Professional Documents
Culture Documents
Annex NTC3A D2V13 Kortverhaal Opdr5
Annex NTC3A D2V13 Kortverhaal Opdr5
De rommelmarkt vond elke zaterdag plaats aan het eind van Crouch End. Er lag daar een
ongebruikt stuk land – niet een parkeerterrein, niet een bouwterrein, gewoon een landje
met puin en gruis, waar niemand blijkbaar iets mee wist te beginnen. En toen waren ze op
een zomerdag opgedoken: mensen die tweedehands spullen verkochten uit de kofferruimte
van hun auto. Ze waren eropaf gekomen als vliegen op een picknick en sindsdien kwamen ze
elke week. Niet dat er veel te halen viel. Glazen met barsten en oerlelijke etensborden,
beschimmelde pockets van schrijvers van wie je nog nooit had gehoord, elektrische water-
kokers en stukken hifi-apparatuur die zo te zien vijftig jaar oud waren.
Matthew Cade had eigenlijk alleen maar besloten erheen te gaan omdat het niks kostte. Hij
was al eerder op de rommelmarkt geweest en had er niks beters vandaan gehaald dan een
stevige kou. Maar het was nu een warme zaterdagmiddag. Hij had de tijd. En ja, de markt
was er nu eenmaal. Matthew ontdekte dat hij tussen de auto's en de geïmproviseerde
stalletjes rondliep, nog voor hij besefte wat hij deed.
Maar het was dezelfde ouwe rommel als altijd. Hij zou hier zeker geen cadeautje vinden voor
zijn vaders vijftigste verjaardag, tenzij zijn ouwe heer opeens het onbedwingbare verlangen
kreeg een puzzel van Sneeuwwitje te bezitten (vijfhonderd stukjes, slechts één stukje
ontbreekt) of een koffiezetapparaat van Philips (slechts licht gebarsten) of misschien een
gebreid vest in een ongebruikelijke tint roze (blèèèèh!). Matthew zuchtte. Er waren van die
ogenblikken dat hij het haatte dat hij in Noord-Londen woonde – zoals vandaag. Pas na zijn
laatste verjaardag, zijn veertiende, hadden zijn ouders het eindelijk goed gevonden dat hij op
zijn eentje de deur uitging. En pas toen had hij ontdekt dat er eigenlijk niks was om heen te
gaan. Dat onooglijke Crouch End en zijn onooglijke rommelmarkt. Was dat nou de plaats
voor een slanke, goed uitziende tienerjongen op een zomerse middag?
Hij stond al op het punt om weg te gaan, toen er een auto kwam aanrijden die op het
uiterste hoekje parkeerde. Eerst dacht hij dat het een vergissing moest zijn. De meeste
auto's op de rommelmarkt waren oud en doorgeroest, net zo afgeleefd als de spullen die ze
verkochten. Maar dit was een Volkswagen met een nieuw kenteken, felrood en blinkend
schoon. Terwijl Matthew stond te kijken, stapte er een man op leeftijd uit, die de kofferbak
opendeed en er toen bij bleef staan, onbehaaglijk en slecht op zijn gemak, alsof hij niet wist
wat hij verder moest doen. Matthew slenterde erheen.
De inhoud van die kofferbak zou hij zich altijd herinneren. Het was heel vreemd. Hij had een
slecht geheugen. Ze hadden een programma op de tv waar je je moest herinneren welke
prijzen er langs kwamen op de lopende band, en hij haalde er nooit meer dan twee of drie,
maar dit keer leek alles in zijn geheugen te zijn geprent, als... als een foto.
Er lagen een baseballjack, twee spijkerbroeken, een paar rolschaatsen, een Kuifje-raket, een
gloednieuw Engels woordenboek, een stuk of twintig cd's — voornamelijk popmuziek — een
walkman van Sony, een gitaar, een Dungeons & Dragons-spel, een ouijabord, een
Gameboy...
Er zaten vierentwintig afdrukken in het zakje. Matthew had een cola besteld in een cafeetje
in Crouch End. Hij scheurde het zakje open en liet de glanzende foto's op tafel glijden. Even
aarzelde hij. Hij had het gevoel dat hij iets verkeerds deed door stiekem in andermans leven
te kijken... hij voelde zich net een gluurder. Maar hij moest het zeker weten.
Met de eerste tien foto's werd het gevoel alleen maar erger. Ze waren van een
gezinsvakantie aan het strand — ergens in Engeland, dacht hij, hoewel je dat niet met
zekerheid kon zeggen. Drie mensen waren samen op vakantie geweest. Hij herkende er één
van. De man van de rommelmarkt stond naar de camera te wuiven, gekleed in een short en
een veelkleurig overhemd. Hij zag er gelukkiger en zowat tien jaar jonger uit en Matthew
vroeg zich af wat hij gedacht moest hebben toen de foto werd genomen, hoe weinig besef
hij had gehad van wat hem te wachten stond.
Hij is van mijn zoon geweest...'
Hij herinnerde zich dat zinnetje nu terwijl hij de zoon op de foto bekeek. Het was een jonge
man van een jaar of negentien, twintig, met op de ene foto een afgeknipte spijkerbroek en
op de andere een trainingsbroek. Mager, met lang haar. Een ongelijk gebit. Matthew kon uit
de foto niet goed opmaken wat voor iemand het eigenlijk was. Dat was het probleem met
familiekiekjes. Ze hielden nooit een ogenblik in de tijd vast, alleen de verbleekte herinnering
eraan.
De derde in het groepje was een mollige, glimlachende vrouw. Dat moest de moeder zijn.
