You are on page 1of 321

ASTRA

Gebruikershandleiding
Inhoud Inleiding ......................................... 2
Kort en bondig ............................... 6
Sleutels, portieren en ruiten ......... 20
Stoelen, veiligheidssystemen ...... 47
Opbergen ..................................... 74
Instrumenten en
bedieningsorganen ...................... 93
Verlichting .................................. 139
Klimaatregeling .......................... 151
Rijden en bediening ................... 162
Verzorging van de auto .............. 233
Service en onderhoud ................ 284
Technische gegevens ................ 288
Klantinformatie ........................... 305
Trefwoordenlijst ......................... 314
2 Inleiding

Inleiding
Inleiding 3

Uw autogegevens Als u de beschrijving in deze handlei‐ wanneer er sprake is van een


ding negeert, kan dit van invloed zijn modelvariant, afwijkende
Voer hier de gegevens van de auto in op de garantie. landenspecificaties of speciale
zodat ze gemakkelijk te vinden zijn. uitrustingen of accessoires.
Deze informatie is beschikbaar in de Wanneer wij u in deze gebruikers‐
hoofdstukken "Service en onder‐ handleiding adviseren de hulp van ● In het hoofdstuk "Kort en bondig"
houd" en "Technische gegevens", een werkplaats in te roepen, raden wij krijgt u een beknopt overzicht.
alsmede op het typeplaatje. uw Opel Service Partner aan. ● De inhoudsopgave aan het begin
Voor het onderhoud van auto's op gas van de handleiding en in de
Inleiding raden wij een erkend Opel-herstelbe‐ afzonderlijke paragrafen geeft
Uw auto is de intelligente combinatie drijf aan. aan waar u de informatie die u
van vernieuwende techniek, overtui‐ Elke Opel Service Partner biedt u zoekt, kunt vinden.
gende veiligheid, milieuvriendelijk‐ eersteklas service tegen redelijke prij‐ ● Met behulp van het trefwoorden‐
heid en zuinigheid. zen. Ervaren, door Opel geschoolde register kunt u specifieke infor‐
In deze gebruikershandleiding vindt u specialisten werken volgens speciale matie zoeken.
alle informatie die u nodig hebt om uw richtlijnen van Opel. ● In deze gebruikershandleiding
auto veilig en efficiënt te kunnen Houd het informatiepakket voor de worden linksgestuurde auto's
bedienen. gebruiker altijd onder handbereik in getoond. De bediening van
Zorg ervoor dat uw passagiers ervan de auto. rechtsgestuurde auto's is verge‐
op de hoogte zijn dat onjuist gebruik lijkbaar.
van de auto een ongeval tot gevolg Gebruik van deze ● In de gebruikershandleiding
kan hebben en dat er risico bestaat handleiding wordt de motoraanduiding
voor persoonlijk letsel. ● Deze handleiding geeft een gehanteerd. De bijbehorende
Houd u altijd aan de specifieke wetge‐ omschrijving van alle voor dit marktaanduiding en productie‐
ving van het land waarin u zich model beschikbare opties en code vindt u in de paragraaf
bevindt. Deze wetgeving kan afwijken functies. Mogelijk zijn bepaalde "Technische gegevens".
van de informatie in deze gebruikers‐ omschrijvingen, waaronder die
handleiding. voor display- en menufuncties,
niet op uw auto van toepassing
4 Inleiding
● Richtingaanduidingen in de of verwondingen. Het niet naleven
beschrijvingen, zoals links, van deze richtlijnen kan tot
rechts, voor of achter moeten verwondingen leiden.
altijd met de blik in de rijrichting
worden gezien.
● Displays ondersteunen mogelijk Voorzichtig
uw specifieke taal niet.
Teksten met de vermelding
● Displayteksten en opschriften in
Voorzichtig wijzen erop dat de
het interieur zijn vet gedrukt.
auto mogelijk beschadigd kan
raken. Het niet naleven van deze
Gevaar, Waarschuwing en richtlijnen kan tot beschadiging
Voorzichtig van de auto leiden.

9 Gevaar Symbolen
Teksten met de vermelding Verwijzingen naar andere pagina's
worden aangeduid met 3. 3 betekent
9 Gevaar wijzen op een mogelijk
levensgevaar. Het niet naleven "zie pagina".
van deze richtlijnen kan levensge‐ Paginaverwijzingen en lemma's in de
vaar inhouden. index verwijzen naar de ingespron‐
gen koppen in de inhoudsopgave.
De chronologische volgorde voor het
9 Waarschuwing selecteren van menuopties bij de
persoonlijke instellingen wordt
Teksten met de vermelding
aangeduid met I.
9 Waarschuwing wijzen op een
mogelijk gevaar voor ongelukken We wensen u vele uren autorijplezier.
Adam Opel AG
Inleiding 5
6 Kort en bondig

Kort en bondig Auto ontgrendelen Achterklep

Basisinformatie

Druk op c om de portieren en de 5-deurs hatchback: open de achter‐


bagageruimte te ontgrendelen. Open klep met de tiptoets onder het merke‐
de portieren door aan de hendels te mbleem.
trekken. Sports Tourer: open de achterklep
met de tiptoets onder de sierlijst van
de achterklep.
Handzender 3 21.
Centrale vergrendeling 3 24.
Elektronisch sleutelsysteem 3 22.
Achterklep 3 31.
Kort en bondig 7

Stoelverstelling Hoek van rugleuningen Zithoogte

Verstelling in de lengterichting

Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐ Pompbeweging van de hendel


len de rugleuning niet belasten. omhoog : stoel omhoog
Aan handgreep trekken, stoel Stoelpositie 3 49. omlaag : stoel omlaag
verschuiven, handgreep loslaten.
Probeer de stoel heen en weer te Handmatige stoelverstelling 3 50. Stoelpositie 3 49.
bewegen om na te gaan of deze op Elektrische stoelverstelling 3 52. Handmatige stoelverstelling 3 50.
zijn plaats zit.
Elektrische stoelverstelling 3 52.
Stoelpositie 3 49.
Handmatige stoelverstelling 3 50.
Elektrische stoelverstelling 3 52.
8 Kort en bondig
Zithoek Hoofdsteunverstelling Veiligheidsgordel

Druk op de schakelaar Druk op de ontgrendelingsknop, stel Veiligheidsgordel afrollen en in


boven : voorkant omhoog de hoogte in en klik deze vast. gordelslot vastmaken. De veiligheids‐
onder : voorkant omlaag Hoofdsteunen 3 47. gordel mag niet gedraaid zitten en
moet strak tegen het lichaam aanlig‐
Stoelpositie 3 49. gen. De rugleuningen mogen niet te
Handmatige stoelverstelling 3 50. ver naar achteren hellen (maximaal
Elektrische stoelverstelling 3 52. ca. 25°).
Om de gordel los te maken, de rode
knop van het gordelslot indrukken.
Stoelpositie 3 49, veiligheidsgor‐
dels 3 58, airbagsysteem 3 61.
Kort en bondig 9

Spiegelverstelling Buitenspiegels Stuurwiel instellen


Binnenspiegel

Selecteer de gewenste buitenspiegel Hendel omlaagbewegen, stuurwiel


door de tuimelknop naar de spiegel instellen, hendel omhoogbewegen en
U verstelt de spiegel door het spie‐ links (L) of de spiegel rechts (R) te vergrendelen.
gelhuis in de gewenste richting te draaien. Verstel de betreffende spie‐
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
verplaatsen. gel met de vierwegknop.
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐
Spiegel met handmatige dimfunctie Vergrotende buitenspiegels 3 40, len.
3 41. Elektrische verstelling 3 40, Inklap‐
Airbagsysteem 3 61, contactslot‐
Spiegel met automatische dimfunctie bare buitenspiegels 3 40.
standen 3 163.
3 42. Verwarmbare buitenspiegels 3 41.
10 Kort en bondig

Overzicht instrumentenpaneel
Kort en bondig 11
1 Elektrisch bediende ruiten .... 42 10 Wis-/wasinstallatie 21 Handgeschakelde
2 Buitenspiegels ...................... 40 voorruit, wis-/ versnellingsbak .................. 178
wasinstallatie achter ............. 95 Automatische
3 Centrale vergrendeling ......... 24
11 Middelste luchtroosters ...... 159 versnellingsbak .................. 175
4 Zijdelingse luchtroosters ..... 159
12 Info-Display ........................ 123 Geautomatiseerde
5 Cruise control ..................... 188 versnellingsbak ................... 179
13 Status-led alarmsysteem ..... 37
Snelheidsbegrenzer ............ 190 14 Alarmknipperlichten ........... 145 22 Elektrische aansluiting ........ 100
Adaptieve cruise control ..... 192 15 Handschoenenkastje ........... 74 23 Handrem ............................. 183
Frontaanrijdingswaar‐ 16 CD-speler 24 Aan/Uit-knop ....................... 164
schuwing ............................. 200 25 Contactslot .......................... 163
17 Bedieningsorganen voor
6 Richtingaanwijzers, Info-Display ......................... 123 26 Stuurwielverstelling .............. 94
lichtsignaal, dim-/
grootlicht, grootlichtassis‐ 18 Verwarming en ventilatie .... 152 27 Claxon .................................. 95
tentie ................................... 146 19 Zekeringenkast .................. 255 28 Ontgrendelingshandgreep
Elektriciteitsstekker ............ 101 motorkap ............................ 235
Omgevingsverlichting ......... 149
20 Traction Control-systeem ... 185 29 Opbergvak ............................ 75
Parkeerlichten ..................... 147 30 Lichtschakelaar .................. 139
Elektronische
Knoppen voor Driver stabiliteitsregeling ............... 186 Koplampverstelling ............ 141
Information Center .............. 118
SPORT-modus ................... 187 Mistlampen/
7 Instrumenten ...................... 107
Parkeerhulp/ mistachterlichten ................ 146
Bestuurdersinformatie‐ Geavanceerde
centrum ............................... 118 parkeerhulp ........................ 207 Instrumentenverlichting ...... 147
8 Knoppen voor Driver Lane Keep Assist ............... 222
Information Center .............. 118 Eco-knop voor Stop/Start-
9 Waarschuwingslamp voor systeem ............................... 168
frontaanrijding .................... 200
12 Kort en bondig

Rijverlichting Lichtsignaal, grootlicht en dimlicht Richtingaanwijzers

AUTO : automatische verlichting lichtsignaal : hendel naar u toe hendel omhoog : rechter richting‐
schakelt automatisch trekken aanwijzer
tussen dagrijlicht en grootlicht : hendel van u af hendel omlaag : linker richtingaan‐
koplamp duwen wijzer
8 : zijmarkeringslichten dimlicht : hendel van u af
duwen of naar u Richtingaanwijzers 3 146, parkeer‐
9 : dimlicht of grootlicht
toe trekken lichten 3 147.
Automatische verlichting 3 140.
Grootlicht 3 140.
Mistlampen Lichtsignaal 3 140.
Druk op de knop in de lichtschake‐ Led-koplampen 3 141.
laar: Grootlichtassistentie 3 141.
> : mistlampen
ø : mistachterlicht
Kort en bondig 13
Alarmknipperlichten Claxon Wis-/wasinstallatie
Voorruitwissers

Om in te schakelen ¨ indrukken. j indrukken.


Alarmknipperlichten 3 145.
HI : snel
LO : langzaam
INT : intervalwissen
of
automatische wisfunctie met
regensensor
OFF : uit
Hendel omlaag in stand 1x duwen om
de ruitenwissers één slag te laten
maken wanneer de wisser uitgescha‐
keld is.
Voorruitwissers 3 95.
14 Kort en bondig
Voorruitsproeiers Achterruitwisser Achterruitsproeier

Hendel naar u toe trekken. Verdraai de buitenste dop om de Hendel van u af duwen.
Voorruitsproeiersysteem 3 95, achterruitwisser in te schakelen: Er wordt sproeiervloeistof op de
sproeiervloeistof 3 238, wisserblad ON : continue werking achterruit gespoten en de ruitenwis‐
vervangen 3 241. INT : onderbroken werking ser maakt enkele slagen.
OFF : uit Wis-/wasinstallatie achterruit 3 97.
Kort en bondig 15

Klimaatregeling Ruiten ontwasemen en ontdooien Airconditioning 3 152.

Verwarmbare achterruit

● Druk op V: de luchtverdeling
wordt in de richting van de voor‐
Ü indrukken om verwarming in te ruit geleid.
schakelen. ● Ventilatorsnelheid op hoogste
Verwarmbare achterruit 3 44. stand zetten.
● Draaiknop voor temperatuur in
Verwarmbare buitenspiegels hoogste stand zetten.
Met Ü schakelt u ook de verwarm‐ ● Verwarming achterruit Ü inscha‐
bare buitenspiegels in. kelen.
Verwarmbare buitenspiegels 3 41. ● Zijdelingse luchtroosters naar
wens openen en op de zijruiten
richten.
Verwarmings- en ventilatiesysteem
3 151.
16 Kort en bondig

Versnellingsbak Automatische versnellingsbak Geautomatiseerde


versnellingsbak
Handgeschakelde
versnellingsbak

P : parkeerstand
R : achteruitversnelling N : neutrale stand
N : vrij (neutraal) D : automatische modus
Achteruit: breng de auto tot stilstand, D : automatische modus M : handgeschakelde modus
trap het koppelingspedaal in en druk M : handgeschakelde modus < : opschakelen
op de ontgrendelknop op de keuze‐ < : opschakelen ] : terugschakelen
hendel en schakel de versnelling in. ] : terugschakelen R : achteruitversnelling
Handgeschakelde versnellingsbak U kunt de keuzehendel uit P zetten Achteruit uitsluitend inschakelen
3 178. wanneer de ontsteking is ingescha‐ als de auto stilstaat.
keld en u het rempedaal intrapt. Om Geautomatiseerde versnellingsbak
P of R in te schakelen, drukt u op de 3 179.
ontgrendelknop.
Automatische versnellingsbak
3 175.
Kort en bondig 17

Voordat u wegrijdt Motor starten Automatische versnellingsbak:


trap het rempedaal in en zet de
Voor het wegrijden controleren keuzehendel op P of N.
● bandenspanning en -staat ● Geen gas geven.
3 261, 3 301 ● Dieselmotoren: wacht tot het
● Motoroliepeil en vloeistofniveaus controlelampje ! voor voorver‐
3 236. warming dooft.
● Ruiten, spiegels, buitenverlich‐ ● Contactslot: draai de sleutel naar
ting en kentekenplaat: vrij van stand 3 en laat deze los.
vuil, sneeuw of ijs en gebruiks‐
klaar.
● Juiste positie van spiegels, stoe‐
len en veiligheidsgordels 3 40,
3 49, 3 59. ● Contactsleutel: zet de sleutel in
stand 2.
● Werking van remsysteem (bij
lage snelheid), vooral bij vochtige Aan/Uit-knop: druk gedurende
remmen. enkele seconden op
Engine Start/Stop totdat de
groene led brandt.
● Stuurwiel iets verdraaien om het
stuurslot te ontgrendelen. Aan/Uit-knop: druk op
● Handgeschakelde versnellings‐ Engine Start/Stop en laat deze
bak: koppelings- en rempedaal los.
intrappen. Motor starten 3 166.
Geautomatiseerde versnellings‐
bak: rempedaal intrappen.
18 Kort en bondig
Stop/Start-systeem Parkeren (omhoog) staat, schakel dan de
eerste versnelling in of zet de
9 Waarschuwing keuzehendel in stand P, voor‐
dat u de contactsleutel verwij‐
● Parkeer de auto niet op een dert of bij auto's met een aan/
licht ontvlambaar oppervlak. uit-knop het contact af zet. Op
Door de hoge temperatuur van een oplopende helling boven‐
het uitlaatsysteem kan het dien de voorwielen van de
oppervlak ontbranden. stoeprand wegdraaien.
● Trek altijd de handrem aan. Als de auto op een vlakke
Trek de handrem aan zonder ondergrond of een helling
op de ontgrendelingsknop te (omlaag) staat, schakel dan de
drukken. Op een aflopende of achteruitversnelling in of zet de
oplopende helling zo stevig keuzehendel in stand P, voor‐
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat
mogelijk. Trap tegelijkertijd het dat u de contactsleutel verwij‐
en er aan bepaalde voorwaarden is
rempedaal in om minder kracht dert of bij auto's met een aan/
voldaan, wordt een autostop geacti‐
nodig te hebben. uit-knop het contact af zet.
veerd.
Bij auto's met een elektrische Bovendien de voorwielen naar
Een Autostop wordt door de naald de stoeprand toedraaien.
handrem, trekt u minimaal
aangegeven op de AUTOSTOP-posi‐
een seconde aan schakelaar ● Sluit de ramen en het schuif‐
tie op de toerenteller.
m tot het waarschuwings‐ dak.
Een herstart wordt door de naald lampje m constant brandt en ● Trek de sleutel uit het contact‐
aangegeven op de stationaire- de elektrische handrem is inge‐ slot of schakel bij auto's met
toerentalpositie op de toerenteller. schakeld 3 113. een aan/uit-knop het contact
Stop/Start-systeem 3 168. ● Zet de motor af. uit. Stuurwiel verdraaien totdat
● Als de auto op een vlakke het stuurslot merkbaar
ondergrond of een helling vergrendelt.
Kort en bondig 19

Bij auto's met automatische 30 seconden stationair laten


versnellingsbak kan de sleutel draaien om de turbolader te
alleen worden verwijderd met beschermen.
de keuzehendel in stand P.
Voor auto's met geautomati‐ Sleutels, sloten 3 20, auto een
seerde versnellingsbak kan de langere tijd stilzetten 3 234.
sleutel alleen uit het contactslot
worden verwijderd wanneer de
handrem is aangetrokken.

● Vergrendel de auto met e op de


handzender.
Activeer het alarmsysteem
3 37.
● Koelventilatoren kunnen ook na
het afzetten van de motor in
werking treden 3 235.

Voorzichtig
Na een rit waarbij met hoge motor‐
toerentallen of met hoge motorbe‐
lasting werd gereden, de motor
vóór het afzetten gedurende een
korte tijd met lage belasting laten
draaien of gedurende ca.
20 Sleutels, portieren en ruiten

Sleutels, portieren Ruiten .......................................... 42


Voorruit ...................................... 42
Sleutels, sloten
en ruiten Handbediende ruiten ................. 42 Sleutels
Elektrisch bediende ruiten ......... 42
Achterruitverwarming ................ 44 Voorzichtig
Zonnekleppen ............................ 44
Sleutels, sloten ............................ 20
Sleutels ...................................... 20 Dak .............................................. 45 Bevestig geen zware of massieve
Handzender ............................... 21 Zonnedak .................................. 45 voorwerpen aan de contactsleutel.
Elektronisch sleutelsysteem ...... 22
Opgeslagen instellingen ............ 24 Reservesleutels
Centrale vergrendeling .............. 24 Het sleutelnummer staat vermeld op
Automatisch vergrendelen ......... 29 een verwijderbaar label.
Kindersloten .............................. 30
Bij het bestellen van reservesleutels
Portieren ...................................... 31 moet het sleutelnummer worden
Bagageruimte ............................ 31 vermeld aangezien de sleutels deel
Antidiefstalbeveiliging .................. 36 uitmaken van de startbeveiliging.
Vergrendelingssysteem ............. 36 Sloten 3 281, Centrale vergrendeling
Diefstalalarmsysteem ................ 37
3 24, Motor starten 3 166.
Startbeveiliging .......................... 39
Handzender 3 21.
Buitenspiegels ............................. 40
Bolle vorm ................................. 40 Elektronische sleutel 3 22.
Elektrische verstelling ................ 40 Het codenummer van de adapter
Inklapbare spiegels ................... 40 voor de wielborgmoeren vindt u op
Verwarmde spiegels .................. 41 een kaart. Vermeld het wanneer u
Binnenspiegel .............................. 41 een nieuwe adapter bestelt.
Handmatige dimfunctie .............. 41 Wiel verwisselen 3 272.
Automatische dimfunctie ........... 42
Sleutels, portieren en ruiten 21
Sleutel met uitklapbare Handzender Handzender met zorg behandelen,
sleutelbaard vochtvrij houden, beschermen tegen
hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Batterij in handzender vervangen
Zodra de reikwijdte afneemt, de
batterij meteen vervangen.

Voor het bedienen van de volgende


Om uit te klappen knop indrukken. functies via de toetsen op de Batterijen horen niet in het huisvuil
Om in te klappen eerst knop indruk‐ afstandsbediening: thuis. Ze moeten via speciale inza‐
ken. ● centrale vergrendeling 3 24 melpunten gerecycled worden.
● vergrendelingssysteem 3 36
● diefstalalarmsysteem 3 37
● elektrisch bediende ruiten
3 42
● zonnedak 3 45
De afstandsbediening heeft een
bereik van maximaal 100 meter, maar
dat kan veel meer zijn door invloeden
van buitenaf. Brandende alarmknip‐
perlichten dienen als bevestiging.
22 Sleutels, portieren en ruiten
Handzender synchroniseren van de afstandsbediening, waar‐
door de stroomvoorziening voor
Na vervanging van de batterij het korte tijd wordt onderbroken.
bestuurdersportier openen met de
sleutel in het slot. Bij het inschakelen ● Storing door radiogolven afkom‐
van de ontsteking wordt de handzen‐ stig van externe zenders met een
der gesynchroniseerd. hoog vermogen.
Handmatig ontgrendelen 3 24.
Storing
Als de centrale vergrendeling niet met Elektronisch sleutelsysteem
de afstandsbediening kan worden
vergrendeld of ontgrendeld, kan dit
1. Steek een platte schroeven‐ het gevolg zijn van het volgende:
draaier in de gleuf en duw de ● Storing in de afstandsbediening.
achterkant van de afstandsbedie‐ ● Het bereik wordt overschreden.
ning los door de schroevendraaier
● De accuspanning is te laag.
een klein stukje te draaien.
● Herhaald, opeenvolgend gebruik
2. Verwijder de batterij en vervang
van de handzender buiten het
deze. Gebruik een CR2032 of een
bereik, waardoor er opnieuw
equivalente batterij. Let op de
gesynchroniseerd moet worden.
installatiepositie.
● Overbelasting van de centrale
3. Steek de afdekking bij het sleutel‐
vergrendeling door herhaalde,
blad in, klap hem naar beneden Voor een sleutelloze bediening van
snel opeenvolgende activering
en sluit hem. de volgende functies:
● centrale vergrendeling 3 24
● elektrische achterklep 3 31
● contact inschakelen en motor
starten 3 166
Sleutels, portieren en ruiten 23
De bestuurder hoeft alleen de elek‐ Batterijen horen niet in het huisvuil
tronische sleutel bij zich te dragen. thuis. Ze moeten via speciale inza‐
De elektronische sleutel bevat ook de melpunten gerecycled worden.
functionaliteit van de handzender Vervangen:
3 21.
Handzender met zorg behandelen,
vochtvrij houden, beschermen tegen
hoge temperaturen en onnodig
gebruik vermijden.
Let op
Leg de elektronische sleutel niet in
de bagageruimte of voor het Info- 2. Steek het sleutelblad ongeveer 6
Display. mm in de behuizing en verdraai de
Batterij elektronische sleutel sleutel om de behuizing te
vervangen openen. Als u het sleutelblad
dieper plaatst, kan de behuizing
Batterij meteen vervangen zodra het 1. Duw op de toets aan de achter‐
beschadigd raken.
systeem niet meer goed werkt of het kant van de elektronische sleutel
en trek het sleutelblad uit het huis. 3. Verwijder de batterij en vervang
bereik ervan afneemt. Een bericht op
deze. Gebruik een CR2032 of een
het Driver Information Center geeft
equivalente batterij. Let op de
aan dat de batterij moet worden
installatiepositie.
vervangen 3 126.
4. Sluit de behuizing en plaats het
sleutelblad.
Batterijen horen niet in het huisvuil
thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
24 Sleutels, portieren en ruiten
Elektronische sleutel Om de storing te verhelpen, de positie Info-Display. Dit moet worden inge‐
synchroniseren van de elektronische sleutel verande‐ steld voor elke afstandsbediening of
ren. elektronische sleutel die wordt
De elektronische sleutel synchroni‐ gebruikt. De gewijzigde status is pas
Handmatig ontgrendelen 3 24.
seert zichzelf automatisch bij elke beschikbaar nadat de auto is vergren‐
startprocedure. deld en ontgrendeld.
Opgeslagen instellingen De in het geheugen opgeslagen
Storing
Steeds wanneer het contact wordt stand van de elektrisch bediende
Als de centrale vergrendeling niet kan uitgeschakeld, worden de volgende stoelen wordt automatisch ingeno‐
worden vergrendeld of ontgrendeld of instellingen automatisch door de men wanneer het contact wordt inge‐
als de motor niet kan worden gestart, afstandsbediening of elektronische schakeld en wanneer Automatisch
kan dit de volgende oorzaken sleutel opgeslagen: oproepen geheugen wordt geacti‐
hebben: ● automatische klimaatregeling veerd op het Info-Display voor de
● Storing in elektronische sleutel. ● verlichting opgeslagen afstandsbediening of
● De elektronische sleutel is buiten elektronische sleutel.
● Infotainmentsysteem
ontvangstbereik. Elektrisch verstelbare stoel 3 52.
● centrale vergrendeling
● De accuspanning is te laag. Persoonlijke instellingen 3 127.
● instellingen sportmodus
● Overbelasting van de centrale
● comfortinstellingen
vergrendeling door herhaalde, Centrale vergrendeling
snel opeenvolgende activering De opgeslagen instellingen in het
Ontgrendelt en vergrendelt portieren,
van de afstandsbediening, waar‐ geheugen van de sleutel van de
bagageruimte en tankklep.
door de stroomvoorziening voor bediening op afstand 3 163 of elek‐
korte tijd wordt onderbroken. tronische sleutel 3 22 worden auto‐ Door aan de binnenste portierhand‐
matisch toegepast wanneer het greep te trekken wordt het desbetref‐
● Storing door radiogolven afkom‐ fende portier ontgrendeld. Door nog
stig van externe zenders met een contact de volgende keer wordt inge‐
schakeld. eens aan de handgreep te trekken
hoog vermogen. gaat het portier open.
Een voorwaarde is dat Personalisatie
door bestuurder geactiveerd is in de
persoonlijke instellingen van het
Sleutels, portieren en ruiten 25
Let op c indrukken.
Bij een ongeval waarbij de airbags of De ontgrendelmodus kan in het menu
gordelspanners in werking treden, Persoonlijke instellingen in het Info-
wordt het voertuig automatisch Display worden ingesteld. U kunt
ontgrendeld. twee instellingen selecteren:
Let op ● Alle portieren, de bagageruimte
Wanneer na ontgrendeling met de en de tankklep worden met één
afstandsbediening geen van de druk op c ontgrendeld.
portieren word geopend, worden
● Alleen het bestuurdersportier, de
deze na korte tijd automatisch
bagageruimte en de tankklep
opnieuw vergrendeld. Een voor‐
worden met één druk op c
waarde is dat de instelling is geacti‐
ontgrendeld. Om alle portieren te
veerd in de persoonlijke instellingen e indrukken.
ontgrendelen, drukt u tweemaal
3 127. Bij een niet goed gesloten bestuur‐
op c.
Werking van afstandsbediening Selecteer de betreffende instelling in dersportier werkt de centrale vergren‐
Instellingen, I Voertuig op het Info- deling niet.
Ontgrendelen Display. Bevestiging
Info-Display 3 123. De werking van de centrale vergren‐
Persoonlijke instellingen 3 127. deling wordt bevestigd door de alarm‐
U kunt de instelling opslaan voor de knipperlichten. Een voorwaarde is dat
gebruikte afstandsbediening. Opge‐ de instelling in de persoonlijke instel‐
slagen instellingen 3 24. lingen 3 127 is geactiveerd.
Ontgrendelen en openen van de
achterklep 3 31.

Vergrendelen
Portieren, bagageruimte en tankklep
sluiten.
26 Sleutels, portieren en ruiten
Werking elektronisch Ontgrendelen ontgrendeld. Om alle portieren te
sleutelsysteem ontgrendelen, drukt u tweemaal
op de toets.
U kunt de instelling wijzigen in het
menu Instellingen op het Info-display.
Persoonlijke instellingen 3 127.

Vergrendelen

Druk op de knop op de betreffende


De elektronische sleutel moet zich buitenkruk en trek aan de kruk.
binnen een bereik van ongeveer De ontgrendelmodus kan in het menu
één meter van het betreffende portier Persoonlijke instellingen in het Info-
buiten de auto bevinden. Display worden ingesteld. U kunt
twee instellingen selecteren:
● Alle portieren, de bagageruimte
Druk op de knop op een van de
en de tankklep worden met één
buitenkrukken.
druk op de knop op een van de
buitenkrukken ontgrendeld. Alle portieren, de bagageruimte en de
tankklep worden vergrendeld.
● Alleen het bestuurdersportier, de
bagageruimte en de tankklep
worden met één druk op de knop
op het bestuurdersportier
Sleutels, portieren en ruiten 27
Het systeem vergrendelt als een van merkembleem te drukken wanneer Passief vergrendelen
de volgende dingen gebeurt: de elektronische sleutel in de buurt is. Automatisch vergrendelen 3 29.
● Het ontgrendelen vond meer dan De portieren blijven vergrendeld.
vijf seconden geleden plaats. Achterklep 3 31. Bevestiging
De werking van de centrale vergren‐
● De knop op een buitenkruk is Bediening met toetsen op de deling wordt bevestigd door de alarm‐
tweemaal ingedrukt binnen elektronische sleutel knipperlichten. Een voorwaarde is dat
vijf seconden om de auto te de instelling in de persoonlijke instel‐
ontgrendelen. lingen 3 127 is geactiveerd.
● Er is een portier geopend en alle
portieren zijn nu gesloten. Centrale vergrendelingsknoppen
Als het bestuurdersportier niet goed Vergrendel of ontgrendel alle portie‐
gesloten is, de elektronische sleutel ren, de bagageruimte en de tankklep
in de auto blijft of het contact niet uit vanuit het interieur met een schake‐
is, is vergrendeling niet toegestaan laar in het paneel van het bestuur‐
en klinkt er drie keer een waarschu‐ dersportier.
wingssignaal.
Als er twee of meer elektronische
sleutels in de auto's zijn geweest en
het contact één keer aan was, worden De centrale vergrendeling kan ook
de portieren vergrendeld, zelfs als er worden bediend met de toetsen op de
maar één elektronische sleutel uit de elektronische sleutel.
auto wordt genomen.
Druk op c om te ontgrendelen.
Ontgrendelen en openen van de Druk op e om te vergrendelen.
achterklep
Druk tweemaal op X om alleen de
U kunt de achterklep handsfree
elektrische achterklep te ontgrende‐
ontgrendelen en openen door uw
len en te openen.
voet onder de achterbumper te bewe‐
gen of door op de tiptoets onder het Werking van afstandsbediening 3 24. Druk op e om te vergrendelen.
28 Sleutels, portieren en ruiten
Druk op c om te ontgrendelen. Afstandsbediening: u verwijdert de Handmatig ontgrendelen
kap door de sleutel in de uitsparing
Bediening met de sleutel bij een onderin de kap te steken en de sleutel
storing in de centrale naar boven te kantelen.
vergrendeling Sleutels 3 20.
In geval van een storing, bijvoorbeeld
omdat de accu of de batterij van de
afstandsbediening/elektronische
sleutel leeg is, kunt u het bestuur‐
dersportier met de mechanische sleu‐
tel vergrendelen en ontgrendelen.
De slotcilinder in het bestuurderspor‐
tier wordt met een kap afgedekt.
U ontgrendelt het bestuurdersportier
handmatig door de sleutel in de slot‐
cilinder te steken en te draaien.
U kunt de andere portieren openen
Elektronische sleutel: u verwijdert de door twee keer aan de binnenkruk te
kap door de knop aan de achterkant trekken of door op c in het paneel van
in te drukken en het sleutelblad uit het het bestuurdersportier te drukken. De
huis te trekken. Steek de sleutel in de bagageruimte en de tankklep worden
uitsparing onder in de kap en kantel mogelijk niet ontgrendeld.
de sleutel omhoog. Als u het contact inschakelt, wordt het
Elektronisch sleutelsysteem 3 22. vergrendelingssysteem uitgescha‐
keld.
Sleutels, portieren en ruiten 29
Handmatig vergrendelen Na compleet afremmen wordt de auto
automatisch ontgrendeld zodra de
sleutel uit het contactslot is getrok‐
ken, of met het elektronisch sleutel‐
systeem wanneer het contact wordt
uitgeschakeld.
U kunt deze automatische vergren‐
deling in- of uitschakelen in het menu
Instellingen, I Voertuig op het Info-
Display.
Info-Display 3 123.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Bedek, na het vergrendelen, de slot‐
cilinder met de kap: steek de onder‐ De instelling kan worden opgeslagen
Duw in het interieur op de vergren‐ kant van de kap in de uitsparingen, voor de gebruikte afstandsbediening
delknop van alle portieren behalve kantel de kap en duw ertegen tot hij of elektronische sleutel 3 24.
die van het bestuurdersportier of druk aan de bovenkant ingrijpt.
op e in het paneel van het bestuur‐ Automatische hervergrendeling
dersportier. Sluit vervolgens het na ontgrendeling
bestuurdersportier en vergrendel Automatisch vergrendelen
deze vanaf de buitenkant door de Deze functie kan geconfigureerd
sleutel in het slotcilinder te draaien. Automatisch vergrendelen na worden om automatisch alle portie‐
De tankklep en de achterklep worden wegrijden ren, de bagageruimte en de tankdop
mogelijk niet vergrendeld. te vergrendelen kort nadat u deze met
Deze beveiligingsfunctie kan gecon‐ de afstandsbediening of elektroni‐
figureerd worden om automatisch alle sche sleutel heeft ontgrendeld, voor‐
portieren, de bagageruimte en de opgesteld dat er geen portier open‐
tankdop te vergrendelen nadat u bent staat.
weggereden en een bepaalde snel‐
heid overschrijdt.
30 Sleutels, portieren en ruiten
U kunt deze automatische herver‐ vergrendelt de functie de auto als er Kindersloten
grendeling in- of uitschakelen in het maar één elektronische sleutel uit de
menu Instellingen, I Voertuig op het auto wordt genomen.
Info-Display. Passief vergrendelen kan worden
Info-Display 3 123. uitgeschakeld door bij een geopend
Persoonlijke instellingen 3 127. portier gedurende enkele seconden
op c te drukken. Deze blijft uitgescha‐
De instelling kan worden opgeslagen keld totdat e wordt ingedrukt of het
voor de gebruikte afstandsbediening contact wordt ingeschakeld.
of elektronische sleutel 3 24.
U kunt deze passieve vergrendeling
Passief vergrendelen in- of uitschakelen in het menu
Instellingen, I Voertuig op het Info-
Bij auto's met het elektronische sleu‐ Display.
telsysteem vergrendelt deze functie
de auto automatisch na enkele Info-Display 3 123.
seconden als er eerder een elektro‐ Persoonlijke instellingen 3 127. 9 Waarschuwing
nische sleutel in de auto is herkend, U kunt de instelling opslaan voor de
alle portieren daarna gesloten zijn en gebruikte elektronische sleutel 3 24. Gebruik de kindersloten wanneer
de elektronische sleutel niet in de kinderen op de achterste zitplaat‐
auto achterblijft. sen worden vervoerd.
Als de elektronische sleutel in de auto
Duw de pen in het achterportier naar
blijft zitten of als het contact niet wordt
voren. Het portier kan niet meer van
uitgezet, is passieve vergrendeling
binnen worden geopend.
niet mogelijk.
Zet de pen weer naar achteren om het
Als er twee of meer elektronische
kinderslot uit te schakelen.
sleutels in de auto's zijn geweest en
het contact één keer aan was,
Sleutels, portieren en ruiten 31

Portieren Sports Tourer Sluiten

Bagageruimte
Achterklep
Openen
5-deurs hatchback

Druk na het ontgrendelen op de Gebruik een van de binnenste hand‐


tiptoets onder de sierlijst van de grepen.
achterklep en open de achterklep met Duw niet op de tiptoets tijdens het
de hand. sluiten, omdat de achterklep dan
Centrale vergrendeling 3 24. weer ontgrendeld kan worden.
Centrale vergrendeling 3 24.
Druk na het ontgrendelen op de
tiptoets onder het merkembleem en
open de achterklep.
32 Sleutels, portieren en ruiten
Elektrische achterklep Bij auto's met automatische versnel‐ Bediening met de elektronische
lingsbak kan de achterklep alleen sleutel
9 Waarschuwing worden bediend wanneer de auto stil‐
staat en automatische versnellings‐
Wees voorzichtig bij het gebruik bak in P.
van de elektrische achterklep. Er De richtingaanwijzers knipperen en u
bestaat verwondingsgevaar, met hoort een geluidssignaal wanneer de
name voor kinderen. elektrische achterklep in werking is.
Houd tijdens de bediening de Let op
bewegende achterklep goed in de De bediening van de elektrische
gaten. Zorg ervoor dat er tijdens achterklep heeft geen invloed op de
de bediening niets bekneld raakt centrale vergrendeling. Het is niet
en dat er niemand in het bewe‐ nodig om de auto te ontgrendelen
gingsgebied staat. om de achterklep te openen met de
knop op de elektronische sleutel, de Druk tweemaal op X om de achter‐
U kunt de elektrische achterklep als tiptoets onder de sierlijst van de klep te openen of te sluiten.
volgt bedienen: achterklep of de handsfree bedie‐
● Door tweemaal op X van de ning. Hiervoor moet de elektroni‐
elektronische sleutel te drukken. sche sleutel zich wel buiten de auto
bevinden, binnen ongeveer
● Handsfree bediening met behulp
één meter van de achterklep.
van de bewegingssensor onder
de achterbumper. Laat de elektronische sleutel niet
achter in de bagageruimte.
● Met de tiptoets onder de sierlijst
van de achterklep en C in de Vergrendel de auto na het sluiten,
geopende achterklep. indien hij eerder werd ontgrendeld.
● De schakelaar C aan de Centrale vergrendeling 3 24.
binnenzijde van het bestuurders‐
portier.
Sleutels, portieren en ruiten 33
Handsfree bediening met behulp van de elektronische sleutel zich buiten
de bewegingssensor onder de 9 Gevaar de auto bevinden, binnen ongeveer
achterbumper één meter van de achterklep.
Raak tijdens de handsfree bedie‐
ning geen voertuigonderdelen
onder de auto aan. Er bestaat dan
gevaar voor verwonding vanwege
hete motoronderdelen.

Bediening met de tiptoets onder de


sierlijst van de achterklep

Beweeg uw voet heen en weer onder Om de klep te sluiten, drukt u op


de achterklep, onder het gedeelte dat C in de geopende achterklep totdat
in de afbeelding is gemarkeerd. Bij de achterklep begint te bewegen.
auto's met parkeerhulp bevindt dit
gebied zich onder de sensor die zicht‐
baar is. Houd uw voet niet langer
onder de bumper en beweeg niet te
langzaam. De elektronische sleutel
moet zich buiten de auto bevinden, Om de achterklep te openen, drukt u
binnen ongeveer één meter van de op de tiptoets onder de achterkleplijst
achterklep. totdat de achterklep begint te bewe‐
gen. Als de auto is afgesloten, moet
34 Sleutels, portieren en ruiten
Bediening met de schakelaar aan de ● Druk op C op de geopende ● Normale modus MAX: Elektri‐
binnenzijde van het achterklep, of: sche achterklep opent tot maxi‐
bestuurdersportier ● Druk op C aan de binnenzijde male hoogte.
van het bestuurdersportier. ● Tussenmodus 3/4: Elektrische
De bewegingsrichting wordt omge‐ achterklep opent tot een vermin‐
draaid als u nogmaals op een van de derde hoogte, die u kunt instel‐
schakelaars drukt. len.
● Modus Off: Achterklep kan alleen
Gebruiksmodi handmatig worden bediend.
De elektrische achterklep heeft drie
gebruiksmodi die u met de schake‐ Verminderde openingshoogte in
laar C in het bestuurdersportier tussenmodus instellen
bedient. Draai aan de schakelaar om 1. Draai de modusschakelaar naar
de modus te veranderen: 3/4.
2. Open de elektrische achterklep
Druk op C aan de binnenzijde van met één van de schakelaars.
het bestuurdersportier totdat de 3. Stop de klep op de gewenste
achterklep begint te openen of te slui‐ hoogte door één van de schake‐
ten. laars in te drukken. Zet de stil‐
staande achterklep zo nodig met
Stoppen of van richting veranderen de hand in de gewenste stand.
Beweging van de achterklep onmid‐
dellijk stoppen:
● Druk eenmaal op X van de elek‐
tronische sleutel, of:
● Druk op de tiptoets onder de sier‐
lijst van de achterklep, of:
Sleutels, portieren en ruiten 35
Wanneer u het stelwiel in het bestuur‐ De beveiligingsfunctie wordt kenbaar
dersportier naar de tussenmodus gemaakt door een geluidssignaal.
3/4 draait, zal de elektrische achter‐ Verwijder alle obstakels voordat u
klep opengaan tot aan de nieuw inge‐ verdergaat met de elektrische bedie‐
stelde positie. ning.
De achterklep kan alleen geopend Als de auto in de fabriek is uitgerust
blijven als er een minimale hoogte is met een trekhaak en er een aanhan‐
overschreden (minimale openings‐ ger elektrisch wordt aangesloten, kan
hoek van 30°). U kunt geen openings‐ de elektrische achterklep uitsluitend
hoogte programmeren die een lagere worden geopend met de tiptoetsscha‐
hoogte oplevert. kelaar of gesloten met G in de
Beveiligingsfunctie geopende achterklep. Zorg ervoor dat
4. Houd de toets C aan de er geen obstakels in het bewegings‐
binnenkant van de geopende Wanneer de elektrische achterklep
gebied staan.
achterklep drie seconden inge‐ tijdens het openen of sluiten een
drukt. obstakel raakt, keert de klep automa‐ Overbelasting
tisch een stukje om. Bij meerdere Als de elektrische achterklep
Let op obstakels tijdens één beweging wordt
De openingshoogte moet met de herhaald met korte tussenpozen
de functie gedeactiveerd. In dat geval wordt bediend, wordt de functie enige
auto op de grond worden gepro‐ moet u de achterklep met de hand
grammeerd. tijd uitgeschakeld. Beweeg de achter‐
openen of sluiten. klep handbediend naar de eindstand
U hoort een geluidssignaal en de rich‐ De elektrische achterklep heeft om het systeem te resetten.
tingaanwijzers knipperen wanneer de beknellingssensoren langs de zijran‐
nieuwe instelling is opgeslagen. De den. Herkennen deze sensoren een
verlaagde hoogte kan alleen worden obstakel tussen de achterklep en de
ingesteld bij een openingshoek van carrosserie, dan opent de achterklep
meer dan 30°. tot u deze weer activeert of handma‐
tig sluit.
36 Sleutels, portieren en ruiten
Algemene tips voor de Let op
De elektrische achterklep wordt
Antidiefstalbeveiliging
achterklepbediening
gedeactiveerd wanneer de accu
bijna ontladen is. In dit geval is het
Vergrendelingssysteem
9 Gevaar
mogelijk dat de achterklep zelfs niet
met de hand bediend kan worden. 9 Waarschuwing
Niet met een geopende of op een
kier staande achterklep rijden, Let op Niet inschakelen als er zich perso‐
bijv. bij het vervoer van omvang‐ Wanneer de elektrische achterklep nen in de auto bevinden! Ontgren‐
rijke bagage, omdat er dan giftige, niet werkt en alle portieren ontgren‐ delen van de binnenzijde is niet
onzichtbare en reukloze uitlaat‐ deld zijn, kunt u de achterklep alleen mogelijk.
gassen de auto kunnen binnen‐ met de hand bedienen. In dit geval
dringen. Hierdoor kunt u bewuste‐ kost het aanzienlijk meer moeite om Alle portieren worden tegen openen
loos raken en zelfs sterven. de achterklep met de hand te sluiten. beveiligd. Voor activering van het
Let op systeem moeten alle portieren geslo‐
Bij lage buitentemperaturen gaat de ten zijn.
Voorzichtig
achterklep wellicht niet vanzelf Bij het ontgrendelen van de auto
Voordat u de achterklep opent, geheel open. Til de achterklep in dat wordt de mechanische diefstalbevei‐
moet u belemmeringgen in de geval met de hand tot in de normale liging uitgeschakeld. Dit is niet moge‐
hoogte controleren, zoals een eindstand. lijk met de centrale vergrendelings‐
garagedeur, om schade aan de knop.
achterklep te voorkomen. Contro‐
leer altijd het bewegingsgebied
boven en achter de achterklep.

Let op
Afhankelijk van het gewicht van
eventueel gemonteerde accessoi‐
res blijft de achterklep mogelijk niet
in geopende stand staan.
Sleutels, portieren en ruiten 37
Inschakelen Inschakelen ● Handzender of elektronische
sleutel: rechtstreeks door e twee
Alle portieren moeten gesloten zijn en keer binnen vijf seconden in te
de elektronische sleutel of het elek‐ drukken.
tronische sleutelsysteem mag niet in
de auto blijven. Anders kan het ● Elektronisch sleutelsysteem met
systeem niet worden geactiveerd. ingeschakelde passieve vergren‐
deling: werkt kort na passieve
● Handzender: werkt automatisch vergrendeling.
30 seconden na het vergrende‐
len van de auto door één keer op Let op
e te drukken. Wijzigingen in het interieur, zoals het
aanbrengen van stoelhoezen en het
● Elektronisch sleutelsysteem:
openen van de ruiten of het zonne‐
werkt automatisch 30 seconden
dak, zijn mogelijk van invloed op de
na het vergrendelen van de auto
interieurbewaking.
Druk binnen vijf seconden tweemaal door op de knop op een buiten‐
op e van de handzender. kruk te drukken.

Diefstalalarmsysteem
Het alarmsysteem is gecombineerd
met het vergrendelingssysteem.
Het bewaakt:
● portieren, achterklep, motorkap
● interieur en aangrenzende baga‐
geruimte
● hellingshoek van de auto, zoals
bij het wegslepen
● contact
38 Sleutels, portieren en ruiten
Inschakelen zonder bewaking 3. Portieren sluiten. Status tijdens de eerste
passagiersruimte en hellingshoek 4. Diefstalalarmsysteem inschake‐ 30 seconden na het activeren van het
auto len. alarmsysteem:
Het statusbericht verschijnt op het Led : test, inschakelvertraging
Driver Information Centre. aan
Led : portieren, achterklep of
Status-led knip‐ motorkap niet goed dicht,
pert eventuele systeemstoring
snel
Status nadat systeem is geactiveerd:
Led knip‐ : systeem is geactiveerd
pert lang‐
zaam
Bij storingen de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Schakel de bewaking van het interi‐
eur en de hellingshoek van de auto uit Uitschakelen
als u huisdieren in de auto achterlaat,
om te voorkomen dat hoge ultrasone Handzender: Bij het ontgrendelen
tonen of bewegingen het alarm acti‐ De status-led is geïntegreerd in de van de auto door indrukken van c
veren. Schakel ze ook uit wanneer de sensor boven op het instrumentenpa‐ wordt het diefstalalarmsysteem
auto op een veerboot of een trein neel. gedeactiveerd.
staat.
1. Sluit de achterklep, de motorkap,
de ruiten en het zonnedak.
2. Druk op o. De led in de knop
o brandt maximaal
tien minuten.
Sleutels, portieren en ruiten 39
Alarm schakel het contact in en uit en
ontkoppel de accu van de auto binnen
Bij het activeren klinkt de alarmclaxon 15 seconden.
en gaan de alarmknipperlichten tege‐
lijkertijd knipperen. Het aantal en de
duur van de alarmsignalen zijn voor‐ Startbeveiliging
geschreven door de wetgever. Het systeem is onderdeel van de
Het diefstalalarmsysteem kan contactschakelaar en het controleert
worden gedeactiveerd door c in te of de auto met de gebruikte sleutel
drukken, op de schakelaar op de mag worden gestart.
portierhandgreep te drukken (met De startbeveiliging activeert zichzelf
elektronisch sleutelsysteem) of door automatisch nadat u de sleutel uit de
het contact in te schakelen. contactschakelaar hebt gehaald.
Elektronisch sleutelsysteem: Bij het
ontgrendelen van de auto met de Wanneer het alarm is afgegaan Knippert controlelamp d nadat het
knop op één van de buitenkrukken zonder dat de bestuurder het heeft contact is ingeschakeld, dan is er een
wordt het diefstalalarmsysteem uitgeschakeld, geven de alarmknip‐ storing in het systeem: de auto kan
gedeactiveerd. perlichten dat aan. Ze lichten bij het niet worden gestart. Contact uitscha‐
ontgrendelen van de auto met de kelen en opnieuw proberen te starten.
De elektronische sleutel moet zich handzender driemaal kort achtereen
binnen een bereik van ongeveer één Als de controlelamp d blijft knippe‐
op. Bovendien verschijnt er na
meter van het betreffende portier ren, kunt u proberen om de motor met
inschakeling van het contact een
buiten de auto bevinden. de reservesleutel te starten en
waarschuwingsbericht op het Driver
Het systeem wordt niet gedeactiveerd daarna de hulp van een werkplaats
Information Center.
door het bestuurdersportier te inroepen.
Boordinformatie 3 126.
ontgrendelen met de sleutel of met de Let op
centrale vergrendelingsknop in het Als de accu van de auto moet worden RFiD-tags (Radio Frequency Identi‐
interieur. ontkoppeld (bijv. voor onderhouds‐ fication) kunnen de werking van de
werkzaamheden), moet de alarmsi‐ sleutel storen. Houd de tag bij het
rene als volgt worden gedeactiveerd: starten uit de buurt van de sleutel.
40 Sleutels, portieren en ruiten
Let op
De startbeveiliging vergrendelt de
Buitenspiegels Selecteer de gewenste buitenspiegel
door de knop naar links (L) of rechts
portieren niet. Vergrendel daarom (R) te draaien. Beweeg daarna de
steeds na het verlaten van de auto
Bolle vorm knop om de spiegel te verstellen.
de portieren en schakel het diefstal‐ De bolle buitenspiegel aan de
In de stand o is geen enkele spiegel
alarmsysteem in 3 24, 3 37. bestuurderskant bevat een asferisch
geselecteerd.
deel en heeft een kleinere dode hoek.
Controlelamp d 3 116. Door de vorm van de spiegel lijken
voorwerpen kleiner dan ze zijn, waar‐ Inklapbare spiegels
door afstanden moeilijker zijn in te
schatten.
Blindehoeksysteem 3 214.

Elektrische verstelling

Voor de veiligheid van voetgangers


klappen de buitenspiegels bij aansto‐
ten vanaf een bepaalde kracht weg uit
de normale stand. Spiegel dan door
licht op de spiegelbehuizing te druk‐
ken terugduwen.
Sleutels, portieren en ruiten 41
Elektrisch inklappen Verwarmde spiegels Binnenspiegel
Handmatige dimfunctie

Zet de knop op o en duw de knop c Om in te schakelen Ü indrukken.


daarna in. Beide buitenspiegels klap‐
De verwarming werkt bij een draai‐
pen nu in. Om verblinding te verminderen, de
ende motor en wordt na korte tijd
Druk nogmaals op de knop - beide automatisch uitgeschakeld. hendel aan de onderkant van de spie‐
buitenspiegels keren nu terug naar de gelbehuizing bijstellen.
oorspronkelijke stand.
Wanneer u een elektrisch ingeklapte
spiegel met de hand uitklapt, wordt
door het omlaagduwen van de knop
alleen de andere spiegel elektrisch
uitgeklapt.
42 Sleutels, portieren en ruiten

Automatische dimfunctie Ruiten Handbediende ruiten


De portierruiten kunnen met de hand‐
Voorruit slingers worden geopend of gesloten.
Stickers op de voorruit
Elektrisch bediende ruiten
Breng geen stickers, zoals tolvignet‐
ten of soortgelijke stickers, rondom 9 Waarschuwing
de binnenspiegel op de voorruit aan.
Anders kunnen de detectiezone van Wees voorzichtig bij het gebruik
de sensor en het zichtveld van de van de elektrische ruitbediening.
camera in de spiegelbehuizing kleiner Er bestaat verwondingsgevaar,
worden. met name voor kinderen.
Vervanging van voorruit Als er achterin kinderen zitten,
Verblinding 's nachts door achterop‐ moet u de kinderbeveiliging van
komend verkeer wordt automatisch Voorzichtig de elektrische ruitbediening
verminderd. inschakelen.
Als de auto met een vooruitzicht‐ Ruiten tijdens het sluiten goed in
camera voor de bestuurderson‐ de gaten houden. Ervoor zorgen
dersteuningssystemen uitgevoerd dat niets of niemand bekneld
is, is het zeer belangrijk dat een raakt.
eventuele vervanging van de voor‐
ruit precies volgens de specifica‐ Schakel het contact in om de elek‐
ties van Opel plaatsvindt. Anders trisch bediende ruiten te bedienen.
werken deze systemen wellicht Vertraagde uitschakeling stroom
niet goed en bestaat het risico van 3 166.
onverwacht gedrag en/of berich‐
ten van deze systemen.
Sleutels, portieren en ruiten 43
Beveiligingsfunctie Kinderbeveiliging voor
Stuit de ruit tijdens het automatisch
achterportierruiten
sluiten boven de middelste stand op
weerstand, dan stopt het sluiten
onmiddellijk en beweegt de ruit weer
omlaag.
Beveiligingsfunctie negeren
Bij een stroeve werking door ijsvor‐
ming e.d. het contact inschakelen en
vervolgens de schakelaar tot aan de
eerste vergrendeling trekken en vast‐
Druk de schakelaar van de desbetref‐
houden. De ruit gaat omhoog zonder
fende ruit in om de ruit te openen of
geactiveerde beveiligingsfunctie. Om
trek aan de schakelaar om de ruit te
de beweging te stoppen, laat u de Druk z in om de achterste elektri‐
sluiten.
schakelaar los. sche portierruiten te deactiveren; de
Knop een stukje indrukken of uittrek‐
led licht op. Druk voor het activeren
ken: ruit gaat omhoog of omlaag
nogmaals op z.
zolang u de schakelaar bedient.
Knop zover mogelijk indrukken of Ruiten van de buitenzijde
uittrekken en loslaten: ruit gaat auto‐ bedienen
matisch omhoog of omlaag met geac‐
tiveerde beveiligingsfunctie. U stopt De ruiten zijn met de handzender van
de ruit door de schakelaar nogmaals de buitenzijde te openen en sluiten.
in dezelfde richting te bedienen.
44 Sleutels, portieren en ruiten
Elektrisch bediende ruiten Achterruitverwarming
initialiseren
Als u de ruiten niet automatisch kunt
sluiten (bijv. na het loskoppelen van
de accu), verschijnt er een waarschu‐
wingstekst op het Driver Information
Center.
Boordinformatie 3 126.
Activeer de ruitelektronica als volgt:
1. Portieren sluiten.
2. Contact inschakelen.
Houd c ingedrukt om de ruiten te
openen. 3. Trek aan de schakelaar totdat de
ruit gesloten is en blijf nog Om in te schakelen Ü indrukken.
Houd e ingedrukt om de ruiten te slui‐ twee seconden eraan trekken.
ten. De verwarming werkt bij een draai‐
4. Duw tegen de schakelaar tot de ende motor en wordt na korte tijd
Laat de knop los om de ruit te stop‐ ruit helemaal is geopend en blijf
pen. automatisch uitgeschakeld.
nog twee seconden duwen.
Als de ruiten volledig geopend of 5. Deze handeling uitvoeren voor
gesloten zijn, lichten de alarmknip‐ Zonnekleppen
alle ruiten.
perlichten tweemaal op. Om verblinding te vermijden kunnen
de zonnekleppen worden neerge‐
Overbelasting klapt en opzij worden gedraaid.
Door herhaalde, snel opeenvolgende Afdekkingen van eventueel in de
bediening wordt de stroomvoorzie‐ zonnekleppen aanwezige make-
ning van de ruitbediening enige tijd upspiegels tijdens het rijden gesloten
onderbroken. houden.
Sleutels, portieren en ruiten 45
Aan de achterkant van de zonneklep
zit een kaartjeshouder.
Dak Openen of sluiten
Druk p of r tot aan de eerste klik
Zonnedak in: zonnedak wordt geopend of geslo‐
ten zolang u de schakelaar bedient.
9 Waarschuwing Druk p of r stevig tot de tweede
klik in en laat hem los: het zonne‐
Wees voorzichtig bij het gebruik
scherm gaat automatisch omhoog of
van het zonnedak. Er bestaat
omlaag. Tijdens het sluiten is de
verwondingsgevaar, met name
veiligheidsfunctie ingeschakeld. Om
voor kinderen.
de beweging te stoppen, drukt u
Bewegende onderdelen tijdens de nogmaals op de schakelaar.
bediening goed in de gaten
houden. Ervoor zorgen dat niets of Omhoog of sluiten
niemand bekneld raakt.
Druk op q of r: het zonnedak
wordt automatisch geopend of geslo‐
Schakel het contact in om het zonne‐
ten. Tijdens het sluiten is de veilig‐
dak te bedienen.
heidsfunctie ingeschakeld.
Zonnescherm
Het zonnescherm wordt handmatig
bediend.
Schuif het zonnescherm open of
dicht. Wanneer het zonnedak open‐
staat, is het zonnescherm altijd open.
46 Sleutels, portieren en ruiten
Algemene tips
Beveiligingsfunctie
Stuit het zonnedak tijdens het auto‐
matisch sluiten op een obstakel, dan
stopt het meteen en gaat het weer
open.
Beveiligingsfunctie negeren
Wanneer het sluiten moeilijk gaat,
bijv. vanwege ijs, dan moet u de scha‐
kelaar r zover mogelijk indrukken
en vasthouden. Het zonnedak sluit
met gedeactiveerde beveiligingsfunc‐ Houd e ingedrukt om het zonnedak te
tie. Om de beweging te stoppen, laat sluiten.
u de schakelaar los. Laat de knop los om de beweging te
stoppen.
Zonnedak van de buitenzijde sluiten
U kunt het zonnedak op afstand van Initialisatie na een
de buitenzijde sluiten. stroomonderbreking
Na een stroomonderbreking kan het
zonnedak slechts beperkt bediend
worden. Laat het systeem initialiseren
door uw garage.
Stoelen, veiligheidssystemen 47

Stoelen, Kinderveiligheidssystemen .......... 67


Inbouwposities kinderveilig‐
Hoofdsteunen
veiligheidssysteme heidssystemen ......................... 70
Stand
n
9 Waarschuwing

Hoofdsteunen .............................. 47 Alleen met correct ingestelde


hoofdsteunen rijden.
Voorstoelen .................................. 49
Stoelpositie ................................ 49
Handmatige stoelverstelling ...... 50
Elektrische stoelverstelling ........ 52
Armsteun ................................... 55
Verwarming ............................... 56
Ventilatie .................................... 56
Massage .................................... 57
Achterbank ................................... 57
Armsteun ................................... 57
Verwarming ............................... 58
Veiligheidsgordels ....................... 58
Driepuntsgordel ......................... 59
Airbagsysteem ............................. 61 De bovenzijde van de hoofdsteun
Frontaal airbagsysteem ............. 64 moet op gelijke hoogte zijn als de
Zijdelings airbagsysteem ........... 64 bovenzijde van het hoofd. Is dit bij
Gordijnairbagsysteem ............... 65 zeer lange personen niet mogelijk,
Airbag deactiveren .................... 65 dan de hoofdsteun in de hoogste
48 Stoelen, veiligheidssystemen
stand zetten (bij zeer kleine personen Hoofdsteunen van achterbank
de hoofdsteun juist in de laagste
stand zetten).
Instellen
Hoofdsteunen van voorstoelen

Druk beide pallen in, trek de hoofd‐


steun omhoog en verwijder deze.
Hoogteverstelling
Hoofdsteun omhoogtrekken of borg‐
veren indrukken om hoofdsteun te
ontgrendelen en omlaag te schuiven.
Hoofdsteunen achter wegnemen
Hoogteverstelling Bijvoorbeeld om de bagageruimte te
Druk op de ontgrendelingsknop, stel verlengen 3 76.
de hoogte in en klik deze vast.
Stoelen, veiligheidssystemen 49

