You are on page 1of 54

THEMA 3 - MIJN VRIENDEN

SCHIMMEL
In dit verhaal hoor je:
Marek, Kaya, Esra en Servaas. •
Het is woensdag. Marek en Kaya zitten aan de grote tafel in restaurant
Het Plein. Er liggen schoolboeken, schriften, pennen en potloden op tafel.
Ze maken hun huiswerk. Marek pakt een rekenmachine uit zijn rugzak.

Kaya: Op woensdag hebben we altijd Marek: De inspectie?


veel huiswerk. Esra: Ze komen
Marek: Ja, en op vrijdag hebben we kijken of de
weinig. keuken schoon is.
Mevrouw Wits geeft veel Wij krijgen ook een cijfer, net als
huiswerk. jullie.
Kaya: Nou, meneer Thomas ook, hoor. Servaas: (van ver) Esra! Wat is dit?!
En je mag van hem nooit naar de Esra: Wat is er, Servaas?
wc. Servaas: (dichtbij) Wat is dit?
Marek: Ik vind wiskunde echt moeilijk Is dat schimmel?
dit schooljaar. Esra: Gatver! Wat vies! Brood met
Kaya: Ik ook. schimmel ...
Gisteren hadden we een toets Kaya: Eh ...
voor biologie. Dat is van mij.
Het was echt lastig. Geef maar.
Ik begrijp er soms niks van. Servaas: Wat? Die pot met schimmel is
Marek: Weet je wie goed is in biologie? vanjou?
Kaya: Wie? Kaya: Het is een experiment.
Marek: Essie. Servaas: Een experiment?
Zij snapt altijd alles. Kaya: Voor school.
Esra: Dag jongens. Kijk, ik heb een stuk witbrood in
Marek: Hallo. één pot gedaan.
Kaya: Dag mama. En een stuk bruinbrood in een
Esra: Ah, jullie maken huiswerk. andere pot.
Kaya: Ik heb morgen een toets. Ik wil zien welk brood de meeste
Ik ben echt gestrest. schimmel krijgt.
Esra: Nou, ik ook. Servaas: Staat er nóg een pot met
Kaya: Waarom 1 schimmel in mijn keuken 1
Esra: De inspectie komt overmorgen. Kaya: Eh, ja ...

64
Esra: Kaya! Verdorie! Kaya: Ja, papa. Sorry.
Ben je gek geworden?! (Esra en Servaas lopen mopperend weg)
Servaas: Wat is er mis met jou? Marek: Je ouders zijn wel boos, zeg.
Je pakt nu die andere pot. Kaya: Ja. Maar ik haal hier vast een
Esra: Ik wil nooit meer schimmel in hoog cijfer voor.
mijn keuken zien, begrepen? En dan zijn ze weer blij.

BELANGRIJKE ZINNEN
boosheid uitdrukken
Ben je gek geworden?
Wat is er mis met jou?
Verdorie!
Verdomme!

zeggen dat je ergens goed in bent


Ik ben goed in wiskunde.
Ik kan goed rekenen.

BELANGRIJKE WOORDEN
de biologie begrijpen (ik begrijp het. jij begrijpt het)
het brood (broden) = snappen (ik snap het. jij snapt het)
het bruinbrood weten (ik weet, jij weet)
het witbrood
het cijfer (cijfers) boos
het experiment (experimenten) gestrest
de inspectie (inspecties) hoog laag
de kast (kasten) moeilijk
de meneer (meneren) schoon vies
de mevrouw (mevrouwen) veel weinig
de pen (pennen)
de pot (potten) veel - meer - het meest
het potlood (potloden) Hij praat veel.
de rekenmachine (rekenmachines) Zij praat meer.
de schimmel (schimmels)
de school (scholen)
het schoolboek (schoolboeken)
het schooljaar (schooljaren)
de schooltas (NL) (schooltassen)
•••
Jij praat het meest.

iets
niets= niks
niets
mets

formeel

= de boekentas (8) (boekentassen) spreektaal
het schrift (schriften)
het stuk (stukken)
de toets (toetsen)
de wiskunde

65
DE DAGEN VAN DE WEEK

maandag op maandag ('s) maandags elke maandag


dinsdag op dinsdag dinsdags elke dinsdag
woensdag op woensdag ('s) woensdags elke woensdag
donderdag op donderdag donderdags elke donderdag
vrijdag op vrijdag vrijdags elke vrijdag

het weekend = het weekeinde


zaterdag op zaterdag ('s) zaterdags elke zaterdag
zondag op zondag ('s) zondags elke zondag

in het weekend

We hebben op maandag les.


We hebben les op maandag.
We hebben 's maandags les.

maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag


eergisteren gisteren vandaag morgen overmorgen

1 Heb je het begrepen?


ja nee
1 Maken Kaya en Marek huiswerk-:> 0 0
2 Geeft mevrouw Wits veel huiswerk? 0 0
3 Geeft meneer Thomas weinig huiswerk? 0 0
4 Heeft Kaya overmorgen een toets? 0 0
5 Komt de inspectie op maandag naar het restaurant-:> 0 0
6 Zijn Esra en Kaya gestrest? 0 0
7 Zit er schimmel op het brood? 0 0
8 Zijn de ouders van Kaya boos-:> 0 0

66
2 Wie zegt het?

1 Op woensdag hebben we altijd veel huiswerk.

2 Mevrouw Wits geeft veel huiswerk.

3 Ik vind wiskunde echt moeilijk dit schooljaar.

4 Gisteren hadden we een toets voor biologie.

5 Ah. jullie maken huiswerk.

6 Ik ben echt gestrest.

7 Ben je gek geworden?!

8 Wat is er mis met jou?

9 Je ouders zijn wel boos, zeg.

10 Maar ik haal hier vast een hoog cijfer voor.

3 Trek een lijn

1 de kast

2 de pen

de pot
3
l [J'nl ,,

4 het potlood ~- b C

5 de rekenmachine

6 de school

... LI
/
C
,
7 de schoolboeken

9
de schooltas

het schrift
e
...f
l!P

67
4 Kies een dag van de week

1 Vandaag is het maandag. Morgen is het J;,,,,~J().q


2 Morgen is het zaterdag. Vandaag is het

3 Vandaag is het woensdag. Eergisteren was het

4 Gisteren was het maandag. Vandaag is het

,,.< 5 Vandaag is het dinsdag. Overmorgen is het

6 Vandaag is het donderdag. Eergisteren was het

7 Vandaag is het zondag. Over vier dagen is het

8 Vandaag is het vrijdag. Drie dagen geleden was het

V y y
/
/
s Kies een dag van de week

lf 1 Wanneer hebben de jongens veel huiswerk?


2 Wanneer had Kaya een toets voor biologie?

3 Wanneer krijgt Kaya een toets voor wiskunde?

4 Wanneer komt de inspectie naar het restaurant?

5 Wanneer hebben de jongens weinig huiswerk?

-.
'
6 Vul In
r
het restaurant - moeilijk - schimmel - boos - huiswerk - toets - overmorgen - experiment -
cijfer - gestrest

1 Kaya en Marek maken samen

2 Ze zitten in
• 3 Ze vinden wiskunde
+ •
lf
4 Kaya heeft morgen een

5 De inspectie komt ____________ naar het restaurant.

6 Servaas vindt een pot met

7 Esra is

8 Het is een ____________ van Kaya.

9 Hij is heel

10 Kaya denkt dat hij een hoog ____________ krijgt voor zijn experiment.

68
7 Woordspin: de school

Welke woorden kun je samen nog bedenken die bij 'de school' horen? Zet ze erbij.

de lera..()..r
de lera..ref

de /eç

de boekenta.ç

de reken'm-()..chiYie

8 Schoolvakken

Kaya en Ma rek praten over wiskunde en biologie. Welke vakken hebben jullie op school? Schrijf
ze op. Geef aan hoe moeilijk of makkelijk je het vak vindt door een streepje te zetten op het
lijntje.

vak makkelijk moeilijk

.'-.

69
9 Vul in

de lerares - de school - de boekentas - de rekenmachine - de pen - het schrift - de leraar

1 Daar schrijf je mee.

2 Daar schrijf je in.

3 Daar kun je sommen mee doen.

4 Daar doe je schoolspullen in.

5 Daar krijg je les.

6 Hij geeft je les.

7 Zij geeft je les.

10 Lijntjes, streepjes en haakjes UITSPRAAK 7


De neef heeft les.
- Zet een lijn om wat je zegt als je boos
bent.


