You are on page 1of 97

Hoewie Kentang.

Aardaker, wordt slechts hier en daar in het gebergte gebouwd, en, gekookt
zijnde, meer tot versnapering of bij-spijs, dan wel tot een bepaald voedsel, gebruikt Talus,
Talas. Eene groote aardvrucht, die uitwendig veel gelijkenis heeft met selderij-koppen. Het is
deze plant, van welke ik, onder de beschrijving der jonge of nieuw aangelegde koflij-tuinen,
gesproken heb.
Deze vrucht wordt in schijven gesneden en gekookt of geroost gegeten; zij heeft veel van
brood en is zeer voedzaam en smakelijk. In het gebergte, waar vele wilde zwijnen zijn, kan
deze vrucht niet dan binnen eene sterke hegge of schutting geplant worden; wijl het voor
deze dieren een zeer gezocht voedsel schijnt te wezen.
Djagong, Djagoeng. Turksch koorn of maïs wordt meest door alle huisgezinnen, echter
slechts in kleine kwantiteiten, geplant Op verschillende wijzen wordt
dit koorn tot gebruik toebereid: in zijn geheel, of de korrels van de steng afgeplukt, gekookt;
geheel, op het vuur, of wel de losse korrels in eene pan, geroosterd, en met of zonder suiker
genuttigd. J°"g
zijn-

( iog )

zijnde, worden de korrels wel bij wijze van erwten-


soep toebereid, of de gchcele vrucht in azijn gelegd;
hetgeen dan de aangename atjar djagong genoemd
wordt : ook heb ik van dit koorn , tot meel gestampt,
meermalen zeer smakelijk brood laten bakken
Als bij- of toespijs worden vele soorten van Kat-
jang , boonen , gebruikt , die bijna overal op de rijst-
» velden, of omstreeks de dorpen en in de tuinen der
regentschapsvolkeren, geplant worden. Onder deze
zijn de katjang djogo, katjang areuj, katjang kadelih ,
katjang heedjo, katjang maas , katjang djaat en meer
andere soorten, welke óf geheel raauw , óf slechts even
opgekookt, óf geroost, gegeten worden.
Zoo leveren ook twee groote boomsoorten de
djengkol en peuteuj-boonen op, welke beide van eenen
ondragelijken reuk zijn, en echter door meest al de In-
landers met veel smaak gebruikt worden. De lucht
daarvan is zoo onaangenaam voor een’ Europeaan , dat
het in vele huizen aan de bedienden verboden wordt,
deze boonen te eten , zoo lang zij in de nabijheid
van hunne Heeren of Yrouwen zijn moeten.
Even zoo worden de Bonteeng , of komkommers,
door de Javanen veel geplant en gebiuikt. De ordi-
naire groote groene agurk, Bonteeng heedjo , wordt
liet meest , hetzij raauw of ook gekookt, gebruikt.
Buiten deze , vindt men de Bonteeng Sóeri, meloen-
komkommer. De bittere Paree'an en andere soorten

van

( ÏIO )

van komkommers en de Pompoen, waloeli: gewassen,


welke alle door de Inlanders bij hunne maaltijden, en
als bij-spijzen , bij hun voornaam voedsel , de rijst ,
gebruikt worden ; zoo als met onderscheidene soorten
van Teerong , eivruchten , mede het geval is. De cap-
sicum of spaansche peper Sabrang , waarvan meer soor-
ten geplant of in het wild gevonden worden, wordt
op verschillende wijzen , en dagelijks, gebruikt, even
als eenige grassoorten , welke langs de wegen en velden
gezocht en raauw, tot bijspijs , genuttigd worden.
Voor dagclijksch voedsel komen ook nog zeer in
aanmerking de verschillende soorten van Tjaöch, Tjaauw
of Pisang, welke in overvloed in al de steden, rond-
om de dorpen en in de tuinen, zelfs eene wilde soort
in de bosschcn , gevonden worden
De benamingen der onderscheidene en meest bekende
soorten zijn :
Tjaöe Ambon.
» Maas.
» Tandoek.
» Djaroem.
» Mangala of Sikie.
» llaad ja.
» Scpal.
» Mcedja.
» Gombor.
» Kapok.

Tja-

( III )

Tjaöe Soesoe.
» Rladie.
» Djambé.
» Beurum.
» Leuwuug.
ea meer andere , welke alle, hetzij raauw, ge-
kookt , geroosterd, gebraden, met meel omwonden
als gebak , in suiker gestoofd of op meer wijzen
toebereid en gebruikt wordende, eene voedzame en
gezonde spijs opleveren, waarmed? zelfs de kleinste
kinderen kunnen gevoed worden.
Onder de boomvruchten, welke' als voedsel ge-
bruikt worden, komen de Boewah soekoen , of brood-
vrucht ; en , in de bosschen , de Sanienten, kastanjes ,
voornamelijk in aanmerking ; wordende van laatstgemel-
de , door de Inlanders, die nabij de zware bosschen
aan de gebergten wonen , veel gebruik gemaakt.
De vruchtsoorten, welke in de steden en dorpen
aangekweekt, of in de bosschen in het wild gevonden
worden, zijn zeer talrijk en, mogelijk alle, nog niet
bij de Europeanen bekend. Die, welke ik (in de Pre-
anger-Regentschappen voortkomende) zelf gezien en
waarvan ik veelal gegeten heb, zijn te menigvuldig,
om hier te worden aaugeduid.
Het is niet vreemd , dat daar, waar de Natuur zich ,
werwaarts men de oogen ook moge wenden, zoo mild,
en, mogen wij wel zeggen, zoo verkwistend toont, de
be-
( Ui )
bevallige sieraden der vruchtbaarheid niet schaarsch
kunnen zijn.
Bloemen dan zijn mede in deze streken, in verschil-
lende kleuren en gedaanten, veel voorhanden. Die, wel-
ke liet meest gebruikt worden , zijn de Tjampaka, Ka-
nanga , Kamoeni, Malattic , Sedep malam , en andere ,
van welke welriekende oliën gestookt worden. In
de bosschen is het getal, even als de verscheiden-
heid , onnoemelijk, en wordt het gezigt daarvan, bij
het doorkruipen der bosschen, op het aangenaamst
verrast en bezig gehouden.
Even zoo als de Natuur, in deze gelukkige landstreek,
mildelijk voor den mcnscli in grondvoortbrengselen ge-
zorgd heeft, is er ook een overvloed van wild en tam
gedierte , waarvan de Europeanen echter beter gebruik
zouden weten te maken, dan de Inlanders, daai deze,
door hunne eenvoudige en der gezondheid bevorder-
lijke manier van leven, daarvoor minder lust en be-
hoefte gevoelen.
In de bosschen dezer Regentschappen, ook op on-
bewoonde uitgestrekte vlakten , vindt men in vele
districten de Badak Rhinoceros ; de Mocndieng Leu-
wung, wilden buffel; de- Sapie Banting , wild ïund-
vec ; Oentjal , herlenbeesten ; de Peutjang , steenbok ;
de Adjag of boHdiond ; de Oesocng ccsang of vos ;
Monjet monjet , onderscheidene soorten van apen ;
Octjieng Leuwung Tjareuh, bosclikattcn ; Meejong
Tjong-
( >i3 )

Tjongkok , de tijgei kat ; Landak of stekelvarken ; Be-


doel Leuwung , -wilde zwijnen; dc Meejong toetoel,
gevlekte , de Meejong hidung , zwarte cn wel voorna-
melijk de Meejong ofMaöeng gedé, tijger roijaal, welke
zich niet alleen tot de hooge Berglanden bepaalt ,
maar dikwijls in de lagere streken , cn zelfs digt bij
de bewoonde plaatsen, rondzwerft. Somtijds trekken
deze verslindende dieren in troepen van 5 a 6, ja
“meer, rond, -zwemmen rivieren over en doen ieder
mensch aan , dien zij op hunnen weg ontmoeten.
Gedurende mijn verblijf op Soekaboemie , was eens
een zoodanige troep tijgers de rivier de Mandierie
overgekomen , en haalde , behalve het andere , binnen
den om trek van twee uren van mijne woning , en in
minder dan eene week , zes menschen weg.
De zwarte tijger is meer zeldzaam en wordt weinig
aangetroffen. Eenmaal slechts , met drie mijner vrien-
den , van dc Buitenzorgsche zijde , den berg Mcga-
meudong, te paard, bestijgende, zagen wij er zoodanig
een’ in liet wild.
De rinoceros houdt zich zoo wel op vlakten, waar
dezelve vooral op jong plantsoen , cn voornamelijk op
de jonge schaduw- of dadabboomen , in de koflijplan-
taadjes , aast, als in het zware gebergte op. Het is
bijzonder opmerkelijk , dat dit kolossale gedierte de
bergen beter , en zoo het schijnt met meerder gemak
bestijgt, dan de mensch. Want ik heb zelfbij onder-
H

vin-
( 1 *4 )

vinding , dat op vuurspuwende bergen , waar ik in de


lava liet spoor van den rinoceros gevolgd was , mij
niet verder durfde wagen , niettegenstaande liet spoor
van dat dier tot aan den mond van den krater opliep.
Indien men deze dierlijke gevaarten maar niet in den
weg loopt , doen zij den mensch geen hinder.
Een bijzonder bewijs van de sterkte en behendigheid
van dit dier , om de gevaren te boven te komen ,
heb ik bij eenen togt naar het Zwavelmeer, in liet
district Wanaradja , van het Regentschap Limburgen ,
gezien. Ik zal de beschrijving daarvan hier laten
volgen.
Dit Zwavelmeer, onder den naam van Talaga Bodas
bekend, bevindt zich op een’ der bergen in bovenge-
noemd district, en wel op de hoogte van /j.5oo voeten
boven de oppervlakte der zee. Bodas betcekent in de
landtaal wit, en te regt wordt dit water zoo genoemd,
daar het geheel die kleur heeft: het heeft oost- en
westwaarts de breedte van omstreeks i5oo, en noord-
en zuidwaarts van 2000 voeten. Uit de vele zwavelpoe-
len , waarvan het omringd is, stijgen met geweld witte
rookkolommen op , èn aan de monden van deze altoos
kokende zwavelkctels licb ik de schoonste gekristal-
liseerde zwavelfiguren zien opkomen en daarvan mede-
genomen.
Op den 3o Octobcr van den jare 1818 verlieten
wij in den vroegen morgen het dorp Balong in het

mcci'
( n5 )

meergemeld district Wanaradja gelegen. Daar wij wis-


ten, dat de weg, welken wij tot den berg overtrekken
moesten, zeer moeijelijk was,'hadden wij ons van goe-
de bergpaarden voorzien. In den aanvang liep de weg
langzaam opwaarts door bebouwde landen. Allerbekoor-
lijkst waren de natuurtooneelen, welke onze aandacht
bezig hielden, te bekoorlijker, door derzelv^r heer-
lijke verscheidenheid. De omliggende bergen; de rijst-
velden ; de koffijplantaadjes; de dorpen, van de schoon-
ste bosscliaadjes , uit allerlei vrnchtboomen bestaande ,
omringd; de vele kronkelende rivieren, langs welke men
zijnen weg vervolgt, of welke men overtrekt; in één
woord: alles, wat men ontmoet, levert het heerlijkste
toonbeeld der weligste vruchtbaarheid op , waaraan
zfch de oogen niet kunnen verzadigen , en de prach-
tige zamenschakeling van het geheel doet den rijk-
dom der schepping bewonderen, ja verwekt een aan-
genaam, met eerbied vermengd gevoel in de ziel. Meer
zwaarmoedig, maar niet minder plegtig, zijn de aan-
doeningen, waarvan men overmeesterd wordt, wanneer
men van dit ruim gezigt wordt .afgetrokken , bij de
aannaderirig tot een somber en statig bosch , van eene
zeer groote inwendige uitgestrektheid , waar het oog,
door de majestueusc zwaarte en hoogte der boomen,
en de bijzondere verscheidenheid der houtsoorten, ver-
rast wrordt.
Onder de veelvuldige heesters en kruidende gewas-
H 2 sen ,
( u6 )

Sen , waarmede de grond onder liet zwaar geboomte


geheel overtogen is , en waarvan vele de opgaande
boomen allerfraaist omslingeren, of als bloemfestoe-
nen uit de hoogte der takken nederhangen, vindt men
de plant Paka Sorrak , waaraan een kelk gevonden
wordt, welke eene goede hoeveelheid water in zich
bevat.
Het statig gevoel, dat zich hier meester van onze
aandoeningen maakt , wordt somwijlen afgewisseld
door hét lachverwekkende der vreemde kuren , welke
de apen maakten , wier tal in dit woud onnoeme-
lijk is.
De weg , die steeds door het bosch ligt , gaat nu
meer berg op , wordt slecht en dikwijls zoo steil, dat
men met veel moeite denzelven vervolgt. — Op omtrent
2ï. engelsche mijl van de hoogte des bergs en tci reg-
terzijde van den weg , ziet men onder een’ zwaren en
vele jaren tellenden Dadabboom , in eene omheining van
heestergewas, twee steenen figuren, welke mensche-
lijke gedaanten moeten voorstellen. De bergvolken
noemen dezelve Kcy-Locra en zijne vrouw Njcy-Locra.
Ecnige voetstappen verder bevindt zich, in eene meer
staande houding, eene andere figuur, welke den naam
van priester of Key-Sandrie draagt.
Het heeft »och aan geestelijke spitsvondigheid ont-
broken, om aan deze figuren cenen zcldzamen oorsprong
te geven; noch aan ligtgeloovigheid, om de verdichtselen
daar-
( * *7 )

daaromtrent algemeen te doen aannemen. Ingevolge


daarvan worden de twee eerstgenoemden door de
bergvolken in hooge waarde gehouden , en verhalen
daarvan liet volgende. »Kcy-Loera en deszclfs vrouw
waren de hoofden en Key-Santrie was de priester van
het dorp, Tji-trappax, hetwelk ter plaatse, waar nu de
steenen beelden staan , gelegen was , ten tijde dat een
zendeling van den Profeet, Nabie Mohhammad, met
name Key-Santan, tot hen kwam , om hen tot het
geloof van den Koran over te halen, en dat zij, daaraan
niet willende voldoen, door gemelden Santan , alstoen
in steen veranderd waren.” De inwoners van deze
streken gelooven verder, wanneer zij het een of ander,
als rijkdom, een’ goeden oogst, enz. aan deze beelden
vragen , en dezelve zich van de plaats laten opligten ,
hun dit verzoek zal worden toegestaan. Kunnen zij
dit echter niet doen , dan is het verzoek onbetamelijk
en afgeslagen. Het bijgeloof schijnt dus niet alleen het
regt van den sterksten te willen doen gelden, maar ook
aan hem de aanspraak op welvaart en geluk te geven.
Yan deze voor den inlander zoo belangrijke plaats
vervolgden wij onzen weg door het bosch , langs den
steden weg, tot wij op ééns buiten hetzelve komende,
door een prachtig en grootsch gezigt verrast werden, Het
Zwavelmeer lag, van al de overblijfselen der verwoes-
ting omringd, als een witte waterplas voor onze oogen.
Het is ónmogelijk den indruk te beschrijven , welken
II 3 zulk
( u8 )

zulk een allerzeldzaamst natuurtooneel op ons maakt;


en het gezigt van de wonderen der Schepping, zelfs,
daar, waar dezelve de sporen van verwoesting ach-
terlaten, laat niet na, ons hart met ontzag en eerbied
te vervullen.
Wij stapten, aan de noordzijde van het Zwavclmeer,
van onze vermoeide paarden af-, en waren zeer
verheugd, dat wij in opgeslagcn hutten ons konden
verkwikken en uitrusten , om daarna alles te kunnen
bezigtigen en het meer om te trekken.
Van onza verblijfplaats gingen wij te voet om de
west , het pad liep tegen de helling der rotsen, was
zeer ongelijk, en als met scherpe steenen bezaaid.
Een eind wegs voortgegaan zijnde , ontdekten wij
eenige heete bronnen, welke uit het koude water op-
borrelden , en zulk een’ graad Van hitte hadden, dat
wij tusschen de 5 en 6 minuten daarin een ei gaar
kookten. Men kan denken, hoe geweldig het ondcr-
aardsche vuur werken moet, daar de hitte .van deze
bronnen door het koude water , waaruit het als op-
komt, .niet verminderd wordt.
Wij wandelden al verder langs den oever , die door
eene opeenstapeling van kale scherpe rotsen , op vele
plaatsen met gesmolten zwavel overtogen , beperkt
wordt. Langs deze allerverschrikkelijkste verwoesting ,
waarover men steeds voortgaat, trolfcn wij bijna op
iedere roede afstands kokende bronnen aan, tot wij
de
( 1 '9 )

de zuidzijde van het meer bércikt hadden. Hier in


het meest verwoeste gedeelte van den omtrek dezes
kraters, en omtrent tien voeten boven de opper-
vlakte van het meer, vindt men, eene opening in de
rotsen, waaruit met een vreesselijk gedruisch eene,
kolom van zwaveldampen opstijgt, die zich gedeelte-
lijk aan de omliggende rotsen vasthecht, en de schoon-
ste figuren van zwavelkristallen vormt. Zoo men met
veel omzigtigheid en boven winds dezen altoos ko-
kenden zwavelpoel nadert, kan men van nabij de
sclirikbarendste beweging zien, die in dezen poel plaats
heeft: het zoude echter gevaarlijk zijn door zwavel-
dampen bevangen te worden: een hoen slechts een
oogenblik boven dezen poel gehouden, verloor dade-
lijk het leven. Yan deze plaats ook heb ik de fraai-
ste kristallisatiën medegenomen.
Aan den oostkant van het meer, en tot daar aan
de noord, van waar wij onzen toer begonnen, zijn
nog verscheidene openingen, waaruit zwaveldampen
opstijgen, die alle op eene zeer benaauwende wijze de
borst aandoen. Zoo men in dit uitgestrekte bergruim
niets dan zwavelwater aautrof, zouden de bezoekers
zich dikwijls in zware ongelegenheden bevinden, of
zij zouden genoodzaakt zijn drinkbaar water mede te
voeren : dan ook hier heeft de weldoende Natuur,
te midden liarer ontzettende woelingen, den menscli niet
vergeten, maar hem als het ware door de aangenaamste
H 4 ver-

( 120 )

verkwikking verrast: want een helder verfrisschend en


zeer goed drinkbaar water stroomt in de nabijheid
langs het Zwavelmeer.
Nadat wij in den beschreven’ omtrek van het Zwa-
velmeer al het merkwaardige , dat zich aan de oogen
voordeed, gezien en onderzocht hadden, verlieten wij
onze vorige gemelde hutten en reden een klein eind
op onzen vorigen weg terug. Wij gingen toen in eene
noordoostelijke rigting benedenwaarts van den berg,
meestal het pad volgende door den rinoceros gebaand.
De wég was zeer slecht, en op vele plaatsen niet dan
met de uiterste moeite af te klauteren: en desniette-
genstaande wist dit kolossale gedierte daar langs te
komen. Na een’ geruimen tijd op deze wijze door digt
bosch voortgegaan te zijn, deed zich nog eene ver-
schrikkelijker verwoesting voor onze oogen op. Eene
ruime plaats, Padjagalang of slagtbank genaamd, lag
voor ons open. De berg is hier gedeeltelijk ingestort,
en vertoont de schrikbarendste overblijfsels der ver-
delging. Op den achtergrond ziet men tegen eenen muur
van opeengestapelde rotsen, welke veelal met eene zwa-
velkorst bezet zijn. Op den bodem of grond zijn ver-
scheidene zuurbronnen, waaruit aanhoudend dampen op-
stijgen , welke niet slechts onaangenaam, maar door het
zwavelachtige onverduurbaar zijn, en slechts voor eene
korte poos door den mensch en den rinoceros ver-
duurd kunnen worden. Lang echter durfden wij ons
daar-

( 121 )

daaraan niet blootstellen, maar vervolgden ons onder-


zoek met over uitgebrande en nog nieuwe rotsen heen
te klauteren. Overal vonden wij den naain van slagt-
bank toepasselijk, en het was of de treurige beelden
des doods bij iederen voetstap zich op onze schreden
vertoonden: waar wij ons henen keelden, zagen wij
niets dan teekenen eener algemeene verdelging , en de
doode overblijfselen der schepselen, die hier hun einde
gevonden hadden. Onder anderen zagen wij de ge-
raamten van twee tijgers, vele slangen, hagedissen,
torren, ratten, muizen, kapellen en een onnoemelijk
getal van ander kruipend gedierte , gevogelte, enz. Yan
den rinoceros vonden wij op vele plaatsen den nog ver-
sclien mest: een bewijs, dat dit kolossale wandelende
gevaarte niet alleen de moeijelijkste wegen wist te
doorkruisen en over te trekken, maar ook zich te
midden dezer verdelging durfde wagen , zonder er het
slagtoffer van te worden.
Of overigens het hier dood gevonden gedierte , door
het gebruik van het hier en daar stroomende zure
water , of de bij aanhoudendheid opstijgende dampen,
omgekomen is, durf ik niet beslissen. Zoo lang wij
het konden uithouden toefden wij op deze verschrik-
kelijke plaats, (die met regt den naam van slagtbank
draagt) om alles te onderzoeken: toen ons eindelijk
de ademhaling moeijelijk werd, vertrokken wij langs
den weg, dien wij gekomen waren. Buiten het boven-
H 5 g^

PPN616833911-PHYS_0135
( '22 )

genoemde zware bosch in de bewoonde streken terug


gekomen zijnde, namen wij onzen weg om den zuid-
west door verscheidene koffijplantaadjes en bebouwde
landen , tot wij in de hoofdnegorij Garoet aankwa-
men , waar het gezelschap cene wijl vertoefde en daar-
na van elkander scheidde.
Na dit uitstapje zullen wij onze opgave vervolgen,
waarin het eerst voorkomen de wilde zwijnen.
De wilde zwijnen, welke zeer menigvuldig zijn ,
doordien de Javaan daarvan geen gebruik mag maken,
zijn daarentegen (en voornamelijk cene zeuge, wanneer
die jongen heeft) zeer gevaarlijk. Ik heb daarvan de
akeligste voorbeelden gezien.
Buiten het viervoetig wild gedierte, wemelt het oog
nog van allerlei fraai gevederd gevogelte, waarvan som-
mige zeer lekker zijn. De boschhoenders onder anderen
zijn zeer smakelijk. De inlander maakt van het wild
gevogelte, vooral als voedsel, weinig of geen gebruik.
Ook aan tam gedierte ontbreekt het in de Regent-
schappen niet ; de uitbreiding daarvan ware tot in het
oneindige te vermenigvuldigen , zoo niet het bezitten
van veel vee een bezwaar voor den eigenaar werd ,
waardoor hij, in vele opzigten, door zijne regenten en
mindere hoofden , meer dan anderen gedrukt wordt :
om welke hij.de teelt van buffels, rundvee en paarden
dan ook niet zoodanig uitbreidt, als anders het geval
zou kunnen zijn. Hierover nader.
1

Het

PPN616833911-PHYS_0136
( 123 )
Het pluimgedierte , als : Hayain , hoenders, Merih ,
eenden , enz. is hier zeer goed en vermenigvuldigt
bijna zonder moeite of eenige kosten.
Ook de rivieren en meren leveren een overvloed
van vissollen op , waarover cchtci liet despotisme del
hoogere inlaudsche rangen den gemeenen man niet laat
beschikken. Zelfs zijn rivieren en meren veeltijds tot
eenen last voor de mindere klasse der bevolking, wijl
zij hunne meerderen, bij de vischvangst , meestal te
harer kosten moeten onderhouden cn behulpzaam zijn.
De Boehaya of Krokodil wordt in vele der om de
zuid in zee loopende rivieren , tot twee a drie uren ,
van den mond der rivieren opwaarts gevonden. Er
zijn voorbeelden, dat. dit verslindend watergedrogt
zelfs zeer hoog en, tot in de binnenlanden, is doorge-
drongen. Niet verre van de zee zijn deze watertijgers
menigvuldig en doen veel kwaad , vooral aan kinderen
en jong vee , als : paarden , kalveren , enz. welke aan
den rivierkant komen om te drinken , cn dikwijls naai-
den bodem worden medcgesleept, waarvan verscheidene
treurige gevallen mij bekend zijn.
Het land romdom de hoofplaatsen, tot op eenen goe-
den afstand gelegen , wordt het Balocboer genoemd.
Het is doorgaans wèl bebouwd. De Regenten en hunne
familiën hebben aldaar, benevens de verdere bevolking
der plaats , hunne uilgcstrckte rijstvelden gelegen.
In ieder Tjoetak of distrikt is weder een hoofd
Kam-

PPN616833911-PHYS_0137
( >4 )

Kampong , Pa-Koe miet-an , of plaats, waar de Kapalla


Tjoetak of districtshoofd zijn verblijf houdt, welke ,
even als de IXagara's of hoofdplaatsen der regentschap-
pen , zijn aangelegd. Vervolgens is ieder district in
onderdcelcn of troepen verdeeld, in welke een Kapalla,
troep of troepshoofd , onder de orders van het district—
hoofd , het opzigt heeft.
De bevolking is, over de gchccle uitgestrektheid der
Regentschappen gerekend , z^er gering. Ecnige distric-
ten, vooral waar de Nagara’s en Pakoemietans gelegen
zijn', hebben een genoegzaam getal inwoners , en
hierin munten boven allen de Baloebocr-districten, Tji-
Komboclang en rl imbangantang van Bandong , en de
Galoenggoeng-districtcn van Soemadang uit; dan, dit
is op verre na niet overal het geval. Vele districten
zijn slechts weinig , anderen zeer onbeduidend bevolkt.
Onder de laatsten komen vooral de districten om de
zuid , welke zich tot aan de zee uitstrekken, in aan-
merking ; alwaar men uren achtereen gaan of rijden
kan, zonder eene hut of eenen inwoner aan te treffen.
De oorzaken hiervan zijn verschillende. De meeste
bevolking is in die districten , welke goede gronden
tot Sawah-rijstvelden en overvloed van stroomend water
hebben , voor het vertier hunner voortbrengselen
wel gelegen zijn, of waar de Regenten met hunnen
hofstoet hun verblijf hebben. Vele districten zijn
minder bevolkt , uit hoofde van de vele bergen, bij
ge-

PPN616833911-PHYS_0138
( 125 )

gebrek aan water om sawah-vélden te kunnen aanleg-


gen , enz., andere, door de verre afgelegenheid langs
de zee , van waar , tot nog toe , geen vervoer voor
de voortbrengselen bij water is, en de grootc uitge-
strektheid van het land zelve ; maar vooral , en ook
over het algemeen in deze Regentschappen , bij gebrek
aan meerder menschen ; want , niettegenstaande de be-
volking nu sinds ruim vijftien jaren, dat het inenten
met koepokstof met ernst is ingevoerd , merkelijk ver-
meerderd is, blijven er nog mijlen lands, welke onder
cultuur zouden kunnen gebragt worden , door gebrek
aan handen woest en ledig.
Yele dezer districten , waarvan nu slechts zeer weinig
getrokken wordt, zouden , door beter en doelmatiger
inrigtingen, bet Gouvernement zeker meerdere voor-
deelen opleveren.
Eertijds had het Gouvernement volstrekt geen genot
van de groote hoeveelheid Goela hidung of Palmboom-
suiker, welke uit verscheidene districten opgelcverd
wordt. De Regenten en hoofden hadden door afper-
singen van den gemeenen man daardoor slechts een
gering inkomen. Dit zelfde vond plaats op Sockaboe-
mie , toen ik daarvan in het jaar 1813 mede eigenaar
werd. Door eene betere regeling werd het koken
van deze suiker , voor den gemeenen man , een groote
en voordeelige tak van bestaan. De hoofden genoten
daarvan en wel van de winst , welke de suiker op-
bragt ,

PPN616833911-PHYS_0139
( ï 26 )

bragt , in geene geringe mate , hun voordeel, en voor


de landeigenaren was het een artikel van veel aan-
belang.
Even zoo als het Gouvernement van genoemde Java-
sche zwarte suiker, van de landen Tji-poetrie en Soe-
kaboemie, bij voortduring, voordeel blijft genieten, het-
welk niet onbelangrijk is, doordien, volgens rapporten
van Java, dezelfde regeling nog bestaat, als toen ter
tijd door de landeigenaren was ingevoerd, kon dit
voordeel, door andere districten, nog aanmerkelijk
vermeerderd worden , door de bergbewoners in die
districten, waar veel Kawoeng of areen palmboomen
gevonden worden, aan te moedigen, die boomen te
onderhouden en aan te kweeken, en daarvan, op
denzelfden voet als op bovengenoemde landen plaats
heeft, de suiker af te leveren.
Weinige districten zijn er onder de opgenoemde,
welke niet voor eene aanmerkelijke verbetering vatbaar
zijn. In de meeste zijn, hier en daar, nog uitgestrekte
vlakten, bergruggen of valleijcn, waar sawah-velden
konden worden aangelegd, indien op die gronden slechts
water aangevoeld werd. Zoo zulks bij voortduring
nog aan de Regenten , hoofden en aan den gemeenen
man wordt overgelaten , zal het wel bij het oude blij-
ven, namelijk , dat hier en daar een stukje gronds meer
gecultiveerd wordt , maar geene werken van aanbelang
ondernomen worden.

