You are on page 1of 20

Verscheidene waterleidingen heb ik dáár naar dergelijke streken doen aanleggen, en het

bijgeloof, onuitputtelijk in middelen, om zich bij alle, zelfs de tegenstrijdigste omstandigheden


te doen gelden, moest hierbij dan ook weder eene rol spelen, en toonde zich even
dienstvaardig bij de bevordering als bij de tegenstreving van het doel. Bij den aanvang van
het graven eener zoodanige waterleiding werd de plaats door het wijden van offeranden
gezuiverd, door de aldaar vergaderde priesters werd een zwarte geitenbok geslagt, en de
Djoericks of booze geesten werden met wierook en gebeden uitgedreven, waarna men het
werk begon , even of er nimmer iets bestaan had, waardoor hetzelve teruggehouden had
kunnen worden.

Eene tweede en grootere ceremonie had plaats, wanneer het kanaal aan den grond
gekomen was, welke onder cultuur gebragt zou worden. Al de priesters uit zoodanig district
verzamelden zich dan met de hoofden der inwoners.

Na het slagten van een of meer zwarte buffels, welk getal berekend werd naar de grootte
van de schare, welke daarmede gespijzigd moest worden, baden de priesters om den zegen
voor het afgeloopen werk, en dat de Djoerieks niet mogten komen om hetzelve te bederven,
maar dat ieder, die wilde, ongestoord het gebruik van het nu stroomend water hebben mogt.
Hierop nam ieder , die aan dezen stroom rijstvelden dacht aan te leggen, of dezelve
daardoor te bewateren, een kopje of napje vol van dit water, dronk het ledig , en betaalde
daarvoor, mede bij wijze van offer, aan de priesters gewoonlijk twee stuivers. De
plechtigheid werd door zang en dans ten einde gebragt, en men dacht aan den boozen
geest niet meer.

Niets kan, zonder twijfel, eene aangenamer gewaarwording verschaffen, dan te zien, hoe de
Natuur, door den menschelijken arbeid tegemoet gekomen, hare heerlijkheid uitbreidt en
hare weldaden vermenigvuldigt. Die gewaarwording doet zich allerlevendigst gevoelen,
wanneer de verfrisschende waterstroomen met overleg en arbeid, en op verren afstand uit
het zwaar gebergte aangebragt, tot de woeste gronden doordringen en dezelve als het ware
in eene bron van vruchtbaarheid doen baden. Nimmer kan de mensch door een edeler
zelfgevoel gestreeld worden, dan daarbij op zijnen afgedanen

arbeid terug te zien, dan gevoelt hij zich boven al wat leven heeft bevoorregt; hij vormt zich
een juist denkbeeld van de heerschappij, hem door Hooger Magt toevertrouwd. Ieder
schepsel toch moet zich tevreden houden met hetgeen de Natuur hetzelve als deel
beschikt ; den mensch is het vermogen geschonken haar schattingen af te vorderen en hare
inrigtingen te herscheppen, en haar telkens een nieuw aanzien te geven, waardoor zij als
het ware gedwongen wordt, zijne behoeften in eene ruimere mate te bevredigen en zijne
genietingen te vermenigvuldigen. Uit dit oogpunt beschouwd, kan het niet onverschillig
geacht worden, hiertoe met allen ernst de aandacht te bepalen, daar op zoodanig eene
overredende wijze, gelijk wij hiervoren hebben aangewezen, vele uitgestrekte, thans woest
liggende gronden, welke nu ten verblijf overgelaten worden aan tijgers, rinocerossen, wilde
zwijnen, herten en ander wild , in schoone met rijstvelden overdekte streken herschapen en
honderden, nu veeltijds gebrek lijdende huisgezinnen, door niet noemenswaardige uitgaven
van het Gouvernement tot welstand gebragt kunnen worden.
Behalve de vorengemelde, de door Regent en hoofden voor de jagt bestemde ledige
gronden, zijn er, bijna in ieder afzonderlijk district, nog andere, welke, onder andere cultures,
tot het aanleggen van Sawah's of rijstvelden zeer geschikt zouden zijn , zoo daar ter plaatse
slechts water heen geleid werd. Door een voorschot van een voor het Gouvernement niet
noemenswaardig kapitaal, kon zulks op vele plaatsen tot stand gebragt worden. Dan , wie
zal zulks doen ? De Regenten en Hoofden, wien niets voor hun genot ontbreekt, stellen er
weinig belang in, om het lot van den gemeenen man te verbeteren. De Europesche
ambtenaren hebben veelal geene genoegzame kennis van den plaatselijken toestand, ook
niet altijd den lust, om zich het lot der gemeene Javanen aan te trekken en blijven dikwijls te
korten tijd in hunne betrekking, om iets te kunnen ondernemen; hoogeren ambtenaren, door
hunne minderen daartoe niet aangezocht, valt zulks bij hunne inspectiën niet in het oog : zij
zijn als het ware te verre van de lagere klasse verwijderd, dan dat deze hare belangen aan
hen zelve zou kunnen voordragen, of dat zij, zonder er opzettelijk toe geleid te worden ,
derzelver waren toestand zou kunnen beseffen. Bij dit alles denkt de gemeene man er veelal
zelfs niet aan, om zijne welvaart te verbeteren, Wijl hij beducht is, naar mate hij meer bezit,
genoodzaakt te zullen zijn, meerder op te brengen. Ik zal in het vervolg gelegenheid hebben
deze snaar nader aan te roeren.

Op eene uitgestrektheid van 30, 40 en meer Engelsche mijlen van het zuiderstrand, tot waar
aan het noorder gebergte de bebouwde gronden dezer Regentschappen eindigen, en in
eene afwisselende luchtgesteldheid van 100, 96, 5o tot 48 graden FARENHEIT met eene
verscheidenheid van aardsoorten of gronden, kan het niet missen, of de nijverheid zou alles
kunnen doen voortkomen. De berg gronden bestaan veelal uit zwarte losse tuinaarde,
waarin ik meermalen een dun rietje , alleen met den duim, tot drie voet diepte, heb
ingedrukt. Het is een molmachtige en, door het aanhoudend verteren van blad en zwaar
geboomte , gemeste en bijna onuitputtelijke grond, waar ik zelf, met zeer goed gevolg, de
Europesche graansoorten, moeskruiden, enz. zoo goed als elders aangekweekt heb, en
waar de onderscheidene soorten van Amerikaanschen tabak overheerlijk voortkomen. Deze
gronden behoeven slechts weinig gezuiverd en omgewerkt te worden, om de kostelijkste
aardappelen, die in hoedanigheid den besten Zeeuwschen evenaren, in den tijd van drie
maanden voort te brengen. Even zoo wassen kleine koolspruitjes tot zware vaste kopkolen
in minder dan dien tijd op.

De koffie boom bloeit op deze hooge gronden niet voor het vierde jaar, en dus een jaar later
dan op de lagere roode gronden ; maar staat daarentegen ook veel langer , en groeit tot
eene aanmerkelijke hoogte en dikte.

De lagere gebergten hebben meer roode en drooge gronden, welke meestal met Kassi en
Eurih , eene sort van hard rietgras, met de bekende verfplant Kurkuma, of met een laag
geboomte, Kahie Malakka, geheel bezet zijn. Dezelve zijn tot het aanleggen van drooge
rijstvelden, en Katjang Mienjak-tuinen, van welke laatstgemelde aardvrucht de olie geslagen
wordt, zeer geschikt Ook wil op dergelijke gronden de kofſijboom wel voort, doch staat
zelden lang : doordien de Schaduw- of dadabboom meestal door de witte mieren verteerd
wordt, en daardoor de koffijboom aan de hitte van de zon te veel is blootgesteld.
In het reeds gemelde Kendangs-gebergte zijn vele rotsachtige streken, waaruit een
marmersteen gegraven wordt, welke door branden een zeer goeden kalk oplevert. Deze zijn
voor de cultuur ongeschikt. Voor het overige vindt men ook op dit gebergte, naarmate van
de hoogten of laagten, gronden voor onderscheidene cultures vatbaar.

De vlakten zijn mede voor de koffijteelt zeer geschikt, vooral, waar dezelve uit zwarte, of
losse donkerrode, naar het bruin hellende gronden bestaan, terwijl de kleigronden meer
gunstig voor den rijstbouw zijn. Hier vindt men onafzienbare rijstvelden, welke een te
heerlijker gezigt opleveren, wijl zij met een aantal dorpen zijn gestoffeerd, welke zich door
het groote getal van vruchtboomen en bamboesriet, waarmede dezelve omzet zijn, op
eenen afstand, als zoo vele fraaije boschjes voordoen.

De vlakte van het Regentschap Bandong is eene der uitgestrekste. De gronden zijn
kleiachtig en worden zulks nog meer door het bewateren of onder water zetten der
rijstvelden. Het is deze vlakte voornamelijk, welke door derzelver hooge en gezonde ligging
tot alles geschikt is , maar ook hier schijnt men de schatten, welke de aarde zoo willig is aan
te bieden, roekeloos van de hand te wijzen, ook hier worden de zegenrijkste weldaden der
vruchtbaarheid, waarin allen zich konden verblijden, ter liefde der vermaken van enkelen
verwaarloosd, ook hier worden uitgestrekte leegten tot jagtvelden voor den Regent en plaag
van den gemeenen man aangehouden.

