Professional Documents
Culture Documents
Dutch
Dutch
Hoi!
Wie ben jij?
Ik ben Magda.
Wat is je achternaam?
Mijn achternaam is Delgado.
Waar kom je vandaan?
Uit Spanje.
Waar woon je?
Nu? Nu woon ik in Nederland, in Groningen.
Wat doe je? Studeer je?
Ja, ik studeer hier.
Ik studeer medicijnen.
Wat is je adres?
Ik woon in het centrum.
In de Marktstraat.
Op welk nummer?
Ha ha! Dat zeg ik niet!
Sorry! Magda, hoe oud ben je?
Ik ben twintig. En jij?
Ik ben achtentwintig.
Magda, heb je hobby’s?
Ja. Ik vind zingen leuk.
Ik houd van klassieke muziek.
Ik ook. Maar ik kan niet zingen!
Wat jammer!
Heb je cd’s?
Ja, ik heb veel cd’s. Vijftig, zestig.
Heb je broers en zussen?
Ja, ik heb twee broers en één zus.
Heb je foto’s?
Ja. Kijk maar.
Is dat jouw zus?
Ja.
Dat is mijn zus.
Zij woont in Toronto, met haar man en hun kinderen.
Ze studeert daar.
Wie zijn zij?
Dat is mijn broer.
En dat is zijn vrouw.
Leuk!
Ja. Ze zijn heel leuk.
Wonen ze ook in Groningen?
Nee.
Zij wonen in Denemarken.
Waar?
In Denemarken.
Oh.
Oké Magda. Dat was het. Dank je wel.
Graag gedaan.
Tot ziens. Dag!
Ja, dag! Tot ziens!
Dialogue 2
Dag meneer.
Dag. Ik ben Julian Danziger.
Hoe heet u?
Dag. Mijn naam is Liesbeth. Liesbeth Jansen.
Sorry, wat is uw achternaam?
Danziger.
Zeg maar jij, hoor.
Graag.
Julian, uit welk land kom je?
Uit Duitsland.
Uit Berlijn?
Nee, uit Hamburg.
En nu woon je in Groningen?
Ja, dat klopt.
Nu woon ik in Groningen.
En wat doe je? Studeer je? Werk je?
Ik werk hier.
Ik werk aan de universiteit.
Ik ben docent hier.
Woon je ook in Groningen?
Sorry?
Wat is je adres?
Ons adres is Vondellaan 318.
Ons adres? Met wie woon je?
Met mijn vrouw en onze kinderen.
Wij hebben twee dochters.
Leuk. Hoe oud zijn jullie kinderen?
Ze zijn zes en vier jaar.
Ze spreken ook een beetje Nederlands!
Leuk! Hoe heten ze?
Steffie en Katrin.
Katrin, met een c?
Nee, met een k. En met een i.
Vinden jullie Groningen leuk?
Ja, heel leuk.
Werkt jouw vrouw ook?
Nee, ze werkt niet.
Ze heeft geen baan.
Hebben jullie ook katten?
Nee, we hebben geen dieren.
Oké.
Julian, hoe oud ben je?
Ik ben 44 jaar.
Je werkt.
Je hebt een vrouw en twee dochters.
Heb je vrije tijd?
Ja hoor!
Wat doe je in je vrije tijd?
Ik vind theater leuk.
Ik ga vaak naar het theater.
Welk theater? Of alles?
Modern theater.
En jij, houd je ook van theater?
Nee, ik houd meer van sport.
Ik voetbal en ik kijk graag naar atletiek.
O, dat is ook leuk.
Oké Julian, dat was het.
Bedankt.
Alstublieft.
Hi there!
Hi!
What’s your name?
I’m Magda.
What’s your surname?
My surname is Delgado.
Where are you from?
I’m from Spain.
Where do you live?
Now? Now I live in the Netherlands, in Groningen.
What are you doing? Are you studying?
Yes, I study here.
I’m studying medicine.
What is your address?
