You are on page 1of 25

Huidletsel

YOMEMA BATCH 10

Bintang Meidy Aisyah


Desi Anggraeni
Dewi Pratiwi Hasriyadhi
Rikhard Gulvan Awusi
Zie Zie Aleya Redha
INHOUD OVANGEN

INHOUD OPGAVEN
A. Definitie van huidletselt 1
1. Vier soorten decubitus 1
a. Decubitus 1
1) Categorie I: niet-wegdrukbare roodheid 1
2) Categorie II: verlies van een deel van de huidlaag of blaar 1
3) Categorie III: verlies van een volledige huidlaag 1
4) Categorie IV: verlies van een volledige weefsellaag 2
b. Letsel door incontinentie 2
1) Smetten 2
 Smetten met een nattende huid 2
 Smetten met een geïnfecteerde huid 2
2) Skin tears 2
B. Risicofactoren voor huidletsel 3
1. Verminderde mobiliteit, activiteit, sensibiliteit 3
2. Verminderde huidconditie 3
3. Verminderd bewustzijn of verwardheid 3
4. Slechte voedingstoestand 3
5. Neurologische stoornissen 4
6. Afwijkende lichaamstemperatuur 4
7. Incontinentie 4
8. Huid-op-huid-contact 4
C. Huidletsel voorkomen 4
1. Verminderde mobiliteit, activiteit en/of sensibiliteit 4
2. Verminderde huidconditie 5
3. Verminderd bewustzijn en/of verwardheid 5
4. Slechte voedingstoestand 5
5. Neurologische stoornissen 6
6. Afwijkende lichaamstemperatuur 6
7. Goede lig- en zithouding en passend schoeisel 7
a) Lighouding 7
b) Halfzijligging 30º 7
i
c) Rugligging 7
d) Zithouding 8
e) Incontinentie 8
f) Huid-op-huid-contact 8
g) Evaluatie van de preventieve maatregelen 9
D. Wondbehandeling 10
1. Wondbehandeling (TIME-Model) 10
a. Tissue (het weefsel) 10
b. Infectie 10
c. Moisture (de vocht balans) 10
d. Edge (de wondrand) 10
2. Reinigen van den wond 10
3. Wondbehandeling 11
a. Voorbereiding 11
b. Verbandwisseling 11
c. Rapportage 11
d. Evaluatie 12
4. Opgelet 12
E. Decubitus (Doorligwonden behandelen) 12
1. Categorie I: niet-wegdrukbare roodheid 13
a. Kenmerken 13
b. Interventies 13
c. Beoogd resultaat 14
2. Categorie II : blaar met gesprongen blaardak, ontvelling 14
a. Kenmerken 14
b. Interventies 14
c. Beoogd resultaat 15
3. Categorie III : decubitus zonder necrose 15
a. Oppervlakkige/diepe decubitus, zonder necrose en met geel beslag 15
1) Interventies 15
2) Beoogd resultaat 16
b. Oppervlakkige/diepe decubitus, zonder necrose en zonder geel beslag 16
1) Interventies 16
2) Beoogd resultaat 16
ii
4. Categorie IV : decubitus met necrose 16
a. Oppervlakkige/diepe decubitus, met geel beslag en met natte necrose 17
1) Interventies 17
2) Beoogd resultaat 17
b. Oppervlakkige/diepe decubitus met droge necrose 17
1) Interventies 17
2) Beoogd resultaat 18
LITERATUURLIJS

iii
1

A. Definitie van huidletsel


De huid is ons grootste orgaan. Bij volwassenen kan het oppervlak wel 1,5 tot 2 vierkante
meter zijn en 15 tot 20 kilo wegen. De huid is er om het lichaam te bedekken en te
beschermen en zorgt er voor dat :
1. Je lichaamstemperatuur constant blijft;
2. Je geen lichaamsvocht verliest;
3. Warmte, kou, druk, pijn, jeuk, aanrakingen en trillingen voelbaar zijn;
4. Je vitamine D aanmaakt;
5. Je energie opslaat in de vorm van de vetlaag
Huidletsel is een verzamelnaam voor diverse vormen van huidbeschadiging, zoals
decubitus (doorligwonden), smetten, letsel door incontinentie en skin tears.
1. Vier soorten decubitus
a. Decubitus 
Decubitus (doorligwonden) is een beschadiging van de huid en/of onderliggend
weefsel, meestal ter hoogte van een botuitsteeksel, als gevolg van druk of druk in
samenhang met schuifkracht'. Decubitus wordt ingedeeld in vier categorieën (I, II, III
en IV).
1) Categorie I: niet-wegdrukbare roodheid
Normaal gesproken wordt de huid wit als je erop drukt. Bij categorie I decubitus
gebeurt dit niet. Soms gaat dit verschijnsel samen met een verkleuring van de huid,
warmte, zwelling of verharding. Bij cliënten met een lichte huidskleur zie dit de
roodheid vaak duidelijk, bij een donkere huidskleur is dit soms lastiger. De huid
toont dan paarsig of blauw, maar vaak kun je ook voelen dat de huid warm is en
geeft de cliënt pijn aan.
2) Categorie II: verlies van een deel van de huidlaag of blaar
Bij decubitus van de tweede categorie zie dit een glimmende of droge
oppervlakkige open wond met een rood, roze wondbodem zonder wondbeslag (geel
of zwart weefsel). Een deel van de lederhuid (dermis) is verdwenen. Ook een blaar
gevuld met vocht (serum) en/of bloed behoort tot de tweede categorie. Zowel een
intacte als open of gescheurde blaar.
3) Categorie III: verlies van een volledige huidlaag
Bij decubitus categorie III is een hele huidlaag weggevallen, waardoor het
onderhuidse vet kunt zien. De spieren, botten en pezen liggen niet bloot. De diepte
is afhankelijk van de plek van de wond. De neusbrug, de oren, het achterhoofd en
2