Een groot gedeelte dezer vlakten staat gedurende eenigen tijd, in den regen-mousson,
onder water, en wordt dan zelfs tot de jagt gebruikt. Even als anders te paard, gaat nu de
Regent met zijn gevolg in praauwen of kano's rond, varende langs de verhevenheden van
den grond, welke boven het water uitsteken, en waarop de herten, om het water te
ontvlieden, zich verzameld hebben, en schiet er met het grootste gemak zoo velen als hij
verkiest.

Dit onder water geraken van zulk eene aanzienlijke uitgestrektheid gronds zou zeker voor
het grootste gedeelte voor te komen zijn, door meerdere afleidingen uit de rivier Tjitaroem te
maken, en in dat geval zou dezelve spoedig bevolkt en gecultiveerd worden.

Het is waar, de overstrooming brengt vruchtbaarheid aan ; dan , dit behoeft hier niet, wijl de
grond uit den aard vettigheid genoeg bezit, en 's jaarlijks, door het onder water zetten der
rijstvelden, toch als het ware bemest wordt, daarenboven zou, door hierin , te voorzien, de
nadeelige opstijging van dampen voorgekomen worden, welke, nadat het water afgeloopen
is, zoo zeer in deze vlakten plaats heeft, en een gedeelte van den ochtend zoo sterk is, dat
de geheele streek zich als in eene donkere wolk gehuld voordoet.

In eenen, , over het algemeen, zoo vruchtbaren grond en verscheidenheid van


luchtgesteldheid, in een zoo gelukkig klimaat als in de bergstreken, kan men eenen rijkdom
van grond-voortbrengselen verwachten , die in andere, door de Natuur minder bedeelde
landen geheel onbekend is, en alle denkbeelden te boven gaat, welke men zich daarvan
vormen kan. De Preanger-Regentschappen overtreffen de hoogst gespannen verwachting,
welke men van de mildheid kan koesteren. De voortbrengselen van die gezegende gronden
beschrijvende, zal ik aan de bergen met de fraaije bosschen en houtsoorten een begin
maken.

VOORTBRENGSELEN.

Onder de natuurlijke voortbrengselen der Preanger landen komen zeker, in de eerste plaats,
de zoo schoone hout- en bamboesbosschen in aanmerking. Eerstgemelde leveren een groot
aantal houtsoorten op, waarvan ik zelf over de twee honderd verschillende soorten
verzameld heb gehad, en welke voor. onderscheiden gebruik geschikt zijn,

Kahie , of bij verkorting Kie, is de algemeene Soen dasche naam voor hout , dus wordt het
woord Kie, als zoodanig, voor de benaming van het hout geplaatst, als :

N°.
1. Kie rasa malla, zwaar en hoog, zeer gomachtig en goed werkhout.
2. Kie Kapienango, zwaar en sterk timmerhout, uit welks platte, breede wortelen of
uitwassen, de wielen der Pedatties of karren , uit één stuk of schijf, van meer dan vijf voet
diameter, vervaardigd worden.
3 . Kie Piengkoe, voortreffelijk werkhout.
4. Kie Hoeroe Kapas.
5. Kie Gadieng.
6. Kie Madang.
7. Kie Hieries.
8. Kie Meerang.
9. Kie Pottjol.
10..Kie Manoek.

al deze Hoeroesoorten zijn geschikt voor timmerhout, vooral ook voor planken.

11. Kie Biema


12. Kie Merrak.

fraai hout, ſijn van draad en goed voor kastenmakers.

13. Kie Soereen roodachtig ligt hout, goed om te bewerken. Het zijn zware boomen van
grooten omvang; zij kunnen tot zeer dunne buigzame planken gezaagd en door
rijtuigmakers gebruikt worden.

14. Kie Marangienan.


15. Kie Manglied.
16. Kie Tallus. ,
17. Kie Koppo.
18. Kie Haadji.
19. Kie Pedas, het bekende Sassafras. Zware, regt opgaande boomen van honderd en
meer voeten lengte, geschikt voor timmerhout, onder anderen ook zeer fraai, voor tafels,
kassen, enz.

20. Kie Kamoening, ſijndradig, veelal fraai gevlekt hout, wordt gebruikt tot vervaardiging van
handvatsels aan krissen, (dolken) voor doosjes, kistjes enz.

21. Kie Reunghas, zwaar bruin hout , heeft veel overeenkomst met Mahonijhout, moet zeer
voorzigtig bewerkt worden, wijl de sappen van dit hout, aan het ligchaam komende , een
uitslag over het geheele lijf veroorzaken, waarvan soms blindheid het gevolg is geweest. Bij
den een of ander' mensch werkt het meer of minder. Men zegt, dat van dit boomsap, in
China, de bekende Chinesche lak of verwstof gemaakt wordt, bekend onder den naam van
Tjatto , en welke lak op vele menschen dezelfde uitwerking heeft. Van dit hout heb ik fraaije
meubelstukken doen vervaardigen.

22. Kie Sannientan, wilde, ongecultiveerde of bosch kastanjeboom. Zware , hooge boomen ,
welker vruchten, kleiner dan de gewone tamme kastanje , echter zeer goed om te eten zijn,
en daartoe ook veel door de bergbewoners gebruikt worden.

23. Kie Hampellas. De bladen van dezen boom 9 Daöen hempellas, zijn zeer ruw, en
worden, even als het robbenvel of wrijf papier, gebruikt, om hout, ivoor, enz. glad te wrijven.

24. Kie Tangkallak. Wet- of smeerboom. Van de vruchten dezes booms, welke eene
vettigheid in zich bevatten, worden vrij goede kaarsen gegoten, te meer, als deze vetstof
met gewone talk , of met was vermengd wordt.

25. Kie Karet, waarvan door insnijding de bekende elastieke gom of Damar gewonnen
wordt. Deze boomen worden meest om de zuid of in het zuidelijk gedeelte der
Regentschappen gevonden. De Gom of Damar wordt in lange ronde stukken, veel gelijkenis
hebbende op eene gewone rook worst, tot flambouwen, tusschen bam boesriet beknepen,
achter op de rijtui gen , maar vooral om de spleten of hol ten in de rotsbergen, bij het
uithalen der bekende vogelnestjes, te verlichten, gebruikt.

26. Kie Arang. Soort van zwart ebbenhout, in het gebergte om de Zuid. Arang beteekent
houtskool, welke naam op dit hout, om deszelfs zwarte, glinsterende kleur, wanneer het
bewerkt is, niet ten onregte wordt toegepast.

27. Kie Kawoeng. Palmboom , waaruit , door insnijding der vruchtstengels, de bekende
toewak , sageweer getrokken, en waarvan de hoogbruine Javaansche suiker gekookt wordt.
Van deze suiker heb ik eene soort van rum gestookt, welke in smaak veel overeenkomst
met cognac-brandewijn had. Ik had dezelve ook zoo doen kleuren, en is, bij vaten, in de
tweede en derde hand, voor Europeschen Brandewijn verkocht. Het hout is draadachtig ,
duurt lang, en wordt tot dakgoten , waterterleidingen, enz. gebruikt. Het merg de zes booms
is eene soort van sago. De boom is omkleed met een zwart draadachtig weef sel, Ienjoek,
waarvan het zwarte vijger touw gemaakt wordt. De geheele lappen van deze ienjoek, zoo als
dezelve van den boom gesneden worden, gebruiken de Ja vanen, om, tusschen de atap,
hunne hui zen mede te dekken, en welke dekking vele jaren stand houdt.

28. Kie Djambé. Betelnotenboom. Deszelfs hout, 29. dat zeer hard en draadachtig is, wordt
voor palen van loodsen, enz. , gebruikt ; ook worden , om deszelfs hardheid, de aanslagen :
Tienoenan, voor weefgetouwen, daarvan vervaardigd.

29. Kie Pakoe hadjie. Soort van varen, welke in hooge berggronden, waar het koel is, tot
boomen opgroeit. Derzelver hout is zeer hard en sterk, en wordt onder anderen veel tot
stijlen van loodsen, bergschuren, enz. gebezigd. Tot asch verbrand zijnde, . kan daarvan
eene loog gemaakt worden, welke tot het vervaardigen van zeep kan worden gebezigd. -

Ik heb in mijn bezit eene verzameling van tweehonderd en zeven houtsoorten gehad, welke,
met nog andere alleen in de Preanger-Regentschappen gevonden worden, en tot het een of
ander nuttig gebruik dienstig zijn. De opnoeming van derzelver Maleische namen is hier
achterweeg gelaten. Kie-Djatie, of het Kijatenhout, het beste , sterkste en voor allen grooten
arbeid, als voor gebouwen, schepen enz. gebruikt wordend hout , wordt slechts op weinige
plaatsen in deze Regentschappen aangetroffen. Het schijnt hier minder eigen te zijn, en die
bosschen, welke ik van dat hout gezien heb, stonden op verre na zoo voordelig niet, als wel
langs de noorder stranden en verder om de oost in het Cheribonsche enz.

Ik meen echter, op grond van ondervinding, te mogen vaststellen, dat ook deze houtsoort
met zeer goed goed gevolg zou kunnen worden voortgeteeld.

