Professional Documents
Culture Documents
YOMEMA BATCH 10
INHOUD OPGAVEN
A. Definitie van huidletselt 1
1. Vier soorten decubitus 1
a. Decubitus 1
1) Categorie I: niet-wegdrukbare roodheid 1
2) Categorie II: verlies van een deel van de huidlaag of blaar 1
3) Categorie III: verlies van een volledige huidlaag 1
4) Categorie IV: verlies van een volledige weefsellaag 2
b. Letsel door incontinentie 2
1) Smetten 2
Smetten met een nattende huid 2
Smetten met een geïnfecteerde huid 2
2) Skin tears 2
B. Risicofactoren voor huidletsel 3
1. Verminderde mobiliteit, activiteit, sensibiliteit 3
2. Verminderde huidconditie 3
3. Verminderd bewustzijn of verwardheid 3
4. Slechte voedingstoestand 3
5. Neurologische stoornissen 4
6. Afwijkende lichaamstemperatuur 4
7. Incontinentie 4
8. Huid-op-huid-contact 4
C. Huidletsel voorkomen 4
1. Verminderde mobiliteit, activiteit en/of sensibiliteit 4
2. Verminderde huidconditie 5
3. Verminderd bewustzijn en/of verwardheid 5
4. Slechte voedingstoestand 5
5. Neurologische stoornissen 6
6. Afwijkende lichaamstemperatuur 6
7. Goede lig- en zithouding en passend schoeisel 7
a) Lighouding 7
b) Halfzijligging 30º 7
i
c) Rugligging 7
d) Zithouding 8
e) Incontinentie 8
f) Huid-op-huid-contact 8
g) Evaluatie van de preventieve maatregelen 9
D. Wondbehandeling 10
1. Wondbehandeling (TIME-Model) 10
a. Tissue (het weefsel) 10
b. Infectie 10
c. Moisture (de vocht balans) 10
d. Edge (de wondrand) 10
2. Reinigen van den wond 10
3. Wondbehandeling 11
a. Voorbereiding 11
b. Verbandwisseling 11
c. Rapportage 11
d. Evaluatie 12
4. Opgelet 12
E. Decubitus (Doorligwonden behandelen) 12
1. Categorie I: niet-wegdrukbare roodheid 13
a. Kenmerken 13
b. Interventies 13
c. Beoogd resultaat 14
2. Categorie II : blaar met gesprongen blaardak, ontvelling 14
a. Kenmerken 14
b. Interventies 14
c. Beoogd resultaat 15
3. Categorie III : decubitus zonder necrose 15
a. Oppervlakkige/diepe decubitus, zonder necrose en met geel beslag 15
1) Interventies 15
2) Beoogd resultaat 16
b. Oppervlakkige/diepe decubitus, zonder necrose en zonder geel beslag 16
1) Interventies 16
2) Beoogd resultaat 16
ii
4. Categorie IV : decubitus met necrose 16
a. Oppervlakkige/diepe decubitus, met geel beslag en met natte necrose 17
1) Interventies 17
2) Beoogd resultaat 17
b. Oppervlakkige/diepe decubitus met droge necrose 17
1) Interventies 17
2) Beoogd resultaat 18
LITERATUURLIJS
iii
1
5. Neurologische stoornissen
a. De cliënt kan door verlammingen niet zelfstandig van houding veranderen.
b. Door gevoelsstoornissen kunnen waarschuwingssignalen (zoals pijn of een
verkeerde houding) wegvallen.
c. Bij spasticiteit ontstaat plaatselijk een te hoge druk, en veroorzaken herhaalde
bewegingen schuif- en/of wrijvingskrachten. Ook op onverwachte plekken.
6. Afwijkende lichaamstemperatuur
a. Bij koorts wordt de huid door transpiratie vochtig en week.
b. Bij ondertemperatuur vernauwen de haarvaten zich, waardoor de stofwisseling van
de huid vermindert en deze kwetsbaar wordt.
7. Incontinentie
a. Urine en feces beschadigen de huid doordat deze zouten en zuren bevatten.
b. Het vocht maakt de huid week en daardoor kwetsbaar.
c. Er ontstaat roodheid en de oppervlakkige huidlagen gaan stuk.
d. Op de lange termijn is er een risico op infectie door bacteriën.
8. Huid-op-huid-contact
a. Door het continue contact kan de huid vochtig worden. Bij cliënten met een
verminderde weerstand kan de huid gaan smetten.
b. Een vochtige omgeving maakt de huid week en kwetsbaar.
c. Op de lange termijn kan de huid gaan scheuren en kunnen er infecties ontstaan.
C. Huidletsel voorkomen
1. Verminderde mobiliteit, activiteit en/of sensibiliteit
a) Voorkom huidletsel.
1) Stimuleer de cliënt zoveel mogelijk te mobiliseren en leg uit wat het belang
daarvan is.