De

PPN616833911-PHYS_0140
• ( i^7 )

De aanstelling van een’ Inspecteur der cultures voor


de Preanger-Regentschappen alleen, die tevens met
liet opzigt over al de daar te stellen verbeteringen
belast ware, zoude dus wenschelijk voor te dragen
zijn, en, zonder eenige k,osten voor het Gouverne-
ment , kunnen plaats vinden, indien dezelve, per-
cents-gewijze, uit de voortbrengselen gesalarieerd
werd. Door het invoeren van verbeteringen , uit-
breiding der verschillende cultures en het daardoor
vermeerderen der voortbrengselen , zoude het bestaan
van zoodanig een’ ambtenaar van jaar tot jaar verbeteren.
Daartoe diende echter een bekwaam en zeer werkzaam
persoon , die zich velerhande moeijelijkheden wist te
getroosten, benoemd en aaugesteld te worden , welke ,
uit ijver voor ’s Gouvernements dienst en belang , uit
eigen mcnschelijk gevoel, de opbrengsten vermeerderde
en het lot van den min bedeelden , of in armoede en
gebrek levenden Javaan trachtte te verbeteren. Locale
kennis van het land, gewoonte om met de bergvolke-
ren om te gaan en hunne taal te spreken en te schrijven
zouden de hoofdvereischten tot dien post wezen.
Ter plaatse, waar zulks geschieden kon, zouden
nieuwe waterleidingen gegraven en de kosten door
het Gouvernement gedragen moeten worden; welke
uitgave echter, door cene meerdere opbrengst van
kontingent, spoedig weder in ’s Lands kas zoude
terugkeeren.

Niet-

PPN616833911-PHYS_0141
( ia8 )

Niettegenstaande dc geschiktheid der aan den zuid-


kant dezer Regentschappen, of langs de zee gelegene
districten, voor verschillende cultures, zijn dezelve
echter ongeschikt voor de koflijteelt. Eensdeels door
den aard der gronden, welke hier meer rood, geel,
kleiachtig, schraal en steenachtig is, en ten andere
door den verren afstand dier districten van de hoofd-
plaatsen, en vooral van de koffijpakhuizen, waardoor
het voor de ingezetenen een ondragelijke last zoude
zijn , dit product in daartoe , volgens orde 'aan te leg-
gen plantaadjes, te cultiveren en te vervoeren. Alleen
zou de aankweeking van pagger-koffij kunnen aange-
moedigd worden, omdat de hoornen, als heggen om de
dorpen geplant, geen noemenswaard onderhoud ver-
eischen , en daar als het ware gemest wordende , men
daarvan de vruchten voor eigen gebruik kondc bezigen,
of wel van dc naburen uit dc koffij-districten daarvoor
andere benoodigdheden inruilen.
Beter ware het, dat aldaar de rijst-, katoen- en
indigo-cultuur, het aanleggcn van uitgestrekte klapper-
of kokosnotcnbosschen, enz., door het Gouvernement
aangespoord wierden ; waardoor de inwoners dier-dis-
tricten méér aan liet Gouvernement zouden kunnen
opbrengen, dan nu, onder de zwaarste drukking, door
het koflij-product, geschiedt.
Ook zijn deze districten bijzonder geschikt voor
buffel- en andere hoornvee - fokkerijen, waarvan
de

PPN616833911-PHYS_0142
( I2Q )
de uitbreiding almede niet te veel kan aanbevolen
worden.
Door den overvloed van fijne rottingen , welke deze
districten voortbrengen , worden vele handen bezig
gehouden met het vervaardigen van fijne rottingmattcn
van verschillende grootte , welke , vooral in het wes-
telijk gedeelte , in de ommelanden en te Batavia , zeer
gezocht zijn , en duur verkocht worden. Deze matten
worden door Europeanen, Javanen en Chinezen ge-
bruikt , om kamers en zalen mede te beleggen, voor
de ledekanteii van de Javanen, om op te zitten,
enz. enz.
Zoo de makers van deze rotting-matten hunne waren
vrijer konden verkoopen , zouden er zich met het
vervaardigen 4aa,'van veel meer menschen onledig hou-
den , en daarin een goed bestaan vinden. Thans nog
staan zij onder de verpligting , om bijna al hun werk
aan Regenten en hoofden af te staan, welke hun
daarvoor naar willekeur betalen, en hetzelve voor hun
eigen gebruik behouden, daarmede anderen dienen of
wel duur verkoopen.
Even zoo als de inwoners dezer, langs het zuider-
strand gelegene, distrikten, voor den vervoer van kofïij,
te ver afgelegen zijn, zijn die zulks ook, om zich van
Buitenzorg, Tjikao en Karangsambong van het noo-
dige zout te voorzien. Het is daardoor , dat , in som-
mige dier gewesten, de Gouvernementswettenwaarbij
I het

PPN616833911-PHYS_0143
( »3o )

het zoutmaken in andere districten, als daartoe bepaald


zijn , verboden wordt , overtreden worden.
Op de volgende wijze wordt liet zout aldaar bereid.
De inlander maakt eenige groote kuipen van het
zwaarste bambocriet, welke van drie tot vijf voet
hoog , en van twee tot drie voet in doorsnede , van
boven wijd zijn , en van .onderen een weinig smaller
toeloopen. Deze plaatst hij aan het strand , op eene
stellaadje , een voet of iets hooger van den grond,
naast elkander, en vult dezelve , ruim half vol , met
zand. Hij maakt vervolgens een’ of meer stapels van
droog hout , dat, op de meeste plaatsen , digt bij
de hand is, steekt dezelve in den brand, en besprengt
het brandende hout gestadig met zeewater , totdat
de geheele stapel tot ascli verbrand is. Hij verzamelt
daarna deze , met zoutdeelen bezwangerde , ascli ,
verdeelt die in zijne , met zand gevulde , kuipen, en
doet daar vervolgens weder zeewater op , hetwelk de
zoutdeelen der ascli aanneemt , door het zand henen
dringt , en als een helder vocht of pekel , aan het
onderste gedeelte der kuip , door eene opening , in
daar onder geplaatste vaten of bakken uitloopt ; welk
vocht hij vervolgens in steenen of ijzeren pannen , de
eerste kwalies en de tweede taadjo’s genoemd , over
het vuur uitdampt, totdat er eene dikke zoutmassa
overblijft, welke , nog zacht zijnde , in kokers van
bambocriet, een voet of iets langer , gegoten wordt.

PPN616833911-PHYS_0144
( i3i )

Het zout hard geworden zijnde , worden de bamboe-


kokers van een gespleten , en de ronde zoutrollen in
palmbladen gepakt, en , tot gebruik of ten verkoop ,
bewaard.
Dit zout heeft eenen zuiveren smaak , is wit en zoo
hard , dat het, bij gebruik , afgeschraapt moet worden.
Hetzelve -wordt, aan het strand, aan de zoutmakerijen,
voor twee stuivers zilvergeld het katje of | pond ver-
kocht. Het meeste echter wordt tegen padie of rijst
verruild.
Zoo nu dit zoutmaken strengelijk mogt verboden
worden , zouden er, van Gouvernements wege , andere
en doelmatige maatregehn dienen genomen te worden,
waardoor het bekomen van dit onontbeerlijk artikel den
armen inwoneren werd gemakkelijk gemaakt.
Tot dit einde dienden er zoutpakhuizen te bestaan
in de Hoofdplaatsen Tjiantjoer , Garoet , van het Re-
gentschap Limbangan en Soekapoera, alwaar het zout
altijd , in genoegzamen voorraad , verkrijgbaar zoude
gesteld worden.
Het zout zoude , van Gouvernements wege, naar die
pakhuizen dienen te worden aangevoerd , door last-
dieren of met karren, en niet door daartoe gerequi-
reerde menschen , ofschoon dezelve daarvoor ook be-
taald wielden; want zulks op order, en bij wijze van
verdeeling op de distrikten , geschiedende , beschouwt
de Javaan als eenen last, zoo als het inderdaad ook

PPN616833911-PHYS_0145
( 132 )
is ; en de ondervinding lieeft bewezen , dat het zoo-
danig niet voldeed.
Eenige gegoede inlanders, die karren en buffels, en
andere , die draagbeesten hielden , zouden moeten
worden aangenomen , om het zout bepaaldelijk naar de
pakhuizen aan te voeren , en de betaling , voor trans-
portloon , zoodanig worden gesteld , dat zij daaruit
een bestaan konden vinden ; in welk geval het aan
geene ondernemer^ haperen zoude , even als dit op
Buitenzorg met den vervoer van de koflij ook gedaan
wordt.
Door een beter toevoorzigt in deze verafgelcgeue dis-
tricten , en het aanmoedigen en verbeteren van de ka-
toen- eii indigo-cultuur , alsmede door liet graven van
kanalen en het uitbreiden der rijstvelden , zou het lot
van de bewoners dezer zuidelijke distrikten aanmer-
kelijk kunnen verbeterd, en zij in staat gesteld wor-
den , met meer gemak, grootcrc voordeelen aan het
Gouvernement op te brengen.
Thans is liet lot van honderden deier zuider dis—
trikt-bewoners beklagenswaardig. Zij hebben veeltijds
van hunne Hoemah’s of bergrijstvclden slechts zoo veel
padie ingcoogst, dat zij daarmede drie , hoogstens vier
maanden kunnen rondkomen. Is de rijst verbruikt,
dan gaan zij ngoejarig ngoejang, dat is, bij hunne
vrienden en bekenden op het aanstaande gewas leenen;
en zoo hun dit het noodigc niet meer verschaft, voe-
den

PPN616833911-PHYS_0146
( «33 )

den zij zich met wilde boschvruchten en wortelen,


onder anderen met de Gadoeng , eenen wilden wortel ,
welke , niet wel bereid , zeer vergiftig is. Ook ge-
. bruiken zij de Bakatoel, fijne rijstzemelen , die, tot
een deeg gemaakt, in damvn Tjahoe, pisangbladen ,
op het vuur geroost of gebakken worden. Op deze
wijze brengen zij , met vrouw en kinderen, als half
uitgeteerden, den tijd armoedig door, tot hun een
volgende rijstoogst weder, voor eenige maanden, eene
verligting in hun lot aanbrengt. En het is een be-
droevend schouwspel, te zien, dat daar, waar de aarde
zoo willig is in het voortbrengen van alles , wat tot
levensonderhoud gevorderd wordt , deszelfs bewoners
zich in zulk een’ jammerlijken toestand bevinden. Door
het rondzwerven van deze familiën in het zware en
afgelegene gebergte worden velen door den tijger
verslonden; en, zoo men daarvan eens naauwkêurige
berigten konde inwinnen, zou men ontwaren , dat het
getal dier slagtoffers verschrikkelijk groot is.
Niettegenstaande de armoede en vele ontberingen,
welke deze menschen moeten verduren, verlaten zij
niet gaarne hunne gebergten , om die met meer vlakke
en aangenamer gelegene landen te verwisselen.
Op Soekaboemi wonende, heb ik mij, jaren lang,
moeite gegeven , oin het bestaan dcrzulken te verbe-
teren , met hun rijstvelden , buffels en gereedschappen
af te staan , waardoor zelfs het eerste ja'ar hun lot reeds
I3

zoo-

PPN616833911-PHYS_0147
( 134 )
tl.'
zoodanig verbeterde , dat zij voor hun geheele huisge-
zin, in de ruimte, rijst tot voedsel hadden. Enkele
malen is het mij gelukt zoodanig een huisgezin te be-
houden.
Indien echter het Gouvernement zich het lot dezer,
om hunne domheid, zoo beklagenswaardige menschen
wilde aantrekken , zoude zulks met meerdere zekerheid
kunnen geschieden op de volgende wijze :
Nadat op uitgestrekte gedeelten gronds, waar ge-
noegzaam water was henen geleid , bij wijze van aan-
besteding , door anderen , rijstvelden werden aangelegd,
moesten de in de wildernissen wonende familiën ver-
zameld worden, en aan hen plaatsen worden aange-
wezen , waar zij hunne Lemboers of dorpen konden
opslaan , en het terugkeeren naar hunne bosschen
strengelijk verboden worden.
Door dit verbod zouden zij moeten blijven, waar
zij eeris geplaatst waren, en als zij daar slechts een
paar jaren gewoond hadden, zouden zij er gewend
zijn en de hand zegenen , welke zij te voren meenden ,
dat hen gekastijd had.
Men zou hiertegen vcelligt kunnen aanvoeren, dat zoo-
danig eene handelwijze strijden zoude tegen de oorspron-
kelijke vrijheid van den mensch ; maar is het algemeen
maatschappelijk geluk niet onafscheidelijk daaraan ver-
bonden! en kan hij, die zich , hetzij uit moedwil, hetzij
uit domheid, daartegen verzet, gerekend worden die vrij-
heid

PPN616833911-PHYS_0148
( 135 )

heid te eerbiedigen? Stelt hij zich zelven niet veeleer,


zoo als uit het hiervoren verhaalde gebleken is, onder
de heerschappij van iederen aanvaller, ja zelfs die der
wilde dieren? Yinden wij in alles, wat de Geschiedenis
óplevert, niet de voorbeelden, dat zij, die daarna als
Weldoeners der menschheid, ja als Goden gevierd zijn,
de verblinde menigte tegen wil en dank aan de onwe-
tendheid onttrokken, en tot een’ gelukkiger toestand
hebben opgeleid? De onbeschaafde mensch, aan zijne
eigene begeerlijkheden overgelaten, is inderdaad het
armzaligste wezen op den aardbodem ; blind voor zijne
wezenlijke belangen , verheft hij zich in zijne genietin-
gen niet boven de dieren, terwijl hij, door den geesel
van het bijgeloof voortgezweept, niet zelden oneindig
rampzaliger dan deze te noemen is.
Indien ik als Landeigenaar van Soekaboemi de magt
gehad had, om het terugkeereu naar hunne bosschen
van velen te kunnen beletten, dan had ik het beste
gedeelte van het zuidwestelijk gedeelte van dat Land-
goed beter bevolkt en gecultiveerd gekregen, en wa-
ren die menschen uit eenen staat van armoede in
eenen welvarendeu overgegaan. Dat het voor het Gou-
vernement uitvoerbaar is, tot meerder voordeel strek-
ken en het lot van vele honderden , nu gebrek lijden-
de menschen, verbeteren zal, durf ik gerust verze-
keren. —
De Goeha’s, vogelnestklippen, in welke de, vooral
I 4 door

PPN616833911-PHYS_0149
( >36 )

door de Chinezen zoo zeer gezochte vogelnestjes


gevonden worden, zijn thans in de zuidcr distric-
ten van weinig aanbelang. Even zoo is het gelegen
inet de districten Tjinocsa, te voren tot het Regent-
schap Bandong behoorende, en Tji-hea, zijnde inliet
eerste de berg Lembo , bij de rivier Tji-taroem, en
in het tweede de berg Noengnang, welke deze nest-
jes oplevcren. Indien over deze vogelnestklippen een
beter opzigt gehouden werd, en de inzameling voor-
al niet voor de vier maanden , en dus hoogstens drie
malen ’s jaars, gedaan werd, dan zouden de vo-
geltjes vermeerderen, en, binnen weinige jaren, een
meerder getal nestjes opleveren; want mij is, toen
ik het opzigt over de koffij-cultuur te Bandong had,
gebleken, dat het uithalen der nestjes te Tji-hea
voor den Regent op de volgende wijze geschiedde.
Om de drie maanden, en dus met het begin der
vierde maand, werden de nestjes uitgehaald. Dit was
de inzameling voor den Regent; maar vervolgens gin-
gen dezelfde menschen, die met liet opzigt over de
gaten en het uithalen belast, en zes in getal waren,
anderhalve maand daarna, weder in de gaten, om
voor zich zelve ccne uithaling te doen ; volgens hun
eigen getuigenis haalden zij dan doorgaans tusschcn
de 3 a 400 nestjes uit, in welke meestal twee ei-
jertjes in elk lagen. Door deze diefachtige uitneming
werden er dus ’s jaars over de twee duizend vogeltjes

ver-

PPN616833911-PHYS_0150
( i37 )

vernield, en verminderde natuurlijk het voortkomend


getal ten sterkste. Yaii de tien gaten, welke in de-
zen berg Noengnang gevonden worden, waren er
ook reeds zes ledig en zonder vogeltjes.
Dit district Tji-hea, hoewel thans voor het overige
van weinig aanbelang, levert ook nog een zeer
gezocht artikel op, namelijk de slijpsteenen, welke
aan den oorsprong der rivieren Tji-hea, Tji-seroa,
Tji-rankong en Tji-noengnang gevonden worden.
Dezelve worden verdeeld in Batoe (welk woord steen
beteekent) Tjaroelang, welke aschgraauw van kleur
zijn, Batoe bongboelang, die naar het gele helt, en
twee andere, welke donker graauw van kleur ziju,
maar minder gezocht worden. Eerstgenoemde twee
soorten worden in menigten , tot de grootte van 8 &
10 duim lang, drie dik en 4 ^ 5 duim breed, ge-
hakt , en niet alleen door de gelieele Preanger-Re-
gentschappen , maar naar Buitenzorg, Batavia en elders
vervoerd. Ook is dit district nog voor veel uitbrei-
ding van rijstvelden geschikt.
In sommige districten , welke of langs , of nabij den
grooten Heerenweg gelegen zijn , zouden de bosschen
met voordeel kunnen verpacht , en aldaar planken-zage-
rijen, houtskool-branderijen, enz. kunnen aangelegd,
en van de beste houtsoorten de stukken tot Chinesche
doodkisten gezaagd worden, welk een en ander, naar
Buitenzorg afgevoerd, gereede kopers vinden zou.
I5

Even
PPN616833911-PHYS_0151
( i3S )

Even zoo zouden de kalkbranderijen in eenige dis-


tricten mode van voordeel kunnen zijn , zoo als ik op
Soekaboemie met mijne kalk- en steenbakkerijen in dien
tijd ondervonden heb; terwijl ik er niet aan twijfel, of,
indien dergclijke bakkerijen werden aangemoedigd, de
huizen der gegoede' Ingezetenen , binnen kort , een
beter aanzien zouden krijgen, en zulks niet weinig
bijdragen zoude tot verfraaijing der hoofdplaatsen en
dorpen. De huizen der mindere klassen zijn meest van
Bamboe, met houten stijlen en met altap gedekt.
Als eene groote verbetering in deze Regentschappen,
komt vooral in aanmerking het bevaarbaar maken van
rivieren, het aanleggen van nieuwe en het verbete-
ren van reeds bestaande wegen, waardoor de eerste ,
ofschoon slechts gedeeltelijk bevaarbaar, en de wegen
alleen tot het berijden van buflelkancn aangelegd, ten
minste, waar dit eenigzins doenlijk was, veel nut,
vooral in het vervoeren van producten, zoude te weeg
brengen.
De rivier Tji-taroem, welke, in het Regentschap Ban-
dong, aan den berg Scmbocng ontspringt , is door de
Natuur, op sommige plaatsen in het gebergte, bevaar-
baar , en zoude , door mogclijk geringe kosten , nog
aanmerkelijk verbeterd en van grootcren omvang kunnen
gemaakt worden. Een groote hinderpaal echter in
deze rivier , waardoor dezelve wel nimmer geheel be-
vaarbaar zal zijn , tenzij die, boven den val, konde
ver-

PPN616833911-PHYS_0152
fïÉêm,
slppll

PPN616833911-PHYS_0153
PPN616833911-PHYS_0154
( i39 )

verlegd worden, is er gelegen in den grooten val, wel-


ken dezelve in het district Radjamandala maakt, en San-
giang ti Korrok genoemd wordt, waardoor de Rivier,
door een rotsachtig gebergte geheel bepaald , zich ,
als het ware, door dat gebergte heendringt, en , met
een onzettend geraas weder te voorschijn komende , hare
geheele water-massa , met eene onbegrijpelijke, vaart ,
in eene ontzaggelijke diepte nederstort.
Van de reeds genoemde gehuchten Byabang, echter,
zoude het , zoo ik vertrouwen mag, niet onder de
onmogelijkheden gerekend moeten worden. Dit zou
vooral voor het Regentschap Tji-antjoer van zoo veel
belang zijn , dat het de ernstige overweging van het
Gouvernement wel verdiende.
Van Ryabang tot Tji-kao , van waar de koffijpraau-
wen naar Batavia die rivier afvaren , is slechts één
val, Tjoeroek — van weinig beteekenis, welke den-
kelijk alleen onder opzigt van bekwame Javaansche
Maliems of waterwerkkundigen uit den weg zou kunnen
geruimd worden , hetzij door eene nieuwe omgraving
en verlegging der rivier , of door het doen springen
van de zware klippen , welke den val veroorzaken,
waartoe alleen Europèsche hulp, om de steenen te
boren en te laten springen , benoodigd zoude zijn. Te
voren is naar dit bevaarbaar maken reeds onderzoek
gedaan, dan , zoo ik meen, met geene genoegzame
oplettendheid, en ik zoude durven aanraden , om der-
gc-

PPN616833911-PHYS_0155
( >4° )

gelijke nasporingen altijd met Inlandsche Maliems te


laten doen, dewijl deze lieden, in liet vak van Berg-
waterwerk , cene , mag ik zeggen , volmaakte kennis
bezitten.
Gedurende een veeljarig verblijf in de gebergten der
Preanger-Regentschappen, heb ik met deze menschen
zeer veel gewerkt, en door hen werken zien tot stand
brengen , welke mij en anderen te voren onuitvoer-
lijk toeschcnen. En met welk eenen geringen toestel
voltooijen zij dergelijke ondernemingen! — Buiten de
eenvoudige gereedschappen als deBedokofhet hakmes,
de Patjoel , houweel, de Balioeng of bijl en Pang-
galiengs of breekijzers , hebben zij i een waterpas , het-
welk om deszclfs geringheid cene nadere beschrijving
verdient.' Het bestaat uit eene lange dunne lijn ,
welke zij of van boombast of bainboeriet vervaardigen,
en een stukje bamboeriet van eene span lengte , en
ter dikte van ii a a duim over kruis. In dezen koker
snijden zij in het midden een rond gat , ter grootte
van eene erwt, steken vervolgens dien koker op de
lijn of wel de lijn door dezen koker , maken dezelve
aan het eene einde op de bepaalde hoogte van den
grondslag vast , houden het gemaakte gat in den koker
naar boven en gieten daardoor water in denzelven.
Naarmate nu het andere einde der lijn liooger of lager
gehouden wordt , loopt het water , aan den eenen of
anderen kant, den koker uit: zij verhoogen of verlagen
dus

PPN616833911-PHYS_0156
( «41 )

dus het einde der lijn , hetwelk zij in de hand hou-


den , zoo lang , tot het in de opening gegoten water
aan beide de einden gelijk uitloopt , waarna zij het-
zelve vasthechten , en de rigting dezer lijn met bakens
afteekenen , waardoor zij een waterpas bekomen , dat
door geen Europecsch werktuig kan veibcteid "uoidcn,
zoo als mij ook door kundige officieren van de Genie
meermalen verzekerd is. Met deze eenvoudige mid-
delen, en een voorbeeldeloos geduld, volbrengen de
Javanen werken van het grootste aanbelang , voor eene
zeer geringe’ uitgave , terwijl die, van Gouvernements-
wege door Europeanen ondernomen , belangrijke som-
men gelds zouden moeten kosten.
Ook de Tji-inanoek en andere rivieren worden in
het gebergte hier en daar en op zekere afstanden van
de uitwatering met kano’s bevaren, en zouden mede
wel verdienen onderzocht te worden.
De eerstgenoemde rivier Tji-manoek is voor beladene
koffij-praauwen van Rarang-Sambong bevaarbaar, doch
op sommige plaatsen zeer ondiep , waarop mede wel
zal mogen gelet worden.
In al de hoofdplaatsen worden markten gehouden,
die echter van zeer weinig betcekenis zijn, en waar
niet dan mondbehoeften en kleinigheden van onbedui-
dend belang , door de bergvolkeren, teu verkoop wor-
den aangevoerd.
Ten minste ééumaal in het jaar diende er , op ver-
schil-

PPN616833911-PHYS_0157
( >42 )

schillende in elkander opvolgende dagen, in de Re-


gentschappen , hoofdmarkten te worden gehouden, waar
het aan de inwoners van alle districten der Preanger-
Rcgentschappen vrijstond, buiten koflij, (zoo het Gou-
vernement daarvan het monopolie behoudt) al de van
hunnen grond voortgebragte artikelen vrij en aan
den meestbiedende te verkoopen. Yooral zouden
daarop buffels , ander hoornvee en paarden moeten ver-
kocht mogen worden, zonder dat de Regenten en
Hoofden daarmede verder iets te maken hadden , dan
alleen te zorgen, dat, in iedere Kampong,-elk hoofd
of Mandoor het noodige getal van draagbeesten tot
vervoer vap de koflij voltallig hiöld, hetwelk zeker
nimmer ontbreken zop, indien de vee-fokkerijen,
in stede van onderdrukt, aangemoedigd werden.
Het moest den koopers vrijstaan, hich uit de bene-
denlanden , of uit andere Regentschappen, naar die
markten te mogen begeven, om daar hun voordeel
te doen.
Even als over het gelieele eiland Java de inboor-
lingen van een goed zedelijk gedrag zijn , zoo
zijn ook de volkeren van deze Regentschappen goed,
zeer verdraagzaam onder elkander, gehecht aan hun-
ne godsdienst en oude gewoonten, ondergeschikt aan
hunne meerderen, en op eene zachte , overredende
wijze lijdzaam cn ten hoogste verdraagzaam.
Zij zijn allen zeer ondergeschikt, hetgeen men,
zelfs

PPN616833911-PHYS_0158
( 143 )

zelfs bij de minste rangverheffing, ban opmerken.