[E]
- Zet een streep onder wat je zegt als je
de les
iets niet begrijpt.
- Zet haakjes om wat je zegt als je ergens
lel
goed in bent.
de neef

1 Ben je gek geworden?

2 Ik ben goed in koken. 11 Luisteren


3 Wat is er mis met je?
Luister naar de woorden. Klinken ze als
4 Ik snap het niet. les [El of als neef Ie]? Zet een kruisje op de
juiste plek.
5 Ik begrijp er niets van.

6 Wat is er mis met jullie? les neef

7 Ik kan goed zingen.


1 0 0
2 0 0
8 Verdorie! 3 0 0
4 0 0
5 0 0
6 0 0
7 0 0
0 0
0 0
0 0

12 Spreek het uit
UITSPRAAK 8
Mevrouw Wits geeft les .
net - neet
ben - been
[E]
gek - geest
les
bed - beet
wet - weet
[Il
bes - beest
Wits
les - lees
pen - peen
vel - veel

13 Luisteren 14 Spreek het uit

Luister naar de woorden. Klinken ze als les en - in


Id of Wits7 lil Zet een kruisje op de juiste wel-wil
plek. bed - bid
zet - zit
les Wits wet - wit
1 0 0 stek - stik
2 0 0 bellen - billen
3 0 0 lekken - likken
4 0 0
5 0 0
6 0 0
7 0 0
8 0 0
9 0 0
10 0 0

TAALRIEDEL 7 TAALRIEDEL 8
A B A B
Komt Jan zo? Hij komt morgen. Snap jij dit? Wat hier staat?
Morgen pas? Ja, op maandag. ,, In het boek. Nee, niet echt.
Is het zondag? Het is zondag. Ik ook niet. Vraag het dan.
En Marieke? Zij komt dinsdag. Aan Miranda? Nee, aan Nora.
Zij komt morgen? Overmorgen. Zij snapt alles. Inderdaad.
Wat een week! Zeg dat wel.

71
Handig voor in de klas

Mag 1k naar het toilet?= Mag ik naar de wc7


Kunt u m1Jhelpen?
Kunt u het nog een keer zeggen 7
Ik versta het niet
Wat staat hier?
Het gaat te snel voor mij.
Ik heb mijn huiswerk vergeten.
Mijn hondje heeft mijn huiswerk opgegeten.

15 Kies de goede reactie

1 Begrijp jij het? 3 Het gaat te snel voor mij.


0 a Nee. ik snap er niets van. 0 a Ik heb een vraag.
0 b Ja, je mag naar de wc. 0 b Ik zal het nog eens zeggen.
0 c Ik heb mijn huiswerk vergeten.
4 Mag ik naar het toilet?
2 Wanneerhebbenwe een toets? 0 a Nee, morgen.
0 a Ik begrijp er niets van. 0 b Nee. nu niet.
0 b Gisteren. 0 c Ik zal je helpen.
0 c Overmorgen.

Om hulp vragen

Je kunt op veel manieren om hulp vragen. Hier zie Je er een paar. Kunnen jullie er samen
nog meer bedenken? Schrijf ze erbij.

Il<heb een vraag. Kunt u mij helpen?


Ik begrijp het niet. Kunt u het nog een keer zeggen?
Ik versta het niet Kunt u mij helpen?
Ik begrijp dit met. Kunt u het uitleggen?
Het gaat te snel voor mij. Kunt u langzamer spreken7

72
VRAAGMAAR
--- --

Ik heb een vraag Wij verstaan het niet


Jij hebt een vraag Jullie verstaan het niet
Hij heeft een vraag Zij verstaan het niet
Zij heeft een vraag En u verstaat het niet

Wij begrijpen het niet 0, nee!


Jullie begrijpen het niet We snappen er niks van
Zij begrijpen het niet Nee, helemaal niet
En u begrijpt het niet, nee! Help!
Jullie snappen er niks van
Heb je een vraag, stel hem dan Nee, en ik ook niet.
Daar word je juist slimmer van Juffie!
Vragen stellen is nooit dom Juf!
Dus ... kom op! Kom op! Meester!
Ja, of meester!
Vraag maar, vraag maar Ik steek mijn vinger op, hoor.
Ja, steek je vinger op, steek je vinger op.
Ik steek mijn vinger op Hallo!
Jij steekt jouw vinger op Hallo.
Hij steekt zijn vinger op Ik heb een vraag.
En zij steekt haar vinger op Hallo, zij heeft een vraag.
Ik heb een vraag.
Wij hebben hulp nodig En ik ook eigenlijk.
Jullie hebben hulp nodig Is het misschien een domme vraag?
Zij hebben hulp nodig Nee, het is geen domme vraag.
En u hebt hulp nodig Ja, ik stel 'm toch.
Ja, stel 'm, stel 'm.
Heb je een vraag, stel hem dan Hallo, ik heb een vraag.
Daar word je juist slimmer van Ik begrijp het niet.
Vragen stellen is nooit dom Ze heeft een vraag.
Dus ... kom op! Kom op! Ja, ze snapt het niet.
Maar ik wel, hoor.
Vraag maar, vraag maar

Dit is te snel voor mij


Dit is te snel voor jou
Dit is te snel voor hem
Dit is te snel voor haar

73
BELANGRIJKE ZINNEN
zeggen dat je iets niet begrijpt.
Ik begrijp het niet. Ik snap het niet.
Ik begrijp er niks van. Ik snap er niks van.


BELANGRIJKE WOORDEN
de vraag (vragen) de vinger (vingers)
een vraag stellen (ik stel een vraag, jij stelt zijn vinger opsteken (ik steek mijn vinger
een vraag) op, jij steekt jouw vinger op)
vragen (ik vraag, jij vraagt) de hulp
het antwoord (antwoorden) helpen (ik help, jij helpt)
een antwoord geven (ik geef een
antwoord, jij geeft een antwoord)
antwoorden (ik antwoord. jij antwoordt)

nodig hebben (ik heb niets nodig. jij hebt nooit altijd
niets nodig) dom
verstaan (ik versta het, jij verstaat het)

16 Vul in: hebben

1 Ella __________ een vraag voor de lerares.

2 Ik __________ een broer.

3 Tony en Aya __________ morgen een toets.

4 Jij __________ twee zussen.

5 Wij __________ veel huiswerk.

6 __________ jij ook een broer?

17 Vul in de vinger onze vinger


..

het huis ons huis
1 Ik steek hi.t/ 1,,,. vinger op.

2 Jij steekt vinger op.

3 Hij steekt vinger op.

4 Zij steekt vinger op.

5 Wij steken vinger op.

6 Jullie steken vinger op.

7 Zij steken vinger op.

74
DE PUZZEL
In dit verhaal hoor je:
Kaya, meneer Berg, Tess, Servaas en Marek.

Kaya, Tess en Marek komen het restaurant binnen.


Aan een tafeltje bij het raam zit meneer Berg.
Hij is alleen, mevrouw Berg is thuis.

Kaya: Dag meneer Berg. Hoe gaat Marek haat puzzelen.


het? Kaya: Eh, ...
Meneer Berg: Het gaat prima. Marek: Hekel! Ik heb een hekel aan
Kaya: Wat bent u aan het doen? puzzelen!
Meneer Berg: Ik ben aan het puzzelen. Meneer Berg: Dat klopt.
Tess: Ah, een kruiswoordpuzzel. Het woord is hekel.
Daar ben ik goed in. Heel goed, Marek.
Meneer Berg: Dan kun je me helpen. Servaas: Alsjeblieft, koffie en
Kaya: Ik ben ook goed in puzzelen. appeltaart.
Meneer Berg: Mooi. Meneer Berg: Dank je wel, Servaas.
Een ander woord voor visite. Zo, nu ga ik mijn koffie
Kaya: Hoeveel letters? drinken en mijn taartje eten.
Meneer Berg: Zes. Marek: Nog één woord.
Kaya: Hmm ... Tess: Ja, nog eentje.
Servaas: Dag Klaas. Koffie en Meneer Berg: Goed.
appeltaart? Dat is mijn koffie straks.
Meneer Berg: Ja, graag, Servaas. Vier letters.
Servaas: Ah, een puzzel. De eerste letter is een 'k' ...
Daar ben ik goed in.
Bezoek.
Meneer Berg: Huh?
Servaas: Een ander woord voor visite
is bezoek.
Meneer Berg: Ach ja, inderdaad!
Servaas: Even kijken ...
Kaya: Papa, wij maken de puzzel.
Servaas: Oké, ik ga al.
Meneer Berg: Een land in Europa.
Het woord heeft vijf letters.
De tweede letter is een 'o'.
Tess: Nou, Marek, wat denk je?
Marek: Ik hou niet van puzzelen.
Tess: Polen, Marek. Het is Polen.
Meneer Berg: Je hebt gelijk, Tess.
Een ander woord voor haat.
Weer vijf letters.
De eerste letter is een 'h'.
Tess: Haat ...