Voorstoelen ● Met schouders zo ver mogelijk


tegen de rugleuning zitten. Stel
de hoek van de rugleuning zo in
Stoelpositie dat u het stuurwiel gemakkelijk
met licht gebogen armen kunt
9 Waarschuwing vastpakken. Bij het verdraaien
van het stuurwiel, contact blijven
Alleen met een correct ingestelde houden tussen schouders en
stoel rijden. rugleuning. De rugleuning mag
niet te ver achteroverhellen. De
9 Gevaar aanbevolen hellingshoek
bedraagt maximaal ca. 25°.
Altijd op minstens 25 cm afstand ● Met zitvlak zo ver mogelijk tegen ● Stel de stoel en het stuur zodanig
van het stuurwiel zitten zodat de de rugleuning zitten. De afstand op elkaar af dat wanneer uw pols
airbag veilig in werking kan treden. tot de pedalen zo instellen dat de bovenop het stuur rust, uw arm
benen bij het volledig intrappen volledig is gestrekt en uw schou‐
van de pedalen licht gebogen ders de rugleuning raken.
9 Waarschuwing
zijn. De passagiersstoel zo ver ● Stuurwiel instellen 3 94.
Stoelen nooit tijdens het rijden mogelijk naar achteren schuiven. ● Hoofdsteun instellen 3 47.
verstellen, omdat ze ongecontro‐ ● Zithoogte zo instellen, dat u ● De instelbare dijbeensteun zo
leerd kunnen bewegen. rondom een goed zicht hebt en instellen dat de afstand tussen de
alle instrumenten goed kunt afle‐ rand van de zitting en de knie‐
zen. Tussen hoofd en dakframe holte ca. twee vingers breed is.
9 Waarschuwing moet minstens een handbreed
tussenruimte zitten. Uw dijen ● Lendensteun zo instellen dat
Nooit voorwerpen onder de stoe‐ dienen licht op de zitting rusten, deze de natuurlijke vorm van de
len plaatsen. zonder druk uit te oefenen. wervelkolom ondersteunt.
50 Stoelen, veiligheidssystemen

Handmatige stoelverstelling Hoek van rugleuning Zithoogte


Zorg bij het rijden dat de stoelen en
rugleuningen altijd vastgeklikt zijn.
Verstelling in de lengterichting

Aan handwiel draaien. Bij het verstel‐ Pompbeweging van de hendel


len de rugleuning niet belasten. omhoog : stoel omhoog
omlaag : stoel omlaag

Aan handgreep trekken, stoel


verschuiven, handgreep loslaten.
Probeer de stoel heen en weer te
bewegen om na te gaan of deze op
zijn plaats zit.
Stoelen, veiligheidssystemen 51
Zithoek Lendensteun Verstelbare dijbeensteun

Druk op de schakelaar Stel de lendensteun naar uw Trek aan de hendel en verschuif de


boven : voorkant omhoog persoonlijke wens af met de vierweg‐ dijbeensteun.
onder : voorkant omlaag schakelaar.
Lendensteun omhoog en omlaag:
duw de schakelaar omhoog of
omlaag.
Meer of minder ondersteuning: duw
de schakelaar naar voren of
achteren.
52 Stoelen, veiligheidssystemen

Elektrische stoelverstelling Duw de schakelaar naar voren/ Zithoek


achteren.
9 Waarschuwing Zithoogte
Wees voorzichtig met de elektri‐
sche stoelverstelling. Er bestaat
gevaar voor letsel, vooral voor
kinderen. Er kunnen voorwerpen
bekneld raken.
Houd de stoelen tijdens het
verstellen goed in de gaten. Inzit‐
tenden dienen hierover ingelicht te
worden.
Kantel het voorste gedeelte van scha‐
Verstelling in de lengterichting kelaar omhoog/omlaag.
Duw de schakelaar omhoog/omlaag.
Stoelen, veiligheidssystemen 53
Hoek van rugleuning Lendensteun Verstelbare dijbeensteun

Kantel de schakelaar naar voren/ Stel de lendensteun naar uw Trek aan de hendel en verschuif de
achteren. persoonlijke wens af met de vierweg dijbeensteun.
schakelaar.
Lendensteun omhoog en omlaag:
duw de schakelaar omhoog of
omlaag.
Meer of minder ondersteuning: duw
de schakelaar naar voren of
achteren.
54 Stoelen, veiligheidssystemen
Zijkussen Geheugenstanden automatisch
opvragen
Geheugenstanden worden toegewe‐
zen aan de desbetreffende afstands‐
bediening of elektronische sleutel.
De opgeslagen standen worden auto‐
matisch aangenomen wanneer het
contact wordt ingeschakeld.
U beëindigt de inname van de stand
door een van de knoppen voor het
geheugen of de elektrisch verstelbare
stoelen in te drukken.
Geheugenpositie opslaan Voorwaarde is wel dat Personalisatie
Stel de breedte van de rugleuning ● Verstel de bestuurdersstoel naar door bestuurder en Automatisch
naar wens af. wens. oproepen geheugen zijn geactiveerd
● Houd MEM en 1 of 2 tegelijkertijd in de persoonlijke instellingen op het
Druk op e om de breedte van de Info-Display.
rugleuning te verminderen. ingedrukt tot er een signaal klinkt.
Deze functie kan worden geactiveerd
Druk op d om de breedte van de Geheugenstanden opvragen of gedeactiveerd in de Persoonlijke
rugleuning te vergroten. Houd 1 of 2 ingedrukt tot de opgesla‐ instellingen.
gen stoelpositie is bereikt. Als de
Geheugenfunctie voor elektrische Selecteer de betreffende instelling in
toets tijdens het bewegen van de
stoelverstelling het menu Voertuig op het Info-
stoel wordt losgelaten, wordt het
Display.
U kunt twee verschillende bestuur‐ opvragen geannuleerd.
Info-Display 3 123.
dersstoelinstellingen opslaan.
Persoonlijke instellingen 3 127.
Opgeslagen instellingen 3 24,
persoonlijke instellingen 3 127.
Stoelen, veiligheidssystemen 55
Uitstaphulp Info-Display 3 123. Armsteun
Voor comfortabel uitstappen beweegt Persoonlijke instellingen 3 127.
de elektrisch verstelbare bestuur‐
dersstoel bij een stilstaande auto Beveiligingsfunctie
naar achteren. Als de bestuurdersstoel in de bewe‐
Schakel de uitstaphulp als volgt in: ging op weerstand stuit, kan het
opvragen stoppen. Nadat u de belem‐
● zet de keuzehendel in stand P
mering hebt verwijderd, houdt u de
(automatische versnellingsbak)
geheugenstandtoets twee seconden
● trek de handrem aan (handge‐ ingedrukt. Probeer de geheugen‐
schakelde versnellingsbak) stand weer op te vragen. Raadpleeg
● schakel het contact uit een werkplaats als het opvragen niet
● verwijder de sleutel uit het werkt.
contact Overbelasting
● open het bestuurdersportier De armsteun kan 10 cm naar voren
Wordt de stoelverstelling elektrisch worden geschoven. Onder de
Als het portier al open is, schakel dan overbelast, dan wordt de stroomvoor‐ armsteun zit een opbergruimte.
het contact uit om de uitstaphulp te ziening automatisch enige tijd onder‐
activeren. broken. Opbergruimte armsteun 3 75.
U beëindigt de inname van de stand Let op
door een van de knoppen voor het Na een ongeluk waarin de airbags
geheugen of de elektrisch verstelbare zijn geactiveerd, worden de geheu‐
stoelen in te drukken. genfunctie van elke positieknop
Deze functie kan worden geactiveerd uitgeschakeld.
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen.
Selecteer de betreffende instelling in
het menu Voertuig op het Info-
Display.
56 Stoelen, veiligheidssystemen

Verwarming Stop/Start-systeem 3 168. Als de passagiersstoel niet bezet is,


schakelt de automatische stoelver‐
Automatische stoelverwarming warming de verwarming voor die stoel
Afhankelijk van de apparatuur, kunt u niet in.
de automatische stoelverwarming in U kunt de stoelverwarmingstoetsen
het menu met persoonlijke instellin‐ op ieder willekeurig moment indruk‐
gen in het Info-Display inschakelen. ken om de automatische stoelverwar‐
Persoonlijke instellingen 3 127. ming voor de betreffende stoel uit te
schakelen en de stoelverwarming
Als deze optie is ingeschakeld, handmatig te bedienen.
worden de stoelen automatisch
verwarmd wanneer de motor wordt
gestart. De activering is gebaseerd Ventilatie
op verschillende parameters, zoals
de temperatuur in het interieur, de
Afhankelijk van de gewenste verwar‐
intensiteit en stand van de zon, en de
ming, ß van de desbetreffende stoel
temperatuurinstelling van de elektro‐
een of meerdere malen indrukken.
nische klimaatregeling voor de
Het controlelampje in de toets geeft
bestuurders- en passagierszijde.
de status aan.
Naarmate het interieur opwarmt,
Langdurig gebruik van de hoogste
wordt het verwarmingsniveau auto‐
instelling wordt afgeraden voor perso‐
matisch verlaagd tot de verwarming
nen met een gevoelige huid.
uiteindelijk wordt uitgeschakeld. Het
De stoelverwarming wordt automa‐ verwarmingsniveau tijdens de auto‐
tisch na 30 minuten automatisch van matische werking wordt door de
het hoogste op het medium niveau controlelampjes voor de stoelverwar‐
teruggezet. ming aangegeven.
De stoelverwarming werkt bij een
draaiende motor en tijdens een Auto‐
stop.
Stoelen, veiligheidssystemen 57
Afhankelijk van de gewenste ventila‐
tie, A van de desbetreffende stoel
Na tien minuten wordt de massage‐
functie automatisch uitgeschakeld.
Achterbank
een of meerdere malen indrukken. Armsteun
Het controlelampje in de toets geeft
de status aan.
Geventileerde stoelen werken bij een
draaiende motor en tijdens een Auto‐
stop.
Stop/Start-systeem 3 168.

Massage

Klap de armsteun omlaag.

Druk op c om de rugmassagefunctie
in te schakelen.
Druk nogmaals op c om de functie uit
te schakelen.
58 Stoelen, veiligheidssystemen

Verwarming Veiligheidsgordels 9 Waarschuwing


Veiligheidsgordel vóór elke rit
omdoen.
Inzittenden die geen gebruik
maken van de veiligheidsgordel
brengen bij eventuele aanrijdin‐
gen medepassagiers en zichzelf in
gevaar.

Veiligheidsgordels zijn bedoeld voor


gebruik door slechts één persoon
tegelijk. Kinderveiligheidssysteem
3 67.
Activeer de stoelverwarming door op
ß voor de betreffende achterstoel De veiligheidsgordels worden bij Alle onderdelen van het gordelsys‐
aan de zijkant te drukken. De active‐ stevig optrekken of krachtig remmen teem regelmatig op schade, veront‐
ring wordt aangeduid door de led in geblokkeerd om de inzittenden op reiniging en juiste werking controle‐
de knop. hun stoel te houden. Hierdoor neemt ren.
Druk nogmaals op ß om de stoelver‐ het gevaar voor letsel aanzienlijk af. Beschadigde onderdelen laten
warming uit te schakelen. vervangen. Na een aanrijding de
veiligheidsgordels en de gordelspan‐
Langdurig gebruik voor personen met
ners door een werkplaats laten
een gevoelige huid wordt afgeraden.
vervangen.
De stoelverwarming werkt bij een
draaiende motor en tijdens een Auto‐
stop.
Stop/Start-systeem 3 168.
Stoelen, veiligheidssystemen 59
Let op getrokken. De gordels van de buiten‐ Driepuntsgordel
Zorg dat de veiligheidsgordels niet ste zitplaatsen worden met één
door schoenen of voorwerpen met gordel per stoel strak getrokken. Omdoen
scherpe randen beschadigd raken
klem komen te zitten. Oprolautoma‐ 9 Waarschuwing
ten vrijhouden van vuil.
Onjuist handelen (bijv. het verwij‐
Gordelwaarschuwing
deren of aanbrengen van gordels)
Elke stoel is uitgerust met een gordel‐ kan de gordelspanners in werking
verklikker. Voor de voorstoelen zijn dit stellen.
de controlelampjes X en k, voor de
zitplaatsen achterin is dit het symbool Geactiveerde gordelspanners zijn te
X op het Driver Information Center herkennen aan de continu brandende
3 111. controlelamp v 3 112.
Geactiveerde gordelspanners door
Gordelkrachtbegrenzers een werkplaats laten vervangen.
De kracht die inwerkt op de carrosse‐ Gordelspanners worden slechts Gordel uit de oprolautomaat trekken,
rie wordt beperkt doordat de gordels eenmaal geactiveerd. zonder te verdraaien voor u langs
tijdens een botsing geleidelijk worden halen en de gesp in het slot steken.
Let op Heupgordel tijdens het rijden van tijd
ontspannen. Bevestig of monteer geen accessoi‐ tot tijd strak trekken door aan de
Gordelspanners res of andere voorwerpen die de schoudergordel te trekken.
werking van de gordelspanners
De veiligheidsgordels van de voor- en kunnen verstoren. Geen aanpassin‐
achterstoelen worden bij een gen aan onderdelen van de gordel‐
voldoende zware frontale botsing, of spanners aanbrengen, anders
een aanrijding van achteren of tegen vervalt de typegoedkeuring van de
de zijkant strakgetrokken. De gordels auto.
van de voorstoelen worden bij iedere
stoel met twee voorspanners strak
60 Stoelen, veiligheidssystemen
Losmaken Gebruik van de veiligheidsgordel
tijdens de zwangerschap

Loszittende kleding belemmert het


strak trekken van de gordel. Geen
voorwerpen zoals handtassen of Om de gordel los te maken, de rode
mobiele telefoons tussen de gordel knop van het gordelslot indrukken.
9 Waarschuwing
en uw lichaam leggen.
De heupgordel moet zo laag
9 Waarschuwing mogelijk over het bekken lopen
om druk op de buik te voorkomen.
De gordel niet over harde of breek‐
bare voorwerpen in de zakken van
uw kleding laten lopen.

Gordelverklikker X, k 3 111.
Stoelen, veiligheidssystemen 61

Airbagsysteem Elke airbag treedt slechts eenmaal


in werking. Geactiveerde airbags
onmiddellijk laten vervangen door
Het airbagsysteem bestaat uit meer‐
een werkplaats. Ook moeten even‐
dere afzonderlijke systemen afhanke‐
tueel het stuurwiel, het instrumen‐
lijk van de omvang van de uitrusting.
tenbord, plaatwerk, de portierafdich‐
Bij het activeren worden de airbags tingen, handgrepen en de stoelen
binnen enkele milliseconden gevuld. worden vervangen.
Ook het leeglopen van de airbags
Geen aanpassingen in het airbag‐
verloopt zo snel, dat dit tijdens een
systeem aanbrengen, anders
aanrijding vaak niet eens wordt opge‐
vervalt de typegoedkeuring van de
merkt.
auto.
9 Waarschuwing Bij het ontplooien van de airbags EN: NEVER use a rearward-facing
kunnen de vrijkomende hete gassen child restraint on a seat protected by
Wanneer de airbagsystemen brandwonden veroorzaken. an ACTIVE AIRBAG in front of it;
verkeerd worden gebruikt, kunnen DEATH or SERIOUS INJURY to the
Controlelamp v voor airbagsystemen
ze op een explosieve manier CHILD can occur.
3 112.
ontploffen. DE: Nach hinten gerichtete Kinder‐
Kinderveiligheidssystemen op de sitze NIEMALS auf einem Sitz
Let op passagiersstoel met verwenden, der durch einen davor
Ter hoogte van de middenconsole airbagsystemen befindlichen AKTIVEN AIRBAG
bevindt zich de regelelektronica van geschützt ist, da dies den TOD oder
het airbagsysteem en de gordel‐ Waarschuwing conform ECE R94.02: SCHWERE VERLETZUNGEN DES
spanners. In dit gebied geen magne‐ KINDES zur Folge haben kann.
tische voorwerpen plaatsen. FR: NE JAMAIS utiliser un siège d'en‐
Afdekkingen van airbags niet fant orienté vers l'arrière sur un siège
beplakken of met andere materialen protégé par un COUSSIN GONFLA‐
bedekken. BLE ACTIF placé devant lui, sous
62 Stoelen, veiligheidssystemen
peine d'infliger des BLESSURES SV: Använd ALDRIG en bakåtvänd EL: ΠΟΤΕ μη χρησιμοποιείτε παιδικό
GRAVES, voire MORTELLES à l'EN‐ barnstol på ett säte som skyddas med κάθισμα ασφαλείας με φορά προς τα
FANT. en framförvarande AKTIV AIRBAG. πίσω σε κάθισμα που προστατεύεται
ES: NUNCA utilice un sistema de DÖDSFALL eller ALLVARLIGA από μετωπικό ΕΝΕΡΓΟ ΑΕΡΟΣΑΚΟ,
retención infantil orientado hacia SKADOR kan drabba BARNET. διότι το παιδί μπορεί να υποστεί
atrás en un asiento protegido por un FI: ÄLÄ KOSKAAN sijoita taaksepäin ΘΑΝΑΣΙΜΟ ή ΣΟΒΑΡΟ
AIRBAG FRONTAL ACTIVO. Peligro suunnattua lasten turvaistuinta istui‐ ΤΡΑΥΜΑΤΙΣΜΟ.
de MUERTE o LESIONES GRAVES melle, jonka edessä on AKTIIVINEN PL: NIE WOLNO montować fotelika
para el NIÑO. TURVATYYNY, LAPSI VOI KUOLLA dziecięcego zwróconego tyłem do
RU: ЗАПРЕЩАЕТСЯ tai VAMMAUTUA VAKAVASTI. kierunku jazdy na fotelu, przed
устанавливать детское NO: Bakovervendt barnesikringsut‐ którym znajduje się WŁĄCZONA
удерживающее устройство лицом styr må ALDRI brukes på et sete med PODUSZKA POWIETRZNA. Niezas‐
назад на сиденье автомобиля, AKTIV KOLLISJONSPUTE foran, da tosowanie się do tego zalecenia
оборудованном фронтальной det kan føre til at BARNET utsettes for może być przyczyną ŚMIERCI lub
подушкой безопасности, если LIVSFARE og fare for ALVORLIGE POWAŻNYCH OBRAŻEŃ u
ПОДУШКА НЕ ОТКЛЮЧЕНА! Это SKADER. DZIECKA.
может привести к СМЕРТИ или PT: NUNCA use um sistema de TR: Arkaya bakan bir çocuk emniyet
СЕРЬЕЗНЫМ ТРАВМАМ retenção para crianças voltado para sistemini KESİNLİKLE önünde bir
РЕБЕНКА. trás num banco protegido com um AKTİF HAVA YASTIĞI ile korun‐
NL: Gebruik NOOIT een achterwaarts AIRBAG ACTIVO na frente do makta olan bir koltukta kullanmayınız.
gericht kinderzitje op een stoel met mesmo, poderá ocorrer a PERDA DE ÇOCUK ÖLEBİLİR veya AĞIR
een ACTIEVE AIRBAG ervoor, om VIDA ou FERIMENTOS GRAVES na ŞEKİLDE YARALANABİLİR.
DODELIJK of ERNSTIG LETSEL van CRIANÇA. UK: НІКОЛИ не використовуйте
het KIND te voorkomen. IT: Non usare mai un sistema di sicu‐ систему безпеки для дітей, що
DA: Brug ALDRIG en bagudvendt rezza per bambini rivolto all'indietro встановлюється обличчям назад,
autostol på et forsæde med AKTIV su un sedile protetto da AIRBAG на сидінні з УВІМКНЕНОЮ
AIRBAG, BARNET kan komme i ATTIVO di fronte ad esso: pericolo di ПОДУШКОЮ БЕЗПЕКИ, інакше це
LIVSFARE eller komme ALVORLIGT MORTE o LESIONI GRAVI per il
TIL SKADE. BAMBINO!
Stoelen, veiligheidssystemen 63
може призвести до СМЕРТІ чи MK: НИКОГАШ не користете детско SK: NIKDY nepoužívajte detskú
СЕРЙОЗНОГО ТРАВМУВАННЯ седиште свртено наназад на sedačku otočenú vzad na sedadle
ДИТИНИ. седиште заштитено со АКТИВНО chránenom AKTÍVNYM AIRBAGOM,
HU: SOHA ne használjon hátrafelé ВОЗДУШНО ПЕРНИЧЕ пред него, pretože môže dôjsť k SMRTI alebo
néző biztonsági gyerekülést előlről затоа што детето може ДА ЗАГИНЕ VÁŽNYM ZRANENIAM DIEŤAŤA.
AKTÍV LÉGZSÁKKAL védett ülésen, или да биде ТЕШКО ПОВРЕДЕНО. LT: JOKIU BŪDU nemontuokite atgal
mert a GYERMEK HALÁLÁT vagy BG: НИКОГА не използвайте atgręžtos vaiko tvirtinimo sistemos
KOMOLY SÉRÜLÉSÉT okozhatja. детска седалка, гледаща назад, sėdynėje, prieš kurią įrengta AKTYVI
HR: NIKADA nemojte koristiti sustav върху седалка, която е защитена ORO PAGALVĖ, nes VAIKAS GALI
zadržavanja za djecu okrenut prema чрез АКТИВНА ВЪЗДУШНА ŽŪTI arba RIMTAI SUSIŽALOTI.
natrag na sjedalu s AKTIVNIM ZRAČ‐ ВЪЗГЛАВНИЦА пред нея - може да LV: NEKĀDĀ GADĪJUMĀ neizmanto‐
NIM JASTUKOM ispred njega, to bi се стигне до СМЪРТ или jiet uz aizmuguri vērstu bērnu sēde‐
moglo dovesti do SMRTI ili OZBILJN‐ СЕРИОЗНО НАРАНЯВАНЕ на klīti sēdvietā, kas tiek aizsargāta ar
JIH OZLJEDA za DIJETE. ДЕТЕТО. tās priekšā uzstādītu AKTĪVU
SL: NIKOLI ne nameščajte otroškega RO: Nu utilizaţi NICIODATĂ un scaun DROŠĪBAS SPILVENU, jo pretējā
varnostnega sedeža, obrnjenega v pentru copil îndreptat spre partea din gadījumā BĒRNS var gūt SMAGAS
nasprotni smeri vožnje, na sedež z spate a maşinii pe un scaun protejat TRAUMAS vai IET BOJĀ.
AKTIVNO ČELNO ZRAČNO de un AIRBAG ACTIV în faţa sa; ET: ÄRGE kasutage tahapoole
BLAZINO, saj pri tem obstaja nevar‐ acest lucru poate duce la DECESUL suunatud lapseturvaistet istmel, mille
nost RESNIH ali SMRTNIH sau VĂTĂMAREA GRAVĂ a COPI‐ ees on AKTIIVSE TURVAPADJAGA
POŠKODB za OTROKA. LULUI. kaitstud iste, sest see võib põhjus‐
SR: NIKADA ne koristiti bezbednosni CS: NIKDY nepoužívejte dětský tada LAPSE SURMA või TÕSISE
sistem za decu u kome su deca okre‐ zádržný systém instalovaný proti VIGASTUSE.
nuta unazad na sedištu sa AKTIVNIM směru jízdy na sedadle, které je chrá‐ MT: QATT tuża trażżin għat-tfal li
VAZDUŠNIM JASTUKOM ispred něno před sedadlem AKTIVNÍM jħares lejn in-naħa ta’ wara fuq sit
sedišta zato što DETE može da AIRBAGEM. Mohlo by dojít k protett b’AIRBAG ATTIV quddiemu;
NASTRADA ili da se TEŠKO VÁŽNÉMU PORANĚNÍ nebo ÚMRTÍ dan jista’ jikkawża l-MEWT jew
POVREDI. DÍTĚTE. ĠRIEĦI SERJI lit-TFAL.
64 Stoelen, veiligheidssystemen
Behalve de waarschuwing conform Veiligheidsgordel correct omleg‐
ECE R94.02 moet een voorwaarts gen en goed vastzetten. Alleen
gericht kinderveiligheidssysteem dan kan de airbag bescherming
omwille van de veiligheid uitsluitend bieden.
worden gebruikt volgens de instruc‐
ties en beperkingen in de tabel
3 70. Zijdelings airbagsysteem
U vindt het airbaglabel aan beide
zijden van de zonneklep aan passa‐
gierszijde.
Airbag deactiveren 3 65.

De opgeblazen airbags vangen de


Frontaal airbagsysteem schok op waardoor het gevaar voor
Het frontairbagsysteem bestaan uit letsel aan het bovenlichaam en hoofd
een airbag in het stuurwiel en een van de inzittenden voorin de auto
airbag in het instrumentenpaneel aan aanzienlijk afneemt.
de passagierskant voorin. Deze zijn
te herkennen aan het opschrift 9 Waarschuwing
AIRBAG. Het zijairbagsysteem bestaat uit een
Het frontairbagsysteem treedt in Alleen bij een correcte zitpositie is airbag in de rugleuning van beide
werking bij een voldoende krachtige optimale bescherming mogelijk. voorstoelen. Ze zijn te herkennen aan
aanrijding aan de voorzijde. Het Stoelpositie 3 49. het opschrift AIRBAG.
contact moet ingeschakeld zijn. Het zijairbagsysteem treedt in
Lichaamsdelen of voorwerpen uit
het werkingsgebied van de airbag werking bij een voldoende krachtige
houden. zijdelingse aanrijding. Het contact
moet ingeschakeld zijn.
Stoelen, veiligheidssystemen 65

Gordijnairbagsysteem 9 Waarschuwing
De hoofdairbags bestaan uit een
airbag aan weerskanten in het Lichaamsdelen of voorwerpen uit
dakframe. Ze zijn te herkennen aan het werkingsgebied van de airbag
het opschrift AIRBAG op de dakstij‐ houden.
len. De haken aan de handgrepen van
Het gordijnairbagsysteem treedt in het dakframe zijn alleen geschikt
werking bij een voldoende krachtige om lichte kledingstukken, zonder
zijdelingse aanrijding. Het contact kleerhangers, aan op te hangen.
moet ingeschakeld zijn. Geen voorwerpen in de kleding‐
stukken bewaren.
De opgeblazen airbags vangen de
schok op waardoor het gevaar voor Airbag deactiveren
letsel aan het bovenlichaam en de Het passagiersairbagsysteem vóór
heupen bij een zijdelingse aanrijding moet voor een kinderveiligheidssys‐
aanzienlijk afneemt. teem op de passagiersstoel worden
gedeactiveerd volgens de instructies
9 Waarschuwing in de tabel 3 70. Het zijairbag- en
het gordijnairbagsysteem, de gordel‐
Lichaamsdelen of voorwerpen uit voorspanners en alle airbagsystemen
het werkingsgebied van de airbag van de bestuurder blijven actief.
houden.
De opgeblazen airbags vangen de
Let op schok op waardoor het gevaar voor
Op de voorstoelen alleen stoelhoe‐ letsel aan het hoofd bij een zijdelingse
zen gebruiken die voor de auto zijn aanrijding aanzienlijk afneemt.
goedgekeurd. De airbags niet afdek‐
ken.
66 Stoelen, veiligheidssystemen
Indien beide conrolelampen tegelij‐
9 Gevaar kertijd branden zit er een storing in het
systeem. De systeemstatus wordt
Deactiveer de passagiersairbag niet aangeduid; er mag niemand op
uitsluitend bij gebruik van een de stoel van de voorpassagier
kinderveiligheidssystemen, vervoerd worden. Roep onmiddellijk
volgens de instructies en beper‐ de hulp van een werkplaats in.
kingen in de tabel 3 70.
Raadpleeg onmiddellijk een werk‐
Anders is er kans op dodelijk letsel plaats indien geen van beide contro‐
voor een persoon op de passa‐ lelampjes brandt.
giersstoel met een gedeacti‐
veerde airbag. Verander de status alleen tijdens stil‐
stand terwijl de ontsteking is uitge‐
U deactiveert het airbagsysteem van schakeld.
de voorpassagier met een slot aan de Status blijft actief tot de volgende
passagierszijde van het instrumen‐ verandering.
tenpaneel.
Controlelamp airbag-deactivering
Gebruik de contactsleutel om de posi‐ 3 112.
tie te kiezen:
* : airbag van voorpassagier is
OFF gedeactiveerd en gaat niet
af bij een aanrijding. Contro‐
lelampje *OFF brandt
voortdurend in de midden‐
console
V : airbag van voorpassagier is Als het controlelampje V ongeveer
ON actief 60 seconden na het inschakelen van
het contact oplicht, werkt het passa‐
giersairbagsysteem voor bij een
botsing.
Stoelen, veiligheidssystemen 67

Kinderveiligheidssyste‐ Houd u altijd aan de plaatselijke of


landelijke voorschriften. In sommige
ISOFIX-beugels
men landen is het gebruik van kindervei‐
ligheidssystemen op bepaalde
zitplaatsen verboden.
9 Gevaar
Kinderveiligheidssystemen kunnen
Bij gebruik van een achterwaarts worden vastgezet met:
gericht kinderveiligheidssysteem ● Driepuntsgordel
op de passagiersstoel voor moet ● ISOFIX-beugels
het airbagsysteem voor de passa‐
● Bevestigingsriem aan de boven‐
giersstoel voor gedeactiveerd zijn.
kant
Dit geldt ook voor bepaalde voor‐
waarts gerichte kinderveiligheids‐ Driepuntsgordel
systemen zoals aangegeven in de
tabellen 3 70. Kinderveiligheidssystemen kunnen Bevestig de voor de auto goedge‐
met een driepuntsgordel worden keurde ISOFIX-kinderveiligheidssys‐
vastgezet. Afhankelijk van de maat temen aan de ISOFIX-bevestigings‐
Airbag deactiveren 3 65, airbagstic‐
van het kinderveiligheidssysteem beugels. ISOFIX-veiligheidssyste‐
ker 3 61.
kunnen er maximaal drie exemplaren men voor specifieke auto's worden in
Wij raden een kinderveiligheidssys‐ de ISOFIX-tabel aangeduid met
op de achterzitplaatsen 3 70
teem aan dat specifiek voor de auto 3 70.
worden vastgezet.
is bedoeld. Neem contact op met uw
ISOFIX-bevestigingsbeugels zijn
werkplaats voor meer informatie.
aangeduid met een label op de
Wanneer u een kinderveiligheidssys‐ rugleuning.
teem gebruikt, moet u de gebruikers-
Een i-Size-kinderveiligheidssysteem
en montagehandleiding én de instruc‐
is een universeel ISOFIX-kindervei‐
ties bij het kinderveiligheidssysteem
ligheidssysteem volgens UN-bepa‐
opvolgen.
ling 129.
68 Stoelen, veiligheidssystemen
Alle i-Size-kinderveiligheidssyste‐ Bevestigingsogen bovenste riem Juiste systeem selecteren
men kunnen worden op alle stoelen
worden geplaatst die geschikt zijn Top-tether-bevestigingsogen worden De achterbank is de beste plaats om
voor i-Size; i-Size-tabel 3 70. aangeduid met het symbool : van een kinderzitje vast te maken.
een kinderzitje. Vervoer kinderen zo lang mogelijk
Er moet een bevestigingsriem aan de
bovenkant of een steunpoot ter tegen de rijrichting in. Hierdoor wordt
aanvulling op de ISOFIX-bevesti‐ de nog erg zwakke ruggengraat van
gingsbeugels worden gebruikt. het kind bij een ongeval minder
belast.
Geschikt zijn veiligheidssystemen die
voldoen aan de geldende UN ECE-
regelgeving. Raadpleeg de plaatse‐
lijke wetgeving en richtlijnen voor het
verplichte gebruik van kinderveilig‐
heidssystemen.
De volgende kinderveiligheidssyste‐
men worden aanbevolen voor de
Aanvullend op de ISOFIX-bevesti‐ volgende gewichtsklassen:
gingsbeugels zet u de bevestigings‐ Maxi Cosi Cabriofix voor kinderen tot
riem aan de bovenkant vast aan de 13 kg voor groep 0, groep 0+ en Duo
betreffende bevestigingsogen. Daar‐ Plus voor kinderen tussen 13 kg en
Op i-Size-kinderveiligheidssystemen bij moet de bijbehorende gordel 18 kg in groep I.
en autostoelen die zijn goedgekeurd tussen de glijstangen van de hoofd‐
voor i-Size is het i-Size-symbool Het kinderveiligheidssysteem dat u
steun lopen. gaat monteren, moet geschikt zijn
aangebracht; zie de afbeelding.
ISOFIX-kinderveiligheidssystemen voor het autotype.
uit de universele categorie worden in Het kinderveiligheidssysteem moet
de tabel aangeduid met IUF 3 70. op de correcte positie in de auto
worden gemonteerd, zie de onder‐
staande tabellen.
Stoelen, veiligheidssystemen 69
Laat kinderen alleen aan de trottoir‐
kant van de auto uit- en instappen.
Wanneer het kinderveiligheidssys‐
teem niet wordt gebruikt, moet u vast‐
zetten met een veiligheidsgordel of
verwijderen.
Let op
Kinderveiligheidssystemen niet
beplakken of met andere materialen
afdekken.
Een kinderveiligheidssysteem dat
tijdens een aanrijding werd belast
moet worden vervangen.
70 Stoelen, veiligheidssystemen

Inbouwposities kinderveiligheidssystemen
Toegestane opties voor het bevestigen van een kinderveiligheidssysteem met een driepuntsgordel
Op passagiersstoel
gedeactiveerde Op buitenste zitplaatsen Op middelste
Gewichtsklasse geactiveerde airbag airbag achterin zitplaats achterin
Groep 0: tot 10 kg X U1,2 U/L3 U
Groep 0+: tot 13 kg X U1,2 U/L3 U
Groep I: 9 tot 18 kg X U1,2 U/L3,4 U4
Groep II: 15 tot 25 kg U1,2 X U/L3,4 U4
Groep III: 22 tot 36 kg U1,2 X U/L3,4 U4

U : universeel bruikbaar in combinatie met een driepuntsgordel


L : geschikt voor bepaalde ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of 'semi-
universeel'. Het kinderveiligheidssysteem moet voor het specifieke voertuigtype zijn goedgekeurd (raadpleeg de
voertuigtypelijst van het kinderveiligheidssysteem)
X : kinderveiligheidssystemen zijn in deze gewichtsgroep niet toegestaan
1 : zo ver als nodig de stoel naar voren brengen en de hoek van de rugleuning naar een verticale stand brengen om te

verzekeren dat de gordel naar voren loopt vanaf het bovenste verankeringspunt
2 : zo ver als nodig de stoelhoogte omhoog brengen en de hoek van de rugleuning naar een verticale stand brengen om

te verzekeren dat de gordel strak zit aan de slotzijde


3 : de betreffende voorstoel vóór het kinderveiligheidssysteem zo ver als nodig naar voren brengen
4 : de betreffende hoofdsteun verstellen of verwijderen, indien nodig
Stoelen, veiligheidssystemen 71
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een ISOFIX-kinderveiligheidssysteem met ISOFIX-
beugels
Op passagiersstoel Op buitenste Op middelste
geactiveerde gedeacti‐ zitplaatsen zitplaats
Gewichtsklasse Maatklasse Bevestiging airbag veerde airbag achterin achterin
Groep 0: tot 10 kg G ISO/L2 X X X X
F ISO/L1 X X X X
E ISO/R1 X X IL3 X
Groep 0+: tot 13 kg E ISO/R1 X X IL3 X
D ISO/R2 X X IL3 X
C ISO/R3 X X IL3 X
Groep I: 9 tot 18 kg D ISO/R2 X X IL3,4 X
C ISO/R3 X X IL3,4 X
B ISO/F2 X X IL, IUF3,4 X
B1 ISO/F2X X X IL, IUF3,4 X
A ISO/F3 X X IL, IUF3,4 X
Groep II: 15 tot 25 kg X X IL3,4 X
Groep III: 22 tot 36 kg X X IL3,4 X
72 Stoelen, veiligheidssystemen
IL : geschikt voor bepaalde ISOFIX-veiligheidssystemen uit de categorieën 'specifieke auto', 'beperkt' of 'semi-univer‐
seel'. Het ISOFIX-veiligheidssysteem moet voor het specifieke voertuigtype zijn goedgekeurd (raadpleeg de voer‐
tuigtypelijst van het kinderveiligheidssysteem)
IUF : geschikt voor voorwaarts gerichte ISOFIX-kinderveiligheidssystemen uit de universele categorie, goedgekeurd voor
deze gewichtsklasse
X : geen ISOFIX kinderveiligheidssysteem goedgekeurd voor deze gewichtsklasse
1 : zo ver als nodig de stoel naar voren brengen en de hoek van de rugleuning naar een verticale stand brengen om
te verzekeren dat de gordel naar voren loopt vanaf het bovenste verankeringspunt
2 : zo ver als nodig de stoelhoogte omhoog brengen en de hoek van de rugleuning naar een verticale stand brengen
om te verzekeren dat de gordel strak zit aan de slotzijde
3 : de betreffende voorstoel vóór het kinderveiligheidssysteem zo ver als nodig naar voren brengen
4 : de betreffende hoofdsteun verstellen of verwijderen, indien nodig

ISOFIX maatklasse en zitgelegenheid


A - ISO/F3 : voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse
9 tot 18 kg
B - ISO/F2 : voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg
B1 - ISO/F2X : voorwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse 9 tot 18 kg
C - ISO/R3 : achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kinderen met max. lengte in de gewichtsklasse tot
18 kg
D - ISO/R2 : achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor kleinere kinderen in de gewichtsklasse tot 18 kg
E - ISO/R1 : achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem voor jonge kinderen in de gewichtsklasse tot 13 kg
F- ISO/L1 : achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem, links (babyzitje)
G - ISO/L2 : achterwaarts gericht kinderveiligheidssysteem, rechts (babyzitje)
Stoelen, veiligheidssystemen 73
Toegestane mogelijkheden voor de bevestiging van een i-Size-kinderveiligheidssysteem met ISOFIX-beugels
Op passagiersstoel
gedeactiveerde Op buitenste Op middelste
geactiveerde airbag airbag zitplaatsen achterin zitplaats achterin
i-Size- X X i-U X
kinderveiligheidssystemen

i - U : geschikt voor 'universele' i-Size voorwaarts of achterwaarts gerichte kinderveiligheidssystemen


X : stoelpositie niet geschikt voor 'universele' i-Size kinderveiligheidssystemen
74 Opbergen

Opbergen Opbergruimten Het handschoenenkastje is uitge‐


voerd met een penhouder, een
muntenbakje en een adapter voor de
Opbergvakken wielborgmoeren.
Opbergruimten ............................. 74 9 Waarschuwing In het handschoenenkastje kunnen
Opbergvakken ........................... 74 een cd-speler en gereedschap voor
Handschoenenkastje ................. 74 Berg geen zware of scherpe het verwijderen van de zekeringaf‐
Bekerhouders ............................ 74 objecten in de opbergruimten op. dekking samen met een elektriciteits‐
Opbergruimte voor .................... 75 Anders kan de klep van de stekker zijn geplaatst.
Armsteun met opbergruimte ...... 75 opbergruimte open gaan en Het handschoenenkastje tijdens het
Bagageruimte .............................. 76 kunnen de inzittenden bij krachtig rijden gesloten houden.
Bagageruimte-afdekking ........... 82 remmen, plotseling afslaan of een
Vloerplaat bagageruimte ........... 84 ongeval letsel door rondslinge‐
Sjorogen .................................... 85 rende voorwerpen oplopen.
Bekerhouders
FlexOrganizer ............................ 85
Veiligheidsnet ............................ 88 Handschoenenkastje
Gevarendriehoek ....................... 89
Verbanddoos ............................. 90
Dakdragersysteem ....................... 91
Dakdrager .................................. 91
Beladingsinformatie ..................... 91

De bekerhouders zitten in de midden‐


console.
Opbergen 75

Opbergruimte voor Armsteun met opbergruimte


Opbergruimte onder voorste
armsteun

Afhankelijk van de versie zijn er


bekerhouders aanwezig onder de
afdekking in de middenconsole. Naast het stuurwiel bevindt zich een
Schuif de afdekking naar achteren. opbergvak.

Druk op de toets om de armsteun


omhoog te klappen. De armsteun
moet in de achterste stand staan.
76 Opbergen

Bagageruimte Verlenging bagageruimte


(tweedelige achterbank), 5-deurs
Afhankelijk van de uitrusting is de hatchback
achterbank in twee of drie delen
verdeeld. U kunt alle delen neerklap‐
pen.
Voer zo nodig onderstaande stappen
uit voordat u de achterbank neerklapt:
● 5-deurs hatchback: verwijder de
bagageruimte-afdekking 3 82.
● Sports Tourer: verwijder het
rolscherm 3 82. ● De veiligheidsgordel uit de
● Duw de hoofdsteunen omlaag rugleuninggeleider nemen en
door de pal in te drukken en inge‐ achter de houder plaatsen zoals
drukt te houden 3 47. afgebeeld in de illustratie.
● Veiligheidsgordels van de buiten‐ ● U klapt de rugleuningen weer
● Verwijder de achterste hoofd‐ ste zitplaatsen door zijdelingse
steunen, zodat de rugleuningen omhoog door deze zo ver
houders leiden om beschadiging rechtop te zetten dat ze hoorbaar
volledig op de zittingen kunnen te voorkomen. Bij het neerklap‐
rusten 3 47. vastklikken.
pen van de rugleuningen de
veiligheidsgordels mee omlaag‐
trekken.
● Trek aan één kant of beide
buitenste kanten aan de ontgren‐
delingshendel en klap de rugleu‐
ningen neer op de zitting.
Opbergen 77

De rugleuningen zijn goed


Bij het te snel opklappen van de ● Trek aan de lus en klap de
vergrendeld wanneer het rode
rugleuning kan de veiligheidsgordel rugleuning van de middelste
merkteken dichtbij de ontgrende‐
van de middelste zitplaats geblok‐ zitplaats neer.
lingshendel niet meer zichtbaar
is. keerd raken. Ontgrendel het oprolme‐ ● Trek aan één kant of beide
chanisme door de veiligheidsgordel in buitenste kanten aan de ontgren‐
te steken of door deze ongeveer delingshendel en klap de rugleu‐
9 Waarschuwing 20 mm naar buiten te trekken en ningen neer op de zitting.
vervolgens los te laten.
Bij opklappen moet u zich ervan
verzekeren dat de rugleuningen Verlenging bagageruimte 9 Waarschuwing
stevig op hun plaats vergrendeld (driedelige achterbank), 5-deurs
zijn alvorens te gaan rijden. Het Voordat u de rugleuning van de
hatchback rechtse zitplaats neerklapt, moet
nalaten hiervan kan lichamelijk
letsel of schade aan de bagage of ● Klap de achterste armsteun de rugleuning van de middelste
de auto tot gevolg hebben bij omhoog. zitplaats worden neergeklapt.
krachtig remmen of een botsing. Gevaar voor letsel door de bout
die uit de binnenkant van de
leuning steekt.
78 Opbergen

De rugleuningen staan goed


● Veiligheidsgordels van de buiten‐ ● De veiligheidsgordel uit de
vergrendeld wanneer de rode
ste zitplaatsen door zijdelingse rugleuninggeleider nemen en
merktekens aan beide zijden
houders leiden om beschadiging achter de houder plaatsen zoals
dicht bij de ontgrendelingshendel
te voorkomen. Bij het neerklap‐ afgebeeld in de illustratie.
niet meer zichtbaar zijn.
pen van de rugleuningen de ● U klapt de rugleuningen weer
veiligheidsgordels mee omlaag‐ omhoog door deze zo ver
trekken. 9 Waarschuwing
rechtop te zetten dat ze hoorbaar
vastklikken. Bij opklappen moet u zich ervan
verzekeren dat de rugleuningen
stevig op hun plaats vergrendeld
zijn alvorens te gaan rijden. Het
nalaten hiervan kan lichamelijk
letsel of schade aan de bagage of
de auto tot gevolg hebben bij
krachtig remmen of een botsing.
Opbergen 79
Verlenging bagageruimte
(tweedelige achterbank), Sports
Tourer

Bij het te snel opklappen van de ● Trek aan één kant of beide
rugleuning kan de veiligheidsgordel buitenste kanten aan de ontgren‐
van de middelste zitplaats geblok‐ delingshendel en klap de rugleu‐
keerd raken. Ontgrendel het oprolme‐ ningen neer op de zitting.
chanisme door de veiligheidsgordel in ● Plaats de gespen van de buiten‐ ● U klapt de rugleuningen weer
te steken of door deze ongeveer ste veiligheidsgordels in de omhoog door deze zo ver
20 mm naar buiten te trekken en houders aan de zijkant om te rechtop te zetten dat ze hoorbaar
vervolgens los te laten. voorkomen dat de gordels vastklikken.
beschadigd raken; zie de afbeel‐
ding.
80 Opbergen

De rugleuningen staan goed


Bij het te snel opklappen van de ● Trek aan de lus en klap de
vergrendeld wanneer de rode
rugleuning kan de veiligheidsgordel rugleuning van de middelste
merktekens aan beide zijden
van de middelste zitplaats geblok‐ zitplaats neer.
dicht bij de ontgrendelingshendel
niet meer zichtbaar zijn. keerd raken. Ontgrendel het oprolme‐
chanisme door de veiligheidsgordel in
te steken of door deze ongeveer
9 Waarschuwing 20 mm naar buiten te trekken en
vervolgens los te laten.
Bij opklappen moet u zich ervan
verzekeren dat de rugleuningen Verlenging bagageruimte
stevig op hun plaats vergrendeld (driedelige achterbank), Sports
zijn alvorens te gaan rijden. Het
Tourer
nalaten hiervan kan lichamelijk
letsel of schade aan de bagage of ● Klap de centrale armsteun
de auto tot gevolg hebben bij achterin omhoog.
krachtig remmen of een botsing.
Opbergen 81
● Plaats de gespen van de buiten‐ zitplaats worden neergeklapt.
ste veiligheidsgordels in de Gevaar voor letsel door de bout 9 Waarschuwing
houders aan de zijkant om te die uit de binnenkant van de
voorkomen dat de gordels leuning steekt. Wees voorzichtig wanneer u de
beschadigd raken; zie de afbeel‐ rugleuning van de achterbank
ding. bedient vanuit de bagageruimte.
De rugleuning wordt met aanzien‐
lijke kracht neergeklapt. Er bestaat
verwondingsgevaar, met name
voor kinderen.
Zorg ervoor dat er niets aan de
zitplaatsen achterin is vastge‐
maakt of dat er niets op het stoel‐
kussen ligt.

● U klapt de rugleuningen weer


omhoog door deze zo ver
rechtop te zetten dat ze hoorbaar
● Of klap de rugleuning neer vanuit
vastklikken.
● Trek aan één kant of beide de bagageruimte: trek aan de
buitenste kanten aan de ontgren‐ hendel in de linker of rechter
delingshendel en klap de rugleu‐ zijwand van de bagageruimte om
ningen neer op de zitting. het desbetreffende deel van de
rugleuning van de achterbank
neer te klappen.
9 Waarschuwing
Voordat u de rugleuning van de
rechtse zitplaats neerklapt, moet
de rugleuning van de middelste
82 Opbergen
5-deurs hatchback
Demonteren

De rugleuningen staan goed


vergrendeld wanneer de rode Bij het te snel opklappen van de
merktekens aan beide zijden rugleuning kan de veiligheidsgordel
dicht bij de ontgrendelingshendel van de middelste zitplaats geblok‐
niet meer zichtbaar zijn. keerd raken. Ontgrendel het oprolme‐
Maak de ophangkoorden los uit de
chanisme door de veiligheidsgordel in
achterklep.
te steken of door deze ongeveer
9 Waarschuwing 20 mm naar buiten te trekken en
vervolgens los te laten.
Bij opklappen moet u zich ervan
verzekeren dat de rugleuningen
stevig op hun plaats vergrendeld Bagageruimte-afdekking
zijn alvorens te gaan rijden. Het Leg niets op de hoedenplank.
nalaten hiervan kan lichamelijk
letsel of schade aan de bagage of
de auto tot gevolg hebben bij
krachtig remmen of een botsing.
Opbergen 83
Rolscherm openen Rolscherm verwijderen

Til de afdekking achteraan op en duw


deze vooraan omhoog.
Trek de handgreep aan de achterkant Open het rolscherm.
Verwijder het deksel. van het rolscherm naar achter en Trek de ontgrendelingshendel aan de
omlaag. Deze rolt automatisch op. rechterkant omhoog en houd deze
Vastmaken
Steek de afdekking in de zijgeleiders vast. Til het rolscherm eerst aan de
en klap deze omlaag. Haak de rechterzijde op en verwijder hem uit
ophangkoorden aan de achterklep. de houders.

Sports Tourer
Rolscherm sluiten
Trek het rolscherm aan de handgreep
naar achteren en omhoog tot het
vastklikt in de houders aan de zijkant.
84 Opbergen
de rechterzijde van het rolscherm Sports Tourer
vast, plaats het in de uitsparing en klik
het vast.

Vloerplaat bagageruimte

5-deurs hatchback

U kunt het verwijderde rolscherm


opbergen onder de vloerplaat van de
Trek aan de handgreep en klap het
bagageruimte, zoals in de afbeelding
achterste deel van de afdekking naar
wordt getoond. Plaats eerst de linker‐
voren.
zijde van het opgerolde scherm in de
uitsparing rechtsvoor, trek de
ontgrendelingshendel omhoog en
plaats de rechterzijde in de uitsparing
rechtsvoor.
De vloerplaat van de bagageruimte
Vloerplaat bagageruimte 3 84. kan worden verwijderd. Trek de
afdekking aan de achterkant een
Rolscherm plaatsen stukje omhoog en draai hem een
Plaats de linkerzijde van het beetje naar een kant, alvorens hem te
rolscherm in de uitsparing, trek de verwijderen.
ontgrendelingshendel omhoog, houd
Opbergen 85
Plaats de opgevouwen afdekking Sports Tourer
achter de rugleuning van de achter‐
bank.

Sjorogen
De sjorogen dienen om voorwerpen
vast te zetten, bijv. met spanbanden
of een bagagenet.
5-deurs hatchback
Verwijder eerst de vloerplaat van de
bagageruimte om bij de sjorogen te Bij auto's met een bandenreparatie‐
komen. set bevinden de voorste sjorogen zich
onder de vloerplaat van de bagage‐ De sjorogen voor en achter bevinden
ruimte achter de achterbank. U kunt zich op de zijwanden. Klap de sjor‐
de sjorogen bereiken door de geper‐ ogen omhoog om ze te gebruiken en
foreerde onderdelen van de afdek‐ klap ze neer als ze niet nodig zijn.
king met een schroevendraaier te
openen. Boordgereedschap 3 259. FlexOrganizer
Steek de schroevendraaier door de De FlexOrganizer is een flexibel
afdekking (zie de afbeelding) en klap systeem voor de indeling van de
het geperforeerde deel van de afdek‐ bagageruimte.
king op.
Het systeem bestaat uit:
Klap de sjorogen met de schroeven‐
● adapters
draaier open.
Bij auto's met een reservewiel zijn de ● nettassen voor de zijwanden
sjorogen in de zijwanden aange‐ ● haken
bracht.
86 Opbergen
● service-box Variabel afscheidingsnet Nettas
● spanbandenset
De onderdelen worden met adapters
of haken in de geleiderails tegen
beide zijwanden gemonteerd.
Adapters in de rails monteren

Steek de adapters in de gewenste Steek de adapters in de gewenste


positie in de rails. Voeg beide stang‐ positie in de rails. De nettas kan aan
helften van het net samen. de adapters worden bevestigd.
U monteert het net door de stangen
enigszins samen te drukken en ze in
de juiste openingen in de adapters te
Handgreep openklappen, adapters in plaatsen.
de bovenste en de onderste groef van Om het net te verwijderen drukt u de
de rail plaatsen en in de gewenste stangen samen en verwijdert u ze uit
positie brengen. Voor het blokkeren de adapters.
van de adapter de handgreep dicht‐
klappen. Voor het verwijderen draait
u de handgreep omlaag en haalt u de
adapter uit de rail.
Opbergen 87
Haken in de rails monteren Service-box Of monteer beide haken aan de
onderste rail. Steek de onderste
beugels van de box van bovenaf in de
onderste haken.
Spanbandenset

Steek de haak in de gewenste positie Monteer twee haken in de bovenste


eerst in de bovenste groef van de rail rail. Steek de bovenste beugels van
en duw deze daarna in de onderste de box van bovenaf in de haken.
groef. Voor het verwijderen trekt u de
haak eerst uit de bovenste groef.
Steek de adapters van de spanban‐
denset in een rail. De spanband mag
niet gedraaid zitten.
De spanbandenset wordt geopend
met twee sluitingen.
U kunt de riem aantrekken.
88 Opbergen

Veiligheidsnet klik de stang aan een zijde vast in ● Beide banden spannen door aan
de opening, druk de stang samen het losse eind te trekken.
Het veiligheidsnet is beschikbaar bij en klik hem vast aan de andere
de Sports Tourer en kan worden geïn‐ ● De rugleuning van de achterbank
zijde. moet omhoog worden gebracht.
stalleerd achter de achterbank of – als
de rugleuningen van de achterbank
Achter de voorstoelen
zijn neergeklapt – achter de voorstoe‐
len.
Het is niet toegestaan om personen
achter het veiligheidsnet te vervoe‐
ren.
Monteren
Achter de achterbank

● Bevestig de lussen met de haken


van het veiligheidsnet in de ogen
aan de onderkant van de vloer‐ ● Boven de voorstoelen bevinden
plaat van de bagageruimte zich aan weerszijden in het
achter de achterbank. Open de dakframe montageopeningen:
geperforeerde delen aan beide klik de stang aan een zijde vast in
zijden van de vloerplaat met de opening, druk de stangen
behulp van de schroevendraaier samen en klik vast aan de andere
en klap de ogen omhoog om zijde.
deze te kunnen gebruiken.
● Boven de achterbank bevinden Bevestig de haken in de ogen.
zich aan weerszijden in het
dakframe montageopeningen:
Opbergen 89
Verwijderen Gevarendriehoek
5-deurs hatchback

● Bevestig de banden met de


haken van het veiligheidsnet in
de ogen in de vloer vóór de Trek aan beide zijden aan de flap bij
achterbank. Druk de geperfo‐ de spanner om de spanning van de
reerde delen aan beide zijden banden te halen. Haal de haken uit de Berg de gevarendriehoek op in de
van de vloerplaat in om bij de ogen. uitsparing vóór de achterklep.
ogen te komen. Bevestig de Haak de stangen van het veiligheids‐
haken in de ogen. net los van de beugels in het
● Beide banden spannen door aan dakframe.
het losse eind te trekken. Rol het net op en maak het vast met
● Duw de hoofdsteunen omlaag en een band.
klap de rugleuningen van de
achterbank neer 3 76. Opbergen
Het verwijderde veiligheidsnet kan
onder de vloerplaat van de bagage‐
ruimte worden opgeborgen 3 84.
90 Opbergen
Sports Tourer Op de afbeelding is de Sports Tourer
te zien.
Draai aan de knop om het deksel te
openen.

Op de afbeelding is de 5-deurs hatch‐


back te zien.
Berg de gevarendriehoek op in de
uitsparing aan de rechter- of linker‐ Ontgrendel en open het deksel om
zijde onder de vloerplaat van de het vak te openen.
bagageruimte.

Verbanddoos
Berg de verbanddoos op in het
opbergvak in de linker zijwand.
Opbergen 91

Dakdragersysteem Zet de dakdrager volgens de


montage-instructies vast.
Beladingsinformatie
Dakdrager Dakdrager wegnemen als deze niet
wordt gebruikt.
Om veiligheidsredenen en ter vermij‐
ding van dakschade adviseren wij het
voor uw auto goedgekeurde dakdra‐ 9 Waarschuwing
gersysteem te gebruiken. Neem
contact op met uw werkplaats voor Sports Tourer
meer informatie. De dakrails vormen een sierele‐
ment en zijn niet bedoeld om
Dakdrager monteren lasten te dragen. Het is niet toege‐
staan om hier dakdragers of
5-deurs hatchback, Sports Tourer andere accessoires op te plaat‐
sen. Gebruik uitsluitend de daar‐
toe bestemde bevestigingspunten
in de portiersponningen. ● Zware voorwerpen in de bagage‐
ruimte tegen de rugleuningen
leggen. Zorg dat de rugleuningen
goed vastklikken. D.w.z. dat de
rode merktekens dichtbij de
ontgrendelingshendel aan de
zijkant mogen niet meer zicht‐
baar mogen zijn. Bij stapelbare
voorwerpen de zwaarste voor‐
werpen onderop leggen.
● Voorwerpen met spanbanden
Open alle portieren. aan de sjorogen vastzetten 3 85.
De bevestigingspunten zitten aan
weerskanten in de portieropeningen.
92 Opbergen
● Losse voorwerpen in de bagage‐ door het hogere zwaartepunt.
ruimte vastzetten om glijden 9 Waarschuwing Lading gelijkmatig verdelen en
tegen te gaan. goed met spanbanden vastzet‐
Controleer altijd of de lading in het ten. Bandenspanning en rijsnel‐
● Bij het vervoeren van voorwer‐ voertuig goed vastgezet is. Als dat
pen in de bagageruimte mogen heid aan de beladingstoestand
niet het geval is, kunnen er voor‐ aanpassen. Spanbanden regel‐
de rugleuningen van de achter‐ werpen in het voertuig rondslinge‐
bank niet schuin naar voren matig controleren en bijspannen.
ren en letsel of schade aan de
geklapt zijn. lading of de auto veroorzaken. Niet sneller rijden dan 120 km/u.
● Bagage niet boven de rugleunin‐ De toegestane daklast is 75 kg.
gen laten uitsteken. ● Het nuttig draagvermogen is het De dakbelasting is de som van
● Sports Tourer: plaats het veilig‐ verschil tussen het maximaal het gewicht van het dakdrager‐
heidsnet wanneer voorwerpen in toelaatbare totaalgewicht van de systeem en de lading.
de bagageruimte worden auto (zie typeplaatje 3 288) en
getransporteerd. het EU-leeggewicht van de auto.
● Leg niets op de bagageruimte- U berekent het nuttige draagver‐
afdekking of op het instrumenten‐ mogen door de gegevens van uw
paneel en dek de sensor boven auto in de tabel Gewichten voorin
op het instrumentenpaneel niet deze handleiding in te voeren.
af. Het EU-leeggewicht omvat ook
● De bagage mag de bediening het gewicht van de bestuurder
van pedalen, handrem, schakel‐ (68 kg), de bagage (7 kg) en alle
hefboom en de bewegingsvrij‐ vloeistoffen (brandstoftank voor
heid van de bestuurder niet 90% gevuld).
belemmeren. Geen losse voor‐ Extra uitrusting en accessoires
werpen in het interieur leggen. verhogen het leeggewicht.
● Niet met een geopende achter‐ ● Rijden met daklading verhoogt
klep rijden. de zijwindgevoeligheid van de
auto en verslechtert het rijgedrag
Instrumenten en bedieningsorganen 93

Instrumenten en Richtingaanwijzer .................... 111


Gordelverklikker ...................... 111
Cruise control .......................... 116
Adaptieve cruise control .......... 117
bedieningsorganen Airbag en gordelspanners ....... 112 Voorligger gedetecteerd .......... 117
Airbag-deactivering ................. 112 Voorligger gedetecteerd .......... 117
Laadsysteem ........................... 113 Snelheidsbegrenzer ................ 117
Storingsindicatielamp .............. 113 Verkeersbordherkenning ......... 117
Bedieningsorganen ...................... 94 Rem- en koppelingssysteem ... 113 Portier open ............................. 117
Stuurwielverstelling ................... 94 Elektrische handrem ................ 113 Informatiedisplays ...................... 118
Stuurbedieningsknoppen ........... 94 Elektrische handrem defect ..... 113 Driver Information Center ........ 118
Verwarmd stuurwiel ................... 95 Antiblokkeersysteem (ABS) ..... 114 Info-Display ............................. 123
Claxon ....................................... 95 Schakelen ................................ 114
Wis-/wasinstallatie voorruit ........ 95 Afstand tot voorligger .............. 114 Boordinformatie ......................... 126
Wis-/wasinstallatie achterruit ..... 97 Lane keep assist ..................... 114 Geluidssignalen ....................... 126
Buitentemperatuur ..................... 98 Elektronische Batterijspanning ....................... 127
Klok ........................................... 98 stabiliteitsregeling UIT ............ 114 Persoonlijke instellingen ............ 127
Elektrische aansluitingen ......... 100 Elektronische stabiliteitsregeling Telematicaservice ...................... 134
Elektriciteitsstekker .................. 101 en Traction Control-systeem . . 114 OnStar ..................................... 134
Asbakken ................................. 103 Traction Control-systeem UIT . 115
Waarschuwingslampen, meters Voorverwarming ...................... 115
en controlelampen ..................... 104 Bandenspanningscontrolesys‐
Instrumentengroep .................. 104 teem ....................................... 115
Snelheidsmeter ....................... 107 Motoroliedruk ........................... 115
Kilometerteller ......................... 108 Te laag brandstofpeil ............... 116
Dagteller .................................. 108 Startbeveiliging ........................ 116
Toerenteller ............................. 109 Rijverlichting ............................ 116
Brandstofmeter ........................ 109 Grootlicht ................................. 116
Koelvloeistoftemperatuurme‐ Grootlichtassistentie ................ 116
ter ........................................... 109 LED-koplampen ....................... 116
Service-display ........................ 110 Mistlamp .................................. 116
Controlelampen ....................... 111 Mistachterlicht ......................... 116
94 Instrumenten en bedieningsorganen

Bedieningsorganen teem en een aangesloten mobiele


telefoon bedienen met de knoppen op
het stuurwiel.
Stuurwielverstelling

Driver Information Center 3 118.


