You are on page 1of 1

`Het kost niets. Het is gratis.' `Goed, als ik jou er blij mee kan maken, ga ik met je mee.

' Dus
trok oma haar mooiste jurk aan en gingen ze met z'n drieën naar de tentoonstelling. Ze liepen
tamelijk langzaam, omdat ze pas om vijf uur in het tentoonstellingsgebouw moesten
verschijnen. Op de tentoonstelling dacht Liza: `Over een kwartiertje krijgt oma er genoeg van
en kan ze alleen nog maar aan slagroom denken.' Maar ze kreeg geen gelijk. In plaats daarvan
bracht oma een heel uur op de tentoonstelling door. De schilderijen maakten grote indruk op
haar. `Je hebt gelijk, Liza. Ik ben het met je eens. Ivan is een interessante schilder. Bedankt dat je
me mee hebt genomen.'
Сл.сл.: 11/ de; 14/ de; 1/ de; 7/ de; 16/ het; 3/ de; 18/ de; 17/ het; 5/ het; 4 /de; 13/ het; 9/ de; 6/ de; 8/
het; 12/ het; 2/ de; 10/ de; 15/ de.

Урок 10

УПРАЖНЕНИЯ
1. 1/Ik zal... komen. 2/Wij zullen... zijn. 3/Zal hij dat doen of zij? 4/U zult... zeggen? 5/We
zullen... uitnodigen. б/Jе zult rijk worden... goed zal betalen. 7/... begin, zal hij het mij moeten
vragen.
3. 1/Is Koosje nu in Utrecht? Ze zal er haar ogen wel uitkijken. 2/Dat zal vanzelf wel gebeuren.
3/Wij zullen wel gauw beter worden. 4/Jij zult wel proberen haar te leren kennen. 5/Zij zullen
wel van plan zijn vroeg op te staan. б/Dit zal hen wel niet tegenvallen. 7/Zij zullen u dat wel laten
zien.
4. 1/Hij zou het zich niet herinneren, als je het hem niet zou zeggen. 2/Ik zou echt van haar
houden, als ze lekker zou koken. 3/Als de zon zou schijnen, zouden we fietsen huren. 4/Hij zou
komen als hij dat zou weten. 5/Zou je je vervelen als je geen tv zou kijken? 6/Hij zou erom
lachen als je hem dat zou voorstellen. 7Неt zou me leuk lijken als jullie het ook leuk zouden
vinden. 8/Misschien zou het lukken als we het samen zouden doen. 9/We zouden om acht uur
kunnen weggaan als we om half acht zouden ontbijten. 10/Ik zou er niets van snappen als hij
Russisch zou praten.
5. 1/Ik zou verhuizen als het zou kunnen. 2/U zou dat niet doen als u thuis zou zijn. 3/We zouden de
fiets nemen als de zon zou schijnen. 4/Ik zou proberen haar op te bellen als ze telefoon zou
hebben. 5/Ze zouden zich in de hoofdstad vestigen als ze geen kleine kinderen zouden hebben.
6/Hij zou wel op bezoek willen komen als jij dat ook leuk zou vinden. 7/We zouden een auto
huren als we daar geld voor zouden hebben.
6. 1/Als het kon, zou ik verhuizen. 2/Als u thuis was, zou u dat niet doen. 3/Als de zon scheen,
zouden we de fiets nemen. 4/Als ze telefoon had, zou ik proberen haar op te bellen. 5/Als ze geen
kleine kinderen hadden, zouden ze zich in de hoofdstad vestigen. б/Als jij dat ook leuk vond, zou
hij wel op bezoek willen komen. 7/Als we daar geld voor hadden, zouden we een auto huren.
8. ik zal/zou leiden, ik zal/zou ontmoeten, ik zal/zou voorbereiden, ik zal/zou rennen, ik
zal/zou sturen, ik zal/zou vertrekken, ik zal/zou (ont)vangen.
9. 1/vertrekken. 2/ontvangen. 3/voorbereiden. 4/rennen. 5/sturen. 6/leiden. 7/vangen.
38

You might also like