75
BELANGRIJKE ZINNEN
vragen wat iemand aan het doen is zeggen dat je ergens niet van houdt
Wat ben je aan het doen? Ik hou niet van puzzels.
Wat doe je? Hij heeft een hekel aan lezen.
Zij haat katten.

zeggen wat je aan het doen bent of wat zeggen dat iemand gelijk heeft
iemand aan het doen is Je hebt gelijk.


Ik ben aan het puzzelen. Precies.
Hij is aan het schrijven. Inderdaad.
Juist.
Dat klopt.

BELANGRIJKE WOORDEN
hetbezoek(bezoeken) maken (ik maak, jij maakt)
= de visite (visites) puzzelen (ik puzzel, jij puzzelt)
Europa
de puzzel (puzzels) alleen samen
de taart (taarten) ander
de appeltaart (appeltaarten)

"(
18 Heb je het begrepen?
ja nee
1 Is meneer Berg aan het puzzelen? 0 0
2 Zit meneer Berg aan de grote tafel? 0 0
3 Zit meneer Berg alleen aan tafel? 0 0
4 Is f<ayaalleen? 0 0
S Bestelt meneer Berg koffie en appeltaart? 0 0
6 Houdt Marek van puzzelen? 0 0

19 Zet in de goede volgorde

1 bent - Wat - doen - u - aan - het - ?

2 aan - puzzelen - ben - Ik - het - .

3 goed - Ik - in - puzzelen - ben - .

4 een - hekel - 1k - puzzelen - heb - aan - .

76
20 Maak een zin

Wat zijn ze aan het doen?

.\ i·iFO§b
1 H,J'is-Af'-"'- het /eze11. 2 2,:·

l-
4 5

77
21 Wie zegt het?

1 Wat bent u aan het doen?

2 Ik ben aan het puzzelen.

3 Ik ben ook goed in puzzelen.

4 Een ander woord voor visite is bezoek.

5 Ik heb een hekel aan puzzelen!


6 Heel goed, Marek.

7 Alsjeblieft, koffie en appeltaart.

8 Dank je wel Servaas.

22 Puzzel

Dit is de puzzel van meneer Berg. Kun jij hem afmaken?

van links naar rechts


1 haat
6 een land in Europa
7 daar kun je op zitten
8 hulp geven

van boven naar beneden


2 dat kun je drinken
3 niet rechts, maar ...
4 dat zit aan je hand
5 visite

1 2 3
H € K € L
4 5

€ N
7

78
23 Een foto aan de muur

Er hangt een foto van meneer


en mevrouw Berg aan de muur.
Hoe zien zij eruit?
Kijk op pagina 38 voor hulp.

meneer Berg mevrouw Berg


UITSPRAAK 9 24 Luisteren

Meneer Berg puzzelt. Luister naar de woorden. Klinken ze als


Berg [er] of meneer? [er] Zet een kruisje op
[er]
de juiste plek.
Berg
Berg meneer
[er]
1 0 0
meneer
2 0 0
3 0 0
4 0 0
25 Spreek het uit 5 0 0
6 0 0
berg - beer
7 0 0
Gert - Geert
8 0 0
ver - Vera
merrie - meer
9 0 0
hert - heer
10 0 0
zerk - zeer
verre - veren
kers - verkeer

79
TAALRIEDEL 9
A B
Ik snap het niet. Wat snap je niet?
Wat Jacob zegt. Wat is er dan?
Hij spreekt te snel. Je hebt gelijk.
Wat ga je doen?

Ik ga het zeggen. Een goed idee.


Hij luistert niet. Wat jammer, zeg.

IK BEN DE DRAAD KWIJT


Ik let goed op Ik doe m'n best
Maar je praat zo snel Maar je praat zo hard
Eén woord herken ik Je denkt dat ik het versta
Maar de rest versta ik niet Als je luider spreekt
Ik weet niet wat je wil Maar je helpt me op weg
Dus ik hou me maar stil Als je het rustiger zegt

Ik doe m'n best Want ik ben de draad kwijt


Maar je praat zo veel Ik ben de draad kwijt
Ik snap een beetje wat je zegt
Maar niet genoeg Verdwaald, verdwaald
Er zijn zo veel woorden Ik ben verdwaald in een taal
En ik voel me verloren Verdwaald, verdwaald
Ik ben verdwaald in een taal
Ik ben de draad kwijt
Ik ben de draad kwijt Ik ben de draad kwijt
Ik ben de draad kwijt
Verdwaald, verdwaald Ik ben de draad kwijt
Ik ben verdwaald in een taal
Verdwaald, verdwaald
Ik ben verdwaald in een taal

BELANGRIJKE WOORDEN
de draad (draden)
de draad kwijt zijn
het woord (woorden)
zijn best doen (ik doe mijn best, jij doet je best)
helpen (ik help, jij helpt)
iemand op weg helpen
herkennen (ik herken, jij herkent)

rustig zich stilhouden (ik hou(d) me stil, jij houdt je stil)
hard= luid verdwalen (ik verdwaal, jij verdwaalt)
zacht verdwaald zijn
genoeg zich verloren voelen (ik voel me verloren, jij voelt je verloren)
snel langzaam
niet wel

80
26 Kies

Ik doe mijn best

1 Maar je praat zo (langzaam / snel)

Eén woord herken ik

2 Maar de rest versta ik (wel/ niet)

Ik doe m'n best

3 Maar je praat zo (weinig / veel)

4 Ik snap watje zegt (een beetje / veel)

Maar niet genoeg.

5 Er zijn zo woorden (veel / weinig)

En ik voet me verloren

Ik doe m'n best

6 Maar je praat zo (zacht / hard)

Je denkt dat ik het versta

7 Als je spreekt (luider / zachter)

Maar je helpt me op weg


Als je het rustiger zegt

Uitdrukking

In dit liedje komt een uitdrukking voor

de draad kwijt zijn


Als je de draad kwijt bent, kun je een
gesprek niet meer goed volgen.
Of je vertelt zelf iets, maar je bent

81

VERLIEFD
In dit verhaal hoor je:
Kaya, Marek, Tess, Essie en Szymon.

De vrienden zitten aan de grote tafel in restaurant Het Plein. Marek pakt zijn telefoon.

Kaya: Naar wie stuur je een bericht? Essie: Szymon!


Marek: Naar mijn neef, Szymon. Kaya: Je bent laat.
Hij is laat. Szymon: Sorry.
We hebben een afspraak. Tess: Hoi Szymon, ben je verliefd?
We gaan samen naar een Heb je verkering?
voetbalwedstrijd. Szymon: Marek!
Tess: Ik heb Szymon een tijd niet Marek: Mag niemand het weten, dan?
gezien. Tess: Kom, vertel.
Essie: Nee. Szymon: Eh ...
Marek: Hij heeft een vriendin. Ik heb een vriendin.
Essie: Hij heeft een vriendin? Ze is heel lief.
Tess: Heeft hij een vriendin? En ze is mooi.
Marek: Ja. Hij is verliefd. Ze leert mij Nederlands.
Tess: Is hij verliefd? Tess: Wat romantisch ...
Essie: Echt waar? Essie: Wat schattig ...
Kaya: Dat meen je niet. Marek: Ja, hij is een schat.
Wie is het? En deze schat gaat nu met mij
Marek: Je kent haar niet. naar de wedstrijd.
Ze heet J osephien. Heb jij de kaartjes?
Hij noemt haar Fientje. Szymon: Ja. Fientje gaat ook mee.
Tess: Hoe ziet ze eruit? Marek: Nee! Dat meen je niet ...
Marek: Ze heeft rood haar en sproeten. Szymon: Nee, grapje.
Kaya: Fientje, zijn kleine appelsientje. Marek: Wat flauw.
Essie: Grappig, hoor, Kaya. Dag! We gaan!
Marek: Ze spreken vaak af. Szymon: Doei!
En hij belt haar. Kaya, Tess & Essie: Dag!
Of stuurt haar berichtjes.
Kaya: Hey!


