You are on page 1of 6

Concept leerdoelen module 15 (versie 2010)

Kennen de volgende begrippen (ook in hun onderliggende samenhang)


*economische kringloop (dubbele kringloop), sectoren,
De economische kringloop is een schematisch model van de werking van de economie
als systeem. Waarbij de relaties en geldstromen tussen gezinnen, overheid, buitenland,
bedrijven en banken overzichtelijk worden weergegeven.
*eigenschappen van een goed ruilmiddel (geld)
Het kan niet bederven
Niet gemakkelijk na te maken
Het moet hanteerbaar zijn
Het moet algemeen geaccepteerd zijn

*particulier spaarsaldo, saldo overheid, nationaal spaarsaldo, saldo buitenland (lopende


rekening,
export – import, zie verder module 16),
particulier spaarsaldo: Besparingen minus de investeringen
Saldo overheid= inkomsten overheid minus de uitgaven
Saldo buitenland = Exportinkomsten minus importkosten

*BBP (module 13), primair inkomen, bruto inkomen, besteedbaar (secundair) inkomen,
tertiair inkomen,
Bruto binnenlands product, primair inkomen is een inkomen uit arbeid, kapitaal of eigen
onderneming, secundair inkomen is het besteedbare inkomen dus na aftrek belastingen
premies. Tertiair inkomen = secundair inkomen – de consumptiegebonden betalingen
aan de collectieve sector en plus de consumptiegebonden inkomensverdeling.

*inkomensongelijkheid, Lorenz kromme, kwintielen, nivelleren, denivelleren,


Inkomensongelijkheid zegt iets over de inkomensverschillen in een land, deze kan je
aantonen met een Lorenz kromme. Een lineair lopende lorenz kromme van 0 naar 100%
betekent dat het inkomen 100% eerlijkverdeeld is, hoe minder lineair hoe ongelijker,
want kromme stijgt op het eind sterk dat betekent veel geld bij kleine groep mensen.
Kwintiel is is 1/5 van het inkomen van een land. Nivelleren is relatief kleiner maken
denivelleren net andersom.

*loonquote, arbeidsinkomensquote (aiq), winstquote, kapitaalinkomensquote,


Loonquote is de verhouding tussen totale loonsom en nationaal inkomen. AIQ telt hierbij
nog de winstsom, het toegerekend loon zelfstandigen erbij op.

*loonruimte, loonmatiging (de loonstijging per werknemer is kleiner dan de loonruimte),


De loonruimte is de som van indexcijfer apt x prijsindexcijfer gedeeld door 100. Het
geeft aan hoeveel lonen moeten stijgen of dalen. Als je lager dat de loonruimte
verhoogt noemt men dat loonmatiging.

*belasting, belastingprogressie (een stijgend gemiddeld belastingtarief bij een


toenemend inkomen), box 1, box 3, marginaal tarief, gemiddeld (belasting)tarief,
schijventarief, aftrekpost, heffingskorting, belastingtoeslagen, fictief rendement,
vermogensrendementsheffing,
Belasting is het inkomen van de overheid en wat de burger betaalt over zijn
consumpties(btw), loon(loonbelasting) enz. Box1 = inkomen arbeid en woning(woz
waarde), box 3 inkomen uit vermogen, marginaal tarief is belastingpercentage van de
hoogste som die op jou van toepassing is, gemiddeld belastingtarief = het tarief (in
procenten) dat iedereen gemiddeld over zijn inkomen moet betalen. en schijventarief is
een vorm van een (meestal progressief) belastingtarief waarbij men de effectieve
belastingdruk met het verhogen van de grondslag geleidelijk laat toenemen.
Aftrekposten verlagen het inkomen waarover inkomstenbelasting en/of sociale premies
betaald wordt, of winst van een bedrijf, waarover winstbelasting (zoals
vennootschapsbelasting) betaald wordt.
Heffingskorting is een bedrag dat in mindering wordt gebracht op de te betalen
belasting.

*fiscalisering van de aow (minder premieheffing, hogere belastingheffing/betaling van


de aow uit belastingopbrengsten),
Minder premieheffing als aow apart, maar verhoging gewone belastingtarief, daardoor
betalen ouderen ook mee aan aow.