Zoo zal de gemeene man den mandoor reeds on-
derdanigheid bewijzen, hetgeen van den laatsten op
den Patingi, van dien op het Districts-hoofd, en zoo
tot op den Regent overgaat. Doorliet geringe gevoel,
• hetwelk de gemeene man ,# van zich zelven heeft,
en den eerbied, welken hij , volgens zijn’ Koran,
voor zijne meerderen hebben moet, laat hij zich
somtijds, tot plagens toe, van dezen knevelen. Hij
verdraagt zulks met lijdzaamheid, zoo lang dit eenig-
zins is uit te houden. Door de gehechtheid aan de
plaats, waar zijne vaderen begraven zijn, begeeft
hij zich naar geen ander oord, vóórdat het juk
hem ondragelijk wordt. En eerder verhuist hij dan
liever met zijne geheele familie , dan zijne meerderen
aan te klagen, en zet zich elders neder, waar eene
zachtere behandeling hem te beurt valt.
Eene hoofddeugd van deze volkeren is hunne eer-
lijkheid. Zelden gebeurt het, dat zij zich aan dief-
stal of roof schuldig maken; en, wanneer dergelijk
kwaad bedreven wordt, zijn het meest vagebonden
van andere landen, meer stadwaarts gelegen, welke
dit doen, of de goede bergbewoners daartoe aangezet
hebben. Een veeljarig verblijf onder deze menschen
heeft mij daarvan de aangenaamste ondervinding
verschaft. Tusschen zwaar gebergte, en op mijlen
afstands van cenigen Europeaan, heb ik mij, veeltijds
met

PPN616833911-PHYS_0159
( «44 )
met geheel geene sluiting aan deuren of vensters,
onder hen bevonden.
Tot nog maar kort - geleden, en niettegenstaande
mijne herhaalde vertoogen bij het Gouvernement,
tegen het giftige heulsap of Madat, werd het'gebruik
daarvan door het Gouvernement , en vooral door de
Regenten, die den opium van het Gouvernement, bij
kisten , ontvingen, en aan den gemeenen man, in
het klein, uitverkochten , aangemoedigd, en het was
in de holen des verderfs, of de Madat-kitten, plaat-
sen, waar dit zeden en gezondheid bedervende gift
gesmookt werd, dat bijna alle moorden , rooverijen en alle
andere slechtheden, welke gepleegd werden , hunnen
oorsprong hadden en beraamd werden. Al liet slech-
te volk, dat in de Regentschappen was of kwam ,
verzamelde zich daar ; bleef dagen achtereen aan het
amfiocn schuiven , zonder dat het , door handen
arbeids, iets verdiende. Was hun geroofde voor'nad
op, men ging weder op nieuwe roofpartijen uit, tot-
dat zij eindelijk door de Policie gevat werden. En
dit amfioen schuiven werd door Regenten , die hoof-
den des volks waren, aangemoedigd!
Over het algemeen genomen, kan men de Regentschaps-
volkeren van geene traagheid en onverschilligheid omtrent
hun lot vrij kennen , doch dit gebrek moet meer in
den staat van onderdrukking, waarin zij leven, dan wel
in hunnen aard en in hun karakter gezocht worden.
Zoo

PPN616833911-PHYS_0160

( 145 )
Zoo zij > door eene zachte overreding , tot het uit-
breiden hunner bezittingen worden aangespoord , laten
zij zich gewillig daartoe leiden, en doen zulks in het
vervolg van zelve , zoodra zij zien , dat dit hun een
beter bestaan oplcvert , en zij van de vruchten huns
arbeids het genot hebben. Deze overtuiging was op
het landgoed Soeka-boemie in het oog loopende. Het
eerste jaar reeds , nadat wij daarvan eigenaren geworden
waren , werd aan den gemeenen man bekend gemaakt,
dat, buiten het koffij-product, hetwelk aan de landen
geleverd werd, al wat zij uit den grond teelden , of
door eigene industrie verdienden, hun volle eigendom
was; dat zij aan de landeigenaren niets meer dan een
vijfde gedeelte hunner hoofdproducten, als padie en
kapas , hadden op te brengen , en zij aan de districts-
of mindere hoofden niets hoe genaamd ook hadden
af te leveren, zonder daarvoor , even als van elk an-
der, behoorlijk betaald te worden. Dit werkte zooda-
nig, dat in weinige jaren al de ledige stukken grónds,
welke iedere sawah-maker nog bij zijne rijstvelden
liggen had , bewerkt , en mede tot sawah's aangelegd
werden. Anderen kwamen vragen, om hier of daar eene
waterleiding aan te leggen , -waardoor zij dezen of genen
ledigen grond van water weuschten te voorzien, om
sawah-velden aan te kweeken. Hieraan werd steeds ge-
reedelijk voldaan , en de uitkomst was voor grondeige-
naren en ’s lands ingezetenen allervoordeeligst.
K

Het

PPN616833911-PHYS_0161
( 146 )

Het blijkt dus , dat de Javaan zoo lui en traag van


aard niet is, als dit somtijds wel wordt opgegeven.
'En zoo men liet klimaat in aanmerking neemt, mag
men zeggen, dat hij even zoo veel werks verrigt ,
als in Europa door eenen arbeider gedaan wordt.
In hunne leefwijze zijn de Regcntschaps - volkeren
zeer eenvoudig. Het hoofdvoedsel is rijst, droog en
liefst door den stoom gaar gekookt, hetgeen zij koekoes
noemen; waarbij de gemeene man meestal wat raau-
we of half gaar gekookte groenten eet. Eene Spaan-
sclie peper Sabrang , en een a twee korrels grof zout,
maken het overige van hunne ochtend- en avondmaal-
tijden uit, waarna zij eenige teugfen koud water loe(
drinken. Zelden wordt er een hoen gcslagt, of lieb-
beni'zij een weinig Dingding of Laöek tochoer, ge-
droogd vleesch of gedroogde visch, bij hunne overige
spijzen. Zij drinken gaarne één- of tweemaal daags
kofïïj , waarbij somtijds wel deze of gene eigengemaakte
Koewé of gebak , ook gerooste pisang of maïs enz., ge-
bruikt wordt. Niettegenstaande zij zelve de koffijplan-
ters zijn, is die, welke zij drinken , slecht, en wordt, t
bij het gebruik, vooraf wèl doorgeschud.
Ik herinner mij eene bijzondere wijze van koffij zet-
ten , bij volkeren , in de langs het zuiderstrand gele-
gene districten, gezien te hebben. Zij is de volgende:
op een’ mijner togten naar het eiland Noesa Kamba-
gan, aan den zuidkant van Java, van Patromau de rivier
Tji-

PPN616833911-PHYS_0162
( 147 )

Tji-Tandoy met tentpraauwen afvarendc, was ik ’s mor-


gens van den tweeden dag, reeds vóór 7,onne- opgang,
uit mijne tent gekomen, om, bij het aanbreken van
den dag , de schoone boorden van de rivier te bewon-
deren, wanneer ik de roeijers, den een’ na den anderen;
een klein pakje uit den gordel zag halen, en hetgeen
daarin was, in den mond uitschudden , waarna zij met
hunnen nap, van kokosnotenschaal, water uit de rivier
schepten en eenige teugen na dronken. Daar de och-
tendschemering eerst flaauw aanbrak , kon ik niet regt
zien wat zij gebruikten , en vroeg hun daarom , in de
Soendasche taal, wat zij deden? Het antwoord was:
»ukker ngoppie kawoela noehn” (wij drinken koffij,
Mijnheer!) Zij hadden ieder een weinig gestampte koffij,
in een stuk pisangblad, mede genomen, en gebruikten
toen ’s morgens voor ontnuchtering , na den ganschen
nacht geroeid te hebben, op deze wijze hunne koffij,
en lieten de maag de werking doen , die wij aan de
filtereerkannen overlafeu.
Na het gebruik hunner maaltijden, en nu en dan
gedurende den dag , wordt door rijk en arm , man en
vrouw, sierich gekaauwd, hetwelk zij Njcupah noemen.
Hetzelve bestaat uit een of twee sierich-bladcn, zijnde
een specerijachtig blad, hetwelk veel overeenkomst met
het peperblad heeft , en zoodanig ook als eene rank
opgroeit. Op deze bladen wordt een weinig natte kalk
gesmeerd, daarbij gevoegd oen stukje Gambier, zijnde
K2

een

PPN616833911-PHYS_0163
' ( ,48 )
een verdikt boomsap ca een gedeelte eener Djambé of
Betelnoot , beide van een’ aromatieken smaak, welk een
en ander tot een bongkus, of klein pakje , ter grootte
van ecne nootmuskaat te zamen gevouwen, in den mond
genomen en gckaauwd wordt. Het speeksel, hetwelk
zij hierdoor overvloedig in den mond krijgen en uitwer-
pen , is bloedrood, vcrwt de lippen met dezelfde kiem-
en maakt de tanden zwart. Het is zeer scherp ir, den
mond, en zou, hoewel de lücht, zeer welriekende is ,
voor een’ Europeaan zeer moeijelijk te gebruiken zijn.
Vrouwen van rang reinigen , na het gebruik van de
Seureich of sierich , den mond, en nemen na dezelve
eenige kardemom-korrels na.'
Den Regenten wordt ecne gouden of zilveren doos,
met deze sierich-pakjes wèl voorzien, nagedragen en
de minderen hebben deze versnapering altoos in do-
zen of matrasjes bij zich.
In het reizen zijn deze menschcn even eenvoudig ,
als min omslagtig. Een man , veeltijds met een’ zwaren
last beladen , gaat dagen ver , om dien te verruilen of
te verkoopen, en neemt dan niets dan , voor zoo vele
dagen als hij denkt uit te blijven , genoegzame rijst
mede, welke hij in een opie, het buiten-omkleedsel,
aan den bovenkant, van den areek ofbetelboom, pakt,
en daarbij, in een kleiner pakje, eenige korrels grof
zout doet. Van zijnen Bedok of zijn hakmes en de helft
van ecne kokosnoot, welke hem tot drinknap dient ,
voor-

PPN616833911-PHYS_0164
( i49 )

Voorzien, begint hij, gewoonlijk vóór zonne-opgang ,


zijnen togt. Met Pietjet sawah , in den morgenstond ,
om negen ure , maakt hij , bij cene rivier of beek,
halt, hakt zich , in het bosch, eenige stukken bam-
boe, en verzamelt wat droog hout. Hij wrijft twee
stukken bamboerict langs elkander, tot een derzelve
ontbrandt, steekt dan zijn gesprokkeld droog hout daar-
mede aan , en maakt zich een vuurtje. Yervolgens
wascht bij , in een klein bij zich hebbend mandje ,
mede van gevlochten bamboeriet, zijne genoegzame hoe-
veelheid rijst; hakt een’ bamboe-koker , van c. c. een
voet lang , waarvan hij,, aan het eene einde , het lid
of het digte gedeelte laat , en aan het andere einde
open , en dóet daar zijne rijst in. Nu slaat hij, langs
het brandende vuur, links en regts, een stuk bamboe
in den grond, legt daarover een ander stuk bamboe
of hout , en daartegen in de schuinte, over het vuur,
zijn met rijst gevulde bamboe aan; van tijd tot tijd
draait hij dien koker om, en, zoodra dezelve van een
knapt, neemt hij dien weg, en de rijst, die, op deze
wijze gekookt , Lumbung wordt genoemd , is gaar en
niet onaangenaam van smaak. Hij gaat nu andermaal
in het bosch , zoekt eenige Tjabö rawé , kleine capsi-
cum , eene soort van gras of andere bladen op, en
eet met zoo veel smaak zijn maal , als een ander, aan
de best voorziene tafel , zou kunnen doen. Inmiddels
verbrandt zijn vuurtje met den verderen toestel. Hij
K 3 drinkt

PPN616833911-PHYS_0165
( i5o )

drinkt uit zijnen kokosnoten nap, welken de Javanen


altijd bij zich op reis hebben , ecnige teugen verfris-
schend water, en vervolgt, genoegelijk en verzadigd,
zijnen weg, totdat hij, tegen zonne-ondergang , wanneer
hij bij geen gehucht is, hetzelfde weder herhaalt. Even
zoo eenvoudig maakt hij zich, als het noodig is, een
nachtverblijf.
Hunne kleeding is even eenvoudig. Eene korte broek,
een sarong of kleedje , een Ikat pinggang of gordel,
een buisje of borstrok en een hoofddoek , zijn de
weinige stukken , waarmede zij doorgaans gekleed zijn.
De vrouwen klceden zich met Sampieng panjang of
Sarong , een’ karimbong of langen omslagdoek , een
baadjoe, kabaija, enz. Op het hoofd dragen zij, even
als de mannen, wanneer zij uitgaan, een’ Doedoekie-i,
of van fijn bamboerict gevlochten’ hoed, welke de
gedaante van een’ hollen bak heeft. Deze zijn, of in
het riet zelf gekleurd , of worden , op verschillende
wijzen, verlakt en verguld, en het is dit kleedingstuk ,
waarvan de eene boven de andere veel werk maakt.
De mannen , die het doen kunnen, dragen eene
kris, en meest allen een lange Gollok, of Korter ,
Bedok of hakmes , welk laatste zij bijna bij alle werk-
zaamheden bezigen.
Hunne huissclijke benoodigdheden zijn zeer gering ,
en bestaan uit weinige matten van het Pandang-blad
gemaakt, welke dienen om op te zitten of op te sla-
pen ,

PPN616833911-PHYS_0166
( i5i )

pen, en waarbij zij dan, voor ieder lid der familie,


een klein en met boomwol gevuld hoofdkussen hebben;
een’ see-ing of koperen waterketel, welke dient om
de rijst op te koekoessen ; den gevlochten kegelvor-
migen mand, welke op dien ketel geplaatst, en waarin
de rijst gedaan wordt ; vervolgens ccne ijzeren Chine-
sche pan of Taadjo, een paar steenen of gebakken
aarden potten, priejoeks of kwalics; een Batoc gieling,
waarop zij hunne Sambal of Spaansche peper, zoowel
als hunne medicijnen, fijn wrijven; een kientjier of
spinnewiel ; een Indessan of kleine houten machine ,
waardoor , op eene langwijlige wijze, de kapas, of het
katoen , van het zaad ontdaan wordt ; Pakara tinocn ,
het weefgetouw , en eenige kokers van zwaar en dik
bamboeriet, Lodongs , welke als wateremmers gebruikt
worden. Indien men nu , bij al deze opgenoemde
huisraden , een span van twee buffels voegt, kan men
zich den eigendom van eene welgestelde familie voor-
stellen. Honderden zijn er in de afgelegene zuidergeberg-
ten , die , op verre na, zoo niet gezeten zijn, en wier
geheele inboedel slechts uit de mat en het hoofdkussen
bestaat, en die zich voor het overige , zoo voor potten,
pannen , enz., slechts tot het bamboe bepaalt; zoo als
onder de beschrijving van dat nuttige riet is voorgekomen.
De gereedschappen dezer volkeren zijn ook zeer een-
voudig en weinig in getal ; zij bestaan in de Balioeng,
welke voor dissel of bijl gebruikt wordt.
K4

De

PPN616833911-PHYS_0167
( i5a )

De Patjoel bawak , om de sawah’s of bewaterde


rijstvelden, en Putjoel Tjina , om de Tipars of drooge
rijstvelden mede te bewerken ; waartoe ook de Lanjam
Sawa en Lanjam Boegies, beiden ploegen, gebruikt
worden.
De Bedok, het hakmes, hetwelk, door ieder gemeene
gedragen, en bij al zijn. werk gebruikt wordt.
Pesoh rawoet, klein krom mesje, waarmede de inlan-
ders alles knutselen en , door inkerving, op de palm-
bladen schrijven.
Korreet gedé en Korreet Luttiek, kromme messen,
om de gronden van het onkruid te zuiveren.
Ariet , soort van sikkel , om gras \medc te snijden.
Koedjang, om hoogc rijstvelden of Iloemah-gronden
mede te zuiveren en van onkruid te ontdoen.
Parrang , om gronden tot aanleg van koffijtuinen,
rijstvelden , enz. , van onkruid te zuiveren.
Ettcn , het half ronde mesje , waarmede de padie ,
tot rijpheid gekomen zijnde, halm voor halm gesne-
den wordt.
De Timmerlieden hebben, buiten gemelde Baliöeng
en Bedok, nog eene schaaf, boor, zaag en een klein
liandbijltje , waarmede zij al hun werk verrigten. Ook
de goud- en zilversmeden hebben zeer weinige en
gebrekkige gereedschappen, niettegenstaande zij daarmede
vrij goed werk weten te vervaardigen.
Al hetgeen hierin te voren omtrent de gewone
wij-

PPN616833911-PHYS_0168
( 153 )

wijze van leven en het karakter van de Preangcr-Re-


gentschapsvolkeren gezegd is , bepaalt zich tot het gros
der bevolking , tot den gemeencn man. De Regenten
en Hoofden, ofschoon over het algemeen ook zeer een-
voudig levende , maken in vele opzigten eene uit-
zondering.
De gemeene man vergenoegt zich met ééne getrouwde
vrouw, met welke hij doorgaans wel en tevreden leeft.
De Regenten , daarentegen , hebben twee , drie a vier
gehuwde vrouwen en , daar buiten , vele bijwijven of
Goendieks, welke laatste meest altijd uit de gemeene
klasse genomen worden.
De Hoofden volgen veelal het voorbeeld hunner Re-
genten , en houden zoo vele echte vrouwen en bijwij-
ven , als zij gevoegelijk onderlioudep kunnen.
De eerste en tweede vrouw des Tiegents of van de
Hoofden worden, met bijvoeging der titels van hare
mannen , als Nja'ï Addipattie , Njaï Tommonggong, Njaï
Radeen, enz. ook in Sepoeh, oudste en Ngora , of
jongste, onderscheiden , en het zijn alleen de twee
eerste vrouwen , die zij in de gezelschappen met de
Europeanen brengen ; wijl de andere, meestal van min-
dere afkomst, daarbij niet worden toegelaten..
Het zal niet ongevallig zijn hier eene beschrijving te
laten volgen van de wijze, waarop de huwelijken onder
de regentschapsvolken worden aangegaan.
Zoodra de zoon zijne genegenheid voor een meisje
K 5 aan

PPN616833911-PHYS_0169
( *54 )

aan zijne ouders heeft bekend gemaakt, en dezelve


door hunne goedkeuring bekroond wordt, zenden zij
iemand uit de vrouwelijke familie naar het huis van het
bedoelde meisje, en daar het de gewoonte bij de
Javanen is, alle verzoeken van geschenken te doen
vergezeld gaan, worden dezelve ook bij deze zending
niet vergeten. Naar mate van de meerdere of mindere
gegoedheid der ouderen van den jongeling , wordt op
een zilveren, koperen of houten schenkbord eenig
geld en onderscheidene vrouwelijke kleedingstukken
gelegd, en met een’ zijden of chitsen doek overdekt:
deze geschenken worden naar de ouderen van het meisje
gebragt, en voor hunne voeten nedergezet; de breng-
ster begint daarop het volgende te zeggen :
»Ik word gezonden door.... om u te vragen, of
uwe dochter ook reeds een aanzock tot een huwelijk
heeft? zoo niet, of zij dan genegen zijn zoude met....
te trouwen?
Zoo nu het meisje nog vrij is, antwoordt de vader
of moeder : » onze dochter heeft nog geen aanzoek
van dien aard gehad, en zoo.... met onze armoede en
de onwetendheid onzer dochter tevreden is, zijn wij
daar niet tegen.” Na het gezamenlijk eten van den
sierich scheidt men, en liet antwoord wordt overgebragt.
Na ten minste zeven dagen wachtens, wordt eene
tweede bezending ondernomen, waarbij den ouders van
het meisje weder eenigc geschenken aangeboden wor-
den.

PPN616833911-PHYS_0170
( 155 )

den. Als ook deze worden aangenomen, dan is de


toestemming volkomen gegeven, en deze blijde tijding
wordt aan de ouders des jongelings bekend gemaakt.
Nu wordt andermaal van vijf tot zeven dagen
gewacht, waarna de bruidegom met zijne ouders en
verdere familie zich verzamelen , om den geheelen
uitzet, welken de jongeling van zijne ouders bekomt,
der bruid aan te -bieden. Deze goederen, welke in
kleederen, huisraad, gereedschappen, levend vee , pluim-
gedierte , vruchten en andere eetbare waren bestaan,
worden onder een groot of kleiner getal volgelingen
verdeeld, om dezelve over te brengen: en zoodanig in
volle staatsie , hoe gering de menschen ook zijn , gaat
deze optogt naar het huis van de bruid. Aldaar ge-
komen zijnde, wordt alles met vele pligtplegingen
den ouders van de bruid aangeboden , die hetzelve met
even vele pligtplegingen ontvangen. Onder gedurige
herhalingen van : » mijn zoon is arm en kan niet
meer bijbrengen.” — » Onze dochter is onnoozel
weet en heeft niets/’ en dergelijken, wordt Schicli
gegeten; terwijl er verder bepaald wordt, des anderen
daags den optogt naar de kerk te ondernemen, waar-
van aan de priesters kennis wordt gegeven.
Des anderen daags worden Bruid en Bruidegom in
hunne beste kleederen uitgedost, met welriekende
oliën of smeersels gewreven, en, vooral de Bruid,
met bloemen versierd. Nu verzamelen al de leden
der

PPN616833911-PHYS_0171
( i5G )

der familie zich ten huize van de Bruid. De ge-


schenken voor den priester, die in eenige stuivers of
guldens, naar gelang van de gegoedheid der menschen,
en in huissclijkc benoodigdhedèn , levend pluimvee,
vruchten, enz. bestaan, zijn behoorlijk op schenkbor-
den geregeld, onder de dragers verdeeld en met ge-
noemde zijden en chitsen kleeden overdekt. De stoet,
paar aan paar geschaard, trekt nu naar den Maligiet
of tempel op, waar de priester hen wachtende is.
In den tempel gekomen, zetten zich allen op de daar-
toe op den grond gespreide matjes, met de beenen
kruiselings onder zich, neder. De in koperen of zil-
veren schalen medegebragte sierich * of betel wordt den
priester voorgezet, waarna hem de overige geschenken
vertoond worden. De moeder van de Bruid doet
doorgaans het woord, en begint met te zeggen wie
zij zijn , waar zij wonen , eu dat hare dochter met
den jongeling, wiens naam zij tevens noemt, wenscht
te trouwen. Zoo de jongeling dan hare dochter
tevens tot vrouw wil nemen, noemt zij de bruids-
gift ; waarop de Priester het jonge paar nader tot
zich doet komen, hetgeen in eenc kruipende of
bukkende houding geschiedt. Weder gezeten zijnde,
vat de Priester de handen van de Bruid en van den
Bruidegom, houdt die tot elkander in de zijne, pre-
velt daarover eenige woorden, doet dan een gebed,
en het huwelijk is voltrokken. Alles eindigt met ecu
feest,

PPN616833911-PHYS_0172
(. i57 )

feest, 'waarbij doorgaans muzijk en dans door ge-


huurde personen wordt uitgevoerd.
Bij Javanen van 1 rang is al het voorgaande met
meerder omslag cn kosten verzeld, en duren de
feesten meestal verscheidene dagen achter elkander.
De bijwijven worden in de huishouding tot huisselijken
arbeid gebruikt , en deze arme wezens , die niet beter
dan slavinnen zijn , hebben niet zelden een zeer onaan-
genaam leven; want, hoewel de vrouwen der Regenten
vrij onverschillig omtrent elkander zijn, laten zij echter
de Goendieks wel eens gevoelen, dat zij hare meeste-
ressen zijn. Eenigen van haar vergezellen altijd de Re-
genten of Hoofden, wanneer zij zich op reis bevinden.
Enkelen worden afzonderlijk in de afgelegene districten
onderhouden , en deze hebben een veel beter lot
ofschoon zij mede aan hunne Djocragangs of meesters
zeer ondergeschikt zijn.
Door den veelvuldigen omgang, die vooral de Regen-
ten met de Europesche ambtenaren hebben , nemen zij
vele onzer manieren cn gebruiken aan , zoo lange zij
met hen in gezelschap zijn; ten hunnent terug gekeerd,
maken zij daarvan, weinig gebruik , maar blijven bij
hunne eigene adats of gewoonten.
Over liet algemeen zijn de Regenten en Hoofden niet
zeer werkzaam. Van jongs af aan een verwijfd leven
*
gewoon , geven zij zich uaaraan nog te meer over
wanneer $ij, óf aan het hoofd van een Regentschap of
dis-

PPN616833911-PHYS_0173
( i58 )

district, óf in andere betrekking geplaatst, daartoe in


de gelegenheid gekomen zijn.
Zonder daartoe door Gouvernements ambtenaren aan-
gespoord te worden , zullen zij niet ligt iets van eenig
belang ondernemen , hetwelk tot nut hunner volkeren
of ten voordeele van het Gouvernement strekken kan.
Hunne inspectiën door de districten en koffij-plantaadjes
zijn altijd met zeer drukkende lasten voor den gemee-
nen man vergezeld ; en zeldzaam worden dergelijke
toeren ondernomen , zonder met jagt- of visch-partijen
in velband te staan. Slechts twee Regenten cn weinige
Hoofden heb ik gekend , die op het voren gezegde
cene uitzondering maakten. Hertcnjagt en vischvangst
zijn hunne geliefkoosde uitspanningen , cn strekken niet
weinig tot last m nadeel van den gemeenen man. Zij
zijn groote liefhebbers van Ronggieng- en Topping-dan-
sen , waarvan de eerste door vrouwen en de tweede
door gemaskerde mannen worden uitge- oerd , cn waarbij
zij zich , even als bij de Waijang koeliet , eene soort
van Chinesche schimmen, gansche nachten kunnen ver-
maken. Niet minder zijn de mcesten verknocht aan
Hanen- en Kwakkel- gevechten, welke onder den naam
van Majin haijam en Poeijok bekend zijn. Met deze
gevechten , zoo wel als die met eene soort van krekels
of Tjang-kriek , welke klepie diertjes mede ten oorlog
tegen elkander worden afgerigt, wordt veel tijd en
geld verloren.
7oo

PPN616833911-PHYS_0174
( i5g )

Zoo men deze spelen bij den gemeenen man aantreff,


ban men zeker wezen , dat er deze of gene inboorlingen
zijn, of zich hier en daar in de Batavi'asche ommelanden ,
hetzij bij Europeanen of Chinezen, hebben opgehouden,
waar zij op de markten in de gelegenheid geweest
zijn , zulks te kunnen zien en zich daaraan te gewennen.
Nog een ander spel, hetwelk mede om geld en wed-
dingschappen gespeeld wordt, is het majin kamirie. De
kamirie is eene olie in zich bevattende noot , met
«eene harde schil; dezelve worden tegen elkander gesla-
gen , en hij , wiens noot het eerste breekt , heeft het
verloren. Hoe meer de Javaan van al deze spelen kan
worden afgehouden , hoe meer hij bij zijn goed zede-
lijk karakter bewaard blijft , en hoe minder hij tot
slechtheden zal overgaan ; want het zijn vooral de ge-
melde spelen, waardoor, in de Bataviasche Ommelan-
den , zoo vele moorden gepleegd worden.
Ter overtuiging, dat de genoegens, welke de Regen-
ten zich weten te bezorgen, zeer tot drukking des
gemeenen mans strekken, zal eene beschrijving van
de Hertenjagt en Vischvangst, zoo even gemeld, hier
niet ongepast volgen , en met een aan den lezer een
denkbeeld geven , op welke vernielende wijze deze
land- en waterjagten worden te werk' gesteld.
Op een’ uitgestrekten grond wordt, op eenen der
hoogste heuvelen , een gebouw , van onbepaalde hoogte
opgerigt, bestaande uit een overdekt vertrek, 12, 14
en