BELANGRIJKE ZINNEN
zeggen dat je spijt hebt iets voorstellen
Sorry. Kom, vertel.
Pardon. Laten we gaan.
Excuus.(NU Zullen we gaan?
Excuseer.
Het spijt me. tijd uitdrukken
Ik heb hem een (hele) tijd niet gezien.
We hebben hem een poos niet gezien.
Ik heb hem lang niet gezien.

82
BELANGRIJKE WOORDEN
de afspraak (afspraken)
de grap (grappen)
het grapje (grapjes)
de verkering
afspreken met iemand (ik spreek met Jan af,
jij spreekt met Jan af)
bellen (ik bel, jij belt)
= telefoneren (ik telefoneer, jij telefoneert)

verkering hebben gaan (ik ga naar huis, jij gaat naar huis)
verkering vragen iemand kennen (ik ken hem, jij kent hem)
het uitmaken (aan) iemand iets leren (ik leer Nora Nederlands, jij leert Nora
de wedstrijd (wedstrijden) Nederlands
de voetbalwedstrijd = ik leer Nederlands aan Nora, jij leert Nederlands aan Nora)
de tenniswedstrijd meegaan (ik ga mee, jij gaat mee)
sturen (ik stuur een bericht, jij stuurt een bericht)
flauw vertellen (ik vertel, jij vertelt)
(te) laat op tijd wachten (op) (ik wacht (op hem), jij wacht (op hem)
lief
romantisch

27 Heb je het begrepen?


ja nee
1 Wacht Kaya op Tess? 0 0
2 Hebben Kaya en Marek een afspraak? 0 0
3 Gaan Marek en Szymon naar een voetbalwedstrijd? 0 0
4 Heeft Szymon een vriendin? 0 0
5 Heeft Szymon verkering? 0 0
6 Is Marek te laat? 0 0
7 Is Fientje een bijnaam? 0 0
8 Gaat Fientje mee met Szymon en Marek? 0 0

28 De woordspin: verliefd

Szymon is verliefd. In de woordspin staan woorden die bij 'verliefd' horen. Kunnen jullie er samen
nog meer bedenken? Schrijf ze erbij.
cleliefde
cle verk.eri~g

cle vrie1-tdi~

cfeK.UÇ

83
29 Vul in

verliefd - laat - een afspraak - wacht - voetbalwedstrijd - verkering

1 Szymon en Marek hebben

2 Ze gaan samen naar een

3 Marek ____________ op Szymon.

4 Szymon is

5 Szymon heeft ____________ met Fientje.

6 Hij is ____________ op haar.

JO Puzzel

De letters staan door elkaar. Welke woorden staan er?

3
1 Marek en Szymon hebben een _. RPAAFASK
1 1

2 Ze gaan naar een voetbal_. DLl.WRSTED l2 1


1 1

3 Szymon is laat, en Marek moet


1 1
op hem_. WEHCATN

4 Marek stuurt Szymon een_. REITCHB l1 1

Oplossing:

IJ

1 2 3 4
1 l 1 1 1 1 1

Fientje is het __________ van Szymon.

• •

84
31 Wedstrijden

Marek en Szymon gaan naar een voetbalwedstrijd. Hieronder staan nog meer sporten. Volg het
voorbeeld. Hoe heten de sporten in jouw moedertaal? Schrijf op. Ken je nog meer sporten?
Schrijf ze erbij.

de sport moedertaal doen de wedstrijd

het voetb~! voetbalie"'- de


het te"""'-tfS'e"'-
--
het b(,l.~l<.ef
b~I --
b~rketbai/e,,.,
het h ocl<.ey hockeye111

UITSPRAAK 10
Het woord sport heeft vijf letters.

[:n]
sport

[or]
het woord

32 Luisteren

Luister naar de woorden. Klinken ze als


sport [~r] of als woord [or]?
...
33 Spreek het uit
sport woord
1 0 0 sport - spoort

'"·
2 0 0 word - woord
3 0 0 port - poort
4 0 0 / fort - voort
5 0 0 kort - koord
6 0 0 ' bord - boord
7 0 0 /
nors - Noors
8 0 0 ( dor - door
,.
9 0 0 stort - stoort
10 0 0 hor - hoor

85
HÉ LIEVE SCHAT
Ik schrijf jou een brief Ik schrijf jou een brief
Het is niet echt, maar in mijn gedachten Het is niet echt, maar in mijn gedachten
En in mijn fantasie En in mijn fantasie
Ga ik naar onze plek en laat hem achter Ga ik naar onze plek en laat hem achter
En jij vindt hem vast En jij vindt hem vast
Je stopt hem in je jas Je stopt hem in je jas
Je rent naar huis Je rent naar huis
En daar lees je hem pas En daar lees je hem pas
En er staat: En er staat:

Hé lieve schat Hé lieve schat


Weetje wel wat ik vind van jou? Weetje wel wat ik vind van jou?
Hé lieve schat Hé lieve schat
Ben ik meer dan een vriend voor jou? Ben ik meer dan een vriend voor jou?
Ik ben bang voor wat je zegt Ik ben bang voor wat je zegt
En daarom is die brief niet echt En daarom is die brief niet echt

Hé lieve schat
Weetje wel wat ik vind van jou?
Hé lieve schat
Ben ik meer dan een vriend voor jou?

, BELANGRIJKE ZINNEN
vragen wat er geschreven is iemand aanspreken die je lief vindt
Wat staat er? Lieve schat,
Wat staat daar? Er staat ... Lieverd,
Liefje,
Schat,

BELANGRIJKE WOORDEN
de plek (plekken)
= de plaats (plaatsen) achter)

achterlaten (ik laat iets achter, jij laat iets

de gedachte (gedachten/gedachtes) vinden (ik vind de brief, jij vindt de brief)


de fantasie (fantasieën) iets ergens in stoppen (ik stop het in mijn
de plek (plekken) zak, jij stopt het in je zak)
lezen (ik lees, jij leest)
echt rennen (ik ren, jij rent)
daarom
(vast en) zeker

86
34 Lieve schat 35 Zet in de goede volgorde.

Dit zeg je als je iemand lief vindt: Zet de zinnen in de juiste volgorde. De
- Lieve schat. letters vormen dan een woord.
- Lieverd.
- Schat. D Je rent naar huis.
- Ik vind je lief. L Ik schrijf jou een brief.
- Je bent lief. E Jij vindt de brief daar vast.
F Je stopt de brief in je jas.
Ken je nog meer woorden die je zegt als je 1 Ik ga naar onze plek en laat de brief
iemand lief vindt? achter.
E Thuis lees je de brief.

Het woord:

1 2 3 4 5 6
1

1 l 1 1 1 1 1

Wat zeg je in je moedertaal?

36 Woordspin: de post

Stuur jij weleens een brief of een kaart met de post? Krijg jij weleens een brief of een kaart:>
Bekijk de woordspin. Welke woorden kunnen er nog bij?

leze"'-
~chr!Jveh
ftu.reh

f---- de e11velop

de ptgtbode

dichtplak.k.eh
de ft:Jçtzegel

87
TAALRIEDEL 10
A B
Wat doe je daar? Ik schrijf een kaart.
Een kaart voor wie? Mijn grootouders.
Mag ik eens zien? Dit staat erop.
Maar dat is Pools. Ja, inderdaad.
Wat staat er dan? Dat is geheim.

•••••••
1 -.-.-.-·~·.·

Ik
41 tl mi, julliee1-141
41 ik '1,ouvA1-1jul/ie. 41
• • • Veelf;efr. ...• •
41 41 41 tl
" 41 41 41
•·•·• A A
Staat jouw moedertaal op één
van de kaartjes?
Tfsknieza Wami i bardzo Was .!am.
Hoe schrijf je in je moedertaal Oorqcopozdrawiam.
dat je van iemand houdt en


hem of haar mist?
Schrijf op.
37 Zinnen dobbelen

Dit kun je samen doen. Gooi een dobbelsteen en maak zes zinnen. Voor elke zin gooi je twee
keer. Het laatste woord mag je zelf kiezen uit de derde kolom.