de enkels hebben geen vetweefsel, waardoor de wond oppervlakkig is. Op plekken


van het lichaam met veel vetweefsel kan de wond juist veel dieper zijn.
4) Categorie IV: verlies van een volledige weefsellaag
Bij decubitus IV kunnen verschillende kleuren weefsel voorkomen. Rood (nieuw
weefsel), geel (beslag of droge pees), wit (bot of pees) en zwart (dood weefsel,
necrose). Vaak zie je ook ondermijning of ondertunneling. Deze vorm van
decubitus kan zich uitbreiden in de spieren, pezen en/of gewrichten. Hierdoor
kunnen botontstekingen ontstaan en verlies van pees en/of spier.
b. Letsel door incontinentie 
Letsel door incontinentie (incontinentie dermatitis) wordt veroorzaakt door urine
en/of feces.
1) Smetten 
Smetten (intertrigo) wordt veroorzaakt door huid op huid contact in de plooien, de
aanwezigheid van warmte en vocht en onvoldoende luchtcirculatie. Smetten wordt
ingedeeld naar verschijningsvorm:
a) Smetten
Kenmerkt zich door een licht rode, intacte huid tot een felrode, glanzende,
intacte huid. De zorgvrager kan klagen over jeuk en een schrijnend/branderig
gevoel.
 Smetten met een nattende huid
Kenmerkt zich door een felrode, nattende en kapotte (erosieve) huid en
verweking (maceratie). De zorgvrager kan klagen over jeuk en een
schrijnend/branderig gevoel. Er kan een scherpe rode wondlijn (fissuur)
zichtbaar zijn op de breuklijn van de ene helft van de huidplooi en de andere
helft.
 Smetten met een geïnfecteerde huid
Naast de kenmerken van smetten zoals hiervoor beschreven kunnen een of
meerdere van de volgende klinische verschijnselen zichtbaar zijn: pustels
(puistjes), natten, geel/groen exsudaat, randschilfering, satelliet laesies
(‘eilandjes voor de kust), felrode huid, pus, korstvorming en een onaangename
geur.
2) Skin tears 
Skin tears wordt veroorzaakt door wrijving of wrijving in combinatie met
schuifkrachten. Er zijn drie categorieën te onderscheiden:
3

a) Categorie 1 Skin tears zonder weefselverlies. Er is geen huid verloren gegaan,


De wondranden kunnen nog tegen elkaar aangelegd worden.
b) Categorie 2 Skin tears met gedeeltelijk weefselverlies. Er is huid verloren
gegaan. De wondranden sluiten niet meer aan.
c) Categorie 3 Skin tears waarbij de volledige epidermale (opperhuid) flap is
verdwenen. De losse huid is er helemaal af.

B. Risicofactoren voor huidletsel


De volgende punten zijn risico's voor het ontwikkelen van huidletsel:
1. Verminderde mobiliteit, activiteit, sensibiliteit
a. Door te lang dezelfde houding aan te nemen, kunnen drukplekken ontstaan op
risicoplaatsen.
b. Bij verminderde mobiliteit kan oedeem aan voeten en benen ontstaan, waardoor
bijvoorbeeld schoeisel gaat knellen en er drukplekken ontstaan. 
c. Bij verminderde sensibiliteit kan iemand zelf niet voelen of er drukplekken zijn,
bijvoorbeeld bij een dwarslaesie of neuropathie. 
2. Verminderde huidconditie
a. Een te droge of te vochtige huid is kwetsbaarder; de kans op het ontstaan van
huiddefecten of infecties is dan groter.
b. Bij ouderen is de huid dunner en minder soepel, hierdoor ontstaan er vaker
doorbloedingsstoornissen.
c. Medicijnen, zoals corticosteroïden en chemotherapie, maken de huid dunner en
kwetsbaarder.
3. Verminderd bewustzijn of verwardheid
De cliënt kan: 
a. adviezen niet (goed) uitvoeren;
b. geen (pijn)klachten aangeven;
c. niet (goed of tijdig) zelfstandig van houding veranderen.
4. Slechte voedingstoestand
a. Een tekort aan calorieën of voedingstoffen vergroot, door een verminderde
weerstand, de kans op infecties en huiddefecten en een vertraagde wondgenezing.
b. Bij ernstige vermagering ontstaat ter plaatse van benige uitsteeksels (heupen,
staartbeen, ellebogen) extra risico op huidletsel
4