PPN616833911-PHYS_0175
()

en meer voeten, op palen, hetzij van betelboomen


of zware Gombong bamboe , van den grond verheven,
* waarop tafels , stoelen en verder al het noodige geplaatst
wordt, en waarop men door cene ladder van bamboe
den toegang heeft. Om dit zoo hoog verheven ver-
trek zijn stallen en hutten gebouwd, waarin het noo-
dige wordt toebcrcid en de bedienden zicli ophouden.
De jagtpaarden der regenten en hoofden zijn met
hunne eigenaren en oppassers reeds den vorigen dag
verzameld, of komen in den vroegen morgen op de
jagtplaats aan. Een omtrek van verscheidene palen of
Engelsche mijlen wordt met Buffels, op welke van
ieder een man of jongen gezeten ; is, afgezet. Door
dit cordon wordt het wild uit de valleijen en langs de
boorden der rivieren enz. meer naar het midden gedeelte
des jagtpleins, of waar voorgemeld gebouw is opgerigt,
henengedreven. Zoodra de Regent met zijnen hofstoet
en verder gezelschap is aangekomen , worden de jagt-
paarden vóórgebragt en gemonsterd. Het getal daarvan
is onbepaald. Ik heb dit wel tot honderd en meer ge-
zien. De paarden bestaan meestal uit echt of gemengd
Arabisch cn Perziscli ras. Even achter de ooren is
eene vlok der manen blijven zitten , die voor het overige
afgeknipt zijn, waaraan de ruiter zich, als het in een’
snellen ren gaat, in eene voorover gebogene houding
vasthoudt. Eene watertrens cn een enkel dekje of dun
kussen is het gchccle tuig, waarmede de paarden
voor-

PPN616833911-PHYS_0176
( i6i )

voorzien zijn. De jager is luchtig en veelal, in stede


van eene lange broek , alleen met een Schotsch rokje
of zoodanig omgedaan kleedje gekleed en met een’
hartsvanger van iulaudsch maaksel omgord. Zoodra de
jagtstoet nu gereed is, gaat dezelve, in troepen en on-
derscheidene rigtingen, van gemelde hoogten af. Het
duurt zelden lang , of hier of daar laat het wild zich
zien , en dan gaat liet in vollen ren op die plaats af;
het wild wordt meer en meer opgedreven , en weldra
krijgt men hetzelve uit het verheven vertrek in het oog.
In alle rigtingen ziet men nu , ouder een aanhoudend
geschreeuw van jagers en buffeldrijvers, eene menigte
herten nederhouwen, of door jagers te voet, die hiel-
en daar op hoogten of op afgelegene plaatsen gezet
zijn, ter neder schieten. De gewone manier van dit
jagen te paard is, om het hert zoo lang té vervolgen,
totdat men het op zijde is , en liet dan néér te hou-
wen ; en de paarden zijn zoodanig op deze jagt afge-
rigt en daaraan, zoo als het schijnt, zelfs op verhit,
dat er voorbeelden zijn , dat het paard het hert besprong
en hetzelve tusschen de voorpooten vast hield. Van
alle kanten worden nu de gevelde herten, op stok-
ken van Bamboeriet, door menschen, die daaitoe
overal geplaatst zijn, aangedragen, en het getal beloopt
dikwijls 3o , 4° en meer, ja zelfs weet ik, dat er eens
op ée'uen dag, op ééne plaats, vierenzestig groote
volwassen lierteubeesten geveld zijn. Het vleesch dezer
L die-

PPN616833911-PHYS_0177
( 1Ö2 )

dieren is zeer goed en wordt, om de menigte, meest-


al in dunne lappen gesneden, een paar dagen in
eene saus van tamarindewater, waarin zout en spece-
rijen zijn , geweckt en vervolgens in de zon gedroogd,
en als zoodanig Dce-ing genoemd; zijnde dit ge-
droogde vleescli , dat tot liet gebruik, of op de
kolen geroost of in de pan gebraden wordt, zeer
smakelijk en geschikt, om op reizen medegenomen
te worden.
Jonge herten worden zoo lang gejaagd tot dezelve
niet meer voort kunnen, alsdan gegrepen en in de
hertenkampen opgekweekt.
Dergelijke jagtpartijen worden zoo veel mogelijk,
en op onderscheidene -plaatsen , in de uitgestrektheid
der Regentschappen door de Regenten herhaald.
Over het algemeen zijn dezelve aan die uitspanning
zeer verslaafd , en geschiedt dit niet, dan tot schade
voor het Gouvernement, doordien meermalen en bij
herhaling zoo velq handen van de cultuur worden
afgehouden, en tot last en drukking voor den gemee-
nen man.
Niet zelden gebeurt het, dat bij dergelijke jagfpar-
tijen ongelukken voorvallen. Nu eens stort de ruiter
met het paard in eene diepte , en komt jammerlijk
om, of wordt verminkt. Dan wordt, of do een of
ander, of ruiter' en paard beiden, door de sterke
horens van het zich verwerende hert, zwaar en ge-
vaar-

PPN616833911-PHYS_0178
( «63 )

vaarlijk gewond, enz. , en eens weet ik, dat een


jager te voet, die zich op een bijpad, hetwelk links en
regts met hoog riet en kreupelhout begroeid was,
geplaatst had , door een’ rinoceros omver gestooten en
verpletterd werd. Dit anders voor den mensch niet
zoo gevaarlijk gedierte was met liet overige wild
uit desnelfs schuilplaats opgedreveu en rende op ge-
meld pad voort; de jager stond ingespannen op het
wild te loeren, 'met den rug gekeerd naar die zijde,
van waar hel dier kwam aanrennen, en had, ofschoon
anders een’ zwaren tied, dcnzelven door het rumoer
van liet veel geschreeuw der jagers niet gehoord, en
werd omver geworpen, voor hij zich had 1 unnen
redden.
De vischvangst geschiedt, of in binnenmeren of
rivieren, somtijds met netten, of anders wordt hier of
daar een dijk, die het meer bepaalt, doorgestoken of
weggegraven^ en laat men liet water wegloopen, tot-
dat de visch, op den moddergrond zigtbaar, gemakke-
lijk , met netten of manden of met de handen, gevan-
gen wordt.
De rivieren' worden doorgaans met paalwerk, in
de gehcclc breedte, afgezet, zoodanig, dat ei öeen
visch kan doordringen. In het midden der bieedte
van de rivier wordt bij het paalwerk een vertrek
gebouwd, van dak en vloer voorzien, welk laatste
voor aan de hut schuins in hét water nederkomt, op-
L 2 dat

PPN616833911-PHYS_0179
( -64 )

dat de visch met gemak daarop kan komen. Het


vertrek wordt met chitsen , spreijen en ander doek
omliangen en van liet noodige huisraad voorzien, om
op zijn gemak te kunnen zijn. Voordat het gezel-
schap aankomt, wordt op een’ zekeren afstand naar
boven, in de rivier, eene gestampte hoeveelheid
Toeba, zekere wortel, waarvan de visch dronken
wordt, geworpen, welke zich met liet rivierwater
vermengt, en den visch zoodanig bedwelmt, dat
dezelve bij duizenden de rivier komt aftuimelen. De
Regent en zijn gevolg of bijhebbend gezelschap
staan met knodsen, schepnetten, enz. gewapend, om
den op gemelden schuinen vloer komende visch te
kunnen doodslaan of opscheppen, op welk eene wijze,
in den loop van éénen dag , duizenden van visschen
gevangen worden. De visch, die van de Toeba niets
schadelijks heeft , 'wordt schoongemaakt, in zout ge-
legd , en zoodanig, als Laoek assieng, of gedroogd,
onder den naam van Laoek toehoer, bewaard.
Jagt- en vischpartijen’ van dien aard zijn zeer
omslagtig, en kunnen niet', dan na veel arbeid,
ondernomen worden, en daar de Regenten voor dit
alles niets betalen, maar de geineene man daarbij
nog veel leveren moet, kan het in den volsten zin
ander de drukkende misbruiken , waaronder de gc-
t’.ne man gebukt gaat, opgeteld worden.
voren waren de Tournooispelcn, meer dan tegen-
woor-

PPN616833911-PHYS_0180
( i65 )

woordig, in gebruik. Slechts nu en dan bij groote


inlandsclie feesten, of wanneer aanzienlijke personen
de Regentschappen bezoeken, worden dezelve nog wel
gehouden. De Regenten en Hoofden brengen dan hunne
beste paarden vóór, welke de Regenten door anderen
laten berijden. De Hoofden doen dit veelal zelve. De
paarden zijn rijk en fraai getuigd, en de ruiters, allen
in staatsiegewaad gekleed, rennen, ieder met eene
lange lans voorzien , welke de een den anderen zoekt
afhandig te maken, op elkander aan, waardoor dikwijls
ongelukken worden veroorzaakt.
De Preanger-Regentschnpsvolkcren verdeelen hunnen
dag en nacht in negen tijdperken , als Soeboli , om-
streeks half zes ure ’s ochtends , wanneer de werk-
zaamheden een’ aanvang nemen. In Pietjict Sawali ,
te negen ure in den morgen , wanneer het werk in
de rijstvelden met de Buffels gestaakt wordt, en deze
dieren dan tot des namiddags worden vrijgelaten ;
waarop echter , nu en dan, wel eens uitzondering ge-
maakt wordt. Lingsier koelon , te elf ure. Tenga
powee, middag, en Lingsier wettan, te één ure. Ver-
volgens in den namiddag, Lohor ; omstreeks half zeven
ure , Assar ; tegen half acht , Magrief; en na midder-
nacht , Isar. De eerste en de drie laatste afdeelirigen
worden door de Priesters aangeduid met het slaan op
eenen grooten uitgeholdcn boom , ter grootte van een
aamsvat, waarover aan de eene zijde of opening eene
L 3 buf-

PPN616833911-PHYS_0181
( >66 )

#
buffelhuid gespannen is, hetgeen Bedoek genoemd wordt,
en welk Bedoek bij alle Masigiets of Tempels , zelfs in
de dorpen , gevonden wordt , waardoor zij hunne bid-
uren aankondigen.
De Bergbewoners zijn zoo vast op het standpunt van
de zon, dat, wanneer zij met de digte vuist en den op-
gestoken' duim der regterhand naar, de lucht wijzen, zij
daardoor het uur, hetwelk zij opgeven of weten willen ,
zeker kunnen aanwijzen. Zoo zij , bij voorbeeld , een
verhaal van eene reis of van ontmoetingen of gebeur-
tenissen doen , en daarbij het uur bepalen willen , dan
steken zij , of naar het oosten of westen , nadat het
vóór- of namiddag was, gezegdep duim in deze of
gene rigting op, en zeggen: »panan powee ukker kijoeh”,
(de zon stond zóó) en als men , door den tijd , met
deze manier bekend geworden is, kan het niet missen,
of men weet juist , welk uur van den dag zij aan-
duiden willen ; hetgeen bij geregtelijke.verhooren vooral
zeer te passé komt. Zij zijn het Mahomcdaanschc geloof
toegedaan , waarin zij , volgens den koran, door hunne
priesters onderwezen worden. In ieder Begentschap zijn
eenif»? scholen , waar onderwijs in de Godsdienst , in
het schrijven en lezen gegeven wordt; en het zijn deze,
werwaarts de voorname inlanders hunne zonen, even
■ als bij ons op de kostscholen , zenden. Kinderen van
de gemeene klasse gaan, of in het geheel niet, of onge-
regeld , op eene dorpsschool, waar de Gocroe’s of on-
der-

PPN616833911-PHYS_0182
( i6r; )

denvijzers, die allen priesters zijn, weinig meer weten,


dan een gedeelte van hunnen Koran , de dagelijksche
godsdienst gebruiken , en een gebrekkig Arabisch
schrift. Het ware te wenschen , dat het Gouvernement
zich aan de opvoeding deze; jeugd wilde laten gelegen
zijn , dat voor ouderwijzers de braafste en vellichtste
der priesters gekozen , en dat deze , om zich aan het
Gouvernement meer te verbinden', door hetzelve ook
gesalarieerd wielden.
De taal , welke in deze Regentschappen gesproken
wordt , is de Soendasche ; dezelve verschilt van liet
Javaansch en Maleitsch , echter zijn er van beide laatste
talen vele woorden bij ingeslopen of aangenomen. Het
schrift der priesters is Arabisch; de meeste Hoofden
kennen het ook; anders wordt het Javaansch karakter,
over het algemeen , gebruikt.
Is men iu het schoolonderwijs, bij de Rcgentschaps-
volkeren , achterlijk : men is zulks geheel en al in het
vak der genees- en heelkunde , Eelmoe doekoen. De
geneeskunst wordt door oude mannen , maar vooral
door oude vrouwen , Doekoens , uitgeoefend. Dezelve
wordt geheel niet geleerd, maar steunt op de ondervin-
ding , en gaat, als bij overerving, van moeder op doch-
ter en van den vader op den zoon over. Eenige dezer
Doekoens worden voorondersteld een geheim te bezitten,
om deze of gene kwaal, beter dan anderen, te kunnen
genezen , en worden dan wijd en zijd geraadpleegd.
L 4 Eeni-

PPN616833911-PHYS_0183
( i68 )

Benige ziekten en gebreken , welke bij deze volke-


ren voorkomen, en die zij, door de goede medewerking
der Natuur , soms verwonderlijk genezen , zijn hun
alléén oppervlakkig bekend, als: Riëut hoeloe, Kandeuw,
Salesscr , Salcsma , Gondongngeun , Batoek , Oeöeseup-
eun , Njeselkeun , Baroesoeli, Toedjoeakan , Tjatjien-
gngeun , Toedjoe rorokee, Toedjoe soeliga , Tjieka ,
Sollatrie , Weweloet-eun , Toedjoe dclleg , Toeöek-cun ,
Montor , Menter, Tampek, Mengger, Gabbag , Bongrot,
Koeries , Bengangngeun , of Njerih ki-i , njerih panon ,
Tatali-eun , Bottol, Hileud-eun, Medoe , Medoe batoe,
Wallang bagel, Toedjoe Seuneureut, Loempoeh , Ka-
soekon , Sariawan, Nahaloedoe-eun, Ewatteun , Boedoeg,
Radang , Bisocl , Ocrat maroengkoet, Djiengdjieng-eun ,
Baroemboeng patieken, Tjonghee enz. ; al deze ziek-
ten en gebreken worden meestal uitwendig behandeld.
De Doekoen bij eenen zieke gehaald zijnde , onder-
zoekt den staat des lijders, zonder echter om pols of
tong te denken, en weet alleen door ondervinding,
welke middelen gebruikt moeten worden. In den tuin,
in het bosch of langs de wegen worden de wortelen ,
kruiden, bladen, enz. gevonden, welke benoodigd zijn.
Een’ batoe gilieng of wrijfsteen vinden zij bijna in
iedere huishouding , waarop de middelen tot een papje,
meest door eigen sappen , worden fijn gewreven. Over
het pijnlijke deel worden dan eenige woorden tot
inzegening gepreveld, hetwelk zij Djampéh noemen ,

en

PPN616833911-PHYS_0184
( 169 )

en vervolgens de middelen daarop gelegd of over gewre-


ven. Bij heete ziekten wordt gewoonlijk liet gelieele
ligchaam daarmede ingesmeerd, zijnde de middelen of
van een’ verkoelenden of verwarmenden aard , nadat
zulks vereisekt wordt.
Bij buikpijn , lioofdpijn of pijn in de ledematen ,
worden , buiten de aangewende middelen , nog wrij-
vingen en knijpingen , Piedjiet-an , gebezigd , waarmede
de inlander zeer veel opheeft, en die bij voornoemde
gevallen, bij den Europeaan zelven, ook dikwijls eene
wonderlijke dienst doen.
Door de eenvoudige levensmanier der inlanders en
het zoo zeldzaam gebruik van inwendige geneesmid-
delen , schijnt de Natuur geheel vrij te kunnen wer-
ken , en gelukt het den Doekoens niet zelden, hunne
patiënten te herstellen. Bij de Mentor , roodvonk ,
Tampek, mazelen, en Koeries, kinderpokken, gebruiken
zij , om de inwendige hitte der lijders te matigen ,
verkoelende insmeringen , waardoor zij dikwijls de zieken
in gevaar brengen en verliezen ; ook in het genezen
der Bengangngeun , venuskwaal , zijn zij niet altijd
gelukkig.
Tegen de Gondongngcun of kropgezwellen schijnen
zij niets te kunnen doen. Men vindt in het hoog
gebergte gehuchten, waar bijna alle vrouwen, met
deze, den mensch zoo zeer misvormende, gezwel-
len behebt zijn, en waarvan sommige de grootte van
L 5 een

PPN616833911-PHYS_0185
( >7° )

een menschcnhoofd hebben. In eenige familiën schijnt


het onder de vrouwen een erfelijk gebrek te wezen,
onder anderen in dc familie van den Regent Adie pattie
van Bandong. Dc oorzaken, die aanleiding tot deze
gezwellen geven, zijn, geloof ik, duister. Sommigen
schrijven zulks aan het water toe. Ik heb kleine
rivieren in het gebergte aangetroffen , waarvan het
water de eigenschap bezat, de wortelen der boomen ,
welke langs den kant en in liet water uitkwamen , of de
takken van heesters, of stokken, die daarin geplaatst
worden, met eene kalkachtige korst te omzetten.
Dit water was, wat den smaak aangaat, echter zeer
goed en aangenaam om te drinken,' werd daartoe door
de daarbij wonenden ook gebruikt, en vele vrouwen
van dat gehucht hadden werkelijk kropgezwellen.
Zoude dat water dus de eigenschap om die ziekten
te veroorzaken niet hebben kunnen? Maar zonder-
ling dan, dat de mannen daarvan bevrijd blijven,
daar het water voor beide de geslachten toch de
gewone drank is, en die gezwellen bij de mannen
zeer zelden worden aangetroffen.
Uitwendige versche wonden worden mede aan de
behandeling dier zelfde Doekoens toevertrouwd, en het
is verwonderlijk , en, zonder ooggetuigen geweest te
zijn , bijna niet te gelooven , hoe gelukkig de wffnd-
heeling bij deze inlanders is. Zoo werd een mijner
bedienden eens door een wild zwijn in het bosch

aan-

PPN616833911-PHYS_0186
( 171 )

aangerand en beide de dijen zoodanig op en van een


gescheurd , dat men niet dacht, dat de man den dag
zou overleven. Met betel- of siriclibladen , in koud
water gedoopt, werden de van een geretene dijen om-
legd , en van tijd tot tijd die bladen vernieuwd , waar-
na in korten tijd de genezing volgde.
Hoofd- en gezigtwonden, waarvan een Europeesch
Heelmeester zeker geene genezing zou durven voor-
spellen , genazen tot verbazing van ieder Europeaan ,
die gelegenheid had dezelve te zien , in korten tijd.
Zoo heb ik een’ Javaan gezien, wien bij ecnc stroop-
partij , met een gewonen klewang of langen Gollok,
de arm , even onder liet gewricht des elleboogs , in
e'e'u’ slag , was afgehouwen. Een bij zich hebbende
kameraad, wien zelf twee ribben waren doorgehakt,
had eene hand vol natte klei tegen den stomp van den
arm geplakt, dit met pisang-blad omwonden en met een’
bast van den waroehboorn vastgemaakt. Eerstgemelde
gewonde had zijn’ afgefcrouwen’ arm opgeraapt, in
zijn’ Ikat pinggang of gordel gewonden en verzocht ,
bij mij gebragt zijnde , hem den arm weder te willen
aanzetten. Inie apa ada , zeide hij, (daar is dezelve)
mij den onderarm toereikende. De stomp werd in
denzelfden staat gelaten als hij was. Na eenige dagen
de klei gedeeltelijk afvallcnde, werd de overige zachtjes
afgeweekt, en er bleef eene zuivere wond over , die
in korten tijd volkomen genas

Eene
PPN616833911-PHYS_0187
( *?2 )

Ecnc meerdere kennis van den aard der ziekten ,


gevoegd bij die, welke de Javanen van de heilzame
planten, die het eiland Java oplevert, hebben,
zoude hen tot bekwame genees- en heelmeesters
kunnen maken , daar de gesteldheid der lijders, en
het heilzame klimaat, in deze distrikten, zoo zeer
medewerken.
De inwoners dezer Regentschappen worden in twee
klassen, als Meenak en Koerieng, verdeeld Onder de
eerste behooren de Regenten , hunne, familiën en de
voorname Hoofden; onder de laatste worden de mindere
Hoofden en de gemeene man gerangschikt.
De rangen, welke onder deze volkeren voorkomen,
zijn , voor de Regenten , die van Adapattie en Tom-
monggong , te voren ook die van Aria , welke laatste
echter , nu sinds eenige jaren, door de oudste zonen
der Regenten gedragen wordt. Ook is na den jare
1816 aan den ouden Regent van Soemadang , den Ada-
pattie Soeria Nagara , de titel van Pangérang (welke
voor dezen in gemelde Regentschappen niet bestond)
toegestaan. Vervolgens die der groote en mindere hoof-
den , als : Radeen Pattie , Radeen Ranga , Radeen
Kandoeroewan , Kie maas Ranga , Kic maas Kandoe-
roewan, Kie maas Jaksa , Kic maas ngabchi, Kie maas
Lingseer , Kie maas Tjammat, Kie maas patingie * Pan-
garang , Kabaijang , Panglakko , Loera of Kokollot ,
Mandoor en Prejey.

De

PPN616833911-PHYS_0188
( 173 )

DePhakkier of inlandsche geestelijkheid wordt verdeeld


in vier klassen , als , die van Panglioeloe of opperpriester,
Ketieb, tweede, Moedien, derde, en Amicl, dorpspriester.
De werkzaamheden , aan de bovengemelde rangen
verknocht , zijn als volgt.
De Regent , hetzij hij Adapattie of Tommonggong
genoemd wordt, is het hoofd des Regentschaps. Volgens
adat balieula of oud gebruik , volgt de oudste zoon
den vader, bij zijn overlijden, op ; en bij ontstentenis
van dien, de broeder of een ander van de naaste
familie. Is de zoon te jong , om zelf het bewind te
aanvaarden , dan geschiedt zulks, mede uit oude adat,
onder opzigt van twee voogden, tot zoo lang de jonge
Regent meerderjarig verklaard wordt.
De Regent is , onder zijne bevolking , de eerste
persoon. Hij wordt als een verheven wezen aangezien,
en geniet van het gehcele volk eenen slaafschen eerbied.
Niemand , zelfs niet de grootste hoofden, mogen hem,
regt opgaande, naderen. Zulks geschiedt in eene krui-
pende houding Indien de hoofden der buitendistricten
uit zijn Regentschap geroepen zijn, of hunne opwach-
ting komen maken , worden zij , kruipende , tot den
Regent toegelateu , en mogen met zamengevouwen
handen zijne knie aanraken. Maar mindere hoofden
en gemeenen vallen ter aarde , buigen hunne hoofden
tot op hunne gevouwcue handen, waarmede zij, slechts
even , den voet mogen aanraken.