Bijvoorbeeld:
1 2 3

a
de vriendin achterlaten een brief.
•• •
De vrie""'cli11
laa..t ee""brief achter. • •

a
1

de vriendin
2

rennen
3

een brief
---
1·••:

ill de jongens lezen verkering

il jij zijn op onze plek

jij en ik achterlaten vrienden

tl de vriend hebben naar huis

het meisje vinden lief

2
3

89
THEMA 4 - MIJN LIEVELINGSETEN

In dit verhaal hoor je:


Kaya, Servaas, Esra, Marek, Miranda

Het is feest, want Het Plein bestaat tien jaar. De vrienden versieren het restaurant.
Kaya, Servaas en Esra praten in de keuken.

Esra: Waar is Tess? Esra: Laten we gaan kijken.


Kaya: Ze is buiten. 0, wat mooi!
Ze hangt slingers op. Servaas: Wat fijn dat jullie
Servaas: En wat is Marek aan het doen7 helpen.
Kaya: Hij is ballonnen aan het (belletje)
opblazen. Wie is dat?
Esra: Wat fijn dat jullie het restaurant Esra: Dat is Miranda.
versieren. Ze werkt bij de
Hoe laat is het? bakker.
Servaas: Het is twee uur. Servaas: 0, ja.
Esra: Er komen tweehonderd gasten. Dag Miranda.
Kaya: Het wordt een leuk feest, mama. Miranda: Hallo.
Servaas: Het wordt een fantastisch feest! Gefeliciteerd
Kaya: Hoe laat begint het? met jullie
Servaas: Om zes uur. restaurant!
De gasten krijgen drankjes en Esra: Bedankt.
hapjes. Wat is dat?
Kaya: Dat is een cadeautje van ons.
Marek: Ik moet naar huis. Essie: Maak maar open.
Ik zie jullie straks! Esra: Een taart, wat leuk.
Kaya: Tot vanavond! Tess: Wacht, ik steek de kaarsjes
Esra: We zien je over vier uur. aan.
Servaas: Bedankt voor je hulp, Marek. Tien kaarsjes.
Marek: Graag gedaan. Servaas: Wat lief!
Kaya: Er hangen slingers binnen en de vrienden: Gefeliciteerd!
buiten. Esra: Ik voel me jarig.
Essie is kaarsen op de tafels aan Servaas: Ik ook.
het zetten .

• 90

BELANGRIJKE ZINNEN
ièmand feliciteren vragen hoe laat het is
Gefeliciteerd! Hoe laat is het? Het is twee uur.
Gefeliciteerd met je verjaardag! Weet u misschien hoe laat het is?
Van harte (gefeliciteerd)! Kunt u me vertellen hoe laat het is?
Proficiat!
Nog vele jaren.

zeggen dat je iemand later vragen wanneer iets begint


weer ziet Hoe laat begint het feest? Het feest begint om zes uur.
Tot later! Tot dan! Wanneer begint het feest? Om zes uur.
Tot straks! Tot ziens ... Over vier uur.
Tot ...

Het is twee uur. Het is tien over vier. Het is kwart Het is tien voor half vijf. (NL)
over vier. Het is twintig over vier. (B)

Het is half vijf. Het is vijf over Het is tien over half vijf. (NL) Het is kwart
half vijf. Het is twintig over vijf. (B) voor vijf.

BELANGRIJKE WOORDEN
de bakker (bakkers) aansteken (ik steek de kaars aan, jij steekt de kaars aan)
= de bakkerij (bakkerijen) bestaan (ik besta, jij bestaat)
de ballon (ballonnen) krijgen (ik krijg, jij krijgt)
het cadeau (cadeaus) openmaken (ik maak het open, jij maakt het open)
het drankje (drankjes) ophangen (ik hang iets op, jij hangt iets op)
het feest (feesten) vieren (ik vier, jij viert)
het hapje (hapjes) zich ... voelen (ik voel me goed, jij voelt je goed)
de kaars (kaarsen) werken (ik werk, jij werkt)
de slinger (slingers) zetten (ik zet, jij zet)
iets ergens opzetten (ik zet een kaars op tafel.
jij zet een kaars op tafel)

91
wie
Wie is dat? Dat is Miranda.

waar
Waar is Tess? Ze is buiten.

wat
Wat is dat? Dat is een taart.
Het is een cadeautje.
Wat is Marek aan het doen? Hij is aan het eten.

1 Heb je het begrepen?


ja nee
1 Hangt Tess slingers op? 0 0
2 Bestaat het restaurant vijf jaar? 0 0
3 Blaast Marek ballonnen op? 0 0
4 Begint het feest om zes uur? 0 0
5 Komen er twintig gasten? 0 0
6 Krijgen Servaas en Esra een taart? 0 0
7 Zijn Servaas en Esra jarig? 0 0

2 Trek een lijn

1 de taart

2 het cadeau

a b C

3 de slingers ':~"'.-.....

.
' ,. . . Il

, __,., 1- f,..,,._,-,1·
,
,,Pi
.. t'.,\
:'i
4 de ballon ·.j
;

5 de kaars

6 de klok
e f

92
3 Wie doet het?

1 Deze persoon blaast ballonnen op.

2 Deze persoon hangt buiten slingers op.

3 Deze persoon zet kaarsen op de tafels.

4 Deze personen maken hapjes in de keuken.

5 Deze persoon werkt bij de bakker.

6 Deze persoon steekt de kaarsjes aan.

4 Waar zijn ze?

1 Waar is Essie?

2 Waar is Servaas?

3 Waar is Marek?

4 Waar is Kaya1

5 Waar is Tess?

5 Wie zegt het?

1 Waar is Tess?

2 En wat is Marek aan het doen?

3 Wat fijn dat jullie het restaurant versieren.

4 Het wordt een leuk feest, mama.

5 Ik moet naar huis.

6 Tot vanavond!

7 Wat fijn dat jullie helpen.

8 Gefeliciteerd met jullie restaurant!

93
6 Kies de goede reactie

1 Ik ben jarig vandaag. 3 Wat is dat?


0 a Wat Lief! 0 a Het is Miranda.
0 b Proficiat! 0 b Het is twee uur.
0 c Dank je wel! 0 c Het is een taart.

2 Hoe laat begint het feest? 4 Wie is dat?


0 a Het is zes uur. 0 a Het is mijn verjaardag.
0 b Het is een cadeautje. 0 b Het is Miranda.
0 c Om zes uur. 0 c Het is half drie.

7 Versieren

Als je iets versiert, zorg je dat het er feestelijk uitziet.


Je kunt een kamer versieren. Maar je kunt ook jezelf versieren.
Of een ding, zoals een stoel.

Welke feesten ken je waar mensen iets versieren?


Praat er samen over en schrijf de belangrijke woorden op.

8 Kies de goede reactie

1 Hartelijk dank. 4 Wie zijn dat?


0 a Tot straks. 0 a Dat is mijn broer.
0 b Bedankt voor je hulp. 0 b Ze zijn buiten.
0 c Graag gedaan. 0 c Dat zijn mijn vrienden.

2 Hoe laat is het? 5 Waar is hij?


0 a Het is half zes. 0 a Ze is in de keuken.
Ü b Om half acht. 0 b Hij zit aan tafel.
0 c Later. 0 c Ze zijn op het feestje.

3 Wat doe jij?


0 a Hij helpt Servaas en Esra.
0 b Jij versiert het restaurant.
0 c Ik steek de kaarsjes aan.

94
UITSPRAAK 11 9 Luisteren

Het is vier uur. Luister naar de woorden. Klinken ze als vier


[ir]of als uur [yr]?Zet een kruisje.


[ir]
vier vier uur

[yr]
1 0 0
2 0 0
het uur 3 0 0
4 0 0
5 0 0
10 Spreek het uit 6 0 0
7 0 0
mier - muur
8 0 0
hier - huur
9 0 0
bier - buur
10 0 0
kier - kuur
dier - duur
zier - zuur
gier - guur
de seconde
vieren - vuren
stier - stuur
dieren - duren

TAALRIEDEL 11
A B
Q)
Hoe laat is het? Het is vier uur.
Ik ben te laat.
Er is een feest.
Om half vijf.
Ik moet nu gaan.
Te laat waarvoor?
Hoe laat is dat?
Om half vijf?
Tot ziens mevrouw/meneer.
(9 het kwartier

De tijd

de klok
Q)
de seconde
de minuut Omen over
het kwartier
Het feest begint om zes uur.
het uur
Het feest begint ...
aflopen ... over twee uur.
Het is vier uur.
beginnen ... over anderhalf uur .
Het is half vijf.
van ... tot ... over drie kwartier.
Het is kwart over vijf.
duren ... over tien minuten .
Het is tien vóór vijf .