De vraag : indien het Djatiehout al eens in de Preanger-Regentschappen in overvloed


aanwezig ware, wat daarmede dan gedaan , daar het vervoer naar de hoofdplaats toch te
bezwarend zoude zijn ! enz. , vereischt dit antwoord : de Preanger-Regentschappen zijn nog
voor zeer veel verbetering vatbaar ; er kunnen nog wegen en kanalen worden aangelegd,
waaraan men nu nog niet gedacht heeft, en al ware het slechts om den tegenwoordigen
inwoners eene betere, sterkere houtsoort te bezorgen, mogt men het zelfs om die reden
alleen aanplanten, daar de aanleg en het onderhoud niet zwaar zijn en het aan geene ledige
gronden ontbreekt.

Tot planken gezaagd en tot balken, duigen, ribben, enz. gehakt, zou hetzelve beter te
vervoeren zijn, en geene geringe winst opleveren.

Kie nangka. Deze boom , welke gecultiveerd, en meest om de Dorpen gevonden wordt, en
de bekende Nangka-of Jack-vrucht voortbrengt, heeft een zwaar, hard en fraai geel hout,
hetwelk onder anderen tot het maken van meubelen zeer geschikt is. Kie Setjang-
Sappanhout wordt veelal tot omheiningen van dorpen en velden gebezigd, en is het
bekende roode verfhout.

Na de voren beschreven houtsoorten te hebben afgehandeld, komt het Bamboesriet in


aanmerking, en wordt in de Soendasche spraak awie genoemd. Het wordt zoo wel aan den
voet van het gebergte, zelfs tot op eene hoogte van 2 tot 3000 voeten boven de oppervlakte
der zee, als in lagere valleien, langs de boorden der rivieren tot aan zee, en in de vlakten,
om de steden en dorpen gevonden.

In de gebergten, vooral , is het eene, van zelve voortkomende en door eigen vermeerdering,
wilde plant, en wordt dáár wilde of bosch-bamboes, a wie leuwung, geheeten, waarover
ieder Javaan, naar wel gevallen, als over zijn' eigendom beschikt. Die, welke men bij
Steden, Negorijen, of Dorpen, Lemboers, vindt, behoort aan die verschillende familiën,
welke dezelve geplant hebben, ook wel aan geheele gehuchten als ieder der inwoners
daartoe, zoo als wel voor komt, het zijne heeft bijgedragen.

De Bamboes wast in meest alle gronden in deze Regentschappen zeer welig en tot eene
lengte van 40 à 50 , ja zelfs tot 80 en meer voeten op. Geene plant wordt er zeker op Java
gevonden, waarvan zoo een algemeen gebruik gemaakt wordt als deze.

De jonge uitspruitsels, wanneer dezelve even uit den grond te voorschijn zijn gekomen, en
voornamelijk van de Awie Talie, worden op verschillende wijzen tot aangename spijzen
bereid , gekookt, gestoofd, ook als zuur in azijn gelegd, op welke laatste wijze dezelve in
Europa, onder den naam van Atjar Bamboes, niet ongunstig bekend is.

De dikte dezer rietsoorten is zeer verschillende. Sommige hebben niet meer dan één',
andere 2, 3, 4, 5, ja zelfs tot zes Rijnlandsche duimen middellijn , en het is voornamelijk de
Awie Gombong, welke laatstgemelde dikte bereikt.

De zwaarste en dikste soorten worden veelal voor stijlen van huizen, pakhuizen, lootsen,
paardenstallen, enz. gebruikt, tot vloeren in huizen , enz. door midden gespleten en op de
lengte van 3, 4 à 5 voeten afgekapt, bij wijze van pannen tot dekking der huizen, bij
voorbeeld. Ook nog op eene andere wijze wordt dat riet in smalle en kleinere stukken
gespleten, en onder den naam van sirap bekend, tot eene zeer goede dekking der huizen
mede gebruikt.

Voorts tot waterleidingen en dakgoten, tot wateremmers, tot kookketels, voornamelijk om


water in te koken, enz. De minder dikke soorten worden tot daksparren en ladders gebezigd
en gespleten tot paggers, kiekies, omschuttingen der steden en dorpspleinen, straten of
stegen; beschotting der huizen en andere gebouwen, en dikwijls bestaat een geheel
Javaansch huis uit niets anders dan bamboesriet; zonder dat daaraan eenig hout, ijzer of
andere bouwstof gebruikt wordt, terwijl alles bijna wat zich verder in zoodanig huis bevindt,
als legerstede, kasten, (die echter zeldzaam zijn) en ander huisraad, door de Javanen zelve,
met den Bedok , (of het hakmes) en piesch rawoet (of krommes) gemaakt en bewerkt wordt,
en waartoe dan veelal de fraaiste gele en gevlamde soorten, (als Hauwer Konning, Hauwer
Geulies, Awie Toetoel , Awie Pelletz enz.) worden gebruikt. Bij de in het hooggebergte
wonende volkeren wordt het dikke bamboesriet ook tot ketels, om hunne rijst in te koken,
gebezigd: welke rijst, op deze wijze toebereid, Lumbung genoemd wordt. De dunnere dan
de opgenoemde bamboessoor ten, doch die langer van gelid zijn, worden, in draden of
vezelen afgehaald zijnde, tot eene soort van dun touw bewerkt.Ten tijde van het bestuur van
den Maarschalk DAENDELs over Java, toen er van Bengalen geene Gonjezakken te krijgen
waren, heb ik van het riet Tammiang en Iratteun bruikbare koffiezakken laten waven.

Het zoude in het ondoenlijke vallen alles op te noemen, waartoe de onderscheidene


bamboessoorten door den Javaan gebruikt worden, de Natuur heeft door de voortbrenging
van dezelve in duizenderlei behoeften voor hen voorzien , en het is niet alleen voor het
huisselijk gebruik, dat zij er zich van bedienen, maar ook bij gevaarlijke ondernemingen, in
tijden van oorlog, of bij rooverijen, of bij het vangen van tijgers, als voettrappen, maken zij er
gebruik van.
Tot het laatstgemelde oogmerk worden stukken van de hardste bamboessoorten, ter lengte
van twee of drie voeten en breedte van een of twee duimen , in het vuur en aan het einde tot
kool gebrand , en daarna zeer scherp aangepunt. Naarmate de gelijkheid of ongelijkheid van
den grond worden deze zeer gevaarlijke werktuigen dieper of ondieper in den grond
gestoken, en daarmede zoodanig dezen of genen doortogt afgezet. De scherpe punten,
welke buiten den grond uitsteken, worden zorgvuldig met gras of andere ruigte bedekt,
zoodanig, dat daarvan voor het oog des aankomenden niets zigtbaar is, en het gelukt den
muitelingen niet zelden, hunne vervolgers, zoo te voet als te paard, daarin te lokken, en dus
tijd te winnen om te ontkomen. Ter gelegenheid van de Cheribonsche onlusten heb ik
meermalen daarvan de nadeeligste gevolgen gezien.

Tot het vangen van tijgers, die verslindende en voor den Javaan zoo gevaarlijke naburen,
wordt de bamboes op de beschrevene wijze bereid, en vervolgens wordt een diepe kuil van
genoegzame wijdte gegraven, in welks bodem eenige der gemelde pijlen ge stoken worden.
De opening wordt vervolgens met tienen en ruigte bedekt, waarop een aas nedergelegd
wordt. Zoodra nu de tijger op dat aas aanvalt, het welk doorgaans met eenen sprong
geschiedt, stort hij met het aas en de ruigte naar beneden, en wordt doorgaans door de
scherpe bamboezen doodelijk ge kwetst, of verder door de Javanen met pieken afge maakt.

Behalve het nuttig en gevaarlijk gebruik, dat er van de Bamboes gemaakt wordt, strekt dat
noodige riet ook nog tot genoegen en streeling van het gehoor , zoo daarvan het bekende
muzijk- instrument de ankloeng of ogeel gemaakt wordt.

Het getal der bij mij bekende bamboessoorten is zesen twintig, waarvan de eene meer, de
andere minder, echter allen tot het een of ander einde, een nuttig, gebruik gemaakt kan
worden. De wilde bosch-rottan wordt in overvloed in de bosschen gevonden ; dezelve is
minder fijn, dan die

De wilde bosch-rottan wordt in overvloed in de bosschen gevonden ; dezelve is minder fijn,


dan die , welke van Palembang en elders wordt geleverd; ech ter is dezelve zeer sterk en tot
veelvuldig gebruik ge schikt : twee of drie te zamen gedraaid, maken een zeer sterk touw ,
om bij overvaarten van groote ri vieren te gebruiken, wordende de praauwen en ka no's
langs hetzelve overgehaald.
In de districten langs het zuiderzeestrand wordt eene veel fijnere soort van rottingen
gevonden, welke, gespleten en wèl bewerkt, tot het vervaardigen van zeer fijne gladde
matten, Tikar roltan, om kamers mede te beleggen, gebruikt wordt. Ook tot het vlechten van
stoelzittingen, kanapé's enz. wordt dezelve veelvuldig gebruikt, wijl zoodanige zittingen, om
de aangename koelte , boven de Europesche gevulde , welke te warm zijn, de voorkeur
verdienen, Onder de aangekweekte voortbrengselen, welke aan den Lande het meeste
voordeel verschaffen, komt ze ker de koffijboom het eerst in aanmerking. Deze boom groeit,
over het algemeen, op de meeste plaatsen in deze Regentschappen zeer welig. In de eene
grondsoort en luchtstreek echter veel voordeeliger dan in de andere ; ook is, naarmate
daarvan, de lengte van tijd, dat dezelve vruchten voortbrengt en afwerpt, zeer verschillend.

