai nadert, dorscht men
Wanneer het tijdstip voor
spoedig ontkiemen.
voorgeweekt, opdat ze
2. Het uitzaaien.
het branden.
en dan dadelijk na kappen en
de Westmoesson-sawah-
a. Het meneradak wordt toegepast bij
cultuur en vindt pematang-gronden der erven. Verder in
plaats op de
te vinden zijn,
het algemeen waar eenigszins bandjirvrije pematang’s
de grenszone tusschen laagvlakte en moeras
dus op vele plaatsen van
15 onder
pootstok (asak) de plantgaten (manoegal) ca cm -
een korten op
meer
werpen.
b. Het memalai of mangoetoeng vindt toepassing bij de typische
Oostmoesson-cultuur in het danau-gebied en overal in het moeras-
in het getijgebied in
en getijgebied waar men beducht is voor bandjirs,
het uitzaaien der vroegrijpende bibit inden korten
het bijzonder bij
drogen tijd.
De vlotjes (rakit, lanting of koetoeng) bestaan uiteen onderlaag van
weer voldoende bibit levert ter beplanting van 2-3 borongan plantveld.
Ook wordt de bibit voor de Oostmoesson-sawah’s wel uitgestrooid
die tevoren zorgvuldig
(memalai) op hooge plekjes pematang-grond,
schoongemaakt zijn en vervolgens gemaskeerd met een klapperblad
tegen vogel- en rattenvraat.
5
moesson-padibouw, wanneer het zevengesternte (karantika) om uur
’s ochtends boven den horizon verschijnt, dus inde maand Mei, voor
3. Het verspenen.
of melatjak
Het doel van het verspenen (meampak (Amoentai)
(elders)) is in het algemeen de padibibit sterk te maken tegen bandjirs.
Ook zit soms voor tijd te winnen voor de grondbewerking. Op van
112
Afb. 21. Het merintjah met den tadjak Afb. 22. Het knippen en snoeien van wortel
en blad voor den plant
Afb. 23. Het maken van plantgaten met Afb. 24. Het planten inde pootgaten
den asak
Afb. 26. Grondbewerking met tadjak
Afb. 25. Ontginning en bevloeiing
Afb. 31. Het planten in wederzijdsch hulpbetoon Afb. 32. Het bibit-vervoer
stengels (bilah) een plantverband van 20-30 cm. Bij plotseling
op
opnieuw uitzaaien.
4. Het uitplanten.
best bevloeide sawah-gronden, de
Op de hoogst gelegen en waar men
oppervlakkige grondbewerking.
Soms is het handvat van den pootstok met mooi snijwerk versierd,
voorstellingen van figuren uit het geliefde wajangspel gestyleerdeof
113
8
bladeren worden het uittrekken (tjaboet) of uitsteken
De voor
5. De grondbewerking en groenbemesting.
Onmiddellijk na het uitzaaien begint men met de grondbewerking.
bewerken den grond droog, anderen wachten eerst de regens
Sommigen
af.
worden de onkrui-
in het geheel grondbewerking toegepast. Daar
geen
1 of me-
den met een groot kapmes (parang lais - )) afgekapt (merintjah
met gebruikmaking
rintjang) en hetzij op galangan’s getrokken, hetzij
van bandjirstroomingen afgedreven (melaroetakan).
meestal toegepast op de
Bij de droge grondbewerking (menatat),
sawah pematang, worden de onkruiden vervolgens regelmatig
ver-
114
het
den. Na ca 10 dagen worden de half vergane onkruiden weer over
gereed voor het verspenen en planten. Het plantveld wordt inden regel
eerst een maand na het kweekveld (latjakan) in gereedheid gebracht.
7. De oogst.
ook
dreven wanmolen (goembaan). In Kapoeas Moeroeng maakt men
streken.
te worden
Voor het opslaan inde kindai dient de padi goed ge-
115
droogd, daar zij anders duf (hapak) wordt. Daar mankeert nog wel eens
wat aan.
personen.
Het mamoental, het planten, het wieden, het mehamoet en het oog-
bekken te lijden heeft, zijn: penjakit habang (op Java bekend als hama
mentek), oelat poetih (op Java hama poetih), legerrupsen (oelat bari-
plagen zijn, die inde Buitengewesten optreden, zal ik er hier niet verder
over uitweiden.
1. Het bandjirgevaar;
2. het droogtegevaar.
padi niet langer dan 8 dagen onder water blijft staan, is de schade
meestal niet Doch dit is niet altijd mogelijk met beperkte mid-
groot.
delen.
116
danau-gebied blijkt duidelijk uit onderstaande staat der oppervlakten,
opbrengsten en misoogsten inde Hoeloe Soengai.
In Martapoera is het de bevolking riskant de padi penjala
volgens
uitte einde Juni, daar met het verschijnen van Orion
planten voor
bandjirs kunnen optreden heeft het jaar 1932 geleerd, toen een zes-
stig zijn.
117
Misgewas
Totale Beplante o/ V an de . , ,
.
District oppervlakte oppervlakte Aanteekemngen
Èeolante
in bouw in bouw oppervlakte op per
-
vlakte
Jaar 1930
Benoea IV . .
. 16.736 13.562 4.857 36
Negara
~
-
Kaloea 6.452 -
-
-
Gegevens met
....
Jaar 1931
Benoea IV . . . 16.724 13.774 2.205 16
9.815 9.289 83 1
Balangan ....
Tabalong ....
2.757 -
Gegevens
niet zuiver
Jaar 1932
Benoea IV . . .
16.718 13.224 5.817 44
Amandit ....
19.294 16.077 7.314 45
Jaar 1933
Benoea IV . . .
16.713 13.281 5.421 41
3.785 1.234 705 57
Margasari ....
Amandit ....
19.298 16.425 4.948 30
223 150 Grootendeels
Negara
-
-
2.749 2.527 37 1
Tabalong ....
Jaar 1934
Benoea IV . .
. 16.709 12.573 5.829 46
3.321 3.321 0
Margasari ....
-
Amandit ....
19.258 17.259 9.067 53 .
Negara - -
-
-
Proefneming
Barabai 31.786 31.264 14.855 47 opgegeven
Amoentai 27.759 20.607 19.075 93
....
Zóne a.
29 e.v.).
pantai relief; weinig rantjah’s (vgl. p.
Zóne b.
Doesoenlanden.
Zóne c.
relief.
Topographie: laagvlakten met pematang-rantjah-baroeh
drooglandbosch moerasbosch.
Begroeiing: en
119
Grond (aard): zand, zavel, leem, klei, veen.
Zóne d.
met pematang-rantjah-baroeh relief.
Topographie: laagvlakten
Begroeiing: voor een groot deel in cultuur gebracht.
Waterhuisb.: hooge bandjir’s, die enkele dagen kunnen aanhouden;
inden Oostmoesson komen de pematang’s en ran-
HeNNnnnvvaeamaqO (234).
Streek: Hoeloe Peleihari.
Soengai, Martapoera,
Zóne e.
banih ringan.
Grond (aard): in hoofdzaak leem en klei.
vlakte en moeras.
2e gebied. Danau-gebied
Zóne a.
inden Oostmoesson
pematang’s grootendeels blank,
oqH beteekent subaquatische verweering met zonder toe-
aqO en resp. en
120
komen de pematang’s bloot en vallen ook de danau’s
gedeeltelijk droog.
de pematang’s droge vochtige ladang’s, inde
Rijstcultuur: op en
verbreiding.
Grond (aard): zavel, leem, klei, weinig veen.
HennnvvaeamaqOaqH (234).
Streek: Midden-Barito van Boentok tot Koeala Sirau.
Zóne b.
HennnvvaeamaqO (234).
Streek: Kaloea, Amoentai, Martapoera, minder karakteristiek
in Barabai, Kandangan-Rantau en Peleihari.
door tecto-
en laagvlakte, waarschijnlijk gedeeltelijk
nische oorzaken.
HemmvvamaqOar/i? (45).
Streek: Doesoenlanden, Tandjoeng, Amoentai, Martapoera.
121
Zóne b.
Zóne c.
4e gebied. Getijgebied
Zóne a.
zachte grassen.
Oostmoesson.
HennnvvamaqOaqH(234).
Streek: strooken aan weerszijden van de Barito tusschenKoe-
ringan.
122
Grond (aard): zavel, leem, klei.
Grond (verw.): S(al)Q 2 Vai6KKl -
Hennnvvamag'OaqH (234).
Streek: omgeving van Babirik (Amoentai).
Zóne c.
Waterhuish.: evenals 4a, doch over het geheel minder hooge ban-
djir’s.