Bestuurdersondersteuningssyste‐
men 3 188.
De illustraties tonen verschillende Meer informatie staat in de handlei‐
Hendel omlaagbewegen, stuurwiel
versies. ding van het infotainment-systeem.
instellen, hendel omhoogbewegen en
vergrendelen.
Stuurwiel uitsluitend bij stilstaande
auto en ontgrendeld stuurslot verstel‐
len.

Stuurbedieningsknoppen
U kunt het Driver Information Center,
bepaalde bestuurdersondersteu‐
ningssystemen, het infotainmentsys‐
Instrumenten en bedieningsorganen 95

Verwarmd stuurwiel De gedeelten van het stuurwiel die Wis-/wasinstallatie voorruit


specifiek aanbevolen zijn voor plaat‐
sing van de handen zijn sneller warm Voorruitwissers met verstelbaar
en worden warmer dan de overige wisinterval
gedeelten.
De verwarming werkt bij een draai‐
ende motor en tijdens een Autostop.
Stop/Start-systeem 3 168.

Claxon

Druk op * om verwarming te active‐


ren. De activering wordt aangeduid
door de led in de knop.
HI : snel
LO : langzaam
INT : intervalwissen
OFF : uit
Hendel omlaag in de stand 1x duwen
om wissers één slag te laten maken
j indrukken. wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
96 Instrumenten en bedieningsorganen
Instelbaar wisinterval Voorruitwisser met regensensor Niet inschakelen wanneer de voorruit
bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Instelbare gevoeligheid van de
regensensor

Wisserhendel in stand INT. HI : snel


Draai aan het stelwiel om het gewen‐ LO : langzaam
ste wisinterval in te stellen: AUTO : automatische wisfunctie
met regensensor
kort interval : draai het stelwiel
OFF : uit
omhoog
Wisserhendel in stand AUTO.
lang interval : draai het stelwiel In de stand AUTO registreert de
omlaag regensensor de hoeveelheid neer‐ Draai aan het stelwiel om de gevoe‐
slag op de voorruit en stuurt automa‐ ligheid in te stellen:
tisch de wissnelheid van de voorrui‐ lage gevoelig‐ : draai het stelwiel
twisser aan. heid omlaag
Hendel omlaag in de stand 1x duwen hoge gevoelig‐ : draai het stelwiel
om wissers één slag te laten maken heid omhoog
wanneer de voorruitwisser uitgescha‐
keld is.
Instrumenten en bedieningsorganen 97
Voorruitsproeiers Wis-/wasinstallatie
achterruit

Sensor vrijhouden van stof, vuil en ijs.


Regensensorfunctie kan worden Hendel naar u toe trekken. Er wordt
geactiveerd of gedeactiveerd in de sproeiervloeistof op de voorruit
Persoonlijke instellingen. Verdraai de buitenste dop om de
gespoten en de ruitenwisser maakt
Selecteer de betreffende instelling in achterruitwisser in te schakelen:
enkele slagen.
Instellingen, I Voertuig op het Info- ON : continue werking
Sproeiervloeistof 3 238.
Display. INT : onderbroken werking
Info-Display 3 123. OFF : uit
Persoonlijke instellingen 3 127. Niet inschakelen wanneer de achter‐
ruit bevroren is.
Uitschakelen in wasstraten.
Als de voorruitwisser aanstaat, wordt
de achterruitwisser bij het inschake‐
len van de achteruitversnelling auto‐
matisch ingeschakeld.
98 Instrumenten en bedieningsorganen
U kunt deze functie in- of uitschakelen Buitentemperatuur
in het menu Instellingen op het
Info-display. Een dalende temperatuur wordt
onmiddellijk aangeduid, een stij‐
Persoonlijke instellingen 3 127. gende temperatuur met enige vertra‐
ging.
Achterruitsproeier

Als de buitentemperatuur tot 3 °C


daalt, verschijnt er een waarschu‐
wingsbericht op het Driver Informa‐
tion Center.

9 Waarschuwing
De afbeelding laat een voorbeeld
Hendel van u af duwen.
zien. Ook bij een aanduiding van enkele
Er wordt sproeiervloeistof op de graden boven 0 °C kan het
achterruit gespoten en de ruitenwis‐ wegdek al beijzeld zijn.
ser maakt enkele slagen.
De achteruitsproeier wordt gedeacti‐ Klok
veerd wanneer het vloeistofpeil te
Datum en tijd worden op het
laag is.
Info-Display weergegeven.
Sproeiervloeistof 3 238
Info-Display 3 123.
Instrumenten en bedieningsorganen 99
Graphic-Info-Display Datum instellen Tijdformaat instellen
Selecteer Datum instellen om het Selecteer de gewenste tijdnotatie
Druk op MENU om het betreffende betreffende submenu te openen. door op het scherm de toetsen 12 h
audiomenu te openen. of 24 h aan te raken.
Selecteer Auto In. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit
Datumformaat instellen
(handmatig).
U selecteert de gewenste datumno‐
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt tatie door op Datumformaat instellen
u de datum instellen. te drukken en een van de beschik‐
bare opties te kiezen.
7'' Colour-Info-Display
Selecteer Tijd en datum. Druk op ; en selecteer vervolgens Automatisch
Instellingen. Selecteer Automatisch om aan te
Tijd instellen geven of de datum en tijd automatisch
Selecteer Tijd instellen om het betref‐ Selecteer Tijd en datum om het
of handmatig worden ingesteld.
fende submenu te openen. betreffende submenu weer te geven.
Selecteer Aan - RDS om de datum en
Selecteer Auto In. onder in het tijd automatisch in te stellen.
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit Selecteer Uit - Handbediend om de
(handmatig). datum en tijd handmatig in te stellen.
Als u Uit (handmatig) selecteert, kunt Als Automatisch op Uit -
u de uren en minuten instellen. Handbediend wordt ingesteld, zijn de
Druk op de schermtoets 12-24 uur submenu-opties Tijd instellen en
onder in het scherm tot u de gewenste Datum instellen beschikbaar.
tijdnotatie vindt.
Tijd en datum instellen
Als de 12-uurs modus wordt geselec‐ Selecteer Tijd instellen of Datum
teerd, verschijnt er een derde kolom instellen om de tijd en datum in te
voor AM en PM. Selecteer de gewen‐ stellen.
ste optie.
100 Instrumenten en bedieningsorganen
Raak + en - om de instellingen te Als u Uit - handmatig selecteert, kunt Elektrische aansluitingen
veranderen. u de uren en minuten instellen met
n en o.
8'' Colour-Info-Display
Raak 12-24 u rechts in het scherm
Druk op ; en selecteer vervolgens aan om een tijdmodus te selecteren.
het pictogram Instellingen. Als de 12-uurs modus wordt geselec‐
Selecteer Tijd en datum. teerd, verschijnt er een derde kolom
voor AM of PM. Selecteer de gewen‐
Tijd instellen ste optie.
Selecteer Tijd instellen om het betref‐
fende submenu te openen. Datum instellen
Selecteer Datum instellen om het
betreffende submenu te openen.
Let op
Er zit een 12 V aansluitcontact in de
Is de datum automatisch geregeld,
middenconsole.
dan is deze menu-optie niet beschik‐
baar.
Selecteer Auto inst. onder in het
scherm. Activeer Aan - RDS of Uit -
handmatig.
Als u Uit - handmatig selecteert, kunt
u de datum met n en o instellen.

Selecteer Auto inst. onder in het Klokweergave


scherm. Activeer Aan - RDS of Uit - Selecteer Weergave klok om het
handmatig. betreffende submenu te openen.
Selecteer Uit om de digitale klokweer‐
gave in de menu's uit te schakelen.
Instrumenten en bedieningsorganen 101
Sports Tourer: Er bevindt zich een USB-laadpoort Elektriciteitsstekker
12 volt-aansluiting op de linkse
zijwand van de bagageruimte.
Het maximaal opgenomen vermogen
mag niet meer bedragen dan
120 watt.
Wanneer de ontsteking is uitgescha‐
keld, is de aansluiting gedeactiveerd.
De aansluiting wordt ook gedeacti‐
veerd wanneer de accuspanning laag
is.
Aangesloten elektrische accessoires
moeten wat betreft de elektromagne‐
tische compatibiliteit voldoen aan de Aan de achterkant van de midden‐
DIN-norm VDE 40 839. De elektriciteitsaansluiting (Power‐
console bevinden zich twee USB- Flex Bar) is op de afdekking van de
Geen accessoires aansluiten die aansluitingen die speciaal zijn zekeringenkast instrumentenpaneel
stroom leveren, zoals laadtoestellen bestemd voor oplaadapparaten. aangebracht. Er kan een geurver‐
of accu's. Elke aansluiting levert 2,1 A bij een spreider (AirWellness) of een tele‐
Stekkerdozen niet beschadigen door spanning van 5 V. foonhouder op de elektriciteitsaan‐
het gebruik van ongeschikte stekkers. sluiting worden aangesloten.
Let op
Stop/Start-systeem 3 168. Houd de aansluitingen altijd schoon Meer informatie over de telefoonhou‐
en droog. der is te vinden in de handleiding Info‐
tainment.
102 Instrumenten en bedieningsorganen
Geurverspreider

2. Druk op de voorste toets om de 4. U vervangt de geurpad door de


geurverspreider te activeren of patroon naar boven te schuiven
1. Steek de geurverspreider in het deactiveren. De led geeft active‐ en te verwijderen.
bovenste deel van de elektrici‐ ring aan.
teitsaansluiting (1) en kantel hem
naar beneden om hem vast te 3. Verwijdert de geurverspreider
zetten (2). door deze naar beneden te duwen
en naar achteren te kantelen.

5. Vervang de geurpad.
Instrumenten en bedieningsorganen 103

Asbakken
Voorzichtig
Alleen voor as en niet voor brand‐
baar afval.

Een verplaatsbare asbak kan in de


bekerhouders worden geplaatst.
104 Instrumenten en bedieningsorganen

Waarschuwingslam‐
pen, meters en
controlelampen
Instrumentengroep
Afhankelijk van de uitvoering zijn er
twee instrumentengroepen verkrijg‐
baar:
Instrumenten en bedieningsorganen 105
Instrumentengroep Midlevel
106 Instrumenten en bedieningsorganen
Instrumentengroep Uplevel
Instrumenten en bedieningsorganen 107
Overzicht k Traction Control-systeem uit Snelheidsmeter
3 115
O Richtingaanwijzer 3 111
! Voorverwarmen 3 115
X Gordelverklikker 3 111
w Bandenspanningscontrolesys‐
v Airbags en gordelspanners teem 3 115
3 112
I Motoroliedruk 3 115
V Airbag deactiveren 3 112
Y Te laag brandstofpeil 3 116
p Laadsysteem 3 113
d Startbeveiliging 3 116
Z Storingsindicatielamp 3 113
8 Buitenverlichting 3 116
R Rem- en koppelingssysteem
3 113 C Grootlicht 3 116
m Elektrische handrem 3 113 f Grootlichtassistentie 3 116
Aanduiding van de rijsnelheid.
j Storing elektrische handrem f Led-koplampen 3 116
3 113 > Mistlamp 3 116
u Antiblokkeersysteem (ABS) ø Mistachterlicht 3 116
3 114
m Cruise control 3 116 /Adaptieve
R Schakelen 3 114 cruise control 3 117
E Afstand tot voorligger 3 114 C Adaptieve cruise control 3 117
a Lane Keep Assist 3 114 A Voorligger gedetecteerd 3 117
a Elektronische stabiliteitsregeling L Snelheidsbegrenzer 3 117
UIT 3 114
L Verkeersbordherkenning 3 117
b Elektronische stabiliteitsregeling
en Traction Control-systeem h Portier open 3 117
3 114
108 Instrumenten en bedieningsorganen

Kilometerteller Instrumentengroep Midlevel Instrumentengroep Uplevel

De totale geregistreerde afstand Selecteer ; door op Menu op de Selecteer Info pagina J op het
wordt weergegeven in km. richtingaanwijzerhendel te drukken. hoofdmenu. Kies Reis A of Reis B
Draai het stelwiel op de richtingaan‐ door op het stuurwiel op o te druk‐
wijzerhendel en selecteer ;1 ken.
Dagteller of ;2. Elke dagtellerpagina kan Elke dagteller kan apart worden
De geregistreerde afstand sinds de apart worden teruggesteld door de teruggezet wanneer het contact aan
laatste keer terugzetten verschijnt op toets SET/CLR op de richtingaanwij‐ is: selecteer de betreffende pagina en
de tripcomputerpagina. zerhendel enkele seconden in te druk op >. Bevestig door op 9 te
De dagteller telt tot 9.999 km en drukken op het betreffende menu. drukken.
begint dan weer bij 0. Driver Information Center 3 118.
De auto is uitgevoerd met twee
dagtellerpagina's voor verschillende
tochten.
Instrumenten en bedieningsorganen 109

Toerenteller Brandstofmeter Koelvloeistoftemperatuur‐


meter

Geeft het motortoerental aan. Geeft het peil in de brandstoftank


In elke versnelling zo veel mogelijk aan. Geeft de koelvloeistoftemperatuur
met een laag toerental rijden. De pijl wijst naar de kant van de auto aan.
waar de tankklep zit. 50 : motor nog niet op
Voorzichtig Bij een te laag brandstofpeil brandt bedrijfstemperatuur
controlelamp Y. Meteen tanken middelste : normale bedrijfstem‐
Als de naald in het rode gebied wanneer deze knippert. gedeelte peratuur
komt, betekent dit dat het maxi‐ 130 : koelvloeistoftempera‐
Brandstoftank nooit leegrijden.
maal toegestane toerental wordt tuur te hoog
overschreden. Gevaar voor de Door brandstofresten in de tank kan
motor. de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
aangegeven tankinhoud.
110 Instrumenten en bedieningsorganen
De resterende levensduur van de olie
Voorzichtig wordt weergegeven op het Driver
Information Center 3 118.
Stop en zet de motor af wanneer
de koelvloeistoftemperatuur te
hoog is. Kans op motorschade.
Controleer het koelvloeistofpeil
meteen.

Service-display
Het controlesysteem van de oliekwa‐
liteit informeert u wanneer de motor‐
olie en het oliefilter moeten worden Selecteer op het Uplevel-display het
vervangen. Afhankelijk van de rijom‐ menu Info door op p op het stuurwiel
standigheden, kan het aangegeven te drukken. Druk op P om de modus
vervangingsinterval van de motorolie Resterende levensduur olie te selec‐
en het oliefilter aanzienlijk variëren. Selecteer op het Midlevel-display het teren.
menu Instellingen door op MENU op
de richtingaanwijzerhendel te druk‐ De resterende levensduur van de olie
ken. Draai aan het stelwiel om de wordt aangeduid met een percen‐
pagina Resterende levensduur olie te tage.
selecteren.
Terugzetten
Druk op het Midlevel-display gedu‐
rende enkele seconden op SET/CLR
op de richtingaanwijzer om terug te
zetten. Het contact moet ingescha‐
keld zijn maar de motor moet niet
draaien.
Instrumenten en bedieningsorganen 111
Druk op het Uplevel-display op > op uitrusting kan de plaats van de Snel knipperen: richtingaanwijzer of
het stuurwiel om de onderliggende controlelampjes variëren. Bij het bijbehorende zekering defect, rich‐
map te openen. Selecteer Reset en inschakelen van de ontsteking lichten tingaanwijzer aanhanger defect.
bevestig dit door gedurende enkele de meeste controlelampen korte tijd Gloeilamp vervangen 3 242, zeke‐
seconden op 9 te drukken. Het op bij wijze van functietest. ringen 3 252.
contact moet ingeschakeld zijn maar Betekenis kleuren controlelampen:
de motor moet niet draaien. Richtingaanwijzers 3 146.
rood : gevaar, belangrijke herinne‐
Bij het verversen van de olie moet het ring
systeem altijd worden teruggezet om geel : waarschuwing, aanwijzing,
Gordelverklikker
goed te kunnen werken. De hulp van storing
een werkplaats inroepen. Gordelverklikker op de
groen : inschakelbevestiging
voorstoelen
blauw : inschakelbevestiging
Volgende onderhoudsbeurt wit : inschakelbevestiging X van de bestuurdersstoel brandt of
Wanneer het systeem heeft berekend knippert rood op de instrumenten‐
Kijk naar alle controlelampjes op de groep.
dat de gebruiksduur van de motorolie
verschillende instrumentengroepen
is verstreken, verschijnt Motorolie
3 104.
spoedig verversen op het Driver Infor‐
mation Center. Laat de motorolie en
het oliefilter binnen een week of Richtingaanwijzer
500 km door een werkplaats vervan‐ O brandt of knippert groen.
gen (wat het eerst voorkomt).
Service-informatie 3 284. Brandt korte tijd
k van de passagiersstoel voorin
De parkeerlichten zijn ingeschakeld.
brandt of knippert rood op de dakcon‐
Controlelampen sole wanneer de stoel bezet is.
Knippert
De beschreven controlelampen zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze Een richtingaanwijzer of de alarm‐
beschrijving geldt voor alle instru‐ knipperlichten zijn geactiveerd.
mentuitvoeringen. Afhankelijk van de
112 Instrumenten en bedieningsorganen
Brandt Status veiligheidsgordel op De airbags en gordelspanners gaan
Na het inschakelen van de ontste‐ zitplaatsen achterin (auto's met mogelijkerwijs niet af tijdens een
king, totdat de veiligheidsgordel is Uplevel-display) ongeval.
omgedaan. Geactiveerde gordelspanners of
X brandt groen of grijs of knippert airbags worden aangeduid door
Knippert geel op het Driver Information Center, aanhoudend branden van v.
Na het starten van de motor gedu‐ na het starten van de motor.
rende maximaal 100 seconden totdat
Brandt grijs 9 Waarschuwing
de gordel is vastgemaakt.
De veiligheidsgordel is losgemaakt.
Status veiligheidsgordel op Oorzaak van de storing onmiddel‐
Brandt groen lijk door een werkplaats laten
zitplaatsen achterin (auto's met
De veiligheidsgordel is vastgemaakt. verhelpen.
Midlevel-display)
X brandt of knippert wit of grijs op het Knippert geel Gordelspanners, airbagsysteem
Driver Information Center, na het star‐ Vastgemaakte veiligheidsgordel is 3 58, 3 61.
ten van de motor. losgemaakt.

Brandt wit
Veiligheidsgordel omdoen 3 59. Airbag-deactivering
De veiligheidsgordel is losgemaakt.
Airbag en gordelspanners
Brandt grijs
v brandt rood.
De veiligheidsgordel is vastgemaakt.
Bij het inschakelen van het contact
Knippert wit of grijs brandt de controlelamp ca.
Vastgemaakte veiligheidsgordel is vier seconden. Brandt deze niet,
losgemaakt. dooft deze niet na vier seconden of V brandt geel.
licht deze tijdens het rijden op, dan is
Veiligheidsgordel omdoen 3 59. Airbag voorpassagier is geactiveerd.
er een storing in het airbagsysteem.
De hulp van een werkplaats inroepen. * brandt geel.
Instrumenten en bedieningsorganen 113
Airbag voorpassagier is gedeacti‐ Bij dieselmotoren is regeneratie van Licht op wanneer de handmatige
veerd. het roetfilter in principe niet mogelijk. handrem is geactiveerd en het
Airbag deactiveren 3 65. Onmiddellijk hulp van een werkplaats contact is ingeschakeld 3 183.
inroepen.
Laadsysteem Knippert bij een draaiende motor
Elektrische handrem
p brandt rood. m brandt of knippert rood.
Storing die schade aan de katalysator
Brandt na het inschakelen van de kan veroorzaken. Gas terugnemen Brandt
ontsteking en dooft vlak na het starten totdat de lamp niet meer knippert.
van de motor. Onmiddellijk hulp van een werkplaats Elektrische handrem is aangetrokken
inroepen. 3 183.
Brandt bij een draaiende motor
Knippert
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt Rem- en
niet opgeladen. Motorkoeling wordt Elektrische handrem is niet helemaal
mogelijk onderbroken. De rembekr‐ koppelingssysteem aangetrokken of losgezet. Trap het
achtiger werkt eventueel niet meer. R brandt rood. rempedaal in en probeer het systeem
De hulp van een werkplaats inroepen. te resetten door de elektrische hand‐
Het vloeistofpeil voor de rem en de
rem eerst los te zetten en daarna aan
koppeling is te laag wanneer de hand‐
te trekken. Blijft m knipperen, rijd dan
Storingsindicatielamp matige handrem niet wordt ingescha‐
niet door en roep de hulp van een
keld 3 239.
Z brandt of knippert geel. werkplaats in.
Brandt na het inschakelen van de 9 Waarschuwing
ontsteking en dooft vlak na het starten Elektrische handrem defect
van de motor. Stoppen. De auto meteen stilzet‐ j brandt of knippert geel.
ten. De hulp van een werkplaats
Brandt bij een draaiende motor inroepen. Brandt
Storing in het uitlaatgasreinigingssys‐
teem. De toegestane emissiewaar‐ Elektrische handrem werkt niet opti‐
den worden mogelijk overschreden. maal 3 183.
114 Instrumenten en bedieningsorganen
Knippert Schakelen Brandt geel
Elektrische handrem staat in de servi‐ R of S met het getal van een hogere Het systeem nadert een waargeno‐
cemodus. Stop de auto, trek de elek‐ of lagere versnelling verschijnt men rijstrookmarkering, zonder dat
trische handrem aan en zet deze los wanneer wordt aanbevolen om de richtingaanwijzer naar die kant is
om de rem te resetten. vanwege de brandstofbesparing op of ingeschakeld.
terug te schakelen.
9 Waarschuwing Knippert geel
Afstand tot voorligger Het systeem herkent dat de auto de
Oorzaak van de storing onmiddel‐ rijstrook grotendeels heeft verlaten.
lijk door een werkplaats laten E geeft met ingevulde afstandsbal‐
verhelpen. ken de gevoeligheid van de waar‐ Lane keep assist 3 222
schuwingstiming wat betreft de
Antiblokkeersysteem (ABS) afstand tot de voorligger voor de fron‐ Elektronische
taanrijdingswaarschuwing aan.
u brandt geel. stabiliteitsregeling UIT
Frontaanrijdingswaarschuwing
Brandt na het inschakelen van de 3 200. n brandt geel.
ontsteking enkele seconden. Het Het systeem wordt gedeactiveerd.
systeem is na het doven van het
controlelampje klaar voor gebruik. Lane keep assist
a brandt groen of geel, of knippert Elektronische stabiliteitsre‐
Als de controlelamp na enkele secon‐
den niet dooft of als deze tijdens de rit geel. geling en Traction Control-
gaat branden, dan zit er een storing in
Brandt groen
systeem
het ABS-systeem. Het remsysteem b brandt of knippert geel.
blijft normaal werken, maar zonder Het systeem wordt ingeschakeld en is
ABS-regeling. gebruiksklaar.
Antiblokkeersysteem 3 182.
Instrumenten en bedieningsorganen 115
Brandt Het voorverwarmen van de dieselmo‐ Brandt bij een draaiende motor
tor is geactiveerd. Wordt alleen bij
Er zit een storing in het systeem. lage buitentemperaturen ingescha‐
Verder rijden is mogelijk. De rijstabili‐ Voorzichtig
keld. Start de motor wanneer het
teit kan echter afhankelijk van de controlelampje dooft.
staat van het wegdek verslechteren. Motorsmering wordt mogelijk
onderbroken. Dit kan aanleiding
Oorzaak van de storing onmiddellijk
door een werkplaats laten verhelpen.
Bandenspanningscontrole‐ geven tot motorschade en/of tot
het blokkeren van de aandrijfwie‐
systeem len.
Knippert w brandt of knippert geel.
Het systeem is actief ingeschakeld. 1. Koppelingspedaal bedienen.
Het motorvermogen kan worden Brandt
2. Neutraalstand selecteren.
begrensd en de auto kan automatisch Banden verliezen spanning. Meteen
iets worden afgeremd. 3. Zo spoedig mogelijk de verkeers‐
stoppen en bandenspanning contro‐ stroom verlaten zonder hierbij
Elektronische stabiliteitsregeling leren. andere weggebruikers te hinde‐
(ESC) 3 186, Traction Control- ren.
systeem 3 185. Knippert
4. Contact uitschakelen.
Storing in het systeem of montage
Traction Control-systeem van een wiel zonder druksensor (bijv. 9 Waarschuwing
reservewiel). Na 60 tot 90 seconden
UIT brandt de controlelamp continu. De Bij uitgeschakelde motor gaat
k brandt geel. hulp van een werkplaats inroepen. remmen en sturen aanmerkelijk
Het systeem wordt gedeactiveerd. zwaarder.
Motoroliedruk Tijdens een Autostop werkt de
Voorverwarming I brandt rood. rembekrachtigingseenheid nog
! brandt geel. Brandt na het inschakelen van de altijd.
ontsteking en dooft vlak na het starten
van de motor.
116 Instrumenten en bedieningsorganen

De sleutel niet uitnemen voordat Storing in de startbeveiliging. De Knippert


de auto helemaal stilstaat, omdat motor kan niet worden gestart.
Systeem wordt overgeschakeld op
het stuurslot anders plotseling kan symmetrisch dimlicht.
worden geactiveerd. Rijverlichting Controlelampje f knippert gedurende
8 brandt groen. ongeveer vier seconden na het
Controleer het oliepeil voordat u de
hulp van een werkplaats inroept De rijverlichting is ingeschakeld inschakelen van het contact als herin‐
3 236. 3 139. nering voor het symmetrische
dimlicht 3 141.

Te laag brandstofpeil Grootlicht


C brandt blauw.
Mistlamp
Y brandt of knippert geel.
Brandt bij ingeschakeld grootlicht of > brandt groen.
Brandt bij lichtsignaal 3 140. De voorste mistlampen zijn ingescha‐
keld 3 146.
Peil in brandstoftank is te laag.
Grootlichtassistentie
Knippert Mistachterlicht
f brandt groen.
Brandstofvoorraad opgebruikt. ø brandt geel.
De grootlichtassistentie wordt geacti‐
Onmiddellijk bijtanken. Tank nooit Het mistachterlicht is ingeschakeld
veerd. Zie LED-koplampen 3 141.
leegrijden. 3 146.
Tanken 3 226.
LED-koplampen
Katalysator 3 174.
f brandt of knippert geel.
Cruise control
Dieselbrandstofsysteem ontluchten m brandt wit of groen.
3 241. Brandt
Brandt wit
Storing in het systeem.
Startbeveiliging De hulp van een werkplaats inroepen.
Het systeem is ingeschakeld.
d knippert geel.
Instrumenten en bedieningsorganen 117
Brandt groen Brandt groen Snelheidsbegrenzer
De cruise control is actief. De inge‐ Er is een voertuig in dezelfde rijstrook L brandt wit of groen.
stelde snelheid wordt in het Driver gedetecteerd.
Information Center aangegeven. Brandt wit
Brandt geel
Cruise control 3 188. Het systeem is ingeschakeld.
De afstand tot een voorligger wordt te
kort of wanneer u een ander voertuig Brandt groen
Adaptieve cruise control te snel nadert.
m brandt wit of groen. Snelheidsbegrenzer is actief. Inge‐
Adaptieve cruise control 3 192, fron‐ stelde snelheid wordt aangegeven bij
C brandt op het Driver Information taanrijdingswaarschuwing 3 200. symbool L.
Centre.
Snelheidsbegrenzer 3 190.
m brandt wit Voorligger gedetecteerd
Het systeem is ingeschakeld. A brandt groen of geel. Verkeersbordherkenning
Brandt groen L geeft gedetecteerde verkeersbor‐
m brandt groen den als controlelampje weer.
De adaptieve cruise control is inge‐ Er is een voertuig in dezelfde rijstrook Verkeersbordherkenning 3 218.
schakeld. gedetecteerd.
Wanneer adaptieve cruise control Brandt geel Portier open
aan of actief is, verschijnt C met de
De afstand tot een voorligger wordt te h brandt rood.
ingestelde snelheid op het Driver
Information Center. kort of wanneer u een ander voertuig Een portier of de achterklep is
te snel nadert. geopend.
Adaptieve cruise control 3 192.
Frontaanrijdingswaarschuwing
3 200.
Voorligger gedetecteerd
A brandt groen of geel.
118 Instrumenten en bedieningsorganen

Informatiedisplays Midlevel-display Menu’s en functies selecteren


U selecteert de menu’s en functies
Driver Information Center met de knoppen op de richtingaanwij‐
zerhendel.
Het Driver Information Center is
ondergebracht in de instrumenten‐
groep.
Afhankelijk van de versie en de instru‐
mentengroep is het Driver Informa‐
tion Center verkrijgbaar als Midlevel-
display of Uplevel-display.
De indicatie op het Driver Information
Center is afhankelijk van de uitrus‐
ting:
Hoofdmenu's zijn:
● kilometerteller en dagteller
● Rit-/brandstofinformatie, weer‐
● voertuiginformatie
gegeven door ;, zie beschrij‐
● informatiemenu dagteller/brand‐ ving hieronder. Druk op MENU om tussen de hoofd‐
stof menu's te schakelen of om vanuit een
● Voertuiginformatie, weergege‐ submenu één niveau terug te gaan.
● informatie over zuinig rijden ven door ?, zie beschrijving
● boord- en waarschuwingsinfor‐ hieronder. Draai aan het stelwiel om een
matie submenu van het hoofdmenu te
● Eco-informatie, weergegeven selecteren of om een numerieke
● audio- en Infotainmentinformatie door @, zie beschrijving hier‐ waarde in te stellen.
● telefooninformatie onder.
Druk op SET/CLR om een functie te
● navigatie-informatie Enkele van de weergegeven functies selecteren en te bevestigen.
zijn verschillend bij een rijdende of
● auto-instellingen
stilstaande auto en bepaalde functies
zijn alleen actief als met de auto wordt
gereden.
Instrumenten en bedieningsorganen 119
Eventueel verschijnt er boord- en ● Telefooninformatie, weergege‐
onderhoudsinformatie op het Driver ven door Telefoon, zie beschrij‐
Information Center. Bevestig ving hieronder.
berichten door op SET/CLR te druk‐ ● Navigatie-informatie, weergege‐
ken. Boordinformatie 3 126. ven door Navigatie, zie beschrij‐
ving hieronder.
Uplevel-display
● Voertuiginformatie, weergege‐
ven door Opties, zie beschrijving
hieronder.
Enkele van de weergegeven functies
zijn verschillend bij een rijdende of
stilstaande auto en bepaalde functies
zijn alleen actief als met de auto wordt Druk op p om de hoofdmenupagina te
gereden. openen.
Selecteer een hoofdmenupagina met
Menu’s en functies selecteren Q of P.
De menu's en functies kunnen
Bevestig een hoofdmenupagina met
worden geselecteerd met de knoppen
9.
rechts in het stuurwiel.
Hoofdmenu's zijn: Druk na het selecteren van een
hoofdmenupagina op Q of P om
● Rit-/brandstofinformatie, weer‐ subpagina's te selecteren.
gegeven door Info, zie beschrij‐
ving hieronder. Druk op q om een volgende map van
de geselecteerde subpagina te
● Audio-informatie, weergegeven openen.
door Audio, zie beschrijving hier‐
onder. Druk op Q of P om functies te selec‐
teren of zo nodig een numerieke
waarde in te stellen.
120 Instrumenten en bedieningsorganen
Druk op 9 om een functie te selecte‐ ● Digitale snelheid De informatie van dagtellerpagina
ren en te bevestigen. ● Actieradius brandstof 1/A en 2/B kan apart worden gereset
Na het selecteren van een hoofdme‐ terwijl het betreffende display actief
● Actueel brandstofverbruik is.
nupagina blijft deze selectie opgesla‐
gen totdat er een andere hoofdmenu‐ ● Resterende levensduur olie
● Bandenspanning Gemiddeld brandst.verbr.
pagina wordt geselecteerd. U veran‐
Weergave van het gemiddelde
dert de subpagina's door op P of Q ● Verkeersbordherkenning verbruik. De meting kan altijd
te drukken. ● Afstand tot voorligger opnieuw worden ingesteld en begint
Eventueel verschijnt er boord- en ● Timer met een standaardwaarde.
onderhoudsinformatie op het Driver
● Buitentemperatuur Zet deze op het Midlevel-display
Information Center. Bevestig berich‐
terug door gedurende enkele secon‐
ten door op 9 te drukken. Boordin‐ Op het Midlevel-display worden de
den op SET/CLR te drukken, en op
formatie 3 126. pagina's Resterende levensduur van
het Uplevel-display door op > te druk‐
de olie, Bandenspanning, Verkeers‐
Informatiemenu Dagteller/ ken en met 9 te bevestigen.
bordherkenning en Afstand tot voor‐
brandstof, ; of Info ligger weergegeven in het menu Gemiddelde snelheid
Voertuiginformatie; selecteer ?.
De onderstaande lijst bevat alle Weergave van de gemiddelde snel‐
mogelijke pagina's van het menu Info. Dagteller 1/2 of A/B heid. De meting kan op elk moment
Sommige zijn voor uw specifieke auto opnieuw worden gestart.
De dagteller geeft de huidige afstand
wellicht niet beschikbaar. Afhankelijk vanaf een bepaalde reset weer. Zet deze op het Midlevel-display
van het display worden sommige terug door gedurende enkele secon‐
functies als symbool weergegeven. Dagteller telt op tot een afstand van
den op SET/CLR te drukken, en op
9999 km en begint dan weer bij 0.
Draai aan het stelwiel of druk op Q of het Uplevel-display door op > te druk‐
P om een pagina te selecteren: Druk enkele seconden op SET/CLR ken en met 9 te bevestigen.
om deze op het Midlevel-display te
● Dagteller 1/2 of A/B resetten. Digitale snelheid
● Gemiddeld brandstofverbruik Druk op > en bevestig met 9 om op Digitale weergave van de huidige
● Gemiddelde snelheid het Uplevel-display te resetten. snelheid.
Instrumenten en bedieningsorganen 121
Actieradius brandstof Bandenspanning Eco-informatiemenu, @
De actieradius wordt berekend op Controleert de bandenspanning van
basis van het huidige brandstofpeil en alle banden onderweg 3 263. ● Grootste verbruikers
het momentane verbruik. Op het ● Zuinigheidstrend
display verschijnen gemiddelde Verkeersbordherkenning ● Eco-index
waarden. Geeft de waargenomen verkeersbor‐
den tijdens het huidige traject weer Op het Uplevel-display verschijnen
Na het tanken wordt de nieuwe actie‐ de pagina's Grootste verbruikers,
radius na korte tijd automatisch bijge‐ 3 218.
Zuinigheidstrend en Eco-index in het
werkt. Afstand tot voorligger informatiemenu Dagteller/brandstof;
Wanneer het peil in de brandstoftank Geeft de afstand tot een rijdende selecteer Info.
laag is, verschijnt er een bericht op voorligger weer 3 203. Als de adap‐
het display en gaat het controle‐ Grootverbruikers
tieve cruise control actief is, geeft
lampje Y op de brandstofmeter bran‐ deze pagina in plaats daarvan de Lijst met grootste momenteel inge‐
den. ingestelde afstand tot voorligger schakelde comfortgebruikers
weer. verschijnt in aflopende volgorde. De
Wanneer er onmiddellijk brandstof
mogelijke brandstofbesparing wordt
moet worden bijgetankt, verschijnt er
Timer aangegeven.
een waarschuwingsbericht dat op het
display blijft staan. Daarbij gaat het Druk voor starten en stoppen op 9. Onder bepaalde omstandigheden
controlelampje Y op de brandstofme‐ Druk voor terugzetten op > en beves‐ activeert de motor de achterruitver‐
ter knipperen 3 116. tig de handeling. warming automatisch om de motor
zwaarder te belasten. In dat geval
Actueel brandst.verbr. Buitentemperatuur wordt de achterruitverwarming
Weergave van het actuele verbruik. Weergave van huidige buitentempe‐ aangeduid als een van de grootste
ratuur. verbruikers, zonder dat de bestuurder
Resterende levensduur olie deze heeft geactiveerd.
Geeft een schatting van de levens‐
duur van de olie. Het percentage
staat voor de resterende levensduur
van de olie 3 110.
122 Instrumenten en bedieningsorganen
Zuinig rijden Tegelijkertijd wordt de gemiddelde Afhankelijk van het display zijn
verbruikswaarde weergegeven. sommige functies weergegeven als
symbool.
Menu Audio
Draai aan het stelwiel of druk op Q of
In het menu Audio kunt u naar muziek P om een pagina te selecteren en
zoeken, uit favorieten selecteren of volg de instructies in de submenu's
van audiobron wisselen. op:
Zie handleiding bij het infotainment. ● Eenheden
● Infopagina's
Menu Telefoon
● Snelheidswaarschuwing
In het menu Telefoon kunt u telefoon‐
gesprekken beheren en voeren, door ● Band belasten
contactpersonen scrollen of hands‐ ● Software-informatie
Toont de ontwikkeling van het gemid‐ free telefoneren.
Eenheden
delde verbruik over een afstand van Zie handleiding bij het infotainment.
50 km. Gevulde segmenten geven Druk tijdens het weergeven van
het verbruik weer in stappen van Menu Navigatie Eenheden op SET/CLR of >. Selec‐
5 km en laten het effect van de omge‐ teer de gewenste eenheden door de
In het menu Navigatie kunt u route‐ verstelknop te draaien of op P te
ving of het rijgedrag op het brandstof‐
begeleiding inschakelen. drukken. Bevestig met SET/CLR of
verbruik zien.
Zie handleiding bij het infotainment. 9.
Eco-index
Het huidige brandstofverbruik wordt Menu Voertuiginformatie, ? of Infopagina's
weergegeven op een zuinigheids‐ Opties Druk tijdens het weergeven van Info‐
schaal. Pas voor een zuinige rijstijl de pagina's op >. Er verschijnt een lijst
De onderstaande lijst bevat alle met alle opties in het menu Info.
rijstijl zodanig aan dat de gevulde mogelijke pagina's van het Optie‐
segmenten binnen de Eco-zone blij‐ Selecteer de functies die op de
menu. Sommige zijn voor uw speci‐ pagina Info moeten worden weerge‐
ven. Hoe meer segmenten er gevuld fieke auto wellicht niet beschikbaar.
zijn, hoe hoger het brandstofverbruik. geven door op 9 te drukken.
Instrumenten en bedieningsorganen 123
Geselecteerde pagina's hebben een de snelheid in te stellen. Na het instel‐ Raadpleeg de handleiding Infotain‐
9 in een aankruisvakje. Niet-zicht‐ len van de snelheid kan deze functie ment voor meer informatie.
bare functies hebben een leeg worden uitgeschakeld door tijdens
aankruisvakje. Zie Menu Info boven‐ het bekijken van deze pagina op
staand. SET/CLR of 9 te drukken. Als de
Info-Display
geselecteerde maximumsnelheid Het Info-Display bevindt zich in het
Snelheidswaarschuwing wordt overschreden, verschijnt er een instrumentenbord bij de instrumen‐
pop-upwaarschuwing en klinkt er een tengroep.
geluidssignaal. Afhankelijk van de configuratie is de
auto uitgevoerd met een
Bandenbelasting
● Graphic-Info-Display
De categorie bandenspanning
volgens de huidige bandenspanning of
kan worden geselecteerd 3 263. ● 7" Colour-Info-Display met
aanraakschermfunctionaliteit
Software-informatie
of
Geeft informatie over open source-
software weer. ● 8" Colour-Info-Display met
aanraakschermfunctionaliteit
Valetmodus De auto heeft een 7" Colour-Info-
De snelheidswaarschuwingsfunctie Sommige functies van het Driver Display met aanraakschermfunctio‐
waarschuwt de bestuurder bij het Information Center en het Info- naliteit.
overschrijden van een ingestelde Display kunnen voor sommige De auto heeft een 8" Colour-Info-
snelheid. bestuurders beperkt zijn. Display met aanraakschermfunctio‐
Stel de snelheidswaarschuwing in U kunt de valetmodus in- of uitscha‐ naliteit.
door op SET/CLR of > te drukken kelen in het menu Instellingen in het Op de Info-Displays kan het volgende
terwijl de pagina wordt weergegeven. menu Persoonlijke instellingen. worden aangegeven:
Verdraai het stelwiel of druk op Q of Persoonlijke instellingen 3 127. ● tijd 3 98
P om de waarde te selecteren en
wijzigen. Druk op SET/CLR of 9 om ● buitentemperatuur 3 98
124 Instrumenten en bedieningsorganen
● datum 3 98 Druk op X om het display in te scha‐ Druk op X om het display in te scha‐
● Infotainmentsysteem, zie kelen. kelen.
beschrijving in de handleiding Druk op MENU om de hoofdmenupa‐ Druk op ; om de startpagina weer te
Infotainment gina te selecteren. geven.
● weergave van achteruitkijkca‐ Draai aan MENU om een menupa‐ Raak met een vinger het gewenste
mera 3 216 gina te selecteren. pictogram in het scherm aan.
● weergave van parkeerhulpin‐ Druk op MENU om een geselec‐ Raak een pictogram aan om die func‐
structies 3 207 teerde optie te bevestigen. tie te selecteren.
● navigatie, zie beschrijving in de Druk op BACK om een menu af te Raak 9 aan om naar het bovenlig‐
handleiding Infotainment sluiten zonder een instelling te wijzi‐ gende menu terug te keren.
● systeemberichten gen. Druk op ; om terug te gaan naar de
● persoonlijke instellingen 3 127 7 inch Colour-Info-Display startpagina.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
Graphic-Info-Display Menu's en instellingen selecteren ment voor meer informatie.
Via het display krijgt u toegang tot de Persoonlijke instellingen 3 127.
menu's en instellingen.
8 inch Colour-Info-Display
Menu's en instellingen selecteren
Het display werkt op drie manieren:
● via toetsen onder het display
● door bediening van het aanraak‐
scherm
● via spraakherkenning
Instrumenten en bedieningsorganen 125
Bediening met toetsen Raadpleeg de handleiding Infotain‐ Valetmodus
ment voor meer informatie.
Sommige functies van het Driver
Bediening met aanraakscherm Information Center en het Info-
U schakelt het display in door op X te Display kunnen voor sommige
drukken. Druk op ; om de thuispa‐ bestuurders beperkt zijn.
gina te selecteren. U kunt de valetmodus in- of uitscha‐
Raak met een vinger het/de gewen‐ kelen in het menu Instellingen in het
ste displaypictogram of functie van menu Persoonlijke instellingen.
het menu aan. Persoonlijke instellingen 3 127.
Scrol met de vinger omhoog of Raadpleeg de handleiding Infotain‐
omlaag door een langere submenu‐ ment voor meer informatie.
lijst.
Bevestig een gewenste functie of
Druk op X om het display in te scha‐ selectie door deze aan te raken.
kelen.
Raak q op het display aan om een
Druk op ; om de startpagina weer te menu af te sluiten zonder een instel‐
geven. ling te wijzigen.
Verdraai MENU om een menupicto‐ Druk op ; om terug te gaan naar de
gram of een functie te selecteren, of startpagina.
om door een submenu te schuiven.
Raadpleeg de handleiding Infotain‐
Druk op MENU om een geselec‐ ment voor meer informatie.
teerde optie te bevestigen.
Spraakherkenning
Druk op BACK om een menu af te Raadpleeg de handleiding Infotain‐
sluiten zonder een instelling te wijzi‐ ment voor de beschrijving.
gen.
Druk op ; om terug te gaan naar de Persoonlijke instellingen 3 127.
startpagina.
126 Instrumenten en bedieningsorganen

Boordinformatie Geluidssignalen
Berichten worden weergegeven op Bij het starten van de motor of
het Driver Information Center; in tijdens het rijden
sommige gevallen samen met een Er klinkt slechts één geluidssignaal
waarschuwing en een geluidstoon. tegelijk.
Het waarschuwingssignaal voor
veiligheidsgordels die niet zijn omge‐
daan, heeft voorrang boven alle
andere geluidssignalen.
● Wanneer de veiligheidsgordel
Druk in het Uplevel-display op 9 op niet wordt gedragen.
het stuurwiel om een bericht te beves‐ ● Wanneer bij het wegrijden een
tigen. van de portieren of de achterklep
niet goed gesloten is.
Boord- en onderhoudsinformatie
● Wanneer u met aangetrokken
De boordinformatie verschijnt in de handrem een bepaalde snelheid
vorm van teksten. Volg de instructies overschrijdt.
Druk in het Midlevel-display op van deze teksten.
SET/CLR op de richtingaanwijzer‐ ● Wanneer de adaptieve cruise
control automatisch uitschakelt.
hendel om een bericht te bevestigen. Berichten op het
Colour-Info-Display ● Wanneer de afstand tot de voor‐
ligger te klein is.
Sommige belangrijke berichten ● Wanneer een geprogrammeerde
verschijnen mogelijk ook op het snelheid of snelheidslimiet wordt
Colour-Info-Display. Sommige overschreden.
berichten verschijnen slechts gedu‐
rende enkele seconden.
Instrumenten en bedieningsorganen 127
● Wanneer er een waarschuwings‐
bericht verschijnt op het Driver
Batterijspanning Persoonlijke
Information Center. Wanneer de accuspanning laag is, instellingen
verschijnt er een waarschuwingsbe‐
● Als de elektronische sleutel zich richt op het Driver Information Center.
niet in het interieur bevindt. U kunt het gedrag van de auto op uw
1. Schakel alle elektrische verbrui‐ wensen afstemmen door de instellin‐
● Wanneer de parkeerhulp een kers uit die niet nodig zijn voor een gen in het Info-display te veranderen.
obstakel herkent. veilige rit, bijvoorbeeld de stoel‐ Sommige persoonlijke instellingen
● Bij een onbedoelde rijstrookwis‐ verwarming, achterruitverwar‐ kunnen voor verschillende bestuur‐
sel. ming of andere grootverbruikers. ders in elke autosleutel afzonderlijk
● Als het roetfilter de maximale 2. Laad de accu op door een tijdje te worden opgeslagen. Opgeslagen
verzadigingsgraad bereikt. rijden of door een oplaadapparaat instellingen 3 24.
● Als de veiligheidsfunctie van de te gebruiken. Afhankelijk van het uitrustingsniveau
elektrische achterklep voorwer‐ Het waarschuwingsbericht verdwijnt en de specifieke regelgeving in uw
pen in de bewegingsrichting nadat de motor twee keer is gestart land, zijn sommige van de hieronder
detecteert. zonder een spanningsval. beschreven functies eventueel niet
Als de accu niet kan worden opgela‐ aanwezig.
Bij het parkeren van de auto en/of
den, moet u de oorzaak van de Sommige functies worden alleen
het openen van het storing in een werkplaats laten weergegeven of zijn alleen actief bij
bestuurdersportier verhelpen. een draaiende motor.
● Bij ingeschakelde buitenverlich‐
ting. Graphic-Info-Display
Druk op MENU om het betreffende
Tijdens een Autostop
menu te openen.
● Als het bestuurdersportier Selecteer Indstillinger (Settings),
geopend is. blader door de lijst en selecteer Voer‐
● Als een voorwaarde voor een tuiginstellingen (Vehicle Settings)
autostart niet is vervuld.
128 Instrumenten en bedieningsorganen
selecteren van de vereiste instel‐ ● Comfortinstellingen
lingen en de automatische airco‐ Automatisch ophalen van
modus. geheugen: Verandert de instellin‐
Autom. achterruitverwarming: De gen voor het oproepen van de
achterruitverwarming wordt auto‐ opgeslagen instellingen voor de
matisch geactiveerd. elektrische stoelverstelling.
● Aanrijdings-/detectiesysteem Easy Exit-bestuurdersstoel: Acti‐
Alarm aanrijding met voorligger: veert of deactiveert de uitsta‐
De frontaanrijdingswaarschu‐ phulp van de elektrische stoel‐
wing wordt geactiveerd of verstelling.
gedeactiveerd. Volume geluidssignaal: Wijzigt
Voorbereiding aanrijding: Acti‐ het volume van geluidssignalen.
In de bijbehorende submenu’s kunt u
veert of deactiveert de automati‐ Aanpassing door bestuurder:
de volgende instellingen wijzigen:
sche remwerking van de auto in Activeert of deactiveert persoon‐
Voertuiginstellingen (Vehicle geval van dreigend aanrijdings‐ lijke instellingen.
Settings) gevaar. Het volgende is een Ruitenwissers met
● Klimaat en luchtkwaliteit optie: het systeem neemt de regendetectie: Activeert of deac‐
remregeling over, waarschuwt tiveert automatisch wissen met
Autom. max. aanjagersnelheid: alleen via geluidssignalen of
Verandert het niveau van het regensensor.
wordt geheel gedeactiveerd.
luchtdebiet van de klimaatrege‐ Autom. wissen achter in
ling in het interieur in automati‐ Parkeerhulp: Activeert of deacti‐ achteruit: Activeert of deactiveert
sche modus. veert de ultrasoonparkeerhulp. automatische inschakeling
Activering kan worden geselec‐ achterruitwisser bij inschakelen
Autom. stoelverwarming: De teerd met of zonder de aanhan‐
stoelverwarming wordt automa‐ achteruitversnelling.
gerkoppeling bevestigd.
tisch geactiveerd. ● Verlichting
Dodehoekwaarschuwing: Acti‐
Autom. ontwaseming: Onder‐ veert of deactiveert het blinde‐ Buitenverlichting bij ontgr.: Acti‐
steunt het ontvochtigen van de hoeksysteem. veert of deactiveert de instapver‐
voorruit door het automatisch lichting.
Instrumenten en bedieningsorganen 129
Uitstapverlichting: Activeert of ● Vergrendelen, ontgrendelen en Passieve portiervergr.: Activeert
deactiveert de uitstapverlichting starten op afstand of deactiveert de passieve
en wijzigt de duur ervan. Feedb ontgr. op afstand: Acti‐ vergrendelingsfunctie. Met deze
Links of rechts rijdend verkeer: veert of deactiveert het alarm‐ functie wordt de auto na enkele
Schakelt om tussen verlichting knipperlichtsignaal bij het seconden automatisch vergren‐
voor links- of rechtsrijdend ontgrendelen. deld als alle portieren zijn geslo‐
verkeer. ten en een elektronische sleutel
Melding vergrendeling op uit de auto is verwijderd.
Adaptieve koplampen: Verandert afstand: Wijzigt het type terug‐
de instellingen van de functies melding bij het vergrendelen van Waarsch. afstandsbed. in auto:
voor de led-koplampen. de auto. Activeert of deactiveert de waar‐
schuwingsgeluid wanneer de
● Elektrische portiervergrendeling Portierontgr. op afstand: Wijzigt elektronische sleutel in de auto
Open portier niet vergrendelen: de configuratie om alleen het blijft.
Activeert of deactiveert de bestuurdersportier of de hele
auto te ontgrendelen. ● Fabrieksinstellingen herstellen:
portiervergrendelingsfunctie
wanneer een portier openstaat. Autom. portiervergrendeling: Stelt alle functies opnieuw in op
Activeert of deactiveert de auto‐ de standaardinstellingen.
Automatische portiervergr.: Acti‐
veert of deactiveert de automati‐ matische hervergrendeling na ● Valetmodus:
sche portiervergrendelingsfunc‐ het ontgrendelen zonder de auto Zie handleiding bij het infotain‐
tie na inschakelen van het te openen. ment.
contact. Afstandsbediening ruiten: Acti‐
veert of deactiveert de werking Persoonlijke instellingen
Vertraagde deurvergrendeling:
Activeert of deactiveert de van de elektrisch bediende ruiten 7" Colour-Info-Display
vertraagde portiervergrende‐ met de handzender.
Druk op ;, selecteer Instellingen en
lingsfunctie. Deze functie Passieve portierontgrendeling: vervolgens Auto op het aanraak‐
vertraagt het werkelijke vergren‐ Wijzigt de configuratie om alleen scherm.
delen van de portieren tot alle het bestuurdersportier of de hele
portieren gesloten zijn. auto te ontgrendelen.
130 Instrumenten en bedieningsorganen
instellingen en de automatische "Vrij rijden"-aankondiging: Acti‐
aircomodus. veert of deactiveert de herinne‐
Autom. achterruitontwaseming: ringsfunctie van de adaptieve
De achterruitverwarming wordt cruise control.
automatisch geactiveerd. Waarschuwing dode hoek: Acti‐
● Bots-/detectiesystemen veert of deactiveert het blinde‐
hoeksysteem.
Waarschuwing frontale botsing:
De frontaanrijdingswaarschu‐ ● Comfort en gemak
wing wordt geactiveerd of Auto geheugen opvragen:
gedeactiveerd. Verandert de instellingen voor
Automatische botsvoorberei‐ het oproepen van de opgeslagen
ding: Activeert of deactiveert de instellingen voor de elektrische
In de bijbehorende submenu’s kunt u stoelverstelling.
automatische remwerking van de
de volgende instellingen wijzigen:
auto in geval van dreigend aanrij‐ Bestuurdersstoel m.
Auto dingsgevaar. Het volgende is een gemakkelijke uitstap: Activeert of
● Klimaat en luchtkwaliteit optie: het systeem neemt de deactiveert de uitstaphulp van de
remregeling over, waarschuwt elektrische stoelverstelling.
Auto. max. ventilatorsnelheid: alleen via geluidssignalen of
Verandert het niveau van het Volume geluidssignaal: Wijzigt
wordt geheel gedeactiveerd. het volume van geluidssignalen.
luchtdebiet van de klimaatrege‐
ling in het interieur in automati‐ Botswaarschuwingssysteem: Aanpassing door bestuurder:
sche modus. Verandert de instellingen van de Activeert of deactiveert persoon‐
frontaanrijdingswaarschuwing. lijke instellingen.
Automatisch verwarmde stoelen:
De stoelverwarming wordt auto‐ Parkeerhulp: Activeert of deacti‐ Wissers met regensensor: Acti‐
matisch geactiveerd. veert de ultrasoonparkeerhulp. veert of deactiveert automatisch
Activering kan worden geselec‐ wissen met regensensor.
Automatische ontwaseming: teerd met of zonder de aanhan‐
Ondersteunt het ontvochtigen gerkoppeling bevestigd. Automatisch wissen bij achteruit:
van de voorruit door het automa‐ Activeert of deactiveert automa‐
tisch selecteren van de vereiste tische inschakeling
Instrumenten en bedieningsorganen 131
achterruitwisser bij inschakelen Vertraagde deurvergrendeling: werking van de elektrisch
achteruitversnelling. Activeert of deactiveert de bediende ruiten met de handzen‐
● Verlichting vertraagde portiervergrende‐ der.
lingsfunctie. Deze functie Passieve portierontgrendeling:
Buitenverlichting bij vertraagt het werkelijke vergren‐
ontgrendelen: Activeert of deac‐ Wijzigt de configuratie om alleen
delen van de portieren tot alle het bestuurdersportier of de hele
tiveert de instapverlichting. portieren gesloten zijn. auto te ontgrendelen.
Uitstapverlichting: Activeert of ● Vergrendelen, ontgrendelen,
deactiveert de uitstapverlichting Passieve portiervergrendeling:
starten op afstand Activeert of deactiveert de
en wijzigt de duur ervan.
Op afst. ontgrendelen lamp passieve vergrendelingsfunctie.
Links- of rechtsrijdend verkeer: feedback: Activeert of deacti‐ Met deze functie wordt de auto
Schakelt om tussen verlichting veert het alarmknipperlichtsig‐ na enkele seconden automatisch
voor links- of rechtsrijdend naal bij het ontgrendelen. vergrendeld als alle portieren zijn
verkeer. gesloten en een elektronische
Melding vergrendeling op
Adaptief rijlicht (AFL): Verandert afstand: Wijzigt het type terug‐ sleutel uit de auto is verwijderd.
de instellingen van de functies melding bij het vergrendelen van Melding afstandsbed. nog in
voor de led-koplampen. de auto. voertuig: Activeert of deactiveert
● Elektrische portiersloten Portierontgrendeling op afstand: de waarschuwingsgeluid
Geen vergrendeling bij open Wijzigt de configuratie om alleen wanneer de elektronische sleutel
deur: Activeert of deactiveert de het bestuurdersportier of de hele in de auto blijft.
portiervergrendelingsfunctie auto te ontgrendelen.
wanneer een portier openstaat. Persoonlijke instellingen
Opn. vergrendelen op afst. vergr.
Automatische portiervergrende‐ deuren: Activeert of deactiveert 8" Colour-Info-Display
ling: Activeert of deactiveert de de automatische hervergrende‐ Druk op ;, selecteer vervolgens het
automatische portiervergrende‐ ling na het ontgrendelen zonder pictogram INSTELLINGEN.
lingsfunctie na inschakelen van de auto te openen.
het contact. Ruiten met afstandsbediening:
Activeert of deactiveert de
132 Instrumenten en bedieningsorganen
instellingen en de automatische Waarschuwing dode hoek: Acti‐
aircomodus. veert of deactiveert het blinde‐
Automatisch ontwasemen hoeksysteem.
achter: De achterruitverwarming ● Comfort en gemak
wordt automatisch geactiveerd. Automatisch oproepen
● Bots- / detectiesystemen geheugen: Verandert de instellin‐
Waarschuwing botsing voor: De gen voor het oproepen van de
frontaanrijdingswaarschuwing opgeslagen instellingen voor de
wordt geactiveerd of gedeacti‐ elektrische stoelverstelling.
veerd. Comfortuitstap bestuurdersstoel:
Automatische voorbereiding Activeert of deactiveert de uitsta‐
botsing: Activeert of deactiveert phulp van de elektrische stoel‐
In de bijbehorende submenu’s kunt u verstelling.
de automatische remwerking van
de volgende instellingen wijzigen:
de auto in geval van dreigend Volume signaaltonen: Wijzigt het
Voertuig aanrijdingsgevaar. Het volgende volume van geluidssignalen.
● Klimaat- en luchtkwaliteit is een optie: het systeem neemt Personalisatie door bestuurder:
de remregeling over, waarschuwt Activeert of deactiveert persoon‐
Automatische ventilatorsnelheid: alleen via geluidssignalen of
Verandert het niveau van het lijke instellingen.
wordt geheel gedeactiveerd.
luchtdebiet van de klimaatrege‐ Ruitenwisser met regensensor:
ling in het interieur in automati‐ Parkeersensor: Activeert of Activeert of deactiveert automa‐
sche modus. deactiveert de ultrasoonparkeer‐ tisch wissen met regensensor.
hulp. Activering kan worden
Automatisch verwarmde stoelen: geselecteerd met of zonder de Automatisch ruitenwissen in
De stoelverwarming wordt auto‐ aanhangerkoppeling bevestigd. achteruit: Activeert of deactiveert
matisch geactiveerd. automatische inschakeling
"Vrij rijden"-aankondiging: Acti‐ achterruitwisser bij inschakelen
Automatisch ontwasemen: veert of deactiveert de herinne‐
Ondersteunt het ontvochtigen achteruitversnelling.
ringsfunctie van de adaptieve
van de voorruit door het automa‐ cruise control.
tisch selecteren van de vereiste
Instrumenten en bedieningsorganen 133
● Verlichting delen van de portieren tot alle Passieve vergrendeling: Acti‐
Voertuig vinden met lichtsignaal: portieren gesloten zijn. veert of deactiveert de passieve
Activeert of deactiveert de instap‐ ● Afstand vergr, ontgr, starten vergrendelingsfunctie. Met deze
verlichting. functie wordt de auto na enkele
Lichtsignaal ontgrendelen op seconden automatisch vergren‐
Verlichting uit: Activeert of deac‐ afstand: Activeert of deactiveert deld als alle portieren zijn geslo‐
tiveert de uitstapverlichting en het alarmknipperlichtsignaal bij ten en een elektronische sleutel
wijzigt de duur ervan. het ontgrendelen. uit de auto is verwijderd.
Verkeer links of rechts: Schakelt Melding vergrendeling op Waarsch. afstandsbed. nog in
om tussen verlichting voor links- afstand: Wijzigt het type terug‐ auto: Activeert of deactiveert de
of rechtsrijdend verkeer. melding bij het vergrendelen van waarschuwingsgeluid wanneer
Verstelbaar stadslicht: Verandert de auto. de elektronische sleutel in de
de instellingen van de functies Ontgrendelen op afstand: Wijzigt auto blijft.
voor de led-koplampen. de configuratie om alleen het
● Deurvergrendeling bestuurdersportier of de hele
auto te ontgrendelen.
Open deur niet vergrendelen:
Activeert of deactiveert de Open deuren op afstand
portiervergrendelingsfunctie vergrendelen: Activeert of deac‐
wanneer een portier openstaat. tiveert de automatische herver‐
grendeling na het ontgrendelen
Automatisch deur vergrendelen: zonder de auto te openen.
Activeert of deactiveert de auto‐
matische portiervergrendelings‐ Afstandsbediening ramen: Acti‐
functie na inschakelen van het veert of deactiveert de werking
contact. van de elektrisch bediende ruiten
met de handzender.
Vertraagde deurvergrendeling:
Activeert of deactiveert de Passieve portierontgrendeling:
vertraagde portiervergrende‐ Wijzigt de configuratie om alleen
lingsfunctie. Deze functie het bestuurdersportier of de hele
vertraagt het werkelijke vergren‐ auto te ontgrendelen.
134 Instrumenten en bedieningsorganen