Onder de aangekweekte voortbrengselen, welke aan den Lande het meeste voordeel
verschaffen, komt ze ker de koffieboom het eerst in aanmerking. Deze boom groeit, over het
algemeen, op de meeste plaatsen in deze Regentschappen zeer welig. In de eene
grondsoort en luchtstreek echter veel voordeeliger dan in de andere ; ook is, naarmate
daarvan, de lengte van tijd, dat dezelve vruchten voortbrengt en afwerpt, zeer verschillend.
Goede bergkoffijtuinen, op gronden, waar te voren zwaar geboomte gestaan heeft,
aangelegd, dragen tot dertig en meer jaren vruchten , daar de boomen, wel ke op minder
goede of geheel schrale gronden geplant zijn , dikwijls slechts zes, acht of tien jaren
vruchten afwerpen.

Zoo veel dit doenlijk is, gebruikt men , tot aanleg van koffietuinen, de zwarte berggronden,
welke meestal met zwaar bosch van opgaande boomen , of, indien het bergruggen zijn, met
kasso , eene zware soort van rietgras, zijn bezet. Op sommige plaatsen treft men aan de
gebergten ook hoog roode of bruine losse gronden aan, welke voor de koffieteelt mede zeer
geschikt zijn.

De schrale, roode gronden, waarop niet dan Eurih, mede een rietachtig en hard gras, groeit,
zijn , ofschoon dezelve ook gebezigd worden, het minst voor de koffij geschikt, wijl in die
gronden de meeste witte mieren gevonden worden, welke meestal de jonge staken der
dadabboomen, welke als schaduwboomen moeten opgroeijen, vernielen, en als dit het geval
is, kan men zeker wezen, dat de koffijboom het ook niet lang maken zal. Men zoekt zulks
dan wel te verhelpen, door het tusschenplanten van de Palma Christie, jonge
banaanboomplanten, enz. , doch het is veeltijds te laat, de koffijboom gaat aan het kwijnen,
en zulk eene plantaadje verandert veeltijds, in weinige jaren, weder in eene wildernis.

Voor zoo verre het dus doenlijk en, voor de inwo ners, niet te verre afgelegen is, (want
veeltijds wordt daarvan, door Gouvernements beambten, misbruik ge maakt, en worden er,
verscheiden uren afstands van de dorpen , koffijtuinen aangelegd, werwaarts het volk ge
dreven wordt, en dikwijls eene geheele week moet blijven kamperen, bevorens het weder
naar zijne wo ningen mag terug keeren) moeten de beste berg gronden worden uitgekozen.
Ook in de vlakten, waar goede zwarte gronden , of bruine losse , gevonden worden, kan
men , met zeer veel nut, plantaadjes aanleggen.
In de Mei-maand worden doorgaans de gronden, welke tot aanleg van koffijtuinen dienen
zullen , uitgezocht. Overal, zoo wel in het gebergte, op de uitschietende bergruggen ,
Passiers, en in de Lebaks of dalen, worden, zoo veel mogelijk, gronden van eene groote
uitgestrektheid uitgekozen : wijl eene plantaadje van grooten omvang beter is na te gaan,
dan vele kleinere. Dit echter dient berekend te worden naar het getal Lemboers of dorpen,
welke gevoeglijk in denzelfden tuin planten kunnen.

Daar, waar zwaar bosch is, en vele hoog opgaande boomen. staan, is de grond zeker goed,
en de vruchtbare aarde zeer diep. Op de gemelde bergruggen, echter , is de diepte der
bouwaarde veeltijds minder, en dikwijls niet meer dan één à twee voeten diep , waaronder
een vaste tjadas of steenachtige grond, die veeltijds ontbloot wordt, wanneer daar de grond
te diep wordt omgewerkt, en door zware stortregens dan afgespoeld, en in distrikten, waar
soms geene andere gronden voorhanden zijn, gebeurt het meermalen, dat de schoonste
koffijplantades, van 1, 2 , ja meer honderd duizend koffijboomen, nadat dezelve één à twee
jaren zijn aangelegd geweest, en zeer voordeelig gestaan hadden, door zware
afstroomingen, geheel vernield worden.

Zoo veel mogelijk, worden de drooge, roode Eurih, of alang alang gronden, vermeden, en
slechts dán tot aanleg van koffijtuinen gebezigd, wanneer de goede berggronden óf geheel
ontbreken , óf al te ver van de dorpen, in de vlakten, verwijderd zijn.

De bewerking is verder als volgt :

In de maand Junij of Julij wordt een begin gemaakt met den grond van al de ruigten en
onkruid te zuiveren, en het geboomte te vellen. De takken der boomen, met al de overige
ruigten , worden op hoopen bijeen gebragt en, droog zijnde , verbrand. Naardat de grond
zulks toelaat, wordt dezelve nu, hetzij door den ploeg of met de patjols, omgewerkt ; (het
laatste is eene omspitting , zoo als in Holland met de spade,) wèl zorgende, dat, bij het
ploegen of omspitten, alle wortelen, hetzij van struiken of planten, bijeengezameld ,
gedroogd en mede verbrand worden, want de kleinste stukjes der kasso-wortelen, zoo
daaraan slechts één gelid is, groeijen spoedig weder op, en bedekken, binnen korten tijd,
den grond met onkruid. De asch van het verbrande hout en onkruid wordt, op deze wijze,
onder den grond vermengd en brengt niet weinig bij, om de nieuwe boschgronden van
hunne zure deelen te ontdoen, zoo als de Berg-Javaan dit noemt : seuseup haseum taneuh,
het zuur van den grond inzuigen.

Nadat de overige werkzaamheden zulks gedoogen , maar waarop , helaas! niet altoos door
de ambtenaren genoegzaam gezien wordt, worden de gronden, na 15 à 20 of meer dagen
zoodanig , na de vorige bewerking gelegen te hebben , andermaal , op de voren beschreven
wijze , weder omgewerkt, en nogmaals van het onkruid ontdaan en gezuiverd. Eene derde
omspitting, zoo de tijd en de overige werkzaamheden dit toelaten , is allernuttigst , en brengt
niet weinig bij tot het wèlslagen der plantaadje.
De grond wordt nu, door deze tweede en derde bewerking, zoodanig fijn, los en schoon
gemaakt, dat dezelve verder liggen blijft, tot de tijd van planten aankomt, in welken
tusschentijd de overige schadelijke deelen van den grond verder uitdampen, en dezelve ,
zoo als de Javaan zulks weder noemt, assak of gaar wordt. Het zwaar geboomte wordt in
handelbare lengten , of afgebrand, of gezaagd, of ook wel in zijn geheel aan den kant van
den grond verzameld, of, op rijen, over de uitgestrektheid der gronden verdeeld, zoodanig,
dat, tusschen twee rijen hout, ééne , twee, of meer rijen koffijplanten komen te staan. Dit
hout of zwaar geboomte, wel verre van nadeel aan de koffijplanten te doen, beschut
dezelve, de eerste twee jaren, voor zware stormen, geeft veel schaduw, en deze boomen
verrotten in lengte van tijd, en geven geene geringe vettigheid aan den grond weder. Alleen
zijn deze plantaadjes lastiger dan andere, om goed nagezien te worden.

Nadat de grond nu behoorlijk is afgemeten, wordt dezelve met eene heg, of omheining van
bamboesriet omzet, waar langs, met het begin van den regentijd, het een of ander groen
heestergewas geplant wordt.

Op de vlakke gronden immers, en op de berg gronden, waar zulks doenlijk is, wordt nu,
buiten om gemelde bamboesheining , en drie à vier voeten daar af, eene sloot gegraven,
van drie à vier voeten wijd, en twee à drie voeten diep. Op de vlakten wordt, dit veelal
gedaan , om den rhinoceros uit de tuinen te houden, die, op den bast van den jongen
dadabboom azende , in éénen nacht, eene plantaadje van groote uitgestrektheid vernielen
en vertrappen kan. De heg van Bamboes loopen deze kolossale dieren omver, maar voor
eene parigie of sloot, van welke geringe wijdte ook, blijven zij staan. Deze sloot dient ook om
ander vee, als koeijen en buffels, af te weren, en het water af te voeren.

Aan beide de einden van den omheinden grond wordt eene opening van 8 à 1o voeten in de
bamboes heg gelaten, welke links en regts met zware palen wordt afgezet, en waarin schuif
houten komen, welke dezen in- en uitgang afsluiten, en dienen, om de plantaadjes binnen te
komen en uit te gaan.

