You are on page 1of 8

Hoofdstuk 2: Samenhang en verscheidenheid in de

wereld
1 / De wereld wordt een geheel (1500-1950)
1.1 Expansie vanuit Europa
Door ontdekkingen, veroveringen en kolonisatie werden voorheen geïsoleerde
gebieden met elkaar in contact gebracht.
In een steeds groter wordend wereldsysteem kregen allerlei gebieden bepaalde
functies, waarnaar de inrichting werd aangepast aan de functies die ze kregen.
Het proces dat geleid heeft tot de bewoonde wereld als geheel, is begonnen vanuit
Europa. We noemen het daarom ook wel het Europeaniseringsproces.
De relaties die vanuit Europa werden gelegd, zorgde voor een wereldwijde stroming
van goederen, personen en informatie. Bevolkingen en groepen gingen
cultuurelementen van elkaar overnemen, door de contacten die werden gelegd tussen
verschillende culturen. Deze wederzijdse beïnvloeding van verschillende culturen
staat bekend als acculturatie.
Europa werd de commandotoren van waaruit de wereld grotendeels werd beheerst.
Dit gebeurde niet op een gelijkwaardige noch harmonische manier. De
ontwikkelingslanden kregen de functie van wingewest en werden ook zo ingericht. Ze
werden ondergeschikt aan en afhankelijk van de Europese landen.

1.2 Opzoek naar handelswaar: Het handelskolonialisme (1500 – 1850)


Een eerste fase in de ontwikkeling van het wereldsysteem, betreft het
handelskolonialisme. De start werd gevormd door Columbus die Amerika ontdekte in
1942. Vanuit Europa gingen kooplieden en handelsmaatschappijen er massaal op uit,
op zoek naar gebieden met winstgevende handelswaar. Hierop volgde de verovering
en de kolonisatie. Gebieden die voorheen alleen op zich zelf leefde werden
leverancier van agrarische grondstoffen en mijnbouwproducten aan de koloniale
landen in het centrum van de wereldhandel, Europa.
De wereld werd zo ingedeeld in een centrum en een periferie. Het centrum (aantal
landen in Noordwest-Europa) bepaalde wat er in de periferie (de kolonies) moest
gebeuren. We spreken van een centrum-periferietegenstelling. Het centrum is altijd
bovengeschikt aan de periferie, ondanks de ontwikkelingen die de periferie
doormaakt.
Centrum-periferietegenstellingen zijn in de wereld op allerlei schaalniveaus zichtbaar.
Ontwikkelingslanden kun je zien als de periferie van ontwikkelde landen, die dan het
centrum vormen. Deze tegenstelling kun je ook op een nog kleinere schaal maken
tussen stad en platteland.
Binnen de ontwikkelingslanden is er ook sprake van een centrum-periferie-
tegenstelling. Het centrum van de ontwikkelingslanden fungeert als steunpunt voor de
ontwikkelde landen.

1.3 Uitbreiding van het koloniale systeem: internationale taakverdeling (1850-


1950)
Vooral vanaf het einde van de negentiende eeuw werden er, vooral in Europa, grote
technologische omwentelingen gerealiseerd, door met de handel verdiende kapitalen
te investeren. Europa veranderde van een agrarische samenleving in een industriële
samenleving. James Watt vond de stoommachine uit, waaruit er geleidelijk aan
allerlei goederen in grote fabrieken werden gemaakt. De industriële revolutie (een
feit) en leidde tot een sterke toename van de wereldhandel. In de centrumlanden steeg
de export flink en er ontstond een duidelijk patroon in de handelsstromen. De
Europeaanse landen gingen industrieproducten uitvoeren en voerden grondstoffen en
agrarische producten uit de rest van de wereld in, ook wel exploitatiekolonialisme
genoemd. De internationale taakverdeling was geboren.
De landen in de periferie moesten steeds meer grondstoffen en landbouwproducten
voor de groeiende bevolking leveren. Er werden nieuwe wegen en havens aangelegd.
Het belang van traditionele industriesectoren nam geleidelijk af. Nieuwe industrie
kwam op, zoals de machine-industrie (kapitaalintensief), de staalindustrie en de
chemische industrie. Meer kapitaalintensieve productietechnieken deden hun intrede,
net zoals de lopende band.
Vanaf het einde van de negentiende eeuw werd en door Europeeanse en Amerikaanse
meer geïnvesteerd in andere delen van de wereld. In een groepje nieuwe
industrielanden in Noord-Amerika en Europa, maar later ook in derde wereld.
De Multinationale Ondernemingen (MNO) beginnen aan hun opkomst. MNO’s zijn
grote bedrijven die in meerdere landen ondernemingen hebben. Ze lopen vaak voor op
technologische ontwikkelingen.