2) Maak een mobilisatieschema in overleg met de cliënt.
3) Gebruik een optrekbeugel (papegaai).
4) Overleg met de arts over het eventueel inschakelen van fysio- en/of ergotherapie.
5) Pas zo nodig wisselhouding toe.
6) Gebruik zo nodig AD-materiaal.
7) Leg de risicoplaatsen vrij.
8) Beoordeel de huid op de risicoplaatsen regelmatig.
5
2. Verminderde huidconditie
Breng de huid in betere conditie.
a) Inspecteer de huid dagelijks en rapporteer bevindingen.
b) Gebruik maximaal één keer per dag zeep of maak gebruik van zeepvrije producten.
c) Niet te heet en niet te lang douchen (heeft uitdrogend effect).
d) Voorzichtig met pleister gebruik (ontvelling bij verwijderen).
e) Geef dagelijks schoon ondergoed.
f) Bij droge huid: maak gebruik van een ongeparfumeerde huid crème of indifferente
zalf.
1) Kloppend opbrengen, niet wrijven (stevig wrijven kan door de schuifkrachten een
schadelijke werking hebben).
2) De huid crème of zalf moet snel in de huid trekken.
g) Bij vochtige huid.
1) Product gebruiken met indrogend effect zoals zinkoxide.
2) Vernieuw bij incontinentie, het incontinentiemateriaal regelmatig en bescherm de
huid zo nodig met barrièrecrème of -spray.
h) Voorkom stoten, krabben, vallen, wrijven en schuiven; zorg voor een veilige
omgeving bij een kwetsbare huid.
4. Slechte voedingstoestand
a) Corrigeren van de ondervoeding door middel van een afgestemd dieet dat voldoende
energie en eiwit bevat:
1) Driemaal daags een volwaardige maaltijd.
2) 1,5 liter tot 2 liter vocht per 24 uur.
3) Gebruik niet alleen koffie, thee, water en bouillon, maar ook melkproducten en
vruchtensappen; deze bevatten meer voedingsstoffen.
b) Wegen bij opname of start van de verzorging en daarna bij voorkeur 1 maal per
maand (circa zelfde tijd, dezelfde weegschaal) en registreren in
zorgdossier/verpleegplan.
c) Controleer de huidspanning en de urineproductie regelmatig.
d) Schakel een diëtist in bij een verhoogd voedingsrisico met risico op huidletsel en bij
aanwezig huidletsel.Ga naar het thema Eten & Drinken voor meer informatie.
5. Neurologische stoornissen
Voorkom huidletsel
a. Bij gevoelsstoornis: de cliënt uitleggen doordat hij geen waarschuwing (pijn, jeuk
etc.) krijgt er een hoger risico op huidletsel is en dat hij hier extra op moet letten.
b. Regelmatig risicoplaatsen controleren.
c. Regelmatige verandering van houding: minimaal eenmaal per 3 uur.
d. Eventueel aanpassen van bed- en/of stoel.
e. Controleer dagelijks het zitvlak (bijvoorbeeld met spiegeltje).
f. Adviseer eventueel speciaal / aangepast schoeisel en controleer dagelijks de voeten.
6. Afwijkende lichaamstemperatuur
a. Voorkom huidletsel
1) Zorg voor een gladde absorberende onderlaag en niet te strak gespannen lakens,
voorkom plooien, kruimels, oneffenheden en druk van katheterslangen.
2) Laat zo mogelijk de cliënt ook een paar keer per dag op een stoel zitten.
3) Gebruik zo nodig een dekenboog of hang dekens over het voeteneinde.
4) Vermijd schuiven bij transfers en maak gebruik van een papegaai (niet bij CVA-
patiënten).
5) Gebruik bij veel wrijfkrachten badstof sokken: deze moeten goed passend zijn, niet
knellen en geen naden bezitten.
6) Instrueer cliënt ten aanzien van een goede lighouding:
a) Houdings Verandering: iedere 3 à 4 uur (dag en nacht!).
b) Halfzijligging 30º (zie afbeelding zijligging).
c) Rugligging semi-Fowler 30º (zie afbeelding lighouding)
b. Halfzijligging 30º
In halve zijligging is het drukoppervlak ter hoogte
van het bekken groter dan in strikte zijligging. Er is
in deze positie meer weefselmassa ten opzichte van
de onderlaag, zodat druk beter over het weefsel kan
worden verdeeld. Bovendien wordt in deze houding
de huid op de heupen en de stuit optimaal van
zuurstof voorzien (dit in tegenstelling tot de 90º-
houding). Deze positie wordt verkregen door middel
van (wig)kussens onder het matras of door
ondersteuning van de patiënt met hoofdkussens.
c. Rugligging
Bij rugligging is de druk het laagst in een semi-
Fowlerhouding, waarbij zowel hoofdeinde als
beengedeelte 30º omhoog is gebracht. Het voorkomt
8
onderuit zakken en schuifkracht wordt vermeden. Zet eerst het voeteneinde omhoog
en dan pas het hoofdeinde.
