Professional Documents
Culture Documents
Jellema 5 Afbouw
Jellema 5 Afbouw
AFBOUW
ISBN 90 06 95046 7
Tweede druk, tweede oplage
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet
1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB
Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezin-
gen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever
te wenden.
Bouwproces
5 Afbouw
ir. M. Bonebakker
Adviseur Bouwmanagement, Geesteren
H.A.J. Flapper
Bouwinnovator, Amsterdam
ir. H. Brinksma
Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,
Utrecht
Serieoverzicht
BOUWKUNDE
BOUWKUNDE
BOUWKUNDE
BOUWKUNDE
HOGERE
HOGERE
HOGERE
HOGERE
JELLEMA
JELLEMA
JELLEMA
JELLEMA
Inleiding Bouwtechniek Bouwmethoden Bouwproces
1 Bouwnijverheid 2 Onderbouw 7 Bouwmethodiek 10 Ontwerpen
Bouwtechniek Bouwproces
4 Omhulling 13 Beheren
C gevelopeningen
Bouwtechniek
5 Afbouw
Bouwtechniek
6 Installaties
A elektrotechnisch
en sanitair
Bouwtechniek
6 Installaties
B werktuigbouwkundig
en gas
Bouwtechniek
6 Installaties
C liften en roltrappen
Woord vooraf
De auteurs
mei 2005
Register 255
Inleiding
1 Er kan een onderscheid worden gemaakt 2 Een ander onderscheid dat kan worden ge-
tussen zogenoemde gewone en lichte niet- maakt is of de niet-dragende binnenwand vast of
dragende binnenwanden, waarbij de grens is beweegbaar is. De vaste niet-dragende binnen-
beschreven in NEN 6702: TGB 1990 Belastingen wanden kunnen worden onderverdeeld in ver-
Veiligheid
Constructieve veiligheid afdeling 2.1
Brandveiligheid afdeling 2.2, 2.11 t/m 2.16, 2.19
Gezondheid
Bescherming tegen schadelijke of hinderlijke invloeden (geluid, vocht) afdeling 3.1 t/m 3.7
Bescherming tegen schadelijke of hinderlijke materialen afdeling 3.15
Energiezuinigheid
Beperking warmteverlies afdeling 5.1 t/m 5.3
beschouwde eigenschappen met verwijzing naar ken omschreven als de ‘BRL 1003’, d.d. 2003-
het desbetreffende artikel uit het Bouwbesluit. 07-28. Deze nationale beoordelingsrichtlijn is
Voorts geeft het Bouwbesluit de mogelijkheid dat aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw
niet elke keer aangetoond hoeft te worden dat van de stichting Bouwkwaliteit.
de te leveren niet-dragende binnenwand voldoet
aan de gestelde prestatie-eis. In artikel 1.6 van Nationale Beoordelingsrichtlijn 1003
het Bouwbesluit is de mogelijkheid geschapen
dat, indien een door de Minister erkende kwa- 4.1 Voorschriften uit oogpunt van
liteitsverklaring is afgegeven en de toepassing is veiligheid.
overeenkomstig die kwaliteitsverklaring, mag
worden gesteld dat aan de desbetreffende pres- Algemene sterkte van de
tatie-eis is voldaan. bouwconstructie
Aan de hand van de genoemde beoordelings-
richtlijn zullen de te stellen prestatie-eisen aan Prestatie-eisen
niet-dragende binnenwanden worden behan- Conform het Bouwbesluit, artikel 2.1 mag de
deld, volgens de in het Bouwbesluit gehanteerde uiterste grenstoestand van een bouwconstruc-
volgorde. tie niet worden overschreden onder invloed
van fundamentele en bijzondere belasting-
▶▶ In deel 7 Bouwmethodiek worden in hoofd- combinaties, conform NEN 6702 met uitzon-
stuk 2 het Bouwbesluit en aansluitend de kwali- dering van de combinaties met brand.
teitsverklaringen uitgebreid besproken
Attesteringsonderzoek
Beoordelingsrichtlijn Het voldoen aan voornoemde eisen dient te
De hiervoor genoemde kwaliteitsverklaring is een worden aangetoond door middel van bere-
kwaliteitsverklaring in de zin van de Woningwet keningen conform NEN 6710 en NEN 6770
en is een schriftelijk bewijs dat is voorzien van (metaal), NEN 6720 en NEN 6790 (steenach-
een – door de minister van VROM aangewezen tig materiaal), NEN 6760 (houtachtig), NEN
– merkteken en wordt afgegeven door een 2608 (glas) met inachtneming van NEN 6702.
deskundig, onafhankelijk instituut dat eveneens
door de minister is aangewezen. De hiervoor be- Nota bene: Uit NEN 6702 zijn voor niet-
doelde – door de minister aangewezen – deskun- dragende wanden tevens van belang, artikel
dige, onafhankelijke instituten zijn de instituten 8.2.6.1, 8.2.6.2, 8.6.4.4 en 9.6 met betrek-
die door de Stichting Raad voor de Certificatie king tot het bestand zijn tegen windbelastin-
zijn erkend als certificerings- of attesteringsinstel- gen, een gelijkmatig verdeelde belasting, een
ling op het gebied van de bouw. Voor niet- geconcentreerde belasting en een stootbelas-
dragende binnenwanden hebben de navolgende ting van wanden grenzend aan vides, re-
certificatie-instellingen gezamenlijk een nationale lingen, balustrades, en dergelijke. Indien niet
beoordelingsrichtlijn (BRL) opgesteld; conform de in de prestatie-eis omschreven
• IKOB BKB BV Houten; bepalingsmethode kan worden aangetoond
• KIWA N.V., Certificatie en Keuringen te dat aan genoemde eisen kan worden voldaan
Rijswijk; dient een en ander te worden aangetoond
• Stichting Keuringsbureau Hout, SKH te met inachtneming van NEN 6700. Met be-
Huizen. trekking tot de windbelasting kan ook de
proef zoals hierna omschreven worden uitge-
De nationale beoordelingsrichtlijn voor het voerd.
KOMO-Attest (met-productcertificaat) voor niet-
dragende binnenwanden wordt in bouwbestek-
waarvan de onderste bevestiging een contact moet ten minste 1,50 m bedragen zonder stijve
met de scheidingsconstructie heeft in de vorm verticale ondersteuningen of 4,00 m met stijve
van een cirkel met een diameter van 25 mm, verticale ondersteuningen op voorwaarde dat
figuur 1.3. dergelijke ondersteuningen ook in de praktijk
aanwezig zijn. De aansluitingen tijdens de
Tevens kan, indien gewenst, worden nage- beproeving dienen overeen te komen met
gaan of de scheidingsconstructie (al dan niet de aansluitingen zoals vermeld in het attest
voorzien van verstevigingen) aan dezelfde eis (-met-productcertificaat). De klimatologische
voldoet met een belasting van 4000 N op een omstandigheden dienen in overeenstemming te
h.o.h. van 1,00 m tussen de bevestigingen zijn met de gebruiksfase en het toepassingsge-
in horizontale richting en 0,60 m in verticale bied.
richting. De resultaten van de laatste proef
kunnen in het attest (-met-productcertificaat) Interpretatie/Toelichting
worden vermeld. Na 24 uur mag geen bezwijken optreden van
de bevestigingsmiddelen en mag de console
���� niet losraken. Tevens mag na 24 uur geen breuk
����
������
�
of een voor de gebruiker gevaarlijke wijze van
���������������
��
��
��� beschadigen van de wand of aansluitingen van
de wand optreden. Eventuele vervormingen en
beschadigingen moeten worden opgenomen en
vastgelegd in een verslag.
���� �����������
������ 5.2 Sterkte van de bouwconstructie tegen
Figuur 1.3 Schematische weergave consoleproef schokken
Interpretatie/Toelichting Prestatie-eisen
Bij wanden opgebouwd uit stijl- en regelwerk De scheidingsconstructies met inbegrip van
voorzien van een beplating, mogen de con- hun aansluitingen mogen niet worden door-
soles worden bevestigd aan de stijlen (op de boord of op een voor de gebruiker gevaarlijke
daarbij behorende hart-op-hartafstand) dan wijze beschadigen onder invloed van een schok
wel aan speciale ophangconstructies in de met een zacht lichaam van 240 Nm en onder
wand zoals in de praktijk gebruikelijk. Een en invloed van een schok met een hard lichaam van
ander zal in het attest (-met-productcertifi- 10 Nm.
caat) worden vermeld.
Attesteringsonderzoek
Opbouw proefwand Het voldoen aan voornoemde eisen kan worden
De proeven worden uitgevoerd op scheidings- aangetoond door middel van berekeningen
constructies die zijn samengesteld in over- conform NEN 6710 en NEN 6770 (metaal), NEN
eenstemming met de uitvoering in de 6720 en NEN 6790 (steenachtig materiaal), NEN
praktijk. De te beproeven constructie moet 6760 (houtachtig) en NEN 2608 (glas) met in-
overeenkomen met de maximale hoogte zoals achtneming van NEN 6702 of door middel van
in het attest (-met-productcertificaat) wordt navolgende proeven.
opgenomen met een minimum hoogte van
2,40 m. In daarvoor in aanmerking komende De proeven worden uitgevoerd op scheidings-
gevallen dient de te beproeven constructie constructies zoals in voorgaand hoofdstuk
ten minste drie wandelementen te bevatten omschreven (Opbouw proefwand). De klima-
evenals hoekstukken en aansluitende elemen- tologische omstandigheden dienen overeen te
ten (bijvoorbeeld kozijnen) indien deze een stemmen met de gebruiksfase en het toepas-
onderdeel van het attest (-met-product- singsgebied:
certificaat) vormen. De breedte van de wand • de schokbelasting van 240 Nm, figuur 1.4,
wordt uitgevoerd met een zak van textielweef- gestelde zijde van de wand) wel een deuk of
sel met een diameter van 0,25 m gevuld met scheur vertonen doch niet volledig worden
droog zand tot een massa van 30 kg welke doorboord. Bij een wand opgebouwd uit pane-
op 0,15 m voor het oppervlak van de wand len dienen de proeven zowel ter plaatse van de
wordt gehangen met het raakvlak op halve onderlinge aansluiting als in het midden van het
hoogte van de wand met een maximum paneel te worden uitgevoerd.
van 1,50 m (‘zandzak-proef’). Men laat de Bij een wand opgebouwd uit stijl- en regelwerk
zak zonder aanvangssnelheid en van een dienen de proeven zowel op de stijlen als tus-
hoogte van 0,80 m met een slingerbeweging sen de stijlen te worden uitgevoerd. Bij afspraak
driemaal op dezelfde plaats tegen de wand worden de resultaten van deze proef geacht
vallen; hetzelfde te zijn als die van een zelfde proef met
• de schokbelasting van 10 Nm, figuur 1.5, een lederen bal van 25 kg en een
wordt uitgevoerd met een stalen kogel met valhoogte van 0,9 m.
een massa van 1 kg welke op 0,15 m voor het
oppervlak van de wand wordt gehangen met 1.1.1 Veiligheid
het raakvlak op halve hoogte van de wand Onder veiligheid wordt in het Bouwbesluit het
met een maximum van 1,50 m. Men laat de navolgende onderscheid gemaakt:
kogel zonder aanvangssnelheid en van een 1 constructieve veiligheid;
hoogte van 1,00 m met een slingerbeweging 2 brandveiligheid.
op verschillende plaatsen in de breedte-
richting van de wand tegen de wand vallen. 1.1.1.a Constructieve veiligheid
Eventuele beschadigingen worden opgeno- Het Bouwbesluit stelt in afdeling 2.1, artikel 2.2
men en vastgelegd in een verslag. dat de uiterste grenstoestand van een bouwcon-
structie niet mag worden overschreden onder
invloed van fundamentele belastingcombinaties,
conform NEN 6702 Belastingen en Vervormingen
������ TGB 1990, met uitzondering van de combinaties
������������ �������
met brand.
�
������� De volgende belastingcombinaties zijn van
��� �
De sterkte is te meten aan de bestandheid tegen • verschijnselen, die voornamelijk worden beïn-
mechanische beschadigingen, de bestandheid vloed door de eigenschappen van de toegepaste
tegen schokken, de geschiktheid voor het op- materialen;
hangen van voorwerpen aan de scheidingswand • verschijnselen, die van toepassing zijn op
en de toegestane wandhoogte. Ten aanzien van constructieonderdelen, waarmee uitbreiding van
de belasting door leuningen, de windbelasting de brand en verspreiding van rook kan worden
en de stootbelasting ter plaatse van niveau- voorkomen of voldoende lang kan worden uit-
verschillen worden in NEN 6702 eisen gesteld gesteld.
aan de sterkte van de scheidingswand.
Uiteraard worden deze laatste verschijnselen
De maximale toelaatbare wandhoogte wordt weer medebepaald door het materiaalgedrag.
bepaald met behulp van een aantal proeven: de Ten aanzien van de toegepaste materialen en
windbelastingsproef, de zandzakslingerproef, de materiaalcombinaties geschiedt de bepaling
kogelslingerproef en de consoleproef, waarbij van de onbrandbaarheid volgens NEN 6064, de
normen zijn gesteld voor de toegestane doorbui- bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting
ging, beschadiging en diameter van de deuk. volgens NEN 6065 en de bepaling van de rook-
productie bij brand volgens NEN 6066.
In de Nationale Beoordelingsrichtlijn 1003, d.d. Een meetpunt voor de brandveiligheid is de
2003-07-28 zijn de uit te voeren proeven uitvoe- brandwerendheid van de scheidingswand, ofwel
ring beschreven. de weerstand tegen branddoorslag en brand-
overslag (WBDBO), die bepaald wordt volgens
De aansluitingen van de scheidingswand met NEN 6068.
de draagconstructie moeten zodanig worden
uitgevoerd dat, onder invloed van normaal te De brandwerendheid wordt gemeten in een
verwachten vormveranderingen van de draag- testsituatie, waarbij de scheidingswand aan ge-
constructie, geen breuk of gevaarlijke beschadi- standaardiseerde brandomstandigheden wordt
gingen ontstaan. blootgesteld, figuur 1.6: de standaardbrand-
kromme die het temperatuurverloop in de tijd
1.1.1.b Brandveiligheid aangeeft van de gestandaardiseerde brand-
In NEN 6062 worden de eisen vastgelegd ten omstandigheden. Bij de test wordt gekeken naar
aanzien van de brandveiligheid van gebouwen. de thermische isolatie van de scheidingswand
De aspecten van brandveiligheid kunnen worden betrokken op de temperatuur en op warmtestra-
onderverdeeld in: ling, de vlamdichtheid van de wand betrokken
���� ����
���� ����
����
���� ����
���
��� ���
��������
�
��� ���
��� ���
���
���
���
���
���
���
���
���
luchtgeluidsisolatie en contactgeluidsisolatie. ��
De luchtgeluidsisolatie geeft het verschil in ge-
��
luidsdrukniveau aan van de ontvangstkamer ten
opzicht van de zendkamer. De luchtgeluidsisola- ��
woorden: Rw-waarde is een in het laboratorium � �� �� �� �� �� �� �� ��� ��� ��� ��� ���
gemeten waarde. Bij normale vertrekafmetingen ��������������
wordt veelal Rw = Ilu + 52 dB gehanteerd. Figuur 1.7 De praktische massawet van de geluidsisolatie
�� ���
�� ���
������������
����
�� ����
�����
�� �����
������
������
� �� �� �� ��
������������
Figuur 1.10 De invloed van een geluidlek op de geluidsisolatie van een wand
Van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie –20 dB
(lucht-en contactgeluid)1
Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, 0 dB
aangrenzende gebruiksfunctie (luchtgeluid)
Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, +5 dB
aangrenzende gebruiksfunctie (contactgeluid)
Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een –5 dB
op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid)
Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een 0 dB
op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie (contactgeluid)
Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen, 0 dB
aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid)
Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen, +5 dB
aangrenzende woonfunctie (contactgeluid)
Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een –5 dB
op hetzelfde perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid)
Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een 0 dB
op hetzelfde perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie (contactgeluid)
1
Dit geldt niet indien de verblijfsruimten op dezelfde bouwlaag zijn gelegen en met elkaar in open ver-
binding staan, of indien de ene ruimte vanuit de andere rechtstreeks bereikbaar is door een deuropening.