5. Neurologische stoornissen
a. De cliënt kan door verlammingen niet zelfstandig van houding veranderen. 
b. Door gevoelsstoornissen kunnen waarschuwingssignalen (zoals pijn of een
verkeerde houding) wegvallen.
c. Bij spasticiteit ontstaat plaatselijk een te hoge druk, en veroorzaken herhaalde
bewegingen schuif- en/of wrijvingskrachten. Ook op onverwachte plekken.
6. Afwijkende lichaamstemperatuur
a. Bij koorts wordt de huid door transpiratie vochtig en week.
b. Bij ondertemperatuur vernauwen de haarvaten zich, waardoor de stofwisseling van
de huid vermindert en deze kwetsbaar wordt.
7. Incontinentie
a. Urine en feces beschadigen de huid doordat deze zouten en zuren bevatten.
b. Het vocht maakt de huid week en daardoor kwetsbaar.
c. Er ontstaat roodheid en de oppervlakkige huidlagen gaan stuk.
d. Op de lange termijn is er een risico op infectie door bacteriën.
8. Huid-op-huid-contact
a. Door het continue contact kan de huid vochtig worden. Bij cliënten met een
verminderde weerstand kan de huid gaan smetten.
b. Een vochtige omgeving maakt de huid week en kwetsbaar.
c. Op de lange termijn kan de huid gaan scheuren en kunnen er infecties ontstaan.

C. Huidletsel voorkomen
1. Verminderde mobiliteit, activiteit en/of sensibiliteit

a) Voorkom huidletsel.
1) Stimuleer de cliënt zoveel mogelijk te mobiliseren en leg uit wat het belang
daarvan is.
2) Maak een mobilisatieschema in overleg met de cliënt.
3) Gebruik een optrekbeugel (papegaai).
4) Overleg met de arts over het eventueel inschakelen van fysio- en/of ergotherapie.
5) Pas zo nodig wisselhouding toe.
6) Gebruik zo nodig AD-materiaal.
7) Leg de risicoplaatsen vrij.
8) Beoordeel de huid op de risicoplaatsen regelmatig.
5

2. Verminderde huidconditie
Breng de huid in betere conditie.
a) Inspecteer de huid dagelijks en rapporteer bevindingen.
b) Gebruik maximaal één keer per dag zeep of maak gebruik van zeepvrije producten.
c) Niet te heet en niet te lang douchen (heeft uitdrogend effect).
d) Voorzichtig met pleister gebruik (ontvelling bij verwijderen).
e) Geef dagelijks schoon ondergoed.
f) Bij droge huid: maak gebruik van een ongeparfumeerde huid crème of indifferente
zalf.
1) Kloppend opbrengen, niet wrijven (stevig wrijven kan door de schuifkrachten een
schadelijke werking hebben).
2) De huid crème of zalf moet snel in de huid trekken.
g) Bij vochtige huid.
1) Product gebruiken met indrogend effect zoals zinkoxide.
2) Vernieuw bij incontinentie, het incontinentiemateriaal regelmatig en bescherm de
huid zo nodig met barrièrecrème of -spray.
h) Voorkom stoten, krabben, vallen, wrijven en schuiven; zorg voor een veilige
omgeving bij een kwetsbare huid.

3. Verminderd bewustzijn en/of verwardheid


Voorkom huidletsel
a) Probeer te reactiveren.
b) Zorg voor voldoende opname van vocht en voeding.
c) Bied goede incontinentieverzorging (zie ook vochtletsel).
d) Controleer op afkoelen (met name ’s nachts).
e) Besteed extra aandacht aan alle andere risicofactoren.
f) Controleer dagelijks de huidconditie.

4. Slechte voedingstoestand

Beoordeel bij iedere cliënt de voedingstoestand. Neem bij geconstateerde afwijkingen


individuele voedingsmaatregelen, zoals:
6

a) Corrigeren van de ondervoeding door middel van een afgestemd dieet dat voldoende
energie en eiwit bevat:
1) Driemaal daags een volwaardige maaltijd.
2) 1,5 liter tot 2 liter vocht per 24 uur.
3) Gebruik niet alleen koffie, thee, water en bouillon, maar ook melkproducten en
vruchtensappen; deze bevatten meer voedingsstoffen.
b) Wegen bij opname of start van de verzorging en daarna bij voorkeur 1 maal per
maand (circa zelfde tijd, dezelfde weegschaal) en registreren in
zorgdossier/verpleegplan.
c) Controleer de huidspanning en de urineproductie regelmatig.
d) Schakel een diëtist in bij een verhoogd voedingsrisico met risico op huidletsel en bij
aanwezig huidletsel.Ga naar het thema Eten & Drinken voor meer informatie.

