Professional Documents
Culture Documents
SCHIMMEL
In dit verhaal hoor je:
Marek, Kaya, Esra en Servaas. •
Het is woensdag. Marek en Kaya zitten aan de grote tafel in restaurant
Het Plein. Er liggen schoolboeken, schriften, pennen en potloden op tafel.
Ze maken hun huiswerk. Marek pakt een rekenmachine uit zijn rugzak.
64
Esra: Kaya! Verdorie! Kaya: Ja, papa. Sorry.
Ben je gek geworden?! (Esra en Servaas lopen mopperend weg)
Servaas: Wat is er mis met jou? Marek: Je ouders zijn wel boos, zeg.
Je pakt nu die andere pot. Kaya: Ja. Maar ik haal hier vast een
Esra: Ik wil nooit meer schimmel in hoog cijfer voor.
mijn keuken zien, begrepen? En dan zijn ze weer blij.
BELANGRIJKE ZINNEN
boosheid uitdrukken
Ben je gek geworden?
Wat is er mis met jou?
Verdorie!
Verdomme!
BELANGRIJKE WOORDEN
de biologie begrijpen (ik begrijp het. jij begrijpt het)
het brood (broden) = snappen (ik snap het. jij snapt het)
het bruinbrood weten (ik weet, jij weet)
het witbrood
het cijfer (cijfers) boos
het experiment (experimenten) gestrest
de inspectie (inspecties) hoog laag
de kast (kasten) moeilijk
de meneer (meneren) schoon vies
de mevrouw (mevrouwen) veel weinig
de pen (pennen)
de pot (potten) veel - meer - het meest
het potlood (potloden) Hij praat veel.
de rekenmachine (rekenmachines) Zij praat meer.
de schimmel (schimmels)
de school (scholen)
het schoolboek (schoolboeken)
het schooljaar (schooljaren)
de schooltas (NL) (schooltassen)
•••
Jij praat het meest.
iets
niets= niks
niets
mets
formeel
•
= de boekentas (8) (boekentassen) spreektaal
het schrift (schriften)
het stuk (stukken)
de toets (toetsen)
de wiskunde
65
DE DAGEN VAN DE WEEK
•
dinsdag op dinsdag dinsdags elke dinsdag
woensdag op woensdag ('s) woensdags elke woensdag
donderdag op donderdag donderdags elke donderdag
vrijdag op vrijdag vrijdags elke vrijdag
in het weekend
66
2 Wie zegt het?
1 de kast
2 de pen
de pot
3
l [J'nl ,,
4 het potlood ~- b C
5 de rekenmachine
6 de school
... LI
/
C
,
7 de schoolboeken
9
de schooltas
het schrift
e
...f
l!P
67
4 Kies een dag van de week
V y y
/
/
s Kies een dag van de week
-.
'
6 Vul In
r
het restaurant - moeilijk - schimmel - boos - huiswerk - toets - overmorgen - experiment -
cijfer - gestrest
2 Ze zitten in
• 3 Ze vinden wiskunde
+ •
lf
4 Kaya heeft morgen een
7 Esra is
9 Hij is heel
10 Kaya denkt dat hij een hoog ____________ krijgt voor zijn experiment.
68
7 Woordspin: de school
Welke woorden kun je samen nog bedenken die bij 'de school' horen? Zet ze erbij.
de lera..()..r
de lera..ref
de /eç
de boekenta.ç
de reken'm-()..chiYie
8 Schoolvakken
Kaya en Ma rek praten over wiskunde en biologie. Welke vakken hebben jullie op school? Schrijf
ze op. Geef aan hoe moeilijk of makkelijk je het vak vindt door een streepje te zetten op het
lijntje.
.'-.
69
9 Vul in
•
[E]
- Zet een streep onder wat je zegt als je
de les
iets niet begrijpt.
- Zet haakjes om wat je zegt als je ergens
lel
goed in bent.
de neef
TAALRIEDEL 7 TAALRIEDEL 8
A B A B
Komt Jan zo? Hij komt morgen. Snap jij dit? Wat hier staat?