I live in the city centre,
in the Marktstraat.
What’s your house number?
Ha ha! I’m not telling!
Sorry! How old are you, Magda?
I’m twenty. What about you?
I’m twenty-eight.
Magda, do you have any hobbies?
Yes. I like singing.
I love classical music.
Me too, but I can’t sing!
That’s a shame!
Do you have CDs?
Yes, I have lots of CDs. Fifty, sixty…
Do you have brothers or sisters?
Yes, I have two brothers and one sister.
Do you have photos of them?
Yes. Take a look.
Is that your sister?
Yes.
That’s my sister.
She lives in Toronto, with her husband and their children.
She’s studying there.
Who are they?
That’s my brother.
And that’s his wife.
Cool!
Yes. They’re great.
Do they live in Groningen as well?
No.
They live in Denmark.
Where?
In Denmark.
Oh.
Alright Magda. That’s that. Thank you very much.
My pleasure.
See you! Bye!
Yes, bye! See you!
Hello.
Hello. My name is Julian Danziger.
What is your name?
Hello. My name is Liesbeth. Liesbeth Jansen.
Sorry, what was your surname?
Danziger.
But use the informal form, use ‘je’.
Thank you.
Julian, which country do you come from?
From Germany.
From Berlin?
No, from Hamburg.
And you live in Groningen now?
Yes, that’s right.
Now I live in Groningen.
And what are you doing? Are you studying? Are you working?
I work here.
I work at the university.
I’m a lecturer here.
Do you live in Groningen too?
Sorry?
What is your address?
Our address is Vondellaan 318.
Our address? Who do you live with?
I live with my wife and our children.
We have two daughters.
That’s nice. How old are your children?
They are six and four.
They also speak a bit of Dutch!
Cool! What are they called?
Steffie and Katrin.
Katrin, with a c?
No, with a k. And an i.
Do you like Groningen?
Yes, we really like it.
Does your wife work too?
No, she doesn’t.
She doesn’t have a job.
Do you have cats too?
No, we don’t have any pets.
OK.
Julian, how old are you?
I’m 44.
You work,
you have a wife and two daughters.
Do you have any spare time?
Yes, sure.
What do you do in your spare time?
I like theatre.
I often go to the theatre.
What kind of theatre? Or do you like all of it?
Modern theatre.
How about you, do you like theatre too?
No, I prefer sport.
I play football and I like watching athletics.
Oh, that’s fun too.
OK Julian, that’s that.
Thank you.
No problem.
Hallo.
- Hoi.
Hoi. Ben jij Joel?
- Ja, dat klopt. En ben jij?
Mijn naam is Renate.
Hé Joel, kom je uit Nederland?
- Nee, ik kom uit Engeland.
Oh. En wat doe je? Studeer je?
- Nee, ik hier. Ik heb een baan als vertaler.
Sorry?
- Ik ben vertaler. Ik vertaal teksten van het Ned
Oh, interessant.
- Ja, het is een leuke baan.
En waar je? In Groningen?
- Ja, in Groningen. Ik heb een leuk huisje in he
Leuk!
Woon je alleen?
- Ja en . Ik heb twee katten!
En een hond?
- Nee, ik heb geen hond. Mijn katten houden n
Oké. Hoe oud ben je, Joel?
- Ik ben nu 25 jaar. Volgende week ben ik 26 j
Joel, je werkt dus.
Wat doe je in je vrije tijd?
Heb je hobby’s?
- Ik vind lezen leuk. Ik houd van . En ik houd
Met een groep?
- Nee, . Gewoon, in het park.
O ja, dat is ook leuk.
- En jij, houd jij van hardlopen?
Nee, absoluut . Sorry!
- Jammer! Misschien kun je met mij lopen.
Nee, dat wil ik niet. Sorry.
Ik kan niet hardlopen.
- .
Wat is je beste tijd met hardlopen?
- Op 1000 meter?
Ja.
- Tot nu is dat zes ongeveer.
Wauw!