1.4 Versterking van het verschil tussen centrum en periferie


De uitbreiding van het koloniale systeem zorgde voor deze versterking. Te verklaren
aan de hand van de theorie van de culmatieve causatie (sneeuwbaleffect). Deze
theorie is ontwikkeld door de Zweedse Nobelprijswinnaar Myrdal. Dit kan optreden
na de start van een nieuwe economische activiteit in het centrum. Er is sprake van
opstapeling van oorzaak en gevolg en steeds maar doorgaande groei in het centrum.
Dit zorgt voor grote behoefte aan arbeidskrachten, grondstoffen, kapitaal enz.
Deze stromen vanuit de periferie naar het groeiende centrum. Belangrijke factoren die
bij kunnen dragen aan ontwikkeling worden daar weggezogen, waardoor door deze
“roof” het verschil tussen centrum en periferie toeneemt.

2 / Het wereldbeeld in 1950: de overzichtelijke wereld


2.1 De wereld in vier windstreken: Noord-Zuid en Oost-West
In 1950 was het wereldbeeld vrij eenvoudig. Je had een grote tegenstelling die zorgde
voor een indeling: Noord-Zuid en Oost-West.

2.1.1 De geleding Oost-West: (een politieke tegenstelling)


Na de 2e Wereld oorlog (1945-1990) eisten zowel de VS als de Sovjet-Unie de
macht. De confrontatie tussen deze twee mchten noemen we de koude oorlog tussen
de kapitalistiche landen en de socialistische en communistische landen. Er ontstond
een ijzeren gordijn tussen Oost en west. Men was bang voor een 3e wereld oorlog.
Zowel de VS als de Sovjet-Unie was er bang voor en investeerde veel aan militaire
uitgaven. Dit ging ten kosten van het nationaal inkomen. Doordat ze allebei over veel
ontwikkelde, verschrikkelijke wapens bezaten, werden ze een soort van bang voor
elkaar en wilde men voorkomen dat één van beide met de oorlog zou beginnen. Deze
tweedeling in politiek-ideologisch (godsdienstig) opzicht in de wereld staat bekend
als de Oost-Westtegenstelling.
2.1.2 De geleding Noord-Zuid; een economische tegenstelling
Na de 2e Wereld Oorlog kwam er een eind aan het koloniale systeem. Hierdoor
werden landen als Afrika en Zuidoost-Azië van kolonie opeens onafhankelijke staten.
Door de stijgende welvaart van de landen in Noord-Amerika en Europa komt er een
enorm verschil tussen arm en rijk. Men noemt deze verschillen in economische
ontwikkeling: Tegenstelling tussen Noord en Zuid. Het wordt ook wel de
tegenstelling tussen ontwikkelingslanden en ontwikkelde landen.
De wereld rond 1950 wordt ook wel eens ingedeeld in de 1e, 2e en 3e wereld.

2.2 Wat zijn ontwikkelingslanden?


1.Een veelgebruikte typering voor ontwikkelingslanden zijn landen die
gekenmerkt worden door een zwakke economische structuur. (Dat is als een land te
afhankelijk is één product of bijvoorbeeld van één sector, als landbouw of industrie en
als een land maar met weinig landen zaken doet. Dat maakt het land heel kwetsbaar)
en ernstige armoede onder brede lage van snelgroeiende bevolking.
Je kunt spreken van een zwakke economische structuur als er sprake is van:
- Een groot deel van de bevolking is werkzaam in de landbouw.
- De economie berust hoofdzakelijk op één product;
- De uitvoer is gericht op één of een beperkt aantal landen.