Bij buikligging: plaats een kussen onder de borstkas en laat de buik vrij om
ademhaling gemakkelijk te maken. Plaats tevens een kussen onder de onderbenen
zodat druk op tenen en voorvoet worden voorkomen.
Leg bij bedreigde hielen een kussen onder de onderbenen zodat de hielen vrij liggen.
d. Zithouding
Een goede zithouding houdt in:
1) Goede gewichtsverdeling over zitvlak, voeten, armen en rug.
2) Goede zithoogte:bovenbenen rusten geheel op de zitting en voeten staan plat op de
grond of voetensteun.
3) Een zitting die aan de voorkant tot circa 2 cm oploopt en waarvan de diepte
zodanig is dat de afstand tussen zitting en knieholte vuist breed is.
4) Een zitbreedte die niet uitnodigt tot scheef zitten.
5) Voldoende brede armleuningen met de hoogte zo afgesteld dat de schouders
ontspannen.
6) Regelmatig veranderen van houding.
7) Maximaal 2 à 3 uur achtereen op een stoel zitten. Bij decubitus op zitvlak, niet
langer dan 60 minuten laten zitten en maximaal 3x daags.
e. Incontinentie
1) Laat cliënten regelmatig plassen en geef plastraining.
2) Gebruik ademend incontinentiemateriaal met een groot absorberend vermogen.
3) Regelmatig verschonen en meerdere keren per dag wassen en drogen.
4) Dagelijks de risicoplaatsen observeren op incontinentieletsel.
f. Huid-op-huid-contact
1) Voorkom overmatig transpireren door:
a) Te zorgen voor een koele omgeving.
9
b) Het laten dragen van katoenen of ademende kleding en niet te warme kleding.
2) Voorkom huid-op-huid-contact door:
a) Ondersteunende kleding, zoals een katoenen bh.
b) Goed sluitend, niet knellend ondergoed; bijvoorbeeld met pijpjes; geen string.
c) Suspensoir voor mannen (dit is een drager voor de balzak).
d) Katoenen pyjamabroek i.p.v. een nachtjapon.
e) Breng één van deze materialen aan:
Engels pluksel (ruwe zijde op de huid).
Scheurlinnen.
Non-woven gaas.
Vervang dit als ze vochtig worden, in ieder geval minimaal 2x daags.
3) Houd de huidplooien droog door:
a) Katoenen beddengoed.
o Absorberende kleding.
o Gebruik van:
Engels pluksel.
Scheurlinnen.
Non-woven gaas.
Zinkoxide Smeersel (inkloppen, huid moet zichtbaar blijven).
Alcoholvrij barrièreproduct.
b) Gebruik geen:
o Poeders i.v.m. klontering.
o Pasta, omdat dit moeilijk te verwijderen is en de huid slecht te observeren is.
o Zinkzalf, omdat dit de huid afsluit.
o Föhn o.i.d., vanwege de kans op verbranding en uitdroging.
c) Schakel een ergotherapeut in:
o Als de cliënt ADL-beperkt is of hulp nodig heeft.
o Als de cliënt contracturen heeft en daardoor ADL-problemen heeft of als er
daardoor meer huidplooien ontstaan. De ergotherapeut kan advies geven over
hoe te handelen en hulpmiddelen.
g. Evaluatie van de preventieve maatregelen
1) Observeer dagelijks de risicoplaatsen.
10
D. Wondbehandeling
1. Wondbehandeling (TIME-Model)
Het TIME-model bedoelt om gezonde wond te creëren zonder dood weefsel en
ziekteverwekkende bacteriën, met weinig wondvocht en een goede doorbloeding. Als
dit alles bereikt is kan een wond worden gegranuleerd (genezen). Het TIME-model
richt zich in 4 stappen op de verschillende factoren die de genezing van de wond
beïnvloeden. Ze zijn:
a. Tissue (het weefsel)
Let op of de wond er vitaal of dood weefsel is. Als er dood weefsel in de wond zit,
doe debridement met chirurgisch door een arts of door madentherapie.
b. Infectie
Kijk of er een infevtie of onsteking in de wond zit. Maak de wond schoon en zorg
voor infectiesbestrijding door het spoelen van de wond of antibacteriële
wondbehandelingsproducten.
c. Moisture (de vocht balans)
Let op of de wond te droog of te vochtig is. Om de wondgenezing te versnellen
moeten we een goede wondvochtbalans houden. Laat de wond niet te droog of te
vocht. Creër een semi-oclusieve wondomgeving met conservative
wondverzorging of met moderne wondverzorgingsproducten.
d. Edge (de wondrand)
Een genezingsproces is zichtbaar vanuit de wondranderen en of vanuit het midden
van de wond als de drie eerste stappen met foed resultaat zijn doorlopen.