Morgen pas? Ja, op maandag. ,, In het boek. Nee, niet echt.
Is het zondag? Het is zondag. Ik ook niet. Vraag het dan.
En Marieke? Zij komt dinsdag. Aan Miranda? Nee, aan Nora.
Zij komt morgen? Overmorgen. Zij snapt alles. Inderdaad.
Wat een week! Zeg dat wel.
71
Handig voor in de klas
Om hulp vragen
Je kunt op veel manieren om hulp vragen. Hier zie Je er een paar. Kunnen jullie er samen
nog meer bedenken? Schrijf ze erbij.
•
Ik begrijp het niet. Kunt u het nog een keer zeggen?
Ik versta het niet Kunt u mij helpen?
Ik begrijp dit met. Kunt u het uitleggen?
Het gaat te snel voor mij. Kunt u langzamer spreken7
72
VRAAGMAAR
--- --
73
BELANGRIJKE ZINNEN
zeggen dat je iets niet begrijpt.
Ik begrijp het niet. Ik snap het niet.
Ik begrijp er niks van. Ik snap er niks van.
•
BELANGRIJKE WOORDEN
de vraag (vragen) de vinger (vingers)
een vraag stellen (ik stel een vraag, jij stelt zijn vinger opsteken (ik steek mijn vinger
een vraag) op, jij steekt jouw vinger op)
vragen (ik vraag, jij vraagt) de hulp
het antwoord (antwoorden) helpen (ik help, jij helpt)
een antwoord geven (ik geef een
antwoord, jij geeft een antwoord)
antwoorden (ik antwoord. jij antwoordt)
nodig hebben (ik heb niets nodig. jij hebt nooit altijd
niets nodig) dom
verstaan (ik versta het, jij verstaat het)
74
DE PUZZEL
In dit verhaal hoor je:
Kaya, meneer Berg, Tess, Servaas en Marek.
75
BELANGRIJKE ZINNEN
vragen wat iemand aan het doen is zeggen dat je ergens niet van houdt
Wat ben je aan het doen? Ik hou niet van puzzels.
Wat doe je? Hij heeft een hekel aan lezen.
Zij haat katten.
zeggen wat je aan het doen bent of wat zeggen dat iemand gelijk heeft
iemand aan het doen is Je hebt gelijk.
•
Ik ben aan het puzzelen. Precies.
Hij is aan het schrijven. Inderdaad.
Juist.
Dat klopt.
BELANGRIJKE WOORDEN
hetbezoek(bezoeken) maken (ik maak, jij maakt)
= de visite (visites) puzzelen (ik puzzel, jij puzzelt)
Europa
de puzzel (puzzels) alleen samen
de taart (taarten) ander
de appeltaart (appeltaarten)
"(
18 Heb je het begrepen?
ja nee
1 Is meneer Berg aan het puzzelen? 0 0
2 Zit meneer Berg aan de grote tafel? 0 0
3 Zit meneer Berg alleen aan tafel? 0 0
4 Is f<ayaalleen? 0 0
S Bestelt meneer Berg koffie en appeltaart? 0 0
6 Houdt Marek van puzzelen? 0 0
76
20 Maak een zin
.\ i·iFO§b
1 H,J'is-Af'-"'- het /eze11. 2 2,:·
l-
4 5
77
21 Wie zegt het?
22 Puzzel
1 2 3
H € K € L
4 5
€ N
7
78
23 Een foto aan de muur
•
UITSPRAAK 9 24 Luisteren
79
TAALRIEDEL 9
A B
Ik snap het niet. Wat snap je niet?
Wat Jacob zegt. Wat is er dan?
Hij spreekt te snel. Je hebt gelijk.
Wat ga je doen?