Telematicaservice Afhankelijk van de uitrusting in de


auto, zijn de volgende services
OnStar knoppen
beschikbaar:
OnStar
● Noodhulpdiensten en ondersteu‐
OnStar is een persoonlijke connecti‐
ning bij pech onderweg
viteits- en servicehulp met een geïn‐
tegreerde Wi-Fi Hotspot. De OnStar- ● Wi-Fi Hotspot
service is 24 uur per dag, 7 dagen per ● Smartphone app
week beschikbaar. ● Bediening op afstand, d.w.z.
Let op locatie van de auto, inschakeling
OnStar is niet op alle markten van claxon en lichten, aansturing
verkrijgbaar. Neem contact op met van centrale vergrendeling
uw werkplaats voor meer informatie. ● Hulp bij gestolen voertuig
Let op ● Voertuigdiagnose
Om OnStar beschikbaar en bedrijfs‐ Privacyknop
● Bestemming downloaden
gereed te kunnen laten zijn, hebt u Houd j ingedrukt tot u een bericht
een geldig OnStar-abonnement, Let op hoort om het doorgeven van de voer‐
een werkend elektrisch systeem van Na tien dagen zonder een contact‐ tuiglocatie te activeren of deactive‐
de auto, mobiele service en een cyclus wordt de OnStar-module van ren.
GPS-satellietverbinding nodig. de auto uitgeschakeld. Functies Druk op j om een oproep met een
waarvoor een dataverbinding vereist adviseur te beantwoorden of beëindi‐
U activeert de OnStar-services en is, zijn na het inschakelen van het
stelt een account in door op Z te druk‐ gen.
contact weer beschikbaar.
ken en met een adviseur te spreken. Druk op j om de Wi-Fi-instellingen te
openen.
Serviceknop
Druk op Z om contact met een advi‐
seur te leggen.
Instrumenten en bedieningsorganen 135
SOS knop lekke band of een lege brandstoftank Een mobiel toestel met de Wi-Fi
Druk op [ om een noodoproep te op Z om contact met een adviseur te Hotspot verbinden:
plaatsen naar een speciaal opgeleide leggen. 1. Druk op j en selecteer vervol‐
adviseur. gens de WiFi-instellingen in het
Noodhulpdiensten
Info-Display. De getoonde instel‐
Status-LED Druk in een noodsituatie op [ om een lingen zijn onder andere de naam
Groen: Het systeem is gereed met adviseur te spreken. De adviseur van de Wi-Fi Hotspot (SSID), het
geactiveerd doorgeven van de voer‐ neemt vervolgens contact op met de wachtwoord en het verbindings‐
tuiglocatie. (nood)hulpdiensten en stuurt ze naar type.
Groen knipperend: Het systeem is uw locatie.
2. Start een Wi-Fi-netwerkzoekop‐
bezig met een oproep. Bij een ongeval waarbij de airbags of dracht via uw mobiele apparaat.
Rood: Er is een probleem opgetre‐ gordelspanners zijn geactiveerd,
wordt er een automatische noodhulp‐ 3. Selecteer de hotspot van uw auto
den. (SSID) wanneer deze wordt
oproep geplaatst. De adviseur wordt
Uit: Het systeem is gereed met onmiddellijk met uw auto verbonden aangegeven.
gedeactiveerd doorgeven van de en gaat na of er hulp nodig is. 4. Voer uw wachtwoord in, wanneer
voertuiglocatie of het systeem staat in u daarom wordt gevraagd.
de stand-bymodus. Wi-Fi Hotspot
Let op
Rood/groen knipperend gedurende De Wi-Fi Hotspot van de auto biedt
Druk op Z en spreek met een advi‐
een korte periode: Het doorgeven van verbinding met het internet met een
maximale snelheid van 4G/LTE. seur of log in bij uw account als u de
de voertuiglocatie is gedeactiveerd.
SSID of het wachtwoord wilt wijzi‐
OnStar-services Let op gen.
De functionaliteit voor Wi-Fi
hotspots is niet voor alle markten U kunt de functie Wi-Fi Hotspot
Algemene services uitschakelen door op Z te drukken en
Druk als u informatie nodig hebt, bijv. verkrijgbaar.
een adviseur te spreken.
openingstijden, markante punten en Er kunnen maximaal zeven toestellen
bestemmingen of als u hulp nodig worden aangesloten.
hebt bij bijv. pech onderweg, een
136 Instrumenten en bedieningsorganen
Smartphone-app vanaf zijn locatie specifieke autofunc‐ Startblokkering
Met de myOpel smartphone app kunt ties aansturen. U vindt het betref‐ OnStar kan met externe signalen het
u bepaalde autofuncties extern bedie‐ fende OnStar-telefoonnummer op de starten van de auto blokkeren
nen. landspecifieke website. wanneer het contact is afgezet.
De volgende functies zijn beschik‐ De volgende functies zijn beschik‐
Diagnose op aanvraag
baar: baar:
U kunt te allen tijde, bijvoorbeeld als
● Auto vergrendelen of ontgrende‐ ● Auto vergrendelen of ontgrende‐ de auto boordinformatie laat zien, op
len. len. Z te drukken om contact op te nemen
● Claxonneren of lichten laten knip‐ ● Informatie over de voertuigloca‐ met een adviseur. U kunt hem vragen
peren. tie doorgeven. een realtime diagnose uit te voeren
● Brandstofpeil, resterende ● Claxonneren of lichten laten knip‐ om de oorzaak van het probleem na
levensduur motorolie en banden‐ peren. te gaan. Afhankelijk van de resultaten
spanning (alleen met het biedt de adviseur meer ondersteu‐
bandenspanningscontrolesys‐ Hulp bij gestolen voertuig ning.
teem) controleren. Geef als de auto gestolen is de dief‐
stal door aan de autoriteiten en vraag Diagnoserapport
● Navigatiebestemming naar het De auto stuurt automatisch diagnose‐
hulp van de OnStar-service Hulp bij
apparaat sturen als er een inge‐ gegevens naar OnStar. U en uw
gestolen voertuig. Neem telefonisch
bouwd navigatiesysteem is. garage ontvangen maandelijks per e-
contact op met een adviseur. U vindt
● Auto op een map lokaliseren. het betreffende OnStar-telefoonnum‐ mail een rapport.
● Wi-Fi-instellingen beheren. mer op de landspecifieke website. Let op
Download voor het bedienen van OnStar kan u helpen bij het zoeken De werkplaatsmeldingsfunctie kan
deze functie de app van App Store® naar en bergen van de auto. in uw account worden uitgescha‐
of Google Play™ Store. Diefstalalarm keld.
Als het diefstalalarmsysteem is geac‐ Het rapport bevat de status van de
Afstandsbediening tiveerd, wordt er een bericht naar belangrijkste besturingssystemen
U kunt, indien gewenst, iedere wille‐ OnStar gestuurd. U ontvangt hierover van de auto, zoals de motor, trans‐
keurige telefoon gebruiken om een een sms of e-mail. missie, airbags, ABS, en andere
adviseur te bellen. Deze kan dan
Instrumenten en bedieningsorganen 137
grote systemen. Ook bevat het infor‐ Druk op Z om een adviseur te bellen Als u het doorgeven van de voertuig‐
matie over mogelijke onderhouds‐ en de PIN te veranderen. locatie wilt activeren of deactiveren,
punten en de bandenspanning drukt u op j tot u een audiobericht
(alleen als er een bandenspannings‐ Accountgegevens hoort.
controlesysteem is). Een OnStar-abonnee heeft een Het deactiveren wordt aangegeven
U kunt meer details opvragen door op account waar alle gegevens in zijn door het controlelampje dat korte tijd
de link in de e-mail te klikken en u bij opgeslagen. Druk op Z en spreek rood of groen knippert en iedere keer
uw account aan te melden. met een adviseur of log in bij uw wanneer de auto wordt gestart.
account als u accountinformatie wilt
Bestemming downloaden veranderen. Let op
Een gewenste bestemming kan Als het verzenden van de voertuig‐
Als de OnStar-service voor een
rechtstreeks naar het navigatiesys‐ locatie wordt gedeactiveerd, zijn
andere auto moet worden gebruikt,
teem worden gedownload. sommige diensten niet meer
druk dan op Z en vraag of de account
beschikbaar.
Druk op Z om een adviseur te bellen op de nieuwe auto kan worden over‐
en beschrijf de bestemming of het gedragen. Let op
markante punt. OnStar wordt in een noodsituatie
Let op
altijd geïnformeerd over de voertuig‐
De adviseur kan elk adres en elke Informeer OnStar onmiddellijk over
locatie.
nuttige plaats opzoeken en deze naar de wijzigingen als de auto wordt
het ingebouwde navigatiesysteem afgevoerd, verkocht of anderszins Ga naar het document met het priva‐
verzenden. overgedragen en beëindig de cybeleid in uw account.
OnStar-service voor deze auto.
OnStar-instellingen Software-updates
Voertuiglocatie OnStar kan op afstand software-
OnStar-PIN De voertuiglocatie wordt aan OnStar updates uitvoeren, zonder dat zij u
U hebt een viercijferige PIN doorgegeven wanneer er een service daarover van tevoren inlichten of om
nodig voor toegang tot alle OnStar- wordt verzocht of getriggerd. Een uw toestemming vragen. Deze upda‐
services. U moet een eigen PIN bericht op het Info-Display geeft door tes verbeteren of behouden de veilig‐
invoeren wanneer u voor de eerste dat deze informatie is verzonden. heid en beveiliging of de werking van
keer met een adviseur belt. uw voertuig.
138 Instrumenten en bedieningsorganen
Deze updates kunnen betrekking
hebben op privacykwesties. Ga naar
het document met het privacybeleid
in uw account.
Verlichting 139

Verlichting Uitstapverlichting ..................... 149


Ontlaadbeveiliging accu .......... 150
Rijverlichting
Lichtschakelaar
Rijverlichting .............................. 139
Lichtschakelaar ....................... 139
Automatische verlichting ......... 140
Grootlicht ................................. 140
Lichtsignaal ............................. 140
Koplampverstelling .................. 141
Koplampinstelling in het
buitenland ............................... 141
Dagrijlicht ................................. 141
Led-koplampen ........................ 141
Alarmknipperlichten ................. 145
Richtingaanwijzers .................. 146
Mistlampen voor ...................... 146 Lichtschakelaar draaien:
Mistachterlicht ......................... 146
Parkeerlichten ......................... 147 AUTO : automatische verlichting
Achteruitrijlichten ..................... 147 schakelt automatisch
Beslagen lampglazen .............. 147 tussen dagrijlicht en
koplamp
Binnenverlichting ....................... 147 8 : zijmarkeringslichten
Regelbare 9 : dimlicht of grootlicht
instrumentenverlichting ......... 147
Leeslampen ............................. 148 Wanneer u het contact inschakelt, is
Verlichting zonneklep .............. 148 de automatische verlichting actief.
Verlichtingsfuncties .................... 149 Controlelampje 8 3 116.
Verlichting middenconsole ...... 149
Instapverlichting ...................... 149
140 Verlichting
Achterlichten Automatische Duw tegen de hendel om van dimlicht
koplampinschakeling op grootlicht over te schakelen.
De achterlichten branden samen met
het dim-/grootlicht en de zijmarke‐ Trek aan de hendel om het grootlicht
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
ringslichten. uit te schakelen.
worden de koplampen ingeschakeld.
Grootlichtassistentie 3 141.
Bovendien worden de koplampen
Automatische verlichting ingeschakeld als de ruitenwissers
enkele slagen geactiveerd zijn. Lichtsignaal
Led-koplampen 3 141 Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken.
Tunneldetectie
Als u aan de hendel trekt, schakelt u
Bij het inrijden van een tunnel worden het grootlicht uit.
de koplampen onmiddellijk ingescha‐ Led-koplampen 3 141.
keld.

Grootlicht

Wanneer de automatische verlichting


is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld
tussen dagrijlicht en automatische
verlichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 141.
Verlichting 141

Koplampverstelling Koplampinstelling in het Voor de deactivering volgt u dezelfde


procedure als hierboven. f knippert
Handmatige koplampverstelling
buitenland niet wanneer de functie is gedeacti‐
Het asymmetrische dimlicht biedt veerd.
meer zicht op de rand van de weg aan Controlelamp f 3 116.
de passagierskant.
Stel bij het rijden in landen met links‐
rijdend verkeer de koplampen bij om Dagrijlicht
tegenliggers niet te verblinden. Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
Auto's met halogeenkoplampen Het wordt bij daglicht automatisch
De koplampen moeten niet worden ingeschakeld wanneer de motor
afgesteld. draait.
Het systeem schakelt automatisch
Auto's met LED-koplampen tussen dagrijlicht en koplampen,
De koplampen kunnen in het menu afhankelijk van het aanwezige licht.
U kunt de lichtbundelhoogte aanpas‐
Persoonlijke instellingen via het Info- Automatische verlichting 3 140.
sen aan de belading om verblinding
te voorkomen: draai het kartelwiel‐ Display worden ingesteld voor rijden
tje ? in de gewenste stand. aan de andere kant van de weg. Led-koplampen
0 : zitplaatsen voorin bezet Selecteer de relevante instelling in Het led-koplampensysteem omvat
1 : alle zitplaatsen bezet Instellingen, I Voertuig. twee koplampen met verschillende
2 : alle zitplaatsen bezet en bagage Info-Display 3 123. leds, waarmee verschillende verlich‐
in de bagageruimte Persoonlijke instellingen 3 127. tingsprogramma's kunnen worden
3 : bestuurdersstoel bezet en aangestuurd.
bagage in de bagageruimte Elke keer wanneer het contact wordt
aangezet, knippert f circa De lichtverdeling en -intensiteit
Dynamische automatische koplamp‐ vier seconden ter herinnering. worden getriggerd op basis van de
verstelling 3 141. lichtomstandigheden, het wegdek en
142 Verlichting
de rijsituatie. De auto past de koplam‐ De lichtverspreiding is breed en Er gaan, afhankelijk van de stuurhoek
pen automatisch aan de situatie aan symmetrisch. Er is een speciaal licht‐ en de snelheid, extra leds branden
voor een optimale lichtverdeling voor straalpatroon ontworpen dat verblin‐ die de verlichting van bochten verbe‐
de bestuurder. ding van andere weggebruikers voor‐ teren. Deze functie wordt geactiveerd
Sommige functies van de led-koplam‐ komt. bij snelheden tussen 40 km/u en 70
pen kunnen vanuit het menu km/u en is afhankelijk van de stuur‐
Verlichting landelijke gebieden hoek.
Persoonlijke instellingen worden
gedeactiveerd en geactiveerd. Selec‐
Afbuigverlichting
teer de betreffende instelling in
Instellingen, I Voertuig op het Info-
Display. Persoonlijke instellingen
3 127.
De grootlichtassistentie kan niet
worden gedeactiveerd. Dit wordt automatisch geactiveerd bij
De volgende verlichtingsfuncties zijn een snelheid boven ca. 55 km/u
beschikbaar als de lichtschakelaar in wanneer er in een landelijk gebied Bij het afslaan gaan, afhankelijk van
de stand AUTO of 9 staat: wordt gereden. De verlichting van de de stuurhoek en het knipperlichtsig‐
weg en de berm wordt verbeterd. naal, bepaalde leds branden die het
Stadslicht Tegemoetkomend verkeer en voorlig‐ wegdek in de rijrichting verlichten.
gers worden niet verblind. Wordt geactiveerd tot een snelheid
van 40 km/u.
Bochtverlichting

Dit wordt automatisch geactiveerd bij


een snelheid tot maximaal 55 km/u en
in situaties met omgevingsverlichting.
Verlichting 143
Achteruitparkeerfunctie Inschakelen
Richtingaanwijzerhendel met of
Als hulp bij het parkeren, gaan beide zonder MENU toets
afbuigverlichtingen en het achteruit‐
rijlicht branden wanneer de koplam‐
pen zijn ingeschakeld en de achter‐
uitversnelling wordt geselecteerd.
Deze blijven korte tijd branden nadat De grootlichtassistentie omvat een
u de auto uit de achteruitversnelling speciale snelwegmodus. Wanneer u
hebt gezet of totdat u sneller dan op de snelweg harder rijdt dan
7 km/u vooruitrijdt. 115 km/u, wordt de lichtstraal smaller,
zodat u tegemoetkomend verkeer
Grootlichtassistentie niet verblindt. Wanneer u achter
Met deze functie kan het grootlicht bij andere auto's aanrijdt of ze inhaalt,
het rijden in het donker als hoofdver‐ hebben deze bestuurders minder last
lichting werken. van verblinding via de spiegel.
De camera in de voorruit de lichten U activeert de grootlichtassistentie
van tegemoetkomende voertuigen of door twee keer tegen de richtingaan‐
voorliggers detecteert. Elke led aan wijzerhendel te duwen. Het grootlicht
de rechter- of linkerkant kan afhanke‐ wordt automatisch ingeschakeld bij
lijk van de verkeerssituatie worden in- een snelheid boven 50 km/u. Het
of uitgeschakeld. Dit geeft de beste grootlicht wordt uitgeschakeld bij een
lichtverdeling zonder dat andere snelheid onder 35 km/u, maar de
weggebruikers worden verblind. De grootlichtassistentie blijft geacti‐
grootlichtassistentie blijft geactiveerd veerd.
en schakelt het grootlicht aan en uit
afhankelijk van de situatie. De laatste
instelling van de grootlichtassistentie
blijft gehandhaafd wanneer het
contact weer wordt ingeschakeld.
144 Verlichting
Richtingaanwijzerhendel met f Als u eenmaal op de richtingaanwij‐ Als de grootlichtassistentie actief is
toets zerhendel drukt, wordt het grootlicht en het grootlicht is uitgeschakeld,
handmatig en zonder grootlichtassis‐ schakelt u de grootlichtassistentie in
tentie ingeschakeld. door twee keer tegen de richtingaan‐
De grootlichtassistentie schakelt wijzerhendel te duwen.
automatisch op dimlicht over Ook als u twee keer tegen de rich‐
wanneer: tingaanwijzerhendel duwt om het
● In stadsverkeer wordt gereden. grootlicht handmatig te activeren,
wordt de grootlichtassistentie
● De achteruitparkeerfunctie actief gedeactiveerd.
is.
Richtingaanwijzerhendel met f
● De mistlampen voor of achter zijn
ingeschakeld. toets
Als de grootlichtassistentie actief is
Zodra er geen beperkingen meer en het grootlicht is ingeschakeld,
worden herkend, schakelt het schakelt u de grootlichtassistentie uit
Activeer de grootlichtassistentie door systeem het grootlicht weer in. door eenmaal op f of eenmaal aan
een keer op f te drukken. Het groot‐
de richtingaanwijzerhendel te trek‐
licht wordt automatisch ingeschakeld Uitschakelen
ken.
bij een snelheid boven 50 km/u. Het Richtingaanwijzerhendel met of
grootlicht wordt uitgeschakeld bij een zonder MENU toets Als de grootlichtassistentie actief en
snelheid onder 35 km/u, maar de Als de grootlichtassistentie actief is het grootlicht uitgeschakeld is, scha‐
grootlichtassistentie blijft geacti‐ en het grootlicht is ingeschakeld, kelt u de grootlichtassistentie uit door
veerd. schakelt u de grootlichtassistentie uit eenmaal op f te drukken.
Het groene controlelampje f brandt door een keer aan de richtingaanwij‐ Ook als u twee keer tegen de rich‐
ononderbroken wanneer de groot‐ zerhendel te trekken. tingaanwijzerhendel duwt om het
lichtassistentie actief is; het blauwe grootlicht handmatig te activeren,
lampje 7 brandt bij ingeschakeld wordt de grootlichtassistentie
grootlicht. gedeactiveerd.
Controlelampje f 3 116, 7 3 116.
Verlichting 145
Lichtsignaal in combinatie met groot‐ Storing in led-koplampsysteem
lichtassistentie
Als u een lichtsignaal geeft door een Wanneer het systeem een storing in
keer aan de richtingaanwijzerhendel het led-koplichtsysteem opmerkt,
te trekken, wordt de grootlichtassis‐ selecteert het een voorkeuze-instel‐
tentie niet gedeactiveerd wanneer het ling om te voorkomen dat tegenlig‐
grootlicht uit is. gers worden verblind. U ziet een
waarschuwing op het Driver Informa‐
Als u een lichtsignaal geeft door een tion Centre.
keer aan de richtingaanwijzerhendel
te trekken, wordt de grootlichtassis‐
tentie gedeactiveerd wanneer het Alarmknipperlichten
grootlicht aan is. Om in te schakelen ¨ indrukken.
De illustraties tonen verschillende
Dynamische automatische versies.
koplampverstelling
De alarmknipperlichten worden auto‐
Om te voorkomen dat tegenliggers matisch ingeschakeld wanneer de
worden verblind, worden de koplam‐ airbags bij een ongeval in werking
pen automatisch versteld op basis treden.
van de hellingshoek, gemeten door
de voor- en achteras, de versnelling
of vertraging en de rijsnelheid.
Koplampen bij rijden in het
buitenland
3 141.
146 Verlichting

Richtingaanwijzers Is er een aanhanger aangesloten, Lichtschakelaar in stand AUTO: bij


knippert de richtingaanwijzer het inschakelen van de mistlampen
zes keer en de toonfrequentie veran‐ worden de koplampen automatisch
dert wanneer u de hendel tot tegen ingeschakeld.
het weerstandspunt duwt en vervol‐
gens loslaat.
Mistachterlicht
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Schakel de richtingaanwijzer hand‐
matig uit door de hendel in de
oorspronkelijke stand te zetten.

hendel omhoog : rechter richting‐


Mistlampen voor
aanwijzer
hendel omlaag : linker richtingaan‐
wijzer
Als de hendel voorbij het weerstands‐
Om in te schakelen ø indrukken.
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐ Lichtschakelaar in stand AUTO: bij
draaien van het stuurwiel gaat de inschakelen van het mistachterlicht
richtingaanwijzer automatisch uit. worden de koplampen automatisch
ingeschakeld.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel Lichtschakelaar in stand 8: mistach‐
tot tegen het weerstandspunt duwen terlicht kan alleen in combinatie met
en loslaten. voorste mistlampen worden inge‐
Om in te schakelen > indrukken. schakeld.
Verlichting 147
Het mistachterlicht is gedeactiveerd
wanneer er een aanhanger of een
Bevestiging door een geluidssignaal
en het bijbehorende controlelampje
Binnenverlichting
stekker op het contact is aangesloten, van de richtingaanwijzer.
bijv. wanneer een fietsdrager is
Regelbare
geplaatst. instrumentenverlichting
Achteruitrijlichten
Het achteruitrijlicht gaat branden
Parkeerlichten wanneer het contact aanstaat en de
auto in de achteruitversnelling staat.

Beslagen lampglazen
De binnenkant van de lampenglazen
kan bij koud en vochtig weer, bij
hevige regen of na een wasbeurt
korte tijd beslaan. De condens
verdwijnt na korte tijd vanzelf, om dit
te versnellen de verlichting inschake‐
len. De helderheid van onderstaande
verlichting kan in de stand AUTO
worden afgesteld wanneer de licht‐
Bij het parkeren kunnen de parkeer‐ sensor merkt dat het donker is, of in
lichten aan één kant worden inge‐ de stand 8 of 9.
schakeld:
● instrumentenverlichting
1. Contact uitschakelen.
● Info-Display
2. Richtingaanwijzerhendel volledig
omhoog- (parkeerlichten rechts) ● verlichte schakelaars en bedie‐
of omlaaghalen (parkeerlichten ningselementen
links).
148 Verlichting
Draai aan het kartelwiel A en houd dit Bedien de wipschakelaar:
vast totdat de gewenste lichtsterkte is w : automatisch in- en
bereikt. uitschakelen
druk op u : aan
Binnenverlichting druk op v : uit
De voorste en achterste interieurver‐ Achterste interieurverlichting
lichting worden bij het in- en uitstap‐
pen vanzelf ingeschakeld en doven Brandt in combinatie met de voorste
met enige vertraging. interieurverlichting, afhankelijk van
de stand van de wipschakelaar.
Let op
Bij een ongeval waarbij de airbags
geactiveerd worden gaat de vloer‐ Leeslampen
verlichting automatisch aan. Verlichting zonneklep
Voorste interieurverlichting Brandt wanneer u het klepje opent.

Werken door het indrukken van s en


t in de instapverlichting.
Verlichting 149

Verlichtingsfuncties Deze functie kan worden geactiveerd


of gedeactiveerd in de Persoonlijke
Worden automatisch uitgeschakeld
na een vertraging. Deze functie werkt
instellingen. alleen wanneer het donker is. De inte‐
Verlichting middenconsole rieurverlichting wordt geactiveerd
Selecteer de betreffende instelling in
De spot in de interieurverlichting gaat wanneer u in deze periode het
Instellingen, I Voertuig op het Info-
aan wanneer de koplampen worden bestuurdersportier opent.
Display.
ingeschakeld.
Info-Display 3 123. Padverlichting
Instapverlichting Persoonlijke instellingen 3 127. De koplampen, achterlichten en
U kunt de instellingen opslaan voor kentekenverlichting blijven een instel‐
Welkomstverlichting de gebruikte sleutel 3 24. bare tijd branden wanneer u de auto
De volgende verlichting wordt korte De volgende verlichting gaat ook verlaat.
tijd ingeschakeld door de auto te branden wanneer u het bestuurders‐
portier opent: Inschakelen
ontgrendelen met de handzender:
● dimlicht of grootlicht ● verlichting van sommige schake‐
● achterlichten laars
● kentekenplaatverlichting ● Bestuurdersinformatiecentrum
● instrumentenverlichting ● portiervakverlichting
● binnenverlichting
Sommige functies werken alleen als
Uitstapverlichting
het buiten donker is om de auto De volgende verlichting gaat branden
gemakkelijker te kunnen vinden. wanneer u de sleutel uit het contact‐
slot haalt:
De verlichting wordt meteen uitge‐
schakeld zodra het contactslot wordt ● binnenverlichting
ingeschakeld. Wegrijden 3 17. ● instrumentenverlichting
1. Schakel de ontsteking uit.
● grondverlichting
2. De contactsleutel verwijderen.
150 Verlichting
3. Open het bestuurdersportier. Ontlaadbeveiliging accu Uitschakeling van de verlichting
4. Richtingaanwijzerhendel naar u Om te voorkomen dat de accu leeg‐
toe trekken. Oplaadfunctie afgestemd op accu
raakt terwijl de ontsteking is uitge‐
5. Sluit het bestuurdersportier. Deze functie garandeert een maxi‐ schakeld, wordt de binnenverlichting
Wordt het bestuurdersportier niet male levensduur van de accu door na enige tijd automatisch uitgescha‐
gesloten, dan gaat de verlichting na een regelbaar vermogen en een opti‐ keld.
twee minuten uit. male vermogensverdeling van de
dynamo.
De uitstapverlichting wordt meteen
uitgeschakeld als u de richtingaanwij‐ Om te voorkomen dat de accu onder
zerhendel naar u toe trekt, terwijl het het rijden leegraakt, worden de
bestuurdersportier geopend is. volgende systemen automatisch in
twee fasen afgebouwd en ten slotte
Deze functie kan worden geactiveerd
uitgeschakeld:
of gedeactiveerd in de Persoonlijke
instellingen. ● hulpverwarming
Selecteer de betreffende instelling in ● achterruit- en spiegelverwarming
Instellingen, I Voertuig op het Info- ● stoelverwarming
Display. ● aanjager
Info-Display 3 123. In de tweede fase ziet u op het Driver
Persoonlijke instellingen 3 127. Information Center een bericht dat de
U kunt de instellingen opslaan voor activering van de ontlaadbeveiliging
de gebruikte sleutel 3 24. van de accu bevestigt.
Klimaatregeling 151

Klimaatregeling Klimaatregelsystemen Temperatuur


rood bereik : warm
Verwarmings- en blauw bereik : koud
Klimaatregelsystemen ............... 151
ventilatiesysteem De verwarming werkt pas optimaal
Verwarmings- en als de motor de normale bedrijfstem‐
ventilatiesysteem .................... 151 peratuur heeft bereikt.
Airconditioning ......................... 152
Elektronisch Luchtverdeling
klimaatregelsysteem ............... 154 l : naar de voorruit en de voorste
Hulpverwarming ...................... 159 zijruiten
Luchtroosters ............................. 159 M : naar hoofdhoogte via de verstel‐
Verstelbare luchtroosters ........ 159 bare luchtroosters
Vaste luchtroosters .................. 160 K : naar de voetenruimte en voorruit
Onderhoud ................................. 160
Alle combinaties zijn mogelijk.
Luchtinlaat ............................... 160
Pollenfilter ................................ 160 Ventilatorsnelheid
Airconditioning regelmatig Bedieningsorganen voor:
aanzetten ............................... 161 Ventilatorsnelheid instellen door de
● temperatuur ventilatorknop in de gewenste stand
Service .................................... 161
● luchtverdeling l, M en K te zetten.
● luchtdebiet Z
● ontwasemen en ontdooien V
Achterruitverwarming Ü 3 44.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 41.
Verwarmde stoelen ß 3 56.
Verwarmd stuurwiel * 3 95.
152 Klimaatregeling
Ontwasemen en ontdooien Airconditioning Verwarmd stuurwiel A 3 95.

Koeling A/C

● Druk op V: de luchtverdeling Bedieningsorganen voor:


wordt in de richting van de voor‐
● temperatuur Druk op A/C om naar koeling om te
ruit geleid.
● luchtverdeling l, M en K schakelen. De LED in de knop brandt
● Draaiknop voor temperatuur in om activering aan te geven. Koeling
hoogste stand zetten. ● luchtdebiet Z
werkt alleen bij een draaiende motor
● Ventilatorsnelheid op hoogste ● ontwasemen en ontdooien V en ingeschakelde aanjager van de
stand zetten. A/C : koeling klimaatregeling.
● Verwarming achterruit Ü inscha‐ 4 : luchtrecirculatie Druk opnieuw op A/C om koeling uit
kelen. Ü : achterruitverwarming te schakelen.
● Zijdelingse luchtroosters naar Achterruitverwarming Ü 3 44. De airconditioning koelt en ontvoch‐
wens openen en op de zijruiten tigt (droogt) de lucht wanneer de
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 41.
richten. buitentemperatuur iets boven het
Verwarmde stoelen ß 3 56. vriespunt ligt. Er kan zich dan
Geventileerde stoelen A 3 56. condens vormen en onder de auto op
de grond druppelen.
Klimaatregeling 153
Als geen koeling of droging gewenst Maximale koeling
is, moet u omwille van het brandstof‐ 9 Waarschuwing
verbruik de koeling uitschakelen.
Als het luchtrecirculatiesysteem is
Geactiveerde koeling kan een Auto‐ ingeschakeld, vermindert de lucht‐
stop verhinderen. Stop/Start-systeem verversing. Bij het gebruik zonder
3 168. koeling neemt de luchtvochtigheid
toe waardoor de ruiten van
Luchtrecirculatiesysteem 4
binnenuit kunnen aandampen. De
kwaliteit van de binnenlucht neemt
na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij
de inzittenden kan leiden.

Wanneer de omgevingslucht warm


en zeer vochtig is, kan de voorruit aan Ruiten kortstondig openen zodat de
de buitenkant beslaan wanneer er warme lucht snel kan ontsnappen.
koude lucht tegenaan stroomt. Als de ● Koeling A/C inschakelen.
voorruit aan de buitenkant aandampt, ● Luchtrecirculatiesysteem 4
moet u de ruitenwisser aanzetten en aan.
l uitzetten.
● Luchtverdelingsschakelaar M
Luchtrecirculatiemodus met 4 indrukken.
inschakelen. De LED in de knop ● Draaiknop voor temperatuur in
brandt om activering aan te geven. laagste stand zetten.
Luchtrecirculatiemodus weer met ● Ventilatorsnelheid op hoogste
4 uitschakelen. stand zetten.
● Alle luchtroosters openen.
154 Klimaatregeling
Ruiten ontwasemen en Let op In de automatische modus worden
ontdooien V Als V wordt ingedrukt terwijl de temperatuur, luchtdebiet en luchtver‐
motor loopt, wordt een Autostop deling automatisch geregeld.
verhinderd totdat er opnieuw op V
wordt gedrukt.
Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
motor loopt, wordt een Autostop
verhinderd totdat er opnieuw op l
wordt gedrukt of totdat de aanjager
uitgeschakeld wordt.
Als V wordt ingedrukt terwijl de
motor in een Autostop is, zal de
motor automatisch herstarten.
● Druk op V: de luchtverdeling Als l wordt ingedrukt terwijl de
wordt in de richting van de voor‐ aanjager ingeschakeld is en de Bedieningsorganen voor:
ruit geleid. motor in een Autostop is, zal de ● temperatuur bestuurderskant
motor automatisch herstarten.
● Ventilatorsnelheid op hoogste ● luchtverdeling l M K
stand zetten. Stop/Start-systeem 3 168.
● luchtdebiet Z
● Draaiknop voor temperatuur in ● temperatuur passagierskant
hoogste stand zetten. Elektronisch voorin
● Verwarming achterruit Ü inscha‐ klimaatregelsysteem ● systeem aan of uit ON/OFF
kelen. Dankzij de twee zones van de ● koeling A/C
● Zijdelingse luchtroosters naar klimaatregeling kunt u de tempera‐
wens openen en op de zijruiten tuur aan de bestuurders- en passa‐ ● automatische modus AUTO
richten. gierskant voorin afzonderlijk regelen. ● handmatig bediende luchtrecir‐
culatie 4
Klimaatregeling 155
● ontwasemen en ontdooien V Automatische modus AUTO ● Druk op A/C voor het inschakelen
● temperatuursynchronisatie met van optimale koeling en ontwa‐
twee zones SYNC seming. De LED in de knop
brandt om activering aan te
Achterruitverwarming Ü 3 44. geven.
Verwarmbare buitenspiegels Ü 3 41. ● Stel de voorkeurtemperaturen
Verwarmde stoelen ß 3 56. voor de bestuurders- en passa‐
Geventileerde stoelen A 3 56. gierskant voorin in met de linker
en rechter draaiknop. De aanbe‐
Verwarmd stuurwiel A 3 95. volen temperatuur is 22 °C.
U kunt de snelheidsregeling van de
aanjager in de automatische modus
veranderen in het menu Instellingen.
Basisinstelling voor maximaal Persoonlijke instellingen 3 127.
comfort:
Temperatuur selecteren
● Druk op AUTO, de luchtverdeling
en ventilatorsnelheid worden
automatisch geregeld.
● Open alle luchtroosters voor opti‐
male luchtverdeling in de auto‐
matische modus.
Elke wijziging in de instellingen
verschijnt enkele seconden lang op
het Info-display.
De elektronische klimaatregeling
(ECC) werkt alleen optimaal bij een
draaiende motor.
156 Klimaatregeling
Stel de temperaturen in op de gewen‐ Temperatuursynchronisatie met ● Druk op V. De LED in de knop
ste waarde. Met de knop aan de twee zones SYNC brandt om activering aan te
passagierszijde verandert u de geven.
temperatuur voor de passagiers‐ Druk op SYNC om de temperatuur
● Temperatuur en luchtverdeling
zijde.Met de knop aan de bestuur‐ aan passagierszijde te koppelen aan
worden automatisch ingesteld,
derskant verandert u de temperatuur die aan bestuurderszijde. De LED in
de ventilator draait met een hoge
voor de bestuurderskant of beide de knop brandt om activering aan te
snelheid.
kanten, afhankelijk van de activering geven.
van de synchronisatie SYNC. ● Verwarming achterruit Ü inscha‐
Wanneer de instellingen voor de
kelen.
De geselecteerde temperatuur wordt passagierskant worden veranderd,
in het display van de knop aangege‐ wordt de synchronisatie gedeacti‐ ● Om terug te gaan naar de vorige
ven. veerd en dooft de led. modus: V indrukken; om naar
de automatische modus te gaan:
Als de minimumtemperatuur Lo is Ruiten ontwasemen en AUTO indrukken.
ingesteld, levert de klimaatregeling ontdooien V
maximale koeling, als de koeling U kunt de instellingen van de auto‐
A/C wordt ingeschakeld. matische achterruitverwarming wijzi‐
gen in het menu Instellingen op het
Wanneer u de maximumtemperatuur Info-display. Persoonlijke instellingen
Hi instelt, zorgt het klimaatregelsys‐ 3 127.
teem voor een maximale verwarming.
Let op
Let op Als V wordt ingedrukt terwijl de
Als A/C wordt ingeschakeld, kan motor loopt, wordt een Autostop
door het verlagen van de ingestelde verhinderd totdat er opnieuw op V
temperatuur de motor vanuit een wordt gedrukt.
Autostop opnieuw worden gestart of
een Autostop worden belemmerd. Als l wordt ingedrukt terwijl de
aanjager ingeschakeld is en de
Stop/Start-systeem 3 168. motor loopt, wordt een Autostop
Klimaatregeling 157
verhinderd totdat er opnieuw op l Handmatige instellingen Wanneer u de linker toets langer
wordt gedrukt of totdat de aanjager indrukt, worden de aanjager en de
uitgeschakeld wordt. U kunt de instellingen van het klimaat‐ koeling uitgeschakeld.
regelsysteem op onderstaand
Als V wordt ingedrukt terwijl de beschreven manier met de toetsen en Wanneer u de rechtse toets langer
motor in een Autostop is, zal de draaiknoppen wijzigen. Wanneer u indrukt: de aanjager draait op maxi‐
motor automatisch herstarten. een instelling wijzigt, wordt de auto‐ mumsnelheid.
Als l wordt ingedrukt terwijl de matische modus gedeactiveerd. Automatische modus opnieuw
aanjager ingeschakeld is en de inschakelen: AUTO indrukken.
motor in een Autostop is, zal de Luchtdebiet Z
motor automatisch herstarten. Luchtverdeling l, M, K
Stop/Start-systeem 3 168.

Systeem aan of uit ON/OFF


De koeling, ventilator en automati‐
sche modus kunnen worden uitge‐
schakeld door op ON/OFF te druk‐
ken. Wanneer het systeem gedeacti‐
veerd is, is de led in de toets
ON/OFF uit.
Activering door indrukken van
ON/OFF, A/C of AUTO. De LED in de
knop brandt om activering aan te Druk op de linkertoets om de ventila‐
geven. torsnelheid te verlagen of op de rech‐ Druk op de betreffende toets voor de
tertoets om deze te verhogen. De gewenste afstelling. De LED in de
ventilatorsnelheid wordt aangegeven knop brandt om activering aan te
door het aantal leds in de toets. geven.
158 Klimaatregeling
l : naar de voorruit en de voorpor‐ werkt alleen bij een draaiende motor Handmatig bediende
tierruiten (de airco werkt op de en ingeschakelde aanjager van de luchtrecirculatie 4
achtergrond om te voorkomen klimaatregeling.
dat de ruiten beslaan) Druk opnieuw op A/C om koeling uit
M : naar hoofdhoogte via de verstel‐ te schakelen.
bare luchtroosters
K : naar de voetenruimte en voorruit Het airconditioningssysteem koelt en
ontvochtigt (droogt) de lucht vanaf
Alle combinaties zijn mogelijk. een bepaalde buitentemperatuur. Er
Automatische modus opnieuw kan zich dan condens vormen en
inschakelen: AUTO indrukken. onder de auto op de grond druppelen.
Als geen koeling of droging gewenst
Koeling A/C is, moet u omwille van het brandstof‐
verbruik de koeling uitschakelen.
Wanneer het koelsysteem wordt
uitgeschakeld, vereist de klimaatre‐ Luchtrecirculatiemodus met 4
geling niet dat de motor wordt herstart inschakelen. De LED in de knop
tijdens een Autostop. Uitzondering: brandt om activering aan te geven.
ruitontdooiing werkt en buitentempe‐ Recirculatiemodus uitschakelen door
ratuur boven 0 °C vraagt om opnieuw weer op 4 te drukken.
starten.
Stop/Start-systeem 3 168. 9 Waarschuwing
Op het display verschijnt A/C ON
wanneer de koeling aanstaat of A/C Als het luchtrecirculatiesysteem is
OFF wanneer de koeling uitstaat. ingeschakeld, vermindert de lucht‐
Druk op A/C om naar koeling om te verversing. Bij het gebruik zonder
schakelen. De LED in de knop brandt koeling neemt de luchtvochtigheid
om activering aan te geven. Koeling toe waardoor de ruiten van
binnenuit kunnen aandampen. De
Klimaatregeling 159

kwaliteit van de binnenlucht neemt Hulpverwarming Luchtroosters


na verloop van tijd af, wat tot
vermoeidheidsverschijnselen bij Luchtverwarming Verstelbare luchtroosters
de inzittenden kan leiden. Quickheat is een elektrische hulpver‐ Wanneer de koeling ingeschakeld is,
warming die de lucht in de passa‐ moet er minimaal een luchtrooster
Wanneer de omgevingslucht warm giersruimte automatisch sneller open staan.
en zeer vochtig is, kan de voorruit aan opwarmt.
de buitenkant aandampen wanneer
er koude lucht naartoe stroomt. Als de
voorruit aan de buitenkant aandampt,
moet u de ruitenwisser aanzetten en
l uitzetten.
Automatische luchtrecirculatie
Een luchtvochtigheidssensor scha‐
kelt automatisch over op buitenlucht
als de luchtvochtigheid in het interieur
te hoog is.
Basisinstellingen Open het luchtrooster door het stel‐
U kunt instellingen wijzigen in het wiel naar het grotere symbool W te
menu Instellingen op het Info-display. draaien. Stel de hoeveelheid lucht bij
Persoonlijke instellingen 3 127. de roosteruitlaat met het stelwiel af.
160 Klimaatregeling

Vaste luchtroosters Onderhoud


Er bevinden zich bovendien nog
luchtroosters onder de voorruit en de Luchtinlaat
zijruiten, alsook in de voetenruimte.

Door de roosters te kantelen en te


draaien de richting van de luchttoe‐
voer instellen.
Sluit het luchtrooster door het stelwiel
naar het kleinere symbool W te De luchtinlaat naar de motorruimte
draaien. onder aan de voorkant van de voorruit
moet voor voldoende luchttoevoer
9 Waarschuwing vrijgehouden worden. Bladeren, vuil
of sneeuw verwijderen.
Geen voorwerpen bevestigen aan
de roosters van de ventilatieope‐ Pollenfilter
ningen. Kans op schade en letsel
in geval van een ongeluk. Het microfilter ontdoet de binnenko‐
mende buitenlucht van stof, roet,
stuifmeel en sporen.
Klimaatregeling 161

Airconditioning regelmatig Let op


Koelmiddel R-134a bevat gefluori‐
aanzetten deerde broeikasgassen.
Om te zorgen dat het systeem goed
blijft werken, moet de koeling
eenmaal per maand, ongeacht de
weersgesteldheid of het seizoen,
enkele minuten worden ingescha‐
keld. Bij te lage buitentemperaturen
kan de koeling niet worden ingescha‐
keld.

Service
Om de koeling optimaal te laten
werken, is het raadzaam het klimaat‐
regelsysteem jaarlijks te laten contro‐
leren, te beginnen drie jaar na afleve‐
ring van de nieuwe auto, te weten:
● functie- en druktest
● werking van de verwarming
● lektest
● controle van de aandrijfriemen
● afvoer van condensor en
verdamper reinigen
● prestatietest
162 Rijden en bediening

Rijden en bediening Geautomatiseerde versnellings‐


bak ............................................. 179
Verkeersbordherkenning ......... 218
Lane Keep Assist .................... 222
Versnellingsbakdisplay ............ 179 Brandstof ................................... 225
Keuzehendel ........................... 179 Brandstof voor
Rijtips ......................................... 163 Handgeschakelde modus ........ 181 benzinemotoren ..................... 225
Controle over de auto .............. 163 Elektronische rijprogramma's . . 181 Brandstof voor dieselmotoren . 225
Sturen ...................................... 163 Storing ..................................... 181 Tanken .................................... 226
Starten en bediening ................. 163 Remmen .................................... 182 Brandstofverbruik -
Nieuwe auto inrijden ................ 163 Antiblokkeersysteem ............... 182 CO2-uitstoot ........................... 227
Contactslotstanden .................. 163 Handrem .................................. 183 Trekhaak .................................... 228
Aan/Uit-knop ............................ 164 Remassistentie ........................ 185 Algemene informatie ............... 228
Vertraagde uitschakeling Hellingrem ............................... 185 Rijgedrag en aanhangertips .... 228
stroom .................................... 166 Rijregelsystemen ....................... 185 Aanhanger trekken .................. 228
Motor starten ........................... 166 Traction Control ....................... 185 Aanhangerstabilisatie .............. 232
Uitrol-brandstofafsluiter ........... 168 Elektronische stabiliteitsregeling
Stop/Start-systeem .................. 168 (ESC) ...................................... 186
Parkeren .................................. 171 Sportmodus ............................. 187
Uitlaatgassen ............................. 173 Bestuurdersondersteuningssys‐
Roetfilter .................................. 173 temen ......................................... 188
Katalysator .............................. 174 Cruise control .......................... 188
Automatische versnellingsbak ... 175 Snelheidsbegrenzer ................ 190
Versnellingsbakdisplay ............ 175 Adaptieve cruise control .......... 192
Keuzehendel ........................... 175 Frontaanrijdingswaarschu‐
Handmatige modus ................. 176 wing ........................................ 200
Elektronische rijprogramma's . . 177 Indicatie afstand tot voorligger 203
Storing ..................................... 177 Actieve noodrem ..................... 203
Stroomonderbreking ................ 177 Parkeerhulp ............................. 207
Handgeschakelde versnellings‐ Blindehoeksysteem ................. 214
bak ............................................. 178 Achteruitkijkcamera ................. 216
Rijden en bediening 163

Rijtips Gebruik alleen vloermatten die goed


passen en met de houders aan
Starten en bediening
bestuurderszijde bevestigd zijn.
Controle over de auto Nieuwe auto inrijden
Tijdens de eerste ritten niet onnodig
Nooit met afgezette motor rijden Sturen hard remmen.
In deze toestand werken veel syste‐ Als de stuurbekrachtiging niet meer Tijdens de eerste rit kan er rookont‐
men niet (bijv. rembekrachtiging, werkt doordat de motor stopt of door wikkeling optreden door het verdam‐
stuurbekrachtiging). Als u op deze een systeemdefect, kunt u nog pen van was en olie op het uitlaatsys‐
manier rijdt, brengt u uzelf en anderen steeds sturen maar is er wellicht meer teem. Na de eerste rit de auto enige
in gevaar. kracht nodig. tijd buiten parkeren en inademen van
Alle systemen werken tijdens een de dampen vermijden.
Autostop. Tijdens het inrijden kunnen het brand‐
Stop/Start-systeem 3 168. stof- en motorolieverbruik hoger zijn.
Ook wordt het roetfilter wellicht vaker
Stationair aanjagen geregenereerd.
Als het nodig is om de accu op te Roetfilter 3 173.
laden wegens een probleem met de
Autostop is wellicht niet mogelijk
accu, moet het vermogen van de
wanneer de accu wordt opgeladen.
dynamo worden vergroot. Dit kan
door stationair aanjagen, wat moge‐
lijk hoorbaar is. Contactslotstanden
Er verschijnt een bericht op het Driver Draai de sleutel op:
Information Center.
Pedalen
Om de pedalen ongehinderd te
kunnen bedienen geen matten onder
de pedalen leggen.
164 Rijden en bediening
Stuurslot Accessoirestand
Druk een keer op Engine Start/Stop
Trek de sleutel uit het contactslot en zonder het koppelings- of rempedaal
draai aan het stuurwiel totdat het in te trappen. De gele led in de toets
vastklikt. brandt. Het stuurslot wordt losgezet
en sommige elektrische functies
9 Gevaar werken, contact is uit.
Neem de sleutel tijdens het rijden Contactstand aan
nooit uit het contactslot omdat Houd Engine Start/Stop zes secon‐
hierdoor het stuurslot wordt inge‐ den ingedrukt zonder het koppelings-
schakeld. of rempedaal in te trappen. De groene
led in de toets brandt, de dieselmotor
0 : contact uit: Sommige functies blij‐ gloeit voor. De controlelampjes bran‐
ven actief totdat de sleutel eruit
Aan/Uit-knop den en de meeste elektrische functies
wordt getrokken of het bestuur‐ werken.
dersportier wordt geopend, mits Motor starten
het contact van tevoren aan was Trap het koppelingspedaal (handge‐
1 : accessoirestand: Stuurslot schakelde versnellingsbak) of het
losgezet, sommige elektrische rempedaal (automatische of geauto‐
functies werken, contact is uit matiseerde versnellingsbak) in en
2 : contactstand: Contact is aan, druk nog een keer op
dieselmotor gloeit voor. De Engine Start/Stop. Laat de toets los
controlelampen branden en de nadat de motor gestart is.
meeste elektrische functies
werken Ontsteking uit
3 : motor starten: Laat de sleutel los Druk in elke modus kort op
nadat de motor gestart is Engine Start/Stop of wanneer de
Elektronische sleutel moet in de auto motor draait en de auto stilstaat.
aanwezig zijn. Sommige functies blijven actief totdat
Rijden en bediening 165
het bestuurdersportier wordt
geopend, mits het contact van tevo‐ 9 Waarschuwing
ren aan was.
Bij een lege accu is wegslepen, op
Uitschakelen in noodsituatie tijdens gang slepen of gebruik van hulp‐
het rijden startkabels niet toegestaan,
Druk langer dan twee seconden op omdat het stuurslot dan niet kan
Engine Start/Stop of druk er binnen worden ontgrendeld.
vijf seconden twee keer kort op
3 166. Bediening op auto's met
Stuurslot elektronisch sleutelsysteem bij
storing
Het stuurslot werkt automatisch
wanneer: Bij een storing in de elektronische Andere voorwerpen, bijvoorbeeld
sleutel of als de batterij van elektroni‐ andere sleutels, transponder, tags,
● De auto stilstaat. sche sleutel bijna ontladen is, kan er munten, etc., moet u van de midden‐
● Het contact uitgeschakeld is. bij een startpoging Geen console af halen.
● Het bestuurdersportier geopend afstandsbed. geregistreerd of Trap het koppelingspedaal (handge‐
is. Vervang batterij in afstandsbedie‐ schakelde versnellingsbak) of het
ning op het Driver Information Center rempedaal (automatische of geauto‐
Zet het stuurslot los door het bestuur‐
verschijnen. matiseerde versnellingsbak) in en
dersportier te openen en de sluiten en
de accessoiremodus in te schakelen Plaats alleen de elektronische sleutel druk op Engine Start/Stop.
of de motor direct te starten. in de lengterichting plat op het Motor uitschakelen door weer op
zendergebied, met de toetsen naar Engine Start/Stop te drukken. Haal de
boven gekeerd; zie de illustratie. elektronische sleutel uit de midden‐
console.
Deze mogelijkheid is alleen bestemd
voor noodgevallen. Vervang de batte‐
rij van de elektronische sleutel zo
spoedig mogelijk 3 22.
166 Rijden en bediening
Zie voor het ontgrendelen of vergren‐ Motor starten Dieselmotoren: draai de sleutel naar
delen van de portieren Storing in stand 2 om voor te gloeien en wacht
handzendermodule of elektronisch Auto's met contactschakelaar totdat het controlelampje ! dooft.
sleutelsysteem 3 24. Draai de sleutel even in stand 3 en
laat deze weer los: een automatische
Vertraagde uitschakeling regeling bedient de startmotor met
een kort interval totdat de motor
stroom draait, zie Automatische startmotor‐
De volgende elektronische systemen regeling.
kunnen worden gebruikt tot het Handgeschakelde versnellingsbak:
bestuurdersportier wordt geopend of tijdens een Autostop kunt u de motor
tot tien minuten nadat het contact starten door het koppelingspedaal in
werd uitgeschakeld: te trappen 3 168.
● elektrisch bediende ruiten
Automatische versnellingsbak of
● zonnedak geautomatiseerde versnellingsbak:
● stekkerdozen Draai de sleutel naar stand 1 om het tijdens een Autostop kunt u de motor
stuurslot te ontgrendelen. starten door het rempedaal op te
laten komen 3 168.
Handgeschakelde versnellingsbak:
koppelings- en rempedaal intrappen.
Automatische versnellingsbak: trap
het rempedaal in en zet de keuzehen‐
del op P of N.
Geautomatiseerde versnellingsbak:
rempedaal intrappen.
Geen gas geven.
Rijden en bediening 167
Auto's met Aan/Uit-knop Voordat u de motor weer start of stuurbekrachtiging veroorzaken.
uitschakelt terwijl de auto stilstaat, Hulp- en airbagsystemen zijn
drukt u nog een keer kort op uitgeschakeld. De verlichting en
Engine Start/Stop. remlichten gaan uit. Schakel de
Handgeschakelde versnellingsbak: motor en het contact tijdens het
tijdens een Autostop kunt u de motor rijden alleen uit indien dat in een
starten door het koppelingspedaal in noodgeval noodzakelijk is.
te trappen 3 168.
Automatische versnellingsbak of De auto starten bij lage
geautomatiseerde versnellingsbak: temperaturen
tijdens een Autostop kunt u de motor
starten door het rempedaal op te Het is mogelijk om de motor zonder
laten komen 3 168. bijkomende verwarming te starten tot
-25 °C voor dieselmotoren en -30 °C
Handgeschakelde versnellingsbak: Uitschakelen in noodsituatie voor benzinemotoren. Motorolie met
koppelings- en rempedaal intrappen. tijdens het rijden de juiste viscositeit, de juiste brand‐
Automatische versnellingsbak: trap stof, uitgevoerd onderhoud en een
het rempedaal in en zet de keuzehen‐ Als de motor tijdens het rijden in een voldoende opgeladen accu zijn
del op P of N. noodsituatie moet worden uitgescha‐ vereist. Bij temperaturen onder
keld, drukt u langer dan -30 °C moet de automatische versnel‐
Geautomatiseerde versnellingsbak: twee seconden op Engine Start/Stop lingsbak gedurende ca. vijf minuten
rempedaal intrappen. of drukt u tweemaal kort binnen worden verwarmd. De keuzehendel
Geen gas geven. vijf seconden. moet in stand P staan.
Druk op Engine Start/Stop en laat
deze weer los: een automatische 9 Gevaar Automatische startmotorregeling
regeling bedient de startmotor met Deze functie regelt de startprocedure
een kort interval totdat de motor Het uitschakelen van de motor van de motor. De bestuurder hoeft de
draait; zie automatische startmotorre‐ tijdens het rijden kan het verlies sleutel niet op stand 3 te houden of
geling. van vermogen voor de rem- of Engine Start/Stop niet ingedrukt te
houden. Het eenmaal actieve
168 Rijden en bediening
systeem zal de motor automatisch Uitrol-brandstofafsluiter Uitschakelen
blijven ronddraaien tot deze start.
Vanwege de controleprocedure De brandstoftoevoer wordt automa‐
begint de motor na een korte vertra‐ tisch afgesloten bij het uitrollen,
ging te lopen. d.w.z. wanneer u met een ingescha‐
kelde versnelling onder het rijden het
Mogelijke redenen voor het niet star‐ gaspedaal loslaat.
ten van de motor:
Afhankelijk van de omstandigheden
● Koppelingspedaal niet ingetrapt wordt de uitrol-brandstofafsluiter
(handgeschakelde versnellings‐ mogelijk uitgeschakeld.
bak).
● Rempedaal niet ingetrapt of
keuzehendel niet in P of N (auto‐
Stop/Start-systeem
matische versnellingsbak). Het Stop/Start-systeem helpt brand‐
stof besparen en uitlaatemissies
● Rempedaal niet ingetrapt (geau‐ Schakel het stop-startsysteem manu‐
beperken. Wanneer de omstandighe‐
tomatiseerde versnellingsbak). eel uit door op Ï OFF te drukken. De
den het toelaten, schakelt het de
● Time-out opgetreden. motor uit van zodra de auto langzaam uitschakeling wordt aangeduid
rijdt of stilstaat, bijv. aan een wanneer de led in de knop oplicht.
Turbomotor opwarmen verkeerslicht of in een file. Autostop
Bij het starten is het mogelijk dat het
beschikbare motorkoppel gedurende Inschakelen Auto's met handgeschakelde
een korte tijd beperkt is, vooral Het Stop/Start-systeem is beschik‐ versnellingsbak
wanneer de motor koud is. Deze baar van zodra de motor is gestart, de Afhankelijk van de motor zijn er twee
beperking is er om het smeersysteem auto is vertrokken en er aan de hier‐ Autostop-versies beschikbaar. Zie de
de motor volledig te laten bescher‐ onder opgegeven omstandigheden motorgegevens voor informatie over
men. voldaan is. de motoridentificatiecode voor uw
auto 3 293.
Conventionele Autostop
Rijden en bediening 169
Alle benzinemotoren en dieselmoto‐ De motor wordt afgezet terwijl het Een Autostop wordt door de naald
ren, behalve B16DTU, beschikken contact ingeschakeld blijft. aangegeven op de AUTOSTOP-posi‐
alleen over de conventionele Auto‐ Auto's met automatische versnel‐ tie op de toerenteller.
stop. Na een herstart wordt het stationaire
lingsbak of geautomatiseerde
Een Autostop kan worden geacti‐ versnellingsbak toerental aangegeven.
veerd wanneer de auto stilstaat of Als de auto stilstaat met ingetrapt Tijdens een Autostop blijven de
met lage snelheid (tot 5 km/u) rijdt. rempedaal, wordt Autostop automa‐ verwarming en remmen normaal
U activeert een conventionele Auto‐ tisch geactiveerd. werken.
stop als volgt: De motor wordt afgezet terwijl het
contact ingeschakeld blijft. Voorwaarden voor een Autostop
● Het koppelingspedaal intrappen.
Het Stop/Start-systeem controleert of
● Zet de hendel in neutraal. Het stop-startsysteem is uitgescha‐ aan elk van de volgende voorwaar‐
keld op hellingen van 15% of steiler. den is voldaan.
● Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt afgezet terwijl het Melding ● Het stop-startsysteem is niet
contact ingeschakeld blijft. manueel uitgeschakeld.
Oude Autostop ● De motorkap is volledig gesloten.
Motor B16DTU heeft een oude Auto‐ ● Het bestuurdersportier is geslo‐
stop en tevens een conventionele ten of de veiligheidsgordel van de
Autostop. bestuurder is vastgemaakt.
Een Autostop, conventioneel en ● De accu is voldoende opgeladen
oudere versie, kan worden geacti‐ en in goede staat.
veerd wanneer de auto stilstaat of ● De motor is warmgelopen.
met lage snelheid (tot 14 km/u) rijdt.
● De koelvloeistoftemperatuur is
U activeert een oudere versie Auto‐ niet te hoog.
stop als volgt:
● De temperatuur van de uitlaat‐
● Trap het rempedaal in. gassen is niet te hoog, bijv. na het
● Het koppelingspedaal intrappen. rijden met hoge motorbelasting.
170 Rijden en bediening
● De omgevingstemperatuur is Stroombesparingsmaatregelen Trap het koppelingspedaal in zonder
hoger dan -5 °C. Tijdens een Autostop worden meer‐ het rempedaal in te trappen om de
● Het klimaatregelsystemen staat dere elektrische functies, zoals de motor opnieuw te starten.
een Autostop toe. extra elektrische verwarmer of de Bij motoren met een late herstart is dit
achterruitverwarming, uitgeschakeld alleen mogelijk zonder ingetrapt
● Het remvacuüm is voldoende.
of in een stroombesparingsmodus rempedaal.
● De regeneratiefunctie van het gezet. De ventilatorsnelheid van het
roetfilter is niet actief. Late herstart
aircosysteem wordt verlaagd om
● Sinds de laatste Autostop reed stroom te besparen. Bij alle benzinemotoren en de diesel‐
de auto minstens stapvoets. motoren B16DTU en B16DTR is
Herstarten van de motor door de naast een conventionele herstart ook
Anders is een Autostop niet mogelijk.
bestuurder een late herstart mogelijk. Late
Bepaalde instellingen van het airco‐ herstart is alleen actief op hellingen
systeem kunnen een Autostop Auto's met handgeschakelde tot 5%.
verhinderen. Zie het hoofdstuk versnellingsbak
Afhankelijk van de motor zijn er twee ● Trap het rempedaal in.
Klimaatregeling voor meer details
3 152. herstart-versies beschikbaar. Zie de ● Het koppelingspedaal intrappen.
motorgegevens voor informatie over ● Selecteer de eerste versnelling.
Onmiddellijk na een snelwegrit kan de motoridentificatiecode voor uw
mogelijk geen Autostop plaatsvinden. ● Laat het rempedaal opkomen om
auto 3 293.
Nieuwe auto inrijden 3 163. de motor te herstarten.
Een herstart voor alle motoren,
behalve B16DTU, is mogelijk Auto's met automatische versnel‐
Ontlaadbeveiliging accu lingsbak of geautomatiseerde
wanneer de auto stilstaat of maximaal
Om het betrouwbaar opnieuw starten versnellingsbak:
7 km/u rijdt; bij de B16DTU is dat
van de motor te garanderen, zijn er Laat het rempedaal los of verzet de
14 km/u.
verschillende ontlaadbeveiligingen keuzehendel van D naar N of P om de
van de accu ingevoerd als onderdeel Conventionele herstart motor opnieuw te starten.
van het stop-startsysteem. Alle motoren hebben een conventio‐
nele herstart.
Rijden en bediening 171
Herstarten van de motor door het ● De veiligheidsgordel van de Parkeren
Stop/Start-systeem bestuurder is losgemaakt en het
bestuurdersportier is geopend. 9 Waarschuwing
Bij auto's met een handgeschakelde
● De motortemperatuur is te laag.
versnellingsbak waarbij een conven‐
tionele Autostop is geactiveerd, moet ● Het oplaadniveau van de accu is ● Parkeer de auto niet op een
de versnellingshendel in de vrij staan onder een bepaald niveau. licht ontvlambaar oppervlak.
om een automatische herstart moge‐ Door de hoge temperatuur van
● Het remvacuüm is niet
lijk te maken. het uitlaatsysteem kan het
voldoende.
oppervlak ontbranden.
Bij auto's met een handgeschakelde ● De auto reed minstens stap‐
versnellingsbak waarbij een vroege ● Trek altijd de handrem aan.
voets.
Autostop is geactiveerd, is een auto‐ Trek de handrem aan zonder
● Het klimaatregelsysteem vereist op de ontgrendelingsknop te
matische herstart mogelijk bij iedere het starten van de motor.
versnellingshendelstand. drukken. Op een aflopende of
● De airconditioning wordt hand‐ oplopende helling zo stevig
Bij auto's met een automatische matig ingeschakeld. mogelijk. Trap tegelijkertijd het
versnellingsbak of een geautomati‐ rempedaal in om minder kracht
seerde versnellingsbak, moet de Als de motorkap niet volledig geslo‐
ten is, verschijnt een waarschuwings‐ nodig te hebben.
keuzehendel in D staan om een auto‐
matische herstart mogelijk te maken. bericht op het Driver Information Bij auto's met een elektrische
Centre. handrem, trekt u minimaal
Als er zich een van de volgende een seconde aan schakelaar
omstandigheden voordoet tijdens Als een elektrische accessoire, bijv.
een draagbare cd-speler, op de elek‐ m tot het waarschuwings‐
een Autostop, dan zal de motor auto‐ lampje m constant brandt en
matisch door het stop-startsysteem trische aansluiting is aangesloten,
merkt u mogelijk een korte span‐ de elektrische handrem is inge‐
worden herstart: schakeld 3 113.
ningsdaling tijdens het herstarten.
● Het stop-startsysteem is manu‐
● Zet de motor af.
eel uitgeschakeld.
● Als de auto op een vlakke
● De motorkap is open.
ondergrond of een helling
172 Rijden en bediening

