Professional Documents
Culture Documents
NGF4
NGF4
Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
4 Essentiële Zinsdelen
4.1 Het subject …………………………………………………………… 100
4.1.1 Algemene karakterisering …………………………………………... .. 100
4.1.2 De vorm van het subject …………………………………………….100
4.1.2.1 Een nominale constituent …………………………………………….100
4.1.2.2 Een subjectszin …………………………………………………….101
4.1.2.3 Andere vormen van het subject …………………………………….104
4.1.3 Speciale gevallen …………………………………………………….105
4.1.3.1 Het loos subject …………………………………………….105
4.1.3.2 Het pronomen men …………………………………………….106
4.1.4 Congruentieverschijnselen …………………………………………….108
4.1.4.1 Het subject is een nominale constituent …………………………….108
4.1.4.2 Het subject is een pronomen …………………………………….111
4.1.4.3 Het subject bestaat uit nevengeschikte constituenten ………………….. 114
98
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
99
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Het onderwerp of subject is het zinsdeel dat overeenkomt met het werkwoord, zoals in
het Frans. Heel belangrijk voor de Nederlandse zinsconstructie is de plaats van het
subject ten opzichte van de persoonsvorm (het vervoegde werkwoord). In een
mededelende zin staat het subject vaak op de eerste zinsplaats, vlak voor de
persoonsvorm, maar afhankelijk van de context kan er ook een ander zinsdeel op de
eerste zinsplaats komen. Als er een ander zinsdeel dan het subject op de eerste
zinsplaats staat, treedt er in het Nederlands, in tegenstelling tot in het Frans, in de
regel inversie op: het subject komt dan na de persoonsvorm. In de Nederlandse zin is
inversie heel gewoon en dus geen uitzondering zoals in het Frans. Het Franse
verschijnsel van de complexe inversie komt in het Nederlands niet voor.
In 4.1.2 beschrijven we de vorm van de constituent die als subject kan fungeren, in
4.1.3 komen enkele speciale gevallen aan bod: het loos subject en het gebruik van
men. 4.1.4 behandelt de congruentie: de overeenstemming van subject en
persoonsvorm in getal en persoon.
De meest courante vorm die het subject in een zin aanneemt is die van een nominale
constituent met als kern een substantief of een pronomen.
100
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Een bijzin met de functie van subject kan op de eerste zinsplaats staan (1), maar het is
gebruikelijker dat die op de laatste zinsplaats komt (2). Op de eerste zinsplaats wordt
de subjectszin dan vervangen door het pronomen het. Dit pronomen wordt als het
voorlopig subject beschouwd, de bijzin als het eigenlijk subject. Plaatsing van een
subjectszin in het middenstuk is nog veel minder gebruikelijk (3) en dikwijls zelfs
onmogelijk. De constructie met een voorlopig subject, waarbij de subjectszin op de
laatste zinsplaats komt, is dan aangewezen (4).
Een subjectszin kan ook in de aanloop voorkomen. In de kernzin wordt hij in dat
geval vervangen door het verwijswoord dat.
In het algemeen kunnen we zeggen dat de laatste zinsplaats de meest neutrale plaats is
voor een subjectszin. Een subjectszin op de eerste zinsplaats is mogelijk als de
hoofdzin discursief gezien de belangrijkste informatie bevat. Zin (1) bijvoorbeeld is
normaal in een context waarin de door de spreker uitgedrukte opinie (iets) is nu
duidelijk het belangrijkste informatie-onderdeel is. In afwijking van deze normale
thema-rema-volgorde (→ 1.1.4) kan een subjectszin op de eerste zinsplaats echter ook
de belangrijkste informatie bevatten. De eerste zinsplaats dient dan om een zinsdeel
speciaal te benadrukken, bijvoorbeeld in een contrastieve context (→ 1.2.2.4). Bij
plaatsing in de aanloop, ten slotte, wordt de subjectszin expliciet tot discursief thema
gemaakt.
Allerlei types van bijzinnen komen in het Nederlands als subjectszin voor:
Het voegwoord kan dat (‘que’) zijn, maar ook of (‘si’). Deze laatste soort
subjectszinnen komt in het Frans nagenoeg niet voor. Zoals boven uiteengezet werd,
101
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Zoals bij de bijzinnen onder a) geldt hier ook dat de constructie met een voorlopig
subject gebruikelijker is dan de twee andere constructies. Het voorkomen van een
dergelijke bijzin op de eerste zinsplaats is echter minder gemarkeerd dan in het Frans.
102
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Opmerking
De bijzinnen onder b) alsook de sub a) genoemde of-zinnen zijn afhankelijke vragen. Ook een
vraag in de directe rede (→ 2.2.2.1) kan in het Nederlands als subject fungeren. Dat gebeurt in
de eerste plaats bij in het passief gebruikte werkwoorden die een vorm van communicatie
uitdrukken.
In het Nederlands is een dergelijke bijzin heel gewoon. Het expliciet maken van het
antecedent (diegene die, zij die, datgene wat, daar waar) komt vooral in formeel
taalgebruik voor. In de Franse omgangstaal moet bij dergelijke bijzinnen het
antecedent wel vermeld worden: celui qui, là où. Relatieve bijzinnen met ingesloten
antecedent zijn in het Frans beperkt tot vaste uitdrukkingen en zegswijzen.
Subjectszinnen van dit type staan in de regel op de eerste zinsplaats, maar als het
werkwoord van de hoofdzin een koppelwerkwoord met een predicatieve aanvulling is
(→ 3.3.2), komt ook een constructie met een voorlopig subject voor:
d) Infinitiefconstructies
Ook een infinitief of een infinitiefconstructie kan in het Nederlands als subject dienst
doen. Die infinitief of infinitiefconstructie kan gewoon op de eerste zinsplaats staan of
onmiddellijk na de persoonsvorm in ja/nee-vragen. Voor infinitiefconstructies met de
functie van subject hoeft in het Nederlands dus geen aanloopconstructie te worden
gebruikt, wat in het Frans in de regel wel het geval is.
103
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Een infinitiefconstructie als subject kan ook op de laatste zinsplaats komen met het
pronomen het als voorlopig subject. De infinitief dient dan voorafgegaan te worden
door (om) te (cf. het gebruik van de in het Frans bij achteropplaatsing van dergelijke
infinitiefconstructies). Zeker voor langere infinitiefconstructies is dit ook in het
Nederlands de meest gewone zinsplaats.
Het heeft hem goed gedaan (om) wat frisse lucht in te ademen.
Cela lui a fait du bien de respirer un peu d’air frais.
Het is voor ons een plezier (om) jullie hier te mogen ontvangen.
C’est un plaisir pour nous de pouvoir vous accueillir ici.
Toen verbaasde het hem (om) aan zulke eisen te moeten beantwoorden.
À ce moment, cela l’étonnait de devoir répondre à de telles exigences.
Opmerkingen
1. Bij infinitiefconstructies met de functie van subject kan zowel om te als te voorkomen. In
gesproken taal komt om vrij veel voor, in geschreven taal wordt om dikwijls weggelaten.
