You are on page 1of 5

Barbara Blqx

www.ndlsjufbarbara.wordpress.com

De Hoofdtijden
I. Semi-régulier

1 BAKKEN bakte bakten H. gebakken cuire


2 BARSTEN barstte barstten IS gebarsten éclater
3 BRADEN braadde braadden H. gebraden rôtir
4 BROUWEN brouwde brouwden H. gebrouwen brasser
5 HETEN heette heetten H. geheten s'appeler
6 LACHEN lachte lachten H. gelachen rire
7 LADEN laadde laadden H. geladen charger
8 MALEN maalde maalden H. gemalen moudre
9 RADEN raadde raadden H. geraden deviner
10 SCHEIDEN scheidden scheidden H/IS gescheiden séparer
11 SPANNEN spande spanden H. gespannen tendre
12 STOTEN stootte stootten H/IS gestoten heurter
13 VOUWEN vouwde vouwden H. gevouwen plier
14 WASSEN waste wasten H. gewassen laver
15 WEVEN weefde weefden H. geweven tisser

II. e - IE -O

16 BEDERVEN bedierf bedierven H. bedorven gâter


17 HELPEN hielp hielpen H. geholpen aider
18 STERVEN stierf stierven IS gestorven mourir
19 WERPEN wierp wierpen H. geworpen jeter
20 ZWERVEN zwierf zwierven H/IS gezworven errer

III. Inf - IE -inf

21 BLAZEN blies bliezen H. geblazen souffler


22 HEFFEN hief hieven H. geheven soulever
23 HOUDEN hield hielden H. gehouden aimer
24 HOUWEN hieuw hieuwen H. gehouwen tailler
25 LATEN liet lieten H. gelaten laisser
26 LOPEN liep liepen H/IS. gelopen courir
27 ROEPEN riep riepen H. geroepen crier
28 SLAPEN sliep sliepen H. geslapen dormir
29 VALLEN viel vielen IS gevallen tomber
30 VERLATEN verliet verlieten H. verlaten quitter

Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com
Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com

IV. Inf - IE -A

31 SCHEPPEN schiep schiepen H. geschapen créer

V. OO - O
Inf:IE
32 BEDRIEGEN bedroog bedrogen H. bedrogen tromper
33 BIEDEN bood boden H. geboden offrir
34 GENIETEN genoot genoten H. genoten jouir
35 GIETEN goot goten H. gegoten verser
36 KIEZEN koos kozen H. gekozen choisir
37 LIEGEN loog logen H. gelogen mentir
38 SCHIETEN schoot schoten H. geschoten tirer(arme)
39 VERBIEDEN verbood verboden H. verboden interdire
40 VERDRIETEN verdroot verdroten H. verdroten attrister
41 VLIEGEN vloog vlogen H/IS gevlogen voler

Vbis. OO - O
Inf:UI
42 BESLUITEN besloot besloten H. besloten décider
43 BUIGEN boog bogen H/IS gebogen courber
44 DRUIPEN droop dropen H/IS gedropen ruisseler
45 DUIKEN dook doken H/IS gedoken plonger
46 KRUIPEN kroop kropen H/IS gekropen ramper
47 RUIKEN rook roken H. geroken fumer
48 SCHUIVEN schoof schoven H/IS geschoven glisser
49 SLUIPEN sloop slopen IS geslopen se glisser
50 SLUITEN sloot sloten H. gesloten fermer
51 SNUITEN snoot snoten H. gesnoten moucher
52 SNUIVEN snoof snoven H. gesnoven renifler
53 SPUITEN spoot spoten H. gespoten arroser, jaillir
54 UITPLUIZEN ploos…uit plozen…uit H. uitgeplozen éplucher
55 ZUIGEN zoog zogen H. gezogen sucer
56 ZUIPEN zoop zopen H. gezopen se soûler