BELANGRIJKE WOORDEN
de draad (draden)
de draad kwijt zijn
het woord (woorden)
zijn best doen (ik doe mijn best, jij doet je best)
helpen (ik help, jij helpt)
iemand op weg helpen
herkennen (ik herken, jij herkent)
•
rustig zich stilhouden (ik hou(d) me stil, jij houdt je stil)
hard= luid verdwalen (ik verdwaal, jij verdwaalt)
zacht verdwaald zijn
genoeg zich verloren voelen (ik voel me verloren, jij voelt je verloren)
snel langzaam
niet wel
80
26 Kies
En ik voet me verloren
Uitdrukking
•
Als je de draad kwijt bent, kun je een
gesprek niet meer goed volgen.
Of je vertelt zelf iets, maar je bent
81
•
VERLIEFD
In dit verhaal hoor je:
Kaya, Marek, Tess, Essie en Szymon.
De vrienden zitten aan de grote tafel in restaurant Het Plein. Marek pakt zijn telefoon.
•
BELANGRIJKE ZINNEN
zeggen dat je spijt hebt iets voorstellen
Sorry. Kom, vertel.
Pardon. Laten we gaan.
Excuus.(NU Zullen we gaan?
Excuseer.
Het spijt me. tijd uitdrukken
Ik heb hem een (hele) tijd niet gezien.
We hebben hem een poos niet gezien.
Ik heb hem lang niet gezien.
82
BELANGRIJKE WOORDEN
de afspraak (afspraken)
de grap (grappen)
het grapje (grapjes)
de verkering
afspreken met iemand (ik spreek met Jan af,
jij spreekt met Jan af)
bellen (ik bel, jij belt)
= telefoneren (ik telefoneer, jij telefoneert)
•
verkering hebben gaan (ik ga naar huis, jij gaat naar huis)
verkering vragen iemand kennen (ik ken hem, jij kent hem)
het uitmaken (aan) iemand iets leren (ik leer Nora Nederlands, jij leert Nora
de wedstrijd (wedstrijden) Nederlands
de voetbalwedstrijd = ik leer Nederlands aan Nora, jij leert Nederlands aan Nora)
de tenniswedstrijd meegaan (ik ga mee, jij gaat mee)
sturen (ik stuur een bericht, jij stuurt een bericht)
flauw vertellen (ik vertel, jij vertelt)
(te) laat op tijd wachten (op) (ik wacht (op hem), jij wacht (op hem)
lief
romantisch
28 De woordspin: verliefd
Szymon is verliefd. In de woordspin staan woorden die bij 'verliefd' horen. Kunnen jullie er samen
nog meer bedenken? Schrijf ze erbij.
cleliefde
cle verk.eri~g
cle vrie1-tdi~
cfeK.UÇ
83
29 Vul in
4 Szymon is
JO Puzzel
3
1 Marek en Szymon hebben een _. RPAAFASK
1 1
Oplossing:
IJ
•
1 2 3 4
1 l 1 1 1 1 1
• •
•
84
31 Wedstrijden
Marek en Szymon gaan naar een voetbalwedstrijd. Hieronder staan nog meer sporten. Volg het
voorbeeld. Hoe heten de sporten in jouw moedertaal? Schrijf op. Ken je nog meer sporten?
Schrijf ze erbij.
UITSPRAAK 10
Het woord sport heeft vijf letters.
[:n]
sport
[or]
het woord
•
32 Luisteren
'"·
2 0 0 word - woord
3 0 0 port - poort
4 0 0 / fort - voort
5 0 0 kort - koord
6 0 0 ' bord - boord
7 0 0 /
nors - Noors
8 0 0 ( dor - door
,.
9 0 0 stort - stoort
10 0 0 hor - hoor
85
HÉ LIEVE SCHAT
Ik schrijf jou een brief Ik schrijf jou een brief
Het is niet echt, maar in mijn gedachten Het is niet echt, maar in mijn gedachten
En in mijn fantasie En in mijn fantasie
Ga ik naar onze plek en laat hem achter Ga ik naar onze plek en laat hem achter
En jij vindt hem vast En jij vindt hem vast
Je stopt hem in je jas Je stopt hem in je jas
Je rent naar huis Je rent naar huis
En daar lees je hem pas En daar lees je hem pas
En er staat: En er staat:
Hé lieve schat
Weetje wel wat ik vind van jou?