Rijstcultuur: inde rantjah’s en baroeh’s, soms ook op de pematang’s
late sawah tahoen en sawah penjalatahoen, beplant
met banih ringan.
Grond (aard): leem, klei.
Grond (verw.): S(al)Q 2VaiöKKl -
HennnvvamagOaqH (234).
Mar-
Streek: Soengai Rangas, Koelilingbenteng (Martapoera),
gasari.
Zóne d.
zwak rantjah baroeh relief.
Topographie: zeer pematang -
-
HennnvvamaqOag'# (234).
Marta-
Streek: Zuidgrens Doesoenlanden, Marabahan, Alalak,
poera, Peleihari, Bandjermasin, Beneden-Dajak; grens-
zone moeras- en getijgebied.
Zóne e.
rantjah -
baroeh relief.
inden Oost-
Waterhuish.: lichte bandjirinvloed, sterke getij werking;
moesson kan het water in rivieren en kanalen ietwat
brak worden.
123
Grond (aard): leem en klei met een sliklaag (tanah kepala).
Grond (verw.): S(al)Q 2 Vai6KKl -
HennnvvamagOaqH (234).
Streek: inde laatste jaren sterke
omgeving van Bandjermasin,
uitbreiding inde richting van Martapoera en Peleihari
en in Beneden-Dajak.
Zóne ƒ.
Topographie: zeer zwak pematang rantjah -
baroeh relief.
Hen»nvvamaqOaqH(234).
Rijstcultuur: nu riskant, doch inde toekomst mogelijk met behulp
van sluizen, die het brakwater buiten houden.
Streek: monding Barito en Kapoeas Moeroeng en kuststrook.
Hoeloe Soengai is
nog weinig onderzocht. Met zekerheid zijn slechts
andesieten bekend uit de omgeving van Paringin. Op de waterschei-
G. Ketam.
124
geheel nog viriel, daar de nieuwe aanslibbingen de overhand behouden
op de uitlooging.
Zóne d is grootendeels in cultuur gebracht, waarbij het veen is ver-
moeten zijn. Toch is dit niet het geval, getuige de padioogsten, die
jaar in jaar uit van den grond worden gehaald. Behalve aan een ver-
(zóne 2b) heeft zich schitterend aan het natuurlijk milieu aange-
poera
125
wordt iets medegedeeld over de consolideering van bet poldersysteem.
den naclruk op te leggen, dat het van
Het is hier de plaats er
nog eens
in het danau-
ding verbetert. In Amoentai en Martapoera treft men
topogeen zooals in
kan men toch moeilijk meer spreken van veen,
De cultuurmethode in bet
zóne la, b en c (vgl. p. 125 en
p. 62 e.v.).
in het
De ondergrond is hier niet onvruchtbaar meer, zooals
oplevert.
bedden op voor de
moerasgebied. De bevolking werpt hooge ruggen en
126
HOOFDSTUK V
zetten op het moeilijke pad der sociographie en mij aan het slot mijner
beschouwingen principieel uiten over de landbouwkundige en cultu-
overtuigd, dat de tijd deze zal weten aan te vullen. Mijn inzichten
omtrent de taak der sociale Diensten en den aanpak van het voorlich-
tingswerk, hier speciaal bezien van het standpunt van den landbouw-
voorlichter, zullen niet overal bijval vinden, doch dit heeft mij niet
weerhouden mijn meening hier scherp naar voren te brengen.
Ik heb het hoofdstuk als volgt onderverdeeld:
bekken;
B. landbouwphasen in hun ontwikkeling en de rol die de Landbouw-
E. slotbeschouwing.
127
als wapen nog het aloude blaasroer en als werktuig bij den ladangbouw
nog de aloude steenen bijltjes, doch heeft het daarnaast ver gebracht
inde kunst der bewerking van ijzer en staal, gewonnen wordt uit
voorkomt. Zoo hebben de
ijzererts, dat
op enkele plaatsen overvloedig
mandau’s uit besi mentike van Moeara Montallat en Boven-Kahajan
is voorts, dat de Dajaks in type
groote vermaardheid. Merkwaardig
en
bijvoorbeeld is wit.
is invasie geko-
Later, nauwkeurige gegevens ontbreken, een
zich
spreid over den Archipel. Een dergelijke volksplanting heeft waar-
Amoentai.
schijnlijk ook aan de Negara nedergezet vanaf Margasari tot
Inde buurt van deze plaatsen zijnde ruïnen van twee tempeltjes, de
de bevolking in De men-
Tjandi Laras en Tjandi Agoeng, nog bij eere.
schen zijn hier over het algemeen lang van stuk en hebben, vooral op
hiervan ik dan
Alabio een onmiskenbaar Hindoe-type. Op grond meen
vermoedelijk de bij-
ging heeft plaats gehad van zuivere Dajaks,
zuivere Hindoe’s. De
zonder blanke Maanjan, met betrekkelijk
rechtstreeks che ontleening het woord
naar alle waarschijnlijkheid van
de Pleyaden, het
karantika, de Bandjereesche benaming voor aan
Javaansche steeds
sterk. Naar het Zuiden toe komt een inslag meer
tot uiting, die het sterkst zich toont in Martapoera en waarschijnlijk het
gevolg is van de expansie van het Hindoe-Javaansche rijk Madjapahit.
Cense (1928) zoekt hierin het ontstaan van het Bandjereesche rijk,
dat volgens hem eerst veel later door invloeden uit Mataram tot bloei
ik
zou zijn gekomen. Te oordeelen naar het type der bevolking, meen
te
mogen besluiten
tot een Hindoe-Dajaks che voorgeschiedenis.
De groote vloedgolf van het Mohammedanisme heeft Zuid-Borneo om-
128
streeks 1550 bereikt. Hiermede ging een krachtige instrooming gepaard
van Javanen en van Arabieren, welke laatsten vooral in Bandjermasin,
Martapoera ,Marabahan, Margasari en Negara een sterken invloed
hebben uitgeoefend.
Door de tijden heen hebben zich ook steeds andere invloeden doen
Borneo: vaak ontmoet men menschen, die over den geheelen Archipel
hebben gezworven; Oost-, Zuid- en West-Borneo, de Oostkust van
129
9
De eigenlijke Bandje-
doch minder energiek dan inde Hoeloe Soengai.
landbouwer.
rees, bewoner van Bandjermasin, is meer handelaar dan
te maken
rassen genoemd. In het Barito-bekken hebben we met.
Maanjan, die
1. den zuidelijken stam der Ngadjoe, Doesoen en
-Kahajan en -Katingan.
gevoelige vaak
De Dajaks paren aan een bespiegelenden geest een en
neezen, aan den anderen kant met die der Chineezen en ineen fijn
De bijzonder harmonisch
ontwikkeld gevoel voor kleur, klank en lijn.
dimensies teruggebrachte, voorstel-
gestyleerde, geometrisch tot twee
abstracte denkbeelden
lingen van plant- en dierfiguren en zelfs van
De motieven zijn
getuigen vaneen hooggestemde verbeeldingskracht.
doch inden regel geestig
soms ontleend aan onze natuurlijke wereld,
gebleken den
geen beletsel
voor
Toch is de abstracte zin der Dajaks
handel, wanneer het contact met de buitenwereld hiertoe dwingt.
130
B. LANDBOUWPHASEN EN LANDBOUWVOORLICHTING
Organisationstyp bringt.
Tschajanow, Die Sozialagronomie, p. 3.
gevallen noodig zijn, doch inde meeste gevallen bereikt men meer blij-
vende resultaten door het initiatief bij de bevolking wakker te roepen en
king door voorlichting over het moeilijke punt heen te helpen, opdat
de ontwikkeling voortgang kan hebben. Hieronder zal blijken, dat in
het bijzonder dit terrein een belangrijk deel van de taak van den
op
Landbouwvoorlichtingsdienst ligt.
131
den bodem reeds noodzakelijk. En dit klemt nog meer inde verder
van
de boschdevastatie te beschouwen
rijpe overweging zoo ver gekomen,
als een noodzakelijke inleiding tot intensieve landbouwstelsels, daar
raakt, acht ik het dan ook van het hoogste belang inde eerste plaats
grondbewerkingsmethoden te propageeren en voorts aanplant van
Op dit punt
knolgewassen, tweede gewassen en meerjarige gewassen.
de practijk de tweede
is het vraagstuk der groenbemesters voor van
orde.
132
brasiliensis Mtjell. Arg.), kemiri (keminting, Bandj.), (Aleurites
moluccana Willd.), pinang (Areca Catechu L.) en vooral vruchtboomen.