Alle

PPN616833911-PHYS_0189
( 174 )

M tl3' orders door den Resident, van wege het


Gouvernement uitgegeven, zijn aan den Regent gerigt.
De policie , de koffij-cultuur, en alles, wat in zijn Regent-
schap omgaat, gaat hem geheel aan; weinige echter
vindt rnen in deze Preangerlanden, die zicli met alle
zaken zelve veel bemoeijeu, daar zij die meest laten
aankomen op den tweeden , of Radeen Pcpattie, welke
post, of door eenen des Regents zonen , of door een
ander voornaam hoofd, wordt waargenomen. — De
Pcpattie zelf, een bekwaam en werkzaam mensch
zijnde, i? het nuttigste hoofd in een Regentschap. Al
de orders, welke de Regent ontvangt, worden on-
middellijk aan hem ter hand gesteld , en hij is voor de
uitvoering verantwoordelijk. Al wat in het Regentschap
omgaat, hoe gering ook, moet te zijnet kennis gcbiagt
worden. Hij heeft dus eene omslagtige dienst. Echter
vindt men weinige inlanders, die tot dit alles, óf
genoegzame kunde, ol den ijver bezitten, om dien
post naar belmoren te vervullen.
Onder dezen volgen de Districtshoofden, welke van
verschillende rangen zijn, als: Radeen Rariga of Kan-
doeroewan , Kie maas llariga, Kandoeroewan, Ngabehi
en Tjammat. Deze zijn verantwoordelijk voor al wat
in hunne districten omgaat. Zij zijn des Regents ver-
tegenwootdigers in de districten, waarin zij wonen,
en ontvangen , ofschoon wel in eenen zekeren minderen
graad, dezelfde eerbewijzen, welke den Regent in de
Hoof-

PPN616833911-PHYS_0190
( *75 )

Hoofdplaais bewezen worden. Zij worden even als de


Regent, ook door hunne Pepatties, die echter van
minderen rang zijn , bijgestaan.
Zoo als vroeger reeds is opgegeven, zijn de districten
weder in onderdeelen of troepen verdeeld, over ieder
van welk een Patingie of Tjammat het opzigt heeft, die
dan weder door Panglakko’s worden geadsisteerd Hunne
dienst bepaalt zich meest tot de koffij-cultuur, waarin
zij geholpen worden door de Loera’s of Kokollots, de
hoofden der Lemboers of Dorpen.
Buiten deze hoofden zijn er nog Mandoors, die over
eenige manschappen, hetzij tien, twaalf of meer huis-
gezinnen , het opzigt hebben. Dezer pligt is, wanneer
in de koffij-plantaadjes gewerkt wordt, te zorgen, dat
al hunne onderhoorigen (dan tot geen ander werk
gebruikt wordende) daarbij tegenwoordig zijn.
Naar de grootte en de bevolking van ieder district,
wofden uit dezelve in de hoofdnegorij eenige hoofden
van minderen rang geplaatst, als: Pangarangs, Prejeys
en Lingseers, zijnde de laatste de schrijver. Al de
orders, welke riaar de districtshoofden moeten verzon-
den worden, komen in handen van den Pangarang,
welke dezelve door den Prejeys verzendt.
Deze Pangarangs, Prejeys en Lingseers hebben ieder,
voor hun eigen district, een afzonderlijk gedeelte der
hoofdplaats, hetwelk den naam van het district voert,
en in welke afdeeling het districtshoofd ook eene wo-
ning

PPN616833911-PHYS_0191
( 176 )
ning heeft , waarin hij zijn verblijf houdt, wanneer
hij naar de Hoofdplaats wordt opontboden.
In de Hoofdplaats zelve zijn, buiten den tweeden
of Pcpattic, ook nog de Jaksa, of Fiskaal, de schrijver
van de balie Bandong, en de Kabayang.
De Jaksa neemt alle zaken , de policie aangaande ,
waar; en de Kabayang is zoo veel als cipier , of be-
waarder en verzorger der gevangenen.
’sMaandags en Donderdags houdt de Jaksa, aan de
balie Bandong , zijne zittingen, in het bijzijn van den
Pcpattie en andere Hoofden; alwaar dan alle zaken,
de policie aangaande , worden ingediend en onderzocht.
Slechts die van geringen aard, waarop kleine boeten
bepaald zijn , mogen aldaar worden afgedaan ; van alle
andere moet den Resident kennis worden gegeven.
De inkomsten , waarvan Regenten en mindere hoofden
bestaan, ontvangen zij , of van wege het Gouverne-
ment , of worden hun door de bevolking opgebragt.
Door liet Gouvernement wordt aan de Piegenten be-
taald een rijksdaalder van acht en veertig stuivers ieder,
voor eiken benedenlandschen pikol kolfij, van 128 pon-
den , welke uit hunne Regentschappen geleverd wordt;
waarvan zes en dertig stuivers aan de Regenten ver-
blijven , en twaalf stuivers onder de verschillende Hoofden
verdeeld worden. Te voren werd de twqede of Pepattie
van het Regentschap door den Regent zelven gesalarieerd;
dan, na den jare 1810, heelt ook deze, op verzoek
der

PPN616833911-PHYS_0192
( >77 )

der Regenten , zijn aandeel in de gemelde twaalf stui-


vers ; waardoor nu liet inkomen der districts- en mindere
hoofden , dat voor velen reeds zeer gering was , nog-
aanmerkelijk is verminderd, en voor sommige Mandoors
en Loera’s , in een geheel jaar, niet boven de drie
a vier ghlden bedraagt.
Yan deze twaalf stuivers , ofschoon in het eeue Re-
gentschap wel eens verschillend van het andere ver-
deeld , geniet de Radeen Pattie of Pepattie van al de
koffij , welke uit het Regentschap geleverd wordt, twee
stuivers , zijnde de verdere verdeeling als volgt:
Aan het Districtshoofd vier stuivers; den gecommit-
teerde , die een zendeling van Opzieners en Regenten
is , twee ; de troepshoofden uit hunne afdeelingen ,
twee ; den districts-schrijver, de Loerah’s en Mandoors,
ieder, van de kwantiteit koffij , welke de onder hen
gestelde huisgezinnen leveren , één , of , onder hun
beiden , twee stuivers per pikol.
Deze inkomsten nu zijn voor den Regent, den tweeden
en de uistricts-hoofden, voor de laatsten vooral, wanneer
zij groote en goede koffij-districten onder zich hebben,
voldoende ; maar voor de overigen zijn dezelve dikv\ ijls
onbeduidend.
De Regenten hebben, buiten het inkomen van de
koffij , ook nog een ander aanzienlijk , namelijk een
tiende gedeelte van het padie-gewas , uit hun geheel
Regentschap. Zoo de belangrijke kwantiteit van padie ,
M wel-

PPN616833911-PHYS_0193
( »78 )

welke door de districts-hoofdcn voor de Regenten wordt


ingezameld, behoorlijk tot rijst gestampt of gemalen
en ter markt gebragt werd, zou dit den Regenten ,
naar de grootte van hunne Regentschappen , een inko-
men van veertien , zestien, tot twintig duizend gulden ,
in liet jaar , en zelfs meer , kunnen opbrengen. Thans
wordt er weinig van verkocht ; hier en daar gaat veel
verloren , en een groot gedeelte wordt aan luiaards en
lediggangers , hetzij tot des Regents familie of gevolg
behoorende , uitgedeeld. Dit is dus een inkomen, dat
aan het Gouvernement behoorde te vervallen, en
hetwelk , nu op eene onwaardige wijze verkwist, door
een goed beheer , voor hetzelve van veel belang zou
kunnen zijn.
Door de slaafsche onderwerping , waarin de Hoofden
en de gemeene man door de Regenten gehouden wor-
den , matigt de eerste zich het regt aan over al wat
zijne bevolking bezit, en , in navolging van dien , doen
de Hoofden zulks ook over de gemeenere klassen ; en
het is voornamelijk op de laatstgemelde , waarop dit
alles zeer drukkend en ontmoedigend nederkomt. Door
opbrengsten en afpersingen van verschillenden aard,
weten dus Regenten en Hoofden zich nog andere in-
komsten , als de reeds gemelde, te verschaffen , welke
ik, bij nadere gelegenheid, naauwkeuriger behandelen
zal. Voor het overige hebben Regenten en Hoofden
hunne uitgestrekte rijstvelden, Katjang en Klappertui-
nen.

PPN616833911-PHYS_0194
( ‘79 )

nen, enz., waarvan zij, in ruimte, voor zich en hunne


familiën, de noodige rijst en olie hebben, zonder dat
hun de bewerking daarvan eenen enkelen penning kost.
Somtijds wordt aan de arbeiders de kost verstrekt; dit,
Échter , is nog zelden liet geval.
Onder de Priesters zijn alleen diegenen door het Gou-
vernement gesalarieerd , die met de inenting der koepok-
stof, onder hunne gemeente , belast zijn. Yoor het
overige bestaan de Priesters van een ander tiende ge-
deelte van het padie-gewas , hetwelk hun, onder den
naam van Jekkat, door al de inwoners van hunne Re-
gentschappen , wordt opgebragt; alsmede uit geschen-
ken, bij het trouwen, het scheiden , bijleggen van
kleine geschillen over erfenissen, het waken bij lijken,
als anderzins.
Deze Jekkat wordt in driën verdeeld, als : twee
derde aan den Hoogepiiester of Panglioeloe, en één
derde aan de Amiel’s of Dorpspriesters.
De Priesters genieten ook een zeker inkomen van
de Duffel - fokkerijen , onder den naam van Jekkat
moending bekend , te weten : van ieder Javaan , die
dertis karbouwen of buffels bezit, welke niet tot den
O
vervoer van de koffij gebruikt worden, vijf rijksdaal-
ders , en voor iedere tien stuks, welke hij bovendien
houdt , een’ dukaton ’s jaars.
Buiten de gemelde opbrengst van padie , enz,, leven
de priesters van Sadeka’s , offeranden en geschenken ,
M a wel-

PPN616833911-PHYS_0195
( IÖO )

welke hun op verschillende tijden en bij vele gele-


genheden gedaan worden : als in de maanden Radjagong,
Mocloed cn Roewah , in de vastenmaand of Boelan
Poeassa , op de dagen als, inallem Sa-likoer , mallcm
Tiloe likocr, mallem Sa-law’é, mallcm loedjoe likoer,
en mallem Salapan likoer, welke op het einde der
vasten-maand bij Lebaran-Pitra, vervolgens bij trouw-
feesten Jpoeka en bij begrafenissen Sa-lawat genoemd
worden. En ofschoon nu deze giften door de Priesters
niet afgedwougen worden, zal geen Javaan zich aan
het geven of opbrengen derzelve onttrekken; maar ieder,
naar zijn vermogen , daarin deelnemen , als zijnde
zulks bij den Alkoran voorgeschieven en onder den
naam van Wadjieb bekend; hetgeen zoo veel wdl zeggen,
als: » wie weldaden ontvangen wil, moet dezelve ook
bewijzen.” — De geschenken bestaan meestal in eet-
bare waren en zelden in geld. Dezelve zijn, als eene
vaste opbrengst, niet wel te bepalen, als gevende v de
een iets meer dan de andere. Alleen het reeds gemelde
geschenk Pitra , hetwelk den dag vóór Lcbaran wordt
opgebragt , is bepaald, en de Priester ontvangt dan
van ieder zijner gemeente , groot of klein , man of
vrouw , eene zekere hoeveelheid rijst, hetwelk circa
vier pond zal bedragen , en een Koelak genoemd wordt,
welke gift van rijst , echter , in geld , en met twee
duiten, naar verkiezing van den gever, kan voldaan
worden. Al deze-' geschenken worden vervolgens ver-
deeld ,

PPN616833911-PHYS_0196
deeld , als : aan de Dorpspriesters of lage geestelijkheid ,
aan Mararat of hunne arme broederen , aan de Phakkier
of hooge geestelijkheid der hoofdplaatsen ; aan de arme
reizende priesters , Moesapier , en anak djatiem of
ouderlooze weezen. Ook wordt het lijnwaad, hetwelk
de Kerk geeft, en waarin onvermogenden na hun over-
lijden gewikkeld worden , van die geschenken bekostigd.
Het bestaan van den gemeenen man wordt door hen
gevonden uit de koffij- en rijstcultuur , uit het koken
van palmboom-suiker en van andere grondvoortbreng-
selen, welke zij of verruilen of verkoopen , naardat zulks
hun het beste gelegen komt. Sommigen onderhouden
zich door buffel- en paarden-fokkerijen ; anderen door
het maken van bergkarren of pedatties, van matten,
spinnewielen , molentjes om katoen van de pit te zui-
veren , hetgeen tot weeftoestel noodig is, enz.; anderen
zijn timmerlieden ,. goud-, zilver- en ijzersmeden, enz.
Over het algemeen leveren al deze bedrijven aan
den gemeenen man slechts eene sobere inkomst op ;
niet omdat de cultuur en de genoemde bezigheden,
Wanneer dezelve behoorlijk betaald werden, hun geen
ruimer bestaan verschaffen konden, maar door de be-
staande inrigtingen en gebruiken, of, adat baheula,
waarnaar het ecu en ander betaald en afgevorderd
wordt , en waarvan het niet ondienstig zijn zal een
breedvoeriger verslag te laten volgen.
De koffij-cultuur, welke voor de ingezetenen dezer
M 3 Re-

PPN616833911-PHYS_0197
( ‘8a )

Regentschappen voordeelig zou kunnen wezen, wijl vele


districten daarvoor uitmuntend geschikt zijn, is zulks,
bij de bestaande inrigtirigen, geenszins, maar veel meer
een drukkende en slaafsche arbeid, waarvoor hun,
zoo als blijken zal, zeer weinig betaald wordt. Het
aanloggen van jonge koffij-plantaadjcs, het onderhouden
derzelve en van de oudé tuinen , het inzaïnclen en be-
handelen der vruchten, vervoeren, enz. houdt den
gemeenen man, bij afwisseling, het geheele jaar
bezig.
Indien het getal van koflijboomen , in ieder Regent-
schap , op al de werkbare Javanen, van de mindere
klasse, gelijk verdeeld ware, zoude het voor de Tjatja’s,
of die huisgezinnen, welke uitsluitend met de koffijtcelt
belast zijn, minder drukkend wezen; dan zulks is het
geval niet. Ieder Regent, ieder voornaam Hoofd, en
ieder lid hunner familie, hebben zoo vele huisgezin-
nen, die hunne rijstvelden bewerken, hen als luije
ledigloopers volgen moeten , en alles achterna dragén ,
als: de kris, houwer, siriehdoos, enz., en een aantal
jagers, welke de Regenten er op na houden. De bij-
wijven van Regenten en Hoofden, alle hebben mcnschcn
onder zich , die zij als slaven behandelen en welke
van de koflij-cultuur bevrijd zijn. De handeldrijvenden
in ieder Regentschap, ambachtslieden, dansers, muzi-
kanten , in één woord, allen zijn in de verpligting»
aan Regenten en Hoofden eene zekere belasting op te
bren-

PPN616833911-PHYS_0198
( >83 )

brengen, of voor hen te werken, en' komt dus alles


ten laste van den gemeenen man.
Tot de koffij-cultuur worden de Preanger-Regent-
schaps volkeren, en wel die , welke onder den naam
van Tjatja Koppie begrepen zijn, van wege het Gou-
vernement verpligt, en zoo deze arbeid nu door Re-
genten en Opzieners der koffij-cultuur, met zachtheid
en beleid, geregeld wordt, zoodat hunne overige
bezigheden door gemelde cultuur niet lijden , is zulks
voor hen dragelijk en zullen zij daarover met morren.
Zelden echter bestaat dat beleid bij de Regenten.
Deze ontvangen de orders van den Resident , en geven
dezelve aan hunne Hoofden uit, die voor de uitvoering
verantwoordelijk zijn. Deze zijn zoo bevreesd voor
den Regent, dat zij al spoedig tot strenge maatregelen
overgaan, om het werk gedaan te krijgen, en de min-
dere Hoofden en den gemeenen man mishandelen.
Is er nu een Europesche Opziener, zoo als ik er
gekend heb, die zich het lot van den gemeenen ar-
beider aantrekt, dan worden de werkzaamheden zooda-,
nig geregeld , dat zij, eenige achtereenvolgende dagen,
in de koffijtuinen en andere in hunne rijstvelden of
andere tuinen werken kunnen , waardoor het cene tot
stand komt en het andere niet verzuimd wordt.
Dan, het gebeurt ook , — want niet altijd zijn de
Opzieners der koffij-cultuur gelukkig gekozen geweest —
dat deze , even als Regenten en Hoofden , zich om den
M 4 ge-
PPN616833911-PHYS_0199
( 184 )
gemeenen man niet bekreunen , en zijn lot onverdra-
gelijk maken.
Bij dezen worden honderde van mannen , vrouwen
en kinderen naar de verst afgelegene koflij-pkantaadjes
gedreven, en aldaar dagen en nachten achtereen ge-
houden, om koffijtuinen aan te leggen, schoon te
maken of vruchten in te zamelen, alwaar die menschen
in nare, van gras en tienen opgeslagcne hutten, van
koude bijna verkleumd , des nachts onder elkander
moeten verblijven , om des morgens vroeg den arbeid
weder te hervatten. Op dergelijke verzamelplaatsen
vindt men dan doorgaans één of meer houten blokken,
met gaten daarin , geplaatst, waarin, bij het minste
verzuim , de mindere Hoofden of gemeenen met de
voeten bekneld, eenige uren, een’ geheelen dag of
langer, gevangen en tot straf gehouden worden. Dit
zijn daadzaken, welke in het gebergte voorvallen, en,
hetzij met of zonder voorkennis der Regenten en Op-
zieners, door verscheidene .Tavaanschc Hoofden wor-
den uifgevoerd.
In sommige districten , wanneer de Resident , of
een ander hoog personaadje , onverwachts de koflij-
tuinen zou komen inspecteren, werd het volk , des
avonds, met flambouwen naar de tuinen in het zwaar
gebergte gedreven , om dezelve bij toortslicht schoon
tc maken. Bij een dezer voorvallen weet ik, dat eene
oude vrouw door een’ tijger werd wcggesleept.
En ,

PPN616833911-PHYS_0200
( JS5 )

En, wat geniet nu de gemeene Javaan voor al dezen


arbeid? Eenen niet noemenswaarden prijs voor zijne
Eoffij ....
Een gewoon huisgezin , uit man , vrouw en 4 :l 5
kinderen bestaande , wordt doorgaans belast (en meer
kan het bij al den overigen arbeid niet doen) met de
opbrengst van drie a vier* Bergsche picols kotfij , van
225 pond ieder; waarvoor aan den planter betaald
wordt drie rijksdaalders van acht en veertig stuivers ,
of zeven gulden twintig cents , per iedere zoodanige
picol, hetgeen dus, per pond , slechts iets meer dan
drie cents bedraagt. En deze geringe betaling nu ont-
vangen zij nog meerendeels in koperen munt , waarop
veeltijds een nadeelig verschil is van tien , vijftien en
meer ten honderd. Daar de Javanen hunne meeste
benoodigdheden bij de Chinezen inkoopen , en deze
geslepen negocianteu zeer juist met de agio , welke er
tusschen het koper- en zilvergeld bestaat, bek.end zijn,
verhoogen deze , naar de rijzing van dat verschil in
muntspecie , de prijzen hunner goederen , en de arme
grondbouwcr moet zich ook daarbij dit verlies ge-
troosten.
Yoor den vervoer van cene dergclijkc picol van
225 ponden kofiij , uit de huizen der planters tot aan
’s Gouverncments pakhuizen , wordt twee gulden en
acht stuivers , zoowel voor bijgelegene districten, als
voor die , welke dagen afstands verwijderd zijn , zonder
M 5 on-

PPN616833911-PHYS_0201
( 186 )

onderscheid, betaald: eene oude bestaande gewoonte,


welke te weUschen is , dat verbeterd moge worden.
Deze vervoer van koffij moet mede door dwang
geregeld worden , en geschiedt , naar de ligging der
districten, óf met karren, (Pcdatties) met draagbeesten,
als buffels, ossen cn paarden, óf wordt ook door
mannen en jongelingen wel gedragen. Tot eene en
andere wijze zijn de menschen uit de meeste dis-
tricten , van twee , vier , zes, ja acht dagen, van hunne
vrouwen, kinderen en huisselijke bezigheden verwijderd,
en moeten dit drie a vier keeren herhalen , tótdat de
kwantiteit koffij is afgevoerd.
Het onderhouden van den grooten hcerenweg en de
bruggen , alsmede dat der hoofd-negorijen , is mede
een bezwaar voor de mindere klasse der Preanger-
Regentschappen , dat zeer drukkend is. De weinige
tijd , welke den gemeenen man , na het onderhond
der koffij-plantaadjes cn dat zijner rijstvelden, overblijft,
en welken hij gaarne aan andere voor hem nuttige bezig-
heden zou willen’ besteden, is veeltijds niet toerei-
kende , om het geforceerde werk, aan gemelden weg
en in de negorijen , gedaan te krijgen ; dikwijls is hij
genoodzaakt , zijn eigen werk te laten liggen, en zijne
rijstvelden , die hem toch het levensonderhoud ver-
schaffen moeten , later te bewerken, dan hij zoude
gewenscht hebben, waarvan meermalen een schadelijke
oogst het gevolg is.

Z.QO-
PPN616833911-PHYS_0202
( i87 )
*
Zoodra er een bevel van den Regent en Opziener,
hetzij uit eigene beweging , of daartoe’ door den Re-
sident aangeschreven zijnde, naar de districten wordt
afgevaardigd , dat dit of dat gedeelte van den grooten
weg, of deze of gene brug moet vernieuwd, ver-
beterd of onderhouden worden , wordt er een omslag
gemaakt, hoeveel manschappen, buffels, hout en
bamboe, enz. , ieder district daaraan geven moet.
De manschappen en buffels worden in de pa-koemi-
tans, hoofdplaatsen van de districten, eerst allen ver-
zameld, waarmede a i 3 dagen vcrloopen. Ieder
man heeft zijne eigene rijst bij zich; en zij vertrekken
dan naar den grooten weg, waar zij somtijds dagen,
ja weken, moeten vertoeven. In hel laatste geval
worden de manschappen en buffels doorgaans om dë
10 dagen door anderen vervangen. Het hout wordt
uit de nabijgelegene bosschen, die echter dikwijls
nog verre van den w'eg verwijderd zijn , gehakt en
met buffels aangevoerd. Even zoo ook het bamboe-
riet, dat aan de bruggen of heiningen van den weg
gebruikt wordt , en veelal op verre afstanden moet
gehaald worden.
Het vernieuwen der kikies, of bamboe-beschuttingen
der Hoofdnegorijen ; het maken van nieuwe huizen ,
paarden- en beestenstallen of kralen der Regenten en
Hoofden, of het onderhouden derzelve, geeft den
gemeenen mau almede veel werks, en moet, te
zij-

PPN616833911-PHYS_0203
( >»8 )

zijnen kosfen, volbragt worden. Nu en dan wordt


daarvoor een maal eten gegeven; voor liet overige
wordt er niets voor betaald.
Al dit vorenstaande wordt nog bezwaard door de
vcrpligtingen , waaronder de gemeene man ligt, om
voor elk feest , dat door Regenten of Hoofden gege-
ven wordt, van het zijne te moeten opbrengen. Zoo
als bij gelegenheid van besnijdenis, het gelijk maken en
afvijlen der tanden van de kinderen, trouw- en andere
feesten, door de Regenten gegeven, moeten er jonge
buffels, ossen, geiten, gevogelte, eijeren, alle soorten
van vruchten, gebak, kleedjes, epz ., enz., worden
opgebragt. Het districtshoofd doet daartoe de aanvrage
aan de troepshoofden ; deze doen het hunne onder-
hoorigen opbrengen , en ieder hunner trekt met een
groot getal dragers naar de Hoofdnegorij op, waar de
geschenken , door de districts- en troepshoofden , den
Regenten , of hunne vrouwen , of kinderen , wien het
feest het meest aangaat , worden aangeboden. De ge-
meenen , die de gevers zijn , worden op een sierili
of njeupali, Sierih-eten onthaald , en mogen dan , op
hunne eigene kosten , na een afzijn van i , 3 , ja
somtijds 6 en meer dagen , tot de hunnen weder terug-
keeren. Velen worden nog langer opgehouden , om den
toestel tot het feest mede in orde te helpen brengen.
De Hoofden worden , ieder naar hunnen rang , meest-
tijds op liet feest onthaald , hetgeen gewoonlijk in de
Hoofd-

PPN616833911-PHYS_0204
'( 189 )


Hoofdnegorijen en, even dikwijls, in de districten
plaats heeft; en hij elke gelegenheid moet de gc-
meene man, meerder of minder, het voornoemde
opbrengen.
Ook de reizen van voorname ambtenaren door de
Regentschappen kosten den gemeenen man veel moeite
en opbrengsten van verschillenden aard, waarmede,
door meer te vragen dan benoodigd is, de meeste
Hoofden hun voordeel doen. Deze opbrengsten, hoe
gaarne men dezelve ook zal willen tegenspreken, zijn
waarlijk zoodanig in gebruik, dat daaromtrent vaste
bepalingen gemaakt zijn.
Zoodra Regenten de tijding ontvangen , dat hooge
ambtenaren de Regentschappen zullen doortrekken of
daarin rondreizen, wordt door de Pepatties eene order
aan de Districtshoofden afgezonden, waarbij hun gelast
wordt, uit hunne districten' zoo veel manschappen,
paarden, buffels en Soegoe Soegoe (waarmede eetbare
waren , als : pluimgedierte , eijeren , groenten , vruch-
ten , olie en zelfs brandhout verstaan wordt,) te
leveren , als voor ieder hunner daarbij bepaald
is. De Hoofden geven deze bevelen dan weder aan de
troepshoofden, deze aan de mandoors, en zoodanig
komt de eisch aan den gemeenen man, die dit alles
dan in ruimte moet opbrengen en afgeven niet alleen,
maar hetzelve , mijlen ver, nog naar de Hoofdplaats
brengen. Onder deze eischen zijn ook begrepen bed-
de-

PPN616833911-PHYS_0205
( *9° )

dcgoed, als: matrassen, kussens, spreijen, behangsels,


mafjes, enz., enz. Dc districts- en troepshoofden bren-
gen dat. voor de voorname gasten aan ; de Loera’s en
Mandoors voor de bedienden ; en liet gebeurt bij deze
opbrengsten niet zelden, dat de hoofden, tot inkoop
van chitsen , katoenen , spreijen , enz. , hun geheel in-
komen , van het koffij-geld, voor een geheel jaar,
hebben moeten besteden , en zich dikwijls bij de Chi-
nezen in schulden moeten steken. Zij krijgen , 11a het
gebruik, het geleverde wel weder terug, maar dik-
wijls geheel bedorven ; of er is een gedeelte door de
bedienden medegenomen , of verloren geraakt Indien
nu, bij gebrek aan tijd, of dat wélligt dc eigenaar van
een paard, hetwelk gerekwireerd was, afwezig zijnde,
hetzelve niet op den bepaalden tijd in de negorij gebragt
heeft, wordt voor dat paard of die paarden andere ge-
nomen van menschen, die nader bij zijn. Alsdan wordt
van dat districtshoofd, wiens paarden niet ter behoorlijker
tijd zijn aangekomen, onder den naam van Tadjier,
afgevorderd, voor een Kocda Aloes of lieeren rij-
paard drie Spaansche matten , en voor een Koeda Ga-
ladak , knechts- en oppassers-paard, ééne Spaansche mat.
liet is bij het eischen van deze Tadjier , of verregaande
knevelarij, nog in het jaar 1819 gebeurd, dat een
Hoofd van een der zuider-districlen, te paard en wèl
gekleed, in de Hoofdnegorij van .zijn Regentschap aan-
kwam, en van daar, te voet en van zijne beste klee-
de-

PPN616833911-PHYS_0206
( '91 >

deren beroofd, huiswaarts keerde; zijnde hem alles


in de Hoofdnegorij ontnomen , om de vorengemelde
belasting te voldoen. Dit Hoofd nu had wel weder
zijn verhaal op den geineenen man ; doch ook deze
had niets meer, en het gebeurde dan dikwijls, dat
Hoofden en gemeenen, het knevelen hunner grootere
Hoofden moede , zich op een particulier land, dat onder
opzigt van een’ Europeschen landeigenaar was , gingen
nederzetten. Dit zijn daadzaken en geene vertellingen.
Ofschoon nu, bij het doortrekken dezer hooge amb-
tenaren , ook alles behoorlijk aan den Regent of
Pepattie betaald wordt, komt nimmer dit geld geregeld
aan den regten man. De eischën geschieden eenige
dagen te voren , en de betaling komt daarna. Zij , die
geleverd hebben , zijn naar hunne dorpen teruggekeerd,
en zouden ongaarne (al werden hunne namen ook opge-
schreven en zij opgeroepen geweest,) vele mijlen weder
heen en terug willen gaan , om iets, niet noemens-
waard , te ontvangen.
Indien een man aan de Hoofdnegorij een paard moet
leveren , brengt hij dit doorgaans zelf, om bij zijnen ei-
gendom te blijven, doch moet dan dikwijls 2, 3 , en meer
dagen wachten , naar den tijd , dat het gebruikt zal
worden. Hij vergezelt dan den ruiter, die het berijdt,
te voet, 20 , 3o palen of Engelsche mijlen , tot naar
eene andere Hoofdnegorij of wisselplaats , ontvangt het
daar terug , en moet dan van daar dikwijls 3o , 40 ,
5o

PPN616833911-PHYS_0207
I

( ‘92 )
5o cn meer Engelsclie mijlen weder afleggen, alvorens
liij bij de zijnen is teruggekeerd. En nu geniet lnj
niet ineer dan eenc geringe betaling , voor zoo vele
mijlen, als het paard door den ruiter bereden is: zoodat
hij , voor den verren afstand, van huis naar de Hoofd-
negorij , en van de plaats , waar hij zijn paard weder
bekomt, tot aan zijn huis terug , mets ontvangt. Lij
dergelijke gelegenheden zijn de menschcn, soms dagen
achteréén , van hunne familiën verwijderd , en moeten
op hunne oigcnc kosten teren.
Het ware beter, dat in de Hoofdnegorijen eenige
menschcn wierden aangesteld cn aangeinocdigd , om
paarden te houden, welke zijvoor eenen billijken
en bepaalden prijs , en tegen gereede betaling, aan
reizigers verhuurden.
Even zoo ware liet te wenschen , dat de bevolking
langs den grooten postweg, welke de Preanger-Regent-
' schappen, zoo als gezegd is, van het westen tot het
oosten doorloopt, door het Gouvernement wielde aan-
geinoedigd ; dat de reizenden, die nu dikwijls op een
afstand van vier a vijf Engelsclie mijlen, of van den
eenen poststal naar den anderen, geene hut ontmoeten ,
in geval van nood, hulp mogten kunnen bekomen. Hoe
meer deze bevolking toenam , des te meer zouden de
verafgclegene districten kunnen verschoond worden ,
van manschappen , vee , enz. te moeten leveren,
dit alles meer bij de hand kunnen
lieb-

en zou men

PPN616833911-PHYS_0208
( KJ3 )
hebben , mits voor al liet benoodigde ook behoorlijk
betaald wierde.
Yooral zou er dan gezorgd dienen te worden, dat de
policiedienaren, o£ zoogenoemde oppassers van den
Resident, die voor het kwaad moeten zorgen, de arme
Javanen niet zoo schandelijk knevelden en plunderden ,
zoo als velen met mij weten , dat waarlijk plaats heeft.
Het is dezen Entjek Opas, zoo als de bergbewoners
dat volk noemen, niet genoeg, dat zij door de dor-
pelingen van huisvesting, voedsel, paarden, enz. worden
voorzien; neen! zoodra zij, en voornamelijk in de af-
gelegene districten, zijn aangekomen, begeven zij zich
naar het Hoofd van de plaats of het gehucht; hun
paard wordt door een’ koerieng of gemeene ontzadeld
en hunne goederen behoorlijk geborgen. Het eerst
wordt hun de betel of Sierih voorgediend, die door
koffij met klein gebak verwisseld wordt, en daarna volgt
de maaltijd; maar met dit alles nog niet tevreden,
vorderen zij amfioen of opium en eene vrouw, om
hunne luije, maar, zoo zij zeggen, afgematte leden
te pidjiten of te knijpen, welke laatste, die zij door-
gaans zelve kiezen , hun willens of onwillens gegeven
wordt. Vertrekkende, nemen zij een versch paard,
en de eigenaar mag den oppasser, die ook wel tot
de Javanen behoort, doch meest uit de bcnedenlan-
den gekozen wordt, te voet achterna volgen. En
dit alles doet de bergbewoner zonder morren, zoo
N hij