Vbis2. OO - O
Inf:E
57 SCHEREN schoor schoren H. geschoren raser
58 WEGEN woog wogen H. gewogen peser

VI. "ACHT"

59 BRENGEN bracht brachten H. gebracht apporter


60 DENKEN dacht dachten H. gedacht penser

Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com
Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com

VII. O - O
Inf: I
61 BEGINNEN begon begonnen H/IS begonnen commencer
62 BINDEN bond bonden H. gebonden lier
63 BLINKEN blonk blonken H. geblonken briller
64 DRINGEN drong drongen H/IS gedrongen presser, pénétrer
65 DRINKEN dronk dronken H. gedronken boire
66 DWINGEN dwong dwongen H. gedwongen forcer
67 GLIMMEN glom glommen H. geglommen luire
68 KLIMMEN klom klommen H/IS geklommen grimper
69 KLINKEN klonk klonken H. geklonken résonner
70 KRIMPEN kromp krompen IS gekrompen se rétrécir
71 SCHRIKKEN schrok schrokken IS geschrokken s'effrayer
72 SPINNEN spon sponnen H. gesponnen filer
73 SPRINGEN sprong sprongen H/IS gesprongen sauter
74 STINKEN stonk stonken H. gestonken puer
75 VERSLINDEN verslond verslonden H. verslonden dévorer
76 VERZINNEN verzon verzonnen H. verzonnen imaginer
77 VERZWINDEN verzwond verzwonden IS verzwonden disparaître
78 VINDEN vond vonden H. gevonden trouver
79 WINNEN won wonnen H. gewonnen gagner
80 WINDEN wond wonden H. gewonden enrouler
81 WRINGEN wrong wrongen H. gewrongen tordre
82 ZINGEN zong zongen H. gezongen chanter
83 ZINKEN zonk zonken IS gezonken sombrer

VIIbis. O - O
Inf: E
84 BERGEN borg borgen H. geborgen ranger
85 GELDEN gold golden H. gegolden valoir
86 MELKEN molk molken H. gemolken traire
87 SCHELDEN schold scholden H. gescholden invectiver
88 SCHENKEN schonk schonken H. geschonken donner, offrir
89 SCHENDEN schond schonden H. geschonden abîmer
90 TREKKEN trok trokken H/IS getrokken tirer, aller
91 VERTREKKEN vertrok vertrokken IS vertrokken partir
92 ZENDEN zond zonden H. gezonden envoyer
93 ZWELGEN zwolg zwolgen H. gezwolgen ingurgiter
94 ZWELLEN zwol zwollen H/IS gezwollen enfler
95 ZWEMMEN zwom zwommen H/IS gezwommen nager

VIII. "OCHT"
95 BEZOEKEN bezocht bezochten H. bezocht visiter
96 KOPEN kocht kochten H. gekocht achter
97 MOGEN mocht mochten H. gemoogd pouvoir
98 VERKOPEN verkocht verkochten H. verkocht vendre
99 VERMOGEN vermocht vermochten H. vermocht pouvoir
100 VLECHTEN vlocht vlochten H. gevlochten tresser
101 ZOEKEN zocht zochten H. gezocht chercher

Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com
Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com

IX. OE
Inf: A/E
102 BEGRAVEN begroef begroeven H. begraven enterrer
103 DRAGEN droeg droegen H. gedragen porter
104 GRAVEN groef groeven H. gegraven creuser
105 SLAAN sloeg sloegen H. geslagen frapper
106 VAREN voer voeren H/IS gevaren naviguer
107 VRAGEN vroeg vroegen H. gevraagd demander
108 MOETEN moest moesten H. gemoeten devoir
109 ZWEREN zwoer zwoeren H. gezworen jurer