���������������
����������������� ����������
� ������������� � �������������
� �����������������
��
��
��
��
��
��
��
��
��
��
70 mm. De panelen met dikte 54 mm en 70 toegepast tot een hoogte van 3600 mm, figuur
mm zijn voorzien van leidingschachten voor het 1.12-5b en 1.12-5c.
aanbrengen van leidingen voor elektriciteitsvoor- De gelijmde naden van de scheidingswanden
zieningen, datasystemen enzovoort. worden, evenals lichte beschadigingen en sparin-
gen ten behoeve van leidingen, afgewerkt met
De panelen worden door middel van groeven en een voegenvuller.
losse veren van spaanplaat in elkaar geschoven,
figuur 1.12-2. De panelen worden ter plaatse van de vloer
Kamerscheidende wanden bestaan uit enkelvou- op een houten regel ter breedte van de wand
dige panelen met dikte 54 mm of 70 mm. Deze geplaatst, figuur 1.13-1. De veren, die de
wanden kunnen zonder extra voorzieningen onderlinge aansluiting van de panelen vormen,
worden toegepast tot een hoogte van 3600 mm. lopen door tot in een groef, die in de houten
Door twee panelen met dikte 35 mm te combi- vloerregel is aangebracht. Bij wanden, die zijn
neren met een spouw van 30 mm, die gevuld samengesteld uit twee panelen wordt tegen de
wordt met isolatiemateriaal, ontstaat een wand bouwconstructie verticaal in de spouw een hou-
van 100 mm, en door twee panelen met dikte ten regel ter breedte van de spouw gemonteerd,
54 mm te combineren met een spouw van 40 waartegen de panelen worden geplaatst. Op de
mm of 92 mm, gevuld met 40 mm dik isolatie- vloeren worden vuren sloffen met een aanslag
materiaal, ontstaat een wand van respectievelijk voor de panelen toegepast, waar de panelen op
148 mm en 200 mm. De panelen van een wand worden geplaatst.
met dikte 100 mm worden onderling gekoppeld
met behulp van een metalen I-vormig profiel, Dezelfde houten regels en vuren sloffen worden
figuur 1.12-5a. De panelen van een wand met ook gebruikt bij de plafondaansluiting, figuur
dikte 148 mm of 200 mm worden gekoppeld 1.13-2a, waarbij de panelen ten minste 10 mm
met losse veren. De spouwbladen worden afzon- vrij gehouden dienen te worden van de houten
derlijk van elkaar gemonteerd, waarbij de naden regels om een eventuele doorbuiging van de
tussen de panelen verspringen. De wanden met plafondconstructie te kunnen opvangen. Deze
dikte 148 mm en 200 mm kunnen worden ruimte wordt opgevuld met minerale wol, PUR-
schuim of met één of twee stroken schuimband
met gesloten celstructuur.
��
���������
����������� Een andere mogelijkheid voor de aansluiting
tegen het plafond is de toepassing van een
kunststof U-profiel, figuur 1.13-2b, waarin een
strook vilt of schuimband met gesloten celstruc-
� ���������������� � ������������������������� tuur wordt aangebracht . Ook hierbij worden de
� ����������������
panelen ten minste 10 mm vrij gehouden van de
bovenkant van het U-profiel.
houten veer bevestigd en het andere paneel met van gipskartonplaten met schroeven of nieten
behulp van nagels, schroeven of pu-constructie- aan één of twee zijden van de wand wordt de
lijm koud tegen de constructie bevestigd. geluidsisolatie verbeterd tot Ilu;k van –18 dB.
Hoekaansluitingen worden gemaakt door de
panelen te koppelen met spaanplaatschroeven, Ook bij een paneel van 70 mm dik kan met een
met pu-constructielijm, met behulp van een extra plaat een Ilu;k van -18 dB worden behaald.
veer, figuur 1.12-3, of met behulp van een hou- De samengestelde wanden met breedte 100
ten hoekstijl. mm kunnen een Ilu;k behalen van -8 dB en met
breedte 148 mm en 200 mm respectievelijk
Lichte voorwerpen kunnen met nagels en Ilu;k +3 en Ilu;k + 6 dB.
schroeven aan de wand worden bevestigd. Voor
zware voorwerpen moeten houtdraadbouten De wanden met breedte 54 mm en 70 mm heb-
worden toegepast. ben een brandwerendheid van 45 minuten, de
samengestelde wanden hebben een brandwe-
De wand, opgebouwd uit panelen met dikte rendheid van 60 minuten.
54 mm, kan een isolatie-index voor luchtgeluid
behalen van Ilu;k -24 dB. Door het aanbrengen
��������������
���������� ������������� ����������������
�������������� ��������������
�������������
������������� ������������
���������� ����������
� ����������������� � �����������������
Figuur 1.14 In het werk af te werken systeemwand met een eenlaagse beplating op een metalen skelet (horizontale details)
Mits de gebruikelijke voorzieningen bij de aan- uit gipskartonplaten. Dit type systeemwand zal
sluitingen worden getroffen, zijn de wanden toe- hierna verder worden behandeld, waarbij de
pasbaar in natte ruimten. Bij toepassing in natte meeste onderdelen ook gelden voor systeem-
cellen dienen de panelen onderling met pu-con- wanden met andere typen beplating.
structielijm verlijmd te worden.
Het skelet van de gipsmontagewand kan bestaan
1.2.1.b Beplating op metalen skelet uit een enkel of dubbel skelet, opgebouwd uit
De in het werk af te werken systeemwand met horizontale stalen U-vormige profielen, met een
beplating op een metalen skelet is zowel in de dikte van 0,6 mm en een breedte van 40 mm tot
woningbouw als in de renovatie en in de utili- en met 125 mm, tegen de bouwkundige con-
teitsbouw toe te passen. structie, waartussen verticale C-vormige profielen
De mogelijkheid om diverse leidingen in de met dezelfde breedte worden geplaatst, figuur
spouw van de wand weg te werken maakt dit 1.14 en 1.15.
wandtype uitermate geschikt voor toepassing in Dit frame wordt één- of tweezijdig beplaat
projecten in de gezondheidszorg. met een enkele dubbele laag of zelfs drie lagen
gipskartonplaten, met een dikte van 12,5 mm
De wand is opgebouwd uit een metalen skelet, of 15 mm. Deze gipskartonplaten worden met
bekleed met gipsplaten (gipskartonplaten, gips- zelftappende snelbouwschroeven aan het frame
vezelplaten of glasvlies versterkte gipsplaten), bevestigd.
en eventueel voorzien van een isolatielaag van De maximaal toelaatbare wandhoogte van de
minerale wol in de spouw. Deze opbouw van de gipsmontagewanden wordt bepaald door de
wanden kan hoge waarden voor geluidsisolatie opbouw van de wand, waarbij vooral de breedte
en brandwerendheid opleveren. van de C-profielen van doorslaggevende invloed
De meest bekende vorm van de in het werk af zijn.
te werken systeemwanden is de zogenoemde Gipsmontagewanden zijn zonder speciale voor-
gipsmontagewand, waarbij de beplating bestaat zieningen toepasbaar tot een wandhoogte van
����������������
�������������
� ������������������
�����
���������������� ������
�����
� ���������������� ������������
Figuur 1.15 In het werk af te werken systeemwand met een eenlaagse beplating op een metalen skelet (verticale details)
6500 mm. Gipsmontagewanden mogen niet (zowel producenten als leveranciers) objectief
door de constructie worden belast. meetbare waarden voor oneffenheden, vlakheids-
Hierdoor is het noodzakelijk beplating en C-pro- toleranties en profilering vastgelegd, onderschei-
fielen toe te passen, die iets korter zijn dan de den naar verschillende vlakheidsklassen.
verdiepingshoogte, figuur 1.15-1 en 1.15-2.
De U-profielen en de C-profielen ter plaatse van
Ten behoeve van wanden van vochtige ruim- de verticale aansluitingen aan de bouwkundige
ten kunnen de gipsmontagewanden worden constructie worden met slagpluggen, bestaande
uitgevoerd met vochtwerend geïmpregneerde uit een nylon plug met kraag, voorzien van een
gipskartonplaten. Door speciale toevoegingen verzinkte schroefnagel, aan de bouwkundige
nemen deze platen minder vocht op dan de nor- constructie bevestigd. Tussen het frame en de
male gipskartonplaten. Daarnaast is het papier bouwkundige constructie wordt, afhankelijk
van de vochtwerende plaat geïmpregneerd met van de breedte van het frame enkel of dubbel
een schimmeldodend middel, dat voorkomt dat afdichtingsband toegepast. Dit band dient om
er, indien de wand in vochtige omstandigheden kieren tussen de profielen en de bouwkundige
wordt gemonteerd, schimmelvorming plaats- constructie, veroorzaakt door eventuele oneffen-
vindt op het oppervlak van de plaat. Deze platen heden van de constructie, af te dichten, figuur
zijn herkenbaar aan een groen karton. 1.14-3, 1.15-1 en 1.15-2.
06950467_H01.indd 19
Geschikt voor hoog- eisen. Geschikt voor wandbekleding of gestructueerde functionele toepas- voor tegels, stucwerk
glanzend of zijde- gematteerd verfma- middelgrof afwerking. sing. betimmeringen of
glanzend dekverf- teriaal of dunne en gestructueerde Geen esthetische indien er geen eind-
systeem. lichtgekleurde af- afwerking. eisen. afwerking vaststaat
Let op: oneffen- werkingen, zoals én bij tijdelijke
heden kleiner dan behangpapier, constructies.
1 mm zijn niet te textiel of fijn
vermijden en zijn bij gestructureerde
strijklicht zichtbaar. afwerking.
Oppervlaktevereisten Het oppervlak moet Het oppervlak moet Kleine oneffenheden Kleine oneffenheden Oneffenheden n.v.t.
glad en vrij zijn van vrij zijn van bewer- en bewerkingsgroe- en bewerkingsgroe- zijn acceptabel.
bewerkingsgroeven kingsgroeven en ven ≤ 1 mm zijn ven ≤ 2 mm zijn
en oneffenheden en oneffenheden. acceptabel. acceptabel.
volledig afgewerkt
zijn met een dunne
filmlaag.
Voorbeelden van Meerkleurenverf en Meerkleurenverf zon- Glasvezelvlies met Spuitpleister met kor- n.v.t. Tegelwerk.
eindafwerking muurverf in hoog- der strijklicht. Muur- grove structuur. relgrootte > 3 mm. Betimmering.
glans en zijdeglans verf en structuurverf Schuimvinylbehang. Stucwerk. Stucwerk op stuc-
Dun (vinyl)behang. zonder strijklicht. Dun Spuitpleister met kor- plaat
Muurverfproducten (vinyl)behang en relgrootte ≤ 3 mm.
en conventionele glasvezelvlies met
verfproducten. fijne structuur.
1
Toelichting: niveau A is de hoogste kwaliteit en daarbij de meest effectieve methode voor een gelijkmatig oppervlak. De kans op aftekenen van voegen en het doorschij-
nen van bevestigingsmiddelen is door de aangebrachte filmlaag geminimaliseerd.
1 SCHEIDINGSWANDEN
19
Figuur 1.16 Afwerkingsniveaus van in het werk af te werken gipskarton- en gipsvezelplaten op systeemwanden en -plafonds
15-04-2005 13:44:58
20
Door het doorschroeven van de gipskartonpla- (een, twee of drie lagen plaatdikte 12,5 mm of
ten op het multiplex wordt de belasting van het 15 mm), de spouwbreedte (afhankelijk van het
voorwerp verdeeld over een groter oppervlakte toegepaste profiel), de spouwvulling en het toe-
van de beplating. passen van een enkel skelet of een dubbel skelet.
De uiteindelijke te bereiken luchtgeluidsisolatie-
Ondanks de geringe massa van 22 tot 65 kg/m2 waarde van de gipsmontagewand kan nog
wordt met gipsmontagewanden een hoge lucht- worden verhoogd door de aansluitingen tegen
geluidsisolatiewaarde gerealiseerd. Dit wordt de bouwkundige constructies af te dichten, of
veroorzaakt door het buigslappe karakter van de te ontkoppelen bijvoorbeeld met een kitvoeg.
beplating en het nagenoeg ontbreken van recht- Afhankelijk van deze factoren kan met gipsmon-
streekse geluidsoverdracht van het ene spouw- tagewanden een geluidsisolatie bereikt worden
blad naar het andere. van circa 34 dB tot 66 dB.
Doorslaggevend voor de brandwerendheid van de
De geluidsisolatie van gipsmontagewanden gipsmontagewand is de dikte van de beplating.
is afhankelijk van de massa van de beplating Een gipsmontagewand met aan weerszijden een
����������������
�������������� ������������� �������������
������������
��������������
�������������
� �������������� � ���������������
���������� �������������
� ������������������������ � �������������������������
Figuur 1.17 In het werk af te werken systeemwand met een tweelaagse beplating op een metalen skelet (horizontale details)
����������������
�������������
� ������������������
����� ������
�����
����������������
� ���������������� ������������
Figuur 1.18 In het werk af te werken systeemwand met een tweelaagse beplating op een metalen skelet (verticale details)
éénlaagse beplating heeft een brandwerendheid Het skelet van de wand bestaat uit een houten
van minimaal 30 minuten. Met aan weerszijden stijl- en regelwerk, waarop de beplating wordt
een tweelaagse beplating, figuren 1.17 en 1.18, bevestigd. In houtskeletbouw maakt het houten
wordt een brandwerendheid bereikt van minimaal skelet deel uit van de draagconstructie van de
60 minuten. Door bijzondere voorzieningen te woning. Het monteren van het skelet is dan ook
treffen op de plaats van de bovenaansluiting van meer een activiteit van een timmerman dan van
de gipsmontagewand kan de wand zelfs worden een wandenmonteur en zal als zodanig hier niet
toegepast als brandcompartimenteringswand. verder worden behandeld.