5. Neurologische stoornissen

Voorkom huidletsel
a. Bij gevoelsstoornis:  de cliënt uitleggen doordat hij geen waarschuwing (pijn, jeuk
etc.) krijgt er een hoger risico op huidletsel is en dat hij hier extra op moet letten.
b. Regelmatig risicoplaatsen controleren.
c. Regelmatige verandering van houding: minimaal eenmaal per 3 uur.
d. Eventueel aanpassen van bed- en/of stoel.
e. Controleer dagelijks  het zitvlak (bijvoorbeeld met spiegeltje).
f. Adviseer eventueel speciaal / aangepast schoeisel en controleer dagelijks  de voeten.

6. Afwijkende lichaamstemperatuur
a. Voorkom huidletsel

1) Bij ondertemperatuur (< 35.5 ºC)


a) Voorzichtig opwarmen, warme drankjes drinken en indien mogelijk regelmatig
houding veranderen (30º zijligging en hielen vrijleggen), katoenen sokken aan in
bed.
2) Bij verhoogde temperatuur (> 38ºC)
a) Bij transpireren: was regelmatig , zorg voor droge onderlaag.
b) Zorg eventueel voor extra vochtabsorptie.
c) Adviseer een zachte wasbare, absorberende onderlegger.
7

d) Dien voldoende vocht toe.

7. Goede lig- en zithouding en passend schoeisel


a. Lighouding

1) Zorg voor een gladde absorberende onderlaag en niet te strak gespannen lakens,
voorkom plooien, kruimels, oneffenheden en druk van katheterslangen.
2) Laat zo mogelijk de cliënt ook een paar keer per dag op een stoel zitten.
3) Gebruik zo nodig een dekenboog of hang dekens over het voeteneinde.
4) Vermijd schuiven bij transfers en maak gebruik van een papegaai (niet bij CVA-
patiënten).
5) Gebruik bij veel wrijfkrachten badstof sokken: deze moeten goed passend zijn, niet
knellen en geen naden bezitten.
6) Instrueer cliënt ten aanzien van een goede lighouding:
a) Houdings Verandering: iedere 3 à 4 uur (dag en nacht!).
b) Halfzijligging 30º (zie afbeelding zijligging).
c) Rugligging semi-Fowler 30º (zie afbeelding lighouding)
b. Halfzijligging 30º
In halve zijligging is het drukoppervlak ter hoogte
van het bekken groter dan in strikte zijligging. Er is
in deze positie meer weefselmassa ten opzichte van
de onderlaag, zodat druk beter over het weefsel kan
worden verdeeld. Bovendien wordt in deze houding
de huid op de heupen en de stuit optimaal van
zuurstof voorzien (dit in tegenstelling tot de 90º-
houding). Deze positie wordt verkregen door middel
van (wig)kussens onder het matras of door
ondersteuning van de patiënt met hoofdkussens.
c. Rugligging
Bij rugligging is de druk het laagst in een semi-
Fowlerhouding, waarbij zowel hoofdeinde als
beengedeelte 30º omhoog is gebracht. Het voorkomt
8

onderuit zakken en schuifkracht wordt vermeden. Zet eerst het voeteneinde omhoog
en dan pas het hoofdeinde.
Bij buikligging: plaats een kussen onder de borstkas en laat de buik vrij om
ademhaling gemakkelijk te maken. Plaats tevens een kussen onder de onderbenen
zodat druk op tenen en voorvoet worden voorkomen.
Leg bij bedreigde hielen een kussen onder de onderbenen zodat de hielen vrij liggen.

d. Zithouding
Een goede zithouding houdt in:
1) Goede gewichtsverdeling over zitvlak, voeten, armen en rug.
2) Goede zithoogte:bovenbenen rusten geheel op de zitting en voeten staan plat op de
grond of voetensteun.
3) Een zitting die aan de voorkant tot circa 2 cm oploopt en waarvan de diepte
zodanig is dat de afstand tussen zitting en knieholte vuist breed is.
4) Een zitbreedte die niet uitnodigt tot scheef zitten.
5) Voldoende brede armleuningen met de hoogte zo afgesteld dat de schouders
ontspannen.
6) Regelmatig veranderen van houding.
7) Maximaal 2 à 3 uur achtereen op een stoel zitten. Bij decubitus op zitvlak, niet
langer dan 60 minuten laten zitten en maximaal 3x daags.
e. Incontinentie
1) Laat cliënten regelmatig plassen en geef plastraining.
2) Gebruik ademend incontinentiemateriaal met een groot absorberend vermogen.
3) Regelmatig verschonen en meerdere keren per dag wassen en drogen.
4) Dagelijks de risicoplaatsen observeren op incontinentieletsel.
f. Huid-op-huid-contact
1) Voorkom overmatig transpireren door:
a) Te zorgen voor een koele omgeving.
9