Hé lieve schat
Ben ik meer dan een vriend voor jou?
, BELANGRIJKE ZINNEN
vragen wat er geschreven is iemand aanspreken die je lief vindt
Wat staat er? Lieve schat,
Wat staat daar? Er staat ... Lieverd,
Liefje,
Schat,
BELANGRIJKE WOORDEN
de plek (plekken)
= de plaats (plaatsen) achter)
•
achterlaten (ik laat iets achter, jij laat iets
86
34 Lieve schat 35 Zet in de goede volgorde.
Dit zeg je als je iemand lief vindt: Zet de zinnen in de juiste volgorde. De
- Lieve schat. letters vormen dan een woord.
- Lieverd.
- Schat. D Je rent naar huis.
- Ik vind je lief. L Ik schrijf jou een brief.
- Je bent lief. E Jij vindt de brief daar vast.
F Je stopt de brief in je jas.
Ken je nog meer woorden die je zegt als je 1 Ik ga naar onze plek en laat de brief
iemand lief vindt? achter.
E Thuis lees je de brief.
Het woord:
1 2 3 4 5 6
1
1 l 1 1 1 1 1
36 Woordspin: de post
Stuur jij weleens een brief of een kaart met de post? Krijg jij weleens een brief of een kaart:>
Bekijk de woordspin. Welke woorden kunnen er nog bij?
leze"'-
~chr!Jveh
ftu.reh
f---- de e11velop
de ptgtbode
dichtplak.k.eh
de ft:Jçtzegel
87
TAALRIEDEL 10
A B
Wat doe je daar? Ik schrijf een kaart.
Een kaart voor wie? Mijn grootouders.
Mag ik eens zien? Dit staat erop.
Maar dat is Pools. Ja, inderdaad.
Wat staat er dan? Dat is geheim.
•••••••
1 -.-.-.-·~·.·
Ik
41 tl mi, julliee1-141
41 ik '1,ouvA1-1jul/ie. 41
• • • Veelf;efr. ...• •
41 41 41 tl
" 41 41 41
•·•·• A A
Staat jouw moedertaal op één
van de kaartjes?
Tfsknieza Wami i bardzo Was .!am.
Hoe schrijf je in je moedertaal Oorqcopozdrawiam.
dat je van iemand houdt en
•
hem of haar mist?
Schrijf op.
37 Zinnen dobbelen
Dit kun je samen doen. Gooi een dobbelsteen en maak zes zinnen. Voor elke zin gooi je twee
keer. Het laatste woord mag je zelf kiezen uit de derde kolom.
Bijvoorbeeld:
1 2 3
a
de vriendin achterlaten een brief.
•• •
De vrie""'cli11
laa..t ee""brief achter. • •
a
1
de vriendin
2
rennen
3
een brief
---
1·••:
2
3
89
THEMA 4 - MIJN LIEVELINGSETEN
Het is feest, want Het Plein bestaat tien jaar. De vrienden versieren het restaurant.
Kaya, Servaas en Esra praten in de keuken.
• 90
•
BELANGRIJKE ZINNEN
ièmand feliciteren vragen hoe laat het is
Gefeliciteerd! Hoe laat is het? Het is twee uur.
Gefeliciteerd met je verjaardag! Weet u misschien hoe laat het is?
Van harte (gefeliciteerd)! Kunt u me vertellen hoe laat het is?
Proficiat!
Nog vele jaren.
Het is twee uur. Het is tien over vier. Het is kwart Het is tien voor half vijf. (NL)
over vier. Het is twintig over vier. (B)
Het is half vijf. Het is vijf over Het is tien over half vijf. (NL) Het is kwart
half vijf. Het is twintig over vijf. (B) voor vijf.