2. Een 2e typering gaat meer in op de oorzaak van de onderontwikkeling.


Ontwikkelingslanden zijn landen die gekenmerkt worden door Fragmentarische
modernisering als gevolg van duurzame maatschappelijke hindernissen van externe
of interne aard.
- Fragmentarische modernisering wil zeggen dat de modernisering niet in elke
sector wordt toegepast (sector=landbouw, industrie, etc) en dat niet iedereen van die
modernisering kan profiteren. Op die manier ontstaan er grote tegenstellingen tussen
traditioneel en modern.
Vb: hoogontwikkelde plantagelandbouw waarbij bijvoorbeeld bananen geproduceerd
worden voor de wereldmarkt en een kleine boer die met eenvoudige traditionele
landbouwtechnieken amper genoeg eten voor zijn familie verbouwt.
- Maatschappelijke hindernissen zijn bijv. economische hindernissen (vb: als de
verdeling van geld en middelen niet goed gaat; een verschil tussen arm en rijk) en
politieke hindernissen (bijv. als er een verkeerde dictator aan de macht is). Deze
kunnen mensen, gebieden of landen in hun ontwikkeling belemmeren. Ze krijgen dus
geen toegang tot hulpbronnen, zoals grond, water of goed onderwijs
- Van externe en interne aard wil zeggen dat de maatschappelijke hindernissen van
buiten of van binnen het land of gebied kunnen komen. Er kan binnen een land bijv.
sprake zijn van een rijke elite, die ervoor zorgt dat boeren alleen tegen een groot deel
van hun oogst als tegenprestatie grond kunnen pachten. (intern). Of als een belangrijk
economisch blok als de EU zijn eigen producten beschermt door bijv. hoge
invoerrechten. Dit belemmert de afzet v.d. landbouwproducten.

2.3 Indicatoren om verschillen in ontwikkeling te meten


Er zijn vele Indicatoren (meetpunten) om aan te geven of een land ontwikkeld of
onderontwikkeld is.

1. het gemiddelde nationaal inkomen per hoofd van de bevolking


Het verschil wordt met één cijfer aangegeven en vertoont samenhang met andere
indicatoren, zoals zuigelingensterfte, aantal analfabeten en de voedselproblematiek.
2. Het percentage van de bevolking onder de absolute armoedegrens.
Het percentage van de bevolking onder de absolute armoedegrens (poverty line) is
een indicator die meer zegt dan het gemiddeld nationaal inkomen per hoofd van de
bevolking. Met absolute armoede wordt een levensstandaard bedoeld die minimaal
noodzakelijk is voor een bestaansminimum. Onder die grens kunnen mensen hun
basisbehoeften niet meer bevredigen en worden daardoor ernstig bedreigd. De meeste
basisbehoeften hangen samen met puur biologisch overleven. Belangrijk zijn:
Voeding, huisvesting en gezondheid.

3. De koopkracht van de bevolking


Koopkracht is de hoeveelheid goederen die je in een land voor 1 dollar kunt kopen.
Het verschil in koopkracht zegt meer dan het verschil in inkomen, omdat je in het ene
land voor een dollar meer kan kopen dan in het andere land.
Gelijke koopkracht (koopkrachtpariteit) is de vergelijking van landen en gebieden
van het inkomen per hoofd van de bevolking op basis van het aantal goederen die je
voor 1 dollar kunt kopen.

4. De Human Development Index(HDI)


De Human Development Index is een index waarin 3 indicatoren uitgedrukt worden
in 1 cijfer dat ligt tussen een minimum waarde van 0 en een maximum waarde van 1.
Die 3 indicatoren zijn:
-het nationaal inkomen per hoofd
-de gezondheid gemeten naar de levensverwachting bij de geboorte
-de culturele ontwikkeling, waarbji gekeken wordt naar het eprcentage
analfabeten bij wolwassenen en het percentage jongeren dat deelneemt aan
basis-, middelbaar en hoger onderwijs.

3 / Het wereldbeeld in 2000: weg met de overzichtelijkheid


3.1 Het einde van de Oost-Westtegenstelling
Het einde van de Oost-Westtegenstelling kwam na de val van de Berlijnse muur, wat
ook een einde maakte aan de Koude Oorlog. De opheffing van politieke en
economische barrières was het gevolg.
Er ontstond na 1989 een overgangsperiode waarin staten op zoek gingen naar een
nieuwe politieke wereldorde. De Oost-West politieke orde was er niet meer, maar er
was sprake van een geopolitieke transitie (verandering van een politiek systeem). De
voormalige Oostblokstaten, die leefden in de schaduw van de Sovjet-Unie, stonden
voor grote gevolgen. Zij ondergingen de overgang van een planeconomie en een
totalitair regime naar een markteconomie en democratie.
Voor een aantal ontwikkelingslanden waren de gevolgen van het einde van de Koude
Oorlog dramatisch. Vooral voor staten die zich in ruil voor steun van de Sovjet-Unie
zich bij die staat aansloten. Na het einde van de Koude Oorlog verdween de steun en
raakten ze in een internationaal isolement. Deze staten zijn de weeskinderen van de
Koude Oorlog. Het wegvallen van deze steun van de ‘supermacht’ zorgde voor
destabilisatie, etnische conflicten en het uiteenvallen van de staat.