b) Het laten dragen van katoenen of ademende kleding en niet te warme kleding.
2) Voorkom huid-op-huid-contact door:
a) Ondersteunende kleding, zoals een katoenen bh.
b) Goed sluitend, niet knellend ondergoed; bijvoorbeeld met pijpjes; geen string.
c) Suspensoir voor mannen (dit is een drager voor de balzak).
d) Katoenen pyjamabroek i.p.v. een nachtjapon.
e) Breng één van deze materialen aan:
 Engels pluksel (ruwe zijde op de huid).
 Scheurlinnen.
 Non-woven gaas.
 Vervang dit als ze vochtig worden, in ieder geval minimaal 2x daags.
3) Houd de huidplooien droog door:
a) Katoenen beddengoed.
o Absorberende kleding.
o Gebruik van:
 Engels pluksel.
 Scheurlinnen.
 Non-woven gaas.
 Zinkoxide Smeersel (inkloppen, huid moet zichtbaar blijven).
 Alcoholvrij barrièreproduct.
b) Gebruik geen:
o Poeders i.v.m. klontering.
o Pasta, omdat dit moeilijk te verwijderen is en de huid slecht te observeren is.
o Zinkzalf, omdat dit de huid afsluit.
o Föhn o.i.d., vanwege de kans op verbranding en uitdroging.
c) Schakel een ergotherapeut in:
o Als de cliënt ADL-beperkt is of hulp nodig heeft.
o Als de cliënt contracturen heeft en daardoor ADL-problemen heeft of als er
daardoor meer huidplooien ontstaan. De ergotherapeut kan advies geven over
hoe te handelen en hulpmiddelen.
g. Evaluatie van de preventieve maatregelen
1) Observeer dagelijks de risicoplaatsen.
10

2) Licht de cliënt en de mantelzorger in en maak zo nodig de verwachtingen en


motivatie van de cliënt bespreekbaar.
3) Noteer de bevindingen.
4) Pas de preventieve maatregelen aan op eventuele nieuwe risicofactoren.
5) Indien er huidletsel is ontstaan:
a) Noteer het type huidletsel, locatie en gradatie.
b) Licht de arts of wondverpleegkundige in en start, op hun advies, de
wondbehandeling volgens protocol.
c) Pas de preventieve maatregelen aan.
d) Noteer de relevante risicofactoren.
6) Geef de cliënt zo nodig advies.

D. Wondbehandeling
1. Wondbehandeling (TIME-Model)
Het TIME-model bedoelt om gezonde wond te creëren zonder dood weefsel en
ziekteverwekkende bacteriën, met weinig wondvocht en een goede doorbloeding. Als
dit alles bereikt is kan een wond worden gegranuleerd (genezen). Het TIME-model
richt zich in 4 stappen op de verschillende factoren die de genezing van de wond
beïnvloeden. Ze zijn:
a. Tissue (het weefsel)
Let op of de wond er vitaal of dood weefsel is. Als er dood weefsel in de wond zit,
doe debridement met chirurgisch door een arts of door madentherapie.
b. Infectie
Kijk of er een infevtie of onsteking in de wond zit. Maak de wond schoon en zorg
voor infectiesbestrijding door het spoelen van de wond of antibacteriële
wondbehandelingsproducten.
c. Moisture (de vocht balans)
Let op of de wond te droog of te vochtig is. Om de wondgenezing te versnellen
moeten we een goede wondvochtbalans houden. Laat de wond niet te droog of te
vocht. Creër een semi-oclusieve wondomgeving met conservative
wondverzorging of met moderne wondverzorgingsproducten.
d. Edge (de wondrand)
Een genezingsproces is zichtbaar vanuit de wondranderen en of vanuit het midden
van de wond als de drie eerste stappen met foed resultaat zijn doorlopen.
11