PPN616833911-PHYS_0209
( *94 )

hij slechts vaa dat volk niet erger mishandeld wordt,


gelijk meermalen het geval is geweest.
Na hetgeen omtrent de Toendan of het leveren van
paarden gezegd is, zal liet zeker niemand bevreemden,
dat de gemeenc man het als eenen last beschouwt,
één of meer paarden te bezitten, en zich daarom op de
paardenfokkerij ook niet meer toelegt ; waartoe anders
in deze landen de beste en ruimste gelegenheid is.
Daarbij komt nog , dat, als een der Hoofden een fraai
veulen of jong paard , hetwelk goede kenteekenen tot
de jagt heeft, van zijne merrie bekomt, de Regent
het'zich dan toeeigent; even als hij en de Hoofden
zulks van den gcmccncn man mede doen.
Met de Butfelstoctcrijen is het niet beter gesteld.
Zoodra de eigenaar eener Buffelstoeterij eenige jonge
buffels heeft, welke ter verkoop geschikt zijn, mag hij
die niet uit het Regentschap voeren , alvorens hij zijn
districtshoofd cn den Regent daartoe verlof gevraagd
heeft. Deze nu verbieden veeltijds den uitvoer , onder
voorwendsel, dat er gebrek aan buffels voor den ver-
voer van koffij is. De eigenaar kan dat vee, zonder
verlies, niet langer behouden, heeft geld noodig, enz.
en biedt nu den Regent of zijn districtshoofd de buffels
te koop aan, die daarvoor dan betalen, wat zij geven
willen. En terzelfder tijd , dat de buffels voor den
vervoer van koffij zouden benoodigd zijn, zoo als werd
voorgegeven, voeren de Regenten dezelve, op passen

PPN616833911-PHYS_0210
( *95 )
of vrijgeleibrieven van den Resident , bij honder-
den uit.
Het zijn dus de Regenten en Hoofden , die hunne
onderhoorigen op eene verregaande wijze knevelen;
want niets is er, dat de gemeene man zijn eigen noe-
men kan : zelfs van zijne kinderen, zoo onder deze
meisjes gevonden worden , die er wèl uitzien , is hij
niet zeker ; deze worden hem willekeurig ontnomen ,
en tot bijzitten der Regenten en Hoofden gemaakt.
Gaat de Regent ter jagt, dat zeer dikwijls gebeurt,
dan vallen zijne jagers, als stroopers , op de veld- en
boomvruchten der in t de nabijheid van het jagtplein
gelegene gehuchten aan ; en dikwijls worden 5o , 60
en meer buffels ontboden , op ieder van welke een
man of jongen gezeten is, om langs een’ zeer grooten
omtrek het wild op te drijven , waardoor die men-
schen met hun vee , telkens , eenen ganschen dag en
langer, van hunne werkzaamheden worden afgehouden.
Zoo de Europesche Opziener der koffij-cultuur met
dit alles niet instemt, en de knevelarijen der Regen-
ten en Hoofden tracht tegen te gaan en daarover
klaagt, dan weet de Regent het doorgaans zoodanig
te bewerken , dat de Opziener naar een ander Re-
gentschap wordt verplaatst , waar hij dan met geene
goede oogen wordt aangezien, wijl zijn nieuwe Regent
weet , waarom hij verplaatst is. Blijft hij echter waar
hij was, dan kan hij geen goed meer doen; want alles
N 2 werkt

PPN616833911-PHYS_0211
( >96 )

%verkt hem tegen, en hij verkeert dan in eenen zeer


onaangenamcn moeijelijken toestand.
In incest al de districten hebben de Regenten
eenc menigte van jagt— en jonge paarden staan , welker
getal honderden beloopt. Elk paard heeft een man ,
die het verzorgt. Deze menschen zijn, zoo niet geheel,
voor het grootste gedeelte althans, aan de koffij-cultuur
onttrokken , en worden , hetzij de afstand van uren of
dagen is , naar willekeur , in de Iloofd-negorij ontbo-
den , om de paarden te vertoonen ; en ook dit weder
gaat alles ten laste en bezwaar van den gemcenen man.
In de Districten, waar de uitgostrektstc weiden ge-
vonden worden , houden de Regenten hunne buffels en
andere hoornvec-fokkcrijcn en paarden-stoetcrijcn , waar-
over soms aan gehcele gehuchten de oppassing is aan-
bevolen en welke daardoor van andere wcikzaamhedcn
zijn afgescheiden. De Hoofden volgen* in dit alles liet
voorbeeld hunner Regenten 11a ; en aldus is ieder in
zijnen rang een grootcr of minder ondcrdrukkci van den
gemcenen man.
Hetgeen hiervoren omtrent liet gedrag der Regenten
en Hoofden gezegd is , kan niet dan bij allen , die
in de Regentschappen lang genoeg verkeerd hebben ,
bekend zijn. Buiten dit alles , zoude er nog vele stuk-
ken betrekkelijk de handelwijze der Regenten , van het
grootste aanbelang, en waarvan men gruwen zoude ,
kunnen verhaald worden, indien de rivieren, welke
achter

PPN616833911-PHYS_0212
( J97 )

achter de Dalms of verblijfplaatsen der Regenten loo-


pen , spreken of getuigen konden ; doch hierover wil
ik liefst niet verder uitweiden.
Al deze knevelarijen en onderdrukkingen van den
gemeenen man kunnen onverwijld geweerd en te keer
gegaan worden , indien de Regenten uit hunne posten
ontzet , en de Districts- en mindere Hoofden onder het
onmiddellijk opzigt van fatsoenlijke en bekwame Euro-
peanen geplaatst werden. Het ontslaan der Regenten
uit hunne betrekkingen tot het Gouvernement zoude
op eene , voor hen voordeelige, wijze kunnen geschie-
den , door het toekennen van een jaarlijksch pensioen
en het in bezit laten van die rijstvelden , welke zij
als hunnen eigendom beschouwen. Van deze rijstvelden
zouden zij alleen tiend-vrij kunnen zijn ; terwijl, buiten
deze Regenten , hunne familie , de Districts- en verdere
Hoofden , als tiend-pligtigen zouden moeten aange-
merkt worden.
Om aan gemelde Regenten , bij hun ontslag uit
’s Lands dienst, eén of meer kampongs toe te staan ,
welker inwoners zij voor niet al dat slaafsche werk
kunnen laten verrigten, hetwelk zij gewoon zijn door
hunne onderhoorigen te laten doen , zoude ik ten
sterkste af keuren: wijl deze dorpen dan de tocvlugts-
oorden zouden worden van vagebonden , ledigloopers ,
enz. , en een slecht voorbeeld aan de overige zouden
geven , daar het zeker is, dat de Regenten naar hunne
N 3 dor-

PPN616833911-PHYS_0213
( »98 )

dorpen, zoo veel mogelijk, meer volks zouden trachten


te lokken , om daardoor steeds over een grooter aantal
menschen het gezag te kunnen voeren.
Door hun eene behoorlijke jaarwedde toe te staan,
zoude men hen in staat moeten stellen , om die per-
sonen , welke zij als bedienden noodig hadden , te
onderhouden , even als zulks het geval is met alle
Europeaansche ambtenaren op het eiland.
Men zal welligt zeggen: het is nu het tijdstip
niet, om die Regenten uit de dienst van liet Gou-
vernement te ontslaan , daar de onlusten op Java nog
voortduren; dan , ik ben stellig verzekerd , dat zulks
in geenen deelc eenig nadeel zoude veroorzaken ,
en dit ten allen tijde, zonder eenige stoornis, kan
geschieden.
Om de Regenten gedeeltelijk in hun gezag te laten
bestaan, en hen als hoofden der Policie aan te stel-
len , zoude ik als zeer ondoelmatig beschouwen. (Zij
gevoelen zich dan veel ongemakkelijker, dan wanneer
zij in ééns geheel ontslagen , als vergeten burgers,
naar hunnen veelal vadzigen aard, in ledigheid, hun-
nen tijd kunnen doorbrengen, en behouden dan een
gedeelte van dcrzelvcr aanzien en invloed, hoewel niet
genoeg, om in hunne vorige grootheid te kunnen
pronken , daar zij, als vernederden , een minder gezag
uitoefenen.) Dit zou onaangename botsingen geven,
welke vermeden worden, zoodra zij zich geheel zon-
der

PPN616833911-PHYS_0214
( *99 )

der eenige betrekking, naar hunnen smaak , kunnen


afzonderen ; en het is te wenschen en hoogst aan te
raden, dat, bijaldien mijue voorgestelde verbeteringen
in aanmerking mogten komen, en alzoo Zijne Majesteit
het lot van zoo vele zijner Javaansche onderdanen
wilde verbeteren, de verandering, met ontzetting der
Regenten uit hunne posten, onmiddellijk volge, waar-
door het lot van duizenden het zekerst gewaarborgd
en het duurzaamst bevestigd zal worden.
Een voorbeeld, hetwelk algemeen genoeg bekend
is, ter overtuiging, 'wat een Europeaan, in een uit-
gestrekt land, met Inlaudsche hoofden, maar zonder
Regent, kan uitrigten , zal uit de oppervlakkige be-
schrijving van het beheer van het Landgoed Soeka-
boemie blijken; men vergunne mij deswege liet vol-
gende , hier toepasselijk, mede te deelen.
Nadat ik, in den jare i8i3, door publickcn aankoop,
mede-eigenaar van de Districten Goenoeng Parang, Tji-
mahie Tji-heulang Pa-gadong-an en Pa-gasah-an gewor-
den was, en het beheer van dat groote Landgoed,
hetwelk van eene bijzonder groote uitgestrektheid was,
had op mij genomen, was mijne eerste zorg, mij het
lot van den gemeenen man aan te trekken. Bij de
herhaalde reizen, welke ik, in alle rigtingen, zoo. wel
langs de scheidingen van, als door het laöd maakte,
werd ik met de localiteit van hetzelve en met den
staat der inwoners spoedig bekend. In ieder gehucht,
N 4 waar

PPN616833911-PHYS_0215
( 200 )

Waar ik kwam, aan ieder, die mij ontmoette, zeide


ik, dat, wat incn ook te klagen of te vragen had,
men gerust, ten allen tijde, tot mij konde komen,
en ik voor een ieder, wie ook, te spreken zoude zijn.
Doordien ik mij de taal en liet schrift der Soendasche
volkeren had eigen gemaakt, behoefde ik geenen tolk,
om mijne gezegden aan de landsvolkercn over te bren-
gen,'en konde ik, wanneer men tot mij kwam, ter-
stond zelf met hen handelen , zonder dat een vertolker
daarbij iets af of toe konde doen , hetgeen den gemee-
nen man bemoedigde, om mij zelf aan te spreken.
Nadat ik dus kennis van de bestaande inrigtingen
in mijne districten verworven had , begreep ik, dat
eene te zamenvoeging van al die districten, onder
éénen naam , nuttig zoude zijn, om daardoor het volk,
als het ware , tot eén huisgezin (om mij zoo eens
uit te drukken) te vereenigen , waarvan zij mij als het
hoofd konden beschouwen. Een doelmatige naam, het
heilzame klimaat, en het schoone en rijke tevens van
het land aanduidende , werd uitgedacht , en mijne
keuze bepaalde zich tot die van Soeka-boemie , werelds
lust, ook lust des aardrijks bcteckcncnde ; waarvan
het gevolg was , dat voortaan de lands ingezetenen uit
de onderscheidene districten zich door den algemccnen
naam van Orang Soeka-boemie van die der overige
districten der Treangcr-Regentschappen lieten onder-
scheiden.

Met

PPN616833911-PHYS_0216
N 5 Dat,

( 20 1 )

Met de algemeene inrigtingen in de Preanger-Regent-


schappen ten volle bekend , wist ik ook , dat de on-
derdrukking van Regent en Hoofden door deze volkeren
mede was ondervonden. Hen daarvan te ontlasten,
was dus mijne eerste bezigheid. De Regent baalde
paarden, hoornvee en al wat hij verder tot bezwaar
der ingezetenen daar had , weg. Ik maakte den districts-
en minderen hoofden mijn verlangen bekend , om voor
hunlieder eigen onderhoud te willen blijven zorgen ,
maar mij tevens ook de belangen van den gemeeuen
man te zullen aantrekken, en zijn lot op alle moge-
lijke wijzen te verbeteren.
In het begin van liet jaar 1814 had ik eene alge-
meene verzameling van al de Hoofden en van een’
è twee der oudsten, Kokollots, van de mindere klas-
sen, uit ieder gehucht, te mijnent, om met elkander
te beraadslagen over de voordeeligste en eenvoudigste
wijze , waarop de belangen van landeigenaren en inge-
zetenen ,' vereenigd , zouden kunnen geregeld worden.
Rij deze bijeenkomst , waarbij ieder lid der verga-
dering, vrij en ongehinderd, zijne eigene denkbeelden
konde opgeven , bragt ik al den aanwezigen onder
het oog , dat elk hunner eigenaar van het zijne was ;
dat noch de Hoofden, noch de Landsheeren , zich iets
van de ingezetenen mogten toeëigenen , en van hen
niets zouden eischen , dan tegen eene behoorlijke
betaling.

PPN616833911-PHYS_0217
( 202 )

Dat, om voor te komen, dat noch de bedienden


der Hoofden ,• noch die van de landeigenaren , iets op
naam van hunne meesters zouden komen vragen, zij
allen weidt i aangezegd, om, bij welke aanvragen
ook , niets te mogen afgeven , zonder daarvoor terstond
betaald te worden. Door dezen maatregel werd aan de
Hoofden de magt benomen, om voort te gaan, alles van
den gemeencn man om niet te vorderen ; daaren-
tegen werd hunne eer daarbij niet gekrenkt, doordien
er slechts van de Pandakawang’s bedienden gesproken
werd. De Hoofden gevoelden zich op deze wijze de
•handen gebonden. Eenmaal slechts heb ik ondervonden,
dat een hunner hiervan misbruik gemaakt had , hetgeen
mij echter terstond door de belanghebbenden werd
bekend gemaakt; want bij de terugkomst der ouden
in hunne gehuchten , ging het verhandelde van mond
tot mond, en was weldra alom over het Land ver-
spreid. Tot dus verre hadden de ingezetenen van dit
Land hunne tienden aan den Regent, die naar
willekeur geheven werden, opgebragt. Het Gouverne-
ment stond het heffen van een vijfde gedeelte van den
oogst toe, hetwelk dus meer was, dan de bevolking
gewoon was op te brengen : want het een tiende der
padie of Jekkataan de priesters, waarmede ik mij niet
inliet, werd voortdurend en geheel uit vrijen wil
opgebragt.
Niettegenstaande deze vermeerdering van een tiende
ge-

PPN616833911-PHYS_0218
( 203 )

gedeelte, gevoelde de Inlander zich ten hoogste ver-


ligt, zoo als nader uit de gevolgen blijken zal.
"Van de koffij werd aan de landeigenaren door de
ingezetenen geen kontingent betaald, maar zij bleven
dit op den ouden voet leveren : omdat, hoe onbillijk
en onregtvaardig ook, liet Gouvernement dat product
als eene geforceerde leverancie van dit landgoed be-
schouwde.- Maar ook deze cultuur werd meer doel-
matig geregeld, en in overeenkomst met de overige werk-
zaamheden gebragt: zoodat de eene cultuur om de
andere niet behoefde verwaarloosd te worden.
Van de palmboomsuiker hadden te voren Regent
en Hoofden hunne winsten, en werd deze handel,
ten voordeele der Chinezen op de Buitenzorgsche
markt, en ten bezware der Lands ingezetenen , gedreven.
De Javasche zwarte suiker moest door de kokers aan
de Chinezen voormeld geleverd worden. Deze gaven
daarvoor, meest in koopmanschappen, als ijzeren suiker-
kookpotten, lijnwaden, tabak, Gambicr (zeker verdikt
boomsap) enz. zoo veel zij wilden, en deden dan de
* Regenten en Hoofden door geschenken te goed.
Van het katoen, kapas en de oliebooneu, Katjang
mienjak, te voren reeds beschreven, werd alleen een
vijfde gedeelte geheven van diegenen , welke die pro-
ducten cultiveerden , om daarmede handel te drijven ,
en dus ook door andere cultures aan de landeigenaren
niets opbragten.

Ten

PPN616833911-PHYS_0219
)

( 2o4 )

Ten einde eenc geregelde opbrengst daar te stellen ,


en ieder eigenaar van Savvali of rijstvelden verzekering
van zijne in bezit hebbende velden te geven, werden
al de Sawah’s van ieder man één voor één gemeten
en in twee klassen verdeeld, als: Sawah datar, welke
op vlakjte, en Sawah mierieng, die op afhellende
gronden waren aangelegd. Alvorens nu te bepalen,
Wat van ieder veld zoude geheven worden, werd op
verscheidene plaatsen en gronden, bij den eerstkomen-
den oogst, nagegaan het getal bossen, dat een rijst-
veld van deze en gene grootte oplcverdc. En toen
zulks, met overeenkomst der hoofden, priesters en
Kokollots of oudsten des volks, op een middelbaar
gewas berekend was , bleek het, dat het bijna een
vijfde , en dus nog ten voordeele der cultivaleurs ge-
nomen , zoude bedragen: voor de Sawah datar, van
tien vierkante roeden, zestien katties, en van de Sawah
mierieng , op gelijke tien roeden , veertien katties (van
vijf kwart pond ieder) in padie, zoo als dezelve op de
velden gesneden en tot bossen gebonden was.
Yan deze opmeting kreeg ieder houder van rijstvelden
een bewijs, als verzekering van zijnen eigendom, met
aanduiding van den naam des houders, van het gehucht,
waaronder de velden gelegen waren, en van het
hoofd of den Mandoor, waaronder de houder behoorde;
de lengte- en breedte-maat der velden, en den inhoud
van vierkante roeden; het getal der afdceliugeu of ko-
tak-

PPN616833911-PHYS_0220
( 2o5 )

takkan van iederen eigenaar, en hetgeen daarvan voor


iiet' moest worden opgebragt, verdeeld in Tjains,
Timbangs en Gedings; vervolgens , hoeveel gestampte rijst
ieder voor zijn kontingent moest opbrengen, en in welke
kwantiteit koffijboonen hij die schuld konde betalen.
De verschillende Hoofden kregen daarvan de noodige
bewijzen, waarbij de gemelde briefjes, van numero
één af, tot verder , waren ingeschreven.
Zoo hield , bij voorbeeld , het districtshoofd van zijn
geheel district een boek, waarin troepsgewijs de Sawah-
briefjes, voormeld, waren opgeschreven. Even zoo
had de Kapala troep eene lijst van zijne afdeeling, en
de Mandoor weder van de huisgezinnen , welke onder
hem stonden, en bij mij werd een Grootboek gehou-
den , waarin al de inwoners met hunne briefjes bekend
stonden. Gebeurde er nu iets , hetzij de een den ander
een gedeelte der velden betwisten wilde, of dat er
verschil over de opbrengst was, dan ging de belang-
hebbende naar het hoofd zijner afdeeling, om de zaak
geregeld te krijgen. Werd dezelve daar niet njiar ziju
genoegen uitgewezen , dan vervoegde hij zich bij mij ,
en ik zag volgens zijn briefje, op mijn boek, onder
het district, troep of gehucht, waar hij behoorde,
en volgens ziju nummer, met één’ oogopslag na,
hoedanig de zaak stond, en de kwestie was al
spoedig geregeld.
De Hoemah’s en Tipar's , hooge en bergrijstvelden,

wer-

PPN616833911-PHYS_0221
( ao6 )

Werden jaarlijks, omdat dezelve geene bepaalde grootte


hadden, bij den oogsttijd, opgenomeu en daarna
het | ingevorderd.
Het stond den houders van rijstvelden vrij , hun
kontingent padie, naar eenen middelbaren marktprijs
berekend, in koffij te kunnen betalen, hetwelk bij
vervolg van lijd zoodanig toenam, dat er geene rijst
ontvangen werd, dan van diegenen, die, of in het
géhcel geene, of geene genoegzame kwantiteit koffij
hadden, om hun kontingent te kunnen voldoen.
De ingezetenen kwamen daardoor in het bezit van
hun kontingent padie, geheel of gedeeltelijk, en deden
daarmede, op de beste wijze, hun voordeel, zooda-
nig, dat zij, bij eene goede markt voor de rijst,
en door de betaling in koffij, de helft van hun kon-
tingent slechts behoefden te verkoopen, om dat geld
weder terug te bekomen , hetwelk zij voor de kwan-
titeit koffij, welke zij daarvoor in ruil hadden gege-
ven , zouden hebben ontvangen, zoo zij geheel hun
kontingent in rijst betaald hadden. Deze schikking
was eene sterke aanmoediging, om de koffij-cultuur
meer en meer uit te breiden.
Even zoo kon mede het kontingent in geld betaald
worden , tegen berekening van eenen prijs , welke den
planters nog speculatie overliet, om eene hoogere markt
af te wachten , en dan voor zich zelve te verkoopen.
Omtrent dat gedeelte van het kontingent van padie ,
het-

PPN616833911-PHYS_0222
( 207 )

hetwelk , noch door koffij , noch met geld betaald


was , werden er voordeelige schikkingen en bepalingen
gemaakt, waarop dat kontingent , in padie of in rijst,
op bepaalde plaatsen, en tot vastgestclde prijzen, aan
Chinesche rijstmolenaars , kon worden afgeleverd.
Yoor liet stampen dezer rijst werd aan den kontin-
gent schuldige veertig stuivers voor de Tjaiu be-
taald , en voor het afbrengen der rijst naar Buitenzorg,
van de vijftig gautangs (naar de gelegenheid der distric-
ten ,) van vijftig tot zes en zestig stuivers. Daarenboven
genoten de Hoofden, als mandoors, voor de rijst,
welke door hunne ondcrlioorigen werd afgeleverd ,
twee , en de Districtshoofden , uil hun geheel district,
zes stuivers, van iedere vijftig gantangs.
De zwart bruine of areen-palmboomsuiker , onder
den naam van Goela Hidung of Gocla Kawoeng bekend ,
werd tot een belangrijk en winstgevend artikel van
uitvoer , zoowel voor landeigenaars als ingezetenen ,
gebragt , en zoodanig geregeld , dat door het koken
der suiker en het transporteren daarvan honderde
huisgezinnen hun bestaan vonden, de hoofden hun
voordeel genoten , en de landeigenaars van dat boom-
sap eencu voornamen post als voordeel te boek stelden.
De tabaks-cultuur (uit Amerikaansch tabakszaad voort-
geteeld) werd aangemoedigd , in het groot uitgebreid,
en hield al spoedig honderde handen bezig, die daar-
door een ruim bestaan vonden. Dit product leverde
ook

PPN616833911-PHYS_0223
( ao8 )

ook liet vooruitzigt aan de landeigenaars, om zeer voor-


deelig te zullen worden.
Met dat oogmerk werd de cultuur van gewone zwarte
peper, ladah liidung , ook ingevoerd.
Er werden dus meerdere cultures aangelegd, en
de bestaande aanmerkelijk vermeerderd. Het kon
dus ook niet missen, of de werkzaamheden moesten
vermeerderen. Dan, alles was op een’ vasten voet
geregeld. De gemeene man deed niets, bragt niets
op, of werd billijk daarvoor betaald ; en na de op-
brengst van zijn kontingent, was liet overige vier
vijfde gedeelte zijn volle eigendom, waarover hij naar
welgevallen koude beschikken. De paaiden, het
hoornvee en pluimgedierte vermeerderden aanmerkelijk.
Wien liet, bij den aanleg van nieuwe rijstvelden, aan
gereedschappen en buffels, zelfs aan padie tot zaad
ontbrak, deze werd daarvan voorzien, en betaalde bij
kleine gedeelten de waarde daarvan bij herhaalde
oogsten weder. Tot verfraaijing van het land en
gcrijf der ingezetenen werd de bestaande slechte weg,
op vele plaatsen , verlegd , en waar de oude weg be-
houden bleef, werd dezelve aanmerkelijk verbreed.
Een aangename en van goede overdekte bruggen voor-
ziene weg werd van het westen naar het oosten, ter
lengte van 3a palen of cngelsche mijlen, en zoo gelijk
mogelijk, aangelegd; in het midden, \i voeten breed,
met zoden belegd. Links en rcgts van deze zoden was
een

PPN616833911-PHYS_0224
( 209 )

een begrint pad van 6 voeten breed, welks buiten-


zijde met eeue levendige hegge en met fraaije hoo-
rnen , waaronder veel citer en oranje , beplant was.
Het aanleggen en graven van vele kanalen of water-
leidingen , geheel voor rekening der landeigenaars ,
naar uitgestrekte ledige vlakten, bragt onoverzienbare
woeste streken onder cultuur.
Het bouwen van eenen fraai jen Masigiet of Maliome-
daanschen tempel, (mede voor rekening der landeige-
naars) te Soeka-boemic , verzekerde de ingezetenen , dat
hunne godsdienst niet zou worden geschonden , en bragt
de priesterenschaar zeer op onze hand , daardoor kondc
ik met zachtheid, de landsinwoneren, wanneer dit noodig
was, aan hunne verpligtingen behouden en verbinden.
De scholen, en wel voornamelijk eene der belang-
rijkste , te Rambay werden verbeterd, en het onderwijs
meer doelmatig behartigd.
De gemeene lauds ingezetenen werden , bij iedere
gelegenheid, welke zich dagelijks, door mijn gestadig
rondreizen door het landgoed, opdeed, aangemoedigd,
om hunne woningen te verbeteren ; de dorpen met
kokos- en andere nuttige vruchlboomen , ook met bam-
boeriet , daar zulks nog zijn kon en ontbrak, te be-
planten ; langs de heiningen der dorpen koflijboomen
te planten, waarvan om de oost, in de Vorstenlanden,
zoo veel vruchten ’s jaarlijks worden ingeoogst, en
die onder den naam van paggcr-kollij bekend zijn ; en
O

ein-

PPN616833911-PHYS_0225
( 210 )

eindelijk om hunne kleedercn te verbeteren en fcich


meerdere bcnoodigdheden aan te schaffen , welke hun
met vrouw en kinderen het leven konden veraange-
namen , en waartoe zij thans in staat waren gesteld
door de meerdere verdiensten, welke zij nu, bij voor-
maals, genoten.
Zóó werden de voornaamste Hoofden in staat gesteld ,
om hunne bamboerieten woningen in houten huizen ,
met pannen gedekt , (welke laatste thans op het land
gemaakt en gebakken werden ,) te kunnen veranderen;
waardoor de hoofdplaatsen der districten een geschikter
en aangenamer aanzien kregen. Even zoo werden de
Hoofden en hunne vrouwen in; hunne kleederdragt
verbeterd en te gemoet gekomen. Bij de jaarlijksche
verrekening van contingent en regeling van de werk-
zaamheden voor een volgend jaar, welke in ieder
district en in tegenwoordigheid van al de Hoofden
gehouden werd, werden cr geschenken, van wege de
landeigenaars, aan al -de Hoofden , ieder naar zijnen
rang , uitgedceld , bestaande in lakens , fluweelcn ,
gouden en zilveren passementen , chitsen , lijnwaden ,
enz.; zelfs werden de voorname Hoofden met gemaakt
goud- en zilverwerk vereerd; en het was, volgens
getuigenis van onbevooroordeelden, in het oog loo-
pende , zoo als de welvaart op het landgoed Soeka-
boemie was toegenomen.
Al deze ini'igtingen, en de wijze, hoedanig de in-
gc-