Hoewel het eerste wel rationeel lijkt en ook wel eens geadviseerd is,
toch inde practijk de voordeelen vaneen te verwachten hoogere
wegen
optreden ziek-
op tegen het groote nadeel het in ernstige mate
van van
absoluten zin door den aanleg van rotantuinen inde laatste 80 jaar
(zie boven p. 39) als ook in relatieven zin in verband met de sterk toe-
niet bijzonder gunstig is. Het is daarom van belangde natte rijstcul-
tuur te bevorderen, en wel (zie ook Hoofdstuk II en III):
1. in het gebied boven Boentok den Westmoesson-sawahbouw;
133
De oppervlakte is totaal 1472 ha. In 1934 is
sterk uitgebreid. nu ca
veel visch-
van bestaan. Inden Oostmoesson zout en droogt men
oordeel-
Wel moet de propaganda voor de ploegcultuur natuurlijk
134
Inde eerste plaats niet onmiddellijk het
kundig geschieden. mag men
het
Inde tweede plaats valt op te merken, dat de opbrengsten over
vermindering.
Ondanks het risico de vele misoogsten vormt de Hoeloe
groote en
116
1. het industrie- en handelscentrum Negara (zie pp. 41, en 166)
en de handelsstad Bandjermasin;
de die telkens door bandjirs geteisterd worden
2. streken, weer
of door andere
(Midden-Barito, -Kapoeas, -Kahajan en -Katingan)
oorzaken met een chronisch rijsttekort te kampen hebben (bijvoor-
met
ontginning snel verloopen is, konden op den duur moeilijkheden
de ontwatering niet uit blij ven, daar de capaciteit der enkele gebrekkige
bovendien ineen deel van het
hoofdafwateringen te gering was en
135
LANDRENTE IN DE KOELOE SOENGAI
123456 12 3| 45 6 1 2
j 34 5 6
Barabai 725 5- 3 75 3- 2 50 - -
6 504 503 502 75 2 25 -
-4 75 3 25 2 502 -
1 75 -
-
1050 8 50 6 25 4 25 3 25 9 75 7 75 5 75 3 75 37 -5 504 25 2 75 2 25
Amoentai
- -
- -
123456123456 1 23 45 6
4e kring 9% 5e kring 8%
Digtricfc
4e ki-ing 8%
1 23
4|5 | 6 1 23 45 6 1 23 45 6
Tandjoeng ....
————
——
i
GEGEVENS DER LANDRENTE DE HOELOE -SOENGAI
Totale uitgestrekt- Landrente aanslag Uitgestrektheid der Landrente aanslag Uitgestrektheid der
ontheffing wegens
District heid der S. gronden de S. gronden beplante S. gronden der beplante S. mislukte Sawah’s in
Jaar van
in
misgewas gumen
in bouw in gulden in bouw gronden in gulden bouw %
2727 30 35 20 30
1
222 23 24 30 18 24
20 20 25 16 18
3 18
414 16 16 20 1214
511 1414 16 -
5 1529x16= 24464 p. -
~
Totaal 27708 bws =700994 p. 10245 bws = 155184 p. 9181 bws = 195554 p.
km’s lengte en 8 m breedte. De jongste berichten gewagen van plannen
te verkrijgen het ge-
tot het bouwen van sluizen, teneinde macht over
Hoeloe Soengai. Men treft hier in het klein alle vier typische gebieden
aan. Hieraan is het te danken, dat men in dit ressort nimmer voor een
laatste vijf jaar volgehouden met als uitvloeisel een stel werkplannen,
waarvan er een ter illustratie als bijlage van dit hoofdstuk is opgenomen.
Bandjermasin Hoeloe
geheele sawahgebied van de afdeelingen en
inheemsche water
Soengai. Zij zijn bedoeld als handleiding voor een
-
den
schapsorganisatie en hebben mede tot grondslag gediend voor
de bijzonder uit-
invoering der rubberrestrictie en instelling vaneen
uitvoerrecht de be-
schikbaar gestelde gelden uit het bijzonder op
Aan rubberuitvoerrecht is vanaf 1 Juni 1934 tot en
volkingsrubber.
met 14 December 1935 ontvangen: f7.878.307,19.
het riviereiland Alabio (vgl. 43) is reeds
Voor de indijking van p.
beschikbaar gesteld een bedrag van f 212.070,—. Het werk nadert zijn
voltooiing. Het succes staat nu reeds vast. Het belang hiervan springt
139
OVERZICHT VAN TOEGESTANE GELDEN UIT HET RIJZONDE? ’-IïVOERRECHT OP BEVOLKINGSRUBBER VANAF DE INVOERING,
B B
Wegen en bruggen Irrigatie-werken Volksgezondheid en a'antegsi te iger?" °Voïksscholen^enz" 46 Diversen Toegestane gelden
per onderafdeeling per onderafdeeling per onderafdeeiing onderafdeeling per onderafdeeling I per onderafdeeling per onderafdeeling per onderafdeeling
21.240,
~
16.300 60.650,
1.350,
- -
43.000
-
Afd. belangen -
-
20.870, 43.270, -
274.040,
27.900, 182.000,
-
Martapoera
-
-
....
„
~
Poeloe Laoet Tanah
,
16 490 ’-
Boemboe -
2.000,- -
-
4.500,- ~
9.990,- -
177.000, 179.250,
2.250,
-
- -
Afd. belangen - -
530.698,-
Barabai -
152.300,- 225.478,- -
„
Amoentai -
288.660,—*) -
286.650,
„
Tandjoeng -
129.550, 47.050, -
6.700,
~ ~
“
~
6.700,
Afd. belangen
—
149.590,-
Onderafd. Beneden Dajak 140.500,- 3)
_ -
-
.. .
Sampit -
-
Kota*Waringin
......
;; ...
-
-
MoearaTeweh -
-
-
-
9.900, -
...
„
41 12.020,
l -55
“
„
Poeroek Tjahoe. . .
-
-
6.500,
“ “
- -
_ _
ƒ 6.000,
_
Afdeeling Samarinda
-
-
—
maken van nog niet hoog water vrije wegen op het rivier-eiland Alabio.
voor de irrigatie-werkzaam-
) In dit bedrag is inbegrepen een bedrag van f 54.570,
2 —-
in bijlage) be-
Balimau (vgl. p.
42 en het mantri sawah werkplan een
toegestaan.
In studie zijn (vgl. de overzichtskaart en de schetskaart op p. 68):
de Soengai
1. de Simpoer-polder, gevormd dooreen dijk langs
den weg Kaloempang-Balimau en de pematang’s aan de
Tapin,
Noordzijde;
2. de Angkinang-bevloeiing;
S. de S. Hawatoe-, de S.
3. kleine werkjes als de Rampanang-,
Pamoedjaan- en de S. Koeangan-bevloeiing (vgl. het werkplan van
bawang -
Birajang;
Boeloeh Amoentai Batoemandi
5. de Kaloedan-polder (S.
Iloeng -
11.
-
een
- S. Boeloeh;
in het
in het Noorden en Oosten begrensd door bosch,
parklandschap,
in het Westen door Er heeft zich
Zuiden door de Java-Zee en moeras.
de kust-
den boschrand houdt zich bezig met kappen van ijzerhout,
met het branden houtskool uit bakau-bakau, zeevis-
bevolking van
het vlecht in
scherij en trassifabricatie en de bevolking langs moeras
142
Afb. 33. Sawah bij den
proeftuin Soengai Oelin. Op den achter- Afb. 34. Pasgebouwde stuw inde Soengai Tajoeb bij Kandangan
grond de Goenoeng Waringin (Waringin-Alino-formatie) laagvlakte aan den voet van het heuvelland
Afb. 35. Overzicht over Alabio, den eersten polder in het danaugebied Afb. 36. Bouw vaneen sluis voor den
polder Moeroeng Bajoer in
het danau-gebied
de moeilijkheden met de voedsel-
meene prijsdaling intrad, kwamen
konden sedert
door den Burgerlijken Veeartsenijkundigen Dienst,
het Binnenlandsch
1933, dank zij de voortvarende medewerking van
met de bevorde-
Bestuur, in korten tijd goede resultaten bereikt worden
sawahbouw, zoodat de tot het verleden
ring van den rijsttekorten nu
de
behooren. Ook de gevreesde practische moeilijkheden bij uitvoering,
voortspruitend uit conflicten tusschen vee-eigenaars en sawahbouwers,
bleken niet te Naast voorlichting is ook eenige
onoverkomelijk zijn.
dwang toegepast in dezen vorm, dat de ladangbouw kunstmatig
te betrachten bij de uitgifte het bosch,
beperkt is door zuinigheid van
dat buiten de reserve zoo schaarsch geworden was. Een eenige jaren
te voren genomen proefneming met inschakeling van groenbemesters
op boschgrond is volkomen mislukt, daar de bevolking hier zelfs met
boeten niet toe te dwingen was. Daarom acht ik het door Kools (1935)
stelsel Zuid-Oost Borneo
gesuggereerde van ladangblokken voor over
het geheel niet uitvoerbaar (vgl. p. 132), althans niet op groote schaal,
wat toch de vereischte voorwaarde is voor een waarlijk nuttige toe-
passing.
