BEGINNERS 1 & 2 - LESSON 8 –

SUMMARY

NIET /GEEN
1)-NIET before ADJECTIVE(not followed by noun) <Het is niet koud.>

2)-NIET before PREPOSITION < Ik ga niet naar Amsterdam>

3)-NIET after DEFINITIVE OBJECT < Hij heeft het huis niet gekocht>

4)-NIET ater 1st verb in SMALL SENTENCE<no object / no preposition>

normal: <Zij eet niet.>
auxiliary: <Hij wil niet eten.>
past participle: <Wij hebben niet gegeten.>
TIME in SMALL SENTENCE
normal: <Zij eet MORGEN niet>
auxiliary: <Hij wil MORGEN niet eten.>
past participle: <Wij hebben GISTEREN niet gegeten.>

5) GEEN before INDEFINITE NOUN < Zij hebben geen auto.>

TELWOORD < Zij hebben geen 5 auto's>

<X> HUISWERK
Learn all the vocabulary & verbs & appendix A, B, C & D of beginners 2, chapter 8 and do
all the homework exercises of that chapter. After you have done that listen to the cd of
beginners 2, chapter 8.