De beplating van de wand kan bestaan uit gips-
▶▶ Het monteren van gipsmontagewanden platen: de gipskartonplaat, de gipsvezelplaat of
wordt uitgebreid besproken in deel 12a, de glasvliesversterkte gipsplaat.
Uitvoeren – techniek, hoofdstuk 9 Uitvoeren van De spouw van de wand kan desgewenst worden
de afbouw gevuld met minerale wol ter verhoging van de
geluidsisolatie.
1.2.1.c Beplating op houten skelet
De systeemwand met beplating op een houten De verdere opbouw, de afwerking van de be-
skelet wordt voornamelijk toegepast in de plating en de detaillering van de aansluitingen
woningbouw, en wel in een bijzondere type van de wand komen overeen met die van de
woningbouw, de houtskeletbouw. Daarnaast systeemwand met beplating op een metalen
wordt deze scheidingswand ook toegepast in de skelet.
renovatie. Ook de toepassing van kozijnen en het bevesti-
gen van voorwerpen aan de wand zijn overeen-
In de eigenlijke zin van het woord is dit type komstig de systeemwand met beplating op een
wand geen systeemwand. De onderdelen, waar- metalen skelet.
uit de wand wordt opgebouwd behoren name-
lijk niet tot het systeem.
Doordat het houten skelet een meer starre ver- Deze systeemwand bestaat uit geprefabriceerde
binding vormt tussen de beide zijden van de be- dubbelwandige panelen, die kunnen zijn opge-
plating zal de geluidsisolatiewaarde van de wand bouwd met beplating van metaal, hout, kunst-
lager zijn dan bij de systeemwand met beplating stof of gipsplaat. Als voorbeeld van dit wandtype
op een metalen skelet. wordt hier de wand met metalen beplating
behandeld.
Aangezien de brandwerendheid van een sys- De systeemwand kan worden opgebouwd uit
teemwand voornamelijk wordt bepaald door het wandpanelen, rechte en ronde hoekpanelen,
type en de dikte van de beplating en het skelet koppelstijlen, deurunits compleet met deur en
hier bijna geen invloed heeft, komt de brand- bovenpaneel, glaspanelen met enkel of dubbel
werendheid van de wand met een houten skelet glas en verende paspanelen.
overeen met die van een systeemwand met een
metalen skelet en hetzelfde type beplating met De panelen zijn opgebouwd uit 1 mm dik plaat-
dezelfde dikte. staal, waartussen als isolatiemateriaal steenwol
of glaswol wordt toegepast. De standaard-
1.2.2 Vooraf afgewerkte systeemwanden breedte van de panelen is 600 mm en de
panelen zijn verdiepingshoog tot een hoogte
1.2.2.a Panelensysteemwand 4.000 mm. De panelen worden geleverd in
Tot de meer exclusieve typen scheidingswanden twee dikten, 60 mm en 90 mm, afhankelijk van
behoort de vooraf afgewerkte panelensysteem- de te behalen geluidsisolatie. Deze panelen
wand. De hoge prijs, die samenhangt met de worden in kleur gemoffeld aangeleverd, waarbij
exclusieve uitvoering van deze systeemwand, en alle kleuren mogelijk zijn.
de mogelijkheid tot verplaatsen van de wand be-
paalt mede dat dit wandtype slechts wordt toe- De panelen worden geplaatst op een stalen pro-
gepast in kantorenbouw, waarbij de opdracht- fiel, die op de vloerbedekking wordt bevestigd,
gever doorgaans zelf de keuze van het fabrikaat figuur 1.20-3. Ter plaatse van de plafondaan-
van de systeemwand bepaalt. sluiting wordt een geprofileerd stalen U-profiel,
gevuld met elastisch kunststofschuim, tegen het
������
���������� ���������� ���������
��
������
�����������
� ��������������� ������������
Figuur 1.19 Vooraf afgewerkte panelensysteemwand met een metalen beplating (horizontale details)
������������
������������������
� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
������������������� ��������������
�����
������
������
�����������
� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
������������������� ��������������
������������
Figuur 1.20 Vooraf afgewerkte panelensysteemwand met een metalen beplating (verticale details)
onbeperkt. Ter plaatse kunnen de elementen zo- Het frame van de systeemwand wordt geleverd
nodig passend worden gemaakt. De verschillende in twee verschillende uitvoeringen. De eerste
in het zicht blijvende profielen en inlegbiezen uitvoering bestaat uit verticale stalen C-profielen,
worden fabrieksmatig in diverse kleuren aangele- die eventueel horizontaal worden gekoppeld
verd. De bekledingspanelen, die kunnen bestaan en worden geplaatst in stalen U-profielen op de
uit gipsplaat, metaal, hout of kunststof, worden vloer en stalen, in kleur gemoffelde en in het
fabrieksmatig aangeleverd met diverse bekle- zicht blijvende plafondprofielen, figuur 1.21-2.
dingsmaterialen en de deuren kunnen toegepast Ter plaatse van de verticale wandaansluitingen
worden in verschillende afwerkingen. wordt een stalen, in kleur gemoffeld en in het
De elementen, waaruit de scheidingswand opge- zicht blijvend wandprofiel toegepast, figuur
bouwd kan worden, zijn: 1.21-1.
• gesloten wandelementen;
• beglaasde wandelelementen; Bij de tweede uitvoering wordt het stalen U-vor-
• deurelementen voor enkele, dubbele of door- mig vloerprofiel vervangen door een stalen, in
draaiende deuren; kleur gemoffeld en in het zicht blijvend vloerpro-
• kastelementen; fiel met terugvallende plint. De vloer-, plafond-
• vrijstaande wandelementen. en verticale wandaansluitingsprofielen worden
gemonteerd met toevoeging van kunststof af-
Zonder bijzondere voorzieningen kan dit type dichtingsband, figuur 1.21-1 t/m 1.22-1, 2, 3.
scheidingswand worden toegepast tot een Dit frame wordt bekleed met fabrieksmatig
wandhoogte van 3.000 mm. Als voorbeeld beklede gipskartonplaten, met dikte 12,5 mm,
wordt hierna de vooraf afgewerkte systeemwand die door middel van stalen, eventueel in kleur
met beplating van gipsplaat behandeld. gemoffelde klemlijsten worden bevestigd, figuur
��������
����
��������������������������
��
��
�����������
����
�����������������������
� ��������������� � ���������
����������
�����������
����������
� ��������������� � �����������������
������������
Figuur 1.21 Vooraf afgewerkte systeemwand met beplating op een metalen skelet (horizontale details)
ten worden aangeheeld en zorgvuldig worden dige constructie aansluiten in een sponning van
afgewerkt. Hopelijk is dan het bijpassende afwer- ten minste 40 mm. Het beste kan hiervoor een
kingsmateriaal (zoals tegels, vloerbedekking en U-profiel worden aangebracht, figuur 1.23-3. De
dergelijke) nog voorradig. bouwstenen worden met een tussenruimte van
10 tot 30 mm vermetseld met een mortel met
1.3.1.b Niet-dragende binnenwanden van cement/zandverhouding van 1:3. De voegen
glazen bouwstenen worden direct na het metselen met dezelfde spe-
Zeer decoratieve en lichtdoorlatende scheidings- cie afgevoegd. De horizontale voegen worden
wanden en wandgedeelten zijn te maken met maximaal om de 650 mm voorzien van een wa-
glazen bouwstenen. Deze holle bouwstenen zijn pening van verzinkt of roestvaststaal ∅ 6 mm.
in diverse vormen zoals rond, vierkant en recht-
hoekig in verschillende dikten en diverse kleuren Ook is het mogelijk de glazen bouwstenen
en oppervlaktestructuren verkrijgbaar, figuren fabrieksmatig op een triltafel tot panelen te ver-
1.23 en 1.24. De randen zijn in verband met het werken. Deze panelen hebben een gewapend
vermetselen uitgevoerd als een kloosterspon- betonomranding met een afmeting ten minste
ning, welke fabrieksmatig is voorzien van een gelijk aan de dikte van de bouwstenen. Ook deze
witte verflaag ten behoeve van de verstrooiing panelen worden flexibel in een omranding van
van het doorvallende licht. U-profielen aangebracht, figuur 1.23-3 en 4.
In verband met de thermische lengteverandering
en eventuele doorbuiging van de constructie- De scheidingswanden van glazen bouwstenen
vloeren moeten de scheidingswanden van glazen zijn gevoelig voor bestraling door hoge tem-
bouwsteen flexibel op de omringende bouwkun- peraturen. Radiatoren mogen op geen kleinere
� �������������������������� � ��������������������������������
����������
����������
������������������������
������������
�����������
���������� �����������
�������
�����������
�������
���������
���������
Figuur 1.24 Gegevens van niet-dragende binnenwanden opgebouwd uit glazen bouwstenen
afstand dan 250 mm van de wand worden ge- het wandoppervlak niet groter is dan 18 m² (bij-
plaatst. De brandwerendheid van een wand op- voorbeeld 3,80 m × 4,75 m);
gebouwd uit holle blokken, afmeting 190 × 190 • wanden met een dikte van 100 mm waarvan
× 80 mm, bleek bij beproeving 60 minuten te het wandoppervlak niet groter is dan 30 m² (bij-
bedragen. Omdat de warmtestraling bij brand voorbeeld 4,25 m × 7,0 m).
echter niet voldoende wordt geweerd is toepas-
sing van glazen bouwstenen in brandwerende Zoals is vermeld, wordt de gipsblokkenwand op-
wanden zeer beperkt. gebouwd uit gipsblokken. Deze blokken hebben
De luchtgeluidsisolatie van scheidingswanden afmetingen van 501 mm bij 640 mm, 501 × 450
opgebouwd uit glazen bouwstenen is vergelijk- en een dikte van 70 mm of 100 mm.
baar met overeenkomstige gemetselde wanden, Er worden vier typen gipsblokken onderschei-
figuur 1.24. den, waarbij elk blok specifieke eigenschappen
bezit, waardoor het aan de scheidingswand be-
1.3.2 Gelijmde niet-dragende paalde kwaliteiten toevoegt:
binnenwanden 1 het type S: standaardblok, uitgevoerd in witte
Bij gelijmde niet-dragende binnenwanden kun- kleur, leverbaar in dikte 70 mm en 100 mm;
nen we onderscheiden: 2 het type H: door toevoeging van een hydrop-
• wanden van gipsblokken; hoberingsmiddel waterafstotend gemaakt, uitge-
• wanden van cellenbetonblokken; voerd in groene of lichtblauwe kleur, leverbaar in
• wanden van kalkzandsteen lijmblokken. dikte 70 mm en 100 mm;
3 het type Z: blok met een hogere volumieke
▶▶ Voor het verlijmen van kalkzandsteen lijm- massa (1200 kg/m3 in plaats van 800 kg/m3),
blokken verwijzen we naar deel 3 Dragen, hoofd- alleen leverbaar in dikte 70 mm;
stuk 3 Dragende elementen in steen 4 het type R: blok met de vorm van een kwart
cirkel met een inwendige straal van 230 mm en
1.3.2.a Niet-dragende binnenwand van een uitwendige straal van 300 mm, alleen lever-
gipsblokken baar in dikte 70 mm.
Een van de meest toegepaste niet-dragende
binnenwanden in de woningbouw is de schei- De gipsblokken kunnen zowel op de lange als op
dingswand van gipsblokken, ook wel gipsblok- de korte zijde horizontaal worden verwerkt.
kenwand genoemd (in tegenstelling tot de
gipsmontagewand). Gipsblokken wanden mo- De blokken worden onderling verlijmd met
gen worden toegepast in windsnelheidsgebied zoveel kleefpasta, dat bij het aanschuiven
1 (zoals bedoeld in bijlage A van NEN 6702) nog een hoeveelheid pasta aan beide zijden
tot 100 m boven het omringende maaiveld van de wand uit de naden welt. Met deze uit-
uitgaande van een over- en onderdruk (wind- gewelde lijm worden de naden gladgestreken.
vormfactor Cpi = 0,3, zie artikel 8.6.4.4 van De blokken worden gelijmd met een vertanding
NEN 6702): van ten minste de dikte van het blok. Bij hoeken
• wanden met een dikte van 70 mm waarvan en ontmoetingen worden de blokken ingetand
����������
��������
���������
�������������
�����������
����� ��������
����������
����� ������������ ���������
��������� ������������
��������� ������������
�������� ��������
��������
����������
�����
�������
������
��������������������������
��������������
� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
���������������������� �������������������� ������������
Figuur 1.26 Scheidingswand van gipsblokken (verticale details)
in het blok gemaakt. Ook vrije wandbeëindi- profiel minerale wol of een schuimband aange-
gingen en wandaansluitingen bij nastelkozijnen bracht.
worden voorzien van ankers op circa 250 mm
van het wandeinde, figuur 1.25-1. De blokken Dezelfde aansluitingen als bij de bovenaanslui-
worden opgetrokken tot 15 mm onder het ting zijn in principe ook toepasbaar bij de verti-
plafond, waarbij de bovenzijde van de bovenste cale wandaansluiting.
blokken weer wordt voorgelijmd of voorzien De vaste aansluiting door middel van verlijming
wordt van een primer. De naad wordt vervolgens met behulp van voegmateriaal, bestaande uit
dichtgezet kurk-pasta, PUR-schuim of een spe- een mengsel van kleefpasta en gips, is slechts
ciale voegpasta; toepasbaar bij kleine vloeroverspanningen of
2 indien een doorbuiging tot 10 mm wordt relatief stijve vloerconstructies, figuur 1.25-3. In
verwacht, wordt de bovenaansluiting uitgevoerd de andere gevallen kan de verticale aansluiting
met behulp van een kunststof U-profiel, figuur gemaakt worden met behulp van veerankers
1.26-2. Dit profiel, dat voorzien is van een strook (minimaal twee per verdiepingshoogte) en elas-
vilt, een halfgesloten cellenband of een elastisch tisch schuimband, dat wordt ingedrukt, figuur
blijvende kit, wordt met lijm of met pluggen 1.25-1, of met behulp van het kunststof U-pro-
bevestigd aan het bovenliggende plafond. fiel, gelijmd of met pluggen bevestigd en voor-
De bovenste blokken worden met een speling zien van een strook vilt, een half-gesloten cellen-
van 10 mm tussen blok en lijf van het U-profiel band of een elastisch blijvende kit tussen profiel
zonder verlijming in het profiel geschoven. en constructie en voorzien van schuimband in
Ten behoeve van de geluidsisolatie wordt in het het profiel, figuur 1.25-2.