De twee middelen om door het critieke stadium heen te komen zijn:
den sawahbouw intensiveering van den landbouw
bevordering van en
het cultuurgebied.
hebben de geweldige herbebos-
Men mag bijvoorbeeld respect voor
ook het
het zeegat uit, zoekt de Hoeloe Soengaier expansie naar
143
Noorden. In Tandjoeng is in 15 jaar tijds de
grens met de Dajaklanden
20 km verschoven Bongkang Moeara
ca van naar Oeja, waar ook uit-
144
de Ngadjoe-Dajaks, doet zich ook bij
ook inde rotan taman-cultuur bij
de klapper- en ooftteelt steeds sterker voor. In het getijgebied van
vele Bandjeree-
djeroektuinen aangelegd en inde Hoeloe Soengai zijn
zen begonnen
met den aanleg van manggatuinen.
vormd. Kleinere boschjes treft men aan langs de Batang Alai (Barabai)
en tusschen Amoentai en Alabio aan de Batang Negara. Overal in laag-
vlakte en moeras vormt de ongelooflijk sterke vermenigvuldiging van
velerlei nut.
keur ingesteld wordt op roembia-aanplant. De plant heeft
Het merg dient als voedsel voor de eenden, die men op Alabio en op
de eieren.
enkele plaatsen van Barabai in groote menigte fokt voor
Daarvan bestaat een belangrijke export uit Bandjermasin, in hoofdzaak
Oost-Java. De sagoweer wordt door de menschen ook als
gericht naar
Barabai in West-
het parklandschap in Martapoera, Kandangan en en
145
10
terugweg wordt te voet afgelegd.
komt sporadisch als erfcultuur of op sawahdijkjes.
Kapok zeer voor
streken.
bevolkingscultures.
Terwijl inde Dajakstreken tweede gewassen als katjang-variëteiten,
tabak, meest verspreid de
djagoeng, meloenen, knolgewassen en op
regelde aanplantingen:
evenals op Java als tweede gewas op de sawahs den
1. werkelijk na
padioogst;
de laagvlakten of op de
2. op pematanggronden van en moeras
sawahdijkjes;
3. op inden Oostmoesson drooggeloopen moerasgronden;
vruchten- of klapper-
4. als catchcrop van jonge rubber-, peper-,
laagvlakte aan den voet der heuvels, vooral in Barabai. Elders worden
vlakten. Bij een feilen Oostmoesson worden groote stukken der riet-
146
inde laagvlakte worden vaak met
De hooger gelegen pematangs
tweede gewassen zij niet bewoond zijn of begroeid
beplant voor zoo ver
tweede gewassen, doch niet zooveel als op Java en niet als geregelden
aanplant, daar hier te veel schaduw heerscht.
de reeds in vele
geheel is ingeburgerd, treft men bij Bandjereezen
variëteiten aan. Bataten worden behalve in het Negarasche ook in het
Loepak de
streken. Semanka is vooral bekend van Negara en van aan
Barito-monding.
Djagoeng treft men overal aan van het moeras tot in het heuvelland.
in het nooit
Katjang tjina plant men, evenals katjang idjau, moeras
147
vooral in Barabai en Kandangan. De aanplant geschiedt op sawah-,
dan aanplanten.
In enkele streken, vooral van Tandjoeng en Martapoera, vallen op
poera
heeft een Bandjerees met succes een bloemisterij opgezet.
Centra van tabakscultuur vindt men in Barabai en in Noord-Marta-
poera, Barabai,
Amoentai en Tandjoeng, nog
huis aan huis. Van kapas
hoeloe werden grove weefsels, van kapas rampit fijnere vervaardigd.
In Martapoera, Amoentai en Tandjoeng spint en weeft men nog wel
de vervaardiging adatkains. De
hier en daar, doch slechts voor van
in vergelijking ook
ingevoerd en vermenigvuldigd om na proefneming,
met de kapas rampit, te worden gepropageerd. Inde onderafdeelingen
terreinen beschikbaar
Tandjoeng en Peleihari zijn uitgestrekte voor
148
de katoencultuur. In vroeger tijd was de cultuur in Tandjoeng zeer
K. Schtjm.) danau
Bl.), bamban ( Donax canniformis en poeroen
het embal-
Java worden veel tabaksmatten geëxporteerd. Ook voor
de be-
In het bovenstaande heb ik tot slot zoo beknopt mogelijk
teekenis geschetst der verschillende cultuurgewassen. Wanneer wij nu
bosch-
als eerste phase het inzamelingsbedrijf inde geïsoleerdste en
rijkste streken;
149
als tweede phase den pootstokbouw (ladangbouw) in Midden- en
pen parang
en tadjak) der Bandjereezen in het cultuurgebied van de
Hoeloe Soengai en Bandjermasin, waar het bosch vrijwel geheel ge-
devasteerd is;
nen ineen veel verder stadium gekomen, verder zelfs dan op vele
komsten.
worden gesteld.
De innerlijke ontwikkeling, die door bevolkingstoeneming en bosch-
ook haar keerzijde heeft, daar het individualisme der Westersche libe-
150
het oude corporatieve verband inde volkshuishouding te herstellen
C. ORGANISATIE EN WERKPLAN
Zaken.
Inde tweede plaats, dus naast het tot op zekere hoogte passieve
consulentschap, heeft de voorlichter ook actief op te treden als propa-
de economi-
zaamheid der bevolking op te wekken of te vergrooten en
151
ambtenaren zoowel als propagandisten, terwijl aan het hoofd der
I. PERSONEELSFORMATIE
I. Landbouwconsulent
Bandjermasin
Landbouwconsulent Landbouwconsulent
zijde te staan en het werk bij diens afwezigheid waar te nemen, en één
152
hebben over kleinere ressorten, hetzij onder leiding vaneen adjunct -
opbouw.
manteri’s
Dit werkplan steunt inde eerste plaats op een corps van
onder de
landbouwmethoden, die zij dooreen speciale opleiding goed
Zoo is bijvoorbeeld zevental manteri’s op
knie hebben gekregen. een
inheemsche bevolking en den staf van den Dienst, die met uitzondering
van de landbouwopzichters te Tandjoeng en Tenggarong uitgeschool-
den van elders bestaat. Aan den eenen kant kunnen zij de gedachten en
wenschen van de bevolking, in wier omgeving zij geboren en getogen
zijn, het beste peilen, en aan den anderen kant zijn zij bij uitstek ge-
153
Het werkplan is ineen dusdanig eenvoudigen dat het
vorm gegoten,
boeren bevattelijk is heel
voor en goed gepropageerd kan worden met
op inheemsche landbouwpractijken.
Naast in hun
en
algemeen-propagandistischen arbeid voerende
manteri’s manteri’s sawah ook concrete
en opdrachten uit met be-
trekking tot het werkplan, dat straks in korte trekken zal worden
medegedeeld.
Hiermede zijn afgedaald tot het vijfde plan der
we
hiërarchie, dat
der mandoers, wakers, ploegers en die uitsluitend vol-
veeverzorgers,
gens concrete opdrachten werken. Deze menschen zijn vaak Javaan-
11. WERKPLAN
ressorten.
vijf jaar tijds over geheel Zuid-Borneo heeft verbreid, is een zeer be-
kwame
persoon tot hoofdmanteri-sawah bevorderd met standplaats
Bandjermasin.
Hieronder volgen de voornaamste het zooals
punten van werkplan,
154
dat zich ontwikkeld heeft op den grondslag van dein de vorige blad-
dit instituut te danken, dat voor de besteding der baten uit het bij-
zonder uitvoerrecht de bevolkingsrubber door den Dienst der
op
nisatie van den sawahbouw de eenige weg, die gevolgd kon en moest
macht.
e.v. en behielden ook later steeds invloed op den gang der sawahwerk-
Westersche liberale economie heeft het instituut ten slotte bijna geheel
teloor doen gaan.