2. De ANS maakt een onderscheid tussen beknopte bijzinnen (die ingeleid worden door (om)
te) en infinitieven en infinitiefconstructies (niet ingeleid door (om) te). Dit onderscheid wordt
in deze grammatica niet overgenomen.
Sporadisch komt ook een adjectivische constituent, een adverbiale constituent of een
voltooid deelwoord als subject voor. In het Frans zijn dergelijke constituenten als
subject praktisch uitgesloten.
Kort is mode.
La minijupe est à la mode.
La mode est de porter les cheveux courts.
Goed is onvoldoende.
Il ne suffit pas d’être bon.
104
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Gedaan is gedaan.
C’est fini et bien fini.
Een dergelijk subject is mogelijk als de constituent in kwestie als een soort ellips een
hele stand van zaken benoemt: Kort (gekleed gaan) is mode; Goed (presteren) is
onvoldoende.
Het loos subject treedt alleen op bij onpersoonlijke werkwoorden. Het wordt loos
genoemd omdat het geen referent heeft en bijgevolg nooit vervangen kan worden door
een persoonlijk pronomen of een nominale constituent. De persoonsvorm congrueert
met het subject en staat dus altijd in de derde persoon enkelvoud. Het loos subject
komt overeen met il impersonnel bij onpersoonlijke werkwoorden in het Frans.
Het sneeuwt.
Il neige.
Het regent.
Il pleut.
Opmerking
Il impersonnel komt echter niet altijd overeen met het; soms komt het overeen met er.
Het vriest.
Il gèle.
Het ijzelt.
Il y a du verglas.
Sommige van die werkwoorden kunnen ook wel eens, in overdrachtelijke zin, met een
ander subject voorkomen.
105
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
b) Combinaties met een koppelwerkwoord die een weersgesteldheid, een deel van de
dag, een tijdsindicatie of een seizoen noemen. Dit type onpersoonlijke constructies
omvat in het Nederlands een grotere klasse dan in het Frans, zoals uit de onderstaande
voorbeelden blijkt.
Het is regenachtig.
Il fait un temps pluvieux.
Het is 12 uur.
Il est midi.
Het is zomer.
C’est l’été.
106
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
On verra bien.
Ik zal wel zien.
We zullen wel zien.
*Men zal wel zien.
Ten tweede behoort men vooral tot het formele taalgebruik. In de omgangstaal wordt
men dikwijls vervangen door de onbeklemtoonde pronomina ze, je of we, maar de
verwijzingsmogelijkheden van die pronomina zijn beperkter dan die van men. Men
verwijst naar niet-specifieke of onbekende personen, waarbij de spreker en de
toegesprokene(n) zowel uit- als ingesloten kunnen zijn. Bij ze zijn spreker en
toegesprokene uitgesloten, bij je en we niet. Daarbij valt nog op te merken dat we
beperkter in gebruik is dan je.
Opmerking
In tegenstelling tot het Nederlandse je, kan het Franse tu niet gebruikt worden om naar niet-
specifieke of onbekende personen te verwijzen. In het volgende Franse voorbeeld slaat tu
noodzakelijkerwijs op een bepaalde persoon.
Ten derde, als equivalent van on wordt in het Nederlands ook een onpersoonlijk
passief gebruikt. Die constructie heeft de voorkeur als de handeling of het gebeuren
uitgedrukt door het werkwoord centraal staat.
On sonne.
Er wordt gebeld.
107
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
4.1.4 Congruentieverschijnselen
Er zijn echter nog een aantal speciale gevallen: a) als een meervoudige constituent
congrueert met een enkelvoudige persoonsvorm, b) als het getal van de nominale
constituent onduidelijk is, en c) in het geval van rekenkundige bewerkingen.
Als het subject in het meervoud staat, maar als een eenheid wordt geïnterpreteerd,
staat de persoonsvorm in het enkelvoud.
Maar als het subject geen eenheidsbetekenis heeft, is een meervoudige persoonsvorm
verplicht.
Ook als de meervoudige constituent naar een titel (van bijvoorbeeld een boek of een
film) verwijst, komt in het Nederlands de persoonsvorm in het enkelvoud. In het
Frans is in dit geval een meervoud niet helemaal uitgesloten als de constituent door
een meervoudig lidwoord wordt ingeleid.
108
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Wanneer echter de substantieven aantal, handvol ... ingeleid worden door een
definiete determinator (het, de, dit, dat ...), komt de persoonsvorm altijd in het
enkelvoud, net als in het Frans.
109
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
De groep dansers die hier morgen komt optreden, heeft veel succes.
Le groupe de danseurs qui vient danser ici demain, a beaucoup de succès.
Opmerkingen
1. Een subject bestaande uit de constituent een stuk of + telwoord + substantief (met de
betekenis een x-tal + substantief) wordt altijd gevolgd door een meervoudige persoonsvorm.
2. Het woordje man in de betekenis van personen kan als subject zowel een enkelvoudige als
een meervoudige persoonsvorm hebben. In het Frans is in een dergelijk geval alleen een
meervoudige persoonsvorm mogelijk.
3. Een nominale constituent van het type dit soort + meervoudig substantief kan als subject
zowel een enkelvoudige als een meervoudige persoonsvorm hebben, net als in het Frans.
c) Rekenkundige bewerkingen
Zinnen met een rekenkundige bewerking als subject krijgen in het Nederlands altijd
een enkelvoudige persoonsvorm. In het Frans is bij dergelijke zinnen zowel een
meervoudige als een enkelvoudige persoonsvorm mogelijk en heeft bij optellingen het
meervoud zelfs de voorkeur.
110
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
a) Een persoonlijk pronomen met de functie van subject congrueert altijd met de
persoonsvorm.
Ik heb twee platen gekocht: deze is voor Hugo en die (is) voor Julie.
J’ai acheté deux disques: celui-ci est pour Hugo et celui-là (est) pour Julie.
Ik heb de platen eerlijk verdeeld : deze zijn voor Hugo en die (zijn) voor Julie.
J’ai réparti les disques honnêtement: ceux-ci sont pour Hugo et ceux-là (sont) pour
Julie.
Bij de demonstratieve pronomina dit en dat, alsook bij het pronomen het, staat de
persoonsvorm normaal in de derde persoon enkelvoud. Maar bij het
koppelwerkwoord zijn met een predicatieve aanvulling (→ 3.3.2) congrueert de
persoonsvorm met de predicatieve aanvulling, in tegenstelling tot het Frans waar het
enkelvoud weliswaar gemarkeerd is, maar niet uitgesloten.
111
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Een speciale vermelding in dit verband komt toe aan de constructies waarin de
predicatieve aanvulling uit een persoonlijk pronomen bestaat. Het Nederlands
verschilt hier grondig van het Frans doordat het pronomen voor de persoonsvorm en
in de subjectsvorm staat en met de persoonsvorm congrueert. Alleen bij pronomina in
de derde persoon (hij, zij, 'm) zijn er ook andere mogelijkheden. Vergelijk de
volgende voorbeelden:
Ik ben het.
C’est moi.
Hij/zij is het.
Het is hij/zij/’m.