3.2 Het triadisch netwerk


Sinds halverwege de vorige eeuw is de economische wereldkaart sterk veranderd. Dit
is grotendeels te verklaren door een proces van internationalisering en globalisering.
Ze hebben met elkaar te maken, maar toch is er verschil:
- Internationalisering geeft aan dat er sprake is van ruimtelijke uitbreiding van
(economische) activiteiten over de grenzen heen. Ze worden steeds verder verspreid.
- Globalisering geeft aan dat er in de wereld steeds meer samenhang ontstaat tussen
internationaal verspreide activiteiten. Ook geeft het een enorme versnelling aan van
grensoverschrijdende verschijnselen. In plaats van globalisering, spreekt men ook wel
over mondialisering.
Deze zijn de afgelopen decennia in een stroomversnelling terechtgekomen door snelle
ontwikkeling van informatie, communicatie en transporttechnologie.
De wereld is één systeem geworden, één samenhangend geheel van elementen. We
spreken ook wel van een netwerksamenleving. NL kun je beschouwen als
subsysteem van Europa en Europa vervolgens weer als subsysteem van het
wereldsysteem.
Er is binnen de belangrijkste industrielanden van de wereld sprake van een duidelijke
verschuiving van een economisch zwaartepunt, ofwel global shift.
We kunnen op de economische wereldkaart drie blokken onderscheiden: de VS, EU
en Pacifisch Azië (driehoekig economisch geraamte): triadisch netwerk. Binnen en
tussen deze blokken voltrekt zich meer dan 80% van de internationale handel,
dienstverlening en kapitaalstromen.

3.3 De derde wereld is de derde wereld niet meer


Is sinds 1950 veel veranderd. De indicatoren die behoren tot de Human Developement
Index zijn verbeterd. De adder onder het gras is echter dat naast de algemene
vooruitgang, de verschillen tussen de groepen mensen, gebieden en landen groter
worden. Door deze grote verschillen is de derde wereld, de derde wereld niet meer.
De lage inkomenslanden kennen een bnp van minder dan 1000 dollar per jaar p.p.
Het gaat om ruim 60 landen met het grootste aantal mensen, namelijk 2,5 miljard.
Binnen deze groep staan 49 landen bij de VN geregistreerd als minst ontwikkelde
landen (MOL’S). 33 van de 49 MOL’s liggen in Afrika. Deze worden uitgesloten bij
investeringen vanuit de triade.

3.4 De NIC’s zijn in opmars


Newly Industrialising Countries (Nic’s) zijn voormalige derdewereldlanden die nu
door economische ontwikkelingen tot de hoge- of midden inkomenslanden behoren.
De middenhoge inkomenslanden bevinden zich in de semi-periferie. Bij alle NIC’s
speelt het model van exportgeoriënteerde industrialisatie een grote rol. Hierbij is het
belangrijk om export processingzones in te stellen. Deze zones zijn kleine gebieden
in een land met gunstige vestigingsvoorwaarden voor exportgeoriënteerde industrie.
Door de staat wordt gezorgd voor wegen, energie, transportfaciliteiten, havens,
goedkope huurmogelijkheden en gunstige belasting-faciliteiten.

3.5 Internationale migratiestromen


De globalisering heeft in de wereld geleid tot een sterke toename van
grensoverleggende migratie. Bij migratie spelen aantrekkings- en afstotingsfactoren
een rol.
Over de gevolgen van migratie op de ontwikkeling van de herkomstgebieden bestaan
twee visies:
1. De migratieoptimisten zien migratie als middel bij uitstek om de economische
groei in gang te zetten. Gebieden met arbeidstekorten kunnen gebruik maken
van arbeidskrachten uit gebieden met arbeidsoverschotten, tot er een
evenwicht ontstaat. Overmakingen van gelden, investeringen en consumptieve
bestedingen door migranten worden een positieve rol toegeschreven.