• 95
11 Hoe laat is het?

Schrijf onder de klok hoe laat het is. Kies uit:

half 6 - kwart over 3 - twee uur - 5 over 12 - tien voor half 8 - kwart voor 1

1 2

3 4

5 6

12 Vul in

een kwartier - uur - minuut - minuten - halfuur

1 Vijftien minuten is

2 Een uur heeft zestig

3 Een heeft vier kwartieren.

4 Een heeft zestig seconden.

5 Een heeft dertig minuten.

96
13 Vul in

Ik heb om twaalf uur pauze.

1 Het is elf uur. Ik heb over eeh uur pauze.

2 Het is kwart over elf. Ik heb pauze.

3 Het is half twaalf. Ik heb pauze.

4 Het is half elf. Ik heb pauze.

5 Het is vijf vóór twaalf. Ik heb pauze.

De uitnodiging

Als je een feest geeft, dan nodig je


online Dl
mensen uit. Je laat ze weten dat ze
mogen komen. Ook laat je weten: Hoi Marieke. Ik ben
vrijdag jarig en ik vier
wanneer het feest is (op welke dag); het zaterdagavond.
hoe laat het feest is; Om 8 uur bij mij thuis.
waar het feest is .


Kom je? Mijn ouders
komen om twaalf uur
thuis, dan moet
Ik kom naar je feest. iedereen naar huis.
Ik kom op je feest. (NL) ..
._,
Ik ben op je feest.

14 Een leuk bericht

1 Wie is uitgenodigd?

2 Wanneer is het feest?

3 Waar is het feestje?

4 Hoe laat begint het?

5 Hoe laat is het afgelopen?

6 Hoelang duurt het feestje?

97
1
LANG ZAL IK LEVEN
Lang zal ik leven Er hangen slingers
Lang zal ik leven Er is een verjaardagstaart
Lang zal ik leven in de gloria Ik blaas de kaarsjes uit en doe een wens
In de gloria En ik doe een wens
In de gloria Ja, ik doe een wens

Ik geef een feestje Lang zal ik leven


Kom je naar mijn feestje? Lang zal ik leven
Jij brengt een cadeautje mee en ik pak het uit Lang zal ik leven in de gloria
En ik pak het uit In de gloria
En ik pak het uit In de gloria

BELANGRIJKE WOORDEN
de wens blazen (ik blaas. jij blaast)
de verjaardag (verjaardagen) uitblazen (ik blaas de kaars uit, jij blaast
het verjaardagsfeest (de de kaars uit)
verjaardagsfeesten) brengen (ik breng, jij brengt)
de verjaardagstaart (verjaardagstaarten) meebrengen (ik breng mee. jij brengt
mee)
het verjaardagsfeest •
= het feest + de verjaardag

15 Woordspin: de verjaardag •
Als je naar een verjaardagsfeest gaat, geef je een cadeau. Als je jarig bent. dan krijg je een
cadeau. Het cadeautje is ingepakt. De jarige pakt het uit.

Bekijk de woordspin. Welke woorden kun je nog meer bedenken? Zet ze erbij.

9eve1,i.

k.rijge11

98
UIT ETEN
In dit verhaal hoor je:
Servaas, Esra en de ober.

Esra en Servaas zijn uit eten. Ze zitten aan een


tafeltje met een wit tafelkleed. Er staat een kaars
op tafel. Ze hebben allebei een drankje.

Servaas: Het was een fantastisch feest.


Esra: Ja, het was geweldig.
Er waren zo veel mensen. Esra: Ja. Wat bestelde ik toen?
Servaas: Vrienden, familie ... Ik had een soep.
Het was gezellig. Servaas: Ja, groentesoep.
Servaas: Ik was wel moe. En ik had zalm.
Esra: Ik ook! Dat was een gezellige avond.
Ik ben blij dat we een avond vrij Esra: Verdorie.
zijn. Een berichtje van Kaya.
Geen werk. Kamil wil niet eten.
Servaas: Geen kinderen. Servaas: Wat wil hij niet eten?
Op ons. Esra: De goulash.
Esra: Proost. Servaas: De goulash? Van gisteren?
de ober: Goedenavond. Die is te pikant voor Kamil.
Hebt u een keuze kunnen Esra: Wacht, ik bel hem.
maken? Kaya.
Esra: Ik wil graag de pasta van de dag. De goulash is te pikant.
de ober: Aha, de vegetarische lasagne.
Heel goed. En meneer? Nee, hij is geen watje. Hij is vijf.
Servaas: Doet u mij maar de mosselen Geef hem maar rijst met kip
met friet.
de ober: Uitstekend. In de koelkast.
Wilt u nog iets drinken?
Servaas: Nee, dank u. In een bakje
(geluidje)
Esra: Dat is mijn telefoon. Je moet goed zoeken
Het is Kaya.
Ik neem niet op. In de magnetron.
Servaas: We hebben hier op onze (Zucht ...)
trouwdag gegeten. Ja, dag schat.
Ik zet mijn telefoon uit.
Voor een half uur.
Servaas: Goed idee.
de ober: En hier is de lasagne.
Esra: Dat ziet er goed uit.
de ober: En de mosselen.
Servaas: Heerlijk, dank u wel.
Zo, eet smakelijk.
Esra: Eet smakelijk, schat.

99
BELANGRIJKE ZINNEN
toosten
Proost.
Gezondheid.
Op je verjaardag!

Op jou!

wat je in een restaurant zegt


Hier hebt u het menu.
Hebt u een keuze kunnen maken?
Wilt u (nog) iets drinken7
Eet smakelijk. / Smakelijk eten.
Is alles naar wens?

Heeft het gesmaakt?


Mogen wij de kaart zien?
Wij willen graag bestellen.
Ik wil graag de pasta van de dag.
Doet u mij maar de mosselen.
Ik zou graag de lasagne bestellen.
Mag ik de rekening?
De rekening, alstublieft.
Ik wil graag afrekenen.

BELANGRIJKE WOORDEN
de friet (frieten) = de patat (NU bestellen (ik bestel. jij bestelt)
het frietje (frietjes) zoeken (ik zoek, jij zoekt)
de goulash
de keuze (keuzes) fantastisch = geweldig
een keuze maken = kiezen gezellig
de kip moe
de lasagne (lasagnes) pikant= pittig (NU
de magnetron (magnetrons) vegetarisch
= de microgolfoven (microgolfovens) (8) vrij
het menu (menu's) = de kaart (kaarten)
= de menukaart (menukaarten)
de mossel (mosselen/mossels)
de ober (obers)
de pasta (pasta's)
de rijst
de soep (soepen)
de groentesoep (groentesoepen)
de telefoon (telefoons)
de trouwdag (trouwdagen)
het werk
de zalm (zalmen)

100
16 Heb je het begrepen?
ja nee
1 Zijn Servaas en Esra in een restaurant? 0 0
2 Zijn zij in restaurant Het Plein? 0 0
3 Zijn Kaya en Kamil thuis? 0 0
4 Vindt Kamil goulash lekker? 0 0
5 Zijn Esra en Servaas vrij? 0 0
6 Bestelt Servaas zalm? 0 0
7 Bestelt Esra soep? 0 0
8 Zet Esra haar telefoon uit? 0 0

17 Trek een lijn

1 de kip

a C
2 de mosselen

3 de rijst

4 de ober (
(
'-~ - ·),
~) A
5 de soep

6 het menu

7 de friet

18 Kies het goede antwoord

1 Wilt u iets drinken? 3 Heeft het gesmaakt?


0 a Ja, een cola, graag. 0 a Het was heerlijk.
0 b Ja, doet u miJ maar mosselen met friet. 0 b De vegetarische lasagne.
0 c Ik wil graag afrekenen. 0 c Wij willen graag bestellen.

2 Heeft u een keuze kunnen maken?


0 a Ja. Mag ik de kaart zien?
0 b Nee, nog niet.
0 c Ja, de rekening alstublieft.