C’est lui/elle.
c) Als het subject van de zin het vragend pronomen wie is, heeft de zin normaal
gezien een enkelvoudige persoonsvorm, maar wanneer duidelijk naar meerdere
personen gevraagd wordt, is ook het meervoud mogelijk. In het Frans wordt in
dergelijke constructies alleen een enkelvoudige persoonsvorm gebruikt.
In zinnen met als subject het vragend pronomen wat staat de persoonsvorm
normalerwijze in het enkelvoud. Alleen in het geval van een koppelwerkwoord met
een meervoudig substantief als predicatieve aanvulling congrueert de persoonsvorm
in getal met de predicatieve aanvulling.
112
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Door toevoeging van het onbepaald pronomen allemaal of van het adverbia zoal geeft
men aan dat door wie of wat naar meer dan een referent wordt gevraagd. Wie kan in
dat geval gevolgd worden door een enkelvoudige of een meervoudige persoonsvorm
(wat dat betreft zijn er regionale verschillen in het Nederlandse taalgebied); wat
combineert met een enkelvoudige persoonsvorm.
Opmerkingen
1. Allemaal is een onbepaald persoonlijk pronomen met als betekenis tous/toutes dat slechts
als een soort van predicatieve toevoeging gebruikt kan worden: het dient te verwijzen naar
een substantief of pronomen in de zin of de context. Tous/toutes in subjectspositie wordt
weergegeven met het onbepaald pronomen allen (onveranderlijk).
2. Zoal is een adverbium met als betekenis entre autres dat net zoals allemaal dient te
verwijzen naar een substantief of pronomen in de zin of context.
d) Het relatief pronomen in een relatieve bijzin ontleent getal en persoon aan het
antecedent. In relatieve bijzinnen met een relatief pronomen als subject congrueert de
persoonsvorm bijgevolg in getal en persoon met het antecedent. Het Nederlands en
het Frans verschillen op dat vlak niet.
Zou jij, die de dader gezien hebt, deze verklaring willen ondertekenen?
Voudrais-tu, toi qui as vu le coupable, signer cette déclaration?
113
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Bij gekloofde zinnen is er wel een verschil: in het Nederlands wordt de persoon van
de persoonsvorm niet door het antecedent bepaald terwijl dat in het Frans wel het
geval is.
De professor en zijn assistenten zullen op de dag van het examen aanwezig zijn.
Le professeur et ses assistents seront présents au jour de l’examen.
De professor of zijn assistenten zullen op de dag van het examen aanwezig zijn.
Le professeur ou ses assistents seront présents au jour de l’examen.
Op deze algemene regels is er in feite slechts een uitzondering: als het subject uit twee
of meer nevengeschikte constituenten bestaat en naar een referent verwijst die als een
eenheid wordt opgevat, congrueert het met een enkelvoudige persoonsvorm.
Als de nevenschikking echter uit twee of meer enkelvoudige leden bestaat, is het getal
van de persoonsvorm in sommige gevallen enkelvoud en in andere meervoud.
Dat hij het kan en dat hij het wil, staat vast.
Qu’il en ait les capacités et qu'il le veuille, c’est certain.
114
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
In een aantal gevallen is echter hetzij een enkelvoudige, hetzij een meervoudige
persoonsvorm verplicht. Die restricties hangen samen met het definiete, generieke of
categoriale karakter van de nominale constituent (→ 7).
115
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
f) Bij nevenschikking met zowel ... als ... of ... zowel als ... (tant ... que ..., ainsi ...
que...) is een persoonsvorm in het enkelvoud altijd mogelijk. Het meervoud verdient
de voorkeur als in een analoge nevenschikking met en het meervoud verplicht of
mogelijk is (zie b) tot d)).
Zowel de jongen als het meisje weten (weet) het antwoord niet.
De jongen zowel als het meisje weten (weet) het antwoord niet.
Le garçon, ainsi que la fille, ne connaît (connaissent) pas la réponse.
g) Bij nevenschikking met evenmin ... als ..., ... evenmin als ... (tout aussi peu ... que
...), hetzij ... hetzij ... (soit ... soit ...), noch en noch ... noch ... (ni, ni ... ni ...) en de
formele voegwoorden alsmede en alsook (tant ... que ..., ainsi ... que ...) raden we aan
om het enkelvoud te gebruiken. Eventuele andere mogelijkheden worden besproken
in de ANS (19972: 1481, 1484, 1511, 1520).
Het direct object komt overeen met het Franse complément d’objet direct.
116
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Zoals blijkt uit de voorgaande voorbeelden, kunnen directe objecten voorkomen bij
tweeplaatsige en drieplaatsige werkwoorden. In 3.2.1 is er al op gewezen dat de
valentie van een werkwoord niet noodzakelijk dezelfde is in het Nederlands en het
Frans.
Werkwoorden die geen direct object kunnen regeren, zijn intransitieve werkwoorden.
Opmerking
Het Nederlands maakt geen onderscheid tussen wat in het Frans verbes transitifs directs en
verbes transitifs indirects genoemd wordt: de verbes transitifs indirects worden door de
Nederlandse grammatica als intransitieve werkwoorden beschouwd, die geconstrueerd
worden met een indirect object of een prepositioneel object.
Veel intransitieve werkwoorden kunnen door toevoeging van een prefix transitief
gemaakt worden. Dit fenomeen komt in het Frans niet voor.
117
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Naast de transitieve werkwoorden zijn er ook enkele adjectieven die bij gebruik als
predicatieve aanvulling bij een koppelwerkwoord (→ 3.3.2) een direct object vergen.
Het gaat om de volgende verbindingen: iets/iemand beu worden/zijn, iets bijster
raken/zijn, iets gewend zijn, iets gewoon worden/zijn, iets/iemand kwijt zijn,
iets/iemand moe worden/zijn, iets schuldig zijn, iets/iemand waard zijn. Daarbij sluit
zich ook de verbinding iets van plan zijn aan, dat als direct object slechts een
beknopte bijzin of een onbepaald pronomen kan hebben.
Opmerking
In de ANS (1997: 1179) wordt dit object een oorzakelijk voorwerp genoemd (zie inleiding: 2
Terminologie).
In dit hoofdstuk bespreken we achtereenvolgens de vorm van het direct object (4.2.2),
twee speciale gevallen (4.2.3) en de plaats van het direct object binnen de zin (4.2.4).
Een van de meest courante vormen die het direct object in een zin aanneemt is die van
een nominale constituent. Deze nominale constituent kan substantivisch of
pronominaal van aard zijn. Alle zelfstandige pronomina, met uitzondering van men
(‘on’), kunnen direct object zijn.
118
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Ook nominale constituenten ingeleid door de prepositie van kunnen de functie van
direct object vervullen.
Deze zinnen, die vooral in spreektaal voorkomen, zijn mogelijk in het Nederlands en
het Frans.
Opmerkingen
1. In het Frans kan le als direct object soms wegvallen in de spreektaal. Dat is echter niet
mogelijk in het Nederlands, zoals blijkt uit de voorbeelden.
Je sais.
*Ik weet.
Je le sais.
Ik weet het.
2. Als het Franse pronomen se de functie van direct object heeft, komt het zowel met het
reflexieve pronomen zich als met de reciproke pronomina elkaar, mekaar, elkander overeen.
