You are on page 1of 1

TEKST 25A

a. Een onverwacht voorval


(1) “Toevallig was mijn meester vertrokken naar Capua om mooie rommel van de hand te doen. Toen ik de
gelegenheid had gekregen overreed ik een gast van ons om met mij mee te gaan tot de vijfde mijlpaal. Hij was
een soldaat, sterk als Orcus. Wij gaan ervandoor rond/bij het eerste hanengekraai, de maan scheen zoals
(5) ‘s middags/alsof het in de middag was. Wij kwamen te midden van graven: mijn man/de man die bij me was
begon zich naar de grafzuilen te begeven, ik zit zingend en tel de grafzuilen.
Toen ik vervolgens omkeek naar mijn metgezel, kleedde die zich uit en legde al zijn kleding naast de weg. Mijn
hart klopte in mijn keel, ik stond alsof ik een dode was. Maar hij plaste rondom zijn kleren en plotseling is hij
(10) een wolf geworden. Meen nu niet dat ik grappen maak; ik lieg voor geen geld ter wereld (lett. ik acht het
vermogen van niemand zo veel waard dat ik lieg). Maar, wat ik begonnen was te zeggen/om terug te komen op
mijn verhaal, nadat hij een wolf was geworden, begon hij te huilen en vluchtte de bossen in. In het begin wist ik
niet waar ik was, vervolgens naderde ik om zijn kleren op te pakken: die waren echter van steen. Wie sterft er
van angst, behalve ik?/ik dacht dat ik het bestierf van angst. Toch trok ik mijn zwaard en
(15) ik velde/hakte naar de spoken langs de gehele weg, totdat ik het landhuis van mijn vriendin bereikte.”
b. Het bewijs
(1) “Als een spook kwam ik binnen, bijna gaf ik de geest, het zweet vloog langs mijn kruis, ik had ogen van een
dode, met moeite kwam ik op krachten. Mijn Melissa begon zich te verbazen dat ik zo laat wandelde en zei: ‘Als
je eerder was gekomen, dan had je ons tenminste geholpen; want een wolf kwam het landgoed in en
(5) heeft als een slager al het vee afgeslacht. En toch is hij er niet zonder kleerscheuren van afgekomen, ook al is
hij gevlucht; want een slaaf van ons heeft zijn hals met een speer doorboord.’ Zodra ik dit gehoord had, kon ik
mijn ogen niet meer sluiten, maar op klaarlichte dag ben ik naar het huis van onze Gaius gevlucht als een
beroofde kroegbaas, en nadat ik op die plaats gekomen was, waar de kleren van steen waren geworden,
(10) vond ik niets behalve bloed. Zodra ik echter thuis was gekomen, lag mijn soldaat op bed als een rund, en
een arts verzorgde zijn hals. Ik begreep dat hij een weerwolf was, en niet kon ik later samen met hem een hap
door mijn keel krijgen, niet, al had jij me gedood/over mijn lijk.”

You might also like