2. De migrantenpessimisten zien migratie als versteking van de


afhankelijkheidsrelatie tussen centrum en periferie en als stagnatie en
neergang in de herkomstgebieden. Dit omdat bijvoorbeeld de jonge mensen
met volop energie wegtrekken.

De pessimistische visie had de grootste aanhang, Maar vanaf 2000 ging men ging
men anders denken en kwam het beeld dat de migratie zowel positieve en negatieve
kanten heeft.
Naar schatting leven er ongeveer 200 miljoen mensen buiten hun landen. Als je de
illegalen meetelt, is dit getal nog hoger.

4 / De motoren achter de globalisering


4.1 Technologie maakt globalisering mogelijk

Technologie verkleint de ruimte


Een aantal technologische veranderingen hebben globalisering mogelijk gemaakt,
zodat de afstanden gemakkelijker, sneller en goedkoper toegankelijk zijn.
We kunnen daarom spreken van ruimteverkleinende technologie, die de afstand in
tijd, geld en moeite (relatieve afstand) verkort :
- Transport is een sector waar technologie voor een krimping heeft gezorgd.
Goederen, producten en mensen kunnen steeds gemakkelijker in grote
hoeveelheden van plaats naar plaats worden gebracht. De kosten voor
transport zijn door technologie sterk gedaald.
- Ook belangrijk is de ontwikkeling van de informatietechnologie. Uit het
samengaan van communicatietechnologie en computertechnologie is deze
ontstaan. Door de informatietechnologie kan de informatie in de vorm van
ideeën, mededelingen enz. Van plaats naar plaats worden gebracht in een snel
tempo. Ook de kosten van het verzenden van informatie zijn flink gedaald. De
verschillen van welvaart spelen een grote rol bij de toegankelijkheid van
communicatie.
Bedrijven kunnen kiezen waar ze activiteiten willen starten door de ontwikkelingen
die de twee bovengenoemde sectoren op het gebied van technologie hebben begaan.
Een van de belangrijkste factoren voor vestiging is voor een ondernemer de kwaliteit
van de informatie-infrastructuur. De informatiesector is uitgegroeid tot een van de
belangrijkste slagaders in de wereldeconomie.

De levenscyclus van producten wordt korter


De stand van techniek verandert heel snel. Dit betekent ook dat een product veel
sneller veroudert. Door de hevige concurrentie moeten bedrijven steeds meer nieuwe
producten op de markt gaan brengen. De tijd waarin een nieuw product verkocht kan
worden voordat het verkocht kan worden, wordt hierdoor steeds korter. Er is sprake
van een productlevenscyclus.
Er is heel wat research en development nodig om nieuwe producten te maken of om
oude producten te verbeteren. Dit vraagt om grote investeringen.
De afzet in het eigen land/gebied zal vanwege de hoge ontwikkelkosten vaak te klein
zijn. Daarom zal het proberen zijn product wereldwijd af te zetten. Daarom gaan ze
ook soms samenwerken. Dan gaan ze een strategische alliantie aan, om de hoge
kosten van R&D bij nieuwe producten te delen en het risico te spreiden.
De productlevenscyclus speelt ook een rol bij globalisering, doordat bedrijven tijdens
de fasen van de levenscyclus van een product de plaats van productie nogal eens
wijzigen. De volgende veranderingen zijn mogelijk waar te nemen:
Fase 1: De introductiefase
Een bedrijf heeft een nieuw product ontwikkeld. Er is een uitgebreid onderzoek aan
vooraf gegaan. De productie start in het moederland van het bedrijf. Buitenlandse
markten worden door export bediend.
Fase 2: De expansiefase
Het product is geslaagd en de omzet in het moederland groeit. Het bedrijf probeert
nieuwe afzetmarkten te vinden in het buitenland. Mogelijk komt er buitenlandse
productievestiging door overname van een lokaal bedrijf. Er komen nieuwe
concurrenten, waardoor de winstmarges onder druk komen te staan.
Kostenbezuiniging is nodig. Massaproductie en automatisering moeten een oplossing
bieden.
Fase 3: De verzadigingsfase
De thuismarkt is verzadigd en het bedrijf probeert zijn afzet in het buitenland te
vergroten Nieuwe productievestigingen in het buitenland zorgen dat de export vanuit
het moederland minder wordt. Er wordt geïnvesteerd in machines met veel techniek,
om kosten te besparen. Ook een optie is om de productie in lagelonenlanden voort te
zetten.
Fase 4: De teruggangfase
De vraag naar het product daalt en de productie op de thuismarkt stopt. De productie
wordt totaal verplaatst naar het buitenland. En de thuismarkt wordt bediend door
import vanuit het buitenland/