Als er in de Franse zin een constituent als l'un l'autre, mutuellement of entre eux toegevoegd
kan worden, dan wordt in het Nederlands elkaar, mekaar of elkander gebruikt. Daarvan is
elkaar de meest gangbare vorm, terwijl mekaar informeel is en elkander behoort tot formeel
taalgebruik.
119
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
3. Een pronomen met de functie van direct object kan verwijzen naar een nominale
constituent die in de aanloop of in de uitloop staat. Dat is mogelijk in beide talen, maar in het
geval van de aanloop is dit herhalend direct object in het Nederlands een demonstratief
pronomen (1a, 2a), terwijl het Frans meestal een persoonlijk pronomen verkiest.
(2) a Dat boek, dat heeft hij nog altijd niet afgewerkt.
Ce livre-là, il ne l’a toujours pas terminé.
(2) b Hij heeft het nog altijd niet afgewerkt, dat boek.
Il ne l’a toujours pas terminé, ce livre-là.
De meeste types bijzinnen die subjectszin (→ 4.1.1.2) kunnen zijn, kunnen ook de
functie van direct object vervullen:
Een aantal werkwoorden met een direct-objectszin ingeleid door dat vereisen de
aanwezigheid van het in het middenstuk van de hoofdzin.
120
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Dit zogenaamde voorlopig direct object treedt op bij werkwoorden die een bepaalde
vorm van waardering uitdrukken: appreciëren (‘apprécier’), niet in dank afnemen (‘ne
pas savoir gré’), kwalijk nemen (‘prendre mal’), averechts opnemen (‘prendre de
travers’). Een bijzonder geval is vinden. Dit werkwoord heeft geen voorlopig direct
object als het geconstrueerd wordt zonder adjectief.
Is er wel een adjectief (dat als predicatief complement fungeert), dan is het
noodzakelijk als de direct-objectszin de hoofdzin volgt.
121
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
De functie van direct object kan ook vervuld worden door beknopte bijzinnen die niet
ingeleid worden door een voegwoord of die ingeleid worden door een vragend woord.
Deze bijzinnen vervullen de functie van direct object bij werkwoorden van
communicatie.
Uitzonderlijk komt een adverbiale constituent als direct object voor. In het Frans zijn
dergelijke directe objecten vaak uitgesloten.
122
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Vaak gaat het hier om een ellips: na de middagpauze (vergaderen), met mes en vork
(eten) en (de dag van) overmorgen.
Het zogenaamde ‘loos direct object’ het komt enkel voor in bepaalde uitdrukkingen
en in combinaties van het werkwoord hebben en een adjectief. Het vervult louter een
syntactische functie en kan door geen andere constituent vervangen worden. In feite is
het bijgevolg geen echt object, maar een onderdeel van de verbale groep.
Enkele andere gebruikelijke uitdrukkingen met een loos direct object: het aan het hart
hebben, het bij het rechte/verkeerde eind hebben, het lelijk te pakken hebben, het niet
onder de markt hebben, het niet op iemand hebben, het op zijn heupen krijgen, het
Spaans benauwd hebben/krijgen.
Bepaalde intransitieve werkwoorden komen voor met een nominale constituent die als
object beschouwd kan worden. Dit intern (direct) object preciseert de handeling
uitgedrukt door het werkwoord. Het fenomeen bestaat zowel in het Nederlands als in
het Frans: soms kan een werkwoord in beide talen een intern (direct) object hebben,
terwijl in andere gevallen slechts een van beide talen een intern (direct) object toelaat.
123
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Het direct object in de vorm van een nominale constituent kan nooit op de laatste
zinsplaats staan. De meest neutrale plaats van het direct object is het eerste deel van
het middenstuk (→ 1.3.2).
Als het eerste deel van het middenstuk zowel een direct object als een indirect object
bevat, zijn verschillende volgordes mogelijk. Deze zijn afhankelijk van de vorm van
het direct en indirect object en worden beschreven in 1.3.2.2.
Het direct object kan ook op de eerste zinsplaats staan als het tot expliciet thema van
de zin gemaakt wordt of benadrukt wordt.
Het direct object kan, ten slotte, ook in de aanloop of in de uitloop staan, altijd met
een verwijswoord binnen de kernzin.
Als het direct object de vorm heeft van een volledige zin, dan staat deze direct-
objectszin gewoonlijk op de laatste zinsplaats. Plaatsing op de eerste zinsplaats of in
de aanloop is mogelijk als de direct-objectszin het thema van de zin vormt.
124
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Het prototypische voorbeeld van het indirect object is het indirect object dat voorkomt
bij drieplaatsige werkwoorden die een vorm van overdracht of van communicatie
uitdrukken. Het indirect object refereert dan aan het levende wezen dat de ontvanger
is van die overdracht of die communicatie. Dit type van indirect object wordt
meewerkend voorwerp genoemd.
Het meewerkend voorwerp komt niet alleen voor bij drieplaatsige werkwoorden, maar
ook bij een aantal tweeplaatsige (4.3.3). Behalve het meewerkend voorwerp
onderscheidt het Nederlands nog drie andere soorten indirecte objecten: het
belanghebbend voorwerp, het bezitsvoorwerp of de possessieve datief en de ethische
datief. Die worden behandeld in respectievelijk 4.3.4, 4.3.5 en 4.3.6.
Het meewerkend voorwerp komt in grote mate overeen met het Franse complément
d’objet indirect ingeleid door à als dat vervangbaar is door een clitisch pronomen in
de datief.
Typisch voor het Nederlandse meewerkend voorwerp, in tegenstelling tot het Franse
complément d'objet indirect, is dat het zowel de vorm kan aannemen van een
125
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
nominale constituent als van een prepositionele constituent ingeleid door de prepositie
aan. Sommige werkwoorden vergen echter een andere prepositie en bij een aantal
werkwoorden is het gebruik van een prepositionele constituent nagenoeg uitgesloten
of minder gebruikelijk. Het gebruik van een nominale constituent of een
prepositionele constituent hangt ook samen met de woordvolgorde. In wat volgt,
geven we daarom een beschrijving van het meewerkend voorwerp aan de hand van
drie belangrijke aspecten: de soorten drieplaatsige werkwoorden (4.3.2.1), de vorm
van de constituent (4.3.2.2) en de plaats in de zin (4.3.2.3).
Het meewerkend voorwerp komt vooral voor bij twee groepen van drieplaatsige
werkwoorden en bij enkele andere werkwoorden die we slechts op een negatieve
manier kunnen kwalificeren:
c) Enkele werkwoorden waarbij de idee van een overdracht, zij het in materiële of in
communicatieve zin, afwezig is. Bij deze werkwoorden heeft het meewerkend
voorwerp bij voorkeur geen prepositie.
Opmerking
Werkwoorden zoals vergelijken (‘comparer’), verkiezen (‘préférer’), opzetten (‘opposer’),
ondergeschikt maken (‘subordonner’) hebben echter in tegenstelling tot hun Franse
equivalenten geen indirect object, maar altijd een prepositioneel object: iemand/iets
126
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
vergelijken met iemand/iets, iemand/iets verkiezen boven iemand/iets, iemand opzetten tegen
iemand/iets, iets ondergeschikt maken aan iets (→ 4.4).