155
soebak of een organisatie in het bezit van Statuten en Huishoudelijk
Reglement, zooals inde Vorstenlanden van Java. Heen, hiervoor is
het lichaam nog te jong en een keurslijf van strakke bepalingen zou
langer te doen benoemen, doch verkiezen, zij het dan ook dooreen
zing.
Het principe, dat hiermede voorzit, de kepala padang te doen ver-
kiezen, is volkomen juist. Men zij echter op zijn hoede, dat de water-
volkswelvaart.
lijk leggen van stuwdammen, het bedijken der groote rivieren tot af-
rationeele verdeeling van het bevloeiings water. Het als bijlage aan dit
156
gebied betrokken zijn en de belangen der verschillende kepala-padang-
niet steeds
schappen samengaan.
Ook vormt de manteri sawah de schakel van het kepala-padang-
instituut met het Binnenlandsch Bestuur en den Landbouwvoorlich-
den manteri sawah, die aan het gedetailleerde werkplan vooraf gaat.
Steeds wordt in onderling overleg tot de uitvoering van bepaalde
werkzaamheden besloten. Het initiatief komt dus voort uit den boezem
Wanneer echter het werk stag-
der belanghebbende sawahbouwers.
neert ten nadeele der gemeenschap en men langs minnelijken weg geen
schot meer inde zaak kan brengen, gebeurt het wel, dat het Binnen-
nekkigen te straffen. Dus precies als op Bali, met dit verschil, dat de
de ideale toe-
soebaks daar een eigen rechtspraak uitoefenen, hetgeen
stand is.
de ladang-
aan den zoom van het Bandjereesche cultuurgebied, waar
bouw ineen precair stadium is geraakt. Hier moet men ingrijpen, ten-
en 143 e.v.
3. Technische voorlichting
zonderlijke bespreking:
a. de oprichting van proefterreinen.
b. de verbetering van bet padibestand.
c. de invoering van de ploegcultuur.
d. bemesting.
157
a. Pr oef terreinen. Teneinde onmiddellijk te kunnen experimenteeren
zijn reeds bij den opzet van het voorlichtingswerk, begin 1930, twee
sche variëteiten. Verschillen komen hier goed uit door den betrekkelijk
schralen bodem.
rassen.
brengst, kort of lang stroo, gedrag ten opzichte van bandjir en droogte,
resistentie tegen penjakit habang (hama mentek) en rattenvraat (vgl.
ook p. 107 e.v.).
c. Invoering van de ploegcultuur. De Dajaksche landbouw verkeert
de
over het geheel nog inde phase van den pootstokbouw, terwijl
Bandjereesche landbouw de phase van den hakbouw, hier ineen bij-
te
zonderen vorm, als tadjakbouw, aanwezig, nog slechts sporadisch
boven is. Slechts plaatsen is de ploegcultuur min of
op twee
meer
158
langdurige bebouwing en verbeterde drainage komt de zware klei bloot
men.
en 158).
In het heuvelland kan kunstbemesting op veel plaatsen voordeel
brengen.
Bemesting met asch en guano uit de kalkgrotten, op enkele plaatsen
reeds in zwang, verdient steeds aanmoediging en verbreiding, daar zij
weinig of geen kosten meebrengt.
159
met eenige Bandjereesche bestuursambtenaren en particuliere organi-
saties. Het streven vond steun het Binnenlandsch Bestuur het
bij en
Borneo.
digen.
bijvoorbeeld ook groote beteeke-
Een dergelijke maatregel zou van
jes van niet te geringe capaciteit (niet minder dan 6 ton per maand)
inde productiecentra;
2. fonds uit de opbrengst het bijzonder uit-
stichting vaneen van
algemeen.
Het eerste, derde en vierde punt zijn in vervulling gekomen, vgl. p. 167,
rubbergelden.
Hoewel doelbewuste propaganda is gevoerd voor de oprichting
geen
van installaties met een behoorlijke capaciteit hebben mij toch berich-
solieder fabrikaat.
goedkoope mangeltjes tegenover
Het voornaamste doel, dat men steeds voor zal moeten hou-
oogen
te sturen op rechtstreekschen het pro-
den, is echter aan verkoop van
160
Afb. 37. Bouw vaneen bevolkingsstuw in Kandangan Afb. 38. Dezelfde bevolkingsstuw in werking
Afb. 39. Bouw vaneen bevolkingsstuw in Barabai Afb.4o. Kedele-aanplant op geploegden pematanggrond in Barabai;
op den achtergrond roembia
PROEFTUIN EN SCHOOLBEDRIJF SOENGAI OELIN
Afb. 41. Woning van den bedrijfsleider Afb. 42. Schoolgebouw en leerlingwoningen
Afb. 43. Ploegerswoning Afb. 44. Woning voor acht tot tien leerlingen
Afb. 45 Theoretische les vóór den bouw van de school Afb. 46. Groep leerlingen met gekorven tabak
Afb. 47. Landbouwtentoonstelling Barabai, 31 Augustus 1933 Afb. 48. Weefwedstrijd Kandangan, 31 Augustus 1935
Afb. 49. Tentoonstellings-srobong Bandjermasin 1934
ApoKajan (Dajaklanden)
' *
' •*
_ *:
*
~ ' y M
‘
Afb. 72. Afdeeling Sampit en Kotawaringin. Inden hoek landbouw, visscherij en veeteelt
Afb. 73. Het knoopen van vischnetten Afb. 73. Het bewerken van gabang-blad tot
vezel
Afb. 75. Het pottenbakken (Soengai taboek) en het weven van garnalennetten uit gabang-vezel
(Tabanio)
moeten werken. Ik betwijfel ten zeerste of dit doel te bereiken is met
bouwlectuur, landbouwonderwijs.
de taak den
Tot het actieve, propagandistische gedeelte van van
landbouwonderwijs.
Deze cultureele arbeid is te onderscheiden in:
tot krach-
vidueelen landbouwer en diens systematische opleiding een
intel-
Het eerste punt vormt den uiterlijk, aesthetisch, academisch,
lectueel technischen en economischen kant van het voorlichtingswerk;
de innerlijke ethische roeping van den
in het tweede punt ligt meer
161
„
makend van inheemsche krachten. We hebben op p. 153 gezien, dat
het ook uit technisch oogpunt volstrekt mogelijk gebleken is, inde
die niet van actueel belang is, tenzij het verzoek hiertoe voortkomt
uit het midden der bevolking zelve. Forceering der belangstelling wekt
lingen.
Tentoonstellingen zijn er
op Zuid-Borneo vele georganiseerd. De
aan wordt gewerkt. De artikelen dienen aan te sluiten bij het plaatse -
162
In 1934 kon door de vorming vaneen Gewestelijk Eonds voor Land-
jeugd hierover iets te kunnen mededeelen. Dit leidt dus tot platte-
landsonderwijs op de Volksscholen inden trant van het door het
6. Kolonisatie
vuldige selectie zullen de beste kolonisten een stuk grond krijgen groot
163
toe-
10 ha, gelegen achter de vroegere Europeesche woonwijk. Inde
komst zullen ook nog andere terreinen worden gezocht en aangevraagd
op de zeer dun bevolkte Westkust.
te vinden zijn,
achter Goenoeng Batoe Besar weinig geschikte gronden
met de ontginning der vruchtbare
is in 1934 een begin gemaakt zeer
D. CULTUURPHASEN,
164
leerdst levende stammen en de individualiseering van de magische
gemeenschap verder is voortgeschreden dan inde economische ver-
in het volk van Kalimantan zal het bloed der Dajaks blijven bruisen,
zij het niet van vreemde smetten vrij.
Ook de Bandjereezen, die op betrekkelijk weinig geraffineerde sier-
Europa als in Indië in onze 20ste eeuw teekenen, die ons verblijdende,
wijzen op een
wederopleving van verschillende takken van nijverheid
en huisvlijt.
Daar de bevolking van huis uiteen nij veren aanleg en artistieke
van nijverheid en huisvlijt geboren zijn uit het milieu, dat weer in hoofd-
zaak door het landschap bepaald wordt. Het is rationeel, zooveel mo-
165
den bestaanden grondslag voort te bouwen. Bovendien
gelijk op
bedreigt bij verlies van haar huisvlijt. Dit klemt zooveel temeer, daar
de omstandigheden den
zich vaak nijverheid ontwikkelt, waar voor
de stengels van
poeroen danau (Lepironia mucronata Rich.) (Amoentai,
Negara, Margasari, Marabahan, Bandjermasin, Martapoera, Peleihari);
9. het vlechten van fijne zitmatjes uit poeroen danau ( Lepironia
Ktjnth.
mucronata Rich.) en
poeroen
tikoes (Fimbristylis globulosa
var. Terrosiana) (Belawang (Marabahan), Soengai Seloeang (Bandjer-
masin), Beneden-Dajak);
10. het vlechten van lig- en zitmatjes uit bamban ( Donax cannifor-
166
mis K. Schtjm.) (Beneden-Barito, Martapoera);
11. het vlechten van manden en vischgereedschappen uit bamboe en
zeepfabricatie.
buiten het bestek dit proefschrift dieper in te gaan op
Het ligt van
Ook over de techniek van den handel wil ik hier niet uitweiden. Het
167
zich reeds tot een goeden handelaar te ontwikkelen.