Massaproductie en robotisering
Ontwikkeling van techniek heeft een grote invloed op de productie en de
arbeidskosten. De eerste fase in de toepassing ervan is de massaproductie. Deze
maakt het mogelijk grote aantallen van een product te maken. Men gebruikt daarbij
bijvoorbeeld de lopende band. Men noemt dit ook wel het Fordisme omdat Henry
Ford op deze wijze auto’s ging maken.
Vaak gebeurt massaproductie door verticaal georganiseerde bedrijven. Dit zijn
bedrijven die alle onderdelen van een productieproces zelf in huis hebben.
Een verdergaande fase in het gebruiken van nieuwe technieken heet het
postfordisme. Dit betreft technieken die arbeid steeds minder belangrijk maken, zoals
robotisering. Bij toepassing hiervan wordt de aanwezigheid van een koopkrachtige
markt (bijv. auto’s) belangrijker dan de lage lonen in het land van productie. Er wordt
gewerkt met toeleveranciers, die ieder een deel van het productieproces op zich
nemen. Hiermee kan men als het nodig is snel de productie verhogen, of omschakelen
van het ene op het andere product. Deze flexibilisering van het product maakt het
mogelijk snel in te spelen op het veranderende consumentengedrag.

4.2 Multinationale ondernemingen (MNO’s) maken de dienst uit

De kenmerken van multinationale ondernemingen (MNO’s)


multinationale ondernemingen (MNO’s) ook wel Transnationele ondernemingen
(TNO’s) genoemd vormen de drijvende kracht achter de globalisering. Het gaat om
grote bedrijven die in meerdere landen ondernemingen hebben. Naast de industrie en
landbouw zijn er ook MNO’s werkzaam in de internationale dienstverlening. Je kunt
daarbij denken aan banken, verzekeringsmaatschappijen en hotelketens. MNO’s
worden gekenmerkt door het volgende:
1. Een grote knowhow en veel kapitaal
Een bedrijf dat zich in het buitenland vestigt ondervindt veel concurrentie. De
aanwezige binnenlandse bedrijven zijn normaliter in het voordeel, want kennen de
wetten, de markt en de gewoonten en gebruiken van het land. MNO’s beschikken
doorgaands over een grote kennis van productietechnieken, marketing en
organisatie. Ook zijn ze kapitaalkrachtig en hebben een grote kennis van de
kapitaalmarkt.

2. Strategisch handelen
Strategisch denken is sterk ontwikkeld bij een MNO. Steeds worden gevaren
geanalyseerd en gevaren afgewogen. Er wordt gezocht naar zekerheid en nieuwe
kansen. Een belangrijk hulpmiddel vormt de samenwerking met of de overname
van buitenlandse bedrijven. Strategische motieven kunnen zijn:
- het verwerven van kennis of meer kapitaal. Dit is van belang als de
ontwikkelingen van een product de financiële kracht van een bedrijf te boven
gaat, of als men door samen te werken het risico wilt delen.
- Het vergroten van de markt. Een bedrijf overnemen, dat al in het land een
distributienetwerk heeft is heel gunstig. Verkoop gaat makkelijker.
- Greep krijgen op de toevoer van de grond- en hulpstoffen. Soms zal een
bedrijf de winning van een grondstof zelf te hand nemen. Het overnemen van
bedrijven is een andere mogelijkheid om toevoer van grond- en hulpstoffen
veilig te stellen.
- Het verlagen van de loonkosten. Het kan voor een onderneming aantrekkelijk
zijn om delen van de productie of de hele productie te verplaatsen naar
lagelonenlanden.
- Het behalen van belastingvoordelen. Bedrijven kunnen hun resultaat
verbeteren door de winst vooral te laten ontstaan in bedrijfsonderdelen in
landen met lage belastingen.Vestiging in een belastingvrije productiezone in
een land levert ook financiële voordelen op.

You might also like