(omhoog) staat, schakel dan de Bij auto's met automatische Let op


eerste versnelling in of zet de versnellingsbak kan de sleutel Bij een ongeval waarbij airbags
keuzehendel in stand P, voor‐ alleen worden verwijderd met worden geactiveerd, wordt de motor
dat u de contactsleutel verwij‐ de keuzehendel in stand P. automatisch uitgeschakeld als de
dert of bij auto's met een aan/ auto binnen een bepaalde tijd tot stil‐
Voor auto's met geautomati‐ stand komt.
uit-knop het contact af zet. Op seerde versnellingsbak kan de
een oplopende helling boven‐ sleutel alleen uit het contactslot Noodfunctie bij extreem lage
dien de voorwielen van de worden verwijderd wanneer de temperaturen
stoeprand wegdraaien. handrem is aangetrokken.
Als de auto op een vlakke 9 Waarschuwing
ondergrond of een helling ● Vergrendel de auto.
(omlaag) staat, schakel dan de ● Diefstalalarmsysteem inschake‐ Deze noodhandeling mag alleen
achteruitversnelling in of zet de len. bij extreem lage temperaturen
keuzehendel in stand P, voor‐ worden uitgevoerd en als de auto
dat u de contactsleutel verwij‐ ● Koelventilatoren kunnen ook na
op een vlakke ondergrond staat.
dert of bij auto's met een aan/ het afzetten van de motor in
uit-knop het contact af zet. werking treden 3 235.
In landen waar de temperatuur
Bovendien de voorwielen naar extreem laag kan zijn, kan het nood‐
de stoeprand toedraaien. Voorzichtig zakelijk zijn de handrem niet in te
● Sluit de ramen en het schuif‐ schakelen.
Na een rit waarbij met hoge motor‐
dak. toerentallen of met hoge motorbe‐ Dit is een noodoplossing die voor‐
● Trek de sleutel uit het contact‐ lasting werd gereden, de motor komt dat de handrem bevriest.
slot of schakel bij auto's met vóór het afzetten gedurende een
een aan/uit-knop het contact Auto's met een geautomatiseerde
korte tijd met lage belasting laten
uit. Stuurwiel verdraaien totdat versnellingsbak, elektrische handrem
draaien of gedurende ca.
het stuurslot merkbaar en aan/uit-knop
30 seconden stationair laten
vergrendelt. draaien om de turbolader te Bij auto's met een geautomatiseerde
beschermen. versnellingsbak kunt u het contact
alleen afzetten als de parkeerrem is
Rijden en bediening 173
ingeschakeld. U moet dus een paar
dingen doem om de elektrische hand‐
Uitlaatgassen Roetfilter
rem te kunnen loszetten: Automatische regeneratie
1. Schakel de elektrische handrem 9 Gevaar Het roetfilter verwijdert schadelijke
in en zet het contact af. roetdeeltjes uit de uitlaatgassen. Het
2. Schakel het contact in en houd Motoruitlaatgassen bevatten het systeem heeft een regeneratiefunctie
Engine Start/Stop zes seconden giftige en bovendien kleur- en die tijdens het rijden automatisch
ingedrukt zonder het rempedaal geurloze koolmonoxide dat bij wordt geactiveerd, zonder dat hier
in te trappen. inademen levensgevaarlijk kan een bericht over verschijnt. Het filter
zijn. wordt geregenereerd door achterge‐
3. Trap de rem in en zet de elektri‐
sche handrem los. Wanneer uitlaatgassen in de bleven roetdeeltjes periodiek bij een
passagiersruimte dringen, de hoge temperatuur te verbranden. Dit
4. Contact uitschakelen. ruiten openen. Oorzaak van de proces vindt in bepaalde rijomstan‐
Auto's met een geautomatiseerde storing door een werkplaats laten digheden automatisch plaats en kan
versnellingsbak, elektrische handrem verhelpen. tot 25 minuten duren. Doorgaans
en contactslot Niet met een geopende achterklep neemt dit tussen zeven en twaalf
Bij auto's met een geautomatiseerde rijden, aangezien er dan uitlaat‐ minuten in beslag. Autostop is niet
versnellingsbak kunt u het contact gassen de passagiersruimte beschikbaar en het brandstofverbruik
alleen afzetten als de parkeerrem is binnen kunnen dringen. ligt mogelijk hoger. Enige geur- en
ingeschakeld. U moet dus een paar rookontwikkeling tijdens deze proce‐
dingen doem om de elektrische hand‐ dure is normaal.
rem te kunnen loszetten: Systeem vereist handbediende
1. Schakel de elektrische handrem regeneratie
in en zet het contact af.
Onder bepaalde rijomstandigheden,
2. Trap de rem in en zet de elektri‐
bijv. bij korte ritten, kan het systeem
sche handrem los.
zichzelf niet automatisch reinigen.
3. Sleutel uit contactslot verwijde‐
ren.
174 Rijden en bediening
Wanneer het filter gereinigd moet Controlelampje % dooft zodra de
worden, maar de recente rijomstan‐ regeneratie is afgerond. Blijf rijden tot Voorzichtig
digheden geen automatische reini‐ de regeneratie is voltooid.
ging toelieten, wordt dit aangegeven Brandstoffen van een andere
met % en een waarschuwing in het kwaliteit dan die zoals vermeld op
Voorzichtig pagina's 3 225, 3 293 kunnen de
Driver Information Center.
katalysator of elektronische
% met een waarschuwing licht op Wordt het reinigingsproces onder‐
onderdelen beschadigen.
wanneer het roetfilter vol is. Start het broken, dan bestaat het risico dat
regeneratieproces zo spoedig moge‐ er zware motorschade ontstaat. Onverbrande benzine kan leiden
lijk. tot oververhitting van en schade
Regeneratie niet mogelijk aan de katalysator. Daarom de
% met een waarschuwingsbericht startmotor niet onnodig lang laten
knippert als het roetfilter de maxi‐ Als regeneratie om bepaalde redenen draaien, de tank niet leegrijden en
mumbelading heeft bereikt. Start het niet mogelijk is, licht Z op en de motor niet door duwen of
regeneratieproces onmiddellijk om verschijnt er een waarschuwing op slepen proberen te starten.
schade aan de motor te voorkomen. het Driver Information Center. Het
motorvermogen is mogelijk Bij overslag, een onregelmatige
Handbediende regeneratie begrensd. Onmiddellijk hulp van een motorloop, beperkingen van het
activeren werkplaats inroepen. motorvermogen of andere ongewone
Blijf rijden om het regeneratieproces storingen, de oorzaak van de storing
te activeren en houd het motortoeren‐ Katalysator meteen door een werkplaats laten
tal boven 2000 1/min. Zo nodig terug‐ verhelpen. In noodgevallen kan er
De katalysator vermindert de korte tijd met matige snelheid en laag
schakelen. De regeneratie van het hoeveelheid schadelijke stoffen in de
roetfilter wordt dan gestart. motortoerental verder worden gere‐
uitlaatgassen. den.
De regeneratie verloopt het snelst bij
een hoog motortoerental en een
zware belasting.
Rijden en bediening 175

Automatische De modus of ingeschakelde versnel‐


ling verschijnt op het Driver Informa‐
P : parkeerstand, de wielen zijn
geblokkeerd, alleen inschakelen
versnellingsbak tion Center. wanneer de auto stilstaat en de
In de automatische modus wordt het handrem is aangetrokken
Met de automatische versnellingsbak rijprogramma aangegeven door D. R : achteruitversnelling, alleen
kunt u zowel automatisch (automati‐ inschakelen wanneer de auto
sche modus) als handmatig schake‐ In de handgeschakelde modus stilstaat
len (handmatige modus). worden M en het nummer van de N : neutrale stand
geselecteerde versnelling aange‐ D : automatische modus
Met de hand schakelen is mogelijk in duid.
de handmatige modus door de M : handgeschakelde modus
keuzehendel naar + of - 3 176 te R geeft de achteruitversnelling aan. < : opschakelen in handgescha‐
tikken. N duidt de neutrale stand aan. kelde modus
] : terugschakelen in handgescha‐
P duidt de parkeerstand aan.
kelde modus
Versnellingsbakdisplay
Keuzehendel
176 Rijden en bediening
De keuzehendel staat geblokkeerd in Afremmen op de motor Handmatige modus
P. U kunt deze alleen bewegen
wanneer het contact aan staat, u de Om bij het afdalen van een helling op
ontgrendeltoets op de keuzehendel de motor af te remmen, tijdig een
indrukt en het rempedaal intrapt. lagere versnelling selecteren; zie
handmatige modus.
Drukt u het rempedaal niet in, dan
brandt controlelamp j. Auto heen en weer schommelen
Staat de keuzehendel niet in P Het is alleen toegestaan de auto heen
wanneer u het contact uitschakelt, en weer te schommelen als de auto is
dan knippert controlelamp j. vastgereden in zand, modder of
Om P of R in te schakelen, drukt u de sneeuw. Beweeg de keuzehendel
ontgrendelknop in. meermaals tussen stand D en R heen
De motor start alleen wanneer de en weer. Motor niet te hoge toeren
hendel in stand P of N staat. Wanneer laten maken en snel optrekken voor‐ Haal de keuzehendel uit de stand D
de stand N is geselecteerd, trapt u de komen. naar links, naar de stand M.
rem in of trekt u de handrem aan alvo‐
rens te starten. Parkeren Tik de keuzehendel naar boven + om
op te schakelen.
Tijdens het schakelen geen gas Trek de handrem aan en schakel P in.
Tik de keuzehendel naar beneden -
geven. Gas- en rempedaal nooit De contactsleutel kan alleen verwij‐ om terug te schakelen.
gelijktijdig bedienen. derd worden met de keuzehendel in
stand P. Wordt bij een te lage snelheid een
Wanneer een versnelling is ingescha‐
hogere versnelling geselecteerd of
keld en de rem wordt losgelaten, rijdt
een lagere versnelling bij een te hoge
de auto langzaam weg.
snelheid, dan schakelt de auto niet.
Hierdoor kan er een melding verschij‐
nen op het Driver Information Center.
Rijden en bediening 177
In de handmatige modus wordt er bij of derde versnelling van de elek‐ Stroomonderbreking
hoge toerentallen niet automatisch tronische transmissieregeling
naar een hogere versnelling opge‐ kiezen alvorens weg te trekken. Bij een stroomonderbreking kan de
schakeld. keuzehendel niet uit stand P worden
Kickdown gehaald. U kunt de contactsleutel niet
Aanduiding versnelling uit de contactschakelaar verwijderen.
Bij intrappen van het gaspedaal voor‐
Het symbool R of S met een cijfer bij het kick-downpunt accelereert de Bij een lege accu hulpstartkabels
auto ongeacht de geselecteerde gebruiken 3 277.
ernaast verschijnt wanneer schake‐
len omwille van het brandstofverbruik rijmodus maximaal. De versnellings‐ Is de accu niet de oorzaak van de
wordt geadviseerd. bak schakelt afhankelijk van het storing, ontgrendel dan de keuzehen‐
motortoerental naar een lagere del.
Aanduiding om te schakelen
verschijnt alleen in de handgescha‐ versnelling. 1. Trek de handrem aan.
kelde modus.
Storing
Elektronische Bij een storing verschijnt er een
rijprogramma's bericht op het Driver Information
Center. Boordinformatie 3 126.
● Het bedrijfstemperatuurpro‐
gramma brengt de katalysator na De elektronische versnellingsbakre‐
een koude start snel op tempera‐ geling staat alleen de vierde versnel‐
tuur door het motortoerental te ling toe. De versnellingsbak schakelt
verhogen. niet langer automatisch.
● Speciale programma's passen bij Oorzaak van de storing onmiddellijk
klimmen en dalen de schakelmo‐ door een werkplaats laten verhelpen.
menten automatisch aan. 2. Maak de bekleding van de keuze‐
● Bij sneeuw of ijs of een ander hendel los van de middenconsole.
glad oppervlak, kan de bestuur‐ Steek een vinger in de leren mof
der handmatig de eerste, tweede
178 Rijden en bediening
onder de keuzehendel en duw de
bekleding naar boven. Draai de
Handgeschakelde Bij bediening het koppelingspedaal
helemaal intrappen. Uw voet niet op
kap naar links. versnellingsbak het pedaal laten rusten.
Wanneer het systeem gedurende een
bepaalde tijd koppelingsslip waar‐
neemt, wordt het motorvermogen
verlaagd. U ziet een waarschuwing
op het Driver Information Centre. Laat
de koppeling los.

Voorzichtig
Rijd bij voorkeur niet met de hand
voortdurend op de selectorhendel.

3. Steek een klein, dun voorwerp Aanduiding versnelling 3 114.


(bijv. een pen of een schroeven‐ Om de achteruit in te schakelen, drukt Stop/Start-systeem 3 168.
draaier) in de opening bij de u op het koppelingspedaal en dan op
keuzehendel. Duw het voorwerp de ontgrendelknop op de keuzehen‐
verticaal naar beneden en haal de del en schakelt u de versnelling in.
keuzehendel uit P. Wanneer deze Kan de versnelling niet worden inge‐
stand weer wordt gekozen, wordt schakeld, dan koppeling in de
de keuzehendel weer geblok‐ neutrale stand laten opkomen,
keerd. Oorzaak van de stroomon‐ koppeling weer intrappen en
derbreking door een werkplaats nogmaals schakelen.
laten verhelpen.
Laat de koppeling niet onnodig slip‐
4. Breng de kap van de keuzehendel pen.
weer op de middenconsole aan.
Rijden en bediening 179

Geautomatiseerde Versnellingsbakdisplay Keuzehendel


versnellingsbak
De geautomatiseerde versnellings‐
bak staat handschakelen (handge‐
schakelde modus) of automatisch
schakelen (automatische modus) toe,
allebei met automatische koppelings‐
regeling.
Handschakelen is mogelijk door in de
handgeschakelde modus tegen de
keuzehendel te tikken.
Let op
Wanneer een portier van de auto In de automatische modus wordt het De keuzehendel altijd zover mogelijk
wordt ontgrendeld of geopend, kan rijprogramma aangeduid door D op in de gewenste richting bewegen. Als
een geluid worden gehoord dat door het Driver Information Center. de hendel wordt losgelaten, keert hij
het hydraulisch systeem wordt In de handgeschakelde modus altijd vanzelf terug naar de middelste
veroorzaakt. worden M en het nummer van de stand.
geselecteerde versnelling aange‐ Let op
duid. Houd de keuzehendel niet in een
R geeft de achteruitversnelling aan. tussengelegen stand. Bij niet geheel
inschakelen van een versnelling kan
N geeft neutraal aan.
180 Rijden en bediening
er een defect ontstaan en verschijnt Wegrijden Afremmen op de motor
er mogelijk een foutmelding op het
Driver Information Center. Het rempedaal intrappen en de Automatische modus
keuzehendel op D/M of R zetten. Als Bergafwaarts schakelt de geautoma‐
Zet de keuzehendel weer in de D wordt geselecteerd, staat de
middelste stand. Na korte tijd tiseerde versnellingsbak pas bij
versnellingsbak in de automatische hogere toeren op. Bij het remmen
verschijnt N op het Driver Informa‐ modus en is de eerste versnelling
tion Center en werkt het systeem wordt tijdig teruggeschakeld.
ingeschakeld. Bij het selecteren van
weer normaal. R wordt de achteruitversnelling inge‐ Handgeschakelde modus
N : neutrale stand schakeld. Om bij het afdalen van een helling op
D/ : wisselen tussen automatische Na het loslaten van het rempedaal de motor af te remmen, tijdig een
M (D) en handgeschakelde (M) rijdt de auto langzaam weg. lagere versnelling selecteren. Inscha‐
modus. Het versnellingsbak‐ kelen van de handgeschakelde
Om weg te rijden zonder het rempe‐
display toont D of M met de modus is alleen mogelijk terwijl de
daal in te trappen trekt u onmiddellijk
geselecteerde versnelling motor draait of tijdens een Autostop.
op na het inschakelen van een
< : opschakelen in handgescha‐
versnelling zo lang D of R knippert. Auto heen en weer schommelen
kelde modus
] : terugschakelen in handge‐ Wordt noch het gaspedaal noch het
rempedaal bediend, dan is er geen Het is alleen toegestaan de auto heen
schakelde modus
versnelling ingeschakeld en knippert en weer te schommelen als de auto is
R : achteruitversnelling. Uitslui‐
de aanduiding D of R korte tijd op het vastgereden in zand, modder of
tend inschakelen als de auto
display. sneeuw. Beweeg de keuzehendel
stilstaat
meermaals tussen stand R en D heen
Als de keuzehendel van R naar links Auto stoppen en weer. Motor niet te hoge toeren
wordt verplaatst, wordt D direct inge‐ laten maken en snel optrekken voor‐
Bij het stoppen in stand D wordt de komen.
schakeld.
eerste versnelling ingeschakeld en de
Als de keuzehendel van D naar + of koppeling gelost. In stand R blijft de
- wordt gezet, wordt de handgescha‐ achteruitversnelling ingeschakeld.
kelde modus M geselecteerd en
schakelt de versnellingsbak.
Rijden en bediening 181
Parkeren waarschuwingsbericht op het Driver Elektronische
Information Center. Boordinformatie
De laatst ingeschakelde versnelling 3 126. rijprogramma's
(zie versnellingsbakdisplay) blijft ● Het bedrijfstemperatuurpro‐
ingeschakeld wanneer het contact Bij een te laag motortoerental scha‐
kelt de versnellingsbak automatisch gramma brengt de katalysator na
wordt uitgeschakeld. In de stand N is een koude start snel op tempera‐
geen versnelling ingeschakeld. terug.
tuur door het motortoerental te
Trek daarom altijd de handrem aan Als in de automatische modus + of - verhogen.
wanneer u het contact uitschakelt. Als wordt geselecteerd, switcht de
versnellingsbak naar de handgescha‐ ● Het aanpassingprogramma
de handrem niet is aangetrokken, houdt bij het overschakelen reke‐
knippert P in het versnellingsbakdis‐ kelde modus in en schakelt navenant.
ning met de rijomstandigheden,
play en kan de sleutel niet uit het Aanduiding versnelling bijv. bij het rijden met een zware
contactslot worden verwijderd. P lading of bij het oprijden van
stopt met knipperen in het versnel‐ Het symbool R of S met een cijfer hellingen.
lingsbakdisplay zodra de handrem ernaast verschijnt wanneer schake‐
enigszins wordt aangetrokken. len omwille van het brandstofverbruik Kickdown
Na het uitschakelen van het contact wordt geadviseerd.
Bij het geheel intrappen van het
reageert de versnellingsbak niet meer Aanduiding om te schakelen gaspedaal in de automatische modus
op bewegingen van de keuzehendel. verschijnt alleen in de handgescha‐ schakelt de transmissie afhankelijk
Noodoplossing die voorkomt dat de kelde modus. van het motortoerental naar een
handrem bevriest 3 171. lagere versnelling.

Handgeschakelde modus Storing


Wordt bij te lage toeren een hogere Om schade aan de geautomatiseerde
versnelling geselecteerd of een versnellingsbak te voorkomen, grijpt
lagere versnelling bij te hoge toeren, de koppeling bij zeer hoge koppe‐
dan schakelt de auto niet. Dit om te lingstemperaturen automatisch in.
voorkomen dat de motor te lage of te
hoge toeren maakt. Er verschijnt een
182 Rijden en bediening
Bij een storing verschijnt er een waar‐
schuwing op het Driver Information
Remmen Zodra een wiel dreigt te blokkeren,
regelt het ABS de remdruk af op het
Center. Boordinformatie 3 126. desbetreffende wiel. De auto blijft ook
Het remsysteem omvat twee onaf‐
Er kan slechts beperkt of niet verder bij een noodstop bestuurbaar.
hankelijke remkringen.
worden gereden, afhankelijk van de De ABS-regeling is merkbaar door
Wanneer een remkring uitvalt, kan de
storing. het tikken van het rempedaal en door
auto nog met de andere kring worden
Oorzaak van de storing onmiddellijk regelgeluiden.
afgeremd. De remvertraging wordt
door een werkplaats laten verhelpen. echter alleen bereikt wanneer u het Voor optimale remwerking het rempe‐
rempedaal stevig bedient. Hiervoor is daal tijdens het hele remproces volle‐
aanzienlijk meer kracht nodig. De dig intrappen, ongeacht het tikken
remweg wordt langer. Alvorens de rit van het pedaal. De druk op het
te vervolgen, moet u de hulp van een rempedaal niet verminderen.
werkplaats. Voordat u wegrijdt, voert het systeem
Bij uitgeschakelde motor verdwijnt de een zelftest uit die u misschien kunt
rembekrachtiging na het een- tot horen.
tweemaal bedienen van het rempe‐
daal. De remwerking wordt hierdoor
niet verminderd, maar er is aanzienlijk
meer kracht nodig om het rempedaal
te bedienen. Vooral bij het slepen
hiermee rekening houden.
Controlelamp R 3 113.
Controlelamp u 3 114.
Antiblokkeersysteem Adaptief remlicht
Het antiblokkeersysteem (ABS) voor‐ Bij het met volle kracht remmen knip‐
komt dat de wielen blokkeren. peren alle drie de remlichten zolang
de ABS-regeling actief is.
Rijden en bediening 183
Storing Handbediende handrem Om minder kracht te hoeven uitoe‐
fenen bij het aantrekken van de
9 Waarschuwing handrem, tegelijkertijd het rempe‐
daal intrappen.
Bij een defect aan het ABS kunnen
de wielen bij krachtig remmen de Controlelampje R 3 113.
neiging hebben te blokkeren. De
voordelen van het ABS vallen dan Elektrische handrem
weg. De auto is bij een noodstop
mogelijk niet meer bestuurbaar en
kan uitbreken.

Oorzaak van de storing onmiddellijk


door een werkplaats laten verhelpen.
9 Waarschuwing
Handrem
Handrem altijd zonder indrukken
9 Waarschuwing van de ontgrendelingsknop stevig
aantrekken, op op- of aflopende
Controleer de handremstatus, hellingen altijd zo stevig mogelijk.
voordat u uit de auto stapt. Contro‐ Om de handrem los te zetten, de
lelamp R (handbediende hand‐ Aantrekken tijdens stilstand
handremhendel iets optillen, de
rem) of m (elektrische handrem) ontgrendelingsknop indrukken en
moet voortdurend branden. de hendel helemaal omlaagzet‐ 9 Waarschuwing
ten.
Trek minimaal een seconde aan
schakelaar m tot het waarschu‐
wingslampje m constant brandt
184 Rijden en bediening

en de elektrische handrem is inge‐ handrem automatisch los. Dit is niet Na vertrek wordt de handrem auto‐
schakeld 3 113. De elektrische mogelijk wanneer op dat moment de matisch uitgeschakeld.
handrem wordt bij voldoende schakelaar m wordt aangetrokken.
Werkingstest
kracht automatisch ingeschakeld. Auto's met automatische versnel‐
Wanneer de auto niet beweegt, kan
Controleer de status van de elek‐ lingsbak of geautomatiseerde
de elektrische handrem automatisch
trische handrem, voordat u uit de versnellingsbak: Door D in te schake‐
worden ingeschakeld. Dit wordt
auto stapt. Waarschuwingslampje len en het gaspedaal in te trappen zet
gedaan om het systeem te testen.
m 3 113. u de elektrische handrem automa‐
tisch los. Dit is niet mogelijk wanneer Storing
U kunt de elektrische handrem altijd op dat moment de schakelaar m De storingsmodus van de elektrische
activeren, zelfs wanneer de ontste‐ wordt aangetrokken. handrem wordt aangeduid door
king is uitgeschakeld. Dynamisch remmen tijdens het rijden controlelampje j en een bericht op
Gebruik de elektrische handrem niet het Driver Information Center. Boord‐
Wanneer u onder het rijden aan de
te vaak met een stilstaande motor, informatie 3 126.
schakelaar m blijft trekken, zal de
om te voorkomen dat de accu leeg‐ elektrische handrem de auto vertra‐ Trek de elektrische handrem aan:
raakt. gen, maar niet tot stilstand brengen. houd de schakelaar m meer dan
Zodra u de schakelaar m loslaat, vijf seconden uitgetrokken. Als
Loszetten controlelampje m brandt, is de elek‐
Contact inschakelen. Houd het stopt het dynamisch remmen.
trische handrem aangetrokken.
rempedaal ingetrapt en druk daarna
Automatisch inschakelen Zet de elektrische handrem los: houd
op de schakelaar m.
Als de auto is uitgerust met automa‐ de schakelaar m langer dan
Wegrijfunctie tische versnellingsbak en adaptieve twee seconden ingedrukt. Als contro‐
Auto's met handgeschakelde cruise control actief is, wordt de elek‐ lelampje m dooft, is de elektrische
versnellingsbak: Door het koppe‐ trische handrem automatisch inge‐ handrem losgezet.
lingspedaal in te trappen en iets te schakeld wanneer de auto gedurende Controlelampje m knippert: elektri‐
laten opkomen en het gaspedaal iets meer dan twee minuten door het sche handrem is niet helemaal
in te trappen zet u de elektrische systeem wordt gestopt. aangetrokken of losgezet. Knippert
Rijden en bediening 185
de lamp continu, zet de elektrische
handrem dan los en probeer deze
Rijregelsystemen 9 Waarschuwing
weer aan te trekken.
Traction Control Laat u door dit speciale veilig‐
De Traction Control (TC) is een heidssysteem niet verleiden tot
Remassistentie onderdeel van de elektronische stabi‐ een roekeloze rijstijl.
Bij het snel en krachtig intrappen van liteitsregeling (ESC). Snelheid aan de staat van het
het rempedaal remt het systeem TC verhoogt zo nodig de stabiliteit, wegdek aanpassen.
automatisch met maximale kracht. ongeacht het type wegdek of de grip
Het werken van de remassistentie van de banden, door te voorkomen Controlelamp b 3 114.
blijkt mogelijk uit het pulseren van het dat de aangedreven wielen door‐
rempedaal en een grotere weerstand slaan. Uitschakelen
bij het intrappen van het rempedaal. Zodra de aangedreven wielen begin‐
Blijf het rempedaal voor het maken nen door te slaan, wordt het motor‐
van een noodstop gelijkmatig intrap‐ vermogen beperkt en wordt het wiel
pen. Bij het loslaten van het rempe‐ met de meeste slip afzonderlijk afge‐
daal neemt de maximale remkracht remd. Daardoor wordt de rijstabiliteit
automatisch af. van de auto op een glad wegdek
aanmerkelijk verbeterd.
Hellingrem
Het systeem voorkomt onbedoeld
bewegen bij het wegrijden op hellin‐
gen.
Wanneer u het rempedaal loslaat U kunt de TC uitschakelen wanneer
nadat u op een helling bent gestopt, de aangedreven wielen moet kunnen
blijft de rem nog gedurende TC werkt na elke motorstart zodra doorslaan: druk even op b.
twee seconden ingeschakeld. Bij het controlelamp b dooft.
optrekken van de auto worden de
Wanneer TC werkt, knippert b.
remmen automatisch losgezet.
186 Rijden en bediening
Oorzaak van de storing onmiddellijk neiging tot onderstuur en is er meer
door een werkplaats laten verhelpen. grip op de weg wanneer snel bochten
worden genomen.
Elektronische stabiliteitsre‐
geling (ESC)
De elektronische stabiliteitsregeling
De controlelamp k brandt.
(ESC) verbetert indien nodig de rijsta‐
Bij het deactiveren van TC verschijnt biliteit ongeacht de staat van het
er een statusbericht op het Driver wegdek of de grip van de banden.
Information Center. Zodra de auto dreigt uit te breken ESC werkt na elke motorstart zodra
Wanneer TC wordt gedeactiveerd, (onderstuur/overstuur) wordt het het controlelampje b dooft.
blijft de ESC actief maar met een motorvermogen verminderd en Wanneer ESC werkt, knippert b.
hogere regeldrempelwaarde. worden de wielen afzonderlijk afge‐
U kunt TC weer activeren door remd. 9 Waarschuwing
nogmaals op b te drukken. Bij het ESC werkt in combinatie met het
weer activeren van TC verschijnt er Traction Control-systeem (TC). Het Laat u door dit speciale veilig‐
een statusbericht op het Driver Infor‐ voorkomt dat de aangedreven wielen heidssysteem niet verleiden tot
mation Center. doorslaan. een roekeloze rijstijl.
De TC wordt ook opnieuw geacti‐ De koppelverdeling is een speciale Snelheid aan de staat van het
veerd wanneer u het contact de functie die het koppel over de aange‐ wegdek aanpassen.
volgende keer weer inschakelt. dreven wielen verdeelt voordat ESC
ingrijpt. Bij het nemen van bochten Controlelampje b 3 114.
Storing worden de wielen in de binnenbocht
Bij een storing in het systeem licht het onafhankelijk afgeremd. Daarnaast
controlelampje b ononderbroken op wordt het motorkoppel overgedragen
en verschijnt er een bericht in het naar het aangedreven wiel in de
Driver Information Center. Het buitenbocht. Hierdoor vermindert de
systeem is buiten werking.
Rijden en bediening 187
Uitschakelen Storing
Bij een storing in het systeem licht het
controlelampje b ononderbroken op
en verschijnt er een bericht in het
Driver Information Center. Het
systeem is buiten werking.
● Druk alleen voor deactiveren van
het Traction Control-systeem Oorzaak van de storing onmiddellijk
even op de toets b: TC werkt niet door een werkplaats laten verhelpen.
maar ESC blijft werken, k licht
op. Bij het deactiveren van TC Sportmodus
verschijnt er een statusbericht op De Sport-modus past de instellingen
het Driver Information Center. van sommige autosystemen aan voor
U kunt de ESC weer activeren door een sportievere rijstijl.
U kunt ESC en TC deactiveren:
nogmaals op de toets b te drukken. ● De motor reageert sneller op
● houd b gedurende minimaal Als het TC-systeem eerder uitge‐ bewegingen van het gaspedaal.
vijf seconden ingedrukt: ESC en schakeld was, worden zowel TC als
TC worden beide gedeactiveerd: ESC opnieuw geactiveerd. k en n ● De stuurinrichting reageert actie‐
k en n lichten op en er verschij‐ ver voor een beter contact met
doven wanneer TC en ESC opnieuw
nen statusberichten op het Driver het wegdek.
worden geactiveerd.
Information Center. ● De automatische versnellings‐
ESC wordt ook opnieuw geactiveerd
bak schakelt later.
wanneer u de ontsteking de volgende
keer weer inschakelt. ● De gebruiksmodi van de adap‐
tieve cruise control worden
aangepast naar sportievere
instellingen.
188 Rijden en bediening
Inschakelen Bestuurdersondersteu‐ Om veiligheidsredenen kan de cruise
control pas worden ingeschakeld
ningssystemen nadat het rempedaal eenmaal werd
bediend. Activeren in de eerste
versnelling is niet mogelijk.
9 Waarschuwing
Bestuurdersondersteuningssyste‐
men zijn ontwikkeld om de
bestuurder te ondersteunen en
niet om zijn aandacht te vervan‐
gen.
De bestuurder aanvaardt de volle‐
dige verantwoordelijkheid
Druk bij een draaiende motor op wanneer hij de auto bestuurt.
SPORT. Wanneer bestuurdersondersteu‐
De LED in de toets licht op wanneer ningssystemen worden gebruikt,
de Sport-modus actief is en er altijd op de huidige verkeerssitua‐
verschijnt een statusbericht op het tie letten. De cruise control niet inschakelen
Driver Information Center. wanneer het aanhouden van een
Cruise control constante snelheid onverstandig is.
Uitschakelen
De cruise control kan snelheden
Druk kort op SPORT. De volgende tussen ca. 30 km/u en de topsnelheid
keer dat u het contact inschakelt, van de auto opslaan en aanhouden.
wordt de Sport-modus gedeacti‐ Bij het op- en afrijden van hellingen
veerd. zijn afwijkingen van de opgeslagen
snelheid mogelijk.
Rijden en bediening 189
Inschakelen Snelheid verhogen
Houd, terwijl de cruise control actief
is, het stelwiel naar RES/+ gedraaid
of draai het meerdere malen kort naar
RES/+: de snelheid loopt continu of in
kleine stappen op.
U kunt ook tot de gewenste snelheid
Accelereer tot de gewenste snelheid accelereren en deze opslaan door het
en draai het stelwiel naar SET/-, de stelwiel naar SET/- te draaien.
huidige snelheid wordt opgeslagen
en vastgehouden. De controlelamp
De illustraties tonen verschillende m in de instrumentengroep brandt
versies. groen. Op het Uplevel-display licht
m groen op en wordt de ingestelde
Controlelamp m 3 116.
snelheid aangegeven. U kunt het
Inschakelen gaspedaal loslaten.
Het is mogelijk te versnellen door gas
te geven. Na het loslaten van het
gaspedaal wordt opnieuw de opge‐
slagen snelheid aangehouden.
De cruise control blijft ingeschakeld
tijdens het schakelen. Vertragen
Druk op m; controlelamp m in de Houd, terwijl de cruise control actief
instrumentengroep brandt wit. is, het stelwiel naar SET/- gedraaid of
draai het meerdere malen kort naar
SET/-: de snelheid neemt continu of
in kleine stappen af.
190 Rijden en bediening
Uitschakelen ● Handrem is ingeschakeld. De maximumsnelheid kan worden
● Als u tegelijkertijd op RES/+ drukt ingesteld op snelheden hoger dan
Druk op y; controlelamp m in de 25 km/u tot maximaal 200 km/u.
instrumentengroep brandt wit. en het rempedaal intrapt, wordt
de cruise control gedeactiveerd De bestuurder kan alleen accelereren
Op het Uplevel-display wordt m wit. en wordt de opgeslagen snelheid tot de vooraf ingestelde snelheid. Bij
De cruise control wordt gedeacti‐ gewist. het afrijden van hellingen zijn afwij‐
veerd, maar niet uitgeschakeld. De kingen van de snelheidslimiet moge‐
laatst opgeslagen snelheid blijft voor Opgeslagen snelheid hervatten lijk.
later hervatten van de snelheid in het Draai het stelwiel naar RES/+ bij een Als het systeem geactiveerd is, wordt
geheugen. snelheid hoger dan 30 km/u. De de ingestelde snelheidslimiet op het
Automatisch uitschakelen: opgeslagen snelheid wordt nu over‐ Driver Information Center weergege‐
● De rijsnelheid is lager dan ca. genomen. ven.
30 km/u.
Uitschakelen Inschakelen
● De rijsnelheid met meer dan
25 km/u onder de ingestelde Druk op m; controlelamp m in de
snelheid daalt. instrumentengroep dooft. De
opslagen snelheid wordt gewist.
● Het rempedaal wordt bediend.
Via L voor het activeren van de snel‐
● Het koppelingspedaal wordt een
aantal seconden ingedrukt. heidsbegrenzer of het uitschakelen
van het contact wordt ook de cruise
● De keuzehendel is in N. control uitgeschakeld en wordt de
● Het motortoerental is in een zeer opgeslagen snelheid gewist.
laag bereik.
● Het Traction Control-systeem of Snelheidsbegrenzer
elektronische stabiliteitsregeling
De snelheidsbegrenzer voorkomt dat
is actief.
de auto een vooraf ingestelde snel‐ De illustraties tonen verschillende
heidslimiet overschrijdt. versies.
Rijden en bediening 191
Gaspedaal loslaten en de functie
snelheidsbegrenzing wordt na het
bereiken van een lagere snelheid dan
de snelheidslimiet opnieuw geacti‐
veerd.
Uitschakelen
Op het Uplevel-display wordt L
groen. Druk op y: snelheidsbegrenzer is
gedeactiveerd en de snelheid van de
Snelheidslimiet wijzigen auto is niet meer begrensd.
Als de snelheidsbegrenzer geacti‐
veerd is, draait of houdt u het stelwiel
Druk op L, symbool L licht op het
kort naar RES/+ om te verhogen of
Driver Information Center.
naar SET/- om de gewenste snel‐
Als de cruise control eerder geacti‐ heidslimiet te verlagen.
veerd was, wordt deze uitgeschakeld
als de snelheidsbegrenzer wordt Snelheidslimiet overschrijden
geactiveerd en de controlelamp m Op het Midlevel-display verschijnt de
Wanneer de maximumsnelheid wordt opgeslagen maximumsnelheid
dooft.
overschreden zonder dat de bestuur‐ tussen haakjes.
Ingestelde snelheidslimiet der dit heeft gedaan, knippert de snel‐
Op het Uplevel-display wordt L wit.
heid in het Driver Information Center
Accelereer tot de gewenste snelheid en klinkt er een waarschuwingstoon. Ook verschijnt een bijbehorend
en draai het stelwiel kort naar SET/-: bericht.
In noodgevallen is het mogelijk de
de huidige snelheid wordt als snel‐ snelheidslimiet te overschrijden door De snelheidsbegrenzer wordt
heidslimiet opgeslagen. het gaspedaal stevig in te trappen, tot gedeactiveerd, maar niet uitgescha‐
Op het Midlevel-display verschijnen bijna tegen de aanslag. In dit geval keld. De laatst opgeslagen snelheid
L en de maximumsnelheid. klinkt er geen waarschuwingstoon. blijft voor later hervatten van de snel‐
heid in het geheugen.
192 Rijden en bediening
Snelheidslimiet hervatten Adaptieve cruise control verlaagt voor u bevindt, zal de adaptieve
automatisch de snelheid van de auto cruise control zich als een conventio‐
Draai het stelwiel naar RES/+. De als deze een langzamer rijdende auto nele cruise control gedragen.
opgeslagen maximumsnelheid wordt nadert. Vervolgens wordt de rijsnel‐
bereikt en staat zonder haakjes op Om veiligheidsredenen kan het
heid op de geselecteerde volgafstand systeem pas worden ingeschakeld
het Driver Information Center. aangepast aan die van de voorligger. nadat het rempedaal of het koppe‐
De rijsnelheid neemt toe of af met die lingspedaal eenmaal is ingetrapt na
Uitschakelen
van de voorligger, maar zal de inge‐ het inschakelen van het contact.
Druk op L, de snelheidslimiet in het stelde snelheid niet overschrijden. De
cruise control kan beperkt remmen, De adaptieve cruise control is voor‐
Driver Information Center dooft. De
met geactiveerde remlichten. namelijk bedoeld voor gebruik op
opslagen snelheid wordt gewist.
lange rechte wegen, zoals snelwegen
Door via m de cruise control of adap‐ De adaptieve cruise control kan snel‐ of provinciale wegen met een regel‐
tieve cruise control te activeren wordt heden van meer dan ongeveer matige verkeersstroom. Het systeem
de snelheidsbegrenzer ook gedeacti‐ 25 km/u opslaan en handhaven. Bij niet inschakelen als het aanhouden
veerd en de opgeslagen snelheid het volgen van een voorligger met van een constante snelheid onver‐
gewist. een lagere snelheid dan 25 km/u standig is.
Door het contact uit te schakelen wordt de lagere snelheid ingesteld.
Bij auto's met een automatische Controlelamp A 3 117, m 3 116, C
wordt de snelheidsbegrenzer ook 3 117.
gedeactiveerd maar de snelheidsli‐ versnellingsbak kan het systeem ook
miet wordt opgeslagen voor de afremmen totdat de auto stilstaat.
9 Waarschuwing
volgende activering van de snelheids‐
begrenzer. Bij het rijden met de adaptieve
cruise control dient de bestuurder
Adaptieve cruise control altijd zijn of haar volledige
aandacht bij het verkeer te
Adaptieve cruise control is een verbe‐
houden. De bestuurder behoudt
tering van de conventionele cruise
de volledige controle over de auto
control, en biedt als aanvullende De adaptieve cruise control gebruikt
omdat rempedaal, gaspedaal en
functie het aanhouden van een een radarsensor voor de detectie van
bepaalde afstand tot de voorligger. voorliggers. Als er zich geen voertuig
Rijden en bediening 193

de onderbrekingsschakelaar
voorrang hebben op de adaptieve
cruise control.

Inschakelen

Het symbool voor de adaptieve cruise


control C, de instelling voor afstand
tot voorligger en de ingestelde snel‐
heid worden weergegeven op het
Driver Information Center. Op het
Uplevel-display licht C groen op.
Druk op C om de adaptieve cruise
U kunt het gaspedaal loslaten. De
control te activeren. De controlelamp adaptieve cruise control blijft inge‐
m op de instrumentengroep brandt schakeld tijdens het schakelen.
wit. Ook verschijnt C op het Driver
Information Center. Ingestelde snelheid overschrijden
De illustraties tonen verschillende Activeren door het instellen van Het blijft altijd mogelijk om harder dan
versies. de snelheid de ingestelde snelheid te rijden door
het gaspedaal in te trappen. Als het
De adaptieve cruise controle kan gaspedaal wordt losgelaten, keert de
worden geactiveerd bij snelheden auto terug naar de gewenste afstand
tussen de 25 km/u en 180 km/u. als er een voorligger is die langzamer
Accelereer tot de gewenste snelheid rijdt. Is dit niet het geval, dan keert het
en draai het stelwiel naar SET/-, de systeem terug naar de opgeslagen
huidige snelheid wordt opgeslagen snelheid.
en vastgehouden. De controlelamp
m op de instrumentengroep brandt
groen.
194 Rijden en bediening
Na activering van het systeem de huidige snelheid worden opgesla‐ Adaptieve cruise control met
vertraagt of remt de adaptieve cruise gen en aangehouden door het stel‐ volledig snelheidsbereik bij auto's
control als een voorligger met een wiel naar SET/- te draaien. met automatische
lagere snelheid wordt gedetecteerd, versnellingsbak
of als de afstand tot de voorligger klei‐ Vertragen
ner is dan gewenst. Houd, terwijl de adaptieve cruise Bij de adaptieve cruise control met
control geactiveerd is, het stelwiel volledig snelheidsbereik wordt een
9 Waarschuwing naar SET/- gedraaid: de snelheid volgafstand achter een gedetec‐
wordt dan continu met grote stappen teerde voorligger aangehouden en
Als de bestuurder de snelheid verlaagd. Of draai het stelwiel meer‐ zal uw auto afremmen totdat het stil‐
opvoert, deactiveert het systeem dere malen kort naar SET/-: de snel‐ staat achter dit voertuig.
het automatisch remmen. Dit heid wordt dan met kleine stappen Bij een korte stop van de voorligger
wordt aangegeven als een pop- verlaagd. zal de adaptieve cruise control auto‐
upwaarschuwing op het Driver matisch zonder tussenkomst van de
Information Center. Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel langzamer bestuurder weer werken. Druk indien
rijdt dan de gewenste snelheid, bijv. nodig bij sommige versies op RES/+
Snelheid verhogen vanwege een langzame voorligger, of trap het gaspedaal in om de adap‐
dan kan de huidige snelheid worden tieve cruise control weer te laten
Houd, terwijl de adaptieve cruise
opgeslagen en aangehouden door werken.
control geactiveerd is, het stelwiel
naar RES/+ gedraaid: de snelheid het stelwiel naar SET/- te draaien. Als de stilstaande voorligger langere
wordt dan continu met grote stappen tijd heeft gestopt en weer begint te
verhoogd. Of draai het stelwiel meer‐ Opgeslagen snelheid hervatten rijden, zal de groene controlelamp
dere malen kort naar RES/+: de snel‐ Voorligger gedetecteerd A knippe‐
Als het systeem ingeschakeld, maar
heid wordt dan met kleine stappen niet geactiveerd is, het stelwiel naar ren en klinkt er een geluidssignaal als
verhoogd. RES/+ draaien bij een snelheid hoger herinnering om het verkeer te contro‐
dan 25 km/u om de opgeslagen snel‐ leren voordat u wegrijdt.
Als de auto met geactiveerde adap‐
tieve cruise control veel harder rijdt heid te hervatten. Druk wanneer de voorligger wegrijdt
dan de gewenste snelheid, bijv. nadat op RES/+ of trap het gaspedaal in om
het gaspedaal is ingetrapt, dan kan de adaptieve cruise control weer te
Rijden en bediening 195
laten werken. Bij een stop van meer hendel altijd in de parkeerstand P Druk op E, de huidige instelling
dan twee minuten of als het bestuur‐ en schakel het contact uit voordat verschijnt op het Driver Information
dersportier wordt geopend en de u de auto verlaat. Center. Druk opnieuw op E om de
veiligheidsgordel van de bestuurder afstand tot voorligger te wijzigen. De
wordt losgemaakt, wordt de elektri‐ instelling verschijnt ook op het Driver
sche handrem automatisch aange‐
Afstand tot voorligger instellen
Information Center.
trokken om de auto op zijn plaats te Als de adaptieve cruise control een
houden. m wordt ingeschakeld. Trap voorligger met een lagere snelheid
om de elektrische handrem los te constateert, zal deze de rijsnelheid
zetten het gaspedaal in. Elektrische aanpassen om de geselecteerde
handrem 3 183 afstand tot de voorligger te behou‐
den.
9 Waarschuwing De afstand tot de voorligger kan op
kort, gemiddeld en ver worden inge‐
Wanneer de adaptieve cruise steld.
control met volledig snelheidsbe‐
reik wordt gedeactiveerd of gean‐
nuleerd, zorgt het systeem er niet
langer voor dat de auto stil blijft
staan, waardoor de auto kan gaan De geselecteerde afstand tot voorlig‐
rijden. Wees er altijd op voorbereid ger wordt aangegeven via de
dat u zelf de rem moet intrappen afstandsbalken in de adaptieve cruise
om ervoor te zorgen dat de auto control-pagina.
stil blijft staan.
Let op: de instelling voor afstand tot
Verlaat de auto niet als deze tot voorligger wordt gedeeld met de
stilstand is gebracht door de adap‐ gevoeligheid van het alarm van de
tieve cruise control met volledig frontaanrijdingswaarschuwing
snelheidsbereik. Zet de keuze‐ 3 200.
196 Rijden en bediening
Voorbeeld: Als stand 3 (ver) is gese‐ Het controlelampje voorligger gede‐ bak wordt afgeremd tot stilstand,
lecteerd, wordt de bestuurder sneller tecteerd A verschijnt wanneer het zonder binnen twee minuten te
gewaarschuwd vóór een mogelijke systeem op een afstand van onge‐ deactiveren).
aanrijding, ook als de adaptieve veer 150 meter op dezelfde rijstrook ● het Traction Control-systeem
cruise control niet geactiveerd of een voorligger heeft gedetecteerd. werkt.
ingeschakeld is. Frontaanrijdingswaarschuwing ● de elektronische stabiliteitsrege‐
3 200. ling werkt.
9 Waarschuwing
Als dit symbool niet verschijnt of ● er gedurende een aantal minuten
De bestuurder aanvaardt de volle slechts korte tijd oplicht, zal de adap‐ geen ander verkeer of object
verantwoordelijkheid voor het tieve cruise control niet reageren op langs de weg wordt aangetroffen.
bewaren van een veilige onder‐ voorliggers. in dit geval zijn er geen radar‐
linge afstand bij de betreffende echo's en kan de sensor melden
Uitschakelen dat deze vervuild is.
verkeers-, weers- en zichtomstan‐
digheden. Indien de situatie zulks De bestuurder deactiveert de adap‐ ● de actieve noodrem in werking
vereist, moet de afstand tot voor‐ tieve cruise control door: treedt.
ligger worden aangepast of het ● y wordt ingedrukt. ● rijden op steile hellingen.
systeem worden uitgeschakeld.
● het rempedaal wordt ingetrapt. ● de radarsensor vervuild is door
Detectie van voorligger ● het koppelingspedaal langer dan een laagje ijs of water.
vier seconden wordt ingetrapt. ● er een storing wordt geconsta‐
● de keuzehendel van de automa‐ teerd in de radar, motor of het
tische versnellingsbak op N remsysteem.
wordt gezet. Daarnaast wordt het systeem auto‐
Het systeem wordt ook automatisch matisch gedeactiveerd bij auto's met
gedeactiveerd als: een automatische versnellingsbak
(adaptieve cruise control met volledig
● de rijsnelheid boven 190 km/u of
snelheidsbereik) wanneer:
onder 15 km/u komt (bij auto's
met automatische versnellings‐
Rijden en bediening 197
● de elektrische handrem wordt Bij het Uplevel-display verandert het contact met de voorligger verlie‐
aangetrokken. symbool van de adaptieve cruise zen en heeft de tijd nodig om
● het systeem de auto langer dan control C van groen in wit wanneer deze opnieuw te detecteren.
twee minuten stopt. het systeem wordt gedeactiveerd ● Gebruik het systeem niet op
maar niet wordt uitgeschakeld. gladde wegen omdat het snelle
● de auto stopt, de veiligheidsgor‐
del van de bestuurder is losge‐ veranderingen in de tractie (door‐
maakt en het bestuurdersportier 9 Waarschuwing slaan) van de banden kan
is geopend. veroorzaken, waardoor u de
Na het deactiveren van de adap‐ macht over het stuur zou kunnen
Wanneer adaptieve cruise control tieve cruise control moet de verliezen.
wordt gedeactiveerd, verandert bestuurder de controle over het
controlelamp m van groen in wit en ● Gebruik de adaptieve cruise
remmen en gas geven overne‐
verschijnt er een pop-upbericht op het control niet bij regen, sneeuw of
men.
Driver Information Center. modder, omdat de radarsensor
door waterfilm, stof, ijs of sneeuw
De opslagen snelheid wordt aange‐ Uitschakelen bedekt kan worden. Het zicht
houden. wordt dan geheel of gedeeltelijk
Druk op C om de adaptieve cruise
control uit te schakelen. Controlelam‐ onderdrukt. Bij een vervuilde
pen m en C op het Driver Information sensor, de sensorafdekking reini‐
Center doven. De opslagen snelheid gen.
wordt gewist.
Systeembeperkingen
Door het uitschakelen van het
contact, wordt ook de adaptieve ● Het automatische remsysteem
cruise control uitgeschakeld en wordt kan niet krachtig remmen en de
Bij het Midlevel-display verschijnt de
de opgeslagen snelheid gewist. remkracht kan onvoldoende zijn
opgeslagen snelheid tussen haakjes
om een een aanrijding te voorko‐
op het Driver Information Center
wanneer het systeem wordt gedeac‐
Aandacht van de bestuurder men.
tiveerd maar niet wordt uitgescha‐ ● Let op met de adaptieve cruise ● Na aan plotselinge rijstrookwis‐
keld. control in bochten of op heuvel‐ sel, heeft het systeem enige tijd
achtige wegen, het systeem kan nodig om de volgende voorligger
198 Rijden en bediening
te detecteren. Als dus een voorspelde koers neemt de kenmer‐ Snelwegen
nieuwe voorligger wordt gedetec‐ ken van de huidige bocht in aanmer‐ Op snelwegen moet u de ingestelde
teerd, kan het systeem de snel‐ king, maar kan geen veranderingen snelheid aanpassen aan de omstan‐
heid verhogen in plaats van te incalculeren. Het systeem kan de digheden en het weer. Bedenk altijd
remmen. huidige voorligger verliezen of zich op dat de adaptieve cruise control een
● De adaptieve cruise control een voertuig in een andere rijstrook beperkt zichtbereik, een beperkte
negeert tegemoetkomend richten. Dit kan gebeuren tijdens het remkracht en een bepaalde reactietijd
verkeer. inzetten of uitrijden van een bocht of heeft waarin wordt geverifieerd of een
als de bocht scherper of minder voertuig zich al dan niet voor u
● De adaptieve cruise control remt scherp wordt. Als het systeem geen bevindt. De adaptieve cruise control
niet voor voetgangers, dieren, voorligger meer detecteert, dooft de is mogelijk niet in staat om de auto
zeer langzaam rijdende of controlelamp A. tijdig af te remmen, om aanrijdingen
gestopte voertuigen.
Als de centrifugale kracht in een te vermijden met veel langzamer
● Gebruik de adaptieve cruise bocht te groot is, zal het systeem de rijdende voorliggers of na een rijst‐
control niet bij het trekken van rijsnelheid enigszins verlagen. Deze rookwissel. Dit geldt met name bij
een aanhanger. remactie is niet ontworpen om te hoge snelheden of als het zicht door
● Gebruik adaptieve cruise control voorkomen dat de auto uit de bocht de weersomstandigheden beperkt is.
niet op steile hellingen. vliegt. De bestuurder is verantwoor‐ Bij het oprijden of verlaten van een
delijk voor het verlagen van de snel‐ snelweg kan de adaptieve cruise
Bochten heid bij het ingaan van een bocht en control de voorligger uit het zicht
in het algemeen voor het aanpassen verliezen en naar de instelde snelheid
van de snelheid aan het wegtype en accelereren. Verlaag daarom de snel‐
de geldende maximumsnelheid. heid voor het oprijden of verlaten van
de snelweg.

De adaptieve cruise control berekent


aan de hand van de centrifugale
kracht een voorspelde koers. Deze
Rijden en bediening 199
Koersveranderingen Radareenheid
9 Waarschuwing
Gebruik adaptieve cruise control
niet op steile heuvelachtige
wegen.

