You are on page 1of 1

8/ontmoeten. 9/voorbereiden. 10/ontvangen. 11/sturen. 12/rennen. 13/vertrekken. 14/leiden.

15/ontmoeten. 16/vangen.
10. 1/Hij was... hebben opgebeld. 2/Zij hield... hebben gegeten. З/Anna was... hebben
gelegen. 4/Was... hebben gevonden? 5/Нij deed.., zijn gekomen. 6/Ze hadden... zijn gegaan.
7/Ze waren... hebben beloofd.
11. 1/Als hij toen ziek zou zijn geweest, zou hij dat niet hebben gedaan. 2/Als u gisteren ook
zou zijn verschenen, zou dat leuk zijn geweest. 3/Als ik haar zondag zou hebben gezien, zou
ik het je hebben gezegd. 4/Als ze nooit met hem zouden hebben gepraat, zou het jammer
geweest zijn. 5/Als jij er toen ook bij zou zijn geweest, zou het gelukt zijn. 6/Als het huis niet
zo duur zou zijn geweest, zou ik het hebben gekocht. 7/Als we vrienden in Italië zouden
hebben gehad, zouden we er van de zomer zijn heengegaan.
12. 1/Ojее, ben je weggegaan? Ik zou voor je hond hebben gezorgd, als je het mij zou hebben
gevraagd. 2/Hij zou deze woordjes gisteren geleerd hebben, als hij het u zou hebben beloofd.
3/Als zij toen niets zouden hebben gezegd, zou ik het helemaal zijn vergeten. 4/Als jij
eergisteren bij haar zou zijn gekomen, zou zij jou ook op pannenkoeken hebben getrakteerd.
5/Ze zouden hun vriendinnen hebben meegenomen als ze eraan zouden hebben gedacht, maar
nu zijn ze zonder hen gegaan. 6/Natuurlijk is het goed dat zij naar les gingen, maar zelfs als
zij dat het hele jaar niet zouden hebben gedaan, zou er niets zijn gebeurd. 7/Helaas waren de
kaartjes heel duur. Als ze niet zo duur zouden zijn geweest, zouden we ze hebben gekocht.
14. 1/uit zou nodigen. 2/zou overgaan. 3/weg zou gaan. 4/zou opeten. 5/aan zou kleden. 6/zou
meegaan. 7/aan zou kijken.
15. 1/zou hebben uitgenodigd, uitgenodigd zou hebben, uit zou hebben genodigd; (zou...)
hebben aangenomen, aangenomen hebben, aan hebben genomen. 2/(Het zou...) zijn
meegevallen, meegevallen zijn, mee zijn gevallen; zou zijn overgegaan, overgegaan zou zijn,
over zou zijn gegaan. 3/(Ik zou...) zijn opgestaan, opgestaan zijn, op zijn gestaan; zou zijn
weggegaan, weggegaan zou zijn, weg zou zijn gegaan. 4/zou hebben opgegeten, opgegeten
zou hebben, op zou hebben gegeten; (zou...) zijn tegengevallen, tegengevallen zijn, tegen zijn
gevallen. 5/zou hebben aangekleed, aangekleed zou hebben, aan zou hebben gekleed; (zou...)
zijn binnengekomen, binnengekomen zijn, binnen zijn gekomen. 6/(Wij zouden ook) zijn
achtergebleven, achtergebleven zijn, achter zijn gebleven; zou zijn meegegaan, meegegaan
zou zijn, mee zou zijn gegaan. 7/(Hij zou...) hebben voorbereid, voorbereid hebben, voor
hebben bereid; zou hebben aangekeken, aangekeken zou hebben, aan zou hebben gekeken.
18. 1/Dom. 2/Oninteressant. 3/Zijn jullie daar zeker van? 4/ Warm. 5/Wanneer je lichaam
gezond is, is je geest dat ook. 6/...zouden ze nu vast en zeker gewoon thuis zitten. 7/`Ieder' is
een synoniem van `elk' en `helemaal' van `volkomen'. 8/Нet is de vraag of hij zich er goed op
heeft voorbereid. 9/Het antoniem van `eerst' is `laatst'. Laatst, toen ik langskwam, was je er
niet. Eerst wilde ik het niet geloven. 10/Van Jacob.
19. 1/Voorlopig zal ik wel geen brieven van haar krijgen. 2/Het zal wel handig zijn deze
geestelijke uit te nodigen. 3/Daar zullen jullie eerder saaie dan interessante mensen
ontmoeten. 4/Deze Nederlanders zullen de koffie zo heet mogelijk willen drinken. 5/Нij zal
blij zijn met je komst, als hij er zich maar op tijd op kan voorbereiden. 6/Dе geest van deze
man zal hen nog lang bang maken. 7/We zullen wel niet met de bus kunnen komen, omdat de
bussen voorlopig niet zullen rijden. 8/Ze zullen wel niet erg handig op zulke vragen
antwoorden.

39

You might also like