Matthew keerde de foto om; hij kon er niet naar blijven kijken. Op de een of andere manier
wist hij dat ze nu niet meer glimlachte.
Hij bekeek snel de rest van de foto's.
Vader en moeder op het strand. Zoon wandelend langs de klippen. Een vuurtoren. Opnieuw
de vuurtoren, nu van dichterbij. Alledrie bij elkaar, een foto genomen door een
voorbijganger die erin was geslaagd het toestel scheef te houden zodat een deel van
moeders hoofd eraf was gevallen. Een vissersboot. Een huis...
Maar het huis hoorde niet bij de vakantie. Het stond ergens anders, en het was een andere
tijd van het jaar. Het weer was omgeslagen. Ofwel was het nacht, ofwel was de foto
genomen toen er onweer op til was. Het huis was verlaten, onbewoond. Het stond, vier
verdiepingen hoog, in de droeve resten van een tuin, opdoemend uit een wirwar van
brandnetels en doornstruiken, terwijl grote messcherpe grassprieten het metselwerk
belaagden. Een paar ramen waren kapotgeslagen.
Ik moet de camera te pakken krijgen. Ik moet hem stukslaan. Die twee gedachten maalden
voortdurend door Matthews geest. Hij zou het zijn vader later wel uitleggen. Of misschien
ook niet. Hoe kon hij hem vertellen wat hij nu zeker wist?
`Nou, weet je, paps. D'r was dus een jongen van wie deze camera was en die heeft hij
gebruikt bij een ritueel van zwarte magie. Hij nam een foto van een demon en die demon
In dat weiland moest ik ook al zo zweten, daarnet. Het was er bloedheet, volle zon, mijn T-
shirt plakte aan mijn lijf en mijn haar viel in slierten voor mijn ogen. Ik voelde het zweet
langs mijn gezicht lopen en ik zag — ik zie nog altijd de druppels zweet op Elkes gezicht
vallen. Ze kneep haar ogen dicht en ze krijste van woede. Of angst? Nee, het was woede,
geen angst. Enfin...
O Elke, Elke toch...
Maar ze heeft erom gevraagd, daar blijf ik bij, ze verdiende niet beter.
liseconde getwijfeld heeft tussen Raf en mij. Het kwam misschien door de deo. Op een keer
was Raf zijn deo vergeten na de turnles, en hij zei: `Hé, Nat, gooi me je deo eens!' En
natuurlijk deed ik dat, en hij spoot zijn oksels vol, en twee dagen later was hij met Elke...
Ach, wat een onzin!
Haal eens diep adem, jongen, zo'n zeventien keer achter elkaar...
Het helpt niet.
Komaan zeg: Raf! Elke en Raf! We hebben het hier wel over RAF!
De marginaalste idioot tussen hier en Temptation Island!
Raf, die denkt dat hij stoer is omdat hij in de pauze sportschoenen jat en die doorverkoopt
aan de broers Semlali!
Raf, die denkt dat hij een bendeleider is omdat hij twee halve zolen en een papzak (dikke
Carlo godbetert!) extra zakgeld geeft om hem te beschermen op het schoolplein en tijdens
fuiven! Mijn god, waar denkt hij wel dat
hij is? In de Bronx? In Harlem? In Bagdad?
Ik dacht vroeger dat vader en moeder misschien ook zouden gaan scheiden. Dat kwam
omdat ze vaak ruzie hadden en soms een hekel aan elkaar hadden. Dat kwam doordat het
zoveel stress geeft om te zorgen voor iemand met Gedragsproblemen zoals ik. Ik had
vroeger een heleboel Gedragsproblemen, maar nu heb ik er niet zoveel meer omdat ik
volwassener ben en zelf beslissingen kan nemen en in mijn eentje dingen kan doen zoals
naar buiten gaan en dingen kopen in de winkel aan het eind van de straat.
Dit zijn een paar van mijn Gedragsproblemen:
A. Lang niet met mensen praten.'
Soms werden vader en moeder heel boos als ik die dingen deed en dan schreeuwden ze
tegen me of schreeuwden ze tegen elkaar. Vader zei weleens: 'Ik zweer het je, Christopher,
als je je niet gedraagt krijg je een ongelooflijk pak op je donder', of moeder zei: 'Jezus,
Christopher, ik denk er serieus over om je in een inrichting te doen', of moeder zei: 'Je bent
een nagel aan m'n doodkist.'
Mensen zeggen dat je altijd de waarheid moet spreken. Maar dat menen ze niet want je mag
niet tegen oude mensen zeggen dat ze oud zijn en je mag het niet tegen mensen zeggen als
ze vies ruiken of als een volwassene een wind heeft gemaakt. En je mag niet tegen iemand
zeggen: 'Ik vind jou niet aardig', behalve als hij naar tegen je heeft gedaan.
' Domme dingen zijn dingen als een hele pot pindakaas over de keukentafel uitsmeren met
een mes zodat de tafel helemaal tot aan de randen bedekt is, of dingen op het gasfornuis
laten branden om te zien wat er met ze gebeurt, zoals mijn schoenen of zilverpapier of
suiker.
Dit heb ik maar één keer gedaan door de sleutels te lenen toen ze met de bus naar de stad
was, en ik had nog nooit een auto bestuurd en ik was 8 jaar oud en 5 maanden dus reed ik
ermee tegen de muur, en die auto is er niet meer want moeder is dood.
9 De stoelen en de tafel in de keuken mogen wel worden verschoven want dat is anders,
maar ik word duizelig en misselijk als iemand de bank en de stoelen heeft verschoven in de
huiskamer of de eetkamer. Moeder deed dat altijd als ze stofzuigde, dus maakte ik een