2. Reinigen van den wond


a. Reinig de wond met water op lichaamstemperatuur uit een stromende kraan of
fysiologisch zout daarna voorzichtig afspoelen
b. Dep de wondranden droog met een gaasje
c. Gebruik antiseptische middelen alleen op bepaalde tijden of totdat de wond schoon
is en omliggende omgeving vrij is van ontstekingsverschijnselen.
3. Wondbehandeling
a. Voorbereiding
1) Bepaal het wondbeleid op basis van de wondanamnese (inclusief TIME model),
in overleg met de behandeld arts en of gespecialiseerde verpleegkundige dan
informeer de cliënt of mantelzorger over de keuze.
2) Vul een wondbehandelplanformulier in en voeg deze toe aan het zorgdossier.
3) Verzamel de benodigde wondbehandelingsproducten om de wond te verzorgen
4) Informeer de cliënt over de werkwijze.
5) Plaats de cliënt in een comfortabele positie.
6) Pas een goede werkhoogte aan.
b. Verbandwisseling
1) Pas handhygiëne toe
2) Indien nodig week het oude wondverband met kraanwater los
3) Maak de decubituswond en de omliggende huid schoon door er lauwwarm water
over te gieten of de wond schoon te spoelen met water uit de douchekop bij elke
verbandwissel.
4) Dep de wond en wondranden droog.
5) Let op de toestand van de wond. Beordeel de kleur, grootte, hoeveelheid
wondvocht, tekenen van klinische infectie zoals roodheid, zwelling, pijn en
warmte. Bekijk en betast ook de omringende huid. Beordeel de verweking,
overgevoeligheid en/of andere afwijkingen.
6) Voorkom of behandel verweking indien nodig met barrièrecrème of –spray, of
eenmaal daags zinkolie.
7) Leg het nieuwe wondverband losjes in of over de wond (afhankelijk van de
gekozen wondbedekker).
8) Ruim het overgebleven materiaal op
c. Rapportage
Schrijf alle wondbehandelingen die uitgevoerd zoals:
12

1) Het effect van het wondbeleid en preventieve maatregelen.


2) Beschrijf de omvang, kleur, geur en exsudaat van de wond in het rapport.
3) Als er bijzonderheden zijn, bespreek dit dan met de behandelend arts of
gespecialiseerd verpleegkundige.
d. Evaluatie
1) Observeer minimaal 2 keer per daags de wond met behulp van een
observatielijst.
2) Bespreekbaar de verwachtingen en motivatie van de cliënt.
3) Noteer de bevindingen op een scorelijst en maak indien nodig een foto.
4) Als het erger wordt, neem dan contact op met de arts of wondverleegkundige die
de wond behandelt en pas de behandelingen aan.
5) Als het beter gaat, meld dit tijdens een wekelijks cliëntenoverleg. Pas daarna op
advies van de behandelend arts of wondverpleegkundige de behandelingen aan
6) Noteer elke wijzigingen.
4. Opgelet
a. Niet wrijven of masseren omdat stevig wrijven slecht doorbloed weefsel
beschadigen kan.
b. Niet inpakken van hielen en ellebogen met vette watten en zwachtels. Schuif- en
wrijfkrachten èn plooien in het verband kunnen blaren veroorzaken. Naast worden
vette watten hard wat drukverhoging geeft.
c. Niet ijzen en föhnen. Ijsblokjes kan verhogen kans op verwonding en föhnen kan de
verspreiding van bacteriën veroorzaken.
d. Geen windring gebruiken. Druk wordt verplaatst van ene naar andere plaats en kan
alsnog weefsel beschadigen.
e. Geen schapenvacht, anders dan een Australisch medische schapenvacht, gebruiken
omdat er geen drukopheffend effect is.
f. Open de blaren niet zolang deze ten minste niet in de weg zitten. Zolang de blaar
gesloten is kan er ook geen infectie ontstaan.
g. Gebruik een blaaskatheter alleen als de patiënt incontinentie is. De katheterslang
kan druk veroorzaken op de plaats daar waar de katheterslang onder het bovenbeen
ligt. Daarnaast geeft een katheter kans op urineweginfecties.

E. Decubitus (Doorligwonden behandelen)


13

Decubitus (doorligwonden) wordt ingedeeld in vier categorieen (I, II, III, en IV), waarbij
IV de meest ernstige vorm is. Behandeling voor decubitus is ook verdeeld op basis van de
ernst.

1. Categorie I: niet-wegdrukbare roodheid


a. Kenmerken :
1) Intacte huid met niet-wegdrukbare roodheid in een gelokaliseerd gebied meestal ter
hoogte van een botuitsteeksel. Niet-wegdrukbare roodheid betekent dat de rode
huidskleur niet wit wordt wanneer met een aantal vingers lichte druk op de rode
plek wordt uitgeoefend. De roodheid blijft.
2) Er kan sprake zijn van een verkleuring van de huid, warmte, oedeem, verharding en
pijn.
3) Het gebied kan pijnlijk, stijf, zacht, warmer of kouder zijn in vergelijking met
aangrenzend weefsel.