X. EE - E
110 BEGRIJPEN begreep bregrepen H. begrepen comprendre
111 BEZWIJKEN bezweek bezweken IS bezweken succomber
112 BIJTEN beet beten H. gebeten mordre
113 BLIJKEN bleek bleken IS gebleken se réveler
114 BLIJVEN bleef bleven IS gebleven rester
115 DRIJVEN dreef dreven H/IS gedreven pousser, flotter
116 GLIJDEN gleed gleden H/IS gegleden glisser
117 GRIJPEN greep grepen H. gegrepen saisir
118 HIJSEN hees hesen H. gehesen hisser
119 KIJKEN keek keken H. gekeken regarder
120 (K)NIJPEN kneep knepen H. geknepen pincer
121 KRIJGEN kreeg kregen H. gekregen recevoir
122 LIJKEN leek leken H. geleken paraître
123 LIJDEN leed leden H. geleden souffrir
124 MIJDEN meed meden H. gemeden éviter
125 PRIJZEN prees presen H. geprezen vanter
126 RIJDEN reed reden H/IS gereden rouler
127 RIJZEN rees rezen IS gerezen s'élever
128 SCHIJNEN scheen schenen H. geschenen briller, sembler
129 SCHRIJDEN schreed schreden H/IS geschreden marcher
130 SCHRIJVEN schreef schreven H. geschreven écrire
131 SLIJTEN sleet sleten H. gesleten user
132 SMIJTEN smeet smeten H. gesmeten lancer
133 SPIJTEN speet…(me) H.gespeten causer du regret
134 SPLIJTEN spleet spleten H/IS gespleten fendre
135 STIJGEN steeg stegen IS gestegen s'élever
136 STIJVEN steef steven IS gesteven amidonner
137 STRIJDEN streed streden H. gestreden combattre
138 STRIJKEN streek streken H. gestreken repasser
139 VERDWIJNEN verdween verdwenen IS verdwenen disparaître
140 VERGELIJKEN vergeleek vergeleken H. vergeleken comparer
141 WIJKEN week weken IS geweken reculer
142 WIJTEN weet weten H. geweten imputer
143 WIJZEN wees wezen H. gewezen montrer

Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com
Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com

X. EE - E
SUITE
144 WRIJVEN wreef wreven H. gewreven frotter
145 ZWIJGEN zweeg zwegen H. gezwegen se taire

XI. A - O

156 BEVELEN beval bevalen H. bevolen ordonner


157 BREKEN brak braken H/IS gebroken briser
158 KOMEN kwam kwamen IS gekomen venir
159 NEMEN nam namen H. genomen prendre
160 SPREKEN sprak spraken H. gesproken parler
161 STEKEN stak staken H. gestoken piquer
162 STELEN stal stalen H. gestolen voler

XI. A - E

163 BIDDEN bad baden H. gebeden prier


164 ETEN at aten H. gegeten manger
165 GENEZEN genas genazen H/S genezen guérir
166 GEVEN gaf gaven H. gegeven donner
167 LEZEN las lazen H. gelezen lire
168 LIGGEN lag lagen H. gelegen être couché
169 METEN mat maten H. gemeten mesurer
170 TREDEN trad traden H/IS getreden marcher
171 ZITTEN zat zatten H. gezeten être assis

XII. Autres

172 DOEN deed deden H. gedaan faire


173 GAAN ging gingen IS gegaan aller
174 HANGEN hing hingen H. gehangen pendre
175 HEBBEN had hadden H. gehad avoir
176 KUNNEN kon konden H. gekund pouvoir
177 STAAN stond stonden H. gestaan être debout
178 VERSTAAN verstond verstonden H. verstaan comprendre
179 VERLIEZEN verloor verloren H. verloren perdre
180 VRIEZEN vroor vroren H/IS gevroren geler
181 WETEN wist wisten H. geweten savoir
182 WORDEN werd werden IS geworden devenir
183 ZIEN zag zagen H. gezien voir
184 ZEGGEN zei/zegde zeiden/zegden H. gezegd dire
185 ZIJN was waren IS geweest être

Barbara Blqx
www.ndlsjufbarbara.wordpress.com

You might also like