��������� �������������
� ��������������� � ���������������
��������������������������� ���������������������
������������������� ��������
���
Bij een overspanning tot 5,000 m, die een door- In verband met geluidsisolatie en brandwerend-
buiging van maximaal circa 5 mm veroorzaakt, heid kunnen speciale voorzieningen moeten
wordt de plafondaansluiting uitgevoerd met veer- worden getroffen.
ankers en elastisch voegmateriaal, figuur 1.29-2. Hoekaansluitingen worden uitgevoerd met twee
In plaats van voegmateriaal kan ook PUR-schuim veerankers en een voeg met breedte van 5 tot
worden toegepast (bij overspanningen tot 6,000 10 mm, die wordt gevuld met elastisch materi-
m). Bij wandstukken langer dan 2,500 m worden aal, figuur 1.28-3. Alleen bij de aansluiting van
de veerankers h.o.h. 1.500 mm aangebracht. De een wandstuk korter dan 750 mm kan de hoek-
wandaansluitingen worden uitgevoerd met ten aansluiting worden uitgevoerd door middel van
minste twee veerankers en een voeg van 5 tot vertanding of verlijming.
10 mm, die wordt gevuld met elastisch voeg- Bij wandstukken langer dan 4,000 m moet een
materiaal, figuur 1.28-1 en 1.28-2. Wandaan- dilatatie worden aangebracht door middel van
sluitingen van wandstukken korter dan 750 mm een voeg van 5 tot 10 mm, waarin drie stuks
kunnen zonder veerankers worden gelijmd. dilatatieankers zijn aangebracht en die wordt
Bij een doorbuiging tot circa 10 mm, die voor- gevuld met elastisch voegmateriaal.
komt bij een vloeroverspanning tot 7,500 m,
worden de plafond- en wandaansluitingen uit- In combinatie met scheidingswanden van ge-
gevoerd met behulp van opvangprofielen, die lijmde cellenbetonblokken kunnen zowel vooraf
tegen de bouwkundige constructie worden be- gestelde kozijnen als nastelkozijnen of montage-
vestigd, figuur 1.29-1. Hierin worden de blokken kozijnen worden toegepast, figuur 1.28-4. Na-
koud geplaatst, waarbij bij de plafondaansluiting stelkozijnen kunnen alleen worden toegepast in
circa 10 mm ruimte wordt vrijgehouden. de verdiepingshoge uitvoering.
���������
�����
�����
���������
�����
� ���������������� � ����������������
��������������������� ���������������������������
�������
���������
������
�������
������
�������
� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
�������������������� ����������������������
������������
Figuur 1.29 Scheidingswand van cellenbetonblokken (verticale details)
Lichte voorwerpen kunnen met behulp van spouwbladen van blokken van dezelfde typen
lijm, nagels of spaanplaatschroeven worden met dikte 100 en 150 mm en een spouw van
bevestigd. Voor zware voorwerpen zijn speciale 50 mm, bereiken een isolatie-index voor luchtge-
bevestigingsmiddelen ontwikkeld of worden luid (Ilu;k) van 0 dB. De totale oppervlaktemassa
doorgaande bouten toegepast. van de eerste constructie dient tussen 90 en
170 kg/m2 te bedragen, die van de tweede con-
Afhankelijk van de wanddikte en de volumieke structie ten minste 170 kg/m2. Zonder de gips-
massa (100 mm G5/800) bereikt de scheidings- montagevoorzetwand bereikt de eerste construc-
wand van cellenbeton een isolatie-index voor tie een waarde van –5 dB.
luchtgeluid (Ilu;k) van –20 dB of hoger. Hierbij
moet worden gezorgd voor een oppervlakte- De onafgewerkte scheidingswand van cellen-
massa van minimaal 75 kg/m2, waarbij wordt betonblokken heeft bij uitvoering met stan-
uitgegaan van een driezijdige aansluiting op daard detaillering een brandwerendheid van
steenachtige wanden, vloeren en plafonds. ten minste 20 minuten. Indien de aansluitingen
De woningscheidende en woningbegrenzende voorzien zijn van brandwerende PUR-schuim
wanden, opgebouwd uit twee spouwbladen bedraagt de brandwerendheid van wanden met
van cellenbetonblokken van het type G4/600 of een dikte van 70 mm ten minste 60 minuten,
G5/800 met een dikte van 70 mm een spouw bij een dikte van 100 mm ten minste 90 minu-
van 50 mm en een gipsmontagevoorzetwand ten en bij een dikte van 150 mm minimaal 120
tegen een van de spouwbladen, of uit twee minuten. Ten aanzien van de weerstand tegen
rookdoorslag behaald de standaardwand ten Deze panelen van cellenbeton, waarin ten be-
minste 30 minuten en de wanden met aanslui- hoeve van het transport langswapening is opge-
tingen met brandwerende PUR-schuim bij een nomen, worden geproduceerd in vier typen, die
dikte van 70 mm 90 minuten, bij een dikte van onderling verschillen in druksterkte en volumieke
100 mm 135 minuten en bij een dikte van massa, zie de tabel van figuur 1.30.
150 mm 180 minuten.
Type Kubusdruksterkte Volumieke massa
1.3.3 Verdiepingshoge niet-dragende
binnenwanden van wandpanelen G4/600 4,0 N/mm2 501 – 600 kg/m3
G5/800 5,0 N/mm2 701 – 800 kg/m3
1.3.3.a Niet-dragende binnenwanden van
cellenbetonpanelen Figuur 1.30 Cellenbetonpanelen
Scheidingswanden, opgebouwd uit onderling
gelijmde, verdiepingshoge massieve panelen De afmetingen van de panelen zijn: breedte
van cellenbeton kunnen zowel in de woning- 500/600, dikte van 70 of 100 mm en hoogte van
bouw, maar ook in kantoorgebouwen en logies- 2.400 mm tot en met 3.400 mm.
gebouwen worden toegepast als niet-dragende
binnenwanden, woningscheidende wanden en Door middel van het toepassen van twee spouw-
woningbegrenzende wanden, eventueel in com- bladen van panelen, dik 70 mm, van het type
binatie met een voorzetwand. G4/600 met een spouw van ten minste 50 mm
����������������������� �������������
�������������������
� ��������������� � ���������������
��������������������������� ���������������������
��������
���
breedte, in combinatie met een voorzetwand voegdikte van circa 2 mm. Achteraf worden de
van gipskartonplaat op Z-profielen tegen één naden bijgewerkt met een vul- en vlakmiddel. De
van de twee spouwbladen kan een niet- wanden zijn dan behangklaar.
dragende woningscheidende en woning-
begrenzende wand worden verkregen. De uitvoering van de plafondaansluiting is afhan-
kelijk van de grootte van de doorbuiging, die
De panelen kunnen zowel op de onafgewerkte opgenomen moet kunnen worden. Deze grootte
vloer als op de afgewerkte vloer worden aan- van de doorbuiging wordt bepaald door de over-
gebracht, figuur 1.32-3 en 1.32-4. De panelen spanning van de vloer.
worden met behulp van een koevoet en houten Een doorbuiging tot 5 mm, die voorkomt bij
zij- en kopwiggen te lood gesteld, waarna de vloeroverspanningen tot circa 5 m, wordt op-
zijwiggen worden verwijderd en de stelruimte genomen met behulp van rubber blokjes dik
wordt volgekouwd met specie. Bij kamerschei- 13 mm, die aan de bovenzijde van het paneel
dende wanden is het zelfs mogelijk om de pane- worden genageld, figuur 1.32-2. Bij het opwig-
len direct op de afgewerkte vloer te plaatsen. De gen van het paneel wordt het rubber blokje tot
panelen worden met de een hydrolische pane- 10 mm samengedrukt. Bij deze plafondaanslui-
lenstelwagen geplaatst. ting moet om het andere paneel een veeranker
De panelen worden vol en zat gelijmd met een worden aangebracht, waarbij het eerste en het
������
������
���������
�����������
������
� ���������������� � ����������������
��������������������� ���������������������������
�������
�����������
�����
������
�������
� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
�������������������� ����������������������
������������
Figuur 1.32 Scheidingswand van cellenbetonpanelen (verticale details)
voorlaatste paneel van een wandvlak altijd van Lichte voorwerpen kunnen met behulp van
een veeranker voorzien worden. lijm, nagels of spaanplaatschroeven worden
De 10 mm brede voeg wordt gevuld met poly- bevestigd. Voor zware voorwerpen zijn speciale
urethaanschuim. bevestigingsmiddelen ontwikkeld of worden
Een grotere doorbuiging, tot 10 mm, die voor- doorgaande bouten toegepast.
komt bij vloeroverspanningen tot circa 7,5 m, Indien de scheidingswand van panelen van cel-
wordt opgenomen met behulp van een meta- lenbeton uitgevoerd wordt met een zodanige
len of kunststof opvangprofiel, dat mechanisch wanddikte (100 mm dikke G5/800), dat de op-
wordt bevestigd of gelijmd tegen het plafond, pervlaktemassa meer dan 75 kg/m2 bedraagt,
figuur 1.32-1. In het profiel wordt over de volle bereikt de wand een isolatie-index voor lucht-
breedte een strook polystyreenschuim, dik 13 geluid (Ilu;k) van –20 dB of hoger, waarbij wordt
mm, aangebracht. Veerankers hoeven bij deze uitgegaan van een driezijdige aansluiting op
uitvoering niet te worden toegepast. Indien de steenachtige wanden, vloeren en plafonds.
panelen bij kamerscheidende wanden direct op De scheidingswand, opgebouwd uit twee
de afgewerkte vloer worden geplaatst, wordt de spouwbladen van panelen, dik 70 mm, van het
ruimte tussen de bovenzijde van het paneel en type G4/600 met een spouw van ten minste
het plafond afgedicht met polyurethaanschuim 50 mm breedte, in combinatie met een voorzet-
(PUR-schuim). wand van gipskartonplaat op Z-profielen tegen
één van de twee spouwbladen heeft een isolatie-
Ter plaatse van de verticale wandaansluiting index voor luchtgeluid van 0 dB.
wordt een naad van 5 tot 15 mm breed aan- Zonder de voorzetwand van gipskartonplaat op
gehouden, die later met elastisch voegmateriaal Z-profielen bij de eerste constructie wordt een
wordt afgedicht, figuur 1.31-1. Indien de door- isolatie-index voor luchtgeluid van –5 dB
buiging van de vloer groter is dan 5 mm, wordt behaald.
deze aansluiting uitgevoerd met behulp van een
metalen of kunststof opvangprofiel, waar het Met betrekking tot de scheidende functie is de
paneel koud ingeschoven wordt, figuur 1.31-2. brandwerendheid van onafgewerkte cellenbeton-
Bij een wandlengte van niet meer dan één pa- wanden en de standaard detaillering ten minste
neelbreedte mag de wandaansluiting met lijm 20 minuten. Indien de wand en plafondaanslui-
worden uitgevoerd. tingen worden uitgevoerd met een voeg, met
maximale breedte van 10 mm, in combinatie
Ook bij hoeken, wandontmoetingen en wanden met brandwerende PUR-schuim, bedraagt de
langer dan 4.000 mm wordt een voeg van 5 brandwerendheid zelfs 60 minuten. Met betrek-
tot 15 mm breed aangehouden, die later wordt king tot de rookdoorgang gelden voor deze twee
afgedicht met elastisch voegmateriaal, figuur uitvoeringen respectievelijk 30 en 90 minuten.
1.31-3. Alleen bij wanddelen met lengte van één
paneelbreedte wordt de aansluiting verlijmd en 1.3.3.b Wandpanelen van lichtbeton
met drie draadnagels vastgezet. Vergelijkbaar met de wandpanelen van cellen-
beton zijn verdiepingshoge wandpanelen van
Wandafwerking lichtbeton verkrijgbaar (Alvon LB). Deze wand-
De wanden van het type G5/800 zijn na het af- panelen van lichtbeton worden toegepast voor
werken met een vul- of vlakmiddel behangklaar. zowel dragende als niet-dragende binnenwanden.
De wanden van de overige panelen zijn na repa- Deze wandpanelen worden vervaardigd naar
raties en het aanwerken van elektriciteitssleuven, tekening met een dikte van 70 tot en met
-dozen en naden behangklaar. 200 mm, breedte maximaal 12.000 mm en een
maximale hoogte van 3.400 mm. De wandpane-
Scheidingswanden van onderling verlijmde, ver- len worden voorzien van transportwapening en
diepingshoge massieve panelen van cellenbeton ingestorte bevestigingsmiddelen. De volumieke
kunnen alleen worden toegepast in combinatie massa van de lichtbetonwanden is 1.750 en
met verdiepingshoge kozijnen. 2.000 kg/m3.
Normen
NEN 1068 Thermische isolatie van gebouwen –
Rekenmethoden
NEN 2608(-2) Vlakglas voor gebouwen – Deel 2:
Niet-verticaal geplaatst glas – Weerstand tegen
windbelasting, sneeuw, eigengewicht – Eisen en
bepalingsmethode
NEN 2778 Vochtwering in gebouwen – Bepalings-
methoden
NEN 6062 Bepaling van de brandveiligheid van
rookafvoervoorzieningen
NEN 6064 Bepaling van de onbrandbaarheid van
bouwmaterialen
NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brand-
voortplanting van bouwmateriaal (combinaties)
NEN 6066 Bepaling van de rookproduktie bij
brand van bouwmateriaal (combinaties)
NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen
branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten
NEN 6075 Bepaling van de weerstand tegen rook-
doorgang tussen ruimten
NEN 6700 Technische grondslagen voor bouw-
constructies – TGB 1990 – Algemene basiseisen
NEN 6702 Technische grondslagen voor bouw-
constructies – TGB 1990 – Belastingen en vervor-
mingen
NEN 6710 Technische grondslagen voor bouw-
constructies – TGB 1990 – Aluminiumconstructies
– Basiseisen en eenvoudige basisrekenregels voor
overwegend statisch belaste constructies
NEN 6720 Voorschriften Beton – TGB 1990 –
Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)
NEN 6760 Technische grondslagen voor bouwcon-
structies – TGB 1990 – Houtconstructies – Basis-
eisen – Eisen en bepalingsmethoden
NEN 6770 TGB 1990 – Staalconstructies – Basis-
eisen en basisrekenregels voor overwegend statisch
belaste constructies
����
Een deur heeft extra functies gekregen, anders
dan alleen maar de toegang tot een gebouw of
vertrek. Een deur moet ook vaak ongewenste
zaken binnen of buiten houden, zoals bijvoor- ����
beeld personen, geluid, brand, kogels en straling. ��������������
�������
��������
2.1 Prestatie-eisen
Een te bouwen bouwwerk dient voldoende Aan binnenkozijnen kunnen eisen worden
toegankelijk te zijn voor rolstoelgebruikers (zie gesteld van een WBDBO van 30 of 60 minuten.
Bouwbesluit Afdeling 4.2 Toegankelijkheidssector Dit is afhankelijk van de situering van het kozijn
nieuwbouw). in het gebouw.