In de regel kan het meewerkend voorwerp de vorm hebben van een substantivische of
pronominale constituent of van een prepositionele constituent die in de meeste
gevallen wordt ingeleid door de prepositie aan.
Uit de bovenstaande voorbeelden blijkt dat als het meewerkend voorwerp een
substantivische constituent is, het voor het direct object staat en als het een
prepositionele constituent is, het zowel voor als na het direct object kan staan.
Opmerking
Het meewerkend voorwerp kan ook de vorm hebben van een bijzin. Deze bijzin is, zoals ook
in het Frans, altijd een relatieve bijzin met ingesloten antecedent (→ 2.2.1.4) ingeleid door
een prepositie.
In tegenstelling tot het Frans, waarin het complément d’objet indirect met een
substantief als kern altijd een prepositionele constituent met à is, heeft het
meewerkend voorwerp dus twee varianten: een nominale constituent en een
prepositionele constituent met aan. Dikwijls (zoals ook in de bovenstaande
voorbeelden) bestaan de twee mogelijkheden naast elkaar en is vervanging van de ene
variant door de andere mogelijk. Er zijn echter belangrijke uitzonderingen en
beperkingen op die algemene regel.
127
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Er zijn, vooreerst, een aantal werkwoorden waarbij het meewerkend voorwerp door
een andere prepositie wordt ingeleid. De variatie nominale constituent - prepositionele
constituent is ook bij deze werkwoorden in de regel aanwezig.
a) Een aantal scheidbaar samengestelde werkwoorden met het prefix af- vergen een
prepositionele constituent met van.
b) Een aantal werkwoorden die meer een verplaatsing van een object dan een strikte
overdracht aan een persoon uitdrukken, combineren zowel met de prepositie naar als
met aan. Bij werkwoorden als gooien, werpen, brengen is naar zelfs de enige
mogelijkheid.
(aan/naar) iemand iets sturen (‘envoyer qqch à qqn’), zenden (id.), schrijven
(‘écrire’), faxen (‘télécopier’), (e-)mailen (‘envoyer un e-mail’)
(naar) iemand iets gooien (‘jeter qqch à qqn’), werpen (id.), brengen (‘porter’)
Bovendien is naar verplicht aanwezig als de ‘ontvanger’ geen menselijke instantie is.
In dat laatste geval spreken we echter niet meer van een meewerkend voorwerp.
c) Het meewerkend voorwerp bij de werkwoorden vertellen en zeggen kan zowel door
tegen als aan ingeleid worden.
Ten tweede, bij een aantal werkwoorden en verbindingen van werkwoorden met een
direct object is de vormvariatie bij het meewerkend voorwerp beperkt: het gebruik
van een prepositionele constituent is (vrijwel) uitgesloten. Als algemene regel kan
men stellen dat de voorkeur uitgaat naar het gebruik van een nominale constituent als
het werkwoord geen fysieke overdracht uitdrukt. Dat geldt in het bijzonder voor:
128
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
b) Combinaties van werkwoorden met een direct object die het karakter hebben van
een werkwoordelijke uitdrukking en/of waarbij de overdracht alleen in figuurlijke zin
te begrijpen is.
Als een prepositionele constituent wordt gebruikt, bevat de zin de suggestie dat het
gaat om een fysieke overdracht. Enkele andere uitdrukkingen: iemand een trap
nageven (‘donner le coup de pied de l’âne à qqn’), iemand het bloed onder de nagels
vandaan halen (‘pousser qqn à bout’), iemand een hak zetten (‘jouer un tour à qqn’),
iemand de bons geven (‘laisser tomber qqn’).
De vorm van het meewerkend voorwerp en van het direct object zijn medebepalend
voor de plaats van het meewerkend voorwerp in de zin. We beperken ons hier tot
enkele richtlijnen; voor een meer omstandige bespreking verwijzen we naar 1.3.2.2.
Als zowel het meewerkend voorwerp als het direct object substantivische
constituenten zijn, staat het meewerkend voorwerp voor het direct object (a). Als het
129
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
een prepositionele constituent is, kan het zowel voor als na het direct object staan (b-
c). In het Frans is er slechts een plaatsmogelijkheid. De keuze tussen die drie
mogelijkheden in het Nederlands wordt onder meer bepaald door het links-
rechtsprincipe (→ 1.1.4).
Indien het meewerkend voorwerp en het direct object beide de vorm hebben van een
persoonlijk of aanwijzend pronomen, zijn de twee meest normale volgordes:
- meewerkend voorwerp (pronominale constituent) + direct object,
- direct object + meewerkend voorwerp (prepositionele constituent)
Maar een direct object in de vorm van een gereduceerde of clitische vorm van het
pronomen staat altijd voor het meewerkend voorwerp.
130
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Als het meewerkend voorwerp niet uit een pronomen, maar uit een substantief bestaat
zoals in het tweede voorbeeld, is de vorm met de prepositie voor veel gebruikelijker.
In het Frans wordt in dergelijke gevallen vaak een prepositionele constituent ingeleid
door pour gebruikt; het gebruik van een pronominale constituent zoals in Il m’est
difficile de vous répondre is kenmerkend voor verzorgd taalgebruik.
b) Een aantal werkwoorden die een (psychologische) toestand uitdrukken, waarbij het
meewerkend voorwerp aan de ondervinder van die toestand refereert. Het subject van
het werkwoord verwijst naar een niet-actieve instantie. Bij deze werkwoorden heeft
het meewerkend voorwerp de vorm van een nominale constituent; een prepositionele
constituent met aan is ongebruikelijk.
c) Gehoorzamen
Bij gehoorzamen kan het meewerkend voorwerp zowel de vorm hebben van een aan-
constituent als van een nominale constituent.
d) Spreken, telefoneren
Het meewerkend voorwerp bij spreken en telefoneren heeft de vorm van een nominale
constituent of een prepositionele constituent. In het laatste geval wordt niet aan
gebruikt, maar een andere prepositie. Vergelijk de voorbeeldzinnen:
131
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
De prepositie met wijst op een wederzijdse interactie; tegen en naar hebben dat
betekenisaspect niet. In plechtig taalgebruik wordt bij spreken ook de prepositie tot
gebruikt.
Het belanghebbend voorwerp (datif d’intérêt of datif bénéficiaire) duidt een persoon
aan ten voordele van wie de handeling uitgedrukt door het werkwoord verricht wordt.
In de regel bestaat het uit een prepositionele constituent ingeleid door voor. Het
belanghebbend voorwerp is nooit verplicht aanwezig en behoort dus niet tot de
werkwoordsvalentie in strikte zin.
b) Andere werkwoorden die een handeling noemen die ten voordele van iemand
anders verricht kan worden: kopen, wassen, strijken, (een dossier) voorbereiden, (een
appel) schillen enz.
De groep van Franse werkwoorden waarbij de datif d’intérêt de vorm kan aannemen
van een pronominale constituent, is dus veel groter dan de corresponderende groep in
het Nederlands. In de Nederlandse standaardtaal is bij de werkwoorden van categorie
132
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Opmerking
In sommige delen van het Nederlandse taalgebied (met name in België en de zuidelijke
provincies van Nederland) zijn de mogelijkheden om een substantivische of pronominale
constituent als belanghebbend voorwerp te gebruiken uitgebreider.