b. Interventies
1) Informeer cliënt en de mantelzorger over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
2) Zoek de oorzaak van de decubitus, door te kijken naar de plaats van decubitus, het
mobiliteitschema, het voedingspatroon, de huidconditie en de onderliggende
pathologie en hef deze zoveel mogelijk op.
3) Pas preventieve maatregelen toe in relatie tot relevante risicofactoren of breid deze
uit.
4) Controleer minimaal 2x per dag de drukplekken.
5) Bedek intacte huid met transparante wondfolie.
6) Indicatie voor eventueel gebruik van crèmes.
a) Als de huid te droog is: neutrale crème/lotion gebruiken die snel in de huid trekt
(niet wrijven).
14

b) Als de huid vochtig is: product gebruiken met indrogend effect zoals zinkoxide.
Indien er ook sprake is van. incontinentie dient het incontinentiemateriaal
regelmatig verschoond te worden en de huid zo nodig beschermd te worden met
barrièrecrème- of spray.
c. Beoogd resultaat
1) Roodheid heeft zich niet uitgebreid.
2) Roodheid is niet in een (open) wond ontaard.
3) Roodheid is verdwenen.
2. Categorie II : blaar met gesprongen blaardak, ontvelling
a. Kenmerken:
1) Gedeeltelijk verlies van een laag van de lederhuid (dermis), waardoor een
oppervlakkige open wond zichtbaar wordt met een rood-roze wondbodem, zonder
wondbeslag.
2) Er kan ook uitzien als een intacte of open/gescheurde, met vocht of met serum en
bloed gevulde blaar.
3) Ziet eruit als een glimmende of droge oppervlakkige wond zonder wondbeslag of
kneuzing.

b. Interventies
1) Informeer cliënt en de mantelzorger over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
2) Zoek de oorzaak van de decubitus, door te kijken naar de plaats, het
mobiliteitsschema, het voedingspatroon en de onderliggende pathologie en hef deze
zoveel mogelijk op.
3) Pas preventieve maatregelen toe in relatie tot relevante risicofactoren.
4) Bescherm omliggende huid tegen verweking, bijvoorbeeld met zinkolie.
5) Blaarresten verwijderen.
6) Verwijder zalfresten bij verbandwisseling met een zoete olie.
15

7) Dek blaar of ontvelde huid af bij een:


a) Droge wond met:
 Vetzalfgazen, afgedekt met non-woven gazen of met absorberende
gaaskompressen. Verbandwisseling minimaal 1 x daags.
 Siliconenverband, afgedekt met non-woven of met absorberende
gaaskompressen. Verbandwisseling eens per 2 tot 7 dagen.
 Hydrocolloïd. Verbandwisseling eens per 2 tot 7 dagen.
b) Exsudatieve wond met:
 Hydrofiber, afgedekt met absorberende gaaskompressen. Verbandwisseling
om de 1-8 dagen; de kompressen vaker om de hydrofiber te controleren.
 Schuimverband. Verbandwisseling eens per 2 à 3 dagen.
 Fixeer het gebruikte materiaal met een folie of met een absorberend verband,
afhankelijk van de vochtigheid van de wond. De frequentie van
verbandwisselingen is afhankelijk van de mate van vochtverlies uit de wond.
Zorg altijd voor het juiste vochtige wondmilieu.
c. Beoogd resultaat
1) Wond is niet geïnfecteerd.
2) Omliggende huid is niet verweekt.
3) Blaarvorming heeft zich niet uitgebreid.
4) Huid heeft zich hersteld.
3. Categorie III : decubitus zonder necrose
De decubitus kan oppervlakkig of diep zijn : zonder necrose, maar met geel beslag en
zonder necrose en zonder geel beslag.

a. Oppervlakkige/diepe decubitus, zonder necrose en met geel beslag


De wondranden zijn rood van kleur. De wond produceert veel vocht en in de wond is
geel beslag aanwezig.
1) Interventies
a) Informeer cliënt en de mantelzorger over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
16

b) Spoel de wond schoon; bij voorkeur onder de douche, anders met water of
fysiologisch zout; frequentie gekoppeld aan gekozen verbandmateriaal.
c) Bescherm omliggende huid tegen verweking, bijvoorbeeld met zinkolie.
d) Verwijder zalfresten bij verbandwisseling met een zoete olie.
e) Verbind/vul wond volgens WCS classificatie en wondbehandelingsproducten.
f) Optimaliseer preventiegerichte maatregelen of breid dit uit: stappenplan
decubituspreventie.
2) Beoogd resultaat
a) Wond heeft zich niet verder uitgebreid.
b) Omliggende huid is niet verweekt.
c) Wond is gereinigd van overtollig vocht en/of geel beslag en/of pus.
d) Decubitus is verdwenen.
b. Oppervlakkige/diepe decubitus, zonder necrose en zonder geel beslag
De wond is rood van kleur. Bij diepe decubitus is er meer weefselverlies.
1) Interventies
a) Informeer cliënt over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
b) Bescherm omliggende huid tegen verweking, bijvoorbeeld met zinkolie.
c) Verwijder zalfresten bij verbandwisseling met een zoete olie.
d) Spoel de wond schoon; bij voorkeur onder de douche, anders met water of
fysiologisch zout; frequentie afhankelijk van gekozen verbandmateriaal.
e) Verbind/vul een wond volgens WCS classificatie en
wondbehandelingsproducten.
f) Optimaliseer preventieve maatregelen of breid deze uit.
2) Beoogd resultaat
Decubitus heeft zich niet uitgebreid.
a) Omliggende huid is niet verweekt.
b) Wond is niet geïnfecteerd.
c) Decubitus is verdwenen.
4. Categorie IV : decubitus met necrose
Decubitus kan zowel oppervlakkig als diep zijn: met natte necrose en met droge necrose.
17