Standaardhoogten voor deuren zijn 2115 mm De WBDBO van een binnenkozijn in een wand
en 2315 mm. Om ter plaatse van een kozijn een moet door een onafhankelijk keuringsinstituut in
vrije hoogte van 2,100 m of 2,300 m te berei- testrapporten worden aangetoond.
ken, moet een deur van 2.115 mm of 2.315 mm
worden toegepast. Door voornoemde eis uit De WRD van een binnenkozijn in een wand
het Bouwbesluit worden ook binnen de woning wordt bepaald door het aantal minuten dat de
steeds meer deuren van 2.315 mm toegepast. pui het criterium vlamdichtheid betrokken op
Het is namelijk fraaier om in het gehele huis de afdichting haalt, te vermenigvuldigen met
dezelfde hoogte aan deuren toe te passen. Het 1,5 ( = een vuistregel). Voor een WRD van
steeds langer worden van de mensen speelt ook 30 minuten is dus een WBDBO van 20 minuten
een rol bij deze keuze. voldoende (WBDBO 20 x 1,5 = WRD 30).
2.1.1.c Geluidwering
In het Bouwbesluit, Hoofdstuk 3 Voorschriften uit
������������� het oogpunt van gezondheid wordt de geluid-
wering besproken.
Afhankelijk van de situering in een gebouw moe-
������������� ten binnenkozijnen samen met de wand waarin
ze zijn opgenomen aan een bepaalde geluidwering
voldoen. Naast de eisen die het Bouwbesluit stelt
Figuur 2.2 Branddoorslag en brandoverslag aan de geluidwering, kan ook de opdrachtgever
�������������
����
����������
����������
������������ ������ ������
���������
������
nog extra eisen stellen. Geluid moet meestal bui- Uit het oogpunt van veiligheid moeten brand-
ten een ruimte worden gehouden maar soms ook werende en rookwerende deuren van een deursluit-
juist binnen een ruimte, figuur 2.3. mechanisme worden voorzien. Dit, om te voor-
komen dat ze open blijven staan en zo tijdens
2.1.1.d Ventilatie brand hun brandwerende functie niet vervullen.
Door de strengere eisen aan ventilatie in het
Bouwbesluit (afdeling 3.10 en 3.12) vloeien hier 2.1.2 Eisen/wensen door gebruiker en/of
ook eisen voor de kozijnen uit voort. In nieuwe architect
woningen bijvoorbeeld moeten de toiletten aan- Bij de keuze van een type kozijn en deur kunnen
gesloten worden op een mechanisch ventilatie- voor een gebruiker en/of architect verschillende
systeem. Met dit systeem wordt continu lucht uit overwegingen een rol spelen, zoals:
een ruimte afgezogen. Dit houdt in dat er ook • duurzaamheid (levensduur);
lucht moet worden toegevoerd. Hiertoe moet • het onderhoud van kozijn en deur (bijvoor-
onder de deur een spleet van voldoende door- beeld veel of weinig schilderwerk);
gang worden gehouden, figuur 2.4. • het gemakkelijk kunnen wegwerken van
beschadigingen;
���� �������� • het zoveel mogelijk uniform toepassen van
dezelfde deuren en kozijnen (door bijvoorbeeld
een woningbouwvereniging met een groot
������ woningbestand);
���������� • de kosten van aanschaf en plaatsing;
������ • esthetische aspecten;
• het weerstand kunnen bieden aan diverse
invloeden;
• eisen voortvloeiende uit het gebruik van de
deur en het kozijn (denk bijvoorbeeld aan bedie-
ning van een deur door mensen in een rolstoel);
• inbraakveiligheid. Bij dit begrip wordt meestal
alleen gedacht aan buitendeuren, maar ook bin-
Figuur 2.4 Ventilatie nendeuren hebben vaak een inbraakwerende
functie (bijvoorbeeld voordeuren van woningen
2.1.1.e Veiligheid in flats met een afgesloten galerij).
Om te voorkomen dat mensen tijdens het vluch-
ten uit een gebouw zich klemlopen tegen deu- 2.1.3 Eisen/wensen vanuit de uitvoering
ren, moet de draairichting de looplijn tijdens de Een aannemer zal niet alleen op de kosten voor
vlucht volgen, figuur 2.5. aanschaffen letten maar ook op de montagetijd
(tijd = geld). Voor de aannemer is bij de keuze
ook van belang dat de kans op beschadiging van
de binnenkozijnen tijdens de bouw zo gering
mogelijk is. Een aannemer past soms bij voorkeur
een bepaald type kozijn en deur toe omdat hij
goede leveringsvoorwaarden met de fabrikant
heeft afgesproken.
��������������
�� ��
2.3 Kozijntypen
�����
2.4 Materiaalkeuze
2.4.1 Hout
Vanwege beschikbare handelsmaten, afmetin-
gen, garanties, certificering en kosten is het
raadzaam om te kiezen uit de serie standaard-
profielen en -afmetingen die ontwikkeld zijn. Zie
enkele voorbeelden in figuur 2.12.
� �����������������
Figuur 2.10 Latei boven wandopening 2.4.2 Staal
Stalen kozijnen zijn in twee uitvoeringen lever-
baar:
1 kozijnen van koud gevormde stalen profielen;
2 plaatstalen kozijnen.
2.4.2.a Kozijnen van koud gevormde stalen De brandwerendheid van de kozijnen verschilt
profielen per uitvoering. Als afwerking kan worden geko-
De kokervormige profielen worden uit 2 mm dik zen uit een voorbehandeld kozijn (waarna het
bandstaal gewalst of getrokken. Er zijn zeer vele kozijn op de bouw nog moet worden afgelakt),
profielvormen en -afmetingen mogelijk. De pro- een afgelakt kozijn of een kozijn voorzien van
fielen worden geleverd in een stalen of roestvast een kunststof coating.
stalen uitvoering. Beide uitvoeringen kunnen op Er zijn verschillende bovendorpels mogelijk,
diverse manieren worden afgewerkt. figuur 2.16:
De profielen worden gelast of gekoppeld en zijn • een volledige bovendorpel waarbij de profile-
voorzien van flenzen ten behoeve van glasope- ring van de stijl wordt doorgezet;
ningen en van omgezette flenzen ten behoeve • een afgeslankte bovendorpel.
van aanslagen.
Met de profielen kunnen complete puien, inclu- Afgeslankte dorpels worden veel in de woning-
sief deuren, worden samengesteld, figuren 2.13, bouw toegepast. In de stijlen worden dan
2.14 en 2.15. schuifstukjes aangebracht voor het opvangen
van maattoleranties in de hoogtemaat van het
2.4.2.b Plaatstalen kozijnen gebouw c.q. voor het opvangen van de doorbui-
Deze geprofileerde kozijnen worden gemaakt ging van de bovenliggende draagvloer.
van sendzimir verzinkt bandstaal. Ze zijn er in
montage- en inmetseluitvoering. De kozijnen Sommige fabrikanten leveren accessoires als
zijn in verschillende staaldikten (1, 1,5 en 2 mm) bijvoorbeeld een stofdorpel, bovenlichtpaneel,
leverbaar voor diverse wanddikten. plafondregel, sluitplaat en verstevigingsstrip voor
������ ������
����� �����
����� �����
��
�������
�����������
��������������
������ ������������
�����
�� ����������� �� �����������
�
��������� �� ���� ��������� �� ���� �
� �
� ��������
�� ����������� �� �����������
Figuur 2.12 Houtprofilering
� � �
��
��
��
�
�
�� ���� �� �� ���� ��
� �
��
��
��
��
�
�
�� �� �� ��
�� �� �� ��
��
��
��
��
� �
�
��
��
�
�
�
��
� �
���� � ����
�� � ��
� �
��
��
��
��
�� �� �� ��
�� ���
��������������
Figuur 2.13 Koudgevormde stalen kozijnprofielen
Beide systemen hebben voor- en nadelen. Om- tagekozijn weinig tijd. Voorwaarde is dan wel dat
dat bij een inmetselkozijn de wand rondom het wand en wandopening glad en strak zijn en dat
reeds gestelde kozijn wordt opgebouwd, is er de maat van kozijn en wandopening op elkaar
geen nauwkeurige maatvoering van te houden zijn afgestemd.
sparingen nodig. Dit is wel het geval bij een
montagekozijn. 2.5.2 Montagekozijn
Omdat een inmetselkozijn al in een vroeg sta- In deze paragraaf wordt het plaatsen van houten
dium in de bouw aanwezig is, is de kans op be- en stalen montagekozijnen besproken.
schadigingen tijdens de bouw veel groter dan bij
een montagekozijn, dat pas in de afbouwfase in 2.5.2.a Houten montagekozijn
het werk wordt aangebracht. Een houten montagekozijn kan niet muur-
In principe kost het aanbrengen van een mon- omvattend worden uitgevoerd. Het houten
��
��
��
��
��
��
��� ���
��
��
�� �� �� �� ��
�� ���
��
��
��
��
��
��
��� ���
��
��
�� �� �� �� ��
�� ���
���������������������������������
��
��
��� ��
��
�� �� ��
��� ��������������
kozijn wordt reeds samengesteld vanaf de fabriek Het stalen kozijn wordt op de bouw samenge-
geleverd. Omdat het kozijn later in een opening steld en kan op verschillende manieren worden
wordt geplaatst, heeft het een goede aanslag aangebracht: door middel van muurbeugels of
nodig (bijvoorbeeld een lat of stelkozijn), figuur in de stijlen gelaste borgklauwen, figuur 2.20-1.
2.19. De keuze wordt bepaald door de muurdikte en
de gewenste materiaaldikte van het kozijn. Per
2.5.2.b Stalen montagekozijn fabrikant wisselen de sparingsmaten die moeten
Een stalen montagekozijn kan wel muuromvat- worden gehouden in de wand. In figuur 2.21 is
tend worden uitgevoerd. De kozijnen zijn lever- als voorbeeld een overzicht gegeven van te hou-
baar voor verschillende wanddikten. Het kozijn den sparingen van een bepaald type kozijn.
kan over de wandafwerking worden aangebracht
of de wandafwerking stopt tegen het kozijn. 2.5.3 Inmetselkozijn
Hiermee moet al bij de bestelling van de kozijnen In deze paragraaf wordt het plaatsen van houten
rekening worden gehouden. en stalen inmetselkozijnen besproken.
� �
� ����������������������������������������
�����
� �������������������
����� ������������
� ���������������������
Figuur 2.15 Pui van koudgevormde stalen kozijnprofielen
2.5.3.a Houten inmetselkozijn Tevens wordt zo het verschuiven van het kozijn
Het houten inmetselkozijn heeft een kalk- of spe- tegengegaan. Het kozijn wordt met in te metse-
ciesponning om kieren tussen muur en kozijn te len ankers vastgezet aan de muur, zie ook figuur
voorkomen. 2.12.
De kalk- of speciesponning dient verder om het
kozijn over de gehele lengte een bevestiging te
geven.
����������������� ���������������
������������ ������������ 2.5.3.b Stalen inmetselkozijn
�������������� ��������������
Stalen inmetselkozijnen worden voorgemonteerd
�������� op de bouwplaats geleverd, figuur 2.22. De ko-
������
������ zijnen worden voordat de wanden worden opge-
������ trokken met behulp van schoorlatten gesteld.
������
�����
Door middel van in te metselen ankers worden
����� de kozijnen met de wand verankerd. Tijdens het
metselen moet worden voorkomen dat er te ver
in het kozijn wordt doorgemetseld en dat de
kozijnen gaan schranken (de gemetselde muur
�������� �������� drukt hierbij het kozijn in), figuur 2.23.
Indien in verband met aantasting door optrek-
kend vocht een dorpel of neut (stenen onderstuk
van een stijl) onder het kozijn moet komen,
� ���������������� � ������������������ wordt het kozijn gesteld door middel van een
������ ������ speciale onderstelregel die het kozijn los houdt
Figuur 2.16 Diverse bovendorpels en schuifstuk van de vloer, figuur 2.24.
� �������������� � �������������
Figuur 2.18 Inmetsel- en montagekozijn
����������� �����������
�������������������� ��������������������
������ ������
�������������� ��������������
����������� �����������
������������������ ������������������
������� ����������������
� ����������� � ��������������������
Figuur 2.19 Houten montagekozijn
� ��������� � ����������
Figuur 2.20 Stalen montagekozijn met muurbeugel en borgklauw
�� �������������������������������� ��
�� �������������������������� ��
�� ������� ��
�� ������� ��
���� ����
�� �������
����������������������� ��������� ����������������������������
�� ���������������������������������
�� ���������������������������
�� ������� �� ��
�� ������� �� ��
���� ����
������������������������������������
���������������������������������
���������������������������
�� �� ������� �� ��
�� �� ������� �� ��
���� ����
��������������������������������������������������������
Figuur 2.21 Sparing- en deurmaten stalen montagekozijnen
���������� �� ��
��������
�� ��
��� ���
��� ��� ��� ���
��� �� ��� ��
�� �� �� ��
��
��
�� ��
�� �� �� ��
� ����������������������� � ���������������������
Figuur 2.22 Stalen inmetselkozijn
Figuur 2.23 Schranken van een kozijn De opdekdeuren zijn wel kwetsbaarder omdat
ze buiten het kozijn uitsteken. Doordat er geen
naden te zien zijn, kan de opdekdeur sneller
2.6 Deuren worden afgehangen. Deze tijdsbesparing levert
geldwinst op. Dit is één van de redenen waarom
In deze paragraaf wordt aandacht geschonken opdekdeuren steeds vaker in de woningbouw
aan de diverse soorten deuren en aan het ver- worden toegepast. In de utiliteitsbouw worden
schil tussen een stompe of een opdekdeur. voornamelijk stompe deuren toegepast omdat
het assortiment en de keuzemogelijkheden veel
2.6.1 Deuren: stomp of opdek groter zijn en er minder kans is op beschadiging
Deuren kunnen in een stompe uitvoering of in van de deur. De sponning bij een stompe deur
een opdekuitvoering worden geleverd, figuur wordt 2 tot 4 mm breder gehouden dan de
2.29. dikte van de deur. Bij kromtrekken zal de
Bij een opdekdeur valt de deur slechts gedeelte- deur hierdoor niet zo snel buiten de sponning
lijk in de sponning, bij een stompe deur geheel. uitsteken.
����������
��
��
��
��
��
���
��
�����
��������������
������������
��������
���������
������������
���������������������������������
��������������
����������������
�
��������������
������������� �� ��
� �����������������������������������������
��
��
� �������������������������� � ��������������������������
Figuur 2.26 Schuifdeur, in de wand schuivend
������� �
����������������
������� �
� � ��
���������������������
������������������ �����������
��������������������
����������
��������
������������
����������
����������
�� ��
�����
����
���������
�����������
�������������
���������� ������������
������������� �������� �������� ��������
��������������
��������������������� ����������������
������������ ���������������������
�������� ����������������
��������������������
�� ��������������������������������� �� �������������������������������
��������������������
��������������
��������������
�����������
�
�
�������������������
�������������������
���������������
���������������
����������������
���������������
��
������� �������
�������
����������������
�� ������������������������������� �� �����������������������������
Figuur 2.29 Kozijn met stompe en opdekdeur
2.6.3 Brandwerende deuren tingen van deuren, de vrije doorgang van brand-
Vanuit het Bouwbesluit (Hoofdstuk 2 Voorschrif- werende puien kleiner is. Het verschil werkt ook
ten uit het oogpunt van veiligheid) worden, door in de bovendorpel: bij gelijke deurhoogte
afhankelijk van de situering, eisen gesteld aan treedt er verschil op in kozijnhoogte. Dit kan
de brandwerendheid van deur, kozijn en wand, worden voorkomen door de bovendorpel gelijk
figuur 2.33. Bij kozijnen is onderscheid te maken te houden. Het hoogteverschil wordt dan opge-
tussen 30 en 60 minuten brandwerende con- vangen in de afstand van de onderkant van de
structies. Ook worden er eisen gesteld aan de deur tot de vloer (er ontstaat een grotere naad),
rookwerendheid van kozijnen. figuur 2.34.