De systeemprestaties onder heuvel‐


achtige omstandigheden hangen af
Als een ander voertuig voor u invoegt, van de rijsnelheid, de belading, de
zal de adaptieve cruise control dit verkeersomstandigheden en het
voertuig pas incalculeren op het hellingspercentage. In heuvelachtige
moment dat deze zich volledig op uw omstandigheden worden voorliggers
pad bevindt. Wees alert en gereed mogelijk niet gedetecteerd. Op steile
om te remmen als sneller remmen hellingen moet u mogelijk gas bijge‐
noodzakelijk is. ven om de rijsnelheid te behouden. De radareenheid bevindt zich achter
Bij het naar beneden rijden kan het de radiateurgrille onder het embleem.
Bij heuvels en aanhangers nodig zijn om te remmen om uw snel‐
heid te behouden of te verlagen. 9 Waarschuwing
Let op: door te remmen deactiveert u De radareenheid is tijdens de
het systeem. fabricage zorgvuldig uitgelijnd. Na
een frontale aanrijding het
systeem daarom niet gebruiken.
De voorbumper kan nog intact
lijken, maar de sensor die erachter
ligt, kan verschoven zijn en onjuist
reageren. Na een aanrijding een
werkplaats raadplegen om de
200 Rijden en bediening

positie van de adaptieve cruise Frontaanrijdingswaarschu‐ De bestuurder ziet tevens een knip‐
perend rode LED-streep die op de
control sensor te controleren en wing voorruit in zijn gezichtsveld wordt
corrigeren.
De frontaanrijdingswaarschuwing geprojecteerd.
kan helpen schade bij frontale aanrij‐ Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐
Instellingen dingen te vermijden of beperken. dingswaarschuwing met frontcame‐
Instellingen kunnen in het menu Als de auto is uitgerust met conventi‐ rasysteem niet is gedeactiveerd door
Persoonlijke instellingen op het onele cruise control, gebruikt de fron‐ op V op het stuurwiel te drukken of,
Colour-Info-Display worden gewij‐ taanrijdingswaarschuwing de frontca‐ met radarsensor, dat deze niet is
zigd. mera in de voorruit om een voorligger gedeactiveerd in het menu Persoon‐
Selecteer de betreffende instelling in op uw rijstrook te detecteren. lijke instellingen 3 127.
Instellingen, I Voertuig op het Colour- Als de auto is uitgerust met adaptieve
Info-Display. cruise control, gebruikt de frontaanrij‐ Inschakelen
Info-Display 3 123. dingswaarschuwing de radarsensor Frontaanrijdingswaarschuwing met
om een voorligger op uw rijstrook te frontcamera detecteert voertuigen tot
Persoonlijke instellingen 3 127.
detecteren. afstanden van ongeveer 60 meter en
Storing werkt automatisch bij alle snelheden
boven wandeltempo.
Als de adaptieve cruise control door
tijdelijke omstandigheden (bijv. door Frontaanrijdingswaarschuwing met
ijsafzetting) niet werkt, of als er een radarsensor detecteert voertuigen tot
permanente systeemfout is, dan afstanden van ongeveer 150 meter
verschijnt er een melding in het Driver en werkt automatisch bij alle snelhe‐
Information Center. den boven wandeltempo.
Een voorligger wordt aangegeven
Boordinformatie 3 126. door controlelamp A.
Als een voorligger te snel nadert,
klinkt er een geluidssignaal en
verschijnt er een waarschuwing in het
Driver Information Centre.
Rijden en bediening 201
De bestuurder alarmeren Tegelijkertijd klinkt er een geluidssig‐
naal. Trap het rempedaal in en voer
Het groene controlelampje voor 'voor‐ de benodigde stuurhandelingen uit.
ligger gedetecteerd' A licht groen op
in de instrumentengroep wanneer het De gevoeligheid van het systeem
systeem een voorligger heeft instellen
waargenomen.
Wanneer de tijd tot een mogelijke Druk op V of E om de waarschu‐
De controlelamp A wordt geel
botsing met een voorligger te kort wingsgevoeligheid op kort, gemid‐
wanneer de afstand tot een voorligger
wordt en een botsing onvermijdelijk deld of ver en bij sommige versies uit
te kort wordt of wanneer u een ander
lijkt, verschijnt er een waarschu‐ te zetten.
voertuig te snel nadert.
wingssymbool in het Driver Informa‐
tion Center. Ook wordt er een rode
Voorzichtig
LED-streep op de voorruit in het
gezichtsveld van de bestuurder
De kleur van dit waarschuwings‐
geprojecteerd.
lampje komt niet overeen met
plaatselijke verkeerswetten met
betrekking tot uw afstand tot de
voorligger. De bestuurder is te
allen tijde volledig verantwoorde‐
lijk voor het op een veilige afstand
volgen van de voorligger, volgens
de betreffende verkeersregels, het
weer en de toestand van de weg.
Bij de eerste druk op de knop ziet u
de huidige instelling op het Driver
Information Center. Bij nogmaals
indrukken van de knop verandert
deze instelling. De gekozen instelling
wordt gehandhaafd totdat deze wordt
202 Rijden en bediening
aangepast. De timing van de waar‐ Uitschakelen Algemene informatie
schuwingen verandert met de rijsnel‐
heid. Hoe sneller de auto rijdt, hoe Het systeem kan worden gedeacti‐
veerd. 9 Waarschuwing
verder de waarschuwing wordt gege‐
ven. Houd bij het selecteren van de Bij frontaanrijdingswaarschuwing met De frontaanrijdingswaarschuwing
timing van de waarschuwingen reke‐ radarsensor kan het systeem worden is een waarschuwingssysteem dat
ning met de verkeerssituatie en de uitgeschakeld in het menu Persoon‐ de remmen niet activeert. Bij het
weersomstandigheden. lijke instellingen, 3 127. met een te hoge snelheid naderen
Druk bij frontaanrijdingswaarschu‐ van een voorligger, kan er onvol‐
wing met frontcamera op V totdat doende tijd zijn om een aanrijding
Botswaarschuwing voor uit op het te voorkomen.
Driver Information Center verschijnt. De bestuurder aanvaardt de volle
Als de waarschuwing voor een fron‐ verantwoordelijkheid voor het
tale botsing werd gedeactiveerd, bewaren van een veilige onder‐
wordt de gevoeligheid van het linge afstand bij de betreffende
systeem op "medium"ingesteld verkeers-, weers- en zichtomstan‐
wanneer het contact weer wordt digheden.
aangezet. De bestuurder moet onder het
Bij het uitschakelen van het contact rijden altijd zijn of haar onver‐
wordt de laatst geselecteerde instel‐ deelde aandacht aan het verkeer
Let op: de instelling voor de gevoelig‐ ling opgeslagen. geven. De bestuurder moet altijd
heid van het alarm wordt gedeeld met gereed zijn om actie te onderne‐
de afstand tot voorligger van de adap‐ men en te remmen.
tieve cruise control. Door de gevoe‐
ligheid van de waarschuwing te wijzi‐ Systeembeperkingen
gen, wordt dus ook de afstand tot De frontaanrijdingswaarschuwing is
voorligger van de adaptieve cruise bedoeld om alleen te waarschuwen
control gewijzigd. voor voertuigen, maar kan ook op
andere obstakels reageren.
Rijden en bediening 203
In de volgende gevallen detecteert de Als er een voorligger wordt gedetec‐ Als er geen voorligger is of als de
frontaanrijdingswaarschuwing teerd, wordt de afstand in seconden voorligger buiten bereik is, worden er
wellicht geen voorliggers of kunnen weergegeven op een pagina in het twee streepjes getoond: -.- sec.
de prestaties van de sensor beperkt Driver Information Centre.
zijn: Kies op een Midlevel-display Info
● op bochtige wegen menu ? via MENU op de richting‐
● als het zicht door weersomstan‐ aanwijzer en draai het stelwiel naar
digheden beperkt is, zoals bij de pagina met de Indicatie afstand tot
mist, regen of sneeuw voorligger, 3 118
● wanneer de sensor geblokkeerd
is door sneeuw, ijs, slijk, modder,
vuil, schade aan de voorruit of
slechter werkt door vreemde
voorwerpen, bijv. stickers

Indicatie afstand tot Als de adaptieve cruise control actief


is, geeft deze pagina de instelling van
voorligger de waarschuwingsgevoeligheid in
De indicatie afstand tot voorligger plaats van de ingestelde afstand tot
toont de afstand tot een bewegende de voorligger weer. 3 192.
voorligger. De frontcamera in de voor‐
ruit wordt gebruikt voor het detecte‐
ren van de afstand van een voertuig Selecteer in het Uplevel-display het Actieve noodrem
dat direct voorop in de baan van de menu Info met de stuurwieltoetsen en
De actieve noodrem kan helpen om
auto rijdt. Hij is actief bij snelheden druk op o om de Indicatie afstand tot
de schade en letsel door aanrijdingen
boven 40 km/u. voorligger 3 118 te selecteren. met voorliggers of obstakels te beper‐
De minimale aangegeven afstand is ken, indien een aanrijding door
0,5 seconde. remmen of sturen niet langer kan
worden vermeden. Voordat de
204 Rijden en bediening
actieve noodrem activeert, geeft de Werking Anticiperend remsysteem
frontaanrijdingswaarschuwing een
waarschuwing 3 200. Indien alleen uitgerust met frontca‐ Bij het naderen van een voorligger
mera werkt de actieve noodrem in met een zodanige snelheid dat een
Deze functie maakt gebruik van input vooruitversnellingen boven wandel‐ aanrijding waarschijnlijk is, zet het
uit vele bronnen (bijv. camerasensor, tempo tot 85 km/u. anticiperend remsysteem een lichte
radarsensor, remdruk, rijsnelheid) om remactie in. Dit verkort de responstijd,
de waarschijnlijkheid van een frontale Met radarsensor werkt de actieve
noodrem in vooruitversnellingen mocht handmatig of automatisch
aanrijding te berekenen. remmen noodzakelijk zijn.
boven wandeltempo bij alle snelhe‐
den. Het remsysteem is voorbereid op
9 Waarschuwing
Een voorwaarde is dat de frontaanrij‐ sneller remmen.
Dit systeem is niet bedoeld om de dingswaarschuwing met frontcame‐ Indien alleen uitgerust met frontca‐
verantwoordelijkheid van de rasysteem niet is gedeactiveerd door mera werkt het systeem tot een snel‐
bestuurder, voor het besturen van op V op het stuurwiel te drukken heid van 80 km/u.
de auto en anticiperen op de 3 200of, met radarsensor, dat deze
verkeerssituatie, over te nemen. niet is gedeactiveerd in het menu Automatisch noodstopsysteem
Het is alleen bedoeld als aanvul‐ Persoonlijke instellingen 3 127. Na het activeren van het remvoorbe‐
ling om de rijsnelheid vóór een Het systeem omvat: reidingssysteem en net voor het
botsing te verlagen. moment van aanrijding past deze
● anticiperend remsysteem
Het systeem reageert mogelijk functie automatisch beperkte remac‐
niet op voetgangers of dieren. Na ● automatisch noodstopsysteem tie toe om de snelheid te verlagen of
een plotselinge verandering van ● anticiperend remassistentiesys‐ een botsing te voorkomen. Afhanke‐
rijstrook, heeft het systeem enige teem lijk van de situatie kan de auto auto‐
tijd nodig om de nieuwe voorligger ● intelligente remassistentie matisch iets of krachtig afremmen. Dit
te detecteren. (alleen bij radarsensor) automatisch remmen is alleen moge‐
De bestuurder moet altijd gereed lijk als het systeem een voorligger
zijn om actie te ondernemen en te waarneemt, aangegeven door het
remmen en sturen om aanrijdin‐ voorliggerlampje A 3 200.
gen te voorkomen.
Rijden en bediening 205
Indien alleen uitgerust met frontca‐ actieve snelheidsbereik en verlagen. Het systeem reageert
mera werkt het systeem tot een snel‐ reageert alleen op gedetecteerde mogelijk niet voetgangers of
heid van 60 km/u. voertuigen. dieren. Na een plotselinge veran‐
Bij snelheden van minder dan dering van rijstrook, heeft het
40 km/u kan het systeem met volle Anticiperend systeem enige tijd nodig om de
kracht remmen activeren. remassistentiesysteem nieuwe voorligger te detecteren.
Het automatische noodstopsysteem De bestuurder moet onder het
remt de auto mogelijk tot stilstand af Naast het anticiperend remsysteem
rijden altijd zijn of haar onver‐
om een mogelijke botsing te helpen en het automatisch noodstopsysteem
deelde aandacht aan het verkeer
voorkomen. Als dit gebeurt, schakelt verhoogt het anticiperende remassis‐
geven. De bestuurder moet altijd
het automatische noodstopsysteem tentiesysteem de gevoeligheid van de
gereed zijn om actie te onderne‐
mogelijk de elektrische handrem in remassistentie. Daarom remt de auto
men en te remmen en sturen om
om de auto op zijn plaats te houden. bij minder stevig intrappen van het
aanrijdingen te voorkomen. Het
Druk om de elektrische handrem los rempedaal onmiddellijk krachtig af.
systeem is ontworpen voor een
te zetten op de knop of trap het Deze functie helpt de bestuurder om
situatie waarin alle inzittenden hun
gaspedaal krachtig in. sneller en krachtiger te remmen vóór
veiligheidsgordels dragen.
de mogelijke aanrijding.
9 Waarschuwing Indien alleen uitgerust met frontca‐ Intelligente remassistentie
mera werkt het systeem tot een snel‐ Als de auto is uitgerust met een radar‐
Het automatisch noodstopsys‐ heid van 85 km/u. sensor, gaat de intelligente remassis‐
teem is een noodfunctie ter voor‐ tentie mogelijk werken wanneer het
bereiding op een botsing en is niet 9 Waarschuwing rempedaal snel wordt ingetrapt om
ontworpen om botsingen te voor‐ extra goed te remmen op basis van
komen. Vertrouw voor het afrem‐ De actieve noodrem is niet ontwor‐ de naderingssnelheid en afstand tot
men van de auto niet op het pen voor krachtig autonoom een voorligger.
systeem. Het automatische nood‐ remmen of het automatisch
Iets trillen van het rempedaal of
stopsysteem remt niet buiten zijn vermijden van botsingen. Het is
bewegen van het pedaal is hierbij
ontworpen om de rijsnelheid voor‐
normaal en het rempedaal moet zo
afgaand aan een aanrijding te
nodig ingetrapt blijven. Intelligente
206 Rijden en bediening
remassistentie wordt pas automa‐ Bij auto's met frontcamera kunt u de Automatisch noodstopsysteem kan
tisch uitgeschakeld wanneer het actieve noodrem deactiveren door de niet:
rempedaal wordt losgelaten. afstandsschakelaar V herhaaldelijk ● een voorligger op kronkelige of
in te drukken totdat deze Uit is, heuvelachtige wegen detecte‐
9 Waarschuwing 3 200. Als deze functie is uitgescha‐ ren.
keld, wordt dat in het Driver Informa‐
● alle voertuigen detecteren, met
Door de intelligente remassisten‐ tion Center aangegeven.
name voertuigen met een
tie kan de auto in bepaalde situ‐ Bij auto's met radarsensor kan het aanhanger, trekkers, modderige
aties krachtiger remmen dan op systeem worden uitgeschakeld in het voertuigen, enz.
dat moment strikt noodzakelijk is. menu Persoonlijke instellingen op het
Hierbij kunt u de verkeersstroom ● een voertuig wanneer het zicht
Info-Display, 3 127.
belemmeren. Haal in dat geval uw door weersomstandigheden
voet van het rempedaal en rem Systeembeperkingen beperkt is, zoals bij mist, regen of
vervolgens in gepaste mate af. sneeuw.
In sommige gevallen kan de actieve Houd om defecten te voorkomen de
Uitschakelen noodrem automatisch remmen in zones van de camerasensor in de
situaties waarin dat onnodig lijkt te voorruit en de radarsensor in de radi‐
zijn, bijvoorbeeld in parkeergarages, ateurgrille altijd vrij van vuil, stof, ijs en
als er verkeersborden in een bocht sneeuw.
staan of door auto's die zich in een
andere rijstrook bevinden. Dit behoort Houd onderweg altijd uw aandacht bij
bij de normale werking van het het verkeer en wees altijd paraat om
systeem, de auto behoeft geen handelend op te treden door bij drei‐
onderhoud. Trap het gaspedaal gende botsingen op de rem te trap‐
stevig in om het automatisch remmen pen en/of de auto weg te sturen.
op te heffen.
Storing
Als het systeem moet worden nage‐
keken, verschijnt er een bericht op het
Driver Information Center.
Rijden en bediening 207
Als het systeem niet naar behoren terwijl er een vooruitversnelling is
functioneert, verschijnen er berichten ingeschakeld, of tot 1,5 meter als de
in het Driver Information Centre. achteruitversnelling is geselecteerd.
Boordinformatie 3 126. Afhankelijk van de kant waar de auto
dichter bij een obstakel is, hoort u aan
de betreffende zijde akoestische
Parkeerhulp waarschuwingssignalen in de auto.
Parkeerhulp achter De geluidssignalen volgen elkaar
sneller op naarmate de afstand tot dat
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
9 Waarschuwing ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er
een continu geluid.
De bestuurder is geheel verant‐
woordelijk voor het inparkeren. Het systeem heeft vier ultrasone Ook wordt de afstand tot obstakels
parkeersensoren in de achterbum‐ achter de auto weergegeven door
Controleer bij het achteruitrijden per. veranderende afstandslijnen op het
en het gebruik van de parkeerhulp
Driver Information Center 3 118.
achter de zone rondom de auto. Inschakelen
De afstandsmelding kan worden
Nadat u het contact hebt aangezet,
De parkeerhulp achter vereenvoudigt geblokkeerd door boordinformatie
wordt de achterste parkeerhulp geac‐
het inparkeren door de afstand met een hogere prioriteit. Zodra het
tiveerd.
tussen de auto en eventuele obsta‐ bericht is bevestigd, wordt de afstand
kels achter te meten. Deze informeert Een brandende led in de parkeerhulp‐ weer aangegeven.
en waarschuwt de bestuurder met toets r geeft aan dat het systeem
geluidssignalen en een aanduiding klaar voor gebruik is.
op het display. Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels achter
de auto die dichter bij zijn dan 50 cm
208 Rijden en bediening
Uitschakelen Parkeerhulp voor-achter

9 Waarschuwing
De bestuurder is zelf geheel
verantwoordelijk voor het inparke‐
ren.
Controleer bij het achteruit- en
vooruitrijden en het gebruik van de
parkeerhulp de zone rondom de
auto.

De parkeerhulp voor-achter meet de Het systeem heeft vier ultrasone


afstand tussen de auto en voorgele‐ parkeersensoren elk in de achter- en
Druk op de parkeerhulptoets r om voorbumper.
gen obstakels en achter de auto.
deze functie te deactiveren. De led in
Deze informeert en waarschuwt de
de toets dooft. Inschakelen
bestuurder met geluidssignalen en
een aanduiding op het display. Het systeem wordt automatisch inge‐
Storing
schakeld bij een snelheid tot 11 km/u.
In geval van een storing of als het Het gebruikt twee verschillende
systeem tijdelijk niet goed werkt, akoestische waarschuwingssignalen
bijv. vanwege veel geluid buiten of voor de controlezones voor en achter,
andere storende factoren, knippert de elk met een andere geluidsfrequentie.
led in de toets gedurende
drie seconden alvorens deze dooft.
Er verschijnt een bericht in het Driver
Information Center.
Rijden en bediening 209
Melding
Het systeem waarschuwt de bestuur‐
der met waarschuwingstonen voor
mogelijk gevaarlijke obstakels voor
de auto die dichterbij zijn dan 80 cm
en tegen mogelijk gevaarlijke obsta‐
kels achter de auto die dichterbij zijn
dan 50 cm terwijl er een vooruitver‐
snelling is ingeschakeld, of tot
1,5 meter als de achteruitversnelling
is geselecteerd.
Afhankelijk van de kant waar de auto
Een brandende led in de parkeerhulp‐ dichter bij een obstakel is, hoort u aan De afstandsmelding kan worden
toets r geeft aan dat het systeem de betreffende zijde akoestische geblokkeerd door boordinformatie
klaar voor gebruik is. waarschuwingssignalen in de auto. met een hogere prioriteit. Zodra het
De geluidssignalen volgen elkaar bericht is bevestigd, wordt de afstand
Als r binnen een ontstekingscyclus sneller op naarmate de afstand tot dat
wordt uitgeschakeld, wordt de voor‐ weer aangegeven.
obstakel afneemt. Is de afstand klei‐
ste parkeerhulp gedeactiveerd. Als ner dan ongeveer 30 cm, dan klinkt er Uitschakelen
de snelheid eerder meer dan een continu geluid. Bij een snelheid van meer dan
25 km/u was, wordt de parkeerhulp
Ook wordt de afstand tot obstakels 11 km/u wordt het systeem automa‐
opnieuw geactiveerd wanneer de
achter en voor de auto weergegeven tisch gedeactiveerd.
snelheid tot onder 11 km/u daalt.
door veranderende afstandslijnen op Handmatig deactiveren is ook moge‐
Wanneer het systeem wordt gedeac‐ het Driver Information Center 3 118 lijk door het indrukken van de
tiveerd, dooft de led in de toets en
of, afhankelijk van de versie, op het parkeerhulptoets r.
verschijnt Parkeerhulp uit op het
Info-Display 3 123. Wanneer het systeem handmatig
Driver Information Center.
wordt gedeactiveerd, dooft de led in
de toets en verschijnt Parkeerhulp
uit op het Driver Information Center.
210 Rijden en bediening
Na een handmatige deactivering Geavanceerde parkeerhulp
wordt de parkeerhulp voor/achter
weer geactiveerd als r wordt inge‐ 9 Waarschuwing
drukt of als de achteruitversnelling
wordt ingeschakeld. De bestuurder is geheel verant‐
Het complete systeem kan handmatig woordelijk voor het accepteren
worden gedeactiveerd in het menu van de door het systeem voorge‐
Persoonlijke instellingen op het stelde parkeerplek en het inparke‐
Info-Display en blijft gedeactiveerd ren.
tijdens de contactcyclus of tot het Controleer bij het gebruik van de
opnieuw activeren in het menu geavanceerde parkeerhulp de
Persoonlijke instellingen. Persoon‐ zone rondom de auto in alle rich‐
lijke instellingen 3 127. tingen. De geavanceerde parkeerhulp werkt
Wijzig bij het gebruik van de trekhaak altijd samen met de parkeerhulp voor/
de configuratie-instellingen in het De geavanceerde parkeerhulp meet achter. Beide systemen gebruiken
menu Persoonlijke instellingen op het bij het passeren of de parkeerplek dezelfde sensoren in de voor- en
Info-Display. Persoonlijke instellin‐ groot genoeg is, berekent het traject achterbumper.
gen 3 127. en stuurt de auto automatisch in een Het systeem heeft zes ultrasoon
parallel of haaks gelegen parkeer‐ parkeersensoren elk in de achter- en
Storing plek. voorbumper.
In geval van een storing of als het Instructies verschijnen op het Driver
systeem tijdelijk niet goed werkt, Information Center 3 118 of, afhan‐ Geavanceerde parkeerhulp activeren
bijv. vanwege veel geluid buiten of kelijk van de versie, op het Info- De geavanceerde parkeerhulp kan
andere storende factoren, verschijnt Display 3 123, ondersteund door alleen bij vooruit rijden worden geac‐
er een bericht op het Driver Informa‐ geluidssignalen. tiveerd.
tion Center.
De bestuurder hoeft alleen op te trek‐
Boordinformatie 3 126. ken, te remmen en te schakelen, het
sturen gebeurt automatisch.
Rijden en bediening 211
Werking
Zoekmodus voor parkeerplekken,
weergave in het Driver Information
Center

Bij het zoeken naar een parkeerplek Als er een plek is gevonden, wordt dit
is het systeem door kort indrukken op het Driver Information Center
van ( klaar voor gebruik. getoond en klinkt er een geluidssig‐
Het systeem herkent en herinnert tien naal.
meter voor parallelle parkeerplekken Selecteer een parallelle of haakse
of zes meter voor haaks gelegen parkeerplek op het Driver Information
parkeerplekken in de parkeerhulpmo‐ Center door lang op de toets ( te
dus. drukken.
Het systeem kan alleen worden geac‐ Het systeem is geconfigureerd om
tiveerd bij snelheden tot 30 km/u en standaard naar parkeerplekken aan
het systeem zoekt naar parkeerplek‐ de passagierskant te zoeken. Om
ken bij een snelheid tot 30 km/u. parkeerplekken aan de bestuurders‐
De maximaal toegestane parallelle zijde te vinden, schakelt u de richting‐
afstand tussen de auto en een rij aanwijzer aan de bestuurderszijde in.
geparkeerde auto's is 1,8 meter voor
parallel inparkeren en 2,5 meter voor
haaks inparkeren.
212 Rijden en bediening
Weergave in het Info-Display Een korte trilling in het stuurwiel na
het inschakelen van de achteruitver‐
snelling geeft aan dat het systeem de
besturing overneemt. Daarna wordt
de auto automatisch ingeparkeerd
met gedetailleerde instructies aan de
bestuurder voor remmen, optrekken
en schakelen. De bestuurder moet de
handen van het stuurwiel houden.
Let altijd goed op het geluid van de
parkeerhulp voor-achter. Een onon‐
derbroken geluid geeft aan dat de
Als er een plek is gevonden, wordt dit afstand tot een obstakel minder dan
op het Colour-Info-Display getoond ongeveer 30 cm is.
Selecteer een parallelle of haakse en klinkt er een geluidssignaal. Als de bestuurder om ongeacht welke
parkeerplek door op het betreffende reden toch zelf moet sturen, houd het
pictogram op het Info-Display te Als u niet stopt wanneer het systeem
een parkeerplek heeft voorgesteld, stuurwiel dan alleen aan de buiten‐
tikken. rand vast. In dat geval werkt de auto‐
zoekt het systeem naar een andere
Selecteer de kant waarop de parkeer‐ geschikte plek. matische besturing niet meer.
plek ligt door op het betreffende picto‐
Inparkeermodus Displayweergave
gram op het display te tikken.
De door het systeem gemelde De instructies op het display tonen:
beschikbare parkeerplek wordt geac‐ ● Algemene tips en waarschu‐
cepteerd als de bestuurder bij parallel wingsberichten.
gelegen parkeerplekken binnen tien ● Een hint wanneer u sneller dan
meter of bij haaks gelegen parkeer‐ 30 km/u rijdt in de zoekmodus
plekken binnen zes meter na het voor een parkeerplek.
bericht Stop stopt. Het systeem bere‐
kent het optimale pad om in te parke‐
ren.
Rijden en bediening 213
● Het verzoek om te stoppen verschijnen de instructies van de Storing
wanneer een parkeerplek is geavanceerde parkeerhulp weer en Er verschijnt een bericht wanneer:
gevonden. kunt u het inparkeren voortzetten. ● Het systeem een storing
● De richting waarin u rijdt om in te vertoont.
Uitschakelen
parkeren. ● De bestuurder de parkeerma‐
Het systeem wordt gedeactiveerd:
● Het verzoek tot inschakelen van noeuvre niet goed heeft afge‐
de achteruit- of eerste versnel‐ ● door ( kort in te drukken
maakt.
ling. ● nadat het inparkeren is gelukt
● Het systeem is buiten werking.
● Het verzoek tot optrekken of ● tijdens het zoeken naar een
● Een van de bovenstaande rede‐
remmen. parkeerplek sneller dan 30 km/u
nen voor deactiveren van toepas‐
● Voor sommige instructies te rijden
sing is.
verschijnt er een voortgangsbalk ● tijdens het inparkeren sneller dan
Als er tijdens het inparkeren een voor‐
op het Driver Information Center. 8 km/u te rijden
werp wordt herkend, dan verschijnt
● Het goed inparkeren, aangege‐ ● de constatering dat de bestuur‐ Stop op het display. Door het verwij‐
ven door een pop-upsymbool en der het stuurwiel aanraakt deren van het object wordt het inpar‐
een geluidssignaal. ● te veel te schakelen: acht cycli bij keren hervat. Wordt het niet verwij‐
● Het annuleren van een inpar‐ parallel inparkeren of vijf cycli bij derd, dan wordt het systeem gedeac‐
keermanoeuvre. haaks inparkeren tiveerd. Druk lang op ( om het
● wanneer u de ontsteking uitscha‐ systeem naar een nieuwe parkeer‐
Weergaveprioriteit kelt plek te laten zoeken.
De informatie van de geavanceerde
parkeerhulp op het Driver Information Wanneer u het systeem deactiveert
Center kan worden belemmerd door of wanneer het zichzelf deactiveert
boordinformatie met een hogere prio‐ tijdens het inparkeren, dan verschijnt
riteit. Na het bevestigen van het Parkeren gedeactiveerd op het
bericht via SET/CLR op de richting‐ display. Ook klinkt er een geluidssig‐
aanwijzer of 9 op het stuurwiel, naal.
214 Rijden en bediening
Algemene opmerkingen over Voor grotere auto's in de buurt De geavanceerde parkeerhulp
parkeerhulpsystemen (bijv. off-roads, minivans, vans) reageert eventueel niet op verande‐
gelden speciale voorwaarden. De ringen in de beschikbare parkeer‐
9 Waarschuwing objectherkenning en de juiste plek nadat u met het inparkeren bent
afstandsindicatie in het bovenste begonnen. Het systeem kan een
Onder bepaalde omstandigheden deel van deze voertuigen kan niet ingang, een oprit, een binnenplaats
kunnen reflecterende oppervlak‐ worden gegarandeerd. of zelfs een kruising als een parkeer‐
ken van uiteenlopende aard op plek herkennen. Na het inschakelen
Objecten met een erg klein reflec‐ van de achteruitversnelling begint
voorwerpen of kleding evenals tievlak, bijv. smalle voorwerpen of
externe geluidsbronnen ertoe het systeem met inparkeren. Kijk
zachte materialen, herkent het goed of de voorgestelde parkeerplek
leiden dat het systeem obstakels systeem mogelijkerwijs niet.
niet waarneemt. inderdaad beschikbaar is.
Parkeerhulpsystemen detecteren Het systeem detecteert geen onre‐
In het bijzonder moet gelet worden geen voorwerpen buiten het
op lage obstakels die het onderste gelmatigheden in het wegdek, bijv.
detectiebereik. op bouwterreinen. De bestuurder
gedeelte van de bumper kunnen
beschadigen. neemt de verantwoordelijkheid op
Let op zich.
Mogelijk detecteert de sensor een
niet-bestaand object als gevolg van Let op
Voorzichtig Na productie moet het systeem
echostoring van buitengeluiden of
mechanische verstoringen (sporadi‐ worden gekalibreerd. Voor optimale
Het systeem werkt eventueel begeleiding tijdens het parkeren is
minder goed wanneer de senso‐ sche valse waarschuwingen kunnen
voorkomen). een rijafstand van ten minste 10 km,
ren zijn bedekt, bijv. met ijs of inclusief een aantal bochten, nodig.
sneeuw. Zorg ervoor dat de kentekenplaat
Het parkeerhulpsysteem werkt bij voor goed gemonteerd is (niet Blindehoeksysteem
een zware belading eventueel verbogen en geen speling ten
Het blindehoeksysteem detecteert en
minder goed. opzichte van de bumper links of
meldt objecten die zich, binnen een
rechts) en dat de sensoren goed op
specifieke blindehoekzone, aan
hun plek zitten.
weerszijden van de auto bevinden.
Rijden en bediening 215
Het systeem geeft een visueel alarm een geel waarschuwingssymbool B wordt het systeem inactief, aangege‐
visueel in elke buitenspiegel bij het in de betreffende buitenspiegel op. ven door de verlichte waarschuwings‐
detecteren die in de binnen- en Als de bestuurder vervolgens de rich‐ symbolen B in beide buitenspiegels.
buitenspiegels wellicht niet zichtbaar tingaanwijzer gebruikt, gaat het waar‐ Als de snelheid weer wordt verlaagd,
zijn. schuwingssymbool B geel knipperen verdwijnen de waarschuwingssym‐
Het blindehoeksysteem maakt als waarschuwing om niet van bolen. Als een auto dan in de blinde
gebruik van sommige sensoren van rijstrook te wisselen. zone wordt waargenomen, worden de
de geavanceerde parkeerhulp in de waarschuwingssymbolen B als
Let op
voor- en achterbumper aan beide normaal verlicht aan de betreffende
Als de inhalende auto minstens
zijden van de auto. zijde.
10 km/u sneller rijdt dan de inge‐
haalde auto, licht het waarschu‐ Als de auto wordt gestart, lichten
9 Waarschuwing wingssymbool B in de betreffende beide displays in de buitenspiegels
buitenspiegel wellicht niet op. kort op om aan te geven dat het
Het blinde-hoeksysteem vervangt systeem operationeel is.
het zicht van de bestuurder niet. U kunt het systeem activeren of deac‐
Het systeem detecteert geen: tiveren op het Info-Display, Persoon‐
● auto's die zich buiten de blinde lijke instellingen 3 127.
hoeken bevinden, en die moge‐ De deactivering wordt aangegeven
lijk snel naderen met een tekst op het Driver Informa‐
● voetgangers, fietsers of dieren tion Centre.
Controleer voordat u van rijstrook Detectiezones
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de De detectiezones beginnen bij de
richtingaanwijzer. achterbumper en strekken zich ong.
drie meter naar achteren en naar de
Als het systeem tijdens het vooruitrij‐ Het blindehoeksysteem werkt bij zijkanten uit. De zone ligt tussen
den in de blindehoekzone een voer‐ snelheden van 10 km/u tot 140 km/u. ongeveer een halve meter en
tuig detecteert, licht er zowel bij auto's Bij snelheden hoger dan 140 km/u twee meter hoog, vanaf de grond.
die worden ingehaald of die u inhalen,
216 Rijden en bediening
Het blindehoeksysteem is ontworpen Achteruitkijkcamera Inschakelen
om stilstaande voorwerpen, zoals
vangrails, lantaarnpalen, stoepran‐ De achteruitkijkcamera helpt de De achteruitkijkcamera wordt auto‐
den, muren en balken te negeren. bestuurder bij het achteruitrijden door matisch ingeschakeld als de auto in
Geparkeerde voertuigen of tege‐ middel van een weergave van het de achteruitversnelling wordt gescha‐
moetkomende voertuigen worden gebied achter de auto. keld.
niet gedetecteerd. Het camerabeeld wordt getoond in de
Colour-Info-Display.
Werking
Storing
Het kan soms voorkomen dat het 9 Waarschuwing
systeem geen signaal afgeeft, bij
natte weersomstandigheden zal dit De achteruitrijcamera kan nooit
vaker optreden. het zicht van de bestuurder
vervangen. Let op: voorwerpen
Het blindehoeksysteem werkt niet als die zich buiten het bereik van de
de bumper aan de linker- of rechter‐ camera en de sensoren van de
zijde vervuild is met modder, vuil, geavanceerde parkeerhulp bevin‐
sneeuw, ijs, slijk, of tijdens hevige den, bijv. onder de bumper of
regenval. Instructies voor reinigen onder de auto, worden niet
3 281. getoond.
In geval van een storing in het Rijd nooit achteruit als u alleen op
systeem of als het systeem door tijde‐ Bij de 5-deurs hatchback is de
het Info-Display hebt gekeken. camera gemonteerd tussen de lamp‐
lijke omstandigheden niet operatio‐ Controleer eerst de omgeving aan
neel is, lichten de symbolen in de jes van de kentekenverlichting.
de achterzijde en rondom de auto
spiegels permanent op en verschijnt voordat u achteruit rijdt. Bij de Sports Tourer is de camera
er een bericht op het Driver Informa‐ onder de sierlijst van de achterklep
tion Center. De hulp van een werk‐ gemonteerd.
plaats inroepen.
Rijden en bediening 217
Uitschakelen
De camera wordt uitgeschakeld
wanneer een bepaalde voorwaartse
snelheid wordt overschreden of als
de achteruitversnelling gedurende
ca. 15 seconden niet is ingeschakeld.
De achteruitkijkcamera kan handma‐
tig worden gedeactiveerd in het menu
met Persoonlijke instellingen op het
Colour-Info-Display. Selecteer de
relevante instelling in Instellingen, I
Voertuig.
De camera bestrijkt slechts een De baan van de auto wordt afgebeeld
beperkt gebied. De afstand op het overeenkomstig de stuurhoek. Deactivering van geleidingsstrepen
beeld op de display, verschilt van de en waarschuwingssymbolen
werkelijke afstand. Waarschuwingssymbolen
Waarschuwingssymbolen zijn op het
Geleidingsstrepen beeld weergegeven als driehoekjes
Dynamische geleidingsstrepen zijn 9 en geven obstakels aan die door de
horizontale lijnen met een onderlinge achtersensoren van de geavan‐
afstand van een meter die op de ceerde parkeerhulp zijn geconsta‐
afbeelding zijn geprojecteerd om de teerd.
afstand tot de getoonde objecten te Ook verschijnt 9 op de bovenste
kunnen bepalen. regel van het Info-Display met de
waarschuwing om de omgeving van
de auto te controleren.
218 Rijden en bediening
7 inch Colour-Info-Display: u kunt de ● Als de cameralens door ijs,
visuele geleidingsstrepen en waar‐ sneeuw, modder of iets anders is
schuwingssymbolen activeren of vervuild. Reinig de lens, spoel
deactiveren met de aanraaktoetsen in deze met water en veeg deze
het onderste deel van het display. met een zachte doek af.
8 inch Colour-Info-Display: u kunt de ● De auto een aanhangwagen
visuele geleidingsstrepen en waar‐ trekt.
schuwingssymbolen activeren of ● De auto een aanrijding aan de
deactiveren in het menu Instellingen achterzijde heeft gehad.
op het Info-Display. Selecteer de rele‐
vante instelling in Instellingen, I ● Bij extreme temperatuurwisselin‐
Voertuig. gen.
Info-Display 3 123. Verkeersborden die worden herkend,
Persoonlijke instellingen 3 127.
Verkeersbordherkenning zijn:
Werking Borden met snelheidsbeperkingen en
Storing verboden in te halen
De verkeersbordherkenning herkent ● maximumsnelheid
Storingsmeldingen worden weerge‐
bepaalde borden via een frontcamera
geven met een 9 op de bovenste ● inhaalverbod
en toont deze op het Driver Informa‐
regel van het Info-Display. tion Center. ● einde maximumsnelheid
De achteruitkijkcamera werkt moge‐ Als de auto over een ingebouwd navi‐ ● einde inhaalverbod
lijkerwijs niet goed: gatiesysteem beschikt, kunnen er ook Verkeersborden
● In een donkere omgeving. verkeersborden van datakaarten zijn Begin en einde van:
● Wanneer de zon of de straal van opgenomen.
● stadsregio's (landspecifiek)
koplampen rechtstreeks op de
lens van de camera valt. ● snelwegen
● rijkswegen
● woonerven
Rijden en bediening 219
Onderborden Bovendien wordt de huidige geldige
● aanvullingen op verkeersborden snelheid permanent op de onderste
● verbod op trekken van aanhan‐ regel van het Driver Information
gers Center aangegeven. In geval van een
snelheidslimiet met een onderbord
● beperkingen voor trekkers verschijnt in dit gebied het symbool +.
● bij natheid
Een uitroepteken in een kader duidt
● bij ijs
erop dat er een bijkomend verkeers‐
● tijdsbeperkingen bord is gedetecteerd dat niet duidelijk
● afstandsbeperkingen door het systeem wordt herkend.
● richtingspijlen Het systeem werkt zonder prestatie‐
Borden voor maximumsnelheid en verlies tot een snelheid van maximaal
inhaalverbod worden getoond op het 200 km/u, afhankelijk van de verlich‐
Driver Information Center, tot het ting. ’s Nachts is het systeem actief tot
volgende bord maximumsnelheid of een snelheid van 160 km/u.
einde maximumsnelheid of als er Displayweergave
gedurende een bepaalde periode
geen ander bord wordt geconsta‐ Informatie over de op dit moment
teerd. geldige verkeersborden is beschik‐ Kies op een Midlevel-display Info
baar op de betreffende pagina in het menu ? via MENU en selecteer
Driver Information Center. met het stelwiel op de richtingaanwij‐
zer de pagina met de verkeersborder‐
herkenning 3 118.

Weergeven van meerdere borden op


het display is mogelijk.
220 Rijden en bediening

Kies op het Uplevel-display het menu Wanneer de functie is geactiveerd en Druk wanneer op het Midlevel-display
Info met de toetsen rechts op het de pagina met verkeersbordherken‐ de pagina met de verkeersbordher‐
stuurwiel en druk op P of Q om de ning wordt niet getoond, worden de kenning wordt getoond, op SET/CLR
pagina met de verkeersbordherken‐ net waargenomen snelheidslimiet en op de richtingaanwijzer.
ning te selecteren 3 118. 'niet inhalen'-borden weergegeven
Wanneer u een andere pagina op het als waarschuwingen in het Driver
menu Driver Information Center hebt Information Center.
gekozen en u daarna weer de pagina
met de verkeersbordherkenning
kiest, wordt het laatst herkende
verkeersbord getoond.
Waarschuwingsfunctie
U kunt de waarschuwingsfunctie acti‐
veren en deactiveren in het instellin‐
genmenu van de pagina met
verkeersbordherkenning.
Rijden en bediening 221
Selecteer Waarschuw. AAN of Systeem terugstellen Wissen van verkeersborden
Waarschuw. UIT met het stelwiel en
druk op SET/CLR. De inhoud van de verkeersbordpa‐ Er zijn verschillende scenario's waar‐
gina kan in het menu Instellingen van bij de op dit moment getoond
Druk wanneer op het Uplevel-display de pagina Verkeersbordherkenning verkeersborden worden gewist. Na
de pagina met de verkeersbordher‐ worden gewist door Terugstellen te het wissen wordt het "standaardte‐
kenning wordt getoond, op q op het selecteren en te bevestigen door ken" of een verkeersbord uit de kaart‐
stuurwiel. SET/CLR op de richtingaanwijzer‐ gegevens van het navigatiesysteem
hendel of 9 op het stuurwiel in te in het Driver Information Center weer‐
drukken. gegeven.
U kunt ook SET/CLR of 9 drie secon‐ Redenen voor het wissen van
den indrukken om de inhoud van de verkeersborden:
pagina te wissen. ● Een vooraf ingestelde afstand
Als het resetten is gelukt, klinkt er een werd gereden of een vooraf inge‐
toon. Het onderstaande "standaard‐ stelde periode is verlopen
teken" wordt aangegeven tot het (verschillend per verkeersbord)
volgende verkeersbord wordt waar‐ ● Er wordt een bocht genomen
genomen of door de kaartgegevens
● Als er geen navigatiekaartgege‐
van het navigatiesysteem wordt gele‐
vens beschikbaar zijn en de snel‐
verd.
heid afneemt tot onder 52 km/h
Activeer de waarschuwingen door J (detectie van de bebouwde kom)
in te stellen, deactiveer de waarschu‐
wingen door met toets 9 I in te stel‐ ● Als er navigatiekaartgegevens
beschikbaar zijn en het systeem
len.
nam op basis van een verande‐
De pop-upwaarschuwing wordt onge‐ ring in de kaartgegevens waar
veer acht seconden lang weergege‐ dat de bebouwde kom werd inge‐
ven op het Driver Information Center. reden
In sommige gevallen wordt verkeers‐
bordherkenning automatisch door het
systeem gewist.
222 Rijden en bediening
Verkeersbordherkenning in ● Verkeersborden geheel of Laat u door dit speciale systeem
combinatie met het gedeeltelijk bedekt zijn of lastig niet verleiden tot een roekeloze
navigatiesysteem waarneembaar zijn. rijstijl.
● De omgevingsomstandigheden Pas uw snelheid altijd aan de staat
Als de auto met een navigatiesys‐ ongunstig zijn, bijv. harde regen,
teem is uitgerust, kan het weergege‐ van het wegdek aan.
sneeuw, direct zonlicht of scha‐
ven verkeersbord zijn waargenomen duwen. De hulpsystemen ontnemen de
door een optische verkeersbordher‐ bestuurder niet zijn verantwoorde‐
kenning of uit de kaartgegevens ● De verkeersborden incorrect lijkheid voor het besturen van de
afkomstig zijn. gemonteerd of beschadigd zijn. auto.
Als het op dit moment weergegeven ● Verkeersborden niet voldoen aan
verkeersbord uit de kaartgegevens het Verdrag van Wenen inzake Lane Keep Assist
afkomstig is en de kaartinformatie de verkeerstekens (Wiener
Übereinkommen über Lane Keep Assist helpt bij het voor‐
verandert, wordt er een ander
Straßenverkehrszeichen). komen van botsingen wanneer de
verkeersbord getoond. Dit kan bete‐
rijstrook per ongeluk werd verlaten.
kenen dat er dan een nieuw verkeers‐
Voorzichtig De frontcamera observeert de
bord wordt geregistreerd, hoewel u
wegmarkeringen waar de auto tussen
wellicht geen nieuw bord bent gepas‐
Het systeem is bedoeld om de rijdt. Wanneer de auto de markerin‐
seerd.
bestuurder binnen een vast snel‐ gen nadert, wordt het stuurwiel licht
Storing heidsbereik te helpen bij de waar‐ verdraaid om de auto binnen de
neming van bepaalde verkeers‐ rijstrook te houden. Draai het stuur‐
De Verkeersbordherkenning werkt borden. Negeer geen verkeers‐ wiel in dezelfde richting mee als het
onder de volgende omstandigheden borden die het systeem niet weer‐ systeem onvoldoende stuurt. Draai
mogelijk niet correct: geeft. het stuurwiel rustig in de tegenover‐
● Het deel van de voorruit waar de gestelde richting als u van rijstrook
Het systeem herkent geen andere wilt wisselen.
frontcamera zich bevindt, is niet verkeersborden dan de conventi‐
schoon of er zijn bijvoorbeeld onele versies die een maximum‐
stickers geplakt. snelheid aangeven of beëindigen.
Rijden en bediening 223
Als een wegmarkering wordt over‐ Inschakelen Het systeem werkt bij snelheden
schreden, geeft Lane Keep Assist tussen 60 km/h en 180 km/h, en als
een zicht- en hoorbare waarschu‐ er wegmarkeringen aanwezig zijn.
wing. Het systeem verdraait het stuurwiel
In de volgende gevallen wordt aange‐ langzaam en het controlelampje a
nomen dat u de rijstrook per ongeluk wordt geel als de auto een waarge‐
verlaat nomen wegmarkering nadert en u de
● u gebruikt de richtingaanwijzer richtingaanwijzer naar die kant niet
niet hebt ingeschakeld.
● u gebruikt de richtingaanwijzer Het systeem waarschuwt de bestuur‐
van de tegenovergestelde kant der door a te laten knipperen en drie
dan dat u de rijstrook verlaat waarschuwingstonen te laten horen
vanaf de kant waar u de wegmarke‐
● u remt niet
ringen overschrijdt.
● u accelereert niet U activeert Lane Keep Assist door
a in te drukken. De brandende led Het systeem werkt alleen als er een
● u stuurt niet actief. wegbelijning wordt gedetecteerd.
in de knop geeft aan dat het systeem
Let op is ingeschakeld. Als het systeem alleen wegmarkerin‐
Het systeem wordt uitgeschakeld als gen aan één kant van de weg waar‐
er onduidelijke markeringen zijn, neemt, is er alleen ondersteuning
bijvoorbeeld bij wegwerkzaamhe‐ voor die kant.
den. Lane Keep Assist neemt waar
Let op wanneer u de handen van het stuur‐
Het systeem kan worden uitgescha‐ wiel haalt. In dat geval verschijnt er
keld als het wegen waarneemt die te een bericht op het Driver Information
smal, te breed of te kronkelig zijn. Wanneer het controlelampje a in de Center en klinkt er een geluidssignaal
instrumentengroep groen brandt, is zolang Lane Keep Assist waarneemt
het systeem klaar voor ondersteu‐ dat u met de handen van het stuur
ning. rijdt.
224 Rijden en bediening
Uitschakelen Schakel het systeem uit als het wordt wellicht niet waar dat u de handen
verstoord door teersporen, schadu‐ van het stuurwiel hebt. De
U deactiveert het systeem door a in wen, scheuren in het wegdek, tijde‐
te drukken. De led in de knop gaat bestuurder is volledig verantwoor‐
lijke wegmarkeringen, wegwerk‐ delijk voor het besturen van de
dan uit. zaamheden of andere onregelmatig‐ auto en moet onderweg de
heden in het wegdek.
Storing handen altijd op het stuurwiel
houden.
De werking van het systeem kan 9 Waarschuwing
worden beïnvloed door: Als u het systeem gebruikt terwijl
Let altijd op de weg en houd de u een aanhanger trekt of op een
● Voorruit niet schoon of bedekt gladde weg rijdt, dan kunt u de
met vreemde voorwerpen, bijv. auto op de juiste plaats op de
rijstrook. Doet u dit niet, dan kan controle over de auto verliezen en
stickers een ongeluk krijgen. Schakel het
dit leiden tot schade aan de auto,
● Voorliggers vlakbij of letsel of de dood. systeem uit.
● Overhellende wegen Lane Keep Assist stuurt de auto
● Bochtige of heuvelachtige wegen niet continu.
● Bermen Het systeem houdt de auto niet
● Wegen met slechte wegmarke‐ noodzakelijkerwijs op de rijstrook.
ringen Het hoeft ook geen waarschuwing
te geven, zelf als worden er rijst‐
● Plotselinge veranderingen in de
rookmarkeringen waargenomen.
lichtsterkte
De stuurbekrachtiging van de
● Ongunstige weersomstandighe‐
Lane Keep Assist is mogelijk
den, zoals zware regen- of
ontoereikend om te voorkomen
sneeuwval
dat de rijstrook wordt verlaten.
● Wijzigingen aan de auto, bijv.
Het systeem neemt door invloe‐
banden.
den van buitenaf (staat van de
weg, type wegdek, het weer enz.)
Rijden en bediening 225

Brandstof Voorzichtig
Landen buiten de Europese Unie
gebruiken Euro-Diesel met een
zwavelconcentratie onder 50 ppm.
Brandstof voor Gebruik van brandstof die niet
benzinemotoren voldoet aan EN 228 of E DIN
Voorzichtig
51626-1 of soortgelijk, kan leiden
Gebruik alleen loodvrije brandstof die
tot afzettingen of motorschade.
voldoet aan de Europese norm Gebruik van brandstof die niet
EN 228 of E DIN 51626-1 of gelijk‐ voldoet aan EN 590 of soortgelijk,
waardig. Voorzichtig kan leiden tot een verminderd
De motor kan draaien op brandstof motorvermogen, meer slijtage of
met een ethanolgehalte van maxi‐ Gebruik van brandstof met een motorschade.
maal 10% (bijv. E10). lager octaangetal dan het laagst
mogelijke octaangetal kan onge‐ Gebruik geen scheepsdiesel, verwar‐
Brandstof met het aanbevolen mingsolie, Aquazole en vergelijkbare
octaangetal gebruiken. Bij een lager controleerde verbranding en
motorschade veroorzaken. diesel-wateremulsies. Het is niet
octaangetal kunnen het motorvermo‐ toegestaan om dieseloliën aan te
gen en -koppel lager zijn en neemt het lengen met brandstoffen voor benzi‐
brandstofverbruik iets toe. Voor de motorspecifieke vereisten
met betrekking tot het octaangetal nemotoren.
verwijzen we u naar het overzicht
Voorzichtig motorgegevens 3 293. Eventuele
andere informatie op een label op de
Gebruik geen brandstof of brand‐
tankklep heeft altijd prioriteit.
stofadditieven die metalen
bestanddelen bevatten, zoals
additieven op mangaanbasis. Dat Brandstof voor
kan motorschade veroorzaken. dieselmotoren
Alleen loodvrije dieseloliën gebruiken
die voldoen aan EN 590.
226 Rijden en bediening

Tanken 9 Gevaar
Brandstof is brandbaar en explo‐
sief. Niet roken. Geen open vuur
of vonken.
Wanneer u brandstof in de auto
kunt ruiken, dient u de oorzaak
daarvan onmiddellijk door een
werkplaats te laten verhelpen.

Voorzichtig
De tankklep kan alleen bij een
Wanneer u foute brandstof hebt ontgrendelde auto worden geopend.
getankt, mag u het contact niet Ontgrendel de tankklep door tegen de
9 Gevaar aanzetten. klep te duwen.
Schakel het contact en externe Open de tank door de dop langzaam
De tankklep zit achteraan aan de linksom te draaien.
verwarmingen met verbrandings‐
rechterzijde van de auto.
kamers uit alvorens te beginnen
met tanken.
Volg de bedienings- en veilig‐
heidsinstructies van het tanksta‐
tion tijdens het tanken.
Rijden en bediening 227
Sluit de klep en klik hem vast. Brandstofverbruikgegevens en CO2-
emissiegegevens worden bepaald
Tankdop volgens verordening R (EG)
Gebruik uitsluitend originele tankdop‐ nr. 715/2007 (in de meest recente van
pen. toepassing zijnde versie), waarbij
rekening wordt gehouden met het
Auto's met een dieselmotor hebben
gewicht van de auto in bedrijfstoe‐
een speciale tankdop.
stand, zoals voorgeschreven door de
verordening.
Brandstofverbruik - De cijfers dienen uitsluitend ter verge‐
CO2-uitstoot lijking van de diverse modelvarianten
en bieden geen garantie voor het
Het brandstofverbruik (gecombi‐ werkelijke brandstofverbruik van een
Bij het tanken de tankdop in de steun neerd) van het model Opel Astra vari‐
op de tankklep hangen. specifiek model. De vermelde cijfers
eert tussen 6,2 en 3,3 l/100 km. voor het verbruik en de CO2-emissie
Om te tanken, het vulpistool volledig De CO2-emissie (gecombineerd) ligt
in de vulopening brengen en inscha‐ kunnen door accessoires iets hoger
tussen 142 en 88 g/km. uitvallen. Het brandstofverbruik hangt
kelen.
Raadpleeg voor de waarden die bovendien af van de persoonlijke
Na het automatisch afslaan kunt deze rijstijl, de staat van het wegdek en de
specifiek voor uw auto gelden het
nog maximaal twee keer door druk‐ verkeersomstandigheden.
‘EEC Certificate of Conformity’ dat bij
ken op het pistool helemaal vol
uw auto werd geleverd of de andere
maken.
nationale autopapieren.
Voorzichtig Algemene informatie
Gemorste brandstof onmiddellijk Het officiële brandstofverbruik en de
afwassen. specifieke cijfers voor de CO2-emis‐
sie zoals vermeld zijn conform het
Om hem te sluiten, draait u de tank‐ EU-basismodel met standaarduitrus‐
dop rechtsom tot hij vastklikt. ting.
228 Rijden en bediening

Trekhaak Rijgedrag en aanhangertips Bandenspanning instellen op de


waarde voor maximale belading
Alvorens een aanhangwagen aan te 3 301.
Algemene informatie koppelen, de kogel van de trekhaak
Alleen een trekhaak gebruiken die smeren. Bij gebruik van een trillings‐
voor uw auto is goedgekeurd. Het demper die slingerbewegingen Aanhanger trekken
inbouwen van een trekhaak door een dempt en op de koppelingskogel
werkplaats laten uitvoeren. Zo nodig inwerkt, mag de kogel niet worden Trekgewicht
wijzigingen in de auto aanbrengen, gesmeerd. Het maximaal toelaatbare trekge‐
zoals in het koelsysteem, de hitte‐ Rij niet harder dan 80 km/h als een wicht hangt af van de auto en de
schilden of andere uitrusting. aanhanger wordt getrokken. Een motor en mag niet worden overschre‐
De lamp-uitvaldetectie van het maximumsnelheid van 100 km/h is den. Het werkelijke trekgewicht is het
aanhangerremlicht constateert geen alleen mogelijk als een trillingsdem‐ verschilt tussen het werkelijke totaal‐
individueel uitgevallen lampen. Bij per wordt gebruikt en het toegestane gewicht van de aanhanger en het
bijv. vier lampen van 5 W wordt er pas maximale aanhangergewicht niet werkelijke kogelgewicht in aangekop‐
uitval geconstateerd als er nog boven het leeggewicht van het voer‐ pelde toestand.
slechts één lamp van 5 W brandt of tuig komt. Het maximaal toelaatbare trekge‐
als alle lampen zijn uitgevallen. Gebruik van een trillingsdemper wicht staat in de autopapieren
Bij het monteren van een trekhaak wordt sterk aanbevolen bij aanhan‐ vermeld. Dit geldt over het algemeen
kan de opening voor het sleepoog gers met een geringe rijstabiliteit en voor hellingspercentages tot max.
worden afgedekt. In dat geval de trek‐ caravans. 12%.
haakstang gebruiken voor het slepen. Als de aanhanger begint te slingeren, De toelaatbare aanhangerbelasting
Bewaar de trekhaakstang altijd in de langzamer gaan rijden, niet tegenstu‐ geldt voor de vermelde hellingshoek
auto wanneer deze niet wordt ren en zo nodig krachtig remmen. en op zeeniveau. Omdat het motor‐
gebruikt. Bergafwaarts dezelfde versnelling vermogen bij toenemende hoogte
inschakelen als bergopwaarts en door de lagere luchtdichtheid daalt en
ongeveer dezelfde snelheid aanhou‐ het klimvermogen daardoor afneemt,
den.
Rijden en bediening 229
moet het maximaal toelaatbare trein‐ Achterasbelasting
gewicht voor elke 1000 meter hoog‐
tetoename met 10% worden vermin‐ Bij een aangekoppelde aanhanger en
derd. Bij het rijden op wegen met een een maximale belading van de auto,
gering hellingspercentage (minder mag de toelaatbare achterasbelas‐
dan 8%, bijv. snelwegen) hoeft het ting (zie typeplaatje of autopapieren)
maximaal toelaatbare treingewicht met 40 kg worden overschreden.
niet te worden verminderd. Wordt de toelaatbare achterasbelas‐
ting overschreden, dan geldt een
Het maximaal toelaatbare treinge‐ maximumsnelheid van 100 km/u.
wicht mag niet worden overschreden.
Het maximaal toelaatbare treinge‐
wicht staat op het typeplaatje 3 288 Trekhaak
vermeld. Op de afbeelding is de 5-deurs hatch‐
Voorzichtig back te zien.
Kogeldruk
De kogeldruk is de kracht waarmee Bij het rijden zonder aanhanger,
de aanhanger op de koppelingskogel de kogelstang demonteren.
drukt. De gewichtsverdeling bij het
laden van de aanhanger is van Opbergen kogelstang
invloed op de kogeldruk. De zak met de trekhaak is opgebor‐
De maximaal toelaatbare kogeldruk gen op de vloerplaat van de bagage‐
(75 kg) staat op het typeplaatje van de ruimte.
trekhaak en in de autopapieren Voer de band door het achterste sjor‐
vermeld. Altijd de maximale kogeld‐ oog rechts, wikkel de band twee keer
ruk nastreven, vooral bij zware om de zak en trek de band aan om de
aanhangers. Nooit rijden met een zak vast te zetten.
kogeldruk lager dan 25 kg.
Op de afbeelding is de Sports Tourer
te zien.
230 Rijden en bediening
Bevestiging van de kogelstang Koppel de aansluitdoos los en klap Zo niet, dan moet de kogelstang vóór
hem omlaag. Verwijder de dop van de plaatsing op spanning worden
opening voor de kogelstang en berg gebracht:
de dop op. ● Ontgrendel de kogelstang door
de sleutel naar stand c te
Controleren spanning kogelstang
draaien.

Verwijder bij de Sports Tourer de


afdekplaat van de achterbumper door
erop te drukken.

● De rode markering op de draai‐ ● Trek de draaiknop uit en draai


knop moet naar de groene deze zo ver mogelijk naar rechts.
markering op de kogelstang
wijzen.
● De opening tussen de draaiknop
en de kogelstang moet ca.
6 mm bedragen.
● De sleutel moet in stand c staan.
Rijden en bediening 231
Plaatsing van de kogelstang Vergrendel de kogelstang door de ● De kogelstang moet stevig in de
sleutel naar stand e te draaien. opening vastzitten.
Verwijder de sleutel en sluit de ● De kogelstang moet vergrendeld
beschermende klep. zijn en de sleutel verwijderd.
Oog voor veiligheidskabel
9 Waarschuwing
Rijden met een aanhanger is
alleen toegestaan bij een correct
gemonteerde kogelstang. Als u de
kogelstang niet correct gemon‐
teerd krijgt, de hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Plaats de gespannen kogelstang in Demontage van de kogelstang
de opening en druk de stang krachtig
omhoog totdat deze hoorbaar vast‐
klikt.
De draaiknop schiet terug naar zijn
oorspronkelijke stand en rust recht‐ Veiligheidskabel aan oog vasthaken.
streeks op de kogelstang. Controleren of de kogelstang correct
gemonteerd is
9 Waarschuwing ● De groene markering op de
draaiknop moet naar de groene
Draaiknop bij het monteren niet markering op de kogelstang
aanraken. wijzen.
● Tussen de draaiknop en de
kogelstang mag geen ruimte
zitten.
232 Rijden en bediening
Open de beschermende klep en draai Aanhangerstabilisatie maakt deel uit
de sleutel naar stand c om de kogel‐ van de elektronische stabiliteitsrege‐
stang te ontgrendelen. ling 3 186.
Trek de draaiknop uit en draai deze
zo ver mogelijk naar rechts. Trek de
kogelstang er naar beneden toe uit.
Plaats de dop in de opening.
Klap de aansluitdoos weg.