11
Decubitus (doorligwonden) wordt ingedeeld in vier categorieen (I, II, III, en IV), waarbij
IV de meest ernstige vorm is. Behandeling voor decubitus is ook verdeeld op basis van de
ernst.
b. Interventies
1) Informeer cliënt en de mantelzorger over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
2) Zoek de oorzaak van de decubitus, door te kijken naar de plaats van decubitus, het
mobiliteitschema, het voedingspatroon, de huidconditie en de onderliggende
pathologie en hef deze zoveel mogelijk op.
3) Pas preventieve maatregelen toe in relatie tot relevante risicofactoren of breid deze
uit.
4) Controleer minimaal 2x per dag de drukplekken.
5) Bedek intacte huid met transparante wondfolie.
6) Indicatie voor eventueel gebruik van crèmes.
a) Als de huid te droog is: neutrale crème/lotion gebruiken die snel in de huid trekt
(niet wrijven).
14
b) Als de huid vochtig is: product gebruiken met indrogend effect zoals zinkoxide.
Indien er ook sprake is van. incontinentie dient het incontinentiemateriaal
regelmatig verschoond te worden en de huid zo nodig beschermd te worden met
barrièrecrème- of spray.
c. Beoogd resultaat
1) Roodheid heeft zich niet uitgebreid.
2) Roodheid is niet in een (open) wond ontaard.
3) Roodheid is verdwenen.
2. Categorie II : blaar met gesprongen blaardak, ontvelling
a. Kenmerken:
1) Gedeeltelijk verlies van een laag van de lederhuid (dermis), waardoor een
oppervlakkige open wond zichtbaar wordt met een rood-roze wondbodem, zonder
wondbeslag.
2) Er kan ook uitzien als een intacte of open/gescheurde, met vocht of met serum en
bloed gevulde blaar.
3) Ziet eruit als een glimmende of droge oppervlakkige wond zonder wondbeslag of
kneuzing.
b. Interventies
1) Informeer cliënt en de mantelzorger over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
2) Zoek de oorzaak van de decubitus, door te kijken naar de plaats, het
mobiliteitsschema, het voedingspatroon en de onderliggende pathologie en hef deze
zoveel mogelijk op.
3) Pas preventieve maatregelen toe in relatie tot relevante risicofactoren.
4) Bescherm omliggende huid tegen verweking, bijvoorbeeld met zinkolie.
5) Blaarresten verwijderen.
6) Verwijder zalfresten bij verbandwisseling met een zoete olie.
15
b) Spoel de wond schoon; bij voorkeur onder de douche, anders met water of
fysiologisch zout; frequentie gekoppeld aan gekozen verbandmateriaal.
c) Bescherm omliggende huid tegen verweking, bijvoorbeeld met zinkolie.
d) Verwijder zalfresten bij verbandwisseling met een zoete olie.
e) Verbind/vul wond volgens WCS classificatie en wondbehandelingsproducten.
f) Optimaliseer preventiegerichte maatregelen of breid dit uit: stappenplan
decubituspreventie.
2) Beoogd resultaat
a) Wond heeft zich niet verder uitgebreid.
b) Omliggende huid is niet verweekt.
c) Wond is gereinigd van overtollig vocht en/of geel beslag en/of pus.
d) Decubitus is verdwenen.
b. Oppervlakkige/diepe decubitus, zonder necrose en zonder geel beslag
De wond is rood van kleur. Bij diepe decubitus is er meer weefselverlies.
1) Interventies
a) Informeer cliënt over huidige situatie en verschijnselen van
verbetering/verslechtering.
b) Bescherm omliggende huid tegen verweking, bijvoorbeeld met zinkolie.
c) Verwijder zalfresten bij verbandwisseling met een zoete olie.
d) Spoel de wond schoon; bij voorkeur onder de douche, anders met water of
fysiologisch zout; frequentie afhankelijk van gekozen verbandmateriaal.
e) Verbind/vul een wond volgens WCS classificatie en
wondbehandelingsproducten.
f) Optimaliseer preventieve maatregelen of breid deze uit.
2) Beoogd resultaat
Decubitus heeft zich niet uitgebreid.
a) Omliggende huid is niet verweekt.
b) Wond is niet geïnfecteerd.
c) Decubitus is verdwenen.
4. Categorie IV : decubitus met necrose
Decubitus kan zowel oppervlakkig als diep zijn: met natte necrose en met droge necrose.
17
Huidletsel. (2016, Juni 24). Dipetik Oktober 2, 2021, dari Zorg Voor Beter:
https://www.zorgvoorbeter.nl/huidletsel/wondbehandeling