De grond, op vorengezegde wijze, bewerkt en omheind zijnde, wordt dezelve afgemeten. In


het midden der plantaadje komt een weg, van eene roede breedte, welke van het eene hek
of opening in de omheining, tot het andere, en dus de geheele lengte der plantaadje,
doorloopt. Dit wordt de hoofdloeloeroeng of hoofdlaan genoemd. Links en regts van deze
laan komen zoo vele andere , als de breedte van den tuin vereischt , zijnde de afstand van
deze bijlanen, welke 8 à 1o voeten breedte hebben, doorgaans op de 25 à 3o boomen
geplaatst, welke alle weder op ééne laan binnen de heining, en, in den geheelen omvang
van den tuin aangelegd, uitkomen, waardoor men in staat is, de plantaadje in alle rigtingen
te doorkruisen, hetgeen zeer noodig is, want, dit verzuimende, zal de tuin in het midden of
op afgelegene plaatsen spoedig in onkruid vergaan.

Nu worden de, tusschen de lanen overblijvende gronden, verder geädjierd of afgemeten, en


overal, waar een koffijboompje staan moet, een stokje in den grond gestoken, zoo als
daarna voor de Dadab-stokken almede gedaan wordt.

Nadat de gronden vet of schraal, of aan het gebergte of in de vlakten gelegen zijn, wordt de
afstand der koffij- en dadabboomen bepaald. In het gebergte en op andere vette gronden
wordt de koffijplant op acht, in minder goede op zeven, en op schrale, op zes voeten in het
vierkant, geplaatst.

Op de schrale gronden wordt tusschen iedere rij koffijboompjes, op de roede, een dadabstok
geplaatst, zoodanig, dat die van de eene rij met die van de andere in het verband , of
kruiswijs over elkander komen te staan, welke manier van planten de BergJavaan Onto Kala
noemt, en bij alle gelegenheden, bij het planten van schaduwboomen, in de koffijplantaadjes
gevolgd wordt. Op vette, en voornamelijk op berggronden, kan men volstaan, met om de
andere koffij-rij eene rij dadabstokken te zetten, wijl de bergtuinen van omliggende
bosschen, bergen, enz. meer schaduw hebben , en de lucht meer koel is. In het tweede en
derde jaar en vervolgens, zoo lang dezelve nog jong zijn, moeten de dadabboomen naar
vereisch gedund worden, om de plantaadje niet meer schaduw te laten dan noodig is, en bij
dit uitdunnen of wegnemen der dadab wordt mede een goed oog gevorderd, en moet men
vooral den windkant en den stand der zonne zeer in acht nemen.

De grond aldus gereed en afgemeten zijnde, wordt de maand November afgewacht,


wanneer, met het inzetten der regens, de dadabstokken het eerst geplant worden. Daarna
worden de gaten voor de koffijplanten gegraven, en deze mede in den grond gebragt,
zoodanig, dat, des mogelijk, vóór het nieuwe jaar de geheele plantaadje beplant en gereed
is.

Het gebeurt wel , dat, in sommige gedeelten der tuinen, bij het planten van Dadab en Koffij ,
de grond weder met onkruid begroeid is, hetwelk dan vooraf moet worden uit den weg
geruimd. Tot den schaduwboom worden de jonge groene takken van tweejarige
dadabboomen uit de te voren aangelegde koffijtuinen, en welke nu te veel lommer hebben ,
genomen. Deze takken moeten de dikte van 1,5 a 2 duim in doorsnede en de lengte van vier
voet hebben. Aan het onder of dikke gedeelte wordt deze stok puntig bij, en aan het
boveneinde , schuins afgehakt. De stokken nu worden een voet diep, en in eene schuinsche
rigting in den grond gestoken, zoodanig, dat het afgehakte bovengedeelte naar onderen
komt, om daardoor het inloopen van regenwater, in het hart, te voorkomen, waardoor
verrotting en insecten zouden ontstaan. Ook is het goed, de stokken met het bovengedeelte
naar het noorden of zuiden te plaatsen, waardoor het indringen der zon in het hart van den
stok voorkomen wordt.

De koffijplanten worden zonder goed toezigt van den Europeaan, veelal bij handen vol , uit
de oude koffijgronden gerukt, en zonder op de grootte of den ouderdom te letten, verplant.

Hierbij echter wordt de meeste omzigtigheid vereischt. Het aantal oude berg- of bosch-
koffijtuinen, in deze Regentschappen, maakt het onnoodig, om, koffij boonen voor jonge
planten te zaaijen, wijl men dezelve aldaar in grooten overvloed voor handen heeft. Zoo dit
echter voor het een of ander dorp het geval niet ware, zal men best doen, om in de dorpen
en langs de heiningen beddingen aan te leggen, en daarop, op eene goede span afstands
van elkander , goede , rijpe, gedroogde koffijboonen, een duim diep, in den grond te zetten,
onder de luwte van de heining of andere boomen komen de planten spoedig voort en zijn
het tweede jaar verplantbaar. Jonge twee- à driejarige planten zijn het geschiktste. Men
behoeft echter minder op den ouderdom te letten, als er maar gezorgd wordt, dat er geene
andere, dan jonge, groene en dikke, stevige planten, van een voet of iets meer lengte,
zonder takken , maar met groote frissche bladen, genomen worden.

Deze planten moeten, volgens de algemeene behandeling, met eene kluit aarde uitgestoken
en zoodanig, in de daartoe te voren gemaakte gaten, van een voet wijd en diep , geplant
worden , welke manier vooral noodig is, wanneer men de jonge koffijplanten, uit eenen
goeden grond, in eenen droogen slechteren overbrengt, en in welk geval vooral dient gelet
te worden, dat de planten met groote aardkluiten worden

uitgegraven, opdat de plant, verplaatst zijnde , in hare eigene aarde , nog kan voortgroeijen,
en de jonge wortelen zich langzaam aan den nieuwen grond zullen kunnen gewennen. Daar
het echter voor geen' ambtenaar doenlijk is, alle de in zijne districten geplant wordende
jonge koffijplanten te kunnen nagaan, en de Hoofden geen lust hebben, daarnaar
genoegzaam om te zien, maken de gemeene Javanen daarvan te veelmalen misbruik,
trekken de koffijplanten uit den grond, plakken daar eene kluit aarde om , en omwinden dan
deze kluit met het een of ander blad , hetwelk zij bij het planten losmaken. Op deze wijze
worden de jonge wortels der koffijplant, gekneusd- of krom, in de kluit aarde bevestigd,
waardoor de groei langzaam gaat, of geheel belet wordt.

Dit is mij meermalen gebleken, en had ik, door het veel uitsterven van koffijplanten in de
jong aangelegde plantaadjes, gelegenheid, den Hoofden en minderen dit gebrek onder het
oog te brengen.

Eene andere wijze, om de jonge koffijplant te behandelen, vooral op goede losse gronden,
voldoet beter , waarom ik deze dan ook, waar het uitvoerlijk was , gevolgd heb.

Men haalt in de oude bosch-koffijtuinen, volgens gemeld modèl, voorzigtig zoo vele jonge
planten (dit wordt in de ruimte genomen) uit, als men tot de beplanting van zijnen tuin noodig
heeft. Deze jonge koffijplanten worden op eene lange rij , en niet te dik op elkander, in een
belommerd klein water-stroompje , hetwelk men langs de nieuwe gronden of in de
kampongs of dorpen overal aantreft, geplaatst. Aldaar laat men de planten weinige dagen
staan, wanneer het spoedig blijkt, welke planten voortgroeijen, of welke, gekwetst aan stam
of wortelen, verwelken of kwijnen zullen. Die, welke fleurig zijn en het blad behouden,
worden voorzigtig in de gemaakte gaten regt op en neér gehouden, en dan losjes met aarde
rondom bestrooid, en, het gat gevuld zijnde, vaster aangedrukt.

De planten, zoodanig behandeld, groeijen voort, en worden spoedig getakte boompjes,


waarvan dan zeer weinige sterven of wegkwijnen. Deze behandeling is minder omslagtig, en
de Javaan kan op ééns meer dragen, dan wanneer dezelve met kluiten geplant worden, in
twee of drie malen: waarom hij, aan deze wijze gewoon, aan dezelve de voorkeur boven
eerstge noemde geven zal.

Tot eene groene heg, langs de reeds gemelde omheining van bamboesriet, wordt meest
gebruikt de Djarak Kosta ; deze brengt eene olieboon voort, welke , uitgeperst , met lijnolie
vermengd, tot verfolie , of om mede te schilderen , dienen kan , cn dus nuttig is; alsmede de
Gandaroesa, Soesoeroe, Andullum, Kadongdong Lawoet, Babasaran, (wilde
moerbeziënboom) en andere. Van laatstgemelde kan partij getrokken worden, indien de
zijde-teelt op Java Werd ingevoerd; hebbende ik zelf, met zeer goed gevolg, de bladen
dezer moerbezie voor de zijwormen, welke ik uit Europa had medegebragt , gebruikt.