101
19 Zet in de goede volgorde

1 De rekening, alstublieft.

2 Doet u mij maar mosselen met friet.

3 Eet smakelijk.

4 Hebt u het menu voor ons?

5 Heeft-het gesmaakt?

zijn

nu toen


Ik ben moe Ik was moe.
JiJ bent moe. Jij was moe.
Ubentmoe Uwasmoe.
Hij is moe. Hij was moe.
Zij is moe. Zij was moe.
Wij zijn moe. Wij waren moe.
Jullie zijn moe. Jullie waren moe.
Zij zijn moe. Zij waren moe.

Het is gezellig. Het was gezellig.


Er zijn veel mensen. Er waren veel mensen.
De taart is heerlijk. De taart was heerlijk.

20 Vul in

nu toen

1 Hij is aan het eten. H,Jwaç aAh h.ef ete"'


2 De soep is lekker.

3 Zij zijn in een restaurant.

4 Ik ben moe.

5 Jij bent een ober.

6 Jullie zijn laat.

102
21 Vul in: aan de telefoon

Esra belt Kaya.


Je hoort wat Esra zegt, maar je hoort niet wat Kaya zegt.
Wat denk je dat hij zegt en vraagt7

Esra: Kaya.

1 Kaya:

Esra: De goulash is te pikant.

2 Kaya:

Esra: Nee, hij is geen watje. Hij is vijf.

3 Kaya:

Geef hem maar rijst met kip.

4 Kaya:

Esra: In de koelkast.

5 Kaya:

Esra: In een bakje.

6 Kaya:

Esra: Je moet goed zoeken.

7 Kaya:

Esra: In de magnetron.
(Zucht ...)

8 Kaya:

Esra: Ja, dag schat.

Het menu

Een voorgerecht kun je eerst eten Het is een klein gerecht.


Een hoofdgerecht is het belangnJkste gerecht. •
Een nagerecht eet Je ná het hoofdgerecht.

het nagerecht =het dessert = het toetje (NL)

103
VOORGERECHTEN Biefstuk
Met friet en salade
Tomatensoep

Groentesoep met balletjes Zalm


Met kaas uit de oven
Garnalen
Met knoflookboter en brood uit Pasta
de oven Lasagne met champignons,
tomaat, ui, spinazie en kaas
Garnalenkroketjes
Twee garnalenkroketjes op
NAGERECHTEN
brood
Dame blanche
Vegetarische loempia
Vanille-ijs met warme chocola-
Met salade
desaus en slagroom

HOOFDGERECHTEN Appeltaart
Met slagroom

Gebak
Met aardbeien en room
Kip
Met rijst, bonen
en paprika

22 Vegetarisch

Als iets vegetarisch is, dan zit er geen vlees of vis in.
Welke gerechten op de kaart zijn vegetarisch?

104
23 Puzzel
1
van links naar rechts

2 3

2 5

6 7

van boven naar beneden


6

1 3 4

24 Dobbelen: bestellen

Werk per twee. Jij bent de gast, je partner is de ober.


De ober vraagt: 'Heeft u een keuze kunnen maken?'
Je gooit met de dobbelsteen en je bestelt iets van het menu op pagina 104. Daarna wissel je de
rollen om.

Bestel een voorgerecht. Bestel iets vegetarisch.

il Bestel een hoofdgerecht.


a Bestel iets met vis.

Bestel een nagerecht. lil Bestel iets om te drinken.

Bijvoorbeeld:

lil Ik wil graag de hamburger bestellen.

105
25 Woordspin: de groente

Welke groenten ken je allemaal?


Schrijf ze erbij.

de ui

de ffina.zie

de bn1cco(i

de da.

26 Wat eet jij graag?

Schrijf in je moedertaal de gerechten op die je lekker vindt. Schrijf op wat erin zit (de
ingrediënten). Probeer het te vertalen. Help elkaar.

Dit vind ik lekker


In mijn taal: In het Nederlands:

Dit zijn de ingrediënten


In mijn taal: In het Nederlands:

106
UITSPRAAK 12 27 Luisteren
Kip met rijst.
Luister naar de woorden. Klinken ze als met
[e:]of als rijst [e:i]?
[e:]


met
met rijst

[ei]
1 0 0
rijst
2 0 0
3 0 0
4 0 0
5 0 0
28 Spreek het uit 6 0 0
res - rijst
7 0 0
ren - rein
8 0 0
met - meid
9 0 0
redden - rijden
10 0 0
mesje, - meisje
pens - peins
bed - bijt ei/ij
bel - bijl
De uitspraak van ei en ij is hetzelfde!
stel - stijl

HET MENU
Ik ben het niet vergeten Ik wil de kaart zien
Mijn lief en ik gaan eten Ik wil de kaart zien
In het restaurant op het plein
Het eten is er lekker Ik zit hier met een glaasje water
Vooral de kaaskroketten En het wordt maar later
En de soepen mogen er ook zijn Ik zit voor gek alleen
Aan een tafel gedekt voor twee
Ik zit hier met een glaasje water
En het wordt maar later Wat is de soep van de dag?
Ik zit voor gek alleen Ober, als ik vragen mag
Aan een tafel gedekt voor twee Ik zit hier en ik wacht
Het is al half acht
Wat is de soep van de dag? Ik wacht hier op mijn lief
Ober, als ik vragen mag Maar die komt maar niet
Ik zit hier en ik wacht En ik heb echt honger nu
Het is half acht Dus ober:
Ik wacht hier op mijn lief Mag ik het menu?
Maar die komt maar niet Ik wil graag nu het menu
En ik heb echt honger nu Geef me het menu
Dus ober: geef me het menu Ik wil de kaart zien
Ik wil graag nu het menu. Ik wil de kaart zien
Geef me het menu

107
TAALRIEDEL 12
A B
Heeft het gesmaakt? Het was perfect.
Hoe was de soep? De soep was goed.
Wilt u dessert? Dat wil ik wel.
Wat zal het zijn? Bananenijs.
Da's geen probleem. Bedankt, meneer/mevrouw.

BELANGRIJKE WOORDEN
het eten de tafel dekken (ik dek de tafel, jij dekt de tafel)
de gek (gekken)
voor gek staan/zitten graag
de honger laat
de dorst
de kroket (kroketten)
de kaaskroket (kaaskroketten)
later


29 Puzzel
1 2
van links naar rechts
1 Dat krijg je als je lang niet gedronken hebt. 3
5 Als iemand laat is. moet je op hem of haar_.
6 Daarop zie je wat je kunt bestellen. 4

van boven naar beneden


2 Daar ga je uit eten.
3 Aan de ober vertellen wat je wilt eten. 5

4 Dat krijg je als je lang niet gegeten hebt.

108
BROODJE MAREK
ln dit verhaal hoor je:
Servaas, Tess, Kaya, Essie, Marek, Esra en Szymon.

De vrienden zitten aan de grote tafel in het restaurant. Servaas komt vragen of ze iets willen
eten.

Servaas: Wat willen jullie voor de lunch? Marek: Hoe smaakt het?
Essie: Een garnalenkroket. Szymon: Het is best lekker.
Kaya: Ik ook graag. Esra: Wat eet je, Marek?
Szymon: Voor mij een broodje ei. Kaya: Hij eet een broodje pindakaas
Tess: Ik heb zin in een broodje met banaan en spek!
gezond. Esra: Wat een rare combinatie.
Servaas: Met ham? Kaya: Neem maar een hap.
Tess: Nee, Ik wil geen ham. Esra: Dat is lekker.
Ik eet geen vlees meer. Servaas, kom eens!
Kaya: Waarom niet7 Proef dit eens.
Tess: Omdat vlees niet gezond is. Servaas: Wat is het?
Servaas: En jij, Marek? Een broodje banaan?
Marek: Ik hoef niets. Hmmrn ...
Ik heb een broodje Het smaakt een beetje ... anders.
meegenomen. Esra: Ja, het is speciaal.
Van thuis. Maar ik vind het lekker.
Kaya: Wat zit erop? Servaas: Ja. De banaan is zoet.
Marek: Banaan, spek en pindakaas. Maar het spek is zout.
Kaya: Wat? Dat smaakt goed samen.
Tess: Bah! Laten we dit broodje op het
Kaya: Wat vies! nieuwe menu zetten.
Marek: Wil je proeven? Esra: En we noemen het 'broodje
Het is héél lekker. Marek'.
Kaya: Ik lust geen pindakaas. Servaas: Dat is een goed idee.
Tess: En ik wil geen spek eten. Bedankt, Marek!
Szymon: Ik wil wel proeven. Marek: Graag gedaan.
Hmm ... Maar eh ...
Mag ik ook een garnalenkroket?
Jullie hebben mijn broodje
Ma rek opgegeten ...

