You are on page 1of 3

Dialoog in de keuken- tweede ronde

- Serveester! Waar ben jij?, roept Dolf.


- Wat is er aan de hand? Mag ik je helpen?, vraagt zijn vrouw Hannie.
- Kom eens. Ik heb dorst en honger., zegt Dolf.
- Wat wil je graag eten?, vraagt Hannie.
- Ik bestel een komkommer met patat., zegt Dolf.
Haar vrouw brengt de komkommer met patat. Zij zet het bord op tafel. Zij brengt ook een mes,
een vork en een lepel. Zij legt de lepel op de tafel. Zij legt het mes op de tafel. Zij legt de vork
naast de lepel.
Dolf roept: -Serveester! Waarom krijg ik een lepel bij mijn komkommer en patat? Ik wil geen
soep!
-Het spijt me, schatje!, zegt zijn vrouw. -Dus zonder lepel, natuurlijk.
-Mag ik een thee met citroenen? Met 2 citroenen, alstublieft.
-Alsjeblieft, schatje., zegt Hannie.
- Sorry, maar tutoyeren we elkaar? Waarom? , Dolf is verbaasd.
- Ja, wij tutoyeren. We zijn getrouwd. We zijn al 6 jaar getrouwd. Herinner je je dat niet?,
Hannie is ook verbaasd.
- De diagnose van amnesie verklaart dit., zegt Dolf.
- Maar ik ben jouw vrouw., huilt Hannie.
- Hallucinatie, dat is het. Hoe weet je dat zeker?, vraagt Dolf.
- Ik toon je onze foto's van ons bruiloft., verklaart Hannie.
- Ja, deze vrouw ziet er goed uit. Wat is haar naam?, is Dolf benieuwd.
- Ik ben het, ik ben het... ja, lieferd., huilt Hannie.
-Ja, dat weet ik, maar ik maakte een grapje., zegt Dolf. -Ik hou van jou. Ik miste jou.
- Verdorie! Tenminste, betaal me!
-Ja, ik zou je een fooi moeten geven. Je hebt gelijk.

Vragen:
1. Wat is de diagnose van Dolf?
2. Wie heeft dorst en honger?
3. Wat is er aan de hand met Dolf?
4. Wie is de serveester?
5. Wat is de naam van de vrouw?
6. Waarom tutuyeren zij elkaar?
7. Hoe lang zijn zij al getrouwd?
8. Waarom wil Dolf een fooi geven aan Hannie? Is dat normaal?

LEGGEN.... STAAN.... LIGGEN RENNEN (leg, legt, sta, staat, lig, ligt, ren, rent)

LIGGEN- horizontaal staan


STAAN- verticaal staan
LEGGEN- a așeza
Waar ligt het potlood?

Wat is dit? Dit is een potlood. Waar ligt het potlood? Het potlood ligt op tafel. (creion)
Dit is een glas. Het glas staat op tafel.
Het glas staat naast het potlood. (lângă)
Het potlood ligt naast het glas.
Het pak melk staat naast het glas melk.
Het kopje staat naast het potlood.
Het potlood ligt naast het kopje.
Het potlood ligt naast het bord.
De lepel ligt op het bord.
De doos staat op tafel. Wat staat onder de tafel? Het kopje? Nee, de doos staat onder de tafel.
Ook een potlood ligt onder de tafel.
De vrouw zit naast de man. De man zit naast de vrouw.
Het meisje legt een potlood naast een ander potlood.
Het meisje zet een soepkom naast een andere soepkom.
De ober legt de menukaart op de tafel van de man.
De ober legt een vork naast de lepel en het mes.
De ober legt de vork naast het bord.
De ober zet een glas water naast de vork.
De moeder zet een bord met vlees op tafel. Ze roept: “Komen! Het eten is klaar!”
De hond komt de kamer binnen. De hond ziet het vlees. De hond vindt het vlees lekker.
De jongen komt de kamer binnen. Hij ziet de hond met het vlees.
De jongen rent naar zijn moeder. Hij zegt: “Mama, de hond eet het vlees!”
Zijn moeder roept: “Wat! De hond eet het vlees!”
“Kom, mama!” Het vlees is weg. Een kat rent de kamer in. Zij hoopt dat ook zij kan wat vlees
eten. Maar dat gebeurt niet. De hond was eerst.

Volgende dag springt de kat op de tafel. Dit zijn vissen, zegt zij. Ze zwemmen in een vissenkom.
De kat pakt een vis. De kat eet de vis op. De kat kijkt naar de vogel. De kat vindt de vogel
lekker.

SPRINGEN

ik spring
jij springt
hij/zij springt
wij springen
jullie springen
zij springen

De man rookt in een restaurant. De man vindt roken lekker.


De vrouw vindt sigaretten vies. [IK OOK!]
De man zegt: “Ik heb honger. Ik wil wat eten”.
De vrouw zegt: “Ik ook. Ik heb ook honger. Ik wil een tosti!”
De man zegt: “Kom! We gaan naar het cafetaria!”
De ober komt. "Mag ik jullie helpen? Willen jullie wat bestellen?"
"Nee, dank je", zeggen zij, "We gaan naar het cafetaria."
Ze lopen naar het cafetaria. Ze gaan zitten. De serveerster komt. Ze vraagt: “Kan ik u helpen?”
De man zegt: “Ja, mijn vrouw wil een tosti, en ik ook!”
De man zegt: “Ik wil graag twee tosti's”.
De serveerster schrijft: ‘3 tosti's’.
De serveerster vraagt: “Wat wilt u drinken?”
De man zegt: “Ik wil graag 2 koffie!”
De vrauw bestelt maar éen koffie.
De serveerster brengt het eten. Ze zet het eten op tafel. Ze zegt: “Eet smakelijk!”
De man en de vrouw eten. Ze hebben honger.
De man roept: “Mag ik nog een kopje koffie?”
De serveerster geeft de man nog een derde kopje koffie.
En ze geeft de vrouw ook nog een tweede kopje koffie.
De serveerster brengt de rekening.
Dan pakt de man de rekening. Hij betaalt. Zij zijn tevreden en vol. Daarna lopen zij naar buiten.

You might also like