BELANGRIJKE WOORDEN
de bakker (bakkers) aansteken (ik steek de kaars aan, jij steekt de kaars aan)
= de bakkerij (bakkerijen) bestaan (ik besta, jij bestaat)
de ballon (ballonnen) krijgen (ik krijg, jij krijgt)
het cadeau (cadeaus) openmaken (ik maak het open, jij maakt het open)
het drankje (drankjes) ophangen (ik hang iets op, jij hangt iets op)
het feest (feesten) vieren (ik vier, jij viert)
het hapje (hapjes) zich ... voelen (ik voel me goed, jij voelt je goed)
de kaars (kaarsen) werken (ik werk, jij werkt)
de slinger (slingers) zetten (ik zet, jij zet)
iets ergens opzetten (ik zet een kaars op tafel.
jij zet een kaars op tafel)
91
wie
Wie is dat? Dat is Miranda.
waar
Waar is Tess? Ze is buiten.
wat
Wat is dat? Dat is een taart.
Het is een cadeautje.
Wat is Marek aan het doen? Hij is aan het eten.
1 de taart
2 het cadeau
a b C
3 de slingers ':~"'.-.....
.
' ,. . . Il
, __,., 1- f,..,,._,-,1·
,
,,Pi
.. t'.,\
:'i
4 de ballon ·.j
;
5 de kaars
6 de klok
e f
92
3 Wie doet het?
1 Waar is Essie?
2 Waar is Servaas?
3 Waar is Marek?
4 Waar is Kaya1
5 Waar is Tess?
1 Waar is Tess?
6 Tot vanavond!
93
6 Kies de goede reactie
7 Versieren
94
UITSPRAAK 11 9 Luisteren
•
[ir]
vier vier uur
[yr]
1 0 0
2 0 0
het uur 3 0 0
4 0 0
5 0 0
10 Spreek het uit 6 0 0
7 0 0
mier - muur
8 0 0
hier - huur
9 0 0
bier - buur
10 0 0
kier - kuur
dier - duur
zier - zuur
gier - guur
de seconde
vieren - vuren
stier - stuur
dieren - duren
TAALRIEDEL 11
A B
Q)
Hoe laat is het? Het is vier uur.
Ik ben te laat.
Er is een feest.
Om half vijf.
Ik moet nu gaan.
Te laat waarvoor?
Hoe laat is dat?
Om half vijf?
Tot ziens mevrouw/meneer.
(9 het kwartier
De tijd
de klok
Q)
de seconde
de minuut Omen over
het kwartier
Het feest begint om zes uur.
het uur
Het feest begint ...
aflopen ... over twee uur.
Het is vier uur.
beginnen ... over anderhalf uur .
Het is half vijf.
van ... tot ... over drie kwartier.
Het is kwart over vijf.
duren ... over tien minuten .
Het is tien vóór vijf .
• 95
11 Hoe laat is het?
half 6 - kwart over 3 - twee uur - 5 over 12 - tien voor half 8 - kwart voor 1
1 2
3 4
5 6
12 Vul in
1 Vijftien minuten is
96
13 Vul in
De uitnodiging
•
Kom je? Mijn ouders
komen om twaalf uur
thuis, dan moet
Ik kom naar je feest. iedereen naar huis.
Ik kom op je feest. (NL) ..
._,
Ik ben op je feest.
1 Wie is uitgenodigd?
97
1
LANG ZAL IK LEVEN
Lang zal ik leven Er hangen slingers
Lang zal ik leven Er is een verjaardagstaart
Lang zal ik leven in de gloria Ik blaas de kaarsjes uit en doe een wens
In de gloria En ik doe een wens
In de gloria Ja, ik doe een wens
BELANGRIJKE WOORDEN
de wens blazen (ik blaas. jij blaast)
de verjaardag (verjaardagen) uitblazen (ik blaas de kaars uit, jij blaast
het verjaardagsfeest (de de kaars uit)
verjaardagsfeesten) brengen (ik breng, jij brengt)
de verjaardagstaart (verjaardagstaarten) meebrengen (ik breng mee. jij brengt
mee)
het verjaardagsfeest •
= het feest + de verjaardag
15 Woordspin: de verjaardag •
Als je naar een verjaardagsfeest gaat, geef je een cadeau. Als je jarig bent. dan krijg je een
cadeau. Het cadeautje is ingepakt. De jarige pakt het uit.