109
BELANGRIJKE ZINNEN
vragen hoe iets smaakt
Hoe smaakt het?
zeggen hoe iets smaakt
Het smaakt (niet) goed.
Het is (niet) lekker.
Het smaakt vies.

Het is zoet / zuur / zout / bitter / pikant.

zeggen dat je iets graag eet zeggen dat iets lekker is


Ik ben gek op pizza. Lekker.
Ik hou van chocolade. Heerlijk.
Ik ben dol op ijs. Zalig.
Pasta is mijn lievelingseten. Mmm.

zeggen dat je iets niet graag eet zeggen dat iets vies is
Ik eet niet graag sla. Bah.
Ik lust geen vis. Gatver. (N L)
Ik hou niet van spruitjes. Dat is vies.
Ik vind bonen vies. Het is niet te eten.
Het is niet lekker.

BELANGRIJKE WOORDEN
de banaan (bananen) lusten (ik lust pasta, jij lust pasta)
het broodje (broodjes) opeten (ik eet het op. jij eet het op)
het broodje gezond proberen (ik probeer. jij probeert)
het broodje ei proeven (ik proef, jij proeft)
de combinatie (combinaties) smaken (het smaakt zoet)
de ham zin hebben in iets
het ei (eieren) Ik heb zin in een broodje.
de hap (happen) zin hebben om iets te doen
een hap nemen jij hebt zin om te voetballen.
de lunch (lunches)
de pindakaas
het spek
het vlees

anders (dan normaal) = speciaal proeven en smaken


gezond ongezond
minder meer Ik proef het broodje.
raar Het broodje smaakt vreemd.

Een pompelmoes (B)


= de grapefruit (NU Snoep smaakt Spek smaakt Een citroen smaakt
smaakt bitter. zoet. zout. zuur.

110
Waarom, omdat en want

Let op de woordvolgorde!.
Tess eet geen vlees meer.
Vlees is niet gezond.

Waarom eet Tess geen vlees meer?


Ze eet geen vlees meer omdat het niet gezond is.
Ze eet geen vlees meer want het is niet gezond.

30 Heb je het begrepen?


ja nee
1 Bestelt Tess een broodje kroket? 0 0
2 Vraagt Kaya om een broodje gezond? 0 0
3 Zit er ham op het broodje gezond? 0 0
4 Heeft Marek een broodje meegenomen? 0 0
5 Zit er pindasaus, spek en banaan op zijn broodje? 0 0
6 Lust Kaya pindakaas? 0 0
7 Proeft Essie het broodje van Marek? 0 0
8 Vinden Servaas en Esra het broodje van Marek lekker? 0 0

31 Wie is het?

1 Hij/Zij wil minder vlees eten.

2 Hij/Zij heeft een broodje meegenomen.

3 Hij/Zij heeft zin in een broodje gezond.

4 Hij/Zij lust geen pindakaas.

5 Zij vinden het broodje van Marek lekker.

32 Kies het goede antwoord

1 Wil je een hap van mijn broodje? 3 Hou je van spek?


0 a Nee, ik lust geen thee. 0 a Ja, ik ben dol op desserts.
0 b Nee, ik lust geen pindakaas. 0 b Nee, ik hou niet van vlees.
0 c Ja, ik ben dol op melk. 0 c Nee, ik wil niet proeven.

2 Hoe smaakt de soep?


0 a Die is zout.
0 b Ik eet graag soep.
0 c Het is kippensoep.

111
33 Vul in

Omdat - banaan - minder - lekker - combinatie - proef - het milieu - een hap

1 Ik wil ____________ vlees eten.

Waarom7

2 ____________ vlees niet gezond is.

3 Ma rek eet een broodje pindakaas met ____________ en spek!

4 Wat een rare ___________ _

5 Neem maar ___________ _

6 Dat is ___________ _

Servaas, kom eens!

7 ____________ dit eens.

34 Wat is fout?

Streep het foute woord door. Zet het juiste woord erachter.

1 De soep pl'eeft vies. fm()..().kt


..
ZI/"'-
2 Wij ben dol op friet.

of:

3 Wij ben dol op friet. Ik.


4 Ik neem een slok van mijn broodje.

5 De citroen smaakt erg zout.

6 Wij proef de soep.

7 Ik hou niet voor vlees.

8 Mag ik een hap van jouw cola7

9 Hij eten graag toetjes.

112
Maaltijden

0 11
Q) :o~ Q) 'O" -0,})
\ 1,

\ 1,
_, ' ' 1,
'O" , 1'
·s Ochtends neem je 's Middags heb je lunch. 's Avonds is er een diner
een ontbijt. Je eet je middageten. Je eet je avondeten.

het ontbijt
de lunch / het middageten
het diner / het avondeten

35 Wat eet jij?



Wat eet jij graag als ontbijt? Schrijf op in je moedertaal en vertaal het naar het Nederlands. Als je
het woord niet kent in het Nederlands, teken het dan of beeld het uit. Help elkaar de Nederlandse
vertaling te vinden. Doe hetzelfde voor de lunch en het avondeten.

Dit eet ik graag als ontbijt:

In mijn moedertaal: In het Nederlands:

36 Woordspin: het fruit

Welke woorden ken je die bij


'het fruit' horen? Zet ze erbij.

de '7a."'-a.P..n
de dru,f

de k.err

113
37 Wat zie je?

Bekijk de afbeelding goed. Welke woorden ken je? 6


Help elkaar. Schrijf de woorden op.

2
8

3
9

4
MenuKtUArt
10
5

UITSPRAAK 13 38 Luisteren
Het snoep is zoet.
Luister naar de woorden. Klinken ze als
snoep [s] of als zoet [z]?
[s]
het snoep

[zl
zoet
• 1
2
3
4
snoep
0
0
0
0
zoet
0
0
0
0
5 0 0
6 0 0
39 Spreek het uit 7 0 0
set - zet
8 0 0
sein - zijn
9 0 0
glas - glazen
10 0 0
doceren - doseren
pausen - pauze
cent - zend
zestig (!) - zes *
zeventig (1) - zeven *

* zestig en zeventig spreek je uit met [s]

114
TAALRIEDEL 13
.A B
Wil je een hap? Wat is het dan?
Een broodje ei. Ik lust geen ei.
Je lust geen ei? En ook geen brood.
Wat lust je dan? Ik hou van kaas.
Dat vind ik vies. Waar hou jij van?
Van broodjes ei. Eet smakelijk.

IN DE KEUKEN
Hieronder zie je wat je soms gebruikt in de keuken:

.-:,..-:,
het fornuis (fornuizen) de oven (ovens) de koelkast (de koelkasten)

de steelpan (steelpannen) de koekenpan (koekenpannen) de pot (potten)

het mes (messen)

de lepel (lepels)

het bord (borden) de kom (kommen) de snijplank (snijplanken) de vork (vorken)

Dit zijn dingen die je soms in de keuken doet:

bakken (ik bak, jij bakt)


koken (ik kook, jij kookt)
roeren (ik roer, jij roert)
snijden (ik snij(d). jij snijdt)
opscheppen (ik schep op, jij schept op)
schillen (ik schil. jij schilt)
afwassen (ik was af, jij wast af)
afdrogen (ik droog af, jij droogt af)
40 Vul in

fornuis - koelkast - roert - koekenpan - snijden - oven - lepel - kookt

1 Alex in de pan.

2 Ik moet de tomaat in stukjes

3 Maaike haalt de taart uit de

4 Ik zet de melk in de

5 Het water

6 De pan wordt warm op het

7 Gebruik de grote om op te scheppen.

8 Ik bak pannenkoeken in de

41 Vul in

schillen - afwast - kom - snijplank - bakken - snij

1 Ik snij het vlees op de ___________ _

2 Voor de appeltaart moeten we veel appels ___________ _

3 Ze ____________ een cake in de oven.

4 Als jij . dan droog ik af.

5 Pas op, je niet in je

vingers!

6 Er staat een ___________ _

met slagroom in de koelkast.

116

You might also like