a. Oppervlakkige/diepe decubitus, met geel beslag en met natte necrose


De decubituswond produceert veel vocht en/of pus. Er bevindt zich necrotisch weefsel in
vervloeide vorm in de wond. De wondranden zijn rood, binnen in de wond is het weefsel
geel en zwart van kleur. Veelal verspreidt de wond een sterke, onaangename geur.
1) Interventies
a) Informeer cliënt en de mantelzorger over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
b) Spoel de wond schoon; bij voorkeur onder de douche, anders met water of
fysiologisch zout; frequentie gekoppeld aan gekozen verbandmateriaal.
c) Bescherm omliggende huid tegen verweking, bijvoorbeeld met zinkolie.
d) Verwijder zalfresten bij verbandwisseling met een zoete olie.
e) Breng enzymatische necrose-oplossers aan.
f) Verbind/vul wond volgens WCS classificatie en wondbehandelingsproducten.
g) Optimaliseer preventieve maatregelen of breid deze uit.
2) Beoogd resultaat
a) Wond heeft zich niet uitgebreid.
b) Omliggende huid is niet verweekt.
c) Wond is gereinigd van overtollig vocht en/of geel beslag en/of pus.
d) Aanwezige necrose is verwijderd.
e) Onaangename geur is verdwenen.
f) Decubitus is verdwenen.
b. Oppervlakkige/diepe decubitus met droge necrose
De wondranden zijn rood. De wond is droog en er bevindt zich gele of zwarte necrose in
de wond.
1) Interventies
a) Informeer cliënt over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
18

b) Bescherm omliggende huid tegen verweking, bijvoorbeeld met zinkolie.


c) Verwijder zalfresten bij verbandwisseling met een zoete olie.
d) Necrotomie door arts. Dit geldt niet voor hiel met droge necrose.
e) Verweek overgebleven necrose met natte gazen (verwisseling 3-4 daags) of met
hydrogel afgedekt met absorberende gaaskompressen (verwisseling 1 x per 3
dagen).
f) Gebruik enzympreparaten bij dunne vervloeiende necrotische lagen die niet goed
bereikbaar zijn voor mechanische verwijdering.
g) Verbind/vul wond na necrotomie op volgens WCS classificatie en
wondbehandelingsproducten.
h) Optimaliseer preventieve maatregelen of breid deze uit.
i) Er is langdurig een hoogwaardig matrassysteem noodzakelijk, soms is alleen nog
een zandbed of low-air loss systeem (met name in ziekenhuizen) de aangewezen
ligondersteuning om de wond adequaat te behandelen. De cliënt mag beslist niet op
de wond zitten en krijgt daarom vaak bedrust voorgeschreven.
j) Het genezingsproces kan bij een schone decubitus wond categorie  IV versnellen
door het defect te sluiten via transplantaten van een huid-spierlaag door een
plastisch chirurg.
2) Beoogd resultaat
a) Wond heeft zich niet uitgebreid.
b) Omliggende huid is niet verweekt.
c) Wond produceert geen pus.
d) Necrotisch weefsel is verwijderd.
e) Decubitus is verdwenen.
19
LITERATUURLIJST

Huidletsel. (2016, Juni 24). Dipetik Oktober 2, 2021, dari Zorg Voor Beter:
https://www.zorgvoorbeter.nl/huidletsel/wondbehandeling

Nicole van Well. 2021. Huid Anatomie. [Online]. https://www.zorgvoorbeter.nl/


huidletsel/doorligwonden/huid-anatomie Toegankelijk op 2 oktober 2021

Nicole van Well. Huidletsel. [Online]. https://www.zorgvoorbeter.nl/huidletsel Toegankelijk


op 2 oktober 2021

Nicole van Well. 2014. Vier Soorten Decubitus. [Online].


https://www.zorgvoorbeter.nl/huidletsel/doorligwonden#Incontinentie Toegankelijk
op 2 oktober 2021

Nicole van Well. 2015. Risicofactoren Voor Huidletsel. [Online]


https://www.zorgvoorbeter.nl/huidletsel/risico. Toegankelijk op 2 oktober 2021

You might also like