Bekijk de woordspin. Welke woorden kun je nog meer bedenken? Zet ze erbij.
9eve1,i.
k.rijge11
98
UIT ETEN
In dit verhaal hoor je:
Servaas, Esra en de ober.
99
BELANGRIJKE ZINNEN
toosten
Proost.
Gezondheid.
Op je verjaardag!
•
Op jou!
BELANGRIJKE WOORDEN
de friet (frieten) = de patat (NU bestellen (ik bestel. jij bestelt)
het frietje (frietjes) zoeken (ik zoek, jij zoekt)
de goulash
de keuze (keuzes) fantastisch = geweldig
een keuze maken = kiezen gezellig
de kip moe
de lasagne (lasagnes) pikant= pittig (NU
de magnetron (magnetrons) vegetarisch
= de microgolfoven (microgolfovens) (8) vrij
het menu (menu's) = de kaart (kaarten)
= de menukaart (menukaarten)
de mossel (mosselen/mossels)
de ober (obers)
de pasta (pasta's)
de rijst
de soep (soepen)
de groentesoep (groentesoepen)
de telefoon (telefoons)
de trouwdag (trouwdagen)
het werk
de zalm (zalmen)
100
16 Heb je het begrepen?
ja nee
1 Zijn Servaas en Esra in een restaurant? 0 0
2 Zijn zij in restaurant Het Plein? 0 0
3 Zijn Kaya en Kamil thuis? 0 0
4 Vindt Kamil goulash lekker? 0 0
5 Zijn Esra en Servaas vrij? 0 0
6 Bestelt Servaas zalm? 0 0
7 Bestelt Esra soep? 0 0
8 Zet Esra haar telefoon uit? 0 0
1 de kip
a C
2 de mosselen
3 de rijst
4 de ober (
(
'-~ - ·),
~) A
5 de soep
6 het menu
7 de friet
101
19 Zet in de goede volgorde
1 De rekening, alstublieft.
3 Eet smakelijk.
5 Heeft-het gesmaakt?
zijn
nu toen
•
Ik ben moe Ik was moe.
JiJ bent moe. Jij was moe.
Ubentmoe Uwasmoe.
Hij is moe. Hij was moe.
Zij is moe. Zij was moe.
Wij zijn moe. Wij waren moe.
Jullie zijn moe. Jullie waren moe.
Zij zijn moe. Zij waren moe.
20 Vul in
nu toen
4 Ik ben moe.
102
21 Vul in: aan de telefoon
Esra: Kaya.
1 Kaya:
2 Kaya:
3 Kaya:
4 Kaya:
Esra: In de koelkast.
5 Kaya:
6 Kaya:
7 Kaya:
Esra: In de magnetron.
(Zucht ...)
8 Kaya:
Het menu
103
VOORGERECHTEN Biefstuk
Met friet en salade
Tomatensoep
HOOFDGERECHTEN Appeltaart
Met slagroom
Gebak
Met aardbeien en room
Kip
Met rijst, bonen
en paprika
22 Vegetarisch
Als iets vegetarisch is, dan zit er geen vlees of vis in.
Welke gerechten op de kaart zijn vegetarisch?
104
23 Puzzel
1
van links naar rechts
2 3
2 5
6 7
1 3 4
24 Dobbelen: bestellen
Bijvoorbeeld:
105
25 Woordspin: de groente
de ui
de ffina.zie
de bn1cco(i
de da.
Schrijf in je moedertaal de gerechten op die je lekker vindt. Schrijf op wat erin zit (de
ingrediënten). Probeer het te vertalen. Help elkaar.
106
UITSPRAAK 12 27 Luisteren
Kip met rijst.
Luister naar de woorden. Klinken ze als met
[e:]of als rijst [e:i]?