Brandwerende puien kunnen een sponnings-
diepte van 15, 20 of 25 mm hebben, figuur De deur wordt samengesteld uit minder brand-
2.33. De afmetingen van standaarddeuren wijzi- baar materiaal.
gen bij deze sponningmaten niet. De afmetingen In de randafwerking of tussen randafwerking en
van de kozijnen worden aangepast. Men moet er vulling van de deur kan een strip worden aan-
dus rekening mee houden dat, bij gelijke afme- gebracht, die bij verhitting opschuimt en zo de
�������������
���������
���������
������� ����������
� ������������� � �����������
Figuur 2.30 Voorbeelden van kantafwerkingen
��
���������
������� ��
� � � �
�����������
���
��
� ������������������������������������������
��
���������
����
��
��
��
�
��� ���
�
bele aanslag en kierdichting op de markt, figuur zijn zwaarder dan een standaarddeur en hiermee
2.37-1 en 2.37-2. Werken bij deze kozijnen beide moet rekening worden gehouden bij de keuze
dichtingsprofielen optimaal, dan moet de deur van het hang- en sluitwerk. In verband met stati-
wel zeer nauwkeurig worden afgehangen. De sche elektriciteit moeten deze deuren in een
sluitkracht van een deur met dubbele kierdich- geaard metalen kozijn of beter nog in een
ting is in sommige gevallen onaanvaardbaar houten kozijn worden geplaatst.
hoog (bijvoorbeeld bij toepassing in de toegan-
kelijkheidssector); 2.6.4.c Veldafschermende deuren
• de aansluiting van het kozijn op de wand: de Een veldafschermende deur wordt toegepast in
uitvoering van de aansluiting kozijn op wand is ruimten die zijn ingericht als ‘kooi van Faraday’.
ook van groot belang. Kieren tussen kozijn en De kooi schermt elektronische velden af. De deur
wand moeten worden voorkomen. wordt voorzien van messingplaten of fosfor-
bronsgaas. Een veldafschermende deur is zwaar-
2.6.4.b Tralingwerende deuren der dan een standaarddeur, figuur 2.38-2.
Deze deur wordt toegepast voor ruimten waarin
bijvoorbeeld met röntgenapparatuur wordt 2.6.4.d Kogelwerende deuren
gewerkt of bij ruimten voor radiotherapie en Voor de toepassing van kogelwerende deuren
stralingsdiagnose. kan men denken aan postkantoren, banken,
De deuren worden voorzien van een dubbel- gevangenissen, politiebureaus enzovoort.
zijdige loodinlage, figuur 2.38-1. De dikte van Een kogelwerende deur heeft een inlage van
de loodinlage varieert van 0,5 mm tot 3,0 mm, staal. De dikte van de inlage is afhankelijk van
afhankelijk van de stralingsintensiteit. De deuren de gewenste bescherming. De staalplaat wordt
in deur of raamconstructie
per segment van 2,5 × 2,5 m
1
Met uitzondering van toegangen woningen/wooneenheden.
2
Uit beproevingen met draadglas is gebleken dat na circa 60 minuten veelal het warmtestralingscrite-
rium nog niet is bereikt. De uiteindelijke WBDBO-waarde werd bepaald door het criterium vlamdicht-
heid. In veel gevallen kwamen de glaslatten tot ontvlamming. Derhalve zal hieraan aandacht moeten
worden besteed.
De voor hout aangegeven sponningdiepte kan zowel bijvoorbeeld grenenhout zijn als de gebruikelijke
hardhoutsoorten.
De 60 minuten brandwerendheid van de in de tabel genoemde constructies dient altijd door middel
van een door een onafhankelijk instituut als TNO opgesteld rapport te worden aangetoond.
3
Dit gegeven maximale oppervlak (0,9 m2) is slechts mogelijk indien er extra aandacht wordt besteed
aan de wijze en materiaalkeuze van de inklemming van het draadglas. Alleen dan is een WBDBO van
60 minuten haalbaar.
����
��������
��������������������������
���������
��
��
������������
������������
� ���������������������
����������
�����
��
��
�������������
����
���������
In de NEN 5088 en NEN 5089 worden regels ge- gehangen aan normale scharnieren, maar draait
geven voor de toepassing van hang- en sluitwerk door middel van twee spindels met een arm aan
en de eisen en beproevingsmethoden van hang- de boven- en onderzijde van de deur. De deur
en sluitwerk. taatst open en is tegelijkertijd tot tegen de
kozijnstijl te duwen, figuur 2.39-3.
De Stichting Kwaliteitscentrum Gevelelementen
(SKG) is een onafhankelijke instantie die er op Een andere vernieuwing is het weglaten van een
toeziet dat het hang- en sluitwerk qua sterkte en tussendorpel of kalf boven een deur. Het kozijn
duurzaamheid voldoet aan de in NEN 5089 loopt wel verdiepingshoog door, maar de aanslag
gestelde eisen. Hang- en sluitwerk dat aan de van de deur wordt nu opgevangen in een paneel.
eisen voldoet, krijgt een SKG-symbool: Dit paneel is in uitvoering en dikte gelijk aan de
• 1 ster = standaard inbraakwerend deur en vormt in aanzien één vlak met de deur.
product; Dit is esthetisch een fraaie oplossing, figuur 2.40.
• 2 sterren = zwaar inbraakwerend product;
• 3 sterren = extra zwaar inbraakwerend Lineaire deuren zijn schuifdeuren die bewegen
product. dankzij magnetische geleiding, figuur 2.41. Bij
deze deur worden magneten opgenomen in de
2.6.6 Speciale deuren bovendorpel van het kozijn en de bovenkant
De markt voor deuren is constant in beweging. van de deur. De deur schuift doordat de mag-
Producenten spelen in op vragen uit de markt. neten elkaar kunnen aantrekken en afstoten.
Er verschijnen dan ook steeds meer deuren met Deze deuren zijn minder gevoelig voor slijtage
afwijkende openingsmogelijkheden. Een voor- door het ontbreken van mechanische onder-
beeld hiervan is de draaischuifdeur. Deze biedt delen. In figuur 2.42 zijn nog twee voorbeelden
ten opzichte van de traditioneel draaiende deur te zien van industriële deuren.
een wezenlijke ruimtebesparing. In geopende Bij de rubber knikdeur, figuur 2.42-1 kunnen zon-
positie staat het deurblad ongeveer voor de helft der enig oponthoud vorkheftrucks, stapelaars,
buiten de doorgang. Andere deuren en doorgan- karretjes, maar ook transportmiddelen opgehan-
gen worden er niet door geblokkeerd. Deze deur gen aan rails, de opening passeren. Door een
vindt dan ook vaak zijn toepassing in woningen veerconstructie, figuur 2.42-1b, sluiten de buig-
voor mindervaliden en ouderen. De deur is van- zame deuren zich direct weer na het passeren
uit een rolstoel gemakkelijk te bedienen omdat van de transportmiddelen. De deuren kunnen
de draaicirkel veel kleiner is. De deur is niet af- in elke gewenste maat worden geleverd. Ze zijn
�����������
����
��
�
�
�����������
� ���������
����������������
��
�
��
����
� �����������
������
����������
�����
Figuur 2.40 Deurkozijn zonder kalf Voor de toegang tot vertrekken worden de vol-
gende aanvullende eisen gesteld:
van niet te kleine doorzichtruiten voorzien om • drempelhoogte ≤ 20 mm;
tegemoetkomend verkeer te kunnen zien. Ook • vrije gebruiksruimte vóór de deur:
uitvoering in geheel doorzichtig pvc is mogelijk. • frontale benadering deur, figuur 2.43-1:
Een ander voorbeeld is de strokendeur van over- ≥ 900 × 1.100 mm buiten draaivlak deur;
lappend opgehangen transparante pvc-stroken • zijwaartse benadering, figuur 2.43-2:
waar eveneens met transportmiddelen doorheen ≥ 1.100 × 1.100 mm buiten draaivlak deur;
kan worden gereden, figuur 2.42-2. De breedte • bediening: ≥ 500 mm vrij uit elke inwendige
van dergelijke afscheidingen is vrijwel onbeperkt hoek, figuur 2.43-3;
en de hoogte is maximaal 6 m. • hoogte: 900 tot 1.200 mm boven vloerpeil;
• openingstijd: ≥ 6 seconden;
• bedieningsweerstand: ≤ 30 N;
2.7 Toegankelijkheid • er moet een doorkijkmogelijkheid zijn tussen
600 en 1.050 mm boven vloerpeil (dit in ver-
In het Handboek voor Toegankelijkheid (uitge- band met de lagere zichtlijn van mensen in een
geven door de Federatie Nederlandse Gehan- rolstoel);
dicaptenraad) worden eisen gesteld en ont- • een visuele markering (kleurcontrast) dient te
werpsuggesties gedaan voor alle aspecten die worden aangebracht tussen 1.400 en 1.600 mm
voor de toegankelijkheid van buitenruimten, boven vloerpeil, figuur 2.43-3.
(woon)gebouwen en woningen van belang zijn.
In het handboek worden eisen gesteld aan kozij- In de toegankelijkheidssector verdienen auto-
nen en deuren, die verder gaan dan de eisen van matische schuifdeuren de voorkeur. Bij handbe-
het Bouwbesluit. diende deuren is er naast de deurkruk een vrije
����������
����������
�����������
��������
��������
��������
����������
�� ��������������������������
�� ������������� �� ����������������
��������������� ������������
� �����������
� ��� � ����
� ����
� ����
� ����
���� �������
���������
����
���� �������
�����������
��� �������
� ����
� ��
� ����
� ����
� ���
2.8.2 Sluitwerk
Ten behoeve van het sluiten van een beweeg-
baar deel wordt in het kozijn een sluitplaat aan-
gebracht, figuur 2.46, en in de deur een slot. De
plaatsing van sluitplaat en slot moet goed op
��������������
elkaar worden afgestemd, om te voorkomen dat
de deur gaat rammelen. �������������������
De sluitplaat kan al standaard in de fabriek in het
kozijn worden aangebracht. Sommige sluitplaten
grijpen (geheel of ter plaatse van de dagschoot)
om de sponning van het kozijn heen, zodat de
afwerking van het kozijn niet wordt beschadigd
bij het sluiten van de deur. Als de sluitplaat al in de Figuur 2.47 Loopslot
fabriek wordt aangebracht, is het later op de bouw
wijzigen van de draairichting niet meer mogelijk.
���������
�������������������
�����������
�������������������
draadglas 6 mm,
20 maaswijdte 12 mm
houten kozijn
25
plaatstalen kozijn 25
1 plaatstalen kozijn met deur, WBDBO 30 min. 3 houten kozijn met deur, WBDBO 30 min.
Figuur 2.52 Plaatsing glas
dorpel 30 x 90
kitvoeg
stofdorpel
stripstaal h.o.h. 600
30 25 35
dorpel 25 x 50
kitvoeg
stripstaal 2 stuks
Vooral het laatste aspect is van belang bij de Er moet bij alle brandwerende beglazing extra
keuze en plaatsing van binnenbeglazing. Er is aandacht worden besteed aan de plaatsing. Van
een groot aanbod aan brandwerende beglazing invloed op de brandwerendheid zijn de insteek-
op de markt alle voorzien van een stevig prijs- diepte in de sponning, de wijze van afdichting
kaartje. en de mate van inklemming.
������������
�����������������
��������������������������������
�������
��������
�����������
������������ �������������������������
������������
� ������������������������������������������������������������������ ����������������
�������
���������������
�������� �����������
�����
���
�������� ��������������
������ �������������
������
������������
�����������
�������
�������� ����������������������������������� �������������
����
������������
De pijl in kleur in figuur 3.3-3 geeft aan dat warmte van de armatuur af te voeren. Bij brand
er ruimte moet zijn tussen de suskap en het smelten de blokjes; de suskap heeft dan een
plafond (door middel van blokjes) om de brandvertragende werking.
3.1.3 Geluidwering
Ook ten aanzien van de aspecten van geluid- ��
absorptie, het verhogen van de massa van het geperforeerde panelen en van ongeperforeerde
plafondpaneel en het toepassen van suskappen panelen aangegeven.
op inbouwarmaturen, figuur 3.3-3 zijn maat- De geluidsabsorptie wordt bepaald door de op-
regelen om de overlangsgeluidsisolatie te ver- pervlakten en door de geluidsabsorptiecoëfficiënt
hogen. van de toegepaste materialen. De geluidsabsorp-
De keuze van het type plafondconstructie en tiecoëfficiënt is afhankelijk van de frequentie van
de keuze van de toegepaste plafondplaten is het geluid, de dikte van het materiaal en het al
vooral van belang ten aanzien van het aspect dan niet aanwezig zijn van een luchtspouw
van beperking van galm. De beperking van galm achter het materiaal.
wordt gemeten door middel van de nagalmtijd.
De nagalmtijd is de tijd die verstrijkt tussen het Geluidsabsorptiecoëfficiënten
uitschakelen van een geluidsbron in een ruimte In de tabel van figuur 3.6 worden geluids-
en het moment waarop het geluidsdrukniveau absorptiecoëfficiënten per frequentie van ver-
in die ruimte gedaald is tot een waarde, die 60 schillende materialen en constructies gegeven.
dB lager is dan op het moment van uitschakelen. De geluidsabsorptiecoëfficiënt bij 1.000 Hz
De nagalmtijd wordt bepaald door de geluids- wordt vaak als maatgevend voor plafondmate-
absorptie van de toegepaste materialen. riaal gezien, omdat de menselijke spraak in dit
Geluidsabsorptie is de eigenschap van een frequentiegebied zit.
materiaal of constructie om een deel van een Daarnaast wordt de gemiddelde geluids-
geluidsgolf niet terug te kaatsen, maar door te absorptiecoëfficiënt bij 250, 500, 1000 en
laten of om te zetten in warmte ten gevolge van 2000 Hz – afgerond op 0,05 – als NRC-waarde
wrijving. Bepalend voor de mate van absorptie is (Noise Reduction Coefficient) als karakteristiek
dus de stromingsweerstand van het toegepaste aan een bepaald plafondtype toegekend.
materiaal. Poreuze materialen hebben een hoge
geluidsabsorptie. In figuur 3.5 wordt de geluids- Ten aanzien van de geluidsabsorptie zijn de toe
absorptie van panelen van poreus materiaal, van te passen plafondpanelen in drie hoofdgroepen
in te delen:
1 panelen van harde en gladde materialen,
������
��� ��������� zoals triplex, hardboard, hardplastic, glas, metaal
enzovoort. Deze panelen kunnen worden toe-
����������������������
Kalkcement-pleisterwerk
op steenachtige ondergrond 0,01 0,01 0,02 0,02 0,02 0,04
Akoestische pleister op
steenachtige ondergrond 0,15 0,20 0,35 0,60 0,60 0,50
Houtwolcementplaat1,
d = 25 mm 0,25 0,29 0,79 0,76 0,74 0,93
Polystyreenschuimplaat1,
d = 10 mm 0,05 0,11 0,31 0,73 0,58 0,47
Gipskarton ongeper–
foreerd2, d = 9,5 mm 0,28 0,14 0,09 0,06 0,05 0,10
Gipskarton geperforeerd2,
d = 9,5 mm, gaatjes ø15 mm 0,30 0,69 1,01 0,81 0,66 0,62
1
Materiaal op regelwerk met luchtspouw.