In het gebergte , waar veel schaduw is , zoude het inplanten van opgaande boomen, in de
hegge der koffijtuinen , ondoelmatig zijn ; maar in de vlakten is het zeer aan te raden, om, én
tot stevigheid, én tot het groote nut, den randoe of wolboom , in de heiningen, op 11 voetvan
elkander, aan te kweeken. Deze boom , welks takken in eenc regte lijn van den stam af
groeijen , en niet zeer digt op elkander staan , geeft dus minder schaduw dan een
kroonboom, en de Javaan heeft er groot gebruik van , wijl de wol , welke de vrucht in zich
bevat , algemeen gebruikt wordt om matrassen en beddenkussens mede te vullen, en te
Batavia veelal geldig is.
De koffijtuin , op deze wijze aangelegd en beplant zijnde , heeft den Javaan of cultivateur
reeds c. c. zes maanden , bij afwisseling , arbeids , en veel opoffering van tijd , verbruikte
gereedschappen , enz. gekost , en het vooruitzigt is niet, dat hij daarvan, in de eerste drie a
vier jaren , iets anders, dan meer moeite trekken zal. Daarom dient daarin voorzien , en den
planter toegestaan te worden , in de tusschenruimten van koflij en dadab iets te mogen
planten , hetwelk hem , binnen weinige maanden, voordeel belooft, en der koffijplanten geen
nadeel doet.

Laat men den Javaan , naar eigen’ wil , daarmede omspringen, dan maakt hij, in weinige
weken, van zijn’ koifijtuin een verward boscli, waar noch koffij, noch dadab te onderkennen
is. Onder de planten, welke uit den tuin geweerd moeten worden , is de katjang areuh
(opklimrnende boonen) eene der schadelijkste. Deze katjang slingert zich bij de koffijplant en
den dadabstok op, omwringt beide zoodanig, dat én koffij én dadab veeltijds verstorven zijn,
of zeer aan het kwijnen staan , wanneer de katjang uitgehaald wordt, hetgeen dan almede
niet omzigtig genoeg geschiedt.
Een’ koffijtuin van tien duizend booroen heb ik cens door gein. katjang zoodanig vernield
gezien , dat de tuin als op nieuw moest beplant worden. De rank der plant had zich geheel in
de jonge koffij- en dadabplanten ingedrongen, en zoo als het Ware verstikt.
Er kan gevolgélijk op deze tusschenplantingen niet genoeg gelet worden ; en men is verpligt,
dit naar de gesteldheid van grond , klimaat en de behoeften der planters, te regelen.
In de zware gebergten op de vette gronden is tabak eene der beste , meest winstgevende
en onschadelijkste planten ; mits, en dit zij bij alle tusschenplantingen gezegd , men 2,5 a
drie voet van de koffijplanplanten af blijve. De tabaksplant heeft deze goede eigenschap, dat
de groote brecde bladen, s nachts, veel dauw op zich verzamelen, welke vochtigheid in den
morgen, wanneer de bladen door de hitte slap worden , op de koffijplanten nedervalt , en
daardoor den grond vochtig houdt. Ook geeft de tabak aan de jonge kofïïjplanten, vóór de
dadab zulks doet, veel schaduw. In de lagere streken , ofschoon de gronden minder voor de
tabaksplant voordeelig zijn, kan dezelve echter, in de jonge tuinen , ook wel gecultiveerd
worden.
Aardappelen en kool , waarvan de Berg-Javanen veel gebruik maken , of die voor verkoop
zeer geschikt zijn , kunnen almede in de bergtuinen geplant worden.
In die streken , waar weinig of geene wilde zwijnen zijn, kan mede, met veel voordeels, de
Tallus of broodwortel geplant worden. De zeer groote bladen van deze nuttige en gezonde
plant doen in ruime mate voor de koffijplant, hetgeen van de tabaksplant reeds gezegd is.
Vele berg- en afgelegene districten zijn er in deze Regentschappen, waar de Javanen van
Gaga s of bergrijstvelden leven , en niet zelden , maar meest alle jaren, zich eenige
maanden met wilde boschwortelen, of hetgeen zij hier en daar oploopen , moeten
onderhouden. Zoo deze menschen koflijtuinen aanleggen, is het een zegen voor hen ,
wanneer zij in die tuinen padie of rijst mogen planten , wijl zij daarvan dikwijls meer trekken,
dan van de Gaga’s, welke zij voor onderhoud hadden aangelegd. Meermalen is dit , op
voordragt van dezen of genen ambtenaar, die , óf met het lot van den armen Javaan niet
bekend was, óf zich daarom niet bekommerde , verboden geworden ; en er zijn
voorbeelden, dat de reeds geplante rijst is moeten worden uitgeplukt. Niet om het voordeel,
hetwelk de padie aan de koffij doet, maar om genoemde redenen , zoude ik, vooral in
gemelde streken , het planten van padie in de nieuwe koffijtuinen willen hebben toegestaan;
mits er goed op gelet worde , dat de padie niet te digt om de koffij opgroeije , en liefst op
rijen gezaaid of gepoot worde, en dat, na het snijden derzclve, de stoppels worden
uitgehaald , en de tuin van het verdere onkruid gezuiverd worde.

Onder de katjang of boonen zijn mede eenige soorten , welke , op twee a drie rijen ,
tusschen de koffij en dadab kunnen geplant worden , en. waaronder van den Javaan tot
gebruik het meest gewild zijn : de Katjang jogo , Katjang kadclih , enz. Op lage, roode
gronden, welke veel voor de zon blootliggen, kan met goed gevolg tusschen de rijen koffij en
dadab eenc rij pitten van de Palma Cristieplant gelegd worden, welke plant tot zes, acht en
meer voeten opgroeijende , dóar , waar de dadab slecht voorkomt , veel schaduw aan de
koffijplant kan geven. De bekende Ca6tor Oik, welke van de pit dezer plant geperst wordt,
gebruikt de Berg-Javaan meest in de lamp. Ook kan men, op gezegde gronden, liet planten
van den Pisang toestaan , mits er gezorgd worde, dat de uitstoeling van jonge planten zich
niet te ver uitbreide, wijl daardoor de tusschenruimten der koffirijen spoedig zouden gevuid
worden. Het eerste en tweede jaar slechts zijn de nieuwe tuinen tot tusschenplanlingen
geschikt, wordende met het derde jaar de koffijboompjes reeds te groot , en geeft de dadab
nu te veel schaduw, om, met voordeel , tusschenplanlingen te kunnen ondernemen. De
tuinen moeten dus nu verder, en op zijn' tijd, van het onkruid gezuiverd worden Buiten
meergemelde, meest lage, gewassen, komt nog , als bij- of tusschencultuur, in de
koffijplantaadjes, in aanmerking, de Peperplant.

Voor meer dan jaren geleden, werd deze plant, vrij algemeen , in de koffijplantaadjes, in de
Preanger Regentschappen, voortgeteeld; dan, door een verkeerd opgevat begrip, en
vóórdat de planters, als het ware, nog voor hunne moeite beloond waren, kwam een bevel,
waarbij het verder aanplanten niet alleen verboden werd , maar alle de aanwezige planten
moesten worden uitgeroeid. Dit gaf onder de Preanger-Regentschaps volkeren een groot
mistrouwen , wanneer naderhand het een of ander zoude ondernomen worden.
Ik ondervond dit grootelijks op mijn Landgoed : Soekakaboemie , toen ik aldaar de
pepercultuur wilde invoeren ; en liet was met die cultuur in de Preanger-Regentschappen
zoodanig geheel afgedaan, dat ik uit het Bamtamsche, Tangerangsche en de Bataviasche
Ommelanden de planten heb moeten ontbieden ; wijler zelfs voor eigen gebruik geene
planten meer waren aangehouden. De peperplant groeit als eene rank bij den dadabboom
op, omslingert denzelven niet , maar houdt zich, met kleine uitwassen, daaraan vast , en
doet zelfs dezen , veel min den koffijboom, eenig nadeel.
De peper-cultuur heeft verder weinig omslags, en levert den eigenaar een ruimer inkomen
van zijne koffijplantaadje op.
De koflijtuinen, op voren beschrevene wijze behandeld , leveren , met de drie volle jaren , in
de lage, lieete streken, en in liet gebergte , in de meer koelere luchtstreek, met het vierde
jaar , vruchten op.
In de maand Mei zijn vele dezer vruchten, zoowel in te voren aangelegde plantaadjes , rood
en ten volle rijp, en moeten dan , volgens alle bestaande verordeningen , één voor één
geplukt worden ; want, worden de rijpe met de onrijpe vruchten en de bladen tegelijk van de
takken afgestroopt, dan bekomt men, door de onrijpe, de vele zwarte en bedorven boonen
onder de koflij , welke niet zelden onder de partijen gevonden worden. En door het
afstroopen bladen is men een jaar ten achteren : terwijl dan liet aanstaande jaar de tak eerst
wéér in blad moet grocijen , vóór dezelve bet daaraan volgende jaar weder vruchten draagt.