*omslagstelsel (zie module 5), inter- en intragenerationele solidairiteit,


Werkenden betalen voor de aow’ers. Stukje solidariteit, maar door vergrijzing te duur.
Daarom fiscalisering aow. Inter is tussen generaties, intra binnen generaties.

*doelmatigheid en rechtvaardigheid bij belastingheffing,


Als belastingtarief te hoog is, is het niet meer doelmatig, want mensen gaan belasting
ontlopen(free riders).

*economische groei in enge zin (groei van BBP volume) en in ruime zin (welvaart,
behoeftebevrediging), zie ook module 13,
Economische groei wordt vaak alleen bekeken als de groei van de productie dus groei
van BBP. Maar in ruime zin moet er ook gekeken worden naar welvaart en de
behoeftebevrediging van de consument.

*productiecapaciteit, arbeidsaanbod (beroepsbevolking), potentieel arbeidsaanbod (16 –


65jr), bruto arbeidsparticipatie (percentage arbeidsaanbod van het potentiële
arbeidsaanbod), arbeidsproductiviteit, arbeidsvolume, arbeidsjaar, krapte op de
arbeidsmarkt, startkwalificatie op de arbeidsmarkt,

De productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid goederen en diensten die men kan


produceren in een gegeven tijdsinterval wanneer men alle productiefactoren voor 100%
inzet, zonder dat het bedrijf of vennootschap er aan ten onder gaat. Aanbod van arbeid
wordt verzorgd door beroepsbevolking, de potentiele beroepsbevolking zijn alle
personen tussen 15 en 65 jaar. De bruto arbeidsparticipatie is percentage van
potentieel arbeidsaanbod dat ook daadwerkelijk werkt of werk zoekt.
Arbeidsproductiviteit= hoeveelheid product die per tijdseenheid wordt geproduceerd
door een eenheid arbeid (arbeider). Toegevoegde waarde arbeider, wat moet ik daar
onder vestaan. Loon – opbrengt arbeider???
Arbeidsvolume: Hoeveelheid arbeid uitgedrukt in arbeidsjaren.
Arbeidsjaar: Het aantal uren dat een werknemer gemiddeld per jaar werkt bij een voltijd
baan.
Bij krapte op de arbeidsmarkt weinig aanbod, dus meer geld naar investeringen om
arbeider te vervangen. Startkwalificatie: minsten havo, vwo of mbo 2 afgerond. Nodig
voor geschoold werk.

*spaarquote, investeringsquote, diepteinvestering (=arbeidsbesparende investering),


vestigingsklimaat,
Spaarquote: is het gedeelte van het nationaal inkomen dat wordt gespaard.
Investeringsquote: gedeelte investeringen ten opzichte van nationaal inkomen
Diepte-investering is een investering die kapitaalgoederen koopt die menselijke arbeid
vervangt. Vestigingsklimaat houdt de omstandigheden in voor buitenlandse bedrijven
om zich in Nederland te vestigen.

*Multifactorproductiviteit (zie analyse p.49), kapitaalintensiteit, kapitaalverdieping,


Multifactorproductiviteit: Meer kunnen produceren met dezelfde set van
productiefactoren als gevolg van technologische vooruitgang of behaalde
schaalvoordelen. Kapitaalintensiteit is de verhouding tussen de ingeschakelde
hoeveelheid kapitaal en de ingeschakelde hoeveelheid arbeid. Kapitaalverdieping =
toename productiefactor kapitaal per eenheid arbeid.
*(absolute en club)convergentie en divergentie bij vergelijking van ec. groei tussen
landen, instituties,
Convergentie is dat inkomens per hoofd van inwoner van een land relatief gezien
dichter bij elkaar komen.

Kunnen (bovenstaande begrippen toepassen in gegeven contexten) en (daarbij)
*de geldstromen in een economische kringloop met 5 sectoren noemen, die
economische kringloop toelichten (sectoren, stromen en markten)
Er zijn 5 sectoren: Gezinnen, Overheid, Bank, Bedrijven en Buitenland, tussen deze
sectoren lopen geldstromen bijvoorbeeld belasting van gezin naar Overheid, of
besparingen van Gezin naar Bank.