[e:]
•
met
met rijst
[ei]
1 0 0
rijst
2 0 0
3 0 0
4 0 0
5 0 0
28 Spreek het uit 6 0 0
res - rijst
7 0 0
ren - rein
8 0 0
met - meid
9 0 0
redden - rijden
10 0 0
mesje, - meisje
pens - peins
bed - bijt ei/ij
bel - bijl
De uitspraak van ei en ij is hetzelfde!
stel - stijl
HET MENU
Ik ben het niet vergeten Ik wil de kaart zien
Mijn lief en ik gaan eten Ik wil de kaart zien
In het restaurant op het plein
Het eten is er lekker Ik zit hier met een glaasje water
Vooral de kaaskroketten En het wordt maar later
En de soepen mogen er ook zijn Ik zit voor gek alleen
Aan een tafel gedekt voor twee
Ik zit hier met een glaasje water
En het wordt maar later Wat is de soep van de dag?
Ik zit voor gek alleen Ober, als ik vragen mag
Aan een tafel gedekt voor twee Ik zit hier en ik wacht
Het is al half acht
Wat is de soep van de dag? Ik wacht hier op mijn lief
Ober, als ik vragen mag Maar die komt maar niet
Ik zit hier en ik wacht En ik heb echt honger nu
Het is half acht Dus ober:
Ik wacht hier op mijn lief Mag ik het menu?
Maar die komt maar niet Ik wil graag nu het menu
En ik heb echt honger nu Geef me het menu
Dus ober: geef me het menu Ik wil de kaart zien
Ik wil graag nu het menu. Ik wil de kaart zien
Geef me het menu
107
TAALRIEDEL 12
A B
Heeft het gesmaakt? Het was perfect.
Hoe was de soep? De soep was goed.
Wilt u dessert? Dat wil ik wel.
Wat zal het zijn? Bananenijs.
Da's geen probleem. Bedankt, meneer/mevrouw.
BELANGRIJKE WOORDEN
het eten de tafel dekken (ik dek de tafel, jij dekt de tafel)
de gek (gekken)
voor gek staan/zitten graag
de honger laat
de dorst
de kroket (kroketten)
de kaaskroket (kaaskroketten)
later
•
29 Puzzel
1 2
van links naar rechts
1 Dat krijg je als je lang niet gedronken hebt. 3
5 Als iemand laat is. moet je op hem of haar_.
6 Daarop zie je wat je kunt bestellen. 4
108
BROODJE MAREK
ln dit verhaal hoor je:
Servaas, Tess, Kaya, Essie, Marek, Esra en Szymon.
•
De vrienden zitten aan de grote tafel in het restaurant. Servaas komt vragen of ze iets willen
eten.
Servaas: Wat willen jullie voor de lunch? Marek: Hoe smaakt het?
Essie: Een garnalenkroket. Szymon: Het is best lekker.
Kaya: Ik ook graag. Esra: Wat eet je, Marek?
Szymon: Voor mij een broodje ei. Kaya: Hij eet een broodje pindakaas
Tess: Ik heb zin in een broodje met banaan en spek!
gezond. Esra: Wat een rare combinatie.
Servaas: Met ham? Kaya: Neem maar een hap.
Tess: Nee, Ik wil geen ham. Esra: Dat is lekker.
Ik eet geen vlees meer. Servaas, kom eens!
Kaya: Waarom niet7 Proef dit eens.
Tess: Omdat vlees niet gezond is. Servaas: Wat is het?
Servaas: En jij, Marek? Een broodje banaan?
Marek: Ik hoef niets. Hmmrn ...
Ik heb een broodje Het smaakt een beetje ... anders.
meegenomen. Esra: Ja, het is speciaal.
Van thuis. Maar ik vind het lekker.
Kaya: Wat zit erop? Servaas: Ja. De banaan is zoet.
Marek: Banaan, spek en pindakaas. Maar het spek is zout.
Kaya: Wat? Dat smaakt goed samen.