- Dat is niet zo goed, hoor.
O, ik vind het wel goed. je ook marathons?
- Nee, ik houd niet van marathons.
Dat begrijp ik.
Hé Joel, ik ga.
- Oké. !
Ja, tot ziens. Hoi!
- Hoi!
ls vertaler.
ek ben ik 26 jaar!
mij lopen.
marathons?
Personal pronouns
Here you can see an overview of the personal pronouns.
pronomen
ik
jij/je-u
hij-zij/ze-het
wij/we
jullie
zij/ze
Depending on the person you are talking to, we have two forms of
the singular ‘you’: je – jij, and u.
wij / we
We wonen nu hier.
Wij wonen nu hier.
zij / ze (plural)
Waar wonen ze?
Waar wonen zij?
pronoun
I
you
he-she-it
we
you
they
We live here now.
We live here now.
Plural
Werken
Work
werk Werk
werkt Wert
werkt Werkt
werken werken
werken werken
werken werken
Hebben and zijn have
irregular conjugations.
Hebben
Singular
Ik heb
Jij-je-u hebt
Hij-zij-ze-het heeft
Plural
Wij-we hebben
Jullie hebben
Zij-ze hebben
Zijn
Singular
Ik ben
Jij-je-u bent
Hij-zij-ze-het is
Plural
Wij-we zijn
Jullie zijn
Zij-ze zijn
Heb jij-je?
Ben jij-je?
Possessive pronouns
Here you see an overview of the possessive pronouns.
mijn
jouw/je
uw
zijn - haar
ons/onze
jullie
hun
uw
je/jeuw
zijn/haar
ons/onze
jullie
hun
Ik woon op nummer twaalf. I live at number twelve.
Hoi!. Ik ben Rocio.Mijn acternaam is Gutierrez. Ik kom ut Mexico. Ik ben 28 jaar. Ik heb een broer. Ik
woon in Mexico, maar mij familie woon in Groningen. Ik werk hier.
A lot of conversations in the Netherlands start
with small talk about the weather. Mooi weer
hè (nice weather, isn’t it?), and Veel regen
vandaag!(lots of rain today!) are common
phrases.
Mooi weer Nice weather
Veel regen vandaag! lots of rain today!
Dialogue 1
Sonja
Hoi Anna! Hoe gaat het?
Maandagmiddag?
Half twaalf.
Graag gedaan.
Ik wil graag betalen. Hoe duur is
de koffie?
Dialogue 2
Persoon 1
Wat doet je broer?
Farmacie.
Kijk, dit is ons gezin.
Volgende maand.
In december ga ik naar mijn
ouders.
Wij gaan dan samen op
vakantie.
Wij gaan mijn opa en oma
bezoeken.
Ze wonen in Zwitserland.
Wij gaan dan veel wandelen.
Wij houden van wandelen!
Zwitserland is een mooi land,
met hoge bergen.
Ja, het is winter.
Maar dat is geen probleem.
Voor ons is dat geen probleem.
De cursus begint
volgende maand.
18 maart.
Nee, maandagavond.
En donderdagochtend.
Ja natuurlijk! In juli.
Ik ga in de bibliotheek
studeren, met een
vriend. Ik moet weg.
Sorry.
Persoon 2
Ze wonen niet in
Nederland hè?
Half twee.
Word order
Hoe
Welk
The use of welk depends on
the gender of the
noun Welke is used with
a de-woord and welk is used
with a het-woord.
de cursus welke cursus?
het nummer welk nummer?
Yes/no questions
Maandag 8 april.
Volgende week.
Tot ziens!
Hé, hallo!
Goedemorgen.
Hoi!
For example:
Hoi! Ik ben Petter Akre uit Noorwegen. Het gaat prima! Het is
nu woensdagmiddag, tien voor vier. Het is hier nu koud, maar
het is winter. In de zomer is het beter. In september ga ik
studeren in Nederland. Ik ken nu honderd of tweehonderd
Nederlandse woorden!