Zij heeft haar zoon een nieuwe fiets gekocht. <niet algemeen>
Elle a acheté une nouvelle bicyclette à/pour son fils.
Zij heeft hem een nieuwe fiets gekocht. <niet algemeen>
Elle lui a acheté une nouvelle bicyclette.
Maar:
*Zij heeft de directieleden het hele dossier voorbereid.
Elle a préparé tout le dossier pour les membres de la direction.
*Zij heeft hen het hele dossier voorbereid.
Elle leur a préparé tout le dossier.
Net zoals het Frans kent het Nederlands constructies waarin het indirect object de
bezitter aanduidt van een elders in de zin vermelde constituent die het object van bezit
aanduidt. De possessieve datief komt voor in dezelfde vier syntactische
constructietypes als in het Frans (zie hieronder de types a-d, de types a en b betreffen
vooral vaste uitdrukkingen).
De possessieve datief heeft normaal de vorm van een nominale constituent. Deze
datief kan in het Nederlands zowel de vorm hebben van een substantivische
constituent als van een pronominale constituent, terwijl in het Frans alleen de
pronominale vorm van de datief gebruikelijk is. In het andere geval gebruikt het Frans
een prepositionele constituent met à.
De possessieve datief komt vaak voor in vaste uitdrukkingen met een figuurlijke
betekenis. Soms kennen beide talen een parallelle uitdrukking met een possessieve
datief, maar er bestaan niet altijd overeenkomsten. Buiten de vaste uitdrukkingen
komt de possessieve datief minder voor in het Nederlands. Het is lang niet altijd
mogelijk om een Franse possessieve datief rechtstreeks om te zetten in het
Nederlands.
133
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
De ethische datief verwijst niet naar een deelnemer aan de handeling uitgedrukt door
het werkwoord, maar naar de spreker zelf die op die manier zijn betrokkenheid bij de
taaluiting uitdrukt. Evenmin als het belanghebbend voorwerp, behoort de ethische
datief tot de valentie van het werkwoord.
134
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
In principe is het gebruik van de ethische datief vrij. De zinnen hieronder zijn dus
mogelijk, maar dergelijke constructies met een ethische datief zijn in het Nederlands
weinig gebruikelijk.
Indirect object
Hij gaf het boek aan Jan.
Hij gaf Jan het boek.
Il a donné le livre à Jean.
Prepositioneel object
Denk je soms aan je ouders?
Penses-tu parfois à tes parents?
*Denk je soms je ouders?
135
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
De prepositie waardoor het prepositioneel object wordt ingeleid, vormt met het
werkwoord (of met het adjectief, het substantief enz.) een vaste verbinding. Daarom
wordt gezegd dat een prepositioneel object met een vaste prepositie begint. Die vaste
prepositie heeft dikwijls haar ruimtelijke of temporele basisbetekenis grotendeels
verloren. Wat die twee kenmerken betreft, verschilt een prepositioneel object ook van
een adverbiale bepaling in de vorm van een prepositionele constituent. De preposities
waarmee adverbiale bepalingen beginnen, zijn afhankelijk van de uit te drukken
ruimtelijke, temporele enz. betekenis en daarom variabel. Een voorbeeld:
Prepositioneel object
Zij rekent op haar zus/op onze steun/op goed nieuws.
Elle compte sur sa soeur/sur notre soutien/sur de bonnes nouvelles.
Adverbiale bepaling
Zij rekent met een rekenmachine/uit het hoofd/op de vingers.
Elle calcule à l’aide d’une calculatrice/de tête/sur ses doigts.
Ook het Frans kent werkwoorden met een vaste prepositie. Veel corresponderende
werkwoorden in beide talen kennen de constructie met een vaste prepositie; in het
Frans gaat het echter hoofdzakelijk om de preposities à en de, terwijl in het
Nederlands een vijftiental preposities in een vaste verbinding met het werkwoord
kunnen voorkomen. Bovendien zijn er ook veel werkwoorden die een verschillende
constructie hebben in het Nederlands en het Frans (→ 4.4.3). Enkele courant
gebruikte werkwoorden met een prepositioneel object waarvan de Franse tegenhanger
met een complément d’objet direct wordt geconstrueerd: hopen op (‘espérer quelque
chose’), luisteren naar (‘écouter quelqu’un/quelque chose’), wachten op (‘attendre
quelqu’un/quelque chose’), houden van (‘aimer quelqu’un/quelque chose’), kijken
naar (‘regarder quelqu’un/quelque chose’).
Enkele vaak gebruikte werkwoorden en adjectieven hebben meer dan één ‘vaste’
prepositie: denken aan/om/over/van, zich ergeren aan/over, lachen om/met, zich
schamen voor/over, spreken over/van, treuren om/over, vergelijken bij/met, bang zijn
van/ voor, blij zijn met/om, boos zijn op/om/over. Soms gaat de keuze van de
prepositie samen met een betekenisverschil zoals bij denken aan (‘in gedachten
hebben’) – denken om (‘niet vergeten’) – denken over (‘vinden van, overwegen’), of
met een valentieverschil, bijvoorbeeld boos zijn op iemand – boos zijn om/over iets.
In de meeste gevallen is er echter nauwelijks of geen betekenis- of valentieverschil.
Bij twijfel verdient het de voorkeur een woordenboek te raadplegen.
Opmerking
Er zijn een aantal werkwoorden die zowel met een direct object als met een prepositioneel
object kunnen voorkomen. Naast elkaar bestaan bijvoorbeeld: het werk beginnen en met het
werk beginnen, de kat zoeken en naar de kat zoeken, de beste oplossing kiezen en voor de
beste oplossing kiezen. Dergelijke dubbelvormen zijn te verklaren door het feit dat in het
Nederlands meer en meer transitieve werkwoorden een vaste prepositie bij zich krijgen,
waardoor het oorspronkelijke object vervangen wordt door een prepositioneel object.
Het prepositioneel object kan de vorm hebben van een prepositionele constituent
(4.4.2.1), een prepositie + een relatieve bijzin met ingesloten antecedent (4.4.2.2), een
pronominaal adverbium (4.4.2.3) of een prepositioneel-objectszin (4.4.2.4). Als
prepositioneel-objectszin kan een door een voegwoord of een vragend woord
136
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Het prepositioneel object kan altijd de vorm hebben van prepositie + relatieve bijzin
met ingesloten antecedent. Het staat dan gewoonlijk op de laatste zinsplaats, maar de
eerste zinsplaats is niet uitgesloten.
137
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Als het prepositioneel object bestaat uit een prepositie (bijvoorbeeld op) gevolgd door
een pronomen (bijvoorbeeld haar), wordt de prepositionele constituent soms
vervangen door een pronominaal adverbium (bijvoorbeeld erop). Bij de combinatie
van een prepositie met het pronomen het is de vervanging door een pronominaal
adverbium verplicht.
Deze regel kan zeker als vuistregel dienen, maar in de spreektaal wordt hij niet altijd
gevolgd. Ook in de schrijftaal wordt er wel eens van afgeweken. Vooral de relatieve
pronominale adverbia komen ook voor om naar personen te verwijzen.