Tess: Bah! Laten we dit broodje op het
Kaya: Wat vies! nieuwe menu zetten.
Marek: Wil je proeven? Esra: En we noemen het 'broodje
Het is héél lekker. Marek'.
Kaya: Ik lust geen pindakaas. Servaas: Dat is een goed idee.
Tess: En ik wil geen spek eten. Bedankt, Marek!
Szymon: Ik wil wel proeven. Marek: Graag gedaan.
Hmm ... Maar eh ...
Mag ik ook een garnalenkroket?
Jullie hebben mijn broodje
Ma rek opgegeten ...
109
BELANGRIJKE ZINNEN
vragen hoe iets smaakt
Hoe smaakt het?
zeggen hoe iets smaakt
Het smaakt (niet) goed.
Het is (niet) lekker.
Het smaakt vies.
•
Het is zoet / zuur / zout / bitter / pikant.
zeggen dat je iets niet graag eet zeggen dat iets vies is
Ik eet niet graag sla. Bah.
Ik lust geen vis. Gatver. (N L)
Ik hou niet van spruitjes. Dat is vies.
Ik vind bonen vies. Het is niet te eten.
Het is niet lekker.
BELANGRIJKE WOORDEN
de banaan (bananen) lusten (ik lust pasta, jij lust pasta)
het broodje (broodjes) opeten (ik eet het op. jij eet het op)
het broodje gezond proberen (ik probeer. jij probeert)
het broodje ei proeven (ik proef, jij proeft)
de combinatie (combinaties) smaken (het smaakt zoet)
de ham zin hebben in iets
het ei (eieren) Ik heb zin in een broodje.
de hap (happen) zin hebben om iets te doen
een hap nemen jij hebt zin om te voetballen.
de lunch (lunches)
de pindakaas
het spek
het vlees
110
Waarom, omdat en want
Let op de woordvolgorde!.
Tess eet geen vlees meer.
Vlees is niet gezond.
31 Wie is het?
111
33 Vul in
Omdat - banaan - minder - lekker - combinatie - proef - het milieu - een hap
Waarom7
6 Dat is ___________ _
34 Wat is fout?
Streep het foute woord door. Zet het juiste woord erachter.
of:
112
Maaltijden
0 11
Q) :o~ Q) 'O" -0,})
\ 1,
\ 1,
_, ' ' 1,
'O" , 1'
·s Ochtends neem je 's Middags heb je lunch. 's Avonds is er een diner
een ontbijt. Je eet je middageten. Je eet je avondeten.
het ontbijt
de lunch / het middageten
het diner / het avondeten
de '7a."'-a.P..n
de dru,f
de k.err
113
37 Wat zie je?
2
8
3
9
4
MenuKtUArt
10
5
UITSPRAAK 13 38 Luisteren
Het snoep is zoet.
Luister naar de woorden. Klinken ze als
snoep [s] of als zoet [z]?
[s]
het snoep
[zl
zoet
• 1
2
3
4
snoep
0
0
0
0
zoet
0
0
0
0
5 0 0
6 0 0
39 Spreek het uit 7 0 0
set - zet
8 0 0
sein - zijn
9 0 0
glas - glazen
10 0 0
doceren - doseren
pausen - pauze
cent - zend
zestig (!) - zes *
zeventig (1) - zeven *
114
TAALRIEDEL 13
.A B
Wil je een hap? Wat is het dan?
Een broodje ei. Ik lust geen ei.
Je lust geen ei? En ook geen brood.
Wat lust je dan? Ik hou van kaas.
Dat vind ik vies. Waar hou jij van?
Van broodjes ei. Eet smakelijk.
IN DE KEUKEN
Hieronder zie je wat je soms gebruikt in de keuken:
.-:,..-:,
het fornuis (fornuizen) de oven (ovens) de koelkast (de koelkasten)
de lepel (lepels)
1 Alex in de pan.
4 Ik zet de melk in de
5 Het water
8 Ik bak pannenkoeken in de
41 Vul in
vingers!
116