*met behulp van de macro economische vergelijking van de inkomensbesteding en de


macro economische vergelijking van het verdiende inkomen (inkomensvorming) de
macro economische balansvergelijking opstellen en interpreteren,
Inkomensbesteding: Y=C+S+B
Inkomensvorming: Y=C+I+O+(E-M)

Macro-economische balans vergelijking: (S-I)+(B-O)=(E-M), dit is het particulier


spaarsaldo + overheidssaldo = saldo lopende rekening.
Verschil tussen export – import en saldo lopende rekening.

*aangeven waaruit de verschillen tussen de verschillende inkomensbegrippen (zie


boven) bestaan,

*aangeven om welke redenen het BBP geen goede/betrouwbaren maatstaf is voor de


welvaart en de welvaartsverdeling in een land of tussen landen (zie module 13),
De BBP meet alleen de productie van een land, de inkomensongelijkheid van een land
of het vele vrijwilligers werk wordt niet opgenomen in het BBP. Daarom is het geen
goede maatstaf voor de welvaart en kun je landen dus niet goed met elkaar vergelijken.

*Lorenzkromme interpreteren,
Zie kennen -> Lorenzkromme

*aangeven waardoor verschil ontstaat tussen een inkomensverdeling van jaarinkomens


en van levensloopinkomens,
Levensloopinkomens geven een veel beter beeld van de inkomensverdeling in een land,
omdat die over een lange periode is gemeten. Een jaarinkomen is een momentopname,
mensen kunnen dan werkloos zijn en geen inkomen hebben, maar een jaar later kunnen
ze het beste idee van Nederland hebben bedacht en miljonair worden.

*aangeven wat het verschil is tussen de loonquote en de arbeidsinkomensquote (aiq),


veranderingen in de arbeidsinkomensquote berekenen uit (procentuele) veranderingen
in de lonen per werknemer, in de arbeidsproductiviteit en in de prijzen (inflatie) en deze
veranderingen in de aiq ook kunnen interpreteren,

Loonquote is de totale som van lonen in een land, arbeidsinkomensquote bevat ook de
winstsom van ZZP die hij zichzelf toerekent. Voor berekeningen zie opgave 2.8.

*uitleggen langs welke gedachtegang loonmatiging leidt (maar niet noodzakelijk hoeft
te leiden) tot behoud van werkgelegenheid en tot extra werkgelegenheid,

Loonmatiging houdt in dat de lonen minder stijgen dan de loonruimte, daardoor blijven
de lonen lager en kunnen bedrijven meer mensen aannemen wat leidt tot extra
werkgelegenheid, maar ook tot behoud, want ze kunnen de lonen blijven betalen.

*uitleggen op welke manieren (via het veranderen van marginale tarief, van bijtelposten
en aftrekposten, van diverse heffingskortingen, van belastingtoeslagen, van de
vermogensvrijstelling), de overheid via de wijze van inkomstenbelastingheffing invloed
heeft op het besteedbare inkomen/inkomensverschillen (tussen verschillende groepen
in de samenleving) en daarmee ook op de inkomensverdeling/ongelijkheid,

In de eerste zin: de hoogste inkomens dragen de zwaarste lasten met een marginaal
tarief van 52%, zo wordt er getracht de inkomensongelijkheid niet groot te laten
worden. Er bestaat niet alleen verschil binnen een groep(werken <65jaar), maar ook
tussen groepen(<65j en >65j). Verder zijn er allerlei heffingskortingen die ervoor
zorgen dat het inkomen redelijk gelijk verdeeld blijft.

*uitleggen welke gevolgen de fiscalisering van de aow heeft voor de


inkomens(verdeling) (van verschillende groepen in de samenleving),

Fiscalisering AOW zorgt ervoor dat ouderen meer belasting gaan betalen, dit is goed
voor de inter-generationele solidariteit, maar niet goed voor de intra-generationele,
want de belastingverhoging komt in de laagste twee schijven en daardoor betalen
vooral de ouderen met een laaginkomen een stuk meer belasting, relatief gezien.