Java, Bali Lombok ook p. 129). Treffend is, dat ook inden
en (vgl.
vreemde de band bewaard blijft. Zoo hebben Bandoeng, Soerabaja,
Malang, Ampenan en Laboean Hadji hun Kampong Bandjar.
dat de bevolking het handels-
Het is een gelukkig verschijnsel,
instinct in zoo ruime mate bezit, daar het haar beschermt tegen al te
elders inde Hoeloe het aantal Chineezen uiterst gering is. Wel
Soengai
hebben de Arabieren vrij veel invloed, doch deze zijn vaak vrijwel ver-
het nieuwe, teneinde concurrentie van buiten het hoofd te kunnen bie-
den.
168
E. SLOTBESCHOUWING
BeTcerdja Icekal
Mmdjadi bekal.
handel en van de wegen, die tot ontwikkeling van het land leiden.
Martapoera rivier door den arbeid van geslachten tot een cultuur-
fijne tandjes van het inheemsche volksleven wel eens breken. Snelle en
éclatante resultaten kunnen wel eens vuurwerk blijken te zijn, dat hoog
inde lucht op flikkert, maar dan uitdooft.
king actief te doen deelnemen aan alle maatregelen, die bestemd zijn
tot verhooging van de welvaart, en haar niet gelukkig maken met zege-
ningen van onze beschaving die zij niet heeft leeren waardeeren, omdat
ze haar te gemakkelijk ten deel zijn gevallen. Daarmee heb ik in het bij -
volking, dat zij haar zelfwerkzaamheid, die zij in het instituut van
liest. Moge het gezegde der bevolking, dat men nu reeds algemeen
hoort: „Minta wang bea hadja” („Laten wij maar liever rubbergeld
vragen”), voor ons een waarschuwing zijn, dat de barometer der zelf-
169
werkzaamheid gevaarlijk laag gedaald is. Men kan op het standpunt
tot stand te brengen, mèt
staan, dat het hoofdzaak is de kunstwerken
of zónder actieve medewerking van de bevolking, nu de fondsen er toch
Dit voordeel, dat we ook weer niet al te hoog moeten aanslaan, geldt
intusschen evengoed voor Martapoera, Peleihari en Bandjermasin.
buiten het stroomgebied de Barito, dan is het
Begeven we ons van
niet kent (vgl. p. 85). Bovendien maakt het den indruk, dat Mohr
houdt op het eenzijdige speculatieve winst-
te veel het oog gevestigd
bedrijf, de Westersche onderneming. Ik geef gaarne toe, dat Borneo
minder kansen biedt voor dit soort landbouw, daar uiterst weinig uit-
reinen beschikbaar zijn, zooals op Java en Sumatra wel het gevaj is,
170
tigste vruchten voortbrengen: de tiwadak (Artocarpus champeden
Spbeng.) (vgl. pp. 35, 93 en 134). Daarnaast heeft het onze aandacht
nut
getrokken, dat de voor cultuur minst geschikte gronden nog
uit het
vinden voor de teelt van poeroen, bamban en roembia en men
dan ook een belang van de hoogste orde, dat ten spoedigste een krach-
171
AANHANGSEL I
WERKPROGRAMMA
Kandangan-Rantau.
(w.g) Bals.
Aan
den Landbouwconsulent
te
Bandjermasin.
Gezien en accoord
Kandangan, 11-6-’34.
De Ass.Res.,
(w.g.) Boeijlnga.
„Goedgekeurd”
De Resident der Zuider- en Ooster-afdeeling
van Borneo,
Namens dezen:
De gewestelijk Secretaris,
(w.g.) Van Bettge.
174
a.a*. AFSCHRIFT
LANDBOTTWCONSTTLENT
No 687/001.
Bijlagen: 5 benevens 1 kaart.
Aan
175
teri’s sawah zijnde twee sawahgebieden, die bovenbe-
beschre-
doelde typen vertegenwoordigen, nauwkeuriger
aangegeven, welke
is tot in maat-
ven en bijzonderheden
verbetering de grondgesteldheid de
regelen tot van en
zichtskaart.
De Landbouwconsulent,
(w.g.) H. J. SCHOPHUYS.
176
INSTRUCTIE VOOR DEN MANTERI SAWAH TE KANDANGAN
MET 3 BIJLAGEN.
te de sawah-
leg met den Landbouwconsulent, om leiding geven aan
aangevuld.
2. Het uitvoeren van de wenschen van den Controleur en den Land-
indien echter
bouwconsulent zonder eenige toepassing van dwang;
iemand de gemeenschap schade doet door dein het algemeen belang
te overtreden, in zijn handelwijze volhardt
getroffen regelingen en
van zijn taak en plichten mag kwijten volgens zijn eigen inzichten,
in overleg nochtans eenerzijds met de kamponghoofden en kampong-
oudsten, anderzijds met het Bestuur en den Landbouwconsulent. De
naren.
177
12
5. De manteri sawah vertolkt tegenover Bestuur en Landbouw-
ten met spoed worden gerapporteerd aan den Controleur, den Land-
178
A.Az.
No 2075/3011.
hoofdstukken:
sawah’s ;
echter
betreffende de Sei Tajoeb bevloeiing, aangevuld
met een globale begrooting der noodige arbeidspraestatie
en eventueele wenschen ten aanzien van het gebruik van
heerendienst of kampongdienst.
Het puntsgewijs in het
lijkt van belang nog eens en
kort de bouwstoffen te Uw
noodzakelijke noemen voor
179
1. Een opgave van de te bevloeien (I), te ontwateren (II),
te beschermen (III) of in te polderen (IV) hoetans,
waarbij zoo mogelijk tevens de oppervlakte dezer
of kampongdienst.
Het is noodzakelijk, dat elk voorstel vergezeld wordt
vaneen kaartje, waarop niet al te schetsmatig de bedoe-
De Landbouwconsulent,
(w.g.) H. J. SCHOPHTJYS.
180
PENJOEROEHAN MANTERI SAWAH Dl KANDANGAN
Dengan lampiran 3.
atoeran jang baik dan sesoedah diberi nasihat tidak maoe toeroet
181
tetoea kampong dan sesoedahnja disjahkan oleb toean Controleur,
semoefakat dengan Manteri Sawab itoe.
toean
5. Manteri Sawab itoe mendjadi wakil terhadap padoeka
Controleur dan padoeka toean Landbouwconsulent boeat memadjoe-
dan permobonan kaoem tani.
kan segala boeah pikiran
dan Manteri Sawah haroes
6. Dari segala oeroesan pekerdjaan
diperboeat seboeah raport boelanan jang dikirim seboeah kepada pa-
182
PENJOEROEHAN MANTERI SAWAH Dl RANTAU
Dengan lampiran 3.
3. Boeat Manteri sawah itoe dipilih seorang ahli tanah dan sebab
itoe ia boleh mengoeroes segala pekerdjaan dan melakoekan kewa-
183
tetoea-tetoea dan sesoedahnja disjahkan oleb toean Con-
kampong
troleur, semoefakat dengan Manteri Sawah itoe.
5. Manteri Sawah itoe mendjadi wakil terhadap padoeka toean
184
LANDBOTTWCONSULENT VOOR HET RESSORT
No 2072/3011.
Onderwerp: Maksoed pekerdjaan
memperbaiki sawah.
gian:
I. Tebat (dam) dan pengairan dari tanah sawah biasa
(barat);
11. Soengai-soengai air dari tanah
goena pemboeangan
sawah biasa (barat);
111. Dijk (galangan) goena menahan air bandjir jang di-
itoe ialah:
185
atau jang dapat diboeang airnja (pemb. II);
atau jang dapat dilindoengi oleh dijk-dijk (pemb.
(pemb. IV).
gainja.
3. Pengiraan dari banjaknja hari orang bekerdja.
4. Pengiraan banjaknja hari boeat pekerdjaan ini,
menoeroet timbangan manteri haroes dikerdja-
berapa
kan oleh orang sendiri dan berapa patoet dito-
kampong
long dengan orang erakan.
Bandjermasin.