2
Materiaal op regelwerk, spouw gedeeltelijk gevuld met akoestisch materiaal.
�� ������������������������� �� ���������������������������������������
����������
�������
������������������� ������
������������ ��������
� ���������������������������������������������
Figuur 3.7 Afwerking systeemplafond
�������������
�����������
������������
������������
� ��������� ������������������������
�������������
������������ ������������ ������������
������������ ������������
��
�������
������������� �� �� �����������
�������������
�������������
��������
��������
�����������
�����������
�������������������������
�������������������������
��������� ������������
��������� ������������
���������� ���������� ������������
� ��������� ������������������������
��������������
�� ��
������������
��������������
�����������
������������
�����������
�������
�������
����������� �������������
���������
������������������
������������
���������
�������������
� ��������� ������������������������
�����������
������������ ��������
����������� ������������ ������������
��
��
�������
richtingen, waarbij het plafondvlak met hoofd- gen, figuur 3.12. Deze bandrasterprofielen zijn
profielen in velden verdeeld wordt, die daarna leverbaar in breedten van 50, 75, 100, 125 en
ingevuld kunnen worden met dwarsprofielen, 150 mm.
die afhankelijk van de constructievorm al dan Ten slotte is het ook mogelijk om door de toe-
niet aan het zicht worden onttrokken, figuur 3.8 passing van bandrasterprofielen het plafondvlak
en 3.10. De standaardlengten van de dwarspro- in velden te verdelen, die kunnen worden inge-
fielen zijn 1.800 mm, 1.200 mm, 900 mm, vuld met behulp van een zichtbare of onzicht-
600 mm en 300 mm, maar ook afwijkende bare draagconstructie, figuur 3.13 en 3.14.
maten zijn leverbaar.
Het zichtbare gedeelte van de draagconstructie 3.2.1.b Randaansluiting
kan zijn uitgevoerd met profielen in diverse kleu- Ook de wijze van randaansluiting van het sys-
ren en met verschillende breedten, te weten 15, teemplafond kan op verschillende manieren
24 en 35 mm. worden uitgevoerd:
Daarnaast kan de draagconstructie worden op- • met een randprofiel dat geheel vrij van de
gebouwd uit bandrasterprofielen in twee richtin- omliggende constructie wordt gemonteerd;
����������
����������
�����������
�����������
������������
������������
���������
���������
������������
� ��������� ������������
��������������������������
� ��������� ��������������������������
��������
��������
������������ ������������� �����������
�����
������������ ������������
������������� �����������
�����
�����������
������������
�����
�����������
�����
�� ��
�� ��
�������
�������
�� ������������� �� �� �����������
�� ������������� �� �� �����������
� ������������������������� � ������������������������� � �������������������������
� ������������
������������������������� � �����������
������������������������� � ���������������
�������������������������
Figuur 3.11 Details van een panelenplafond met
������������ ����������� ���������������
een verdekt uitneembare draagconstructie
����������
��������������
������������
�����������������
���������������
�����������������
��������������
� ��������� ������������������������
���������
������������ �������������
�����������������
�����������
�������
��
�������
� ������������������������� � �������������������������
����������������� ���������������
Figuur 3.12 Details van een panelenplafond met een bandrasterconstructie in twee richtingen
����������
�������������
������������
������������
�����������
�����������������
����������
� ��������� ������������������������
��
�������
������������� �� �� �� �����������
Figuur 3.13 Details van een panelenplafond met een bandrasterconstructie in een richting en een invulling met een zichtbare
draagconstructie
elke lengte tot een door de producent te bepa- de toepassing van donker te schilderen kanthout
len maximum mogelijk is. ontstaat langs de wand een schaduwlijn, die de
Door combinaties te maken van de verschillende eventuele oneffenheden tussen het ruwe en
typen draagconstructies met de vele soorten onregelmatige wandoppervlak en het strakke
panelen, die door de diverse leveranciers op de randprofiel wegwerkt.
markt gebracht worden, kan elk gewenst type
panelenplafond worden samengesteld. De keuze- Indien gewenst wordt daarna de ruimte met be-
mogelijkheden voor de ontwerper zijn hierbij hulp van bandrasterprofielen in velden verdeeld.
schijnbaar onbeperkt. Deze bandrasterprofielen worden met behulp
van noniushangers aan de bovenliggende con-
3.2.1.d Montage structie bevestigd. De noniushangers zijn met
Welk type panelenplafond ook wordt toege- behulp van borgpennen op elke hoogte in te
past, de opbouw van het systeem blijft in de stellen en vormen een starre bevestiging voor de
meeste gevallen in grote lijnen gelijk. Rondom bandrasterprofielen. Hierdoor kunnen eventueel
in de ruimte wordt op de gewenste hoogte, al naderhand systeemwanden tegen de bandraster-
dan niet met tussenvoeging van kanthout, het profielen worden afgesteld.
randprofiel tegen de wanden bevestigd. Door
����������
�����������������
�������������
������������
���������
������������������� �����������������
� ��������� ������������������������
�����������
�������� �������������
�����������������
�����������
��
�������
��
�������
������������� �� �� �� �����������
��������
��������������
Figuur 3.15 Detail randaansluiting
�������������
�����������
��������
������������
������������
�����������
�����������
����������� �������������� �����������
����������� �������������� ����������
�����������
����������
������������
������������
� ��������� ���������������
� ��������� ��������������� Door middel van hoofdprofielen wordt vervol-
gens de ruimte of het veld verdeeld in vakken,
waarbij de hoofdliggers h.o.h. maximaal 1.200
mm (of 1.250 mm) worden gemonteerd. De
bevestiging van de hoofdprofielen aan de boven-
liggende constructie geschiedt met behulp van
snelspanners die door middel van een klemveer
ook op elke gewenste hoogte instelbaar zijn.
Met behulp van de dwars- en verdeelprofielen
wordt de ruimte of het plafondveld verder inge-
������
��
��������������
��������� ��������
Verlaagd plafond met weggewerkt glad plafond standaard AK/HRAK enkele of dubbele
dragend systeem zonder naden profiellaag
Verlaagd plafond met weggewerkt glad plafond standaard AK/HRAK enkele profiellaag
dragend systeem S47 zonder naden
Gipsplafond direct bevestigd tegen glad plafond standaard AK/HRAK enkele profiellaag
houten balklaag zonder naden
Geluidsisolatieverbeterend plafond,
direct gemonteerd
������������ ������������������
�����������
� ��������� �������������������������
������������������
������������
�� ��
���
��
����������� �����������
��������������� ��������������
� ������������������������� � �������������������������
������������������ �����������
Figuur 3.21 Details van een vrijdragend gipsmontageplafond
reerde plafonds worden alleen de schroefgaten aan de achterzijde vezeldoek bevestigd. Geluids-
afgevoegd. De naden worden afgewerkt volgens isolatie wordt ook verkregen door het plaatsen
de door de leverancier meegeleverde beschrij- van een isolatieplaat boven de gipsplaat. Een
ving. Voordat het plafond kan worden gesausd, bijkomend voordeel van het gebruik van een
moeten alle oneffenheden worden vlakge- isolatieplaat is de verhoogde brandwerendheid.
schuurd en voorbehandeld. Contactgeluidsisolatie wordt gereduceerd door
Hogere brandwerendheid wordt verkregen door toepassing van trillinsdempers.
toepassing van brandwerende plaat.
In vochtige ruimtes kunnen zogenoemde WR-pla- 3.2.2 Strokenplafond en lamellenplafond
ten worden toegepast. Zelfs bij een hoge lucht- Er is sprake van een stroken- of lamellenplafond
vochtigheid gaan deze platen niet schimmelen. indien de verhouding van de afmetingen van het
Als een gipsplafond wordt aangebracht in een toegepaste vulelement zodanig is dat niet meer
ruimte waar veel geluid wordt gemaakt, kan van een paneel gesproken kan worden.
worden gekozen voor geperforeerde platen met Het verschil tussen een strokenplafond en een la-
���������������
��������������
�����������
���������������
� ��������� �������������������������
�������������
��������������
������������
�� ��
����
��������������� �� ������������ ��
� ������������������������� � �������������������������
������������ ������������
Figuur 3.22 Details van een opgehangen gipsmontageplafond
mellenplafond wordt bepaald door het materiaal De draagprofielen worden met snelspanners af-
waarvan het vulelement is vervaardigd. Is het vu- gehangen met een h.o.h.-afstand van maximaal
lelement gemaakt van hout of kunststof, dan is er 600 mm. Door noniushangers toe te passen bij
sprake van een strook. Is het vulelement gemaakt een h.o.h.-afstand van maximaal 500 mm is het
van metaal, dan wordt gesproken over een lamel. mogelijk een balvast plafond te realiseren.
Ook deze typen plafonds zijn opgebouwd uit Afhankelijk van de profilering van de schroten
een ophangconstructie, een draagconstructie en ontstaat een stroken plafond met een open of
de langwerpige vulelementen. met een gesloten structuur. Bij een plafond met
een open structuur wordt de ruimte tussen twee
3.2.2.a Strokenplafond schroten gedicht door een viltstrip.
Bij een strokenplafond kunnen als vulelementen De aansluiting rondom tegen de bouwkundige
houten schroten worden toegepast. De afmetin- constructie kan gerealiseerd worden met behulp
gen van deze schroten zijn 16 × 92 mm en zijn van een houten kantprofiel of met behulp van
leverbaar in diverse profileringen, figuur 3.23. een metalen L-vormig randprofiel of het scha-
Deze houten schroten worden met speciale clips duwrandprofiel, eventueel in combinatie met de
bevestigd zijn aan de metalen draagprofielen. houten kantlat, dat ook bij de panelenplafonds
Afhankelijk van het type toegepaste clip zijn de wordt toegepast, figuur 3.23.
schroten al dan niet uitneembaar.
������������������ ����������
�������
���������������
���������
��������������������
������������
�������������� ������������������ ����������
����������������
�����������
���������������
������������������� ��������������
�� ��
��
�������������
��������������
� �
�
�
� ��������� �����������������������������������
�������������������
��
� ��������������������������������������
��
��
�� �� �����
����������������������
� ������������������������� � �������������������������
��������������� �����
Figuur 3.24 Details van een lamellenplafond met aluminium lamellen
������������
������������
�������������
����������� ��������������������
Door variatie in de breedte van de profielen, de structie op te bouwen, figuur 3.26-1. Speciale
hoogte van de profielen en de maasopeningen koppelstukken zijn ontwikkeld om behalve vier-
zijn diverse typen roosterplafonds mogelijk. kante en rechthoekige rasters ook driehoekige,
zeshoekige en achthoekige rasterplafonds te
3.2.4 Rasterplafond monteren, figuur 3.26-4.
Hoewel er uiterlijk weinig verschil is tussen een Voor de panelen, stroken en lamellen kunnen
roosterplafond en een rasterplafond, zeker wan- allerlei materialen worden toegepast.
neer wordt gekeken naar de metalen rooster-
plafonds, is er toch een wezenlijk verschil. Bij een 3.2.5 Baffleplafond
roosterplafond wordt het roosterpaneel in een Het baffleplafond is een bijzonder type raster-
draagconstructie gelegd. Bij een rasterplafond plafond. Terwijl bij de meeste systeemplafonds
wordt het raster ter plaatse opgebouwd uit de esthetische kwaliteit van het plafond op de
lineaire elementen, die op hun kant hangend eerste plaats staat, is bij baffleplafonds vooral de
worden gemonteerd. geluidsabsorberende werking van het plafond
Indien panelen worden toegepast met breedten belangrijk, waardoor het plafond zeer geschikt is
van 150, 200 en 300 mm, zal de rasterconstruc- voor nagalmbestrijding.
tie moeten worden verstevigd door middel van Het baffleplafond kan daar worden toegepast
een metalen draagconstructie. Door de panelen waar de aanwezigheid van leidingen, sprinkler-
aan de onderzijde te voorzien van een gleuf is installaties, afzuiging, daglichttoetreding door
het zelfs mogelijk om de draagprofielen van een het dak en dergelijke de montage van een geslo-
panelenplafond te gebruiken om deze draagcon- ten systeemplafond niet toestaan.
����������
�������������
�����������
������������
������������
��
������������������������
������������
�������� �����������
�����������
� ������������������������� � ����������������
��������������� ����������
Figuur 3.26 Details van een rasterplafond met mineraalkorrelpanelen
��������
�������� ��������
���������
Via een watervoerend leidingnet worden de werk getimmerde plafondss kunnen ook direct
plafonddelen gekoeld of verwarmd. Zo kan de onder de bovenliggende bouwkundige construc-
binnentemperatuur worden geregeld. 50 tot tie worden toegepast waarbij het plafond, afhan-
60% van de warmteafgifte van mens en machine kelijk van het materiaal van de constructie, recht-
vindt plaats via straling; elektromagnetische gol- streeks of door middel van tengel- en rachelwerk
ven die energie (warmte) transporteren van een aan de constructie wordt bevestigd.
warm naar een koud oppervlak, figuur 3.29. Spe-
ciale waterleidingen met gekoeld water koelen Als beschieting kunnen de volgende materialen
het plafond tot 18 tot 20 °C. Warme lucht wordt worden toegepast:
afgekoeld en de koelere lucht daalt weer neer. • geprofileerd hout;
Het resultaat is een gelijkmatige warmteafvoer • gipsplaat;
met lage luchtsnelheden (geen tocht). • vlakke vezelcementplaat;
Het klimaatplafond kan ook de ruimte verwar- • hydraulisch gebonden houtwolplaat;
men door warm in plaats van koud water door • multiplex;
de leidingen te persen. • meubelplaat;
• spaanplaat;
Door middel van een luchtverdeelarmatuur • zachtboard;
wordt ventilatielucht aangevoerd. Om conden- • halfharde vezelplaat;
satie te voorkomen is het van belang dat de • hardboard.
watertemperatuur altijd boven het dauwpunt
van de ruimte blijft. Een beschieting van hydraulisch gebonden
De geldende normen voor een klimaatplafond houtwolplaat wordt in het bijzonder toegepast
zijn NEN-ISO 7730, DIN 1946 deel II en NEN om het geluidsabsorberende vermogen van de
2916. bovenliggende bouwkundige constructie te ver-
hogen. De hydraulisch gebonden houtwolplaat
wordt ook wel rechtstreeks tegen de bouwkun-
3.4 In het werk getimmerde dige constructie bevestigd. Dit kan met behulp
plafonds van lijm of met behulp van speciale pluggen.