PPN616833911-PHYS_0226
( 211 )

gezetenen van het landgoed Soeka-boemie behandeld


werden, bleef dan ook niet lang onbekend, en was
van dat gevolg, dat dc bevolking ten sterkste toenam.
Yan heinde en verre kwamen vele huisgezinnen zich
op ons Land nederzetten , en uit die der Gouvernements
districten, waar de onderdrukking en knevelarij het
sterkst waren, kwamen zelfs Hoofden met hunne on-
derhoorigen, uit geheele dorpen, tot ons over. (i)
Daar

(l) Ter overtuiging, dat Soeka-boemie in cultuur werkelijk toe-


nam en ook in bevolking vermeerderde > zij liet volgende ter
bevestiging opgegeven.
In het jaar ïS14 kragt het landgoed Socka-boemic aan padie-
contiugent aan ons op 2254 Tjains, ieder van 1200 pond,
en in 1822, 4JI9 d°. : dus in den tijd van acht jaren eeno
vermeerderiug van r865 Tjains.
Bij den aankoop van dit landgoed was dc arccn- of palmboom-
suiker niet dan een last voor de ingezetenen. In het jaar 1822
hadden vele honderde huisgezinnen daarvan niet slechts een
ruim bestaan, maar bragt alleen dat artikel een zuiver revenu
aan de landeigenaars op van meer dan duizend gulden in de
maand, welk voordeel nu het Gouvernement geniet.
In het jaar i8i5, nadat de koffij-plantaadjes, die voorhanden
waren, alle weder behoorlijk waren gezuiverd en'onderhouden,
werd van het landgoed 465,713 ponden Koftij geleverd.
In het jaar 1818 was de leverantie 1,409,07.5 ponden en in
A°. 1825 was dezelve nog aanzienlijker vermeerderd. Het land
was toen wel reeds twee jaren weder aan het Gouvernement
overgegaan; maar dit neemt niet weg , dat dc koffij-vruchtcn van
dit jaar toch ook van de plantaadjes waren, welke onder opzigt
0 1 van
PPN616833911-PHYS_0227
( aia )

Daar dc welvaart op Soeka-bocmie zóódanig toenam ,


de cultuur merkbaar verbeterde en vermeerderde , en ,
door de meerdere bevolking, die van buiten aankwam,
vele nieuwe dorpen ontstonden, of verlatene weder
werden bewoond; (welk laatste vooral in dc geheele
uitgestrektheid van ons Land, langs liet strand der wijn-
koopsbaai, plaatshad, alwaar, bij mijne aankomst op
het landgoed, alle dorpen verlaten en verwoest, en
in het jaar 1819 weder geheel bevolkt, en nieuwe
aangelegd waren,) daar dc landeigenaren, door dc ge-
lukkige verbetering, die in het lot hunner ingezetenen
bestond, hun vermogen, door de pnberekenbare waarde
van hun landgoed, van dag tot dag, zagen toenemen,
kon het niet missen, of dit verwekte afgunst bij velen,
die hun dit onafhankelijk lot misgunden.
Dc Regenten en Hoofden, vooral die, welke in de
nabijheid van Socka-boemie woonden , werden in hun-
ne onderdrukkingen beperkt; want Socka-boemie lag
open voor al diegenen, welke hunne knevelarijen
moede waren. Bij deze verhuizingen, echter, werd
toch altijd wèl gelet, dat geene anderen zich, met
er woon, op ons Land kwamen vestigen, dan die
familien, welke in hunne vorige plaatsen gezeten en
werk-

van onze Administratie waven aangelegd geworden, lietgccn


klaarblijkelijk aantoont, tot welk ccnc vermeerdering wij ook
dit product zouden gebragt hebben.

PPN616833911-PHYS_0228
(% )
werkzaam geweest waren; en deze werden dan ook
in het bezit van gronden gesteld, om rijstvelden te
kunnen aanleggen, en verder van al het noodige
voorzien.
De liefde en toegenegenheid, welke onze lands-
volkeren mij betoonden ; de gerustheid, waarmede
ik onder meer dan twintig duizend zielen, van eene
andere natie , van eene geheel andere Godsdienst, en
op eenen afstand van een en twintig Engelsche mijlen
van de digtstbijgelegene plaats, waar zich andere Euro-
peanen bevonden, verkeerde, deed mij ook meermalen
de wangunst van sommigen mijner eigene natie be-
speuren en, ten laatste, zeer gevoelen.
De Javaansclie Regenten van Buitenzorg en Tji-ant-
joer, aan welke velen mijner landsgrooten vermaagschapt
waren , deden al wat zij konden, om mijne Hoofden
aan zich te verbinden en van mij af te trekken ; dan,
hierin slaagden zij niet. De uitoefening der policie was,
onder het opzigt van den Resident, aan den Regent
van Tji-antjoer verbleven ; en het was daardoor , dat
laatstgemelde mij en mijnen landsingezetenen meermalen
onaangenaamheden aandeed. Al deze onaangenaamhe-
den werden mij echter rijkelijk vergoed, door het
genoegen , zoo vele menschen, die zich in hunnen .toe-
stand verbeterd gevoelden, om mij te zien verzamelen,
en die allen het hunne toebragten , om de algemeene
■welvaart uit te breiden. En , niettegenstaande al deze
0 3 be-

PPN616833911-PHYS_0229
( 2l4 )

bezwaren , waren de resultaten voor ons en onze


ingezetenen allergunstigst; en het is op dit voorbeeld,
en de daardoor verkregene ondervinding, dat ik de
wijze van administratie op Soeka-boemie , in het belang,
tot groot voordeel van het Gouvernement , en tot
welzijn van zoo vele duizende huisgezinnen , gerust
voor de geheelc uitgestrektheid der Preanger-Regent-
schappen zou durven aanbevelen.
Waren de uitkomsten voor de landeigenaars en
ingezetenen van Soeka-boemie , ondanks alle tegen-
werking van alle kanten , in hunne administratie, zóó
«elükkig : hoeveel te meer zouden dezelve zulks dan
niet zijn , als alles ouder e'e'n beheer , en door kracht-
dadige ondersteuning van het Gouvernement, (want ,
ofschoon de landeigenaars aan de verbeteringen van
hunne landgoederen ook schatten te kosten hebben
gelegd , kan zulks weinig beteekenen , tegen hetgeen
door een Gouvernement kan gedaan worden) bewerk-
stelligd wierd.
Een veeljarig verkeer onder de Preanger-Regcntschaps
volkeren , in onderscheidene Gouvcrnemeuts betrekkin-
gen , en daarna als mede-eigenaar en beheerder van de
reeds meermalen genoemde uitgestrekte landen, ver-
schafte mij eene locale kennis van de geheele uitge-
strektheid dezer Regentschappen. In alle streken heb
ik dezelve , even als de Cheribonsche Regentschappen,
meermalen doorkruist. Ik heb mij taal , schrift en ge-
woon-

PPN616833911-PHYS_0230
( 2l5 )

woontcn dezer volken eigen gemaakt, en ben daardoor


in staat gesteld, met hunne zeden en huishoudelijke
inrigtingen van nabij bekend te worden.
Het lot van den gemeenen man heb ik mij , van
den beginne, dat ik onder hen verkeerde, aan, zoo
veel. in mijn vermogen was , aangetrokken, en wensclite
nog gaarne tot verbetering van hetzelve het mijne bij
te dragen
Het is met hartelijke toegenegenheid voor den Javaan,
en vooral voor hen, onder welke ik een gedeelte mijns
levens zoo genoegelijk en gerust heb doorgebragt,
doch geenszins uit gevoel van eigen waarde , (welke
ik openhartig beken , minder dan zoo vele anderen te
bezitten) dat ik het wage, eenige veranderingen en
verbeteringen voor de Preanger-Regentschappen voor
te dragen , welke voor het Gouvernement ontegenzeg-
gelijk van het grootste voordeel en aanbelang zijn ,
het lot der meerdere klassen, van den gemeenen man,
en ook zelfs dat der Hoofden, ten hoogste verbeteren,
en het geluk dier goede menschen, onder het vaderlijk
bestuur van onzen geëerbiedigden Honing, zeker bevor-
deren zullen. Liet het zich aanzien, dat over het ge-
heele eiland Java een algemeene regel van belasting
zou worden ingevoerd , dan zoude het onnoodig zijn ,
iets afzonderlijks voor de Preanger-Regentschappen voor
te stellen. Dan, daar, tot nog toe, het monopoliestel-
sel aldaar in werking gebleven is, kan het niet anders,
O 4 ten-

PPN616833911-PHYS_0231
( 2IÖ )

tenzij er andere maatregelen worden daargesteld, of


de inwoners dier Regentschappen zullen meer dan die
van het overige gedeelte des eilands onderdrukt blijven.
Vooreerst is liet allernoodigst, de mindere klasse van
de onderdrukkingen hunner Hoofden te ontslaan, door
de posten der Regenten af te schaffen, hetgeen op
eenen zeer eenvoudigen voet geschieden kan , door den
tegenwoordigen Regenten, zoo als reeds hiervoren ge-
zegd is, van wege het Gouvernement een inkomen te
verleenen , geëvenredigd aan hetgeen zij nu van de
koflij gelden trekken ; welk inkomen, bij hun overlijden,
voor een gedeelte aan hunne wjeduwen konde verze-
kerd worden.
De Regentschappen, aldus van hunne eerste inland-
sche Hoofden ontslagen, konden in kleinere afdeelin-
gen , bij voorbeeld , drie , vier ii vijf districten , onder
ééae benaming, zoo als met Soeka-boemie plaats had,
verdeeld worden; over ieder van welke afdeeling een
fatsoenlijk Europeaan, als policie-beambte en directeur
der cultures, zoude kunnen worden aangesteld.
Door deze inrigting zouden meerdere Europeanen
zich in deze landen verspreiden; terwijl ieder, zoo
veel mogclijk , in het midden zijner afdeeling wonen-
de, van alles meerder en beter kennis dragen zou, en
het bestuur van den Resident doelmatiger en gemak-
kelijker maken. Want, door de uitgebreidheid van
de Prcanger-districten kan, zoo als het nu is, noch
de

PPN616833911-PHYS_0232

( 217 )
de Resident noch de Opzieners alles naar behooren
4nagaan.
De post van Inspecteur der cultures, te voren ver-
meld , zou , wanneer de Resident de vereischten daartoe
^ in zich vereenigde , kunnen vervallen.
De tractementen der directeuren van de afzonderlijke
afdeelingen zouden moeten voortspruiten uit de op-
brengst van de producten, welke ieder hunner aan
het Gouvernement aflevert: bij voorbeeld, dat zij van
iederen pikol koflij of Tjaiu padie, die uit hunne af-
deeling aan den Lande geleverd werd, eeuige stuivers
genoten , zoo mede van andere opbrengsten , welke
door verpachtingen enz. aan den Lande kwamen.
Het eene directeurschap zou door de ligging der
districten, de bevolkitig en den aard der gronden,
voordeeliger dan het andere zijn, en dus tot aansporing
kunnen dienen, om, naar mate men zich beijverde en
bekwaam maakte , in betere afdeelingen op te klimmen.
De policie zou, voor zoo verre het de Inlaudsclie
Hoofden aangaat, door één Hoofd-Jaksa in iedere af-
deeling , en zoo vele onder-Jaksa’s en mindere bedien-
den als naar de grootte der districten noodig waren,
kunnen worden waargenomen ; welke allen door het
Gouvernement behoorden gesalarieerd te worden.
De districts- en andere Hoofden konden alsdan
uitsluitend tot de cultuur gebruikt, en, in getal,
denkelijk ook verminderd worden. Deze moesten,
O5

even
PPN616833911-PHYS_0233
( 2l8 )

even als de Europesclie directeuren , hun bestaan uit


de voortbrengselen genieten ; waartoe, in de eerste
plaats, de twaalf stuivers van iederen pikoi koflij,
zoo als tot nog toe betaald wordt, mede zouden
kunnen strekken.
Omtrent de priesters behoefde er weinig verandering
gemaakt te worden. Deze bestaan buiten het Gou-
vernement , en konden dus op dezelfde wijze , als zij
nu zijn, gelaten worden, met uitzondering van de
Panghoeloe’s of lioogepriesters , aan welke het, om
verscheidene redenen , doelmatig zoude zijn, dat door het
Gouvernement een jaarlijksch inkojncn wierd toegelegd.
Sinds eenige jaren is het in deze Regentschappen
al meer en meer in gebruik gekomen , dat ook van
dddr , even als verder om de Oost van Java, Priesters
op verschillende leeftijden zich naar Mecca begeven,
om in die gewijde stad in de leer van Molihammad
onderwezen te worden. In stede van zulks aan te
moedigen , of het den jongen priesters gemakkclijk te
maken , de reize naar Arabië te kunnen ondernemen,
geloof ik , dat het voor de veiligheid van het Gouver-
nement wenschélijk ware , dat deze pelgriins-reizen, zoo
veel mogelijk , wierden tegengegaan en moeijelijk ge-
maakt : wijl de priesters, die ik meermalen als een-
voudige wezens heb zien vertrekken , als doorslepcne
Arabieren terugkwamen.
Het zoude, mijns inziens, doelmatig wezen, de in de
Re-

PPN616833911-PHYS_0234
( 2ig )

Regentschappen aanwezig zijnde priesters, die naar Mecca


geweest waren , wel in hunne betrekkingen te laten
blijven, maar aan geene zoodanigen in het vervolg
den post van hoogepriester op te dragen. Beter ware
het , zoo als ik te voren gezegd heb , dat de pries-
terscholen, door zoo veel mogelijk bekwame en aan
het Gouvernement gehechte priesters, die niet in Mecca
geleerd, maar door de Natuur met een gezond oordeel
begiftigd waren , (want dezulken , ofschoon niet in
grooten getale , worden er echter wel gevonden) be-
stierd , en uit die leerlingen , in het vervolg , bij
voorkeur de priesters, voor de verschillende afdeelingen
dezer Regentschappen, genomen wierden.
In de geheele Residentie der Preanger-landen diende
eene opmeting van al de bestaande Sawahvelden plaats
te hebben, op dezelfde wijze, zoo als onder de opge-
gevene administratie van Soeka-boemie voorkomt. De
bepaling van belasting zoude eens vooral moeten geregeld
worden ; en iedere tegenwoordige bezitter van rijstvel-
den, of aanlegger van'nieuwe, moest in het bezit van
die velden, als zijn eigendom , blijven, zoo lang hij
dezelve, behoorlijk cultiverende , aan zijne verpligting
van opbrengsten voldeed ; zonder dat hem die velden,
bij eene nieuwe jaarlijksclic verpachting , konden ont-
nomen worden ; hetgeen ik voor geheel Java als
allerschadelijkst beschouw. Bij overlijden , zouden de
rijstvelden aan de erven moeten overgaan.

Hier-

PPN616833911-PHYS_0235
( 220 )

Hierdoor zouden aan werkzame lieden niet alleen een


beter lot verschaft worden; maar die groote drijfveer
der mensclielijke bedrijven, de zucht naar vermeerde-
ring hunner bezittingen, en het verlangen om aan
hunne nakomelingen een blijder vooruitzigt te openen,
zou in hen opgewekt worden, en het algemeen zoude
er oneindig bij winnen.
Yan de Hocmah’s-, Tipars-, Katjang, Soc-ock, Djagong
(maïs) Tiwoe, Tabak- en andere velden, welke bij
afwisseling bebouwd worden, kon, eens vooral, cene
bepaling van opbrengst vastgesteld worden. Tot dat
einde behoefde men slechts, hier en daar, een veld,
met gemelde producten beplant , bij den oogst op te
nemen , om te zien , hoe veel elk had afgcleverd , cn
tot welk eene waarde, om daarna, naar de grootte
van ieder, bij de vierkante roede berekend, de op-
brengsten aan het Gouvernement te bepalen.
Om het land meer geregeld aan te kweeken en te
bebouwen, zou het noodig zijn, dat bij ieder gehucht,
en zoo nabij hetzelve mogelijk, een, naar mate der
bevolking, uitgestrekt stuk gronds, waar geen water
kon aangebragt worden,' cn dus tot den aanleg van
sawah’s onbekwaam was, aangewezen wierde; waarvan
ieder huisgezin, berekend naar de talrijkheid der fami-
lie , zijn deel had; hetwelk hij, bij voorkeur, tot
aanleg van bovengenoemde velden of tuinen zou moe-
ten gebruiken , zonder dat het hem vrijstond , die el-
ders ,

PPN616833911-PHYS_0236
( 221 )

ders, naar willekeur, te mogen aanleggen. Eu zoo


eenige dezer familiën bun toegedeeld stuk gronds
drie achtereenvolgende jareu, zonder bondige redenen,
onbebouwd lieten liggen, alsdan die ledige gedeelten
aan andere, meer werkzame en nijverige huisgezinnen
toe te staan, (i) De overige uitgestrektheid van woest
en

(i) Bij het meer bepalen van gronden, welke tot aanleg van
Katjang, Soeöek , Djagoeng , Hoewie en andere tuinen mogen
gebruikt worden, zou de bemesting dier gronden noodig zijn,
en deze ook ten sterkste moeten aanbevolen worden. Tot nog
toe gevoelde de berg-Javaan geene behoefte , om zijne gronden te
bemesten, niettegenstaande hij daartoe de meststoffen in zijne
buffel kralen , Kandang moendi eng , in de ruimte bezit, cn , zonder
cenig gebruik, door de regens laat wegspoclcn, daar hij liever
zijne tuinen, nu hier, dan elders, op nieuwe gronden aanlcgt.
Door bemesting, zouden zij de reeds goede gronden nog aan-
merkelijk verbeteren en de schrale en drooge tot meer vrucht-
bare maken , de vruchten , welke zij daardoor in dit zoo gunstig
gelegen klimaat zouden bekomen , allczins vermeerderen en verbe-
teren. Een voorbeeld zal genoegzaam zijn, om zulks te staven.
Op Soeka-boemie, eene betere bewerking van grond, dan
die , waaraan men gewoon was, en waardoor de grond slechts
4 a 5 duim werd omgewerkt, willende invoeren , werd daartoe
een Europeesche ploeg gebruikt. Ik nam ecu schraal stuk rooden
cn droogen grond, hetwelk ik herhaalde malen liet omwerken en
wél beëggen ; plantte daarin de slechtste ranken van Ilocivie of
patattes , die op een schraal stuk grond, cn dus ook zeer on-
voordeelig , gegroeid waren, en waarvan de Hoewie of vrucht
slechts de grootte van ccncn kleinen komkommer had , met dat
gevolg, dat de menigte van Patattes, welke ik, tot verbazing
der

PPN616833911-PHYS_0237
( 112 )

en ledig liggendcn grond, bosschen, enz., zoude als


algemeene weiden kunnen beschouwd worden.
Zoo als ik te voren gezegd heb, zoude het, om
vele redenen , nuttig zijn, dat de Djalma Boeroeng,
vogelen-volk, of menschen als vogels, zoo genoemd,
omdat zij, als de vogelen, nu hier, dan elders rond
trekken , en veeltijds kleine hutjes in de boomen bou-
wen , waarin zij met hunne familiën wonen, van het
rond-

dcr daarbij wonende en voorbijkomende Javanen, daarvan inza-


melde, de grootte van twee voet en meer lengte en vier a vijf
duim in doorsnede hadden. Men dacht' eerst, dat deze onge-
wone aardvruchten van binnen ledig of voos zouden wezen; dan
liet bleek, dat dezelve, zoo niet smakelijker, ten minste niet
minder goed, dan de anderen waren. Verscheidene getuigen ziju
hier in Holland nog aanwezig, welke deze grootc Palattcs ge-
zien , en meermalen daarvan gegeten hebben.
Zoo liet ik, almede door diepere bewerking en bemesting vau den
grond, door ceneri Engelschen Bouwman van Ncw-Soulh-Wales,
dien ik in mijne dienst had , op de wijze bij hen in gebruik ,
een groot veld met Maïs of Turksch koren beplanten, met dat
gevolg, dat de planten, ruim ccne roede rijnlandsche maat lang,
opschoten, en de vruchten, die aan iedere plant meer dan
gewoonlijk waren, van hel bladachtig omkleedsel ontdaan , de
lengte van twaalf rijnlandsche duimen meestal overtroffen. Even
zoo was het koorn of de graankorrel veel grooter, dan van de
gewone Javaschc.
Van deze Maïs of Djagoeng heb ik een’ vrij goeden jenever
laten stoken.
Op vorengezegde overtuigende wijze dient de Berg-Javaan
tol het doen van verbeteringen gebragt en aangespoord te worden.

PPN616833911-PHYS_0238
( 223 )

rondzwerveiid leven, tot geschikte en welgezetenc men-


schen wierden hervormd. Zij houden zich vooral in de
gebergten, in de zuider-districten, op ; echter worden
er ook in andere plaatsen gevonden , die daar een al-
lerarmoedigst leven leiden, zonder voor het Gouver-
nement of voor anderen van eenig nut te zijn.
Nadat, voor iedere afdeeling, het getal dezer, in
de wildernissen levende, huisgezinnen, naauwkeurig
was opgenomen, zouden er, voor rekening van het
Gouvernement, genoegzame rijstvelden moeten worden
aangelegd, d ie aan hen, met de noodige buffels en
sawah-gereedschappen , dienden te worden toegedeeld ;
welk uitschot zij, in kleine termijnen, terug konden
betalen. Zoo nabij mogelijk, bij gemelde rijstvelden,
zouden deze menschen zich dan, dorpsgewijs, moeten
nederzetten. Het opslaan hunner hutten kan, onder
zekere bepalingen, aan hen zelve worden overgelaten;
want met het maken daarvan is ieder Javaan bekend.
Dit alles nu moge, in het oog van velen, als te
omslagtig voor een Gouvernement voorkomen; dan,
dit is het echter niet, zoo maar ieder directeur, in
zijne afdeeling, den lust en de geschiktheid heeft, om
zijnen pligt te betrachten en zijn eigen voordeel te
behartigen; want door meerdere cultuur verbeteren
de opbrengsten aan het Gouvernement en ook zijn
eigen inkomen ; en buiten dien geniet liij de be-
wustheid , het lot van duizenden te hebben verbeterd.
Van

PPN616833911-PHYS_0239
( 224 )

Yan andere Ilesidcntiën .wil ik mij niet vermeten te


spreken; ook zijn de volkeren om de oost van eenen
anderen aard; maar van de Preanger-Regentschappen ,
waar ik meer dan in mijn eigen vaderland bekend ben,
kan ik dit zeggen, dat dezelve als een groot huisgezin
te regeren zijn. Men behoeft bij deze menschen geen
vertoon te maken , met een corps Djayangsekars, zoo
als, ten onnutte kosten voor liet Gouvernement, is
opgerigt, om hen in bedwang te houden. Met weinige
policie-oppasscrs kan men het Land van vagebonden
vrijhouden , en met zachtheid , en door aan een ieder
het zijne te laten behouden, de gehcclc bevolking in
rust en vrede bewaren.
Yroeger heb ik reeds gezegd, dat er, waar zulks zijn
konde, voor rekening van het Gouvernement, water-
leidingen moesten worden gegraven, waarvan de kosten
niet behoorden geheven of terug gevorderd te worden;
want de uitbreiding van cultuur, toch, zou die in
weinige jaren bestrijden, en de voordcelen daarop het
uitgelegde kapitaal in ’s Gouvernements kas terug bren-
gen. Ieder directeur diende , in zijne afdecling , voor
elk zijner districten eenen bepaalden Maliem of water-
werkkundige , die in al de districten te vinden zijn,
aan te stellen. Deze Maliem moest zich bezig hou-
den, om, in zijn district, die plaatsen op te sporen
en aan te wijzen, waar met nut waterleidingen kon-
den gegraven of andere verbeterd en vei groot wor
den,

PPN616833911-PHYS_0240
( 225 )

den, en die tevens liet werk konden bestieren. Na


het voleindigen van eene waterleiding, konde aan
zoodanig eenen Maliem, buiten zijn gewoon week-
geld , eene kleine douceur van eenige guldens, tot
aanmoediging, worden ter hand gesteld; en het
zoude in weinige jaren verbazend zijn, hoedanig,
met geringe uitgaven voor het Gouvernement, de
Preanger-landen in uitbreiding van cultuur en wel-
vaart zouden vorderen en toenemen.
Al de nieuw ontgonnen gronden, tot Sawah-yel-
den, dienden twee jaren, of twee rijstoogsten, vrij
van belasting te zijn. Dit echter alleen voor de Sawahs
of bewaterde rijstvelden, wijl de overige, bij den
eersten oogst, reeds kunnen belast worden.
De groote Heerenweg, van de Mega Mendoeng
af, tot aan de rivier Tji-manoek toe, met al des-
zelfs bruggen en poststations, diende geheel voor
rekening van het Gouvernement onderhouden te worden.
Zoo als ik reeds heb aangehaald, zoude het van
het grootste belang zijn, dat de bevolking, langs
den Heeren- of grooten weg, op alle wijzen werd
aangemoedigd. Op vele plaatsen , langs dezen weg,
kunnen, door het graven van waterleidingen, Sawah-
velden aangelegd worden, en waar die zijn, zet de
inlander zich gaarne neder. Bij de woningen wordt
het bamboerict geplant, dus ook dit, voor onder-
houd van wegen en bruggen, zoo zeer benoodigdc