138
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Bij prepositionele objecten die afhankelijk zijn van een adjectief, een substantief of
een adverbium, staat het tweede deel van het gesplitste pronominaal adverbium in de
meeste gevallen onmiddellijk na het adjectief, het substantief of het adverbium.
Een prepositioneel-objectszin kan de vorm hebben van een bijzin ingeleid door een
voegwoord of door een vragend woord, of van een beknopte bijzin. Dergelijke
prepositioneel-objectszinnen staan in de regel op de laatste zinsplaats (a). Ze kunnen
ook voorkomen in de aanloop (b), maar niet op de eerste zinsplaats (c). Het niet
kunnen voorkomen op de eerste zinsplaats is kenmerkend voor deze prepositioneel-
objectszinnen.
139
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Ook in het Frans kan een werkwoord met een vaste prepositie door een objectszin
gevolgd worden (bijvoorbeeld Elle s’étonne de ce que les autres lui donnent toujours
tort). Het aantal Franse werkwoorden dat met een dergelijke prepositioneel-objectszin
gecombineerd kan worden, is echter veel kleiner dan de groep Nederlandse
werkwoorden.
Zij heeft zich erover beklaagd dat haar man te lang moet werken.
Elle s’est plainte que son mari doive travailler trop longtemps.
Zij heeft zich beklaagd dat haar man te lang moet werken.
Elle s’est plainte que son mari doive travailler trop longtemps.
Zij ergert zich eraan dat haar secretaresse altijd te laat is.
Elle s’irrite de ce que sa secrétaire soit toujours en retard.
Zij ergert zich dat haar secretaresse altijd te laat is.
Elle s’irrite de ce que sa secrétaire soit toujours en retard.
140
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Het grootste deel van de werkwoorden in lijst [2a] kan in twee betekenisklassen
ondergebracht worden:
a) Taalhandelingswerkwoorden.
Een mogelijke verklaring van de weglaatbaarheid van het pronominaal adverbium bij
deze werkwoorden is dat de prepositioneel-objectszin als een soort indirecte rede
beschouwd kan worden. Bij sommige corresponderende Franse werkwoorden kan bij
combinatie met een complementszin ook de prepositie wegblijven. Vergelijk:
Voor al deze gevallen met een optioneel pronominaal adverbium geldt dat men bij
twijfel het best het pronominaal adverbium gebruikt.
Wat het voorkomen van een volledige bijzin of een beknopte bijzin betreft, kan het
volgende opgemerkt worden. Als het subject van de prepositioneel-objectszin co-
referentieel is met het subject of het (in)direct object van de hoofdzin kan een
beknopte bijzin in plaats van een volledige bijzin gebruikt worden. Het gebruik van
141
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
een volledige bijzin blijft echter altijd mogelijk in tegenstelling tot het Frans, waar in
dergelijke gevallen een infinitiefconstructie duidelijk de voorkeur geniet.
Bij de meeste drieplaatsige werkwoorden met een prepositioneel object is het andere
object een direct object. Slechts in een heel beperkt aantal gevallen komt een
prepositioneel object samen met een indirect object voor: iemand smeken om iets,
(aan) iemand vragen om iets, (aan) iemand een verwijt maken over iets.
142
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Er zijn ook werkwoorden die twee objecten met een vaste prepositie bij zich kunnen
hebben: aandringen bij iemand op iets, het eens zijn met iemand over iets, boos
/kwaad zijn op iemand om/over iets, overleggen met iemand over iets, spreken met
iemand over iets, twisten met iemand over iets, zich wreken op iemand voor iets
Het valt op dat bij al die werkwoorden het ene prepositioneel object refereert aan een
persoon die als tegenspeler van het subject kan worden gezien en het andere niet.
Slechts het laatste kan omgezet worden in een prepositioneel-objectszin met een
voorafgaand verwijzend pronominaal adverbium.
Zij heeft bij haar advocaat aangedrongen op een snelle afhandeling van de zaak.
Elle a insisté auprès de son avocat sur un rapide règlement de l’affaire.
Zij heeft er bij haar advocaat op aangedrongen dat de zaak snel afgehandeld zou
worden.
Elle a insisté auprès de son avocat pour que l’affaire soit rapidement réglée.
[1] Werkwoorden waarbij het prepositioneel object niet vervangen kan worden door
een prepositioneel-objectszin in de vorm van een bijzin ingeleid door een voegwoord
of een vragend woord of in de vorm van een beknopte bijzin.
143
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
144
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
[2a] Werkwoorden waarbij het prepositioneel object de vorm kan hebben van een
prepositioneel-objectszin (bijzin ingeleid door voegwoord of vragend woord,
beknopte bijzin) met een optioneel pronominaal adverbium als verwijswoord.
145
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
[2b] Werkwoorden waarbij het prepositioneel object de vorm kan hebben van een
prepositioneel-objectszin (bijzin ingeleid door voegwoord of vragend woord,
beknopte bijzin) met een verplicht pronominaal adverbium als verwijswoord.
Tweeplaatsige werkwoorden
aan om
aandacht besteden aan iem./iets denken om iets
belang hechten aan iets op
denken aan iem./iets aanspraak maken op iets
een hekel hebben aan iem./iets aansturen op iets
gehecht zijn aan iem./iets achtslaan op iets
(niet) veel hebben aan iem./iets zich beroemen op iets
zich onderwerpen aan iem./iets zich beroepen op iem./iets
plezier beleven aan iets gesteld zijn op iem./iets
zich storen aan iem./iets letten op iem./iets
de voorkeur geven aan iem./iets de nadruk leggen op iets
bij prat gaan op iets
zich aansluiten bij iem./iets rekenen op iem./iets
baat hebben bij iets staan op iets
belang hebben bij iets terugkomen op iets
zich neerleggen bij iets trots zijn op iem./iets
in vertrouwen op iem./iets
behagen scheppen in iets vloeken op iem./iets
belang stellen in iets over
berusten in iets zwijgen over iem./iets
opgaan in iets tegen
vertrouwen hebben in iem./iets bezwaren tegen iem./iets
met kunnen tegen iets
dwepen met iem./iets opzien tegen iem./iets
het eens zijn met iem./iets van
genoegen nemen met iets afhankelijk zijn van iem./iets
ingenomen zijn met iem./iets een afkeer hebben van iem./iets
instemmen met iets afstand nemen van iets
rekening houden met iem./iets zich bewust zijn van iets
vertrouwd zijn met iem./iets blijk geven van iets
vrede hebben met iem./iets geen geheim maken van iets
zich verzoenen met iem./iets genieten van iets
naar genoeg hebben van iem./iets
uitkijken naar iem./iets houden van iem./iets
146
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
147
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
4.5.2.1 Plaatsobject
Mijn neef woont hier ergens, maar ik weet niet meer precies waar.
Mon cousin habite par ici, mais je ne me rappelle plus exactement où.
Zoals duidelijk uit het tweede voorbeeld hierboven blijkt, is in het Nederlands het
plaatsobject inherenter dan het direct object: het staat vlak voor de tweede verbale
pool. Dit is niet het geval in het Frans: het direct object les fleurs staat dichter bij het
hoofdwerkwoord (mis) dan het plaatsobject dans le nouveau vase.