Berg de trekstang op in de zak en zet


de zak met de band vast aan het
achterste sjoroog rechts. Wikkel de
band twee keer om de zak en trek de
band aan om de zak vast te zetten.

Aanhangerstabilisatie
Als het systeem een sterke slinger‐
beweging registreert, dan wordt het
Plaats bij de Sports Tourer de afdek‐ motorvermogen verlaagd en de auto/
plaat in de achterbumper zoals op de aanhangercombinatie afgeremd
afbeelding is weergegeven. totdat de slingerbeweging stopt.
Wanneer het systeem actief is, moet
u het stuurwiel zo stil mogelijk
houden.
Verzorging van de auto 233

Verzorging van de Binnenverlichting ..................... 252


Instrumentenverlichting ........... 252
Verzorging van uiterlijk .............. 281
Verzorging exterieur ................ 281
auto Elektrisch systeem ..................... 252 Verzorging interieur ................. 283
Zekeringen .............................. 252
Zekeringenkast in motorruimte 253
Zekeringenkast
Algemene informatie .................. 234 instrumentenpaneel ................ 255
Accessoires en modificaties van Zekeringenkast in
auto ........................................ 234 bagageruimte ......................... 257
Auto stallen .............................. 234
Verwerking van sloopauto ....... 235 Boordgereedschap .................... 259
Gereedschap ........................... 259
Controle van de auto ................. 235
Werkzaamheden uitvoeren ..... 235 Velgen en banden ..................... 261
Motorkap ................................. 235 Winterbanden .......................... 261
Motorolie .................................. 236 Aanduidingen op banden ........ 261
Koelvloeistof ............................ 237 Bandenspanning ..................... 261
Sproeiervloeistof ...................... 238 Bandenspanningscontrolesys‐
Remmen .................................. 238 teem ....................................... 263
Remvloeistof ............................ 239 Profieldiepte ............................ 267
Accu ........................................ 239 Van banden- en velgmaat
Dieselbrandstofsysteem veranderen ............................. 268
ontluchten ............................... 241 Wieldoppen ............................. 268
Wisserblad vervangen ............. 241 Sneeuwkettingen ..................... 268
Bandenreparatieset ................. 269
Gloeilamp vervangen ................. 242 Wiel verwisselen ...................... 272
Halogeenkoplampen ............... 242 Reservewiel ............................. 274
Mistlampen .............................. 244
Achterlichten ............................ 245 Starthulp gebruiken ................... 277
Zijrichtingaanwijzers ................ 251 Trekken ...................................... 279
Kentekenverlichting ................. 251 Auto slepen ............................. 279
Andere auto slepen ................. 280
234 Verzorging van de auto

Algemene informatie aan de typegoedkeuring en de geldig‐


heid van uw kentekenbewijs in het
● Bandenspanning instellen op de
waarde voor maximale belading.
geding kan komen.
Accessoires en modificaties ● Auto in een droge en goed
geventileerde ruimte parkeren.
van auto Voorzichtig Eerste versnelling of achteruit‐
Het wordt geadviseerd alleen gebruik versnelling inschakelen of keuze‐
te maken van originele onderdelen, Wanneer het voertuig getranspor‐ hendel in stand P zetten. Voor‐
accessoires en andere uitdrukkelijk teerd wordt op een trein of een komen dat auto kan wegrollen.
door de fabriek voor uw autotype takelwagen kunnen de spatlappen
● Handrem niet aantrekken.
goedgekeurde onderdelen. Voor beschadigd worden.
andere onderdelen kunnen wij – ook ● Motorkap openen, alle portieren
sluiten en auto vergrendelen.
als deze door autoriteiten of anders‐ Auto stallen
zins zijn goedgekeurd – niet beoorde‐ ● Poolklem van de minpool van de
len of deze betrouwbaar zijn en er Langdurig stallen accu loskoppelen. Erop letten dat
evenmin garant voor staan. geen van de systemen werkt,
Wanneer u de auto meerdere maan‐ waaronder het diefstalalarmsys‐
Bij eventuele aanpassingen, omzet‐ den moet stallen:
tingen of andere wijzigingen in de teem.
standaard voertuigspecificaties ● Auto wassen en conserveren.
(waaronder, zonder beperkingen, ● Conservering van motorruimte Weer in gebruik nemen
softwarematige aanpassingen, en bodemplaat laten controleren. Wanneer u de auto weer in gebruik
aanpassingen in de elektronische ● Afdichtrubbers reinigen en neemt:
regeleenheden) wordt de door Opel conserveren. ● Poolklem op de minpool van de
geboden garantie mogelijk ongeldig. accu aansluiten. Elektronica voor
Bovendien kunnen dergelijke wijzi‐ ● Brandstoftank volledig vullen.
● Motorolie verversen. de elektrische ruitbediening
gingen het brandstofverbruik, de inschakelen.
CO2-uitstoot en andere uitstoot van ● Sproeiervloeistofreservoir leeg‐
de auto nadelig beïnvloeden waar‐ maken. ● Bandenspanning controleren.
door deze mogelijk niet meer voldoet ● Vorst- en corrosiebestendigheid ● Sproeiervloeistofreservoir vullen.
koelvloeistof controleren. ● Motoroliepeil controleren.
Verzorging van de auto 235
● Koelvloeistofpeil controleren. Controle van de auto 9 Gevaar
● Zo nodig kentekenplaat monte‐
ren. Werkzaamheden uitvoeren Het ontstekingssysteem werkt met
een extreem hoge spanning. Niet
Verwerking van sloopauto aanraken.
Eventueel wettelijk verplichte infor‐
matie over autodemontagebedrijven Motorkap
en de recycling van sloopauto's vindt
u op onze website. Laat dit werk Openen
uitsluitend over aan een erkend auto‐
demontagebedrijf.

9 Waarschuwing
Controles in de motorruimte alleen
met uitgeschakelde ontsteking
uitvoeren.
De koelventilator kan ook bij uitge‐ Aan de ontgrendelingshendel trekken
schakelde ontsteking gaan en in de uitgangspositie terugduwen.
draaien.
236 Verzorging van de auto
Als de motorkap wordt geopend Alleen op een vlakke ondergrond
tijdens een Autostop, wordt de motor controleren. De motor moet op
om veiligheidsredenen automatisch bedrijfstemperatuur zijn en minstens
herstart. vijf minuten uitgeschakeld zijn
geweest.
Sluiten
Oliepeilstok uittrekken, afvegen, tot
Steun vóór het sluiten van de motor‐ aan de aanslag van de handgreep
kap stevig in de houder duwen. weer insteken, opnieuw uittrekken en
Laat de motorkap zakken en laat het het motoroliepeil aflezen.
vanaf een lage hoogte (20-25 cm) in Peilstok tot aan de aanslag van de
het slot vallen. Controleer of de handgreep insteken en een halve
motorkap vergrendeld is. slag draaien.
Leg de veiligheidsgrendel links opzij Afhankelijk van de motor worden er
en open de motorkap. Voorzichtig verschillende oliepeilstokken
gebruikt.
Druk de motorkap niet in het slot
om deuken te voorkomen.

Motorolie
Het motoroliepeil op gezette tijden
handmatig controleren om schade
aan de motor te voorkomen. Contro‐
leer of de gebruikte olie de juiste
specificatie heeft. Aanbevolen olie en
smeermiddelen 3 285.
Het maximale motorolieverbruik is
Motorkapsteun vastzetten. 0,6 l per 1000 km.
Verzorging van de auto 237
Wanneer het motoroliepeil tot het Koelvloeistof
merkteken MIN is gedaald, dan
motorolie bijvullen. De koelvloeistof biedt vorstbescher‐
ming tot ca. -28 °C. In koude streken
met zeer lage temperaturen biedt de
af-fabriek bijgevulde koelvloeistof
vorstbescherming tot ca. -37 °C.

Voorzichtig
Alleen goedgekeurde antivries
gebruiken.

Het motoroliepeil mag niet hoger Koelvloeistof en anti-vries 3 285.


staan dan het bovenste merkteken
MAX op de peilstok. Koelvloeistofpeil
Het wordt geadviseerd dezelfde soort
olie te nemen als voor de laatste olie‐
Voorzichtig Voorzichtig
verversing is gebruikt.
Een teveel aan motorolie moet Een te laag koelvloeistofpeil kan
worden afgetapt of afgezogen. motorschade veroorzaken.

Inhouden 3 300.
Dop recht terugplaatsen en vast‐
draaien.
238 Verzorging van de auto
Dop goed vastdraaien. Koelvloeistof‐
gehalte door een werkplaats laten Voorzichtig
controleren en oorzaak van het koel‐
vloeistofverlies laten verhelpen. Alleen sproeiervloeistof met
voldoende antivries biedt
voldoende bescherming bij lage
Sproeiervloeistof temperaturen of een plotselinge
daling van de temperatuur.

Sproeiervloeistof 3 285.

Remmen
Bij een koud koelsysteem moet de Wanneer de remvoering een mini‐
koelvloeistof boven de vulstreep male dikte heeft, hoort u een piepend
staan. Bijvullen als het peil te laag is. geluid wanneer u remt.
Verder rijden is mogelijk maar laat de
9 Waarschuwing remblokken zo spoedig mogelijk
vervangen.
Vóór het openen van de dop de Na de montage van nieuwe remblok‐
motor laten afkoelen. Dop voor‐ Schoon water vermengd met een ken de eerste paar ritten niet onnodig
zichtig openen zodat de druk lang‐ passende hoeveelheid goedge‐ hard remmen.
zaam kan ontsnappen. keurde sproeiervloeistof bijvullen die
antivries bevat.
Gebruik voor bijvullen een mengsel
van een courante geconcentreerde
koelvloeistof met schoon kraanwater;
verhouding 1 : 1. Gebruik schoon
kraanwater als er geen geconcen‐
treerde koelvloeistof voorhanden is.
Verzorging van de auto 239

Remvloeistof Accu accu ontladen raken. Vermijd het


gebruik van onnodige elektrische
9 Waarschuwing verbruikers.

Remvloeistof is giftig en bijtend.


Contact met ogen, huid, textiel en
lakwerk vermijden.

Batterijen horen niet in het huisvuil


thuis. Ze moeten via speciale inza‐
melpunten gerecycled worden.
Wanneer de auto meer dan vier
De accu bevindt zich in de bagage‐ weken achtereen stilstaat, kan de
ruimte, onder de vloerplaat van de accu ontladen raken. Poolklem van
bagageruimte achter de achterbank. de minpool van de accu loskoppelen.
Vloerplaat van de bagageruimte Accu van de auto alleen bij uitgescha‐
3 84. keld contact aansluiten en loskoppe‐
In de motorruimten zijn aansluitpun‐ len.
De remvloeistof moet tussen merkte‐ ten aangebracht voor het starten met Ontlaadbeveiliging van accu 3 150.
kens MIN en MAX staan. hulpstartkabels.
Raadpleeg een werkplaats als het Starthulp gebruiken 3 277.
vloeistofpeil lager dan MIN is. De accu van de auto is onderhouds‐
Rem- en koppelingsvloeistof 3 285. vrij mits uw rijstijl zo is dat de accu
voldoende wordt opgeladen. Bij korte
ritten en veelvuldig starten kan de
240 Verzorging van de auto
De accu ontkoppelen Accu opladen
Als de boordaccu moet worden losge‐
koppeld (bijv. voor onderhoudswerk‐ 9 Waarschuwing
zaamheden), moet de alarmsirene
als volgt worden gedeactiveerd: Bij auto's met een stop-startsys‐
Schakel het contact in en uit en teem moet u ervoor zorgen dat het
ontkoppel de boordaccu binnen oplaadvermogen geen 14,6 volt
15 seconden. overschrijdt wanneer u een accu-
oplader gebruikt. Anders kan de
Accu vervangen accu beschadigd raken.
Let op Starthulp gebruiken 3 277.
Elke afwijking van de in dit hoofdstuk
U kunt een AGM-accu herkennen aan
gegeven instructies kan leiden tot
het label op de accu. Wij bevelen het Waarschuwingssticker
een tijdelijke uitschakeling van het
gebruik aan van een originele Opel
stop- startsysteem.
accu.
Let er bij het vervangen van de accu
Let op
op dat er bij de pluspool geen lucht‐
Als u een andere AGM-accu
roosters open zijn. Als er in dit gebied
gebruikt dan de originele Opel accu,
een ventilatieopening open is, moet
kunnen slechtere prestaties het
deze met een afdekkap worden afge‐
gevolg zijn.
sloten en moet de ventilatie bij de
minpool worden geopend. Het wordt geadviseerd de accu door
Vervang bij auto's met een AGM-accu een werkplaats te laten vervangen.
(Absorptive Glass Mat) de accu door Stop/Start-systeem 3 168.
een andere AGM-accu.
Verzorging van de auto 241
Betekenis van de symbolen: Dieselbrandstofsysteem Til de ruitenwisserarm op tot hij
omhoog blijft staan, druk op de knop
● Geen vonken, open vuur en niet ontluchten om het wisserblad los te maken en
roken.
Indien de tank is leeggereden, moet verwijder het.
● Altijd een veiligheidsbril dragen. het dieselbrandstofsysteem worden
Explosieve gassen kunnen Maak het ruitenwisserblad in een
ontlucht. Schakel het contact drie‐ lichte hoek vast aan de ruitenwisser‐
aanleiding geven tot blindheid of maal in gedurende 15 seconden per
letsel. arm en druk het in tot het vastklikt.
keer. Motor vervolgens maximaal
● Houd de accu buiten het bereik 40 seconden starten. Herhaal deze Breng de ruitenwisserarm voorzichtig
van kinderen. procedure na minstens vijf seconden. naar omlaag.
● De accu bevat zwavelzuur dat Als de motor niet aanslaat, moet u de Wisserblad achterruit
blindheid of ernstige brandwon‐ hulp van een werkplaats inroepen.
den kan veroorzaken.
● Zie de gebruikershandleiding Wisserblad vervangen
voor meer informatie.
● Er kan explosief gas aanwezig
zijn in de buurt van de accu.

Til de ruitenwisser op. Maak het


wisserblad los zoals getoond in de
illustratie en verwijder het.
242 Verzorging van de auto
Maak het ruitenwisserblad in een
lichte hoek vast aan de ruitenwisser‐
Gloeilamp vervangen
arm en druk het in tot het vastklikt.
Zet het contact uit en schakel de
Breng de ruitenwisserarm voorzichtig desbetreffende schakelaar uit of sluit
naar omlaag. de portieren.
Nieuwe gloeilamp alleen aan fitting
vastpakken. Raak het glas van de
gloeilamp niet aan met blote handen.
Gebruik bij vervanging altijd hetzelfde
type gloeilamp.
Vervang de gloeilampen van de
koplampen vanuit de motorruimte. Buitenste lamp dimlicht (1).
Lampcontrole Binnenste lamp grootlicht (2).

Schakel het contact in na het vervan‐ Dimlicht (1)


gen van een lamp en bedien en
controleer de lichten.

Halogeenkoplampen
Halogeenkoplampen met aparte
gloeilampen voor dimlicht en groot‐
licht.
Verzorging van de auto 243
1. Draai de kap naar links en verwij‐ 3. Maak de gloeilamp los van de
der deze. lamphouder en vervang de lamp.
4. Lamphouder zo monteren dat de
twee lipjes in de uitsparingen van
het reflectorhuis vallen. Rechtsom
vastdraaien.
5. Duw de veerklem weer op zijn
plaats.
6. Breng de kap aan en draai deze
rechtsom.
Grootlicht (2)
2. Maak de veerklem los uit de
houder door hem naar voren en
2. Trek de veerklem los uit de opzij te bewegen. Kantel de veer‐
houder. Lamphouder met gloei‐ klem omlaag.
lamp uit het reflectorhuis nemen. 3. Lamphouder met gloeilamp uit het
reflectorhuis nemen.

1. Draai de kap naar links en verwij‐


der deze.
244 Verzorging van de auto
Dagrijlicht
Laat defecte leds door een werk‐
plaats vervangen.

Mistlampen
U kunt de lampen bereiken langs de
onderkant van de auto.

4. Maak de gloeilamp los van de 2. Klik de lampfitting los van de stek‐


lamphouder en vervang de lamp. ker door op de borgnok te druk‐
5. Plaats de lamphouder en breng ken.
de veerklem aan. 3. Vervang de lamp in de lampfitting
Breng de kap aan en draai deze en klik deze weer vast aan de
rechtsom. stekker.
4. Plaats de lampfitting in het reflec‐
Richtingaanwijzer vooraan torhuis door deze rechtsom te
Laat defecte leds door een werk‐ 1. Draai de lamphouder naar links draaien en zet deze vast.
plaats vervangen. en verwijder deze uit het reflector‐
huis.
Zijmarkeringslichten
Laat defecte leds door een werk‐
plaats vervangen.
Verzorging van de auto 245

Achterlichten
5-deurs hatchback

2. Auto’s met bandenreparatieset: U 3. Kunststof bevestigingsmoer van


kunt de lampen aan de rechter‐ binnen met de hand losdraaien.
kant vervangen door eerst de
kunststof moer los te schroeven
1. Ontgrendel het deksel aan de en het inzetstuk met de fles met
desbetreffende zijde en neem het afdichtmiddel te verwijderen.
weg.

4. Trek de achterlichtmodule uit de


uitsparing en verwijder hem.
5. Maak de kabel los van de houder.
246 Verzorging van de auto
Richtingaanwijzer (1) Afhankelijk van de uitvoering omvat‐
Achterlicht/remlicht (2) ten de achterlichten en remlichten
leds. Mochten deze uitvallen, laat ze
dan in een werkplaats vervangen.
Lichteenheid in de achterklep

6. Druk op de drie borgnokken en


verwijder de lamphouder uit de
lichtmodule. Bij uitvoeringen met led-achter‐
lichten en led-remlichten kunt u
alleen de richtingaanwijzerlamp
(1) verwijderen en vervangen. 1. Til de afdekking in de achterklep
8. Bevestig de lamphouder in de op en neem deze weg.
module.
9. Bevestig de kabel aan de houder.
10. Bevestig de module aan de
carrosserie en haal de bevesti‐
gingsmoer vanaf de binnenkant
van de bagageruimte aan. Beves‐
tig de afdekking.
7. Verwijder de lampen en vervang
deze.
Verzorging van de auto 247

Bij uitvoeringen met led-achter‐


2. Schroef de kunststof bevesti‐ 4. Haal de stekker van de lichtmo‐
lichten is de plaats van de beves‐
gingsmoer met de hand vast. dule los.
tigingsnokken iets anders.

3. Trek het achterlicht compleet 5. Druk op de drie borgnokken en


6. Verwijder de gloeilamp en
voorzichtig uit de uitsparingen en verwijder de lamphouder uit de
vervang deze:
neem het eruit. lichtmodule.
248 Verzorging van de auto
Achterlicht (1) Afhankelijk van de uitvoering omvat‐
Mistachterlicht (2) (linkerkant) ten de achterlichten leds. Mochten
deze uitvallen, laat ze dan in een
Achteruitrijlicht (2) (rechterkant) werkplaats vervangen.
Sports Tourer

2. Draai beide kunststof bevesti‐


gingsmoeren van binnen met de
hand los.
Bij de uitvoering met led-achter‐
lichten kunt u alleen het achteruit‐
rijlicht (1) verwijderen en vervan‐
gen. 1. Ontgrendel en open het deksel
7. Plaats de lamphouder in het aan de desbetreffende zijde.
achterlicht compleet. Sluit de
stekker op de lichtmodule aan.
Breng de lichtmodule op de
achterklep aan en draai de
schroef vanaf de binnenkant vast.
Bevestig de afdekking.

3. Trek de achterlichtmodule uit de


uitsparing en verwijder hem.
Verzorging van de auto 249
4. Maak de kabel los van de houder. 6. Verwijder de lampen en vervang 9. Bevestig de kabel aan de houder.
5. Standaard achterlichten: deze. 10. Bevestig de module aan de
Achterlicht/remlicht (1) carrosserie en haal de bevesti‐
Richtingaanwijzer (2) gingsmoeren aan vanaf de
binnenkant van de bagageruimte.
7. Plaats de lamphouder in de licht‐ Bevestig de afdekking.
module.
Afhankelijk van de uitvoering omvat‐
8. Led-achterlichten: ten de achterlichten en remlichten
leds. Mochten deze uitvallen, laat ze
dan in een werkplaats vervangen.
Lichteenheid in de achterklep

Ontgrendel de borgnokken en
verwijder de lamphouder uit de
lichtmodule.

Bij de uitvoering met LED-achter‐


lichten en LED-remlichten kunt u
alleen de richtingaanwijzerlamp
vervangen: verwijder de lamphou‐
der uit de lichtmodule door deze
1. Til de afdekking in de achterklep
te verdraaien. Vervang de lamp in
op en neem deze weg.
de lamphouder.
250 Verzorging van de auto
Achteruitrijlicht (1)
Achterlicht (2)
Mistachterlicht (3) (linkerkant)
6. Plaats de lamphouder in het
achterlicht compleet.

2. Schroef de kunststof bevesti‐ 4. Druk op de drie borgnokken en


gingsmoer met de hand vast. verwijder de lamphouder uit de
lichtmodule.

7. Bij de uitvoering met led-achter‐


lichten kunt u alleen het achteruit‐
rijlicht vervangen: verwijder de
lamphouder uit de lichtmodule
door deze te verdraaien. Vervang
de lamp in de lamphouder.
8. Monteer de lichtmodule op de
achterklep en draai de borgmoer
3. Trek het achterlicht compleet vanaf de binnenkant vast. Beves‐
voorzichtig uit de uitsparingen en tig de afdekking.
5. Verwijder de gloeilamp en
neem het eruit. vervang deze:
Verzorging van de auto 251
Bij bepaalde uitvoeringen bevatten de 4. Breng de lamphouder aan en
achterlichten leds. Mochten deze draai deze rechtsom.
uitvallen, laat ze dan in een werk‐ 5. Steek de linkerkant van de lamp
plaats vervangen. erin, schuif deze naar links en
steek de rechterkant erin.
Zijrichtingaanwijzers
Demonteer voor het vervangen van Kentekenverlichting
de gloeilamp de lampbehuizing:

2. Draai de lamphouder linksom uit


de behuizing.

1. Plaats een schroevendraaier in


1. Schuif de lamp naar de linkerkant de uitsparing van de afdekking,
ervan en haal deze aan de rech‐ duw naar de zijkant en maak de
terkant ervan los. veer los.

3. Trek de lamp uit de lamphouder


en vervang deze.
252 Verzorging van de auto
4. Trek de lamp uit de lamphouder
en vervang deze.
Elektrisch systeem
5. Steek de lamphouder in de lamp‐ Zekeringen
behuizing en draai deze
Controleren of het opschrift op de
rechtsom.
vervangende zekering overeenkomt
6. Steek de lamp in de bumper en met dat op de defecte zekering.
laat deze vastklikken.
Er zitten drie zekeringenkasten in de
Sommige uitvoeringen hebben led- auto:
kentekenverlichting. Laat defecte
● motorruimte
leds door een werkplaats vervangen.
● instrumentenpaneel
2. Lamp naar beneden toe verwijde‐ Binnenverlichting ● bagageruimte
ren, hierbij niet aan de kabel trek‐ Alvorens een zekering te vervangen,
ken. Interieurverlichting, leeslampjes de desbetreffende schakelaar en het
3. Draai de lamphouder linksom uit contact uitschakelen.
Laat de gloeilampen vervangen in
de lampbehuizing. een werkplaats. Een defecte zekering is te herkennen
aan de doorgebrande smeltdraad.
Bagageruimteverlichting Zekering pas vervangen wanneer de
oorzaak van de storing verholpen is.
Laat de gloeilampen vervangen in
een werkplaats. Sommige functies worden door meer‐
dere zekeringen beveiligd.
Instrumentenverlichting Er kunnen zekeringen aanwezig zijn
die geen functie hebben.
Laat de gloeilampen vervangen in
een werkplaats.
Verzorging van de auto 253

Zekeringenkast in
motorruimte

De zekeringenkast zit linksvoor in de


motorruimte.
Maak het deksel los en verwijder het.

Zekeringtrekker Zekeringtrekker van bovenaf of van


opzij op de zekering steken en de
In de zekeringenkast in de motor‐ zekering lostrekken.
ruimte zit mogelijk een zekeringtrek‐
ker.
254 Verzorging van de auto
Nr. Stroomkring Nr. Stroomkring
1 Startmotor 20 –
2 Startmotor 21 DC/AC-omvormer
3 Uitlaatsensor 22 ABS
4 Motorregelmodule 23 Sproeisysteem voor voorruit en
5 Motorfuncties achterruit

6 Transmissieregelmodule 24 –

7 – 25 Verwarming dieselbrandstof

8 Motorregelmodule 26 Transmissieregelmodule

9 Verwarming en ventilatie 27 Module elektrisch bediende


achterklep
10 Dieseluitlaatsysteem
28 –
11 Achterklepvergrendelsysteem,
transmissie 29 Verwarmbare achterruit

12 Massage lendensteun 30 Spiegelontdooiing

13 Nadraaipomp 31 –

14 Dieseluitlaatsysteem 32 DC-transformator/led-display/
elektrische verwarming/klimaat‐
15 Uitlaatsensor regeling/gloeibougieregelaar
16 Brandstofinjectie 33 Waarschuwing diefstalalarm
17 Brandstofinjectie 34 Claxon
18 Dieseluitlaatsysteem 35 Stekkerdoos bagageruimte
19 Dieseluitlaatsysteem
Verzorging van de auto 255
Nr. Stroomkring Nr. Stroomkring
36 Grootlicht rechts (halogeen)/ 52 Motorregelmodule/transmissie‐
dimlicht rechts (led) regelmodule
37 Grootlicht links (halogeen) 53 –
38 Led-koplamp/automatische 54 Voorruitwissers
koplampverstelling 55 Dieseluitlaatsysteem
39 Mistlamp 56 –
40 OnStar 57 –
41 'Water in brandstof'-sensor/
waterpomp Klik na het vervangen van doorge‐
brande zekeringen het deksel van de Trek de afdekking los en haal hem
42 Handmatige koplampverstelling zekeringenkast weer vast. weg.
43 Brandstofpomp Wanneer u het deksel van het zeke‐ Auto's met elektriciteitsstekker:
44 Achteruitkijkcamera/binnen‐ ringenkastje niet goed sluit, kan een
Als de zekeringhouder een stekker
spiegel/aanhangermodule storing optreden.
heeft, moet u deze met een adapter
45 Led-koplamp, links/automati‐ en een schroevendraaier verwijde‐
sche koplampverstelling, links Zekeringenkast ren. De adapter bevindt zich in het
instrumentenpaneel handschoenenkastje 3 74. De
46 Instrumentengroep
schroevendraaier bevindt zich in de
47 Stuurslot De zekeringendoos bevindt zich bagageruimte 3 259.
achter een afdekking.
48 Achterruitenwisser
49 –
50 Led-koplamp, rechts/automati‐
sche koplampverstelling, rechts
51 Linker dimlicht (led)
256 Verzorging van de auto
Duw de schroevendraaier door de Nr. Stroomkring
uitsparing in de adapter. Verwijder de
afdekking door aan de schroeven‐ 1 –
draaier te trekken. 2 Verwarming en ventilatie, venti‐
lator
3 Elektrisch bediende stoel
bestuurderskant
4 Aansteker, elektriciteitsaanslui‐
ting voor
5 –
6 Elektrisch bediende ruit, voor
Bevestig de adapter op de elektrici‐
7 ABS
teitsstekker.
8 Verwarmd stuurwiel
9 Carrosserieregelmodule
10 Elektrisch bediende ruit, achter
11 Zonnedak
12 Carrosserieregelmodule
13 Stoelverwarming (alleen bij
auto's zonder alarmclaxon)
14 Buitenspiegel
15 Carrosserieregelmodule
16 Carrosserieregelmodule
17 Carrosserieregelmodule
Verzorging van de auto 257
Nr. Stroomkring Nr. Stroomkring 2. Klap de linkerkant van de afdek‐
king naar voren. Geleid de beves‐
18 Carrosserieregelmodule 34 Parkeerhulp/blindehoeksys‐ tigingsklem naar beneden; zie de
19 Datalinkconnector teem/infotainmentsysteem/ illustratie.
USB-aansluiting
20 Airbagsysteem
35 OnStar Zekeringenkast in
21 Verwarming en ventilatie
36 Info-Display/instrumenten‐ bagageruimte
22 Centrale vergrendeling, achter‐ groep/cd-speler
klep De zekeringenkast bevindt zich links
37 Infotainmentsysteem, radio in de bagageruimte achter een
23 Elektronisch sleutelsysteem
deksel.
24 Geheugenfunctie elektrisch Klik na het vervangen van doorge‐
bediende stoel brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
25 Airbagsysteem stuurwiel
Auto's met elektriciteitsstekker:
26 Contactslot/stuurslot 1. Breng de afdekking aan de rech‐
27 Carrosserieregelmodule terkant aan.
28 USB-aansluiting
29 –
30 Keuzehendel
31 Achterruitwisser
32 Transmissieregelmodule
33 Diefstalalarmsysteem/alarmsi‐ Verwijder het deksel.
rene
258 Verzorging van de auto
Nr. Stroomkring
1 –
2 DC/AC-omvormer
3 Aanhangermodule
4 Elektrisch bediende stoel passa‐
gierskant
5 –
6 Afstandwaarschuwingsmodule
7 –
Maak het deksel van de zekeringen‐ 8 –
kast los en verwijder het. 9 Achterbankverwarming (bij
auto's zonder alarmclaxon)
10 Service
11 –
12 Voorstoelverwarming (bij auto's
met alarmclaxon)
13 Achterbankverwarming (bij
auto's met alarmclaxon)
14 Ontsteking
15 Stoelventilatie
16 Aanhangeraansluiting
17 Aanhangeraansluiting
Verzorging van de auto 259
Nr. Stroomkring Nr. Stroomkring Boordgereedschap
18 – 1 Brandstofpomp
19 – 2 Motorregelmodule
Gereedschap
20 – 3 Voeding 5-deurs hatchback met
21 Rugleuning achterbank elek‐ reservewiel
trisch neerklappen Open de vloerplaat van de bagage‐
22 Elektrische achterklep ruimte 3 84.

Klik na het vervangen van doorge‐


brande zekeringen het deksel van de
zekeringenkast weer vast.
Bij de accu zitten nog meer zekerin‐
gen.

De krik, het sleepoog, een riem voor


het vastzetten van een beschadigd
wiel en het gereedschap treft u aan in
de gereedschapskoffer onder het
reservewiel. Reservewiel 3 274.
260 Verzorging van de auto
Sports Tourer met reservewiel 5-deurs hatchback met Sports Tourer met
Open de vloerplaat van de bagage‐
bandenreparatieset bandenreparatieset
ruimte 3 84.

Open het deksel in de rechter wand Open de vloerplaat van de bagage‐


van de bagageruimte. ruimte 3 84.
De krik, het sleepoog en het gereed‐
schap treft u aan in de gereedschaps‐ Bepaald gereedschap en het sleep‐ Het gereedschap en het sleepoog
koffer onder het reservewiel. Reser‐ oog bevinden zich samen met de bevinden zich samen met de banden‐
vewiel 3 274. bandenreparatieset in een gereed‐ reparatieset in een gereedschapskof‐
schapskoffer. fer.
Verzorging van de auto 261

Velgen en banden Aanduidingen op banden Prestaties 3 295.


Bijv. 215/60 R 16 95 H
Conditie van banden en velgen 215 : Bandbreedte in mm Bandenspanning
60 : Hoogte-breedteverhouding De bandenspanning minstens om de
Zo langzaam mogelijk en onder een (bandhoogte t.o.v. band‐ 14 dagen en vóór elke lange rit bij
rechte hoek over obstakels. Het rijden breedte) in % koude banden controleren. Het reser‐
over scherpe randen kan schade aan R : Type koordlagen: Radiaal vewiel niet vergeten.
banden en velgen tot gevolg hebben. RF : Type: RunFlat
Banden niet tegen de stoeprand Dit geldt ook voor auto's met een
16 : Velgdiameter in inches bandenspanningscontrolesysteem.
klemmen. 95 : Kengetal voor draagvermo‐
De wielen regelmatig op beschadi‐ Draai het ventieldopje los.
gen, 95 komt bijv. overeen met
ging controleren. Bij beschadigingen 690 kg
of abnormale slijtage de hulp van een H : Kenletter voor snelheid
werkplaats inroepen.
Kenletter voor snelheid:
Q : maximaal 160 km/u
Winterbanden S : maximaal 180 km/u
Winterbanden verhogen de veiligheid T : maximaal 190 km/u
bij temperaturen onder 7 °C en H : maximaal 210 km/u
moeten daarom op alle wielen V : maximaal 240 km/u
worden gemonteerd. W : maximaal 270 km/u
Alle bandenmaten zijn toegestaan als
Kies een band die geschikt is voor de
winterbanden 3 301.
topsnelheid van uw auto.
De sticker met de maximumsnelheid Bandenspanning 3 301.
De topsnelheid is bereikbaar op
in overeenstemming met de geldende
rijklaar gewicht met bestuurder
wetgeving in uw land in het gezichts‐
(75 kg) plus 125 kg nuttige last. Door
veld van de bestuurder aanbrengen.
optionele uitrusting kan de topsnel‐
heid van de auto afnemen.
262 Verzorging van de auto
Het informatie-etiket bandenspan‐ Ga voor de juiste bandenspannings‐
ning op het portierframe links waarde als volgt te werk: 9 Waarschuwing
vermeldt de originele bandenmaat en ● Bepaal de code van de motor-ID.
de bijbehorende Bij specifieke banden mag de
Motorgegevens 3 293. aanbevolen bandenspanning
bandenspanningswaarden.
● Bepaal de betreffende band. zoals vermeld in de bandenspan‐
De voorgeschreven bandenspanning ningstabel de op de band aange‐
geldt bij koude banden. De waarde ● De bandenspanningswaardeta‐
bellen vermelden alle mogelijke geven maximale bandenspanning
geldt voor zowel zomer- als winter‐ overschrijden. Overschrijd nooit
banden. bandencombinaties 3 301.
de op de band aangegeven maxi‐
Reservewiel altijd oppompen tot de Voor de voor uw auto goedgekeurde male bandenspanning.
bandenspanning bij maximale bela‐ banden kunt u de EEG-conformiteits‐
ding. verklaring die bij uw auto is geleverd, Schakel het contact uit als de
of andere landelijke registratiedocu‐ bandenspanning moet worden
Bij de ECO-bandenspanning is het menten raadplegen.
brandstofverbruik zo laag mogelijk. verhoogd of verlaagd op een auto met
De bestuurder is verantwoordelijk bandenspanningscontrolesysteem.
Een onjuiste bandenspanning beïn‐ voor het juist instellen van de banden‐
vloedt de veiligheid, het weggedrag, spanning. Afhankelijkheid van temperatuur
het rijcomfort en het brandstofver‐
bruik negatief en verhoogt de De bandenspanning hangt af van de
9 Waarschuwing temperatuur van de band. Onderweg
bandenslijtage.
lopen de temperatuur en de spanning
De bandenspanningswaarden Een te lage bandenspanning kan van de band op. De bandenspannin‐
verschillen afhankelijk van de diverse aanleiding geven tot oververhitting gen op de bandinformatiesticker en in
opties. van de banden en interne bescha‐ de bandenspanningentabel verwijzen
digingen, wat bij hoge snelheden naar koude banden, dus bij een
loslatende loopvlakken en zelfs temperatuur van 20 °C.
klapbanden kan veroorzaken.
Verzorging van de auto 263
De druk wordt voor iedere tempera‐ Alle wielen moeten zijn voorzien van Selecteer de pagina
tuurstijging van 10 °C met bijna een spanningssensor en de banden Bandenspanningcontrole in het menu
10 kPa verhoogd. Houd hiermee moeten de voorgeschreven banden‐ Informatie- menu voertuig ? op het
rekening wanneer u warme banden spanning hebben. Driver Information Center 3 118.
controleert. Let op Uplevel-display:
De bandenspanningswaarde die u op In landen waar het bandenspan‐
het Driver Information Center ziet, is ningscontrolesysteem wettelijk
de werkelijke bandenspanning. Bij vereist is, wordt de typegoedkeuring
een afgekoelde band is deze waarde van het voertuig bij het gebruik van
iets lager, maar is de band niet lek. wielen zonder druksensoren nietig.
U kunt de actuele bandenspannings‐
Bandenspanningscontrole‐ waarden bekijken op het Driver Infor‐
systeem mation Center.
Het bandenspanningscontrolesys‐ Midlevel-display:
teem controleert vanaf een bepaalde
snelheid eenmaal per minuut de
bandenspanning van alle vier de
banden. Selecteer de pagina
Bandenspanningcontrole in het menu
Voorzichtig Info op het Driver Information Center
3 118.
Het bandenspanningscontrole‐ De systeemstatus en bandenspan‐
systeem waarschuwt alleen bij ningswaarschuwingen worden
een te lage bandenspanning en samen met het betreffende wiel
treedt niet in de plaats van regulier aangegeven in een bericht op het
onderhoud van de banden door de Driver Information Center.
bestuurder.
264 Verzorging van de auto
Voor de waarschuwingen kijkt het Als w bij lagere temperaturen oplicht Als u elektronische apparaten
systeem ook naar de temperatuur en na het rijden dooft, kan dit duiden gebruikt of zich in de buurt vindt van
van de band. op een naderende te lage banden‐ voorzieningen die vergelijkbare
Afhankelijkheid van temperatuur spanning. Bandenspanning controle‐ frequenties gebruiken, kan dit de
3 261. ren. werking van het bandenspannings‐
Boordinformatie 3 126. controlesysteem verstoren.
Schakel het contact uit wanneer de Elke keer bij het verwisselen van de
bandenspanning moet worden banden moeten de sensoren van het
verhoogd of verlaagd. bandenspanningscontrolesysteem
worden gedemonteerd en onderhou‐
Monteer alleen wielen met druksen‐ den. Bij opgeschroefde sensoren;
soren, anders wordt de bandenspan‐ vervang het ventielelement en de
ning niet weergegeven en brandt w keerring. Bij opgeklikte sensoren
Bij het detecteren van een te lage voortdurend.
bandenspanning brandt het controle‐ moet de hele ventielsteel worden
lampje w 3 115. Een reservewiel of tijdelijk reserve‐ vervangen.
wiel heeft geen spanningssensor. Het
Als w oplicht, stop dan bij de eerst‐ bandenspanningscontrolesysteem Status belading van auto
volgende gelegenheid en breng de werkt niet op deze banden. Het
banden op de aanbevolen spannings‐ Pas de bandenspanning volgens de
controlelampje w brandt. Voor de informatie op het etiket van de band
waarden 3 301. overige drie banden blijft het systeem of in de tabel bandenspanningswaar‐
Als w 60-90 seconden knippert en in werking. den aan op de belading van de auto
daarna continu wordt verlicht, is er Gebruik van standaard verkrijgbare 3 301 en selecteer de betreffende
een fout in het systeem. De hulp van vloeibare bandenreparatiesets kan instelling in het menu
een werkplaats inroepen. de werking van het systeem nadelig Bandenbelasting op het Driver Infor‐
Na het op spanning brengen moet u beïnvloeden. Gebruik bij voorkeur mation Center, Informatie- menu
wellicht een stukje rijden om de door de fabriek goedgekeurde repa‐ voertuig 3 118. Deze instelling is de
bandenspanningswaarden op het ratiesets. referentie voor de bandenspannings‐
Driver Information Center bij te waarschuwingen.
werken. Hierbij kan w oplichten.
Verzorging van de auto 265
Het menu Bandbelasting verschijnt Kies Kies
wanneer de auto stilstaat en de hand‐ ● Licht voor een comfortabele ● Licht voor een comfortabele
rem aangetrokken is. Bij auto's met spanning tot drie inzittenden. spanning tot drie inzittenden.
automatische versnellingsbak moet
de keuzehendel op P staan. ● Eco voor een Eco-spanning tot ● Eco voor een Eco-spanning tot
drie inzittenden. drie inzittenden.
Midlevel-display:
● Max voor volledige belading. ● Max voor volledige belading.
Uplevel-display:
Koppelingsprocedure
bandenspanningssensor
Elke bandenspanningsensor heeft
een unieke identificatiecode. De iden‐
tificatiecode moet aan de positie van
een nieuw wiel worden gekoppeld
nadat de wielen zijn geroteerd of alle
wielen zijn verwisseld en als een of
meer bandenspanningssensoren zijn
vervangen. De bandenspannings‐
sensoren moeten ook worden gekop‐
Selecteer de pagina Bandbelasting in peld na het vervangen van een reser‐
het menu Informatie- menu vewiel door een reguliere band met
voertuig ? op het Driver Informa‐ Selecteer de pagina een bandenspanningssensor.
tion Center 3 118. Bandenbelasting in het menu Opties Bij de volgende contactcyclus moeten
op het Driver Information Center de storingslamp w en het waarschu‐
3 118. wingsbericht doven/verdwijnen. De
sensoren worden met een inleerge‐
reedschap in de volgende volgorde
gekoppeld aan de wielposities: voor‐
wiel linkerzijde, voorwiel rechterzijde,
266 Verzorging van de auto
achterwiel rechterzijde en achterwiel Uplevel-display:
linkerzijde. De richtingaanwijzer in de Druk op p op het stuurwiel om de
huidige actieve stand wordt verlicht hoofdmenupagina te openen.
totdat de sensor is gekoppeld.
Selecteer de pagina Info met Q of
Roep de hulp in van een werkplaats. P.
U hebt twee minuten voor het koppe‐
len van de positie van het eerste wiel Bevestig met 9.
en vijf minuten voor het koppelen van 5. Selecteer het bandenspannin‐
de positie van alle vier de wielen. Bij genmenu.
het overschrijden van deze tijd stopt Midlevel-display:
het koppelen en moet u opnieuw
beginnen.
De koppelingsprocedure voor de 6. Midlevel-display:
bandenspanningssensoren is als Druk op SET/CLR om het koppe‐
volgt: len van de sensoren te starten. Er
1. Trek de handrem aan. moet een bericht met een vraag
om acceptatie van het proces
2. Schakel het contact in. verschijnen.
3. Op auto's met automatische Druk nogmaals op SET/CLR om
versnellingsbak: zet de keuze‐ de selectie te bevestigen. De
hendel in P. claxon piept twee keer om aan te
Bij auto's met handgeschakelde geven dat de ontvanger in de
versnellingsbak: selecteer Uplevel-display: inleermodus staat.
Neutraalstand. Uplevel-display:
4. Midlevel-display: Druk op 9 om het koppelen van
Gebruik MENU op de richtingaan‐ de sensoren te starten. De claxon
wijzerhendel om Informatie- menu piept twee keer om aan te geven
voertuig ? op het Driver Infor‐ dat de ontvanger in de inleermo‐
mation Center te selecteren. dus staat.
Verzorging van de auto 267
7. Begin met de voorwiel aan de 13. Breng alle vier banden op de
linkerzijde. aanbevolen bandenspanning
8. Zet de inleertool bij het ventiel zoals aangegeven op het etiket
tegen de wang van de band. Druk bandenspanningsinformatie.
daarna op de toets om de banden‐ 14. Zorg dat de bandenlaadstatus
spanningssensor te activeren. De volgens de geselecteerde span‐
claxon piept ter bevestiging dat de ning is ingesteld 3 118.
sensoridentificatiecode aan de
positie van dit wiel is gekoppeld.
Profieldiepte
9. Ga verder met het voorwiel rechts
Regelmatig de profieldiepte controle‐
en herhaal de procedure zoals
ren.
beschreven in stap 8.
Om veiligheidsredenen de banden te De wettelijk toegestane minimumpro‐
10. Ga verder met het achterwiel
vervangen wanneer een profieldiepte fieldiepte (1,6 mm) is bereikt wanneer
rechts en herhaal de procedure
van 2–3 mm (4 mm voor winterban‐ het profiel tot aan een van de slijtage-
zoals beschreven in stap 8.
den) is bereikt. indicatoren (TWI = Tread Wear Indi‐
11. Ga verder met het achterwiel links cator) is afgesleten. De locatie hier‐
Omwille van de veiligheid wordt het
en herhaal de procedure zoals van is met markeringen op de zijkant
aanbevolen dat de profieldiepte van
beschreven in stap 8. De claxon van de band weergegeven.
de banden op één as onderling niet
piept twee keer ter aanduiding dat
meer dan 2 mm verschilt. Is de slijtage voor groter dan achter,
de sensoridentificatiecode aan
het linkerachterwiel is gekoppeld dan de voorbanden regelmatig
en dat de procedure voor het omwisselen met de achterbanden.
koppelen van de bandenspan‐ De draairichting van de wielen moet
ningssensoren afgesloten is. dezelfde zijn als voorheen.
12. Schakel het contact uit. Banden verouderen ook wanneer er
niet mee gereden wordt. Wij raden u
aan de banden om de zes jaar te
vervangen.
268 Verzorging van de auto

Van banden- en velgmaat mee aan alle eisen voor de desbe‐ Sneeuwkettingen
treffende combinatie van wielen en
veranderen banden voldoen.
Bij het gebruik van banden met een Indien geen wieldoppen en banden
andere bandenmaat dan af fabriek worden gebruikt die door de fabriek
gemonteerd, moeten mogelijk de zijn goedgekeurd, mogen de banden
snelheidsmeter en de voorgeschre‐ niet voorzien zijn van een velgbe‐
ven bandenspanning geherprogram‐ schermingsrand.
meerd worden en moeten er eventu‐
eel andere aanpassingen aan de auto Wieldoppen mogen de koeling van de
worden verricht. remmen niet belemmeren.
Na montage van banden met een
9 Waarschuwing
andere bandenmaat de sticker met
de bandenspanning laten vervangen. Het gebruik van ongeschikte
Verder moet ook de geavanceerde banden of wieldoppen kan tot plot‐ Sneeuwkettingen zijn alleen toege‐
parkeerhulp worden gekalibreerd seling drukverlies leiden met staan op de vooras.
3 207. ongelukken als mogelijk gevolg. Gebruik altijd kettingen met fijne
schakels waardoor het loopvlak en de
9 Waarschuwing binnenkanten (inclusief kettingslot)
met niet meer dan 10 mm toenemen.
Het gebruik van ongeschikte
banden of velgen kan tot ongeluk‐ 9 Waarschuwing
ken leiden en maakt de typegoed‐
keuring van het voertuig ongeldig. Beschadigingen kunnen een klap‐
band veroorzaken.
Wieldoppen
Gebruik wieldoppen en banden die Sneeuwkettingen zijn toegestaan op
door de fabriek voor de desbetref‐ de bandenmaten 195/65 R15,
fende auto zijn goedgekeurd en daar‐ 205/55 R16 en 215/55 R16.
Verzorging van de auto 269
Compact reservewiel Handrem aantrekken en eerste
versnelling, achteruitversnelling of P
Sneeuwkettingen mogen niet op het inschakelen.
tijdelijke reservewiel worden gebruikt.

Bandenreparatieset
Lichte beschadigingen van het loop‐
vlak van de banden kan met de
bandenreparatieset worden verhol‐
pen.
Vreemde voorwerpen niet uit de
banden verwijderen.
Bij de Sports Tourer bevindt de
Beschadigingen die groter zijn dan
bandenreparatieset zich in de baga‐
4 mm of die in de bandwang zitten,
geruimte onder de vloerplaat.
kunnen niet met de bandenreparatie‐
set worden verholpen. Bij de 5-deurs hatchback bevindt de 1. Verwijder de fles met afdichtmid‐
bandenreparatieset zich rechts in de del.
9 Waarschuwing bagageruimte achter een deksel. 2. Steek uw duim in de opening en
trek de compressor naar buiten.
Niet sneller rijden dan 80 km/u.
Niet langdurig gebruiken.
Bestuurbaarheid en rijeigen‐
schappen worden mogelijk nade‐
lig beïnvloed.

Bij bandenpech:
270 Verzorging van de auto
4. Schroef de compressorluchtslang 9. Steek de compressorstekker in de
op de koppeling van de fles 12V-aansluiting of de aansteke‐
afdichtmiddel. raansluiting.
5. Zet de fles afdichtmiddel in de Om te voorkomen dat de accu
houder op de compressor. leegraakt, is het raadzaam de
Plaats de compressor dicht bij de motor te laten draaien.
band, zodanig dat de fles afdicht‐
middel rechtop staat.

3. Verwijder de aansluitkabel en de
luchtslang uit de opbergvakken
aan de onderkant van de
compressor.

10. Zet de wipschakelaar van de


compressor op I. De band wordt
6. Ventieldop van defecte band nu met afdichtmiddel gevuld.
losschroeven. 11. Tijdens het leeglopen van de fles
7. Schroef de vulslang op het met afdichtmiddel (ca.
ventiel. 30 seconden) loopt de manome‐
ter van de compressor korte tijd
8. De schakelaar van de compres‐ op tot 6 bar. De bandenspan‐
sor moet op J staan. ningswaarde begint daarna weer
te dalen.
Verzorging van de auto 271
12. Al het afdichtmiddel wordt in de schreven bandenspanning dan gelijkmatig in de band kan
band gepompt. Daarna wordt de nog niet bereikt, dan is de band te verspreiden. Stop na ca. 10 km
band opgepompt. ernstig beschadigd. De hulp van (uiterlijk na tien minuten) en
13. De voorgeschreven bandenspan‐ een werkplaats inroepen. controleer de bandenspanning.
ning moet binnen tien minuten Laat eventueel de te hoge Hiervoor de luchtslang van de
worden bereikt. Bandenspanning bandenspanning af via de knop compressor rechtstreeks op
3 301. Schakel de compressor uit boven op de manometer. bandventiel en compressor
wanneer de juiste bandenspan‐ schroeven.
Laat de compressor niet langer
ning is bereikt. dan tien minuten werken.
14. Maak de bandenreparatieset los.
Borglipje op houder indrukken om
fles met afdichtmiddel uit houder
te verwijderen. De bandenvul‐
slang op de vrije aansluiting van
de fles met afdichtmiddel schroe‐
ven. Hierdoor wordt voorkomen
dat er afdichtmiddel uit de fles
stroomt. Bandenreparatieset in de
bagageruimte opbergen.
15. Eventueel vrijgekomen afdicht‐ Bij een bandenspanning hoger
Wordt de voorgeschreven middel met een doek verwijderen. dan 1,3 bar, de bandenspanning
bandenspanning niet binnen tien 16. Het op de fles met afdichtmiddel op de voorgeschreven waarde
minuten bereikt, verwijder dan de aanwezige etiket met de maxi‐ brengen. Procedure herhalen
bandenreparatieset. De auto één maal toelaatbare snelheid in het totdat de bandenspanning niet
wielomwenteling verrijden. Sluit gezichtsveld van de bestuurder meer afneemt.
de bandenreparatieset weer aan aanbrengen. Bij een bandenspanning lager
en zet de vulprocedure tien minu‐ 17. De rit onmiddellijk voortzetten, dan 1,3 bar, de auto niet meer
ten lang door. Wordt de voorge‐ zodat het afdichtmiddel zich
272 Verzorging van de auto
gebruiken. De hulp van een werk‐ De bijgeleverde adapters kunnen ● Gebruik de krik alleen om een
plaats inroepen. worden gebruikt om andere voor‐ wiel te verwisselen bij banden‐
18. Bandenreparatieset in de baga‐ werpen, bijv. voetballen, luchtbed‐ pech en niet voor de jaarlijkse
geruimte opbergen. den, opblaasbare bootjes enz., op te montage van winter- of zomer‐
pompen. Ze bevinden zich aan de banden.
Let op onderkant van de compressor. Om
De rijeigenschappen van de ● De krik is onderhoudsvrij.
deze te verwijderen, schroeft u de
herstelde band zijn veel minder compressorluchtslang erop en trekt ● Bij een zachte ondergrond, legt u
goed, daarom deze band laten u de adapter eruit. een stevige plank (max. één cm
vervangen. dik) onder de krik.
Bij abnormale geluiden of sterke Wiel verwisselen ● Haal vóór het opkrikken van de
verhitting van de compressor, deze Sommige auto’s hebben in plaats van auto altijd eventuele zware objec‐
minimaal 30 minuten lang uitscha‐ een reservewiel een bandenrepara‐ ten eruit.
kelen. tieset 3 269. ● In de op te krikken auto mogen
Het ingebouwde veiligheidsventiel De onderstaande voorbereidingen zich geen personen of dieren
opent bij een druk van zeven bar. treffen en de instructies opvolgen: bevinden.
Let op de vervaldatum van de set. ● Auto op een vlakke, stevige en ● Nooit onder een opgekrikte auto
Na deze datum is niet meer gega‐ slipvrije ondergrond parkeren. kruipen.
randeerd dat het middel nog goed Voorwielen in de rechtuitstand ● Opgekrikte auto niet starten.
afdicht. Let op de bewaarinstructies draaien. ● Reinig de wielmoeren en de
op de fles met afdichtmiddel. ● Handrem aantrekken en eerste draad met een schone doek
Gebruikte fles met afdichtmiddel versnelling, achteruitversnelling voordat u het wiel plaatst.
vervangen. Afvoeren volgens de of P inschakelen.
desbetreffende wettelijke voorschrif‐ ● Reservewiel verwijderen 3 274. 9 Waarschuwing
ten.
● Nooit meerdere wielen tegelijker‐
De compressor en het afdichtmiddel tijd vervangen. Vet de wielbout, de wielmoer en
zijn vanaf ca. -30 °C te gebruiken. de conus van de wielmoer niet in.
Verzorging van de auto 273
1. Wielmoerdoppen met een schroe‐ 4. Zet de krik op de vereiste hoogte.
vendraaier loswippen en verwij‐ Zet deze zo onder het krikpunt dat
deren. Legt bij lichtmetalen wielen losschieten onmogelijk is.
een zachte doek onder de schroe‐
vendraaier. Wieldop verwijderen.
Boordgereedschap 3 259.

3. Zorg ervoor dat de krik op de juiste


manier onder het dichtstbijzijnde
kriksteunpunt staat.
Let erop dat de rand van de
carrosserie in de inkeping in de
krik valt.
2. Klap de wielsleutel uit, zet deze
stevig op de wielmoer en draai
elke moer een halve slag los.
274 Verzorging van de auto
10. Wieldop voor het aanbrengen zo De positie van de achterste arm van
verdraaien dat de ventielopening het hefplatform is onder de achterste
over het bandventiel valt. uitsparing van de dorpel.
Wielmoerdoppen aanbrengen.
11. Het vervangen wiel 3 274 en het
boordgereedschap 3 259 opber‐
gen.
12. Bandenspanning en het aanhaal‐
koppel van de wielmoeren van het
gemonteerde wiel zo spoedig
mogelijk controleren.
Bevestig de wielsleutel en draai Defecte band zo spoedig mogelijk
met de krik recht onder het krik‐ laten vervangen of repareren.
steunpunt aan de wielsleutel
totdat het wiel van de grond komt. Kriksteunpunt voor hefplatform
Breng de krik niet verder omhoog. De positie van de voorste arm van het
5. Draai de wielmoeren los. hefplatform aan de onderzijde van de
auto.
6. Wiel verwisselen. Reservewiel
3 274.
7. Draai de wielmoeren erop. Reservewiel
8. Laat de auto zakken en verwijder Sommige auto's hebben in plaats van
de krik. een reservewiel een bandenrepara‐
tieset.
9. Wielsleutel aanbrengen, let er
hierbij op dat deze stevig vastzit Bij het aanbrengen van een reserve‐
en de wielmoeren kruiselings wiel met een andere maat dan de
aanhalen. Het aanhaalmoment andere wielen kan het wiel worden
bedraagt 140 Nm. beschouwd als een tijdelijk reserve‐
wiel en gelden de betreffende
Verzorging van de auto 275
maximumsnelheden, zelfs als dit niet Het reservewiel ligt in de bagage‐ Beschadigd normaal wiel
door een label wordt aangegeven. ruimte onder de vloerplaat. opbergen in de bagageruimte, 5-
Raadpleeg een werkplaats voor infor‐ Verwijderen: deurs hatchback
matie over de geldende maximum‐
snelheid. 1. Open de vloerplaat 3 84. De reservewielkuip is niet geschikt
Het reservewiel heeft een stalen velg. 2. Het reservewiel zit vast met een voor bandenmaten die afwijken van
vleugelmoer. Draai de moer los die van het reservewiel. Een bescha‐
en verwijder het reservewiel. digd volwaardig wiel moet in de baga‐
Voorzichtig geruimte worden opgeborgen en met
Onder het reservewiel bevindt
zich de kist met boordgereed‐ een riem worden geborgd. Boordge‐
Is het gemonteerde reservewiel
schap. reedschap 3 259. Zet het wiel als
kleiner dan de andere wielen of
volgt vast:
wordt het gebruikt in combinatie 3. Als er na het verwisselen van een
met winterbanden, dan kunnen de wiel geen wiel in de reservewiel‐ 1. Plaats het wiel met de buitenzijde
rijeigenschappen negatief worden kuip wordt gelegd, zet dan de omhoog dicht aan één zijde van
beïnvloed. Defecte band zo spoe‐ gereedschapskoffer vast door de de bagageruimte.
dig mogelijk laten vervangen. vleugelmoer zo ver mogelijk vast
te draaien en de vloerplaat te
laten zakken.
4. Leg, nadat het normale wiel weer
is teruggeplaatst, het reservewiel
met de buitenkant omhoog in de
kuip en zet hem vast met de vleu‐
gelmoer.
276 Verzorging van de auto
2. Plaats de lus van de riem door het 1. Verwijder de wieldop met het
voorste sjoroog aan de betref‐ 9 Gevaar merkembleem door vanaf de
fende zijde. binnenkant te drukken.
Rijd na het opslaan van een
3. Plaats de haak van de riem door beschadigd reservewiel in de 2. Plaats het wiel met de buitenkant
de lus en trek eraan totdat de riem bagageruimte altijd met opge‐ naar onderen in de wielkuip.
stevig aan het sjoroog bevestigd klapte en vastgeklikte achterbank‐ 3. Zet het beschadigde wiel vast met
is. rugleuningen. de vleugelmoer.
4. De vloerplaat kan, afhankelijk van
Beschadigd normaal wiel de bandenmaat, op het uitste‐
opbergen in de bagageruimte, kende wiel worden geplaatst.
Sports Tourer
Compact reservewiel
In de reservewielkuip kunnen alle
toegestane velgmaten worden opge‐ Voorzichtig
borgen. Zet het wiel als volgt vast:
Is het gemonteerde reservewiel
kleiner dan de andere wielen of
wordt het gebruikt in combinatie
met winterbanden, dan kunnen de
4. Steek de riem door de spaken van rijeigenschappen negatief worden
het wiel zoals weergegeven in de beïnvloed. Defecte band zo spoe‐
illustratie. dig mogelijk laten vervangen.
5. Doe de haak in het achterste sjor‐
oog. Slechts één compact reservewiel
monteren. Niet sneller rijden dan
6. Trek de riem strak en borg deze 80 km/u. In bochten langzaam rijden.
met de gesp. Niet langdurig gebruiken.
Verzorging van de auto 277
Als uw auto een lekke band krijgt
wanneer u een ander voertuig sleept,
Starthulp gebruiken 9 Waarschuwing
moet u het compact reservewiel voor‐
De accu bevindt zich in de bagage‐ Laat de accu niet in contact komen
aan plaatsen en een volwaardig wiel
ruimte, onder een afdekking. In de met de ogen, huid, weefsels en
achteraan.
motorruimten zijn aansluitpunten lakwerk. De vloeistof bevat
Sneeuwkettingen 3 268. aangebracht voor het starten met zwavelzuur, dat bij direct contact
hulpstartkabels. letsel en schade kan veroorzaken.
Reservewiel met
draairichtingsgebonden band Bij een ontladen accu kan de motor
worden gestart met hulpstartkabels ● De accu nooit aan vonken of
Monteer draairichtingsgebonden en de accu van een ander voertuig. open vuur blootstellen.
banden indien mogelijk zo dat ze in de Niet starten met behulp van een snel‐ ● Een ontladen accu kan al bij een
rijrichting afrollen. De draairichting is lader. temperatuur van 0 °C bevriezen.
herkenbaar aan een symbool (bijv. Ontdooi de bevroren accu alvo‐
een pijl) op de zijwand van de band. 9 Waarschuwing rens hulpstartkabels aan te slui‐
Voor banden die tegen de draairich‐ ten.
ting in gemonteerd zijn geldt: Hulpstartkabels alleen met de ● Bij werkzaamheden aan de accu
● Rijeigenschappen worden moge‐ uiterste voorzichtigheid gebrui‐ oogbescherming en bescher‐
lijk nadelig beïnvloed. Laat de ken. Elke afwijking van de onder‐ mende kleding dragen.
defecte band zo snel mogelijk staande instructies kan letsel of ● Hulpstartaccu met dezelfde
vervangen of repareren en breng schade als gevolg van het explo‐ spanning (12 V) gebruiken. De
deze in plaats van het reserve‐ deren van de accu's en schade capaciteit (Ah) mag niet veel
wiel aan. aan de elektrische systemen van minder zijn dan die van de ontla‐
beide auto's tot gevolg hebben. den accu.
● Bij regen en sneeuw bijzonder
voorzichtig rijden. ● Hulpstartkabels met geïsoleerde
aansluitklemmen en een diame‐
ter van minstens 16 mm2 (bij
dieselmotoren 25 mm2) gebrui‐
ken.
278 Verzorging van de auto
● De ontladen accu niet van de Om de motor te starten:
auto loskoppelen. 1. De motor van het stroom leve‐
● Alle onnodige stroomverbruikers rende voertuig starten.
uitschakelen. 2. Na vijf minuten de andere motor
● Tijdens de hulpstart niet over de starten. Startpogingen niet langer
accu leunen. dan 15 seconden laten duren met
● De aansluitklemmen van de ene tussenpozen van één minuut.
kabel mogen die van de andere 3. Beide motoren met aangesloten
niet raken. kabels ca. drie minuten stationair
● Ook de auto's mogen elkaar laten draaien.
tijdens de hulpstart niet raken. 4. Elektrische verbruikers (bijv.
● Handrem aantrekken, versnel‐ Aansluitvolgorde van de kabels: koplampen, achterruitverwar‐
lingsbak in neutrale stand, auto‐ ming) van de stroom ontvan‐
1. Rode kabel op de pluspool van de gende auto inschakelen.
matische versnellingsbak in hulpstartaccu aansluiten.
stand P. 5. Bovenstaande procedure bij het
2. Sluit het andere uiteinde van de verwijderen van de kabels in de
● Open de beschermdop over de rode kabel aan op de pluspool van
pluspool in de motorruimte en op omgekeerde volgorde volgen.
uw auto in de buurt van de zeke‐
de booster accu. ringenkast in de motorruimte.
3. Zwarte kabel op de minpool van
de hulpstartaccu aansluiten.
4. Sluit het andere uiteinde van de
zwarte kabel aan op een massa‐
punt in de motorruimte.
De kabels zo leggen dat ze niet door
de draaiende delen in de motorruimte
geraakt kunnen worden.
Verzorging van de auto 279

Trekken Voorzichtig
Auto slepen Langzaam wegrijden. Schok‐
kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.