Het is dus van veel aanbelang , om, bij het plukken der koffijvruchtcn , wanneer daartoe
honderde handen in eene plantaadje bezig zijn, de woorden zoo dikwijls mogelijk te
herhalen , van ; Oclah di parol , koedoe di petik , stroopt niet af, maar plukt.
De volle rijpe vruchten dus afgeplukt zijnde, worden dezelve , op daartoe vervaardigde
Prataks of kleine droogschuren, welke op palen 3 a 4 voeten van den grond verheven zijn ,
op eenen vair bamboesriet gevlochten vloer , uitgestort , bij den dag door de zonnehitte , en
bij den nacht, door een daaronder liggend smeulend vuurtje , gedroogd. Deze droogschuren
zijn met een schuifdak voorzien , hetwelk ’s morgens, vóór de zon opgaat, wordt
opengeschoven , en ’s avonds , als de dauw begint te vallen , of bij regenachtig weder wordt
digt gemaakt.
De vruchten dusdanig bijna gedroogd zijnde, worden naar de huizen der planters
overgebragt, en aldaar, op de zoldering van het huis , zijnde mede van bamboes
gevlochten , dewijl doorgaans in het midden der huizen gestookt wordt , verder geheel
gedroogd.
Deze gedroogde koffijvruchtcn, nu, werden te voren, in sommige distrikten , in houten
handmolens ontbolsterd, of in houten blokken gestampt. In andere , in sagaten in den grond,
waarin eene Buffelhuid geplaatst. Was i van de schellen ontdaan.
De laatstgemelde wijze is verre weg de beste, en geschiedt op de volgende wijze. Men
graaft een’ kuil van i/j a i5 duimen wijdte, en ruim zoo diep, in den grond , plaatst daarin
eene digi gevouwen , of tot een’ zak genaaide buffelhuid, welke het gemaakte
gat in den grond omkleedt, doet dat bijna vol met koffijvruchten , en stampt die met houten
stampers. Al spoedig ontdoet de bolster zich van de boon, welke dan gezift, weder gestampt
en uitgezocht wordt , tot dezelve geheel gezuiverd naar de pakhuizen kan vervoerd worden.
De koiïijboon zoodanig behandeld, blijft geheel en dus oogelijker , dan wanneer dezelve in
hardere hgchamen gemalen of gestampt wordt, en het is door het betere toezigt en deze
bewerking, dat de koffij uit de Preanger-Regcntschappen en het Cheribonscbe er veel beter
dan andere uitziet.
Het grootste gedeelte, dezer koflijboonen wordt aan de pakhuizen te Karangsambong , en
een kleiner gedeelte , aan de pakhuizen te Tji-kao , afgeleverd ; van eerstgemelde
pakhuizen wordt de koflij vervolgens, lan’s de rivier Tji-manoek , naar Indramaijo en van Tji-
kao , langs de rivier Tji-tarocm, met overdekte praauwen of schuiten , naar Batavia vervoerd.
Alvorens ik van de koffijcultuur en derzclver behandeling afstap , moet ik het volgende ,
omtrent het vermeende onderscheid der koflijsoorten en der verschillende deugd der boon,
naar gelang dezelve uit dit of dat dislrikt geleverd wordt, aanmerken. Zoo wordt in Holland
onderscheid gemaakt tusschen de ordinaire , half platte en geheel ronde boonen , of
zoogenoemde Mannetjeskoffij, en tusschen de Chcribonkoffij , en die , welke in andere
distrikten groeit.
Dit is slechts verbeelding ; ik zal, zoo kort mogelijk , de zaak opklaren. Van den eersten en
tweeden oogst, welken de koffijboomen afwerpen , zijn de vruchten groot, de boon witachtig,
groot en plat. Yan hier dus die groote witte platte boonen , welke onder de partijen gevonden
worden. De kleine zwarte , inéén getrokken boonen zijn die , welke onrijp zijn afgestroopt.
De vele stukkende komen door het stampen der boonen in de gewone rijstblokken ,
waarvan, bij gebrek aan goed toezigt, veeltijds gebruik gemaakt wordt.
In de Preauger-Regentschappen moeten al de genoemde slechte boonen worden
uitgezocht, en het hangt zeer veel van de pakhuismeesters af, of de kwantiteit van
koffijboonen, al of niet, goed gesorteerd is.

Zoo de leverancier ziet, dat de pakhuismeester naauwkeurig let op de kwaliteit van koffij ,
welke hij ontvangt , en dezelve aan de pakhuizen laat uitzoeken, als er vele slechte boonen
onder zijn, bevorens hij dezelve Ier scliale ontvangt, dan is liet zeker, dat de
overige transporten beter zullen wezen, dewijl de bergvolkeren niet gaarne verscheidene
dagen aan de voor hen zeer ongezonde plaatsen verblijven , maar de boonen liever, vóór zij
daarmede uit hunne woningen gaan, zullen uitzoeken.
Hoe ouder de koffijboom wordt , hoe kleiner de vruchten zijn , en hoe kleiner, maar vaster de
boon is.
Yan de oude bosch-kofïijtuinen worden de beste en krachtigste vruchten ingezameld, en het
zijn de boonen van die tuinen, welke klein , inéén gedrongen, en zeer vast zijn, en de
meeste koffijluclit van zich geven.

De zoogenoemde mannetjes-koflijboon vindt men niet aan afzonderlijke boomen ; maar de


meeste hoornen dragen cenigc daarvan. Het is dus dezelfde koffij als al de overige ; dezelve
wordt als ccne aardigheid uitgezocht , en de Europcsche ambtenaren in de Preanger-
Regcntschappen maken daarvan wel gebruik.
In Holland is het als geschenk , en omdat men er eene meerdere waarde aan hecht,, cene
aardigheid.

Dat de Cheribousche koflij beter dan die van de Preanger-Rcgcntschappcn zijn zou, is
geheel verbeelding. De gronden, in laatstgemclde Regentschappen, zijn over het algemeen
beter voor de koflijteclt geschikt , dan in het Cheribousche, en het zijn alleen de Districten,
als: Kocaingan , Derma , Tji-goegoer, Talaga, en in die rigting gelegen, welke met de gron-
den aan de gebergten , in de Preanger-Regentschappen, kunnen gelijk gesteld worden. En
het zal zelfs geen’ kenner van koflij mogelijk zijn, om een’ zak Cheribonsche koffij van een’
uit de Preanger-Regentschappen , beide van volwassene boomen , en op dezelfde wijze
behandeld , te kunnen onderscheiden.

Niettegenstaande het groote voordeel , hetwelk de koffij den Lande aanbrengt, dient echter,
onder de grondvoortbrengselen der Preanger-Regentschappen, de Rijst als het
hoofdproduct beschouwd te worden, dewijl dit gezegende gewas , door oud en jong, arm en
rijk , als algemeen voedsel gebruikt wordt, en er ook geene cultuur is , waarvan de Inlander,
zonder daartoe juist aangemoedigd te worden , zoo veel werk maakt. De behandeling
daarvan is als volgt. Een bepaald stuk grond , hetwelk tot aanleg van Sawah’s of rijstvelden
zal gebruikt worden, wordt van het hout en onkruid geheel ontdaan; vervolgens in zoo vele
kottaks, of meest langwerpig vierkante vakken, verdeeld, als daarvan, naar eisch van den
grond, moeten en kunnen gemaakt worden , zoodanig , dat, bij het onder water zetten , het
water van den eenen kottak op den anderen kan overloopen.
Bij het aanlcggen van rijstvelden, op gronden, welke daartoe eene genoegzame
uitgestrektheid hebben , bepaalt de Javaan zich doorgaans tot eene ruimte van tusscheu de
negen honderd a duizend vierkante roeden, hetgeen eene Loewoek Sa-rakkiet genoemd
wordt: zijnde zoo veel , als door ééuen man , met één span buffels of Mocndicng Sa-rakkiet,
kan bewerkt worden.

Nadat genoemd gedeelte gronds in kleinere vakken verdeeld is. wordt elk inct een aarden
walletje , van één’ voet of meer hoogte, omgeven; welke wallen dienen, om het water, naar
verkiezing, op al de vakken te kunnen houden , of van het eene op het andere af
te tappen.

Deze Gallengngan of wallen gemaakt zijnde , wordt de grond verder van onkruid en wortelen
gezuiverd en omgewerkt , en daarna , om te weeken, onder water gezet; vervolgens
geploegd , welke eerste beploeging Ngawaladjar gcheeten wordt , en daarna bij herhaling
geëgd, tot dat de grond geheel fijn geworden en tot beplanting geschikt zij; waarbij tevens
altijd gezorgd wordt, dat elk vak waterpas ligge, om daardoor het water gelijkstandig op
hetzelve te kunnen behouden.

Een of twee botlakken , dusdanig bewerkt zijnde, worden gebruikt, om daarop de padie of
rijsthalmen tot Bienieb (zaad) neder te leggen, en hetwelk lebar genoemd wordt. In den
tusschenlijd nu , dat de vorengemelde padie opgroeit, worden al de overige vakken , op de
beschrevene wijze , bewerkt en onder water gezet; daarna het geheelc veld met eene
stevige Bamboesheining omschut , om voor te komen, dat de wilde varkens of andere
gedierten aan liet plantsoen geene schade veroorzaken.

In 4° °f 4^ dagen is de binieh paré, of zijn de jonge planten, tot eenc genoegzame hoogte
opgegroeid. Dezelve worden nu uitgetrokken, aan bosjes te zaïnen gebonden, en dan , aan
den bovenkant, op de lengte van zes i zeven duimen, afgekapt. Deze bosjes worden op de
onderscheidene afgedcelde vakken nedergelegd en zoodanig verdeeld , dat elk vak de
genoegzame planten heeft.