De Landbouwconsulent,
(w.g.) H. J. SCHOPHTJYS.
186
RANTJANGAN PEKERDJAAN DIDALAM ONDERAFDEELING
Penerangan
roeh;
Bahagian 11. Memperbaiki dan memperloeaskan tanah sawah pema-
tang.
Disini akan dioeraikan satoe persatoe termasoek didalam baha-
jang
gian I dan II jang dioeroet tempat letaknja, goena menggampangkan
penjelidikan.
Bahagian I
187
Selain dari mendjaga soengai ini, haroeslah djoega segala tanaman
djoega. Karena alirnja air pada soengai ini ta’ begitoe deras, maka doea
tahoen jang telah laloe soedah diperboeat seboeah antasan dari soengai
Tatah Besar teroes ke soengai Pandoelangan jang dinamakan Antasan
roeskan.
padi jang terendam didalam air. Empat tahoen jang telah laloe antasan
ini didjadikan sampai di soengai Pandoelangan. Sesoedah antasan ini
ini. Haroes diselidiki Antasan ini, mana-mana jang koerang dalam bisa
diperbaiki lagi.
jang ta’ bisa dihoemai. Tahoen jang telah laloe dioesahakan memper-
188
akan diperboeat seboeah antasan, ijalah memboeka soengai jang mati
dikerdjakan kembali;
11. Djalanan Taniran dapat diperbaiki dengan sempoerna;
111. Menaikkan tanah boelanak ke hoetan Boentoet
Tawija.
Sebeloemnja toedjoean memboeka soengai mati ini dikerdjakan,
maka haroeslah dimoefakatkan lebih dahoeloe
kepada orang kampong
Taniran dan orang anak
kampong Tawija jang bersawah sekelilingnja
disitoe, agar mendapat kepoetoesan jang sebaik-baiknja antara kedoea
pihak.
189
9. Soengai Pihaoeng ( Kandangan).
Soengai Pihaoeng ini ta’ bermoeara di soengai Pandoelangan tetapi
bermoeara di soengai Amandit di Taloek Bahantoe.
moesti diboeka.
Simpoer-Balimau.
Dalam lingkoengan ini ada 3 boeah soengai jang teroetama boeat
pemboeangan air:
Soengai Antasan Garis ini amat dangkal, sehingga air ta’ begitoe
deras mengalirnja. Karena kedoea soengai ini kedjadian demikian,
maka segala air jang datang dari soengai Amandit selaloe terbanjak
mengalir ke Antasan Balimau. Mendjadi itoelah tanah-tanah sawah
190
Sesoedah dibitjarakan hal maksoed penoetoepan djambatan ini
maka terdjadilah demikian:
I. Djambatan Gardoe bisa ditoetoep mati, ta’
mendjadi ber-
halangan boeat sawah, malah
mendjadi kesempoernaan kelak-
nja boeat tanah-tanah sawah
jang letaknja sebelah kanan dja-
lan ke
Negara.
Dan djoega menambah tanah baroeh bisa
agar didjadikan
sawah;
II- Djambatan Tawar ta’ bisa
ditoetoep, goene orang-orang kam-
poeng seberang-menjeberang mentjahari ikan;
UI- Djambatan Tawar Batoe bisa ditoetoep mati, ta’ mendjadi
berhalangan boeat tanah sawah;
IV. Djambatan Karang Rati bisa diketjilkan dari adanja sekarang,
asal sadja dipandang ta’ menjoesahkan segala prahoe milir-
moedik dari
Negara-Angkinang atau dari
Angkinang-Negara;
jang membawa basil boemi d.1.1.
191
13. Amandit teroes ke Antasan Balimau.
Soengai
diadakan
Pada sebelah kiri dan kanan soengai Amandit ini patoetlah
dijk moelai dari Amandit lama sampai di Simpang
moeara soengai
Antasan Kemajahan). Goena dijk sebelah kiri milir
ampat (moeara
Antasan Balimau ijalah melindoengi air bandjir dari kali Amandit
Dan goena dijk sebelah kanan milir, ijalah melindoengi air bandjir
jang masoek ke hoetan Poetat.
192
19.
Soengai Amparaja (kp. Amparaja).
Kedoea soengai ini haroes didjaga soepaja tetap bersih dan mana
paja diboeang.
Nama
soengai-soengai jang haroes mendapat pendjagaan, goena
pemboeangan air pada sawah jang soedah djadi:
22.
Soengai Doelari (k'p. Mendampa);
23.
„ Linau, (lep. Angkinang);
24. Baliana
„ (kp. Telega Langsat);
25-
~ Pelawangan (kp. Anglcinang);
26.
„ Tiboeng (kp. Hamalau);
27-
„ Hambawang (kp. Soengai Raja);
28. Tarap (kp. Soengai Raja dan kp. Sarang Halang);
~
29.
„ Tangkoejan (kp. Sarang Halang);
30-
~ Papantjan (kp. Djamboe Oeloe dan kp. Soengai Raja);
31-
~ Baroe-Namang (kp. Soengai Raja);
32. Haoer (Rantau);
„
13 193
Soengai-soengai jang terseboet diatas ini, patoetlah didjaga dengan
djalan membersihkan. Kalau terdapat tanaman roembia
jang dipan-
dang menghalangi air toeroen haroeslah diboeang dan mana jang
soeroet digali kembali.
Bahagian II
poeng Loengawang.
Apabila tebat
orang Pengambau itoe ditoetoep, maka ketiga boeah
tebat ini ta’tjoekoep mendapat air, sehingga mendjadilah persoalan
antara kedoea kampoeng terseboet.
kampoeng Pengambau.
Ditempat ini akan dioekoer
dengan waterpasinstrument:
1. dari tebat Pengambau sampai disoengai Arahoeloe;
2. dari tebat Pengambau sampai di soengai Angkinang, dibelakang
kampoeng Telaga Langsat.
pasar
194
2. Mengoekoer dari tebat Pengambau sampai di soengai Angkinang,
akan mengatahoei, bisa atau tida air dari
goena soengai Ang-
kinang diambil boeat mengairi sawah kp. Loengawang, agar
djangan tergantoeng dari tebat kp. Pengambau.
Tambahan lagi ketiga boeah dam orang Loengawang ini, hampir
saban-saban tahoen mendapat roesak, sebelah bawah
berlobang.
Seoempama kelak ta’bisa air dari
mengambil soengai Angkinang
maka haroeslah djoega memotong pematang sebelah dihoeloe dari dam
195
itoe haroeslah diganti soepaja koeat dan pada moeara pengairannja
seharoesnja memakai duiker sebagai pada brondjongstuwdam soengai
Lokpaikat.
Kalau brondjongstuwdam ini diganti, haroeslah poela dipindah
tempatnja; jaitoe, mentjahari tempat jang agak baik boeat memasang
6. Taal Koeloer
Soengai {kp. Batang Kiri).
Pada soengai Taal ini patoetlah diperboeat stuwdam jang koeat -
sawah jang letaknja sebelah dihoeloe dari tebat, ada banjak jang men-
7.
Brondjongstuwdam soengai Lokpaikat.
Dalam pemeriksaan bersama Padoeka Toean Landbouwconsulent
8.
Soengai Bahalajoeng atau Soengai Besar {kp. Lokpaikat).
Pada soengai Besar ini, saban-saban tahoen orang kampoeng menga-
196
dakan beberapa tebat goena mengairi kesawah-sawahnja. Orang mem-
tinggi letaknja ta’mendapat air dan mana tanah sawah jang terendah
kedalaman air.
T
Soengai Poelau Pinang (lep. Binoeang).
Memandang keadaan tanah-tanah sebelah kanan soengai Poelau
Pinang ini, amatlah banjak jang bisa didjadikan tanah sawah. Ter-
njata ada doea tiga petak sawah jang soedah ditanami padi. Kelihatan
Ta’bisa
rasanja kalau tebat ini diperboeat dari brondjong. Karena
menoeroet tjeritera
mana, orang kampong disini, apabila air bandjir,
sering-sering bisa melimpas pada djalan besar.
197
10-
Soengai Rampanang (lep. Binoeang).
Memandang keadaan tanah padang halalang jang letaknja disebelah
brondjong.
Menoeroet tjeritera orang disini, kebanjakan tanah itoe beloem ada
tjam ini. Lagi poela tanah itoe ta’ oesah dibeli; tjoema mengeloearkan
ongkos boeat memboeka tanah, seperti mengadakan galangan dan
selokan pengairannja.
Dan djoega letaknja itoe tanah ditepi djalan besar ke Bandjermasin.