Dialogue 1
Alex Marianne
Hoi Marianne! Wat doe
je?
Ik kook. Ik maak het eten.
Ja, dat zie ik. Wat maak
je?
Ik maak stamppot. Echt
Nederlands.
Kun jij Nederlands eten
maken?
Ja hoor. Dat is niet zo moeilijk.
Stamppot is heel gemakkelijk.
O ja, stamppot. Met
wortels en uien en
aardappelen?
Ja, dat klopt.
Dit is het beste recept!
En ook het gemakkelijkste recept!
Ik neem de grootste pan. De
aardappelen, de uien, de wortels
gaan in de pan, en ik kook alles.
Met water!
Haha, ja, natuurlijk met water!
En je hebt worst, zie ik.
Met een saus?
Ja, met paprika’s.
Is dat ook Nederlands?
Nee, dat is Hongaars.
Kom je dan uit
Hongarije?
Nee hoor.
Waarom maak je dan
Hongaarse saus?
Dat is lekkerder dan gewone saus.
Mmmm, wat lekker.
Misschien een beetje
meer peper?
Ja, dat is beter, denk ik.
Hoe lang moet je alles
koken?
Gewoon, twintig minuten.
Dialogue 2
Mieke Carla
Hoi Carla.
Hoi Mieke. Hoe gaat het?
Goed. En met jou?
Ook goed. Heel goed. Ik heb een
nieuw huis.
O ja? Waar?
Bij het park. In de Rembrandtlaan.
Op 38 A.
O, leuk zeg! Heb je
foto’s?
Ja. Kijk. Dit is de woonkamer.
Zo, mooi zeg. Een grote
woonkamer!
Ja. En de keuken is ook groot. Kijk.
Mooi! Hoeveel
slaapkamers heb je?
Twee. Een grote slaapkamer en nog
een andere. Die slaapkamer is een
beetje kleiner.
Zo, mooi zeg! Heb je ook
een tuin?
Nee, ik heb geen tuin. Maar ik heb
een mooi zonnig balkon.
Dialogue 2
Hoi Carla.
Hoi Mieke. Hoe gaat het?
Goed. En met jou?
Ook goed. Heel goed. Ik heb een nieuw
huis.
O ja? Waar?
Bij het park. In de Rembrandtlaan. Op
38 A.
Leuk! Heb je foto’s?
Ja. Kijk. Dit is de woonkamer.
Hi Carla.
Hi Mieke. How are you?
Good. How about you?
Het stadion
het mooie stadion
De baan
de leuke baan
It is a nice job.
It is nice weather.
A beautiful stadium.
A good idea.
Very big.
Next month.
een goed idee
een mooi stadion
een lekkere pizza
een leuke baan
Comparatives and
superlatives
Construction of the
comparative
To construct a
comparative from an
adjective -er is added.
leuk - leuker
mooi - mooier
Construction of the
superlative
To construct a superlative
from an adjective -st is
added.
leuk - leukst
mooi - mooist
lekker - lekkerst
duur - duurst
Irregular forms
For example
Het idee
het betere idee
De baan
de leukere baan
many - more - most
little - less - least
good - better - best
Meaning
kunnen
moeten
mogen
willen
zullen
Formation
Modal verbs are sometimes
conjugated irregularly:
person/verb
ik
jij-je-u
hij-zij-het
wij-we
jullie
zij-ze
Kunnen, mogen and zullen hav
e a change of vowel in the
singular form: ik kan, ik mag,
ik zal.
kunnen mogen
kunnen mogen
kunnen mogen
I cannot run.
I would like to pay.
Construction
We gaan in de stad wandelen.
Meaning
Sentences with gaan and an
action verb express an
intention, like ‘going to’:
Wat gaan jullie doen?
Ik ga in de bibliotheek studeren.
ga
gaat
gaat
gaan
gaan
gaan
I am going to run.
In half an hour I am going to do some
exercise.
Questions
In questions, the word order changes.