Bij het beplanten der rijstvelden, dat door vele handen geschieden moet, helpen de familiën
en dorpelingen doorgaans elkander, en wordt dit werk meestal
door vrouwen en kinderen verrigt. De jonge rijstplanten worden vervolgens op rijen uiteen
geplant, en, ofschoon dit langs geene lijnen of merken gedaan wordt, vrij regelmatig. Dit
verplanten of insteken der jonge planten, hetgeen men Tandoeran noemt, geschiedt met
veel gemak, doordien de grond onder water staat, en dus geweekt is; ook zeer gezwind ,
wordende 2 ü 3 plantjes tegelijk en bij elkander in den grond gezet.

Na het beplanten , blijft het water doorgaans drie dagen op de velden staan, waarna
dezelve, daarvan ontlast, drie dagen droog blijven liggen. Vervolgens wordt het water weder
opgelaten en afgetapt , nadat het weder en de grond zulks vercischen.

Dit onder water zetten of drooglaten der rijstvelden vordert eene bijzondere oplettendheid ,
en, ofschoon door gewoonte al de Sawah-makers daarmede bekend zijn,
zal men toch dikwijls ondervinden , dat de een daarin ver boven den anderen bedreven is,
en het welslagen van het gewas daarvan grootendcels afhangt.
De jonge planten worden van onkruid gezuiveid en nu en dan , wanneer zulks noodig is,
aangetrapt, hetgeen veel tot den groei bijdraagt. Indien op het voreugczegdc wèl gelet
wordt, en de jonge planten, hetzij door de veldmuizen, of door insecten, als de Lolodok of
Harna-beurum, niet vernield worden, schiet alles doorgaans welig op; en binnen weinige
maanden mag de Sawah-maker zich met cenen goeden en voordeeligen oogst vleijen.
De voortgang van den groei , naar mate de halmen opschieten , wordt door onderscheidene
benamingen gekenmerkt. Zoo wordt het uitstoelen der jonge plant Njeuweu of beranak
genoemd. Iets meer gevorderd in getal halmen, Goemoenda, en grooter, Gedé paré.
Nu worden de Gallengugans of omdammingen van het te veel onkruid gezuiverd en
schoongemaakt , of afgemaaid. Zoodra nu het bovengedeelte van den halm, waar het zaad
komen zal, begint uit te zetten, wordt dit Njiram rcuueuh, en het zaad ziglbaar zijnde , reu-
neuh-beukah genoemd.
Het is dan ook tijd , om , in het midden, of aan eeue der zijden der rijstvelden , nadat de
gelegenheid zulks vordert, een Sa-oeng of wachthuisje op le zetten , hetwelk uit
bamboesriet, met alap of Hateup gedekt, bestaat. Hetzelve is doorgaans cenige voeten
van den grond op houten palen of zware bamboezen geplaatst, om daardoor , bij het
bewaken , een beter overzigt over de velden te hebben. In verschillende rigtingen worden uu
bamboesstokken geplaatst, waar aan het een of ander gevoegd is , dat , door gedaante
of geraasmaking , die t, om de legioenen van rijstdiefjes (bekende kleine vogels) te
verschrikken , die zich bij duizenden op de rijsthalmen nederzetten ; aan welke
bamboezen , touwen van boombast of van bamboes zelve , zijn vastgemaakt , die alle te
zamen weder vereenigd worden in genoemd wachthuisje , waai dezelve, door den wachter
van tijd tot tijd getrokken wordende , al de verschrikkers in beweging brengen.
Aan de kanten en buiten om de heining der rijstvelden worden ook wel stukken van
bamboes zoodanig geplaatst , dat een klein stroomend watertje op het eene einde
nedervalt, de bamboes opligt, en daal na op eene andere holle bamboes nedervalt , hetgeen
een zeer
hoorbaar schel geluid geeft, waardoor de wilde zwijnen worden afgeweerd.

Vervolgens , na dat het gewas van liet groene tot het gele overgaat , wordt zulks , door de
benamingen Tjellettoe , Rampak, Beuncur lieedjo, Konneeng toengtoeng, Konneeng, eu
geheel tot rijpheid gekomen zijnde , door het woord Assak aangeduid.
Nu worden alle handen verzameld om de padie te snijden, hetgeen Boewat-paré genoemd
wordt. Dit snijden geschiedt met de Etten of Ani ani, een klein halfrond mesje , op eene
zekere hoogte van den grond, halm voor halm, zoodanig , dat slechts een voet of iets meer
lengte van het stroo aan de aren blijft, om dezelve aldus tot hossen te kunnen opbinden.
Twee kleine bossen of Podjongs worden te zamen gebonden en maken een Geding of groot
bos uit, waarvan twee honderd op één Tjain gaan.
De Javaan is in den greep van deze Podjongs vrij vast, en liet zal zelden gebeuren , dat de
eene Géding van de an dere , noemenswaard, in gewigt verschilt. De bovenlandsche
Géding weegt doorgaans vijf katjes, ieder katje van vijf kwart pond : zoodat een Tjain
goenoeng of bovenlandschc Tjain duizend katjes of i25o pond oud gewigt bedraagt.
De padie tot Gédings gebonden zijnde , wordt door de eigenaren , en die hen daarin verder
helpen, aan lange bamboesstokken, ouder vreugdgejuich, het geluid van de Renkong, en de
Ogeel, naar de Leu-iet, Lombong of Pakhuis gebragt, en aldaar bewaard.
Vele, door het bijgeloof voorgcschrevcne ceremoniën worden door de Javanen , zoo bij het
planten, den verderen groei, of wanneer de velden door schadedelijke gedierten en insecten
bezocht worden, of bij het snijden en het in het pakhuis bergen 'der padie, waargenomen;
dan, waarvan als ondienstig zijnde, hier niet zal gesproken worden.
Een dusdanig beschreven rijstveld , of Locwoek Sarakkiet , waartoe vijftig bossen of een
kwaït Tjain padie voor zaad (Bienieh) gebruikt is , kan bij eenengoeden oogst negen a tien
Tjains padie opleveren.
Op schrale gronden , of waar, in den groeitijd , geen overvloed van water voorhanden is , of
welke te hoog in het gebergte en dus in koeler luchtstreek gelegen zijn , is de opbrengst ,
naar mate dezer hindernissen , minder , en slaagt de padie somtijds wel geheel niet.
Voor den geschiktsten tijd om rijstvelden te beplanten , kan men de maanden October en
November vaststellen. Dan, waar de bergJavaan genoegzaam water heeft, let hij niet altoos
op eenen bepaalden tijd, en men ziet daardoor op de eene plaats het padie-gewas zeer
verschillend dan op de andere staan.
Het rijp worden van liet padie-gewas geschiedt op de eene plaats veel vroeger dan op de
andere. In lage streken , waar veel hitte is , rijpt de padie in vier a vijf maanden; op hooger
liggende gronden in vijf a zes, en geheel in het gebergte, wTaar, door de hooge ligging van
den grond, liet klimaat koud is, in zes a zeven maanden.

De Sawah’s of natte rijstvelden kunnen, in deze Regentschappen , gevoegelijk in drie


klassen verdeeld worden, als : in goede, middelbare en slechte.
De eerste soort levert van acht tot tien , de tweede van zes tot acht, en de laatste van drie
tot zes'1 jains padie's op ; naarmate de gronden slechter zijn, wordt eene meerdere
kwantiteit van padie tot zaad vercischt, niettegenstaande de opbrengsten minder zijn;
en het is daardoor, dat in die districten , waar de beste Sawahgronden zijn, de meest
gegoede inlanders gevonden worden.
Buiten de voren beschrevene rijstvelden of Sawah’s heeft men nog andere , welke Tipar en
Hoemah of Gaga genoemd worden.
Tipars. Tot de Tipars worden de rijzende of heuvelachtige gronden gebezigd. Zij worden
door beploeging omgewerkt , losgemaakt en gezuiverd, en waar dit dienstig is , met eene
bamboesheg omzet.
Hoemali’s of Gagas. De Hoemah's worden in het hoogere gebergte aangelegd. De gronden
van het onkruid en laag geboomte gezuiverd zijnde, wordt dit op hoopen verzameld en
verbrand. Vervolgens wordt de grond meer of min losgemaakt en , even als dit met de
Tipars het geval is , bij het inzetten van den regentijd , met padie of rijst in den bolster
bezaaid. De uitgestrektheid van deze drooge rijstvelden is zeer onbepaald. De Tipars
houden van twee honderd tot duizend en meer □ roeden in. Daarentegen zijn de Hoemah's,
welke slechts met handgereedschap, als de Bedok , (hakmes) Parrang (krommes) en Korret
(kromijzer) , om de wortels uit den grond te halen, bewerkt worden , van een veel minderen
omvang.
De opbrengst van padie is naar evenredigheid der grootte ; kunnende de Tipars van e'e'n en
een half , tot ruim zes Tjainen aanbieden; terwijl de Hoemah’s, dooide gesteldheid der
berggronden, niet zoo groot kunnende worden aangelegd , ook zelden meer dan van
een half tot drie Tjains padie opleveren.
Voor de Hoemah- of Gaga-makers is het wenschelijk, dat de regens niet vóór den tijd, dat iè,
in November , inzetten , wijl zij , wanneer dit plaats vindt en het onkruid nog niet verbrand is ,
hunne gronden niet bezaaijen kunnen, en zich gevolgelijk, een geheel jaar , zonder rijst
moeten behelpen.

You might also like