Bij uitgeschakelde motor gaat


remmen en sturen aanmerkelijk
zwaarder.
Recirculatiesysteem inschakelen en
ruiten sluiten, zodat geen uitlaatgas‐
Sleepoog inschroeven en tot aan de sen van de slepende auto kunnen
aanslag in horizontale stand vast‐ binnendringen.
draaien.
Auto’s met automatische versnel‐
Sleepkabel – beter is een sleep‐ lingsbak: De auto moet voorwaarts
Steek een schroevendraaier in de stang – aan sleepoog bevestigen.
gleuf bij het onderste deel van de kap. worden gesleept, niet sneller dan
Sleepoog alleen gebruiken om de 80 km/u en niet verder dan 100 km. In
Maak de afdekking los door de
auto weg te slepen en niet om deze alle andere gevallen en bij een
schroevendraaier voorzichtig omlaag
te bergen. defecte versnellingsbak de vooras
te bewegen.
Contact inschakelen om het stuurslot optakelen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
op te heffen en remlichten, claxon en Auto's met geautomatiseerde
boordgereedschap 3 259.
voorruitwisser te kunnen bedienen. versnellingsbak: de auto mag alleen
Versnellingsbak in neutrale stand. vooruit worden gesleept met de
vooras van de grond af.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Na het slepen verwijdert u het sleep‐
oog.
280 Verzorging van de auto
De dop in de bovenkant naar bene‐
den klikkenvast. Voorzichtig
Langzaam wegrijden. Schok‐
Andere auto slepen kende bewegingen vermijden.
Buitensporige trekkrachten
kunnen de auto beschadigen.

Na het slepen verwijdert u het sleep‐


oog.
De dop in de bovenkant naar bene‐
den klikkenvast.
Sleepoog inschroeven en tot aan de
aanslag in horizontale stand vast‐
draaien.
Sjoroog onder aan de achterkant van
de auto nooit als sleepoog gebruiken.
Steek een schroevendraaier in de
Sleepkabel – of nog beter, een sleep‐
gleuf bij de onderste hoek van de
stang – aan sleepoog bevestigen.
afdekking. Maak de afdekking los
door de schroevendraaier voorzichtig Sleepoog alleen gebruiken om de
omlaag te bewegen. auto weg te slepen en niet om deze
te bergen.
Het sleepoog is opgeborgen bij het
boordgereedschap 3 259.
Verzorging van de auto 281

Verzorging van uiterlijk Bij een bezoek aan een wasstraat, de


aanwijzingen van de exploitant opvol‐
Daarna de auto grondig afspoelen en
afzemen. Zeemlap vaak uitspoelen.
gen. Voorruitwisser en achterruitwis‐ Voor de carrosserie en de ruiten
Verzorging exterieur ser uitschakelen. Antenne en acces‐ verschillende zeemlappen gebruiken:
Sloten soires op de buitenkant van de auto wasresten op de ruiten belemmeren
zoals een dakdragersysteem verwij‐ het zicht.
De sloten zijn af fabriek gesmeerd deren. Laat alle portierscharnieren door een
met een hoogwaardig slotcilindervet. Bij handmatig wassen erop letten dat werkplaats smeren.
Ontdooimiddelen alleen in dringende ook de binnenkant van de wielkasten
gevallen gebruiken, omdat ze ontvet‐ Teervlekken niet met harde voorwer‐
grondig schoongespoten wordt. pen verwijderen. Op gelakte opper‐
tend werken en de werking van de
sloten belemmeren. Na gebruik van Randen en naden van geopende vlakken een spray voor het verwijde‐
ontdooimiddelen, de sloten door een portieren, achterklep en motorkap en ren van teervlekken gebruiken.
werkplaats opnieuw laten smeren. de gebieden die erdoor bedekt
worden reinigen. Buitenverlichting
Wassen Reinig de glanzende metalen sierlijs‐ De afdekking van de koplampen en
Het lakwerk van de auto staat bloot ten met een voor aluminium de overige verlichting zijn gemaakt
aan invloeden van buitenaf. De auto geschikte reinigingsoplossing om van kunststof. Geen schurende,
daarom regelmatig wassen en met schade te voorkomen. bijtende of agressieve middelen of
was conserveren. Bij het bezoek aan ijskrabbers gebruiken en ze niet
wasstraten, een programma met een Voorzichtig droog reinigen.
wasbehandeling selecteren.
Gebruik altijd een reinigingsmid‐ Poetsen en in de was zetten
Vogeluitwerpselen, dode insecten, del met een pH-waarde van
boomhars en stuifmeel e.d. onmid‐ De auto regelmatig met was conser‐
vier tot negen. veren (uiterlijk wanneer het water niet
dellijk verwijderen. Hierin zitten
agressieve bestanddelen die Gebruik reinigingsmiddelen niet meer parelt). Anders droogt de lak uit.
lakschade kunnen veroorzaken. op warme oppervlakken. Poetsen is alleen nodig als de laklaag
mat geworden is of aanslag vertoont.
Reinig de motorruimte niet met een
stoomcleaner of hogedrukreiniger.
282 Verzorging van de auto
Autopolish met siliconen vormt een IJs, verontreiniging en continu vegen Lakschade
vuilwerende laag, waardoor in de was op droge ruiten beschadigen of
zetten overbodig is. vernietigen zelfs de wisserbladen. Geringe lakschade voordat er roest‐
vorming optreedt met een lakstift
Kunststof carrosseriedelen mogen herstellen. Grotere lakschade of
Zonnedak
niet met autowas of poetsmiddelen roestvorming door een werkplaats
worden behandeld. Voor het reinigen nooit oplos- of laten herstellen.
schuurmiddelen, brandstoffen,
Ruiten en ruitenwisserbladen agressieve middelen (bijv. lakreini‐ Bodemplaat
Een zachte, pluisvrije doek of een gers, acetonhoudende oplossingen
enz.), zuurhoudende of sterk alka‐ Sommige delen van de bodemplaat
zeemleer en een ruitenreiniger en zijn voorzien van een beschermende
insectenverwijderaar gebruiken. lische middelen dan wel schuurspon‐
zen gebruiken. Geen was of poets‐ pvc-laag, terwijl er op andere delen
Wrijf bij het reinigen van de achterruit middelen op het zonnedak aanbren‐ een duurzame beschermende
van de binnenkant altijd parallel aan gen. waslaag is aangebracht.
het verwarmingselement om schade De bodemplaat na het schoonspuiten
te voorkomen. Velgen en banden controleren en zo nodig een nieuwe
Om handmatig ijs te verwijderen, een waslaag laten aanbrengen.
Niet schoonmaken met hogedrukrei‐
ijskrabber met een scherpe rand Bitumineuze/rubber materialen
nigers.
gebruiken. IJskrabber stevig tegen de kunnen de pvc-laag aantasten. Werk‐
ruit drukken, zodat er geen vuil onder Velgen met een pH-neutrale velgen‐
reiniger reinigen. zaamheden aan de bodemplaat door
de krabber kan komen en er geen een werkplaats laten uitvoeren.
krassen op de ruit worden gemaakt. Velgen zijn gelakt en kunnen met
dezelfde middelen worden behandeld De bodemplaat vóór en ná de winter
Verwijder achtergebleven vuil van schoonspuiten en daarna de
wisserbladen die strepen op de ruit als de carrosserie.
beschermende waslaag laten contro‐
veroorzaken, met een zachte doek en leren.
ruitenreiniger. Zorg dat u ook achter‐
gebleven was, insecten en dergelijke Trekhaak
van de ruit verwijdert.
Kogelstang niet met een stoom- of
hogedrukreiniger reinigen.
Verzorging van de auto 283
Ventilatieklep lichtgekleurde bekleding. Reinig
verwijderbare vlekken en verkleurin‐
Reinig het afschermsysteem in de gen zo spoedig mogelijk.
voorbumper om een goede werking
te behouden. Veiligheidsgordels met lauw water of
een interieurreiniger schoonmaken.

Verzorging interieur Voorzichtig


Interieur en bekleding Klittenbandsluitingen sluiten
Interieur van de auto inclusief instru‐ omdat geopende klittenbandslui‐
mentenpaneel en bekleding alleen tingen schade aan de stoelbekle‐
met een droge doek of interieurreini‐ ding kunnen toebrengen.
ger schoonmaken. Hetzelfde geldt voor kledingstuk‐
Reinig de lederen bekleding met ken met scherpe voorwerpen
zuiver water en een zachte doek. zoals ritssluitingen, riemen of spij‐
Gebruik een reinigingsmiddel voor kerbroeken met metalen accen‐
leder als de bekleding erg vuil is. ten.
Instrumentengroep en de displays
alleen met een zachte, vochtige doek Kunststof en rubber onderdelen
reinigen. Gebruik zo nodig water en Kunststof en rubberen onderdelen
milde zeep. mogen met dezelfde middelen
Stoffen bekleding met een stofzuiger worden gereinigd als de carrosserie.
en een borstel reinigen. Vlekken met Zo nodig een interieurreiniger gebrui‐
een bekledingreiniger verwijderen. ken. Geen andere middelen gebrui‐
Het weefsel van de stof is wellicht niet ken. Vooral geen oplosmiddelen of
kleurvast. Dit kan zichtbare verkleu‐ brandstof. Niet schoonmaken met
ringen veroorzaken, met name op hogedrukreinigers.
284 Service en onderhoud

Service en Algemene informatie Andorra, België, Bosnië-Herzego‐


vina, Bulgarije, Cyprus, Denemarken,
onderhoud Service-informatie Duitsland, Estland, Finland, Frankrijk,
Griekenland, Groenland, Groot-Brit‐
Het is voor de bedrijfs- en verkeers‐ tannië, Hongarije, Ierland, IJsland,
veiligheid en voor het behoud van de Italië, Kroatië, Letland, Liechtenstein,
Algemene informatie .................. 284 waarde van uw auto belangrijk dat Litouwen, Luxemburg, Macedonië,
Service-informatie ................... 284 alle servicewerkzaamheden met de Malta, Monaco, Montenegro, Neder‐
Aanbevolen vloeistoffen, smeer‐ voorgeschreven intervallen worden land, Noorwegen, Oostenrijk, Polen,
middelen en onderdelen ............ 285 uitgevoerd. Portugal, Roemenië, San Marino,
Aanbevolen vloeistoffen en Neem voor het gedetailleerde, bijge‐ Servië, Slovenië, Slowakije, Spanje,
smeermiddelen ....................... 285 werkte onderhoudsschema contact Tsjechische Republiek, Zweden,
op met uw werkplaats. Zwitserland.
Service-display 3 110. Service-display 3 110.

Europese service-intervallen Internationale service-intervallen


Aan de auto moet om de 30.000 km Aan de auto moet om de 15.000 km
onderhoud gepleegd worden, of na onderhoud gepleegd worden, of na
één jaar, wat het eerst voorkomt, één jaar, wat het eerst voorkomt,
tenzij anders vermeld op het service- tenzij anders vermeld op het service-
display. display.
Bij een zwaardere belasting, bijv. bij Er is sprake van zware bedrijfsom‐
taxi's en politievoertuigen, geldt standigheden als een of meer van de
wellicht een korter onderhoudsinter‐ volgende situaties vaak voorkomt-/
val. en: Koude starts, vaak stoppen en
De Europese service-intervallen optrekken, rijden met een aanhanger,
gelden voor de volgende landen: rijden in de bergen, rijden op slechte
en rulle wegdekken, ernstige lucht‐
vervuiling, zand en veel stof in de
Service en onderhoud 285
lucht, rijden op grote hoogtes en
aanzienlijke temperatuurwisselingen.
Service-interval met resterende Aanbevolen
levensduur van motorolie
In deze zware omstandigheden vloeistoffen,
moeten bepaalde onderhoudswerk‐ Het service-interval is gebaseerd op
diverse parameters afhankelijk van
smeermiddelen en
zaamheden wellicht vaker dan met
het reguliere service-interval worden het gebruik. onderdelen
verricht. Het service-display meldt wanneer de
motorolie moet worden ververst. Aanbevolen vloeistoffen en
De internationale service-intervallen
zijn geldig in de landen die niet tot de Service-display 3 110. smeermiddelen
groep behoren waarvoor de Euro‐ Gebruik alleen producten die voldoen
pese service-intervallen werden aan de aanbevolen specificaties.
opgesteld.
Service-display 3 110. 9 Waarschuwing
Registraties Bedrijfsvloeistoffen zijn gevaarlijk
en mogelijk giftig. Voorzichtig
Uitgevoerde service wordt geregi‐ hanteren. Informatie op de verpak‐
streerd op de daarvoor bestemde king in acht nemen.
plaatsen in het service- en garantie‐
boekje. De datum en afgelezen kilo‐
meterstand worden bevestigd met
Motorolie
stempel en handtekening van de Motorolie wordt ingedeeld op basis
uitvoerende werkplaats. van kwaliteit en viscositeit. Bij de
Zorg ervoor dat het service- en garan‐ keuze van motorolie is kwaliteit
tieboekje correct wordt ingevuld, belangrijker dan viscositeit. Door de
omdat een sluitend bewijs van oliekwaliteit blijft o.a. de motor
service essentieel is bij aanspraken schoon, is de slijtage minimaal en
op garantie of goodwill en tevens een veroudert de olie minder snel. De
pluspunt is bij verkoop van de auto.
286 Service en onderhoud
viscositeit geeft informatie over de Kies de juiste motorolie op basis van Koelvloeistof en antivries
dikte van de olie bij diverse zijn kwaliteit en de minimale omge‐
temperaturen. vingstemperatuur 3 290. Gebruik uitsluitend Long Life koel‐
vloeistof/antivries (LLC) op basis van
Dexos is de nieuwste motoroliekwali‐ organisch zuur, die voor de auto is
Extra motorolieadditieven
teit die optimale bescherming biedt goedgekeurd. De hulp van een werk‐
voor benzine- en dieselmotoren. Als Het gebruik van extra motorolieaddi‐
tieven kan schade tot gevolg hebben plaats inroepen.
deze niet verkrijgbaar is, gebruikt u
motoroliën van een van de andere en de garantie ongeldig maken. Het systeem is af fabriek afgevuld
vermelde kwaliteiten. Aanbevelingen met koelvloeistof voor optimale corro‐
Viscositeitswaarden motorolie siebescherming en vorstbescher‐
voor benzinemotoren zijn ook geldig
De SAE-viscositeitswaarde geeft ming tot een temperatuur van ca.
voor motoren met de brandstoffen
informatie over de dikte van de olie. –28 °C. In noordelijke landen met
Compressed Natural Gas (CNG),
Liquified Petroleum Gas (LPG) en Multigrade-olie wordt geklasseerd extreem lage temperaturen biedt de
Ethanol (E85). door twee cijfers, bijv. SAE 5W-30. af fabriek bijgevulde koelvloeistof
Het eerste cijfer, gevolgd door een W, vorstbescherming tot ca. –37 °C.
Kies de juiste motorolie op basis van Deze concentratie dient het gehele
geeft de viscositeit bij lage tempera‐
zijn kwaliteit en de minimale omge‐ jaar in stand te worden gehouden.
turen, het tweede cijfer de viscositeit
vingstemperatuur 3 290. Extra koelvloeistofadditieven die
bij hoge temperaturen aan.
Selecteer de juiste viscositeitswaarde bedoeld zijn om extra corrosiebesten‐
Motorolie bijvullen
op basis van de minimale omgevings‐ digheid te bieden of om kleine lekken
Motoroliesoorten van verschillende
temperatuur 3 290. te dichten kunnen functiestoringen
fabrikanten en merken kunnen
veroorzaken. Aansprakelijkheid voor
worden gemengd zolang ze voldoen Alle aanbevolen viscositeitswaarden eventuele gevolgen van het gebruik
aan de vereiste motoroliekwaliteit en zijn geschikt voor hogere omgevings‐ van extra koelvloeistofadditieven
-viscositeit. temperaturen. wordt niet aanvaard.
Het gebruik van motorolie met alleen
ACEA A1/B1 of alleen A5/B5-kwaliteit
is verboden, omdat deze in bepaalde
omstandigheden langdurige motor‐
schade kan veroorzaken.
Service en onderhoud 287
Sproeiervloeistof
Gebruik uitsluitend voor de auto
goedgekeurde sproeiervloeistof om
schade aan wisserbladen, lakwerk,
kunststof en rubberen onderdelen te
voorkomen. De hulp van een werk‐
plaats inroepen.
Rem- en koppelingsvloeistof
Remvloeistof absorbeert na verloop
van tijd vocht waardoor de remmen
minder efficiënt werken. De remvloei‐
stof moet daarom na het aangegeven
interval worden ververst.
288 Technische gegevens

Technische Voertuigidentificatie Typeplaatje


gegevens Voertuigidentificatienum‐
mer
Voertuigidentificatie ................... 288
Voertuigidentificatienummer .... 288
Typeplaatje .............................. 288
Motor-ID .................................. 289
Autogegevens ............................ 290
Aanbevolen vloeistoffen en
smeermiddelen ....................... 290
Motorgegevens ........................ 293
Prestaties ................................ 295 Het typeplaatje is aangebracht in de
Voertuiggewicht ....................... 297 linker of rechter portieropening.
Afmetingen auto ...................... 298
Inhouden ................................. 300
Bandenspanningswaarden ...... 301 Het voertuigidentificatienummer kan
op het typeplaatje staan en is boven‐
dien in de bodemplaat onder de vloer‐
bedekking, onder een afdekking
geslagen.
Het voertuigidentificatienummer kan
op het instrumentenpaneel zijn
geperst, zichtbaar door de voorruit, of
in de motorruimte op het rechter
carrosseriepaneel.
Technische gegevens 289
Gegevens op het typeplaatje: caties in de voertuigdocumenten
1 : fabrikant prevaleren altijd boven die in deze
2 : typegoedkeuringsnummer handleiding.
3 : voertuigidentificatienummer
4 : toegelaten totaal voertuiggewicht Motor-ID
in kg
De tabellen met technische gegevens
5 : toegelaten totaal treingewicht
bevatten de code van de motor-ID.
in kg
Motorgegevens 3 293.
6 : maximale toegelaten belading
van de vooras in kg Voor het bepalen van de betreffende
7 : maximale toegelaten belading motor kunt u de EEG-conformiteits‐
van de achteras in kg verklaring die bij uw auto is geleverd,
8 : gegevens die specifiek zijn voor of andere landelijke registratiedocu‐
de auto of voor het land waarin de menten raadplegen.
auto wordt gebruikt
De som van de voor- en achterasbe‐
lasting mag niet groter zijn dan het
maximale totaalgewicht van de auto.
Indien bijv. de vooras maximaal wordt
belast, mag de achteras slechts met
een gewicht worden belast dat gelijk
is aan het maximaal toelaatbare
totaalgewicht verminderd met de
voorasbelasting.
Deze technische gegevens zijn
samengesteld volgens EU-normen.
Wijzigingen voorbehouden. Specifi‐
290 Technische gegevens

Autogegevens
Aanbevolen vloeistoffen en smeermiddelen
Europees serviceschema
Vereiste motoroliekwaliteit
Alle Europese landen met Europees onderhoudsinterval 3 284
Motoroliekwaliteit Benzinemotoren Dieselmotoren
(met inbegrip van CNG, LPG, E85)
dexos 1 – –
dexos 2 ✔ ✔

Wanneer er geen dexos-kwaliteit beschikbaar is, kunt u één keer tussen de verversingsbeurten door max. één liter motor‐
olie van de kwaliteit ACEA C3 gebruiken.
Viscositeitswaarden motorolie
Alle Europese landen met Europees onderhoudsinterval 3 284
Omgevingstemperatuur Benzine- en dieselmotoren
tot –25 °C SAE 5W-30 of SAE 5W-40
lager dan –25 °C SAE 0W-30 of SAE 0W-40
Technische gegevens 291
Internationaal serviceschema
Vereiste motoroliekwaliteit
Alle landen met internationaal onderhoudsinterval 3 284
Motoroliekwaliteit Benzinemotoren Dieselmotoren
(met inbegrip van CNG, LPG, E85)
dexos 1 (indien verkrijgbaar) ✔ –
dexos 2 ✔ ✔

Wanneer er geen dexos-kwaliteit beschikbaar is, kunt u de onderstaande oliekwaliteiten gebruiken:


Alle landen met internationaal onderhoudsinterval 3 284
Motoroliekwaliteit Benzinemotoren Dieselmotoren
(met inbegrip van CNG, LPG, E85)
GM-LL-A-025 ✔ –
GM-LL-B-025 – ✔

Alle landen met internationaal onderhoudsinterval 3 284


Motoroliekwaliteit Benzinemotoren Dieselmotoren
(met inbegrip van CNG, LPG, E85)
ACEA A3/B3 ✔ –
ACEA A3/B4 ✔ ✔
ACEA-C3 ✔ ✔
292 Technische gegevens
Alle landen met internationaal onderhoudsinterval 3 284
API SM ✔ –
API SN ‘Resource Conserving’ ✔ –

Viscositeitswaarden motorolie
Alle landen met internationaal onderhoudsinterval 3 284
Omgevingstemperatuur Benzine- en dieselmotoren
tot –25 °C SAE 5W-30 of SAE 5W-40
lager dan –25 °C SAE 0W-30 of SAE 0W-40
tot –20 °C SAE 10W-301) of SAE 10W-401)
1) Toegestaan, maar gebruik van SAE 5W-30 of SAE 5W-40 van dexos-kwaliteit wordt aanbevolen.
Technische gegevens 293

Motorgegevens
Motoraanduiding B10XFL B14XE B14XFL B14XFT B16SHT
Verkoopaanduiding 1.0 1.4 1.4 1.4 1.6
Productiecode B10XFT B14XE B14XFT B14XFT B16SHT
Cilinderinhoud [cm3] 999 1399 1399 1399 1598
Motorvermogen [kW] 77 74 92 110 147
bij 1/min 4500-6000 6000 4000-5600 5000-5600 5500
Koppel [Nm] 170 130 245/2302) 245/2302) 280
bij 1/min 1800-4300 4300 2000-3500 2000-4000 1650-5000
Brandstofsoort Benzine Benzine Benzine Benzine Benzine
Octaangetal RON3)
aanbevolen 95 95 95 95 98
mogelijk 98 98 98 98 95
mogelijk 91 91 91 91 91
Bijkomende brandstofsoort – – – – –
2) Met stop-startsysteem.
3) Eventuele andere informatie op een label op de tankklep heeft altijd prioriteit boven de motorspecifieke vereisten.
294 Technische gegevens
Motoraanduiding B16DTC B16DTE B16DTU B16DTR B16DTH
Verkoopaanduiding 1.6 1.6 1.6 1.6 1.6
Productiecode B16DTE B16DTE B16DTU B16DTR B16DTH
Cilinderinhoud [cm3] 1598 1598 1598 1598 1598
Motorvermogen [kW] 70 81 81 118 100
bij 1/min 3500 3500 3500 4000 3500-4000
Koppel [Nm] 280 300 300 350 320
bij 1/min 1500-1750 1750-2000 1750-2000 1500-2250 2000-2250
Brandstofsoort Diesel Diesel Diesel Diesel Diesel
Technische gegevens 295

Prestaties
5-deurs hatchback
Motor B10XFL B14XE B14XFL B14XFT B16SHT
Topsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 195 185 205 215 235
Geautomatiseerde versnellingsbak 200 – – – –
Automatische versnellingsbak – – – 210 –

Motor B16DTC B16DTE B16DTU B16DTH B16DTR


Topsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 185 195 200 205 220
Geautomatiseerde versnellingsbak – – – – –
Automatische versnellingsbak – – – 200 –

Sports Tourer
Motor B10XFL B14XE B14XFL B14XFT B16SHT
Topsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 195 185 205 215 235
Geautomatiseerde versnellingsbak 200 – – – –
Automatische versnellingsbak – – – 210 –
296 Technische gegevens
Motor B16DTC B16DTE B16DTU B16DTH B16DTR
Topsnelheid [km/u]
Handgeschakelde versnellingsbak 185 195 195 205 220
Geautomatiseerde versnellingsbak – – – – –
Automatische versnellingsbak – – – 200 –
Technische gegevens 297

Voertuiggewicht
Rijklaar gewicht, basisuitvoering zonder enige opties
5-deurs hatchback Motor Handmatig Handgeschakelde versnellingsbak Automatisch
uitzending geautomatiseerd uitzending
zonder/met B10XFL 1263/1273 1263/1273 –
airconditioning B14XE 1234/1244 – –
[kg] B14XFL 1268/1278 – –
B14XFT 1268/1278 – –/1308
B16SHT –/1350 – –
B16DTC 1335/1345 – –
B16DTE 1350/1360 – –
B16DTU 1335/1345 – –
B16DTH 1350/1360 – 1354/1364
B16DTR 1396/1406 – –

Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.


Beladingsinformatie 3 91.
298 Technische gegevens
Rijklaar gewicht, basisuitvoering zonder enige opties
Sports Tourer Motor Handgeschakelde Geautomatiseerde Automatische versnellings‐
versnellingsbak versnellingsbak bak
met/zonder airconditioning B10XFL 1278/1288 1278/1288 –
[kg] B14XE 1263/1273 – –
B14XFL –/1322 – –
B14XFT 1312/1322 – 1340/1350
B16SHT –/1393 – –
B16DTC 1378/1388 – –
B16DTE 1393/1403 – –
B16DTU 1393/1403 – –
B16DTH 1393/1403 – 1415/1425
B16DTR 1425/1435 – –

Extra uitrusting en accessoires verhogen het leeggewicht.


Beladingsinformatie 3 91.
Afmetingen auto
5-deurs hatchback Sports Tourer
Lengte [mm] 4370 4702
Breedte zonder buitenspiegels [mm] 1809 1809
Breedte met twee buitenspiegels [mm] 2042 2042
Technische gegevens 299
5-deurs hatchback Sports Tourer
Hoogte (zonder antenne) [mm] 1437-1531 1452-1580
Lengte vloer bagageruimte [mm] 828 1065
Lengte van bagageruimte met neergeklapte achterbank [mm] 1575 1872
Breedte bagageruimte [mm] 1001 1050
Hoogte bagageruimte [mm] 588 399
Wielbasis [mm] 2662 2662
Diameter draaicirkel [m] 11,05-11,44 11,05-11,44
300 Technische gegevens

Inhouden
Motorolie
Motor B10XFL B14XFL, B16DTU B16DTC, B16SHT
B14XFT, B16DTE,
B14XE B16DTH,
B16DTR
inclusief filter [l] 4,0 4,0 4,5 5,0 5,5
tussen MIN en MAX [l] 1,0 1,0 1,0 1,0 1,0

Brandstoftank
Benzine/diesel, tankinhoud [I] 48
Technische gegevens 301

Bandenspanningswaarden
Comfort bij max. Bij maximale belading
5-deurs hatchback 3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
B10XFL, 195/65 R15, 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B14XE 225/45 R17
205/55 R16 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B14XFL 195/65 R15, 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
225/45 R17,
225/40 R18
205/55 R16 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B14XFT 195/65 R15, 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
225/45 R17,
215/55 R16,
215/50 R17,
225/40 R18
205/55 R16 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
302 Technische gegevens
Comfort bij max. Bij maximale belading
5-deurs hatchback 3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
B16DTE 195/65 R15, 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
225/45 R17,
225/40 R18
205/55 R16 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B16DTH 225/45 R17, 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
225/40 R18
205/55 R16 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B16DTR, 225/45 R17 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B16SHT 225/40 R18 260/2,6 (38) 240/2,4 (35) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 290/2,9 (42)
205/55 R16 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B16DTC, 195/65 R15, 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B16DTU 225/45 R17
205/55 R16 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
Alle Compact reservewiel 420/4,2 (60) 420/4,2 (60) – – 420/4,2 (60) 420/4,2 (60)
115/70 R16
Technische gegevens 303
Comfort bij max. Bij maximale belading
Sports Tourer 3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
B10XFL, 195/65 R15, 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B14XE 225/45 R17
205/55 R16 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B14XFL 195/65 R15, 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
225/45 R17,
225/40 R18
205/55 R16 220/2,2 (32) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B14XFT 195/65 R15, 250/2,5 (36) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
225/45 R17,
225/40 R18
205/55 R16 250/2,5 (36) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B16DTE 195/65 R15, 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
225/45 R17,
225/40 R18
205/55 R16 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
304 Technische gegevens
Comfort bij max. Bij maximale belading
Sports Tourer 3 inzittenden ECO bij max. 3 inzittenden
Motor Banden voor achter voor achter voor achter
[kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar] [kPa/bar]
([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi]) ([psi])
B16DTH 225/45 R17, 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
225/40 R18
205/55 R16 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B16DTR, 225/45 R17 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 290/2,9 (42)
B16SHT 225/40 R18 260/2,6 (38) 240/2,4 (35) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 300/3,0 (43)
205/55 R16 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 290/2,9 (42)
B16DTC, 195/65 R15, 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 270/2,7 (39) 270/2,7 (39) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
B16DTU 225/45 R17
205/55 R16 240/2,4 (35) 220/2,2 (32) 300/3,0 (43) 300/3,0 (43) 250/2,5 (36) 270/2,7 (39)
Alle Compact reservewiel 420/4,2 (60) 420/4,2 (60) – – 420/4,2 (60) 420/4,2 (60)
115/70 R16
Klantinformatie 305

Klantinformatie Klantinformatie
Conformiteitsverklaring
Klantinformatie ........................... 305 Radiozendsystemen
Conformiteitsverklaring ............ 305
Reparatie ongevalschade ........ 307 Deze auto heeft systemen die radio‐
Erkenning van software ........... 307 golven conform Richtlijn 1999/5/EC of
Gedeponeerde 2014/53/EU verzenden en/of ontvan‐
handelsmerken ....................... 310 gen. Deze systemen voldoen aan de
essentiële vereisten en alle andere
Registratie van voertuigdata en relevante bepalingen van Richtlijn
privacy ....................................... 311 1999/5/EC of 2014/53/EU. Exempla‐
Event Data Recorders (EDR) . . 311 ren van de originele Conformiteitsver‐
Radiofrequentie-identificatie klaringen vindt u op onze website.
(RFID) ..................................... 312
306 Klantinformatie
Krik
Klantinformatie 307
Vertaling van de oorspronkelijke Ondergetekende is bevoegd tot het licenties m.b.t. libcurl en unzip. Ga
conformiteitsverklaring samenstellen van de technische voor andere software van derden
Conformiteitsverklaring conform EG- documentatie. naar http://www.lg.com/global/
richtlijn 2006/42/EC Rüsselsheim, 27 november 2015 support/opensource/index.
Bij deze verklaren wij dat het product: was getekend U vindt de vertaalde tekst onder de
Productaanduiding: Krik originele tekst.
André-Alexander Konter
Type/GM onderdeelnummer: Engineering Group Manager Tyre libcurl
13512620 and Wheel Systems
Copyright and permission notice
voldoet aan de bepalingen van richt‐ Adam Opel AG
lijn 2006/42/EC. Copyright (c) 1996 - 2010, Daniel
D-65423 Rüsselsheim Stenberg, <daniel@haxx.se>.
Gehanteerde technische normen:
All rights reserved.
GMN9737 : krikken Reparatie ongevalschade
GM 14337 : standaarduitrusting Permission to use, copy, modify, and
krik - hardwaretests distribute this software for any
Lakdikte purpose with or without fee is hereby
GMN5127 : voertuigintegriteit -
takelen en opkrik‐ Afhankelijk van productietechnieken granted, provided that the above
ken bij onderhouds‐ kan de dikte van de laklaag variëren copyright notice and this permission
station tussen 50 en 400 µm. notice appear in all copies.
GMW15005 : standaarduitrusting Een verschil in de lakdikte is daarom The software is provided "as is",
krik en reserve‐ geen aanwijzing voor een reparatie without warranty of any kind, express
band, boordtest na een ongeval. or implied, including but not limited to
ISO TS 16949 : kwaliteitsborgings‐ the warranties of merchantability,
systemen fitness for a particular purpose and
Erkenning van software noninfringement of third party rights.
Bepaalde OnStar-componenten In no event shall the authors or copy‐
bevatten software van libcurl en unzip right holders be liable for any claim,
en andere software van derden. Hier‐ damages or other liability, whether in
onder vindt u de kennisgevingen en
308 Klantinformatie
an action of contract, tort or other‐ Heath, Jonathan Hudson, Paul 2. Redistributions in binary form
wise, arising from, out of or in connec‐ Kienitz, David Kirschbaum, Johnny (compiled executables) must
tion with the software or the use or Lee, Onno van der Linden, Igor reproduce the above copyright
other dealings in the software. Mandrichenko, Steve P. Miller, Sergio notice, definition, disclaimer, and
Except as contained in this notice, the Monesi, Keith Owens, George this list of conditions in documen‐
name of a copyright holder shall not Petrov, Greg Roelofs, Kai Uwe tation and/or other materials
be used in advertising or otherwise to Rommel, Steve Salisbury, Dave provided with the distribution. The
promote the sale, use or other Smith, Steven M. Schweda, Christian sole exception to this condition is
dealings in this Software without prior Spieler, Cosmin Truta, Antoine redistribution of a standard
written authorization of the copyright Verheijen, Paul von Behren, Rich UnZipSFX binary (including
holder. Wales, Mike White. SFXWiz) as part of a self-extrac‐
This software is provided “as is,” ting archive; that is permitted
unzip without warranty of any kind, express without inclusion of this license,
or implied. In no event shall Info-ZIP as long as the normal SFX banner
This is version 2005-Feb-10 of the has not been removed from the
Info-ZIP copyright and license. The or its contributors be held liable for
any direct, indirect, incidental, special binary or disabled.
definitive version of this document
should be available at ftp://ftp.info- or consequential damages arising out 3. Altered versions--including, but
zip.org/pub/infozip/license.html inde‐ of the use of or inability to use this not limited to, ports to new opera‐
finitely. software. ting systems, existing ports with
Permission is granted to anyone to new graphical interfaces, and
Copyright (c) 1990-2005 Info-ZIP. All dynamic, shared, or static library
rights reserved. use this software for any purpose,
including commercial applications, versions--must be plainly marked
For the purposes of this copyright and and to alter it and redistribute it freely, as such and must not be misre‐
license, “Info-ZIP” is defined as the subject to the following restrictions: presented as being the original
following set of individuals: source. Such altered versions
1. Redistributions of source code also must not be misrepresented
Mark Adler, John Bush, Karl Davis, must retain the above copyright
Harald Denker, Jean-Michel Dubois, as being Info-ZIP releases--inclu‐
notice, definition, disclaimer, and ding, but not limited to, labeling of
Jean-loup Gailly, Hunter Goatley, Ed this list of conditions.
Gordon, Ian Gorman, Chris Herborth, the altered versions with the
Dirk Haase, Greg Hartwig, Robert names “Info-ZIP” (or any variation
Klantinformatie 309
thereof, including, but not limited Deze software wordt "as is" verstrekt, unzip
to, different capitalizations), zonder enige vorm van garantie,
“Pocket UnZip,” “WiZ” or “MacZip” uitdrukkelijk of impliciet, inclusief Dit is versie 2005-Feb-10 van de Info-
without the explicit permission of maar niet beperkt tot de garanties ZIP copyright- en licentievoorwaar‐
Info-ZIP. Such altered versions m.b.t. verhandelbaarheid, geschikt‐ den. De definitieve versie van dit
are further prohibited from misre‐ heid voor een bepaald doel en geen document treft u voor onbepaalde tijd
presentative use of the Zip-Bugs inbreuk op rechten van derden. De aan op ftp://ftp.info-zip.org/pub/info‐
or Info-ZIP e-mail addresses or of auteurs of de houders van het zip/license.html.
the Info-ZIP URL(s). auteursrecht zijn in geen geval Copyright (c) 1990-2005 Info-ZIP.
4. Info-ZIP retains the right to use aansprakelijk voor een claim, scha‐ Alle rechten voorbehouden.
the names “Info-ZIP,” “Zip,” declaim of andere aanspraken inzake Voor de toepassing van deze
“UnZip,” “UnZipSFX,” “WiZ,” een verbintenis, onrechtmatige daad auteursrecht- en licentievoorwaarden
“Pocket UnZip,” “Pocket Zip,” and of anderszins als gevolg van of in wordt "Info-ZIP" gedefinieerd als de
“MacZip” for its own source and verband met de software of het volgende groep individuen:
binary releases. gebruik of andere aspecten in de soft‐
ware. Mark Adler, John Bush, Karl Davis,
Harald Denker, Jean-Michel Dubois,
libcurl Behalve zoals vastgesteld in deze Jean-loup Gailly, Hunter Goatley, Ed
Auteursrecht en toestemming voorwaarden zal de naam van een Gordon, Ian Gorman, Chris Herborth,
auteursrechthebbende niet in adver‐ Dirk Haase, Greg Hartwig, Robert
Copyright (c) 1996 - 2010, Daniel tenties of op andere manieren
Stenberg, <daniel@haxx.se>. Heath, Jonathan Hudson, Paul
worden gebruikt om de verkoop, het Kienitz, David Kirschbaum, Johnny
Alle rechten voorbehouden. gebruik of andere handelingen in Lee, Onno van der Linden, Igor
Hierbij wordt toestemming verleend deze Software te bevorderen, zonder Mandrichenko, Steve P. Miller, Sergio
om deze software voor enig doel, al voorafgaande schriftelijke toestem‐ Monesi, Keith Owens, George
dan niet tegen een vergoeding, te ming van de copyrighthouder. Petrov, Greg Roelofs, Kai Uwe
gebruiken, te wijzigen en te distribu‐ Rommel, Steve Salisbury, Dave
eren, op voorwaarde dat boven‐ Smith, Steven M. Schweda, Christian
staande vermelding van het auteurs‐ Spieler, Cosmin Truta, Antoine
recht in alle exemplaren is opgeno‐ Verheijen, Paul von Behren, Rich
men. Wales, Mike White.
310 Klantinformatie
Deze software wordt "as is" verstrekt, meegeleverd. De enige uitzonde‐ maar niet beperkt tot verschil‐
zonder enige vorm van garantie, ring op deze voorwaarde is lende uitvoeringen van de hoofd‐
uitdrukkelijk of impliciet. Info-ZIP en herdistributie van een standaard letters en kleine letters), "Pocket
zijn medewerkers zullen in geen binair bestand UnZipSFX (inclu‐ UnZip", "WiZ" of "MacZip", zonder
geval aansprakelijk worden gesteld sief SFXWiz), als onderdeel van de uitdrukkelijke toestemming van
voor enige directe, indirecte, inciden‐ een zelfuitpakkend archiefbe‐ Info-ZIP. In dergelijke gewijzigde
tele of speciale schade of gevolg‐ stand; dit is toegestaan zonder versies is het daarnaast verboden
schade, voortkomend uit het gebruik opname van deze licentie, op om een onjuiste voorstelling van
van deze software of het niet in staat voorwaarde dat de normale SFX- zaken te geven als gevolg van het
zijn om deze software te gebruiken. banner niet uit het binaire bestand gebruik van de e-mailadressen
Aan iedereen wordt toestemming is verwijderd of dat deze uitge‐ van Zip-Bugs of Info-ZIP of de
verleend om deze software voor enig schakeld. URL('s) van Info-ZIP.
doel te gebruiken, inclusief commer‐ 3. Gewijzigde versies, met inbegrip 4. Info-ZIP behoudt het recht om de
ciële toepassingen, en om het te wijzi‐ van maar niet beperkt tot poorten namen “Info-ZIP,” “Zip,” “UnZip,”
gen en gratis te distribueren, behou‐ naar nieuwe besturingssystemen, “UnZipSFX,” “WiZ,” “Pocket
dens de volgende beperkingen: bestaande poorten met nieuwe UnZip,” “Pocket Zip” en “MacZip”
1. Bij verspreiding van de broncode grafische interfaces en dynami‐ te gebruiken voor zijn eigen bron‐
moeten bovenstaande copyright‐ sche, gedeelde of statische versies en binaire versies.
verklaring, definitie, disclaimer en versies van bibliotheken, moeten
duidelijk als zodanig herkenbaar
deze lijst met voorwaarden steeds
zijn en mogen niet verkeerd
Gedeponeerde
worden opgenomen.
worden geïnterpreteerd als zijnde handelsmerken
2. Bij herdistributie in binaire vorm de originele bron. Dergelijke Apple Inc.
(gecompileerde uitvoerbare gewijzigde versies mogen niet Apple CarPlay™ is een handelsmerk
bestanden) moet de boven‐ verkeerd worden geïnterpreteerd van Apple Inc.
staande copyrightverklaring, defi‐ als informatie-ZIP-versies, met
nitie, disclaimer en deze lijst met App Store® is een gedeponeerd
inbegrip van maar niet beperkt tot
voorwaarden worden opgenomen handelsmerk van Apple Inc.
het labelen van de gewijzigde
in de documentatie en/of in versie met de naam "info-ZIP" (of
andere materialen die worden een variant daarvan, inclusief
Klantinformatie 311
iPhone®, iPod® en Siri® zijn gedepo‐
neerde handelsmerken van Apple
Registratie van ● reacties van de auto in bepaalde
rijsituaties (bijv. afgaan van
Inc. voertuigdata en privacy airbag, activering van stabiliteits‐
regeling)
Aupeo! GmbH Event Data Recorders
AUPEO® is een gedeponeerd ● omgevingsomstandigheden
handelsmerk van Aupeo! GmbH. (EDR) (bijv. temperatuur)
Bluetooth SIG, Inc. Gegevensopslagmodules in de Deze gegevens zijn uitsluitend tech‐
Bluetooth® is een gedeponeerd nisch en helpen fouten identificeren
auto en corrigeren alsook de functies van
handelsmerk van Bluetooth SIG, Inc.
Een groot aantal elektronische de auto optimaliseren.
EnGIS Technologies, Inc. componenten van uw auto bevat Bewegingsprofielen die op afgelegde
BringGo® is een gedeponeerd gegevensopslagmodules die tijdelijk routes duiden, kunnen niet met deze
handelsmerk van EnGIS Technolo‐ of permanent technische gegevens gegevens worden aangemaakt.
gies, Inc. over de staat van de auto, voorvallen
Als diensten worden gebruikt (bijv.
Google Inc. en fouten opslaan. In het algemeen
reparaties, serviceprocessen, garan‐
Android™ en Google Play™ Store documenteert deze technische infor‐
tiegevallen, kwaliteitsborging)
zijn handelsmerken van Google Inc. matie de staat van onderdelen,
kunnen medewerkers van het servi‐
modules, systemen of de omgeving:
Verband der Automobilindustrie e.V. cenetwerk (met inbegrip van de fabri‐
AdBlue® is een gedeponeerd ● bedrijfsomstandigheden van kant) deze technische informatie
handelsmerk van de VDA. systeemcomponenten (bijv. lezen in de gebeurtenis- en foutgege‐
vulniveaus) vensopslagmodules waarbij speciale
● statusberichten van de auto en diagnostische apparaten worden
de componenten ervan (bijv. gebruikt. Raadpleeg desgewenst
aantal wielomwentelingen / rota‐ deze werkplaatsen voor meer infor‐
tiesnelheid, afremming, dwars‐ matie. Na het corrigeren van een fout
acceleratie) worden de gegevens gewist uit de
● storingen en defecten in belang‐ foutopslagmodule of worden ze cons‐
rijke systeemcomponenten tant overschreven.
312 Klantinformatie
Bij het gebruik van deze auto kunnen Radiofrequentie-
er zich situaties voordoen waarin
deze technische gegevens in identificatie (RFID)
verband met andere informatie (o.a. RFID-technologie wordt in sommige
ongevalmelding, schade aan de auto, voertuigen gebruikt voor functies
getuigenverklaringen) met een zoals de controle van de banden‐
persoon kunnen worden geassoci‐ spanning en beveiliging van het
eerd - mogelijk met behulp van een ontstekingssysteem. Het wordt ook
expert. samen gebruikt met apparaten zoals
Extra functies die contractueel zijn radiogestuurde afstandsbedieningen
overeengekomen met de klant (bijv. voor het vergrendelen/ontgrendelen
locatie van auto in noodgevallen) van de deuren en starten en zenders
maken de overdracht van bepaalde in de auto voor het openen van gara‐
autogegevens uit de auto mogelijk. gedeuren. RFID-technologie in Opel-
voertuigen gebruikt geen persoonlijke
informatie, houdt ze niet bij of koppelt
deze niet aan andere Opel-systemen
die persoonlijke informatie bevatten.
Klantinformatie 313
314

Trefwoordenlijst A
Aan/Uit-knop............................... 164
Algemene richtlijnen voor het
rijden....................................... 163
Aanbevolen vloeistoffen en Andere auto slepen ................... 280
smeermiddelen .............. 285, 290 Antiblokkeersysteem ................. 182
Aanduidingen op banden .......... 261 Antiblokkeersysteem (ABS) ....... 114
Aanhangerstabilisatie ................ 232 Armsteun................................ 55, 57
Aanhanger trekken .................... 228 Armsteun met opbergruimte ........ 75
Accessoires en modificaties van Asbakken ................................... 103
auto ........................................ 234 Autogegevens............................ 290
Accu ........................................... 239 Automatische dimfunctie ............. 42
Achterlichten .............................. 245 Automatische verlichting ............ 140
Achterruitverwarming ................... 44 Automatische versnellingsbak ... 175
Achteruitkijkcamera ................... 216 Automatisch vergrendelen ........... 29
Achteruitrijlichten ....................... 147 Auto ontgrendelen ......................... 6
Actieve noodrem......................... 203 Auto slepen ................................ 279
Adaptieve cruise control..... 117, 192 Auto stallen................................. 234
Afmetingen auto ........................ 298 Autostop..................................... 168
Afslagverlichting......................... 141
Afstand tot voorligger................. 114
B
Airbag deactiveren ....................... 65 Bagageruimte ........................ 31, 76
Airbag-deactivering .................... 112 Bagageruimte-afdekking ............. 82
Airbag en gordelspanners ......... 112 Bandenreparatieset ................... 269
Airbaglabel.................................... 61 Bandenspanning ....................... 261
Airbagsysteem ............................. 61 Bandenspanningscontrolesys‐
Airconditioning ........................... 152 teem................................ 115, 263
Airconditioning regelmatig Bandenspanningswaarden ........ 301
aanzetten ............................... 161 Batterijspanning ......................... 127
Alarmknipperlichten ................... 145 Bedieningsorganen...................... 94
Algemene informatie .................. 228 Bekerhouders .............................. 74
Bekleding.................................... 283
315
Beladingsinformatie ..................... 91 D Elektronisch
Beslagen lampglazen ................ 147 Dagrijlicht ................................... 141 klimaatregelsysteem .............. 154
Bestuurdersondersteuningssys‐ Dagteller .................................... 108 Elektronisch sleutelsysteem......... 22
temen...................................... 188 Dak............................................... 45 Erkenning van software.............. 307
Beveiliging van de auto................ 36 Dakbelasting................................. 91 Event Data Recorders (EDR)..... 311
Binnenspiegels............................. 41 Dakdrager .................................... 91
Binnenverlichting ............... 148, 252 Diefstalalarmsysteem .................. 37
F
Blindehoeksysteem.................... 214 Dieselbrandstofsysteem FlexOrganizer .............................. 85
Bolle vorm .................................... 40 ontluchten .............................. 241 Frontaal airbagsysteem ............... 64
Boordgereedschap..................... 259 Dimlicht of grootlicht................... 139 Frontaanrijdingswaarschuwing... 200
Boordinformatie ......................... 126 Driepuntsgordel ........................... 59 G
Brandstof.................................... 225 Driver Information Center........... 118 Geautomatiseerde
Brandstofmeter .......................... 109 versnellingsbak....................... 179
Brandstofverbruik - CO2-uitstoot. 227 E
Elektriciteitsstekker..................... 101 Gebruik van deze handleiding ....... 3
Brandstof voor benzinemotoren 225 Gedeponeerde handelsmerken. . 310
Brandstof voor dieselmotoren . . . 225 Elektrisch bediende ruiten ........... 42
Elektrische aansluitingen ........... 100 Geluidssignalen ......................... 126
Buitenspiegels.............................. 40 Gereedschap ............................. 259
Buitentemperatuur ....................... 98 Elektrische handrem........... 113, 183
Elektrische handrem defect........ 113 Geurverspreider.......................... 101
Buitenverlichting......................... 139 Gevaar, Waarschuwing en
Elektrische stoelverstelling .......... 52
C Elektrische verstelling .................. 40 Voorzichtig ................................. 4
Centrale vergrendeling ................ 24 Elektrisch systeem...................... 252 Gevarendriehoek ......................... 89
Claxon ................................... 13, 95 Elektronische rijprogramma's ... Gloeilamp vervangen ................ 242
Conformiteitsverklaring............... 305 ........................................ 177, 181 Gordels......................................... 58
Contactslotstanden .................... 163 Elektronische stabiliteitsregeling Gordelverklikker ......................... 111
Controlelampen.................. 107, 111 en Traction Control-systeem... 114 Gordijnairbagsysteem .................. 65
Controle over de auto ................ 163 Elektronische stabiliteitsregeling Grootlicht ........................... 116, 140
Controles.................................... 235 (ESC)...................................... 186 Grootlichtassistentie................... 116
Cruise control .................... 116, 188 Elektronische
stabiliteitsregeling UIT............. 114
316
H K M
Halogeenkoplampen ................. 242 Katalysator ................................. 174 Massage....................................... 57
Handbediende ruiten ................... 42 Kentekenverlichting ................... 251 Meters......................................... 107
Handgeschakelde modus .......... 181 Keuzehendel ..................... 175, 179 Midlevel-display.......................... 118
Handgeschakelde Kilometerteller ............................ 108 Mistachterlicht .................... 116, 146
versnellingsbak ...................... 178 Kindersloten ................................. 30 Mistlamp .................................... 116
Handmatige dimfunctie ................ 41 Kinderveiligheids-systemen.......... 67 Mistlampen ................................ 244
Handmatige modus ................... 176 Klimaatregeling ............................ 15 Mistlampen voor ........................ 146
Handmatige stoelverstelling......... 50 Klimaatregelsystemen................ 151 Motorgegevens .......................... 293
Handrem............................. 182, 183 Klok............................................... 98 Motor-ID...................................... 289
Handschoenenkastje ................... 74 Koelvloeistof .............................. 237 Motorkap .................................... 235
Handzender ................................. 21 Koelvloeistof en antivries............ 285 Motorolie .................... 236, 285, 290
Hellingrem ................................. 185 Koelvloeistoftemperatuurmeter . 109 Motoroliedruk ............................. 115
Hoofdsteunen .............................. 47 Koplampinstelling in het Motor starten ............................. 166
Hoofdsteunverstelling .................... 8 buitenland .............................. 141
Hulpverwarming.......................... 159 Koplampverstelling .................... 141 N
Nieuwe auto inrijden .................. 163
I L
Inbouwposities kinderveilig‐ Laadsysteem ............................. 113 O
heidssystemen ......................... 70 Lane keep assist................ 114, 222 Obstakeldetectiesystemen......... 207
Indicatie afstand tot voorligger. . . 203 Led-koplampen........................... 141 Olie, motor.......................... 285, 290
Info-Display................................. 123 LED-koplampen.......................... 116 OnStar........................................ 134
Info-Displays............................... 118 Leeslampen ............................... 148 Ontlaadbeveiliging accu ............ 150
Inhouden ................................... 300 Lekke band................................. 272 Opbergruimte................................ 74
Inklapbare spiegels ..................... 40 Lichtschakelaar .......................... 139 Opbergruimte voor........................ 75
Inleiding ......................................... 3 Lichtsignaal ................................ 140 Opbergvakken.............................. 74
Instapverlichting ......................... 149 Luchtinlaat ................................. 160 Opgeslagen instellingen............... 24
Instrumentengroep .................... 104 Luchtroosters.............................. 159 Overzicht instrumentenpaneel ..... 10
Instrumentenverlichting ............. 252
Interieurverlichting...................... 147
317
P Richtingaanwijzers ..................... 146 Stoelverwarming
Parkeerhulp ............................... 207 Roetfilter..................................... 173 Stoelverwarming, achter........... 58
Parkeerlichten ............................ 147 Ruiten........................................... 42 Stoelverwarming, voor.............. 56
Parkeren .............................. 18, 171 Rijgedrag en aanhangertips ...... 228 Stop/Start-systeem..................... 168
Park pilot met ultrasoonsensoren 207 Rijregelsystemen........................ 185 Storing ............................... 177, 181
Pech........................................... 279 Rijverlichting ........................ 12, 116 Storingsindicatielamp ................ 113
Persoonlijke instellingen ............ 127 Stroomonderbreking .................. 177
Pollenfilter .................................. 160
S Sturen......................................... 163
Portieren....................................... 31 Schakelen................................... 114 Stuurbedieningsknoppen ............. 94
Portier open ............................... 117 Service ............................... 161, 284 Stuurwiel instellen .......................... 9
Prestaties ................................... 295 Service-display .......................... 110 Stuurwielverstelling ...................... 94
Profieldiepte ............................... 267 Service-informatie ...................... 284 Symbolen ....................................... 4
Sjorogen ...................................... 85
Q Slepen................................ 228, 279 T
Quickheat................................... 159 Sleutel, opgeslagen instellingen... 24 Tanken ....................................... 226
Sleutels ........................................ 20 Te laag brandstofpeil ................. 116
R Sleutels, sloten............................. 20 Toerenteller ............................... 109
Radiofrequentie-identificatie Sneeuwkettingen ....................... 268 Topsnelheid................................ 261
(RFID)..................................... 312 Snelheidsbegrenzer........... 117, 190 Traction Control ......................... 185
Regelbare Snelheidsmeter .......................... 107 Traction Control-systeem UIT..... 115
instrumentenverlichting........... 147 Spiegelverstelling .......................... 9 Trekhaak............................. 228, 229
Registratie van voertuigdata en Sportmodus ............................... 187 Trekstang.................................... 228
privacy..................................... 311 Sproeiervloeistof ........................ 238 Typeplaatje ................................ 288
Remassistentie .......................... 185 Startbeveiliging .................... 39, 116
Rem- en koppelingssysteem ..... 113 Starten en bediening.................. 163 U
Rem- en koppelingsvloeistof...... 285 Starthulp gebruiken ................... 277 Uitlaatgassen ............................. 173
Remmen ............................ 182, 238 Stoelpositie .................................. 49 Uitrol-brandstofafsluiter ............. 168
Remvloeistof .............................. 239 Stoelverstelling .............................. 7 Uitstapverlichting ....................... 149
Reparatie ongevalschade........... 307 Uplevel-display........................... 118
Reservewiel ............................... 274 Uw autogegevens .......................... 3
Richtingaanwijzer ...................... 111
318
V Voertuiggewicht ......................... 297 Zijmarkeringslichten.................... 139
Valetmodus................................. 123 Voertuigidentificatienummer ...... 288 Zijrichtingaanwijzers .................. 251
Van banden- en velgmaat Voertuigkrik................................. 259
veranderen ............................. 268 Voordat u wegrijdt ........................ 17
Vaste luchtroosters .................... 160 Voorligger gedetecteerd............. 117
Veiligheidsgordel ........................... 8 Voorruit......................................... 42
Veiligheidsgordels ....................... 58 Voorstoelen.................................. 49
Veiligheidsnet .............................. 88 Voorverwarming ........................ 115
Velgen en banden ..................... 261
Ventilatie............................... 56, 151
W
Verbanddoos ............................... 90 Waarschuwingslampen.............. 107
Vergrendelingssysteem ............... 36 Werkzaamheden uitvoeren ....... 235
Verkeersbordherkenning.... 117, 218 Wieldoppen ................................ 268
Verlichting middenconsole ........ 149 Wiel verwisselen ........................ 272
Verlichtingsfuncties..................... 149 Winterbanden ............................ 261
Verlichting zonneklep ................ 148 Wis-/wasinstallatie ....................... 13
Versnellingsbak ........................... 16 Wis-/wasinstallatie achterruit ....... 97
Versnellingsbakdisplay ...... 175, 179 Wis-/wasinstallatie voorruit .......... 95
Verstelbare luchtroosters ........... 159 Wisserblad vervangen ............... 241
Vertraagde uitschakeling stroom 166 Z
Verwarmde spiegels .................... 41 Zekeringen ................................. 252
Verwarmd stuurwiel ..................... 95 Zekeringenkast in bagageruimte 257
Verwarming ........................... 56, 58 Zekeringenkast in motorruimte . . 253
Verwarmings- en Zekeringenkast
ventilatiesysteem .................... 151 instrumentenpaneel ............... 255
Verwerking van sloopauto ......... 235 Zitplaatsen achterin...................... 57
Verzorging.................................. 281 Zonnedak ..................................... 45
Verzorging exterieur .................. 281 Zonnekleppen .............................. 44
Verzorging interieur ................... 283 Zijdelings airbagsysteem ............. 64
Vloerplaat bagageruimte ............. 84
www.opel.com
Copyright by ADAM OPEL AG, Rüsselsheim, Germany.
De gegevens in deze publicatie waren correct op de onderstaande uitgiftedatum. Wijzigingen in de techniek, uitrusting of vorm van de auto's ten opzichte van de gegevens in deze
publicatie, alsmede wijzigingen van deze publicatie zelf blijven Adam Opel AG voorbehouden.
Uitgave: augustus 2016, ADAM OPEL AG, Rüsselsheim.
Gedrukt op chloorvrij gebleekt papier.

ID-OASKOLSE1608-nl

*ID-OASKOLSE1608-NL*

You might also like