Twee sloten

vraag 1, 2p

ℎ = 𝑎 + 𝑏𝑥
invullen voor 𝑥 = 0: 10 = 𝑎 + 𝑏 · 0, waaruit volgt 𝑎 = 10 m.
∆ℎ 6−10
𝑏 is de richtingscoëfficiënt: 𝑏 = ∆𝑥 = 800−0 = −5 · 10−3 .

vraag 2, 3p
𝑞0
𝜑=− · ln(𝑎 + 𝑏𝑥) + 𝐶
𝑘·𝑏
𝑞0
invullen in bovenstaande formule (bij 𝑥 = 0): 15 = − · ln(10) + 1,5 geeft
3·10 ×−5·10−3
−4

𝑞0 = 8,8 · 10−6 m³/s per m

vraag 3, 3p
Er is hier sprake van spanningswater:
𝑞0
𝜑=− ∙ 𝑥 + ℎL
𝑘∙𝐻
10+6
met 𝐻 = = 8 m (gemiddelde laagdikte)
2

voor 𝑥 = 800 m:
𝑞0
12 = − · 800 + 15
3 · 10−4 × 8
𝑞0 = 9,0 · 10−6 m³/s per m
0,2
afwijking: 8,8 × 100 = 2,3 %
Westland
vraag 1, 5p
Darcy:
2𝑞0
ℎ2 = − ∙ 𝑥 + ℎL2
𝑘

ℎ = ℎ𝑅 = 1,5 m en 𝑥 = 𝐿 = 100 m
2𝑞
1,52 = − 1,5·100 −4 × 100 + 2,0² , 𝑞0 = 1,31 · 10−6 m³/s per m

per etmaal 𝑄 = 𝑞0 · 𝐷 · 24 · 3600 = 28,4 = 28 m³/etmaal

2𝑞0
 gebruik van ℎ2 = − ∙ 𝑥 + ℎL2 +1
𝑘
 berekenen 𝑞0 +1
 inzicht dat ℎ = ℎ𝑅 en 𝑥 = 𝐿 +1
 gebruik van 𝑄 = 𝑞0 · 𝐷 · 24 · 3600 +1
 completeren +1

vraag 2, 4p
Het volume regenwater is 𝑉𝑟𝑒𝑔𝑒𝑛 = 𝐿 × 𝐷 × 3,5 · 10−3 = 87,5 m³.
𝑉
De toename van het waterpeil is: ∆ℎ = 𝑟𝑒𝑔𝑒𝑛⁄𝐴 .
𝑟𝑒𝑠𝑒𝑟𝑣𝑜𝑖𝑟
𝐴𝑟𝑒𝑠𝑒𝑟𝑣𝑜𝑖𝑟 = ¼𝜋𝑑2 = ¼𝜋 × 122 = 113,1 m²

∆ℎ = 87,5⁄113,1 = 0,77 m

 inzicht dat 𝑉𝑟𝑒𝑔𝑒𝑛 = 𝐿 × 𝐷 × 3,5 · 10−3 +1

𝑉
 inzicht dat ∆ℎ = 𝑟𝑒𝑔𝑒𝑛⁄𝐴 +1
𝑟𝑒𝑠𝑒𝑟𝑣𝑜𝑖𝑟
 gebruik van 𝐴𝑟𝑒𝑠𝑒𝑟𝑣𝑜𝑖𝑟 = ¼𝜋𝑑2 +1
 completeren +1

vraag 3, 3p
Het waterschap zal het water wegpompen uit de sloten met het laagste waterpeil.
Dus de rechter sloot.
Als de tuinder loost in de linker sloot moet het water eerst door de bodem voordat het
bij de rechter sloot is. Dat geeft het waterschap meer tijd.
De tuinder moet dus lozen in de linker sloot.

 inzicht dat waterschap uit rechter sloot pompt +1

 inzicht dat lozen op linker sloot het waterschap meer tijd geeft +1
 consequente conclusie +1