*uitleggen op welke manier de overheid invloed heeft op de tertiaire inkomensverdeling


(profijt van de overheid via indirecte belastingen/heffingen en prijsverlagende
subsidies),

De overheid bepaalt de belastingen en de subsidies, dus heeft op die manier invloed op


de tertiaire inkomensverdeling.

*uitleggen op welke manier rechtvaardigheid en doelmatigheid met elkaar botsen bij


(inkomsten-) belastingheffing,

Als men de nadruk legt op rechtvaardige belastingheffing, dan betalen de rijken veel en
de armen weinig. Alleen als rijken veel betalen is het voor hen niet aantrekkelijk in
Nederland zaken te doen, dus gaan ze naar buitenland. Ook kunnen ze gaan free riden
door de belasting te onder duiken. Daarmee is het dus niet doelmatig, daarom moet er
een soort evenwicht tussen doelmatigheid en rechtvaardigheid gevonden worden.

*uitleggen dat BBP groei afhankelijk is van de groei van de productiecapaciteit en van
de macro vraag (bestedingen, zie module 16), dat de groei van de productiecapaciteit
afhankelijk is van de ontwikkeling van de kwaliteit en de kwantiteit van de
productiefactoren,

Groei BBP is groei van productie, dus meer productiecapaciteit is meer productie. De
productiecapaciteit hangt af van kwaliteit en kwantiteit productiefactor arbeid.
Kwaliteit: Veel menselijk kapitaal(ervaring en scholing), kwantiteit veel arbeiders, dus
veel aanbod op arbeidsmarkt. Productiefactor kapitaal is ook erg belangrijk, dat zorgt
voor nieuwe machines

*verschillende factoren noemen die bijdragen aan een gunstig vestigingsklimaat en


omgevingsklimaat, op deze wijze aan een hogere investeringsquote (zie analyse p.
39/40),

Vestigingsklimaat: Het geheel van voorzieningen die een rol spelen bij de keuze van
een vestigingsplaats voor een onderneming. Voor een deel wordt het vestigingsklimaat
bepaald door kwaliteit en kwantiteit van de productiefactoren., maar ook een
aantrekelijk fiscaal klimaat, verantwoorde, maar niet te uitgebreide regelgeving, een
ontwikkeld banksysteem en een aantrekkelijke arbeidsmarkt spelen een belangrijke rol.
Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, willen bedrijven veel investeren in een land.

*aangeven om welke redenen de arbeidsparticipatiegraad in ons land ‘laag’ is


(deelname aan onderwijs, vervroegde pensionering, hoge arbeidsongeschiktheid, hoge
p/a ratio (dwz veel personen per arbeidsjaar, veel mensen werken in deeltijd of
parttime),
Lage arbeidsparticipatiegraad: veel jongeren tussen 15 en 20 zitten nog op school,
ouderen gaan vaak met de VUT, veel mensen zijn arbeidsongeschikt(misschien
vanwege onze goede verzorgingsstaat) en veel mensen werken in deeltijd.

*aangeven om welke reden(en) een hogere arbeidsparticipatie wenselijk is (voor onze


welvaart) (zie ook reader mondeling se 6v),

Als veel mensen werken, lage werkloosheid, weinig overheidsuitgaven aan uitkeringen,
veel belastinginkomsten. Veel productie voor bedrijven dus meer ec groei.

*aangeven wat de (belangrijkste) oorzaken zijn voor een hogere arbeidsproductiviteit


(zie analyse p.49),

Betere scholing en meer ervaring voor productiefactor arbeid, meer productiefactor


kapitaal per arbeidsuur. Verbetering Arbeid en Kapitaal door onderzoek(R&D)
*aangeven in hoeverre sprake is van convergentie (het naar elkaar toegroeien) van de
inkomens in verschillende landen, regio’s en aangeven welke factoren deze
convergentie bevorderen/tegenwerken, zie analyse 52,53,55).

Sprake van convergentie als inkomens per hoofd van landen relatief gezien kleiner
worden. Bevorderen convergentie, betere scholing, stand van techniek en
overheidsbeleid(dus geen corruptie en goed economisch beleid)

You might also like