PPN616833911-PHYS_0241
( 226 )

artikel, in de nabijheid. Door deze verbetering wor-


den de afgelegene districten van ccnen zeer grooten
last ontslagen, en het is voor de reizigers tevens
van veel nut.
Het onderhoud van de tegenwoordige Hoofd-nego-
rijen moest vooral niet meer ten laste van de ver-
schillende districten komen , maar ieder inwoner, vol-
gens een bepaald plan, verpligt zijn, zijne woning of
plaats te omheinen. Door liet aanleggen van belang-
rijker markten , dan die nu zijn , zoude de bevolking ,
niettegenstaande dat al de in de Iloofdplaats wonende
Pangarangs en Prejeys naar hunne distrikten denkelijk
wel zouden terugkeeren , in stede van te verminderen ,
eerder vermeerderen, en die plaatsen haar aanzien
daardoor niet verliezen. Ook zouden de directeuren
van die afdeelingen, waarin de genoemde Hoofdnego-
rijen gelegen zijn, hun verblijf aldaar dienen te hou-
den, waartoe de woningen der opzieners van de koffij-cul-
tuur geschikt voorhanden zijn. Daar de groote koffij-
pakhuizen, te Karang- Sambong en Tji-Iiaö, van de
meeste districten te ver afgelegen zijn, dienden er
noodzakelijk in iedere afdeeling één of meer kleinere
koffij-pakhuizen geplaatst te worden, werwaarts oude
lieden, weduwen en kinderen hunne verzamelde ,
echter gedroogde en tot verderen afvoer geschikte
vruchten konden brengen, en daarvoor terstond be-
taald worden ; van waar dan die vruchten, zoo als te

vo-

PPN616833911-PHYS_0242
( 227 )

voren reeds aangaande het zout gezegd is, door kar-


ren of andere voerlieden, welke zich tegen billijke
betaling genoeg zouden opdoen, naar de groote pak-
huizen konden worden vervoerd.
Men heeft meermalen gezegd, dat dergelijke kleine
pakhuizen schadelijk waren, en de menschen daar,
door hunne Hoofden, in de betaling der geleverde
vruchten, gekneveld en te kort gedaan werden. Dan,
waarvoor zijn de Europeaansclie beambten, zoo die
daarvoor niet kunnen zorgen? Ik heb mij altijd bij
de kleine pakhuizen wèl bevonden : wijl de genoemde
oude lieden , weduwen en kinderen, die een klein
partijtje koffij hadden, dezelve daar konden aanbrengen
en zelve de betaling ontvingen; terwijl anders die
koffij door de Mandoors verzameld en naar de groote
pakhuizen werd afgevoerd, en deze de betaling wel
eens terughielden. Om dus met de koffij niet belast
te zijn , want de pluk moesten gemelde menschen toch
doen , wierpen zij dezelve liever in de bosschen
weg, zoo als ik meermalen ondervonden heb. Ik
zoude dus, op genoemde wij^e, de koffij van die
menschen liever afkoopen, hun daarvoor betalen, en al
de vruchten er van behouden, dan dat ik den Prean-
gcr-Regentschapsvolkercn zou willen verboden hebben,
gcene koffij , ten minste niet dan de bladeren, te mogen
drinken, om op die wijze de kwantiteit te vermeerde-
ren en hen de vruchten dus, welke de grond, dien zij
P 2 be-

PPN616833911-PHYS_0243
( az8 )

bearbeiden , hun zoo willig aanbiedt, zelve te onthou-


den. Ik had aan al mijne kleine pakhuizen door
mij verzegeld gcwigt geplaatst, hetwelk de gemcenc
man wist, dat gebruikt moest worden ; hem was ook
bekend, hoeveel hij voor ieder katje , vijl kwart pond ,
te ontvangen had.
Oin het oogmerk »bevolking langs de groote
postroute” op liet spoedigste ten uitvoer te brengen,
dienden er ten minste nog vier plaatsen langs den
weg uitgekozen te worden, waar, door het graven
van waterleidingen, rijstvelden konden worden aan-
gelegd; en aldaar woningen gemaakt te worden, tot
verblijf der Directeuren dier afdeclingen , waar zich
al spoedig inlanders zouden nederzetten. Deze plaat-
sen moesten uitgekozen worden tusschen de scheiding
op den Mega-mendoeng en de Hoofdnegorij Tji-ant-
joer; tusschen de rivier Tji-Sokan en de negorij
Bandong ; tusschen laatstgcmelde plaats en Socmedang,
en weder van deze, zoo veel inogclijk op den
midden-afstand, naar de rivier Tji-manoek, waardoor
dan op eene uitgestrektheid van 113^ palen of en-
gclsche mijlen, in stede van drie, zeven voorname
plaatsen komen zouden, waar Europeanen , met het
opzigt over cultuur en policic belast, hun verblijf
hielden. Het lijdt geen’ twijfel, of deze inrigting
zou den weg ten hoogste veraangenamen, en uitge-
strekte wildernissen, welke men nu langs dezen weg

voor-

PPN616833911-PHYS_0244
( 229 )

voorbij moet gaan, in bebouwde velden, heuvelen


en bergen herscheppen. In de behoefte der reizi-
gers , welke dezen uitgestrekten weg, hetzij met
rijtuigen of te paard, passeren moeten, zou mede
voorzien worden : wijl zich hier een inlandschc smid,
daar een timmerman of wagenmaker, enz., zoude
komen nederzetten ; in het kort, deze nu voor het
grootste gedeelte woeste streek zou weldra een ge-
heel ander aanzien bekomen. Zoo de woningen van
de Directeuren der afdeelingen langs den grooten
weg, op de beschrevene wijze, geplaatst wierden,
zou het verblijf des Residents ook veel geschikter te
Randong, dan te Tji-antjoer kunnen zijn. Op laatst-
gemelde plaats, het tegenwoordig verblijf van dien
ambtenaar, is hij toch van vele belangrijke districten
verwijderd, daar Bandong, langs de postronte, meer
in het midden van zijne Residentie ligt, en tevens
een zeer geschikt locaal ter bewoning aanbiedt, zijnde
een kapitaal steenen gebouw, met alle mogelijk ver-
eischt wordende bijgebouwen, hetwelk door mij,
op mijn gewezen eigendom, het landgoed Oedjong-
brom, in het jaar 1819, geheel nieuw en solide
gebouwd is. Dit ligt aan de noordzijde van den
grooten weg, op eeuen verheven’ of rijzenden grond;
en het is van daar, dat, om mij zoo uit te druk-
ken , de Resident zijne Residentie, nu om de oost,
west en zuid liggende, als het ware kan overzien,
P3

en

PPN616833911-PHYS_0245
( 1Z0 )

en van waar hij, ia den kortsten tijd, in al zijne


districten zijn kan.
De op pensioen gestelde Regenten zouden mede in
de Hoofdnegorijen, hunne tegenwoordige woonplaat-
sen , kunnen verblijven , zonder dat men in het minste
behoefde te vreezen, dat zij daar kwaad zouden stich-
ten. Bij voorkomende gelegenheid, zouden de zonen,
of andere tot de regenten in familie betrekking staande
personen, zoo zij daartoe bekwaamheden hadden,
tot Hoofden in de districten, Jaksa’s, enz. kunuen
geëmploijeerd worden.
De herbergen, die tot nog toe in de Iloofdncgo-
rijen zijn geweest, waren slecht , en niet behoorlijk
ingerigt. Het Gouvernement zou dus van de Regen-
ten kunnen overnemen de zoogenoemde Gedongs of
Residentiehuizcn , die daartoe laten inrigten en aan
Europeanen verhuren , welke daarin een bestaan
zullen vinden , vooral indien het reizen van Europea-
nen, in plaats van tegengegaan, (zoo als tot nog toe
het geval in dé Preangcr-Regentschappen is geweest,)
aangemoedigd werd. Vele beambten zouden dan
hunnen intrek niet meer bij den Regent, tot last
van dezen en tot drukking van den gemeenen man,
behoeven te nemen. Hoe vele ambtenaren en andere,
buiten Gouvcrnemcnts betrekking op Batavia wonen-
den , zouden niet gaarne nu en dan de Preangcr-Re-
gentschappen willen gaan bezoeken, en daar eenigen

PPN616833911-PHYS_0246
( a3i )
tijd, hetzij tot genoegen of tot herstel van hunne
gezondheid, verblijven, zoo de herbergen logeabel
waren? Tot dus verre zijn de Europeanen, die in
geene betrekking in de Preanger-Regcntschappen waren ,
nog altijd uit dezelve geweerd gebleven, onder voor-
wendsel , dat de volkeren te veel van de koffij-cultuur
zouden afgetrokken worden, enz. Ik voor mij zoude
dit aan geheel andere oorzaken toeschrijven.
De opbrengsten, welke het Gouvernement, na de
voorgedragene veranderingen daargesteld te hebben,
van de Preangcr-Regentschappen zou trekken, zouden
aanmerkelijk meerder zijn, dan bij de thans bestaande
inrigtingen; niettegenstaande er voor de koffij aan den
planter iets meer betaald werd.
Yan de te voren gemelde Sawah- en andere velden en
tuinen , zoo de koffij door het Gouvernement, bij voort-
during , met minder betaald werd, dan ten oosten van
de Preanger-landen het geval is, diende er, om den
gemeenen man niet te drukken, niet meer, dan het
een vijfde van bet gewas , als landtaks, geheven te
worden. En om den omslag niet te hebben van de
koffij in padie of eenig ander product te betalen, en
die produkten weder te moeten verhandelen, kon de
koffij met geld aan de planters betaald worden, en deze,
wederkeerig, hunne belasting aan het Gouvernement
van het een vijfde der Padie en andere gewassen, in
geld, opbrengen. Naar eenen billijken marktprijs, daar
P 4 ter

PPN616833911-PHYS_0247
( '-*32 )

ter plaatse, dat is, in de Preanger-landcn , kon, voor


de gelieele uitgestrektheid derzclvc , de prijs der ver-
schillende producten bepaald, en daarna, in ééns, de
landrente, bij de vierkante roede, berekend worden;
waarbij echter vooral de grondgestcldheid, in eerste,
tweede en mogelijk derde klassen , zou dienen in het
oog gehouden te worden. Meer dan deze ééns bepaalde
taks zou de Javaan dan ook niet moeten opbrengen,
ofschoon hij ook, vooral na het rijstgewas, nog eenen
anderen oogst van die velden, in hetzelfde jaar, trek-
ken kon , zoo als met tabak , kapas, komkommers,
maïs, enz. wel geschiedt. ,
De opbrengst van de areen- of palmboom-suiker
zoude , zoo als de ondervinding mij geleerd heeft , ten
meerderen voordeele van het Gouvernement, en eene
voordeel gevende bezigheid voor den gemeenen man,
al niet beter kunnen geregeld worden, dan de manier,
op Soeka-boemie ingevoerd ; wilde men iederen sui-
kermaker eene jaarlijksche belasting voor dat bedrijf
opleggen, en hem verder met zijne suiker naar wel-
gevallen laten handelen, dan zijn die allereenvoudigste
menschen van de hulp verstoken, welke zij door de
regeling op Soeka-boemie genoten, en hangen zij
geheel van de willekeur der Chinezen af, wanneer zij
hun product ter markt brengen. De slimme Chinees
weet, dat zij de suiker, waarmede zij uren, ja dagen
ver uit het gebergte afkomen, niet weder terug
zul-

PPN616833911-PHYS_0248
( *33 )

zullen nemen, en biedt dan, wat hij kwijt wil zijn.


Ook zoude, zonder eene goede regeling, de kwanti-
teit, op verre na, zoo groot niet wezen.
Buiten de revenuen van grondhuur, de gemelde
areen-suikerpacht en het voordeel op de koflij , kun-
nen de Preanger-landen nog andere voordeelen op-
brengen; als: van de paarden- en hoornvee-fokkerijen,
potten- en steenbakkerijen, kalkbranderijen, verhuren
van houtbosschen tot plankenzagerijen , houtskoolbran-
derijen, enz. ; het verhuren der binnenmeren voor
de visscherijen ; het hoofdgeld of de grondhuur , het-
welk zou moeten geheven worden van ambachtslieden,
negocianten, enz. enz., die buiten de cultuur hun
bestaan hadden, en dus den Lande anders niets zouden
opbrengen ; en andere bronnen , welke óf reeds be-
staan , óf zich in het vervolg van tijd nog zullen opdoen.
Zoo zouden Europeanen zich met voordeel kunnen
toeleggen op de zijde-teelt. In het jaar 1821 heb
ik zijdeworm-eijeren en vele zijdewormen zelf op
Soeka-boemie overgebragt, van welke laatste ik de
zijde gewonnen heb, welke, hier in Nederland on-
derzocht, van eene zeer goede kwaliteit bevonden is.
Te wenschen is het, dat men , voor het goede behoud
der wormen en eijeren, door mij achtergelaten, zal
gezorgd hebben ; waaraan ik echter reden heb te
twijfelen.
Het ras van koeijen en paarden kan aanmerkelijk
P5

ver-
PPN616833911-PHYS_0249
( 334 )

verbeterd .worden. Sinds het jaar 1809 heb ik mij


daarop bijzonder toegelcgd ; en wie weet op Java niet,
dat er in het jaar 1819 mijne paardenstoctcrij de rijkste
en beste was? Honderde paarden, uit Arabisch, Per-
zisch en Engelsch ras, zullen daarvan nog aanwezig
zijn. De eerste muilezel, welke op Java ooit was
voortgebragt, is mede op Soeka-boemie, in mijne
stoeterij, voortgeteeld. In het jaar 18x4 reeds had
ik ezels en ezelinnen van Bombay laten overkomen.
In liet jaar 1821 bragt ik de schoonste koeijen en
een' stier, van het Groninger en Yriesche ras, Texel-
sche schapen en ander vee op Java over; en, zoo
men dit, na mijn vertrek, wèi onderhouden heeft,
zullen de gevolgen daarvan nog lang blijken.
Ook het ras van schapen zou met nut kunnen ver-
beterd worden, door eenige daarvan in te voeren
van eene betere wol; kunnende deze dieren , in de
zuider distrikten, mits eerst gewend, zeer wèl aarden.
"Welk een algemeen nut zoude dit alles niet hebben,
en welk voordeel het Gouvernement daaruit uiet toe-
vloeijen!
Over de Goeha’s,. of vogelnest-klippcn, die in on-
derscheidene districten gevonden worden, zouden de
Europeaanschc ambtenaren een strikt toezigt dienen te
houden, en dezelve, voor de eerste jaren, aan het
Gouvernement belmoren te verblijven : opdat de nest-
jes vooral niet te dikwijls uitgehaald , en de vogeltjes

min-

PPN616833911-PHYS_0250
( a35 )

minder gestoord wielden , waardoor het aantal spoedig


vermeerderen , en dus de nestjes ook vermenigvuldigen
zullen. Vooral dient door de Inspecteurs ook onder-
zocht te worden , of de Maliem’s der klippen, of die
menschen, welke met het uithalen der nestjes belast
zijn, ook amphioenscliuivers waren; want, zoo ze
aan het gebruik van dat gif gewoon zijn , kunnen zij ,
vooral bij dit zoo afgelegen werk, (wijl de klippen óf
langs het zuider zeestrand, óf in het gebergte gelegen
ziju) niet gebruikt worden. Het waie beter, daartoe
personen van een bekend braaf gedrag te nemen, en
die voor hunnen arbeid billijk te beloonen. Nadat
dan de opbrengst tot eene zekere hoogte gekomen was,
zouden de klippen , onder een naauwkeurig opzigt en
eene strikte verbindtenis, kunnen verpacht worden.
De Chinezen dienden vooral, voor zoo verre zij
als ambachtslieden niet noodig zijn, uit de Preangcr-
landen geweerd, en de Javanen tot handel en am-
bachten aangemoedigd te worden; want, zijn de
Chinezen eenmaal ergens genesteld, zoo nemen zij
de voordeelen weg, welke anders door de inboor-
lingen zouden genoten worden. De Preanger-Rcgent-
schaps volkeren, ofschoon nu nog verre bij hunne
overige geloofsgcnooten, oost van Cheribon , in alle
takken van industrie, ten achteren, zullen, zoo zij
van de onderdrukking hunner Hoofden ontheven zijn,
en vrij over hunnen arbeid kunnen beschikken, door
be-

PPN616833911-PHYS_0251
( a36 j

behoorlijke aanmoediging , de overige bewoners van


Java spoedig op zijde streven.
Om eene spoedige vermeerdering der bevolking in
de Preanger-Regentschappen daar te stellen, zouden,
zoo als ik voor Socka-boemie van Z. M. onzen
Koning ook verlof gevraagd had, van het eiland
Balie en andere in den Archipel gelegene eilanden ,
waar de inwoners talrijk zijn, en dikwijls gebrek
aan voedsel hebben, honderde huisgezinnen , op bil-
lijke en voordeelige engagementen , kunnen worden
overgebragt. Deze menschen zouden in goede en
vruchtbare streken moeten worden nedergezet, waar
zij , van verschillende cultures , hun bestaan konden
hebben. Zoo zouden honderde , ja duizende huisge-
zinnen , alleen in de Zuiderzee-districtcn , kunnen
geplaatst worden; en, zoo het Gouvernement deze
zijde van het eiland ook wilde bevolken, en de
kusten bevaarbaar maken, dan zouden deze, nu als
het ware verlatene, districten, in weinige jaren, in
bloei en welvaart toenemen, en mogelijk, bij ver
volg van tijd, niet weinig bijdragen, om eenen vij-
and, van die zijde des eilands, ten minste in dit
westelijk gedeelte , van cene landing te kunnen te-
rughouden. Immers zijn de Engelschen met de ge-
steldheid en gelegenheid van de baai van Tji-latjap ,
op den zuid- oost- hoek van de Prcanger-landen en
Z. W. kaut van het Cheribonsche gelegen, niet alleen,
maar

PPN616833911-PHYS_0252
( a3; )

maar ook met het gchecle zuiderstrand, met de


wijnkoopsbaai en andere inhammen zeer wèl bekend.
De districten dezer Preanger-landen , langs de Zuider-
zee gelegen, zijn de volgende, en beginnen aan
den Z. W. kant, met het district Pagadongan Kidoel;
vervolgens Djampaug Koelou, welke beide de wijn-
koopsbaai formeren. Ten oosten van laatstgenoemd
district volgen de Djampang wettan, Tji-damar,
Kendang wessie,' Nagara , Karang , Paroem en Man-
dala ; welke negen, langs de zee gelegene, districten
meer dan twee derde gedeelten van de geheele uitge-
strektheid der Preanger-Regentschappcn beslaan.
Deze districten zijn , naar mate van den grooten
omvang, weinig bevolkt, niettegenstaande dezelve
voor de Katoen- en Indigo-teelt, beter dan andere,
geschikt zijn. Ook zouden de buffel- ander lioornvee-
eu paarden-fokkerijen daar ongemeen voordeelig kun-
nen worden uitgebreid, vermits de ondervinding geleerd
heeft, dat de veeteelt langs het zuiderstrand uitnemend
gunstig slaagt.
Yan sawah-velden zijn deze districten mede slecht
voorzien, hoewel, in sommige derzelve, uitgestrekte
mijlen vlakten zijn , waar echter, door de diepte der
rivieren, geen genoegzaam stroomend water is. Ook
dit kon, onder eene goede administratie , uitgevoerd
worden, zoo de rivieren maar, van de gebergten af,
vergraven en verlegd werden. De mogelijkheid daar

van

PPN616833911-PHYS_0253
( *38 )
van heb ik, op Socka-boemie , met de rivier Tji-Ko-
lawieng ondervonden.
Is nu eene vermeerdering van bevolking van in-
boorlingen der omliggende eilanden in den Archipel
voor de Preanger-Regentschappcn, als het minst be-
volkte gedeelte van Java, doelmatig en aaii te raden :
niet minder nuttig zoude het zijn , zoo geschikte Eu-
ropesche familiën -werden aangemoedigd, zich onder
de inlanders in deze Regentschappen te komen ves-
tigen.
Aan Europeanen van beproefde kunde en braafheid,
die toereikende fondsen bezaten, rof aan wie door het
Gouvernement dc noodige voorschotten gedaan wer-
den , om met de hen omringende inlanders ledige
gronden te ontginnen , en daar fabrijken , van verschil-
lenden aard, op te rigten, diende eene genoegzame
uitgestrektheid lands, hetzij in koop of in erfpacht,
te worden afgestaan, op voorwaarden, welke voor de
ondernemers aannemelijk en voordeelig waren, en op
een’ meer vasten voet , als zulks in de Vorsten-landen
en elders op Java heeft plaats gehad. Eene aanspo-
ring van zoodanige ondernemers, van dc zijde des
Gouvernemcnts, zoude immers op Java, het vrucht-
baarste eiland, dat mogclijk bekend is, wel hetzelfde
doel bereiken, en niet minder gelukken , als onderne-
mingen in Ncw-South-wales, door het Engelsch Gou-
vernement, bij voortduring, op eene liberale, wijze
aan-

PPN616833911-PHYS_0254
( a3g )

aangemocdigd, nog slagen, waarvan voor het eiland


Java, reeds sinds jaren, beschamende bewijzen voor-
handen zijn.
Alvorens ik dit geschrift eindige, komt het mij, bij
het gezegde, omtrent de bevolking van de zuiderzee-
districten en het bevaren dier zijde van dat gedeelte
van Java, niet ongeschikt voor, ook nog iets omtrent
het eiland Noesa-Kambangan aan te merken, wijl in de
bedoelde voordragt dat eiland Wel degelijk in aan-
merking komt.
Hetzelve ligt aan den zuidoost-kant van de Preanger-
Regentschappen , en op den Z. W. hoek van de Re-
sidentie Cheribon, waaronder het behoort.
Dit eiland, dat van bergen, vlakten en rivieren
voorzien is, was voor verscheidene jaren met meer
dan één duizend huisgezinnen bevolkt; wanneer op de
binnen-zee, of Sagara INakan , dooi dit eiland , de
Solosche en Cheribonsche wal geformeerd, meer dan
drie honderd huisgezinnen op het water woonden.
In latere jaren zijn de bewoners van dat eiland
en de binnenzee, zoo wel als die langs de boorden
van de rivier Tji-tandoy, en uit de districten Man-
dala en Tji-Komboelang , voor een gedeelte door de
zeeroovers weggevoerd; de overigen, zich door de
vlugt gered hebbende, zijn verder aan den vasten
wal de gebergten ingetrokken.
Toen ik van wege het Engelsch Bestuur, in het
jaar

PPN616833911-PHYS_0255
( *4° )

jaar 1812, het eiland Noesa-Kambangan, de binnenzee


en omliggende landstreek , opnam, waren beide eerst-
gemelde geheel ontvolkt, en, aan den vasten wal,
de gehuchten aan het strand verlaten en verwoest.
Verscheidene jaren achtereen kwamen de grootste
Balloors of zeeroovers-praauwen de baai van Tji-latjap
binnen, herstelden hunne vaartuigen, plunderden de
dorpen, voerden de inwoners als slaven mede en
haalden weg, wat zij vinden konden.
Om de wederkomst dezer zeeschuimers tegen te
gaan, werd op het eiland een officier met eenige
manschappen en geschut geplaatst, en aldaar een
klein etablissement aangelegd, hetwelk voldoende was,
om de landing van dergelijke gasten in de baai
te beletten.
In het volgende jaar i8i3 , andermaal den staat
van het eiland opnemende, vond ik alles in goede
orde, scheen de bevolking terug te keeren, en hadden
zich nader nog geene zecroovers weder laten zien.
Toen ik, in een volgend jaar, mijn ontslag als
adsistent-Resident der Prcanger-Regentschappen ver-
zocht en verkregen had, heb ik verder van dat
Etablissement niets vernomen, dan alleen, dat het later,
zoo ik meen, weder te niet gegaan is, waartoe te-
genwerking van verschillenden aard aanleiding ge-
geven heeft. Hoe het daarmede ook gelegen zij ,
kan ik bij dezen echter niet van mij verkrijgen,

PPN616833911-PHYS_0256
( 241 )

het voorgemelde niet aan te halen, en het Gouverne-


ment op de gelegenheid van dat eiland opmerkzaam
te maken.
Hetzelve formeert, zoo als ik gezegd heb , met den
Soloschen en Chcribonschen wal, eene zeer schoone
baai, welke ruimte en diepte genoeg heeft voor een
aantal schepen. Aan den westkant van Noesa Kamban-
gan ligt een kleiner en uit rotsen bestaand eilandje,
Noesa-waré genoemd, hetwelk den doortogt aan die
zijde belet. Aan den oostkant echter is eene genoeg-
zame ruimte , waar grootc Balloors konden binnen ko-
men , en denkelijk wel voor den doortogt van grootere
vaartuigen zou geschikt zijn , of aangelegd kunnen
worden.
Het eiland Noesa Kambangan is voor onderscheidene
cultures vatbaar. De vlakten zijn voor Sawahvelden,
de gebergten voor hooge rijstvelden en de kapas-teelt
geschikt. Bij de gewezen Kampong Banjar werd stof-
goud, en dit metaal zelfs in zuivere klompjes, gevon-
den. De gebergten leveren de reeds vermelde vogel-
nestjes en eene aanzienlijke hoeveelheid was, en Kayoe-
pellet, fraai gevlamd hout, op, en liet strand eene
verscheidenheid van fraaije gesteenten.
De Sagara Nakan , of binnenzee , is voor de visch-
vangst van groot belang ; en de paarlcn , welke aldaar
gevonden worden, zijn van eene goede kwaliteit.
Bij de meerdere bevolking der Zuiderzee-districten,
Q en

PPN616833911-PHYS_0257
( 242 )

en wel voornamelijk die, welke liet digtst bij Noesa


Kambangan gelegen zijn , zoude liet van groot belang
wezen, dat liet eiland en de binnenzee ook waren
bevolkt, en op eerstgemelde een militaire post lag,
om liet inkomen of overvallen der zceroovers te be-
letten. De voortbrengselen uit deze streken zouden
in weinig jaren aanzienlijk zijn, en kunnen beslaan,
voor den dagelijkschcn handel , in kapas , was , rijst,
rottingen en rottingmatten, droogen viscli, enz., paarden
en hoornvee , enz. En om het vertier daarvan te
bevorderen, zoude er een Bazaar dienen te worden
aangelegd te Tanglar, eene , zeer geschikte plaats,
wcrwaarls de inwoners uit de volgende districten zich
zouden kunnen begeven, om handel te drijven, als:
uit het Sockapoerasche, langs de rivier Tji-Seël, en
verder uit Pagaragang , Tji-hauwer, Radja-pola, Hin-
diang, Imbanagara, Kawalie, Tji-amies, Rantja , Ma-
docra , en uit de Vorstenlanden van Dayoloehoer , enz.
Een andere Bazaar zou kunnen aangelegd worden
nabij zee, te Tji-pattat, welke mede door de inwo-
ners van een aantal districten zou bezocht worden,
als: uit de Vorstenlanden van de Banjoe maas, Adic
pola , Adic radja, Sockaraadja , Poerwa Kerta, Poer-
balinga , Babakkan, Pangarang , Bentar , Salem, Dje-
roeklegih, Sindic, Donan, Tji-latjap, en door de
volkeren , die de boorden der rivier Tji-Saray bewo-
nen , ouz.
Uit

PPN616833911-PHYS_0258
( ^43 )

Uit hetgeen ik van dit zuidelijk gedeelte van het


eiland gezegd heb, zal het, hoop ik, genoegzaam
blijken, dat hier nog een ruim veld ter verbetering
open ligt ; en dat het Gouvernement, ook uit deze
zoo uitgestrekte, maar nu als liet ware onbevolkte
Landen, een aanzienlijk voordeel trekken kon.
Mogt deze mijn geringe arbeid daartoe strekken , dat
het lot van duizenden der goede bewoners van de
Preanger-Regentscliappen verbeterd wierde; en aanlei-
ding geven , dat de schoone landstreken , welke nu slechts
door wild gedierte worden bewoond , door nijveie en
arbeidzame menschen bevolkt wiel den , waardoor, in
weinige jaren , dit gedeelte van het eiland Java, zoo
niet beter, althans zeker als een der beste zou kun-
nen beschouwd worden, dan zal ik mij gelukkig ach-
ten , mijne zwakke pogingen daartoe te hebben aan-
gewend.

You might also like