Gampanglah segala orang singgah melibatnja.
dibawab ini:
DirentjanaJcan oleh:
198
AANHANGSEL II
Bandjermasin 12.720 98.494 102.346 200.840 15,8 603 481 1.084 3.090 2.661 5.751 1.385 1.530 2.915 210.590
Hoeloe Soengai 11.660 264.253 287.318 551.571 47,3 117 77 194 459 278 737 378 373 751 553.253
Doesoenlanden 45.040 28.036 26.995 55.031 1,2 2715 42 224 159 383 72 9 55.465
Koealakapoeas 107.560 73.848 71.291 145.139 1,4 35 20 55 942 702 1.644 145 146 291 147.129
Zuid-Oostkust van Borneo .. 25.200 56.270 51.996 108.266 4,3 142 118 260 1.683 881 2.564 374 262 663 111.726
Samarinda 120.400 107.858 88.015 195.873 1,6 1.354 958 2.312 8.137 3.382 11.519 1.806 585 2.391 212.095
Boeloengan 70.120 36.744 34.023 70.767 1,1 377 238 615 2.535 1.156 3.691 488 395 883 75.956
ling van Borneo 392.700 665.503 661.984 1.327.487 3,4 2.655 1.907 4.562 17.070 9.219 26.289 4.583 3.293 7.876 1.366.214
BEVOLKING VAN DE AFDEELINGEN BANDJERMASIN EN HOELOE SOENGAI (VOLGENSDE VOORLOOPIGE GEGEVENS VAN DE VOLKSTELLING 1930)
1 M
| Vr Tot. M Vr Tot. M|Vr | Tot. MjVr | Tot! M Vr | Tot.
Pleihari 12 985
- 13.037 26.022 14 8 22 267 250 517 97 70 167 13.363 13.365 26.728
Martapoera 36.375 38.061 74.436 69 45 114 111 82 193 311 322 633 36.866 38.510 75.376
Bandjermasin 38.598 40.194 78.792 559 470 1.029 2.686 2.293 4.979 908 1.070 1.978 42.751 44.027 86.778
Marabahan 10.505 11.046 21.551 -
-
-
1 45 64 72 136 10.570 11.122 2L692
Afdeeling Bandjermasin .... 98.463 102.338 200.801 642 523 1.165 3.065 2.629 5.694 1.380 1.534 2.914 103.550 107.024 210.574
Afdeeling Hoeloesoengai .... 263.909 287.190 551.099 118 77 195 459 279 738 365 368 733 264.851 87.914 552.765
|
Z. en O. afd. van Borneo 665.661 662.360 1.328.021 2.759
...
1.970 4.729 16.950 9.158 26.108 4.525 3.252 7.777 689.895 676.740 1.366.635
11. BEGROEIING (ZUIDER- EN OOSTERAFDEELING VAN BORNEO)
Primair bosch
53 160.000 41,5
Gebergtebosschen . . . 65.000 31 95.000
Heuvellandbosschen . .
63.000 31 56.000 31 119.000 31
7 59.000 15
Laaglandbosschen . . . 46.000 2213.000
Secundair bosch .
. . 12.100 6 6.000 3 18.100 4,5
Moeras- en rietvlakten;
alang-alang e.a. graster-
reinen; struik- en varen-
Totale oppervlakte . . .
206.400 100 180.200 100 386.600 100
I. de complexen de Zuid-Oostkust:
op
1. het complex ten Noorden van Asem-Asem 127 km 2
3. ~ ~
ten Zuiden van den G. Satoei . .
183 ~
7. het de Telakai 22
complex aan Soengai ~
de Kahajan-rivier 574
3. ~ ~
aan den oorsprong van .
. ~
202
CIJFERS OMTRENT ENKELE LANDBOUWGEWASSEN
Rubber.
Oppervl. in ha
Aantal boomen
( naar schatting)
15.000.000 18.750
1. Barabai(volgens de boomtelling 1935)
5.000.000 6.250
2. Martapoera (vlg. de boomtelling 1935)
75.000.000 93.750
Hoeloe Soengai en Bandjermasin (n. sch.)
90.000.000 112.500
Geheele Gewest (naar schatting) ....
22
1. Onderafd. Tandjoeng . .
291.260 94.415 65
3. Poeloe Laoet en
„
132.500 115.400 39 33
4. ~ Tanahgrogot .
111. VEESTAND
1932.
Overzicht van de sterkte van den veestapel in het geheele gewest op eind December
:
Runderen Buffels Varkens Geiten Schapen
Sterkte:
5.679 6.104
Bandjermasin
13.644 3.050
Hoeloe Soengai
Soengai is te
De sterke achteruitgang van het aantal runderen inde Hoeloe
203
Veeslacht en -invoer in het geheele gewest.
6
Jaar Runderen Buffels Varkens Schapen Geiten
dieren
W aarde van den in- en uitvoer van Zuid-Oost Bomeo van en naar het buitenland,
in duizendtallen guldens.
Uitvoer peper
Jaar Totale invoer Totale uitvoer
hpvr
,iii V^
lhh er
bevolkingsrubber
n
witte Zwarte
Waarde van het tolrecht en van den in- en uitvoer van Bandjermasin van en naar
Peper in kg netto
204
Uitvoer van gedroogde viseh uit de twee belangrijkste uitvoerhavens van Zuid-Oost-
naar buiten naar binnen naar buiten naar binnen naar buiten naar binnen
tolge- tolge- tolge- tolge- tolge- tolge-
bied bied bied bied bied bied
Bandjermasin . .
28 1.958 982 1 1.600
Samarinda ...
18 2.335 2 985 179 1.546
Aangeg even
1933 Totaalaantal Gezouten Ongezouten ,
wa a rd.e in gld.
205
LITERATUURLIJST
schrift Delft.
Proefschrift Amsterdam.
XXXII.
Deel XIX.
206
L. Meubs (1926).
■
en van Eenige getah- en rubbersoorten uit de Zuider -
Mohe, E. C. Jtxl.
(1922). De grond van Java en Sumatra.
Mej. Dr. B. (1933). Een tocht in het zandsteen gebied bij Mandor
(West Borneo). De tropische afl. 2.
natuur. Jrg. XXII,
Rtjttbn, L. M. R. (1927). Voordrachten de Nederlandsch-
over geologie van
Oost-Indië.
Zuid-Oostelijk gedeelte van dat eiland op last van het Gouvernement van
207
STELLINGEN
voorloopige, ruwe
typeering van gronden, dat echter met de uiterste
E. C. Jul. Mohr. De
bodem der tropen in het
algemeen, en die van Nederlandsch-Indië in het
bijzonder, 1933-1935.
II
In Zuid-Oost Borneo
treden in het monotone
moerasgebied laag-
venen op van
groote uitgestrektheid en zonder kenmerkend
topogeen
mrakter; ook bij de hoogvenen is de kiconvexe natuur
geen regel;
het is daarom zuiverder in eerste instantie
niet het
bodemrelief, doch
e
waterhuishouding voor
veenvorming in het
algemeen, aansprakelijk
te stellen en voor
hoogveenvorming bovendien het klimaat.
111
IV
schrift, 1935.
VI
VII
schaft, 1912;
Ed. Hahn. Die Entstehung der Pflugkultur,
1909;
, Von der Hacke zum Pflug, 1914.
VIII
Bij de
Solovallei-bevloeiing is een normaal bevloeiingsstelsel, ge-
combineerd met afzonderlijke
colmatage inden Westmoesson van de
laagste deelen in afwisseling met Oostmoesson-padicultuur, uit tech-
nisch, landbouwkundig, economisch en sociaal
oogpunt te verkiezen
IX
verwachten verder
van voortschrijdende individualisatie der samen-
leving volgens liberaal principe, doch veeleer van herstel van den al-
ouden corporatieven geest, deze
waar
dreigt te
verslappen, en van
huishouding.
XI
bevolking.
XII
XIII
het
grootste belang, de plattelandsrubberindustrie van Zuid-Oost
Borneo te organiseeren in fabriekjes van ten minste 6 ton
maandelijk-
sche capaciteit.
XIV
XV
XVII
XVIII
XIX
de
zenith, wanneer zij den breedtecirkel van Apo-Kajan passeert en
XX
Pleyaden, is recht-
Karantika, het Bandjereesche woord voor de
p. 44, 3e r. v. o.:
p. 1 moet zijn: p. 15.
64, 7e
~ „ „ ~
: entroph moet zijn: eutroph.
~
76, Opschrift van de 3e kolom inde tabel: Nitrolgrens moet zijn:
Uitrolgrens.
76, le kolom de tabel: achter Profiel A4 is
~
van
weggevallen: I
II
111