Opmerking
148
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Het plaatsobject van het werkwoord wonen wordt in tegenstelling tot zijn Franse tegenhanger
normaal gezien ingeleid door een prepositie.
Wanneer echter het volledige adres wordt opgegeven, worden prepositie en lidwoord
weggelaten.
4.5.2.2 Richtingsobject
Ten eerste komen ze voor bij werkwoorden die inherent een verandering van plaats
uitdrukken zoals gaan, zich begeven, zich keren, zich wenden. Het richtingsobject
neemt in dit geval in de regel de vorm aan van een prepositionele constituent ingeleid
door naar (1), maar ook constructies met een postpositionele (2) of een
circumpositionele constituent (3) zijn mogelijk.
Opmerking
Richtingsobjecten ingeleid door de prepositie naar kunnen niet als zodanig
gepronominaliseerd worden. Ze kunnen wel weergegeven worden door pronominale adverbia
als ernaartoe, daarnaartoe en daarheen:
Ten tweede kunnen werkwoorden die de wijze van bewegen uitdrukken, zoals rijden,
fietsen, wandelen, varen, zwemmen, klimmen, springen, rollen, lopen en vliegen,
voorkomen met een richtingsobject. Dit wordt bij voorkeur uitgedrukt door een
postpositionele of eventueel een circumpositionele constituent. In de voltooide tijden
worden die bewegingswerkwoorden met een richtingsobject vervoegd met het
hulpwerkwoord zijn. De constructie legt de nadruk op het traject en het eindpunt van
de beweging.
149
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Opmerking
In bepaalde gevallen kunnen bewegingswerkwoorden ook voorkomen met een richtingobject
dat de vorm aanneemt van een prepositionele constituent.
Uit de voorbeelden blijkt dat in dit geval de constituent die de plaats uitdrukt op de
laatste zinsplaats kan voorkomen en weggelaten kan worden.
Het verschil in aspect tussen beide constructies komt duidelijk tot uiting in de
vertaling van de volgende voorbeelden:
150
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
a) Prepositionele constituent
b) Postpositionele constituent
In tegenstelling tot het Frans kent het Nederlands ook achtergeplaatste voorzetsels
(achterzetsels of postposities), namelijk af, binnen, door, in, langs, om, op, over, rond,
uit en voorbij. Postpositionele constituenten zijn altijd richtingsobjecten, nooit
richtingsbepalingen.
De ANS (1997²: 508-509) wijst erop dat postposities onderscheiden moeten worden
van partikels die deel uitmaken van een scheidbaar samengesteld werkwoord. In de
volgende voorbeelden functioneert in in het eerste geval als een postpositie van het
151
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
richtingsobject de garage in, terwijl het in het tweede geval om het scheidbare
partikel van het werkwoord inrijden gaat.
In het eerste geval worden de voltooide tijden gevormd met behulp van het
hulpwerkwoord zijn, in het tweede geval met hebben.
Een ander onderscheid bestaat erin dat in het eerste geval de nominale constituent kan
worden vervangen door ergens/waar. Het direct object van een scheidbaar
samengesteld werkwoord kan echter niet vervangen worden door ergens/waar, maar
wel door iets/wat.
Het onderscheid tussen postpositie en scheidbaar partikel is dan ook niet altijd even
duidelijk. Bovendien geeft de vervangbaarheid door ergens of iets niet altijd
uitsluitsel. Vergelijk:
152
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
c) Circumpositionele constituent
Ten derde kan een richtingsobject uitgedrukt worden door een circumpositionele
constituent: deze bestaat uit een nominale constituent voorafgegaan door een
prepositie en gevolgd door een postpositie.
Net als bij een postpositionele constituent kunnen er in het geval van een
circumpositionele constituent elementen tussen de nominale groep en de postpositie
geplaatst worden.
Opmerking
Postpositionele constituenten kunnen ook met een andere functie dan richtingsobject
voorkomen. In dat geval zijn ze weglaatbaar.
153
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Door de mist heen zag ik dat een fietser omver werd gereden door een vrachtwagen.
A travers le brouillard j’ai vu qu’un cycliste se faisait renverser par un camion.
Ik zag dat de fietser omver werd gereden door een vrachtwagen.
J’ai vu qu’un cycliste se faisait renverser par un camion.
d) Adverbiale constituent
Ten slotte kan een richtingsobject uitgedrukt worden door een adverbiale constituent.
Daartoe horen ook de pronominale adverbia.
Objecten van tijd moeten onderscheiden worden van temporele adverbiale bepalingen
(→5.2.3.4) omdat ze essentiële zinsdelen zijn. Ze komen voor bij werkwoorden als
dateren (uit), stammen (uit), teruggaan (op, tot) en ontstaan (in) in de vorm van een
prepositionele constituent.
Tijdsobjecten staan gewoonlijk vlak voor de tweede zinspool. Toch blijkt uit de
laatste twee voorbeelden dat hun plaatsingsmogelijkheden iets vrijer kunnen zijn dan
die van de andere adverbiale objecten en dat ze in bepaalde gevallen ook op de laatste
zinsplaats kunnen voorkomen.
154
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
4.5.2.4 Maatobject
Een maatobject geeft antwoord op een vraag als hoeveel?, hoe lang?, hoe groot?, hoe
zwaar? en wat?en komt voor bij werkwoorden als kosten, waard zijn, duren, meten en
wegen. In tegenstelling tot kwantificerende adverbiale bepalingen (→5.2.3.1) kunnen
maatobjecten niet weggelaten worden in de zin. Ze staan in de regel vlak voor de
tweede verbale pool en komen nooit voor op de laatste zinsplaats. Een maatobject
wordt typisch uitgedrukt door een nominale constituent, eventueel in de vorm van een
zelfstandig gebruikt onbepaald telwoord zoals veel, weinig, genoeg.
Net zoals in het Frans onderscheiden maatobjecten die uitgedrukt worden als een
nominale constituent zich van directe objecten doordat ze niet kunnen voorkomen als
het subject van een passieve zin en ook niet gepronominaliseerd kunnen worden door
het:
Opmerking
In het Nederlands kunnen maatobjecten ook voorkomen bij uitdrukkingen als hoog zijn en
oud zijn die zonder maatobject een evaluatieve interpretatie hebben en dan vertaald worden
door être élevé en être vieux. In combinatie met een maatobject worden ze vertaald door
mesurer en avoir X ans.
155
W. Van Belle, B. Lamiroy, W. Van Langendonck, K. Lahousse, P. Lauwers, I. Van Canegem-Ardijns
& K. Van Goethem, Nederlandse Grammatica voor Franstaligen
Een object van wijze geeft een antwoord op de vraag hoe? en komt voor bij
werkwoorden zoals zich gedragen, het stellen en te werk gaan. Het komt voor in de
vorm van een adverbiale constituent en staan in de regel vlak voor de tweede
zinspool.
Objecten van wijze zijn semantisch nauw verwant met kwalificerende adverbiale
bepalingen. In tegenstelling tot de adverbiale bepalingen zijn ze echter
valentiebepaald en dus niet weglaatbaar in de zin.
156