Daarnaast is het ook mogelijk de plaat voor het
Zoals reeds eerder is vermeld, wordt een ver- storten in de bekisting van de betonvloer te leg-
laagde plafondconstructie toegepast om con- gen, waarna de vloer op de platen gestort wordt.
tactgeluid van de bovenliggende vloer naar Maatregelen moeten worden genomen opdat
het plafond en omgekeerd tegen te gaan, om cementwater niet via de naden lekt en het pla-
bouwkundige constructieonderdelen, leidingen fond een vlekkerig aanzien geeft. Met speciale
of kanalen aan het oog te onttrekken, of om ankers wordt een goede bevestiging aan de be-
de ruimte vanuit esthetische overwegingen te tonvloer verzekerd.
verlagen. Indien de toegankelijkheid van de
ruimte boven het plafond de toepassing van een
systeemplafond niet noodzakelijk maakt, kan ook
een in het werk getimmerd plafond (of beschie-
tingplafond) worden toegepast.
Een in het werk getimmerd plafond wordt ver-
laagd gemonteerd tegen houten plafondhan-
gers, die met houten regels of klampen aan de
houten balklaag of door middel van snelspan-
ners of noniushangers aan de betonconstructie
worden bevestigd, figuur 3.30-3. Ten behoeve
van een eventuele inspectie van de ruimte boven
het plafond kunnen luiken in de vloer- of in de
plafondconstructie worden opgenomen. In het
��������
������
��
�������� ����������������
�
�������������������
��������
������ �������
� �
� ��������� ���������� � �������������������������
����
�������������
�����������������
��������������������
� ���������������������������
Figuur 3.30 In het werk getimmerde plafonds
doors kwamen dan ook voort uit het gilde van Type Voorbeeld Verwijzing
de beeldhouwers. Wensen en ideeën van op- ondergrond
drachtgevers en architecten veranderen. Ook
de bouw is aan mode onderhevig. Nieuwe Gebakken Metselstenen Paragraaf 4.1.3
technieken doen hun intrede. Het aanzien van materialen
het interieur wordt strakker en soberder.
Ook in het materiaalgebruik staat het stuka- Cement- en/of Beton, kalkzand- Paragraaf 4.1.4
doorsvak niet stil. Naast het traditionele kalk, kalkgebonden steen
zand en gips zijn tientallen nieuwe materialen
in gebruik met specifieke mogelijkheden en Pleisterdragers Gipsblokken, stu- Paragraaf 4.1.5
beperkingen en voor de verwerking zijn er canet, gipskarton-
speciale gereedschappen en technieken. platen, steengaas,
houtwolcement-
platen, kunststof-
4.1 Ondergronden als basis voor schuimplaten
stukadoorswerk
Figuur 4.1 Ondergronden en materiaalvoorbeelden
Mede door onderzoekingen van schadegevallen
is men tot het inzicht gekomen dat de onder- 4.1.2 Hechting van stukadoorswerk aan de
grond waarop moet worden gestukadoord, sterk ondergrond
van invloed is op de hechting en de uiteindelijke De hechting van stukadoorswerk aan de onder-
hard- en vastheid van de aangebrachte raap- en grond vindt plaats door:
afwerklaag. De oorzaak van het loslaten van 1 mechanische verankering;
raap- en/of pleisterlagen is meestal terug te 2 adhesie;
brengen tot het vooraf niet goed beoordelen 3 cohesie.
van de ondergrond, waarop de bepleisteringen
werden aangebracht. De tijd van het jaar en 1 Mechanische verankering
de omstandigheden waaronder moet worden Mechanische verankering ontstaat door de capil-
gestukadoord (denk aan het niet-tijdig glasdicht laire opzuiging die op gang wordt gebracht door
zijn van een bouwwerk, of aan invallende vorst) het bevochtigen van een droog oppervlak.
zijn ook van invloed op de ondergrond en op de Gelijktijdig met deze opzuiging dringen de kris-
uiteindelijke kwaliteit van het stukadoorswerk. talnaalden, die worden gevormd na het aanma-
ken van gips of cement, door in de holten, po-
4.1.1 Ondergronden en hun materiaal- riën en oneffenheden en verharden ter plaatse,
eigenschappen figuur 4.2-1.
De volgende eigenschappen van de ondergron-
den zijn van direct belang voor een goede kwa- 2 Adhesie
liteit van het stukadoorswerk: Adhesie (chemische adhesie) is de aantrekkings-
1 het wateropnemend vermogen, meestal aan- kracht tussen twee verschillende materialen, hier
geduid met het ‘hallergetal’ en het vermogen specifiek tussen de moleculen van de onder-
om reeds opgenomen vocht af te staan tijdens grond en die van de pleisterlaag, ter plaatse van
het verharden van raap- en afwerklaag; het grensvlak, figuur 4.2-2.
2 de oppervlaktestructuur in verband met de
genoemde hechting (mechanische hechting); 3 Cohesie (inwendige samenhang)
3 de thermische en de drogingskrimp; Cohesie is de aantrekkingskracht tussen de mole-
4 de eigen sterkte van het materiaal. culen van hetzelfde materiaal, figuur 4.2-2.
4.1.3.b Porisosteen
Voor porisosteen gelden dezelfde aspecten als
���������
voor baksteen. Voor aan te brengen bepleis-
����������������������� �������������������� teringen kan het enige nadeel zijn dat, als de
��������� steen tijdens het metselen te nat is verwerkt, er
� �������������������������� verkleuringen kunnen ontstaan als gevolg van
��������������� achtergebleven kleurstoffen (vooral van het
Figuur 4.2 Hechting van stukadoorswerk aan de onder- bijgemengde zaagsel).
grond De kleurstoffen worden vervolgens tijdens het
verdampen van het water meegevoerd naar de
4.1.3 Ondergronden van gebakken oppervlakte van de bepleistering.
materialen
In deze subparagraaf wordt de ondergrond van 4.1.3.c Holle-baksteenvloer
gebakken materialen besproken. Aan de orde Dankzij de gunstige eigenschappen van het
komen baksteen, porisosteen en holle-baksteen- gebakken product geven deze vloeren een
vloer. goede aanhechting, terwijl zij (mits juist ver-
werkt) geen krimpverschijnselen vertonen.
4.1.3.a Baksteen
In de norm NEN-EN 771-1 en in de BRL 1007 4.1.4 Ondergronden van cement- en/of
zijn de verschillende kwaliteitseisen vastgelegd. kalkgebonden materialen
Speciale aandacht dient te worden besteed aan Verscheidene ondergronden van cement- en/of
het sulfaatgehalte van de steen. Een laag gehalte kalkgebonden materialen zijn:
is hierbij aan te bevelen, omdat anders bij voch- • beton;
tig weer wel eens hechtingsproblemen kunnen • kalkzandsteen;
ontstaan. • lichtbetonblokken;
Bij een nat geworden baksteen zal een water- • drijfsteen;
film tussen de specie en de baksteen een goede • cellenbeton;
hechting voorkomen, terwijl sulfaten, chloriden • elementenvloeren.
Beton weining tot 0,2–0,8 14–10–6 m/m ˚C glad tot zeer slecht/verbe- 8%
geen glad met zeer teren door
fijne poriën en voorbehan-
korte capillairen deling
Baksteen goed tot 0,15–0,30 5–7∙10–6 m/m ˚C ruw met vele zeer goed 0,8–1,1%
zeer goed kleine poriën en
lange capillairen
Kalkzandsteen matig tot 0,25–0,70 10–12∙10–6 m/m ˚C weinig ruw, redelijk 8–12%
goed kleine poriën
korte capillairen
Betonelemen- goed 0,2–0,8 6–7∙10–6 m/m ˚C grofkorrelig opp. redelijk tot 4–5%
ten (B2, BDS met weinig grote goed
junior, Muwi) poriën, korte
capillairen
Heraklith- 10–15%
platen
4.1.5.b Stucanet
Stucanet behoort tot de metalen pleisterdragers
en heeft de laatste jaren sterk terrein gewonnen. Figuur 4.6 Aanbrengen en vlakreien van spuitgips op
Het kan gebruikt worden als pleisterdrager voor (vertind) stucanetplafond
plafonds, wanden, balken, kolommen en allerlei
gebogen constructies. Het is samengesteld uit De panelen zijn 2400 mm lang en 700 mm
een gepuntlast metalen netwerk, met door de breed en verpakt in pakketten van 15 stuks.
mazen een speciaal absorptiepapier geweven, Er zijn verschillende typen verkrijgbaar 33, 55,
figuur 4.5. 60, 80 en H60. Type H60 is bedoeld voor natte
Stucanet is uitermate geschikt als ondergrond ruimten en buitentoepassing.
voor machinale afwerking met spuitgips, figuur Bij het afstukadoren dringt de mortel door de
4.6. perforaties van het karton. Wanneer de stuka-
door de mortel met de spaan er doorheen drukt
(bramen), vormen zich aldus na droging zeer
sterke hechtknoppen.
minimaal 20 mm overlappen. De naden worden opgerold tot rollen van 5 meter lengte en in een
om de 200 mm afgevlochten met verzinkt draad doorlopende oven gebakken bij een tempera-
nr. 18. tuur van 870 °C. Na afkoeling zijn de rollen voor
gebruik gereed.
2 Vrijhangend stucanetplafond Evenals stucanet is steengaas geschikt als pleis-
Bij een vrijhangend stucanetplafond, figuur 4.8, terdrager voor alle plafond-, balk-, kolom- en
is de maximale overspanning 3 m. In de steen- gebogen constructies, figuur 4.9.
achtige vloer of aan de houten balken worden
om de 500 mm in één richting en om de 3 m
maximaal in de andere richting hangbeugels
(∅ 3,5 mm) bevestigd. De hangbeugels worden
op de juiste hoogte scherp omgebogen, hierin
wordt staaldraad ∅ 8,25 mm gelegd. Haaks over
deze hoofdstaven wordt bij iedere beugel een
verdeelstaaf ∅ 6 mm gelegd, waarna de beugels
strak worden afgewarteld. Onder genoemde
staaldraden worden door middel van een zoge-
noemde broekvlecht verdeelstaven ∅ 8,25 mm
h.o.h. 400 mm gebonden. Haaks onder dit
rondstaal ∅ 8 mm wordt stucanet 60 in verband
aangebracht en met verzinkt draad nr. 18, om de
150 mm h.o.h. bevestigd.
De langsranden moeten elkaar weer minimaal Figuur 4.9 Steengaas
20 mm overlappen, de naden worden om
de100 mm afgevlochten met verzinkt draad 4.1.5.d Ribbenstrekmetaal
nr. 18. Ribbenstrekmetaal is verzinkt bandijzer met
lamellen in een visgraatmotief, met daartussen
v-vormige verstijvingsribben, figuur 4.10. De
�������������
� ��������
� platen zijn 2.400 mm lang en 680 mm breed en
worden in pakketten geleverd.
Er zijn twee soorten ribbenstrekmetaal, de een
zonder en de ander met absorptiepapier. Met
�����
4.1.5.c Steengaas
Steengaas bestaat uit een metalen netwerk dat
op dezelfde wijze is geweven als textiel, name-
lijk met schering en inslag. De mazen van het
netwerk hebben een wijdte van 20 mm. Het
netwerk wordt in een machine op de kruisingen
van een kleinopje voorzien. De aldus gevormde Figuur 4.10 Ribbenstrekmetaal
mat, met een breedte van 1 meter, wordt hierna Bron: Plafondafwerkingen, NBD Nederlandse Bouw-Dokumentatie bv
4.2.2 Vulstoffen
Zand is de belangrijkste vul- en toeslagstof voor
het bereiden van kalk en/of cementspecies.
Voor stukadoormortel is rivierzand en zilverzand
de belangrijkste soorten. Ook in fabrieksmatig
� ���������� samengestelde gipsspecies vinden we zand als
toeslagstof. In dit geval vaak zilverzand voor het
maken van schuurwerk.
Hierdoor heeft men minder bindmiddel nodig goed met een perlite-pleisterlaag worden behan-
om de korrels aan elkaar te verbinden en wordt deld.
zo de kans op krimp verkleind. Ook in brandwerende bepleisteringen is perlite
Zilverzand heeft een lichte zilverachtige kleur en een veelvuldig toegepast vulmiddel.
een zeer fijne korrelstructuur. Het wordt voorna-
melijk gebruikt bij het bereiden van schuurmor- 4.2.3.d Vermiculite
tel. Pleisters die zijn gemaakt met de vulstof vermi-
culite bezitten een groot thermisch en akoestisch
4.2.3 Isolerende vulstoffen vermogen. Vermiculite is een gesteente dat in
Hieronder worden de volgende isolerende vul- opbouw gelijkenis vertoont met mica, door mid-
stoffen besproken: del van expanderen ontstaan de vermiculite-
• bims; korrels.
• hollith;
• perlite; 4.2.4 Bindmiddelen
• vermiculite. De volgende bindmiddelen komen aan de orde:
• kalk;
4.2.3.a Bims • gips;
Bims is een vulkanisch gesteente (puimsteen), • cement.
dat in de natuur voorkomt. Het materiaal heeft,
doordat er zich veel holle ruimten in bevinden, 4.2.4.a Kalk
een groot warmte-isolerend vermogen en is licht In het stukadoorsbedrijf onderscheiden we het
van gewicht. Bims wordt gebruikt als toeslagma- gebruik van twee soorten kalk, namelijk:
teriaal voor het maken van poreuze kunststeen. 1 luchtkalk;
Zijn de korrels klein, dan wordt het bimszand 2 hydraulische kalk.
genoemd. Dit zand wordt voor het maken van
vloerspecie gebruikt. 1 Luchtkalk
Luchtkalk wordt ook wel kluitkalk, steenkalk of
4.2.3.b Hollith Luikse kalk genoemd. De kalksteen wordt op-
Hollith is een soort leisteen, die vrijkomt bij gegraven en verbrand, waardoor zogenoemde
het reinigen van steenkool. Na sterke verhitting ongebluste kalk ontstaat. Deze kluiten worden
verbranden de kooldelen en expandeert de in een centrale geblust door er water aan toe
leisteen. Dit materiaal is zeer poreus en geschikt te voegen. Gebruik van weinig water (1/3 van
voor het maken van ‘voetwarme’ vloeren. de hoeveelheid kalk) noemt men droogblussen.
Alvorens hollith kan worden gebruikt, moet het Hierbij vallen de kluiten als poeder uiteen.
een dag van tevoren worden verzadigd met Wordt veel water toegevoegd (drie- à viermaal
leidingwater. de hoeveelheid kalk), dan spreken we van nat-
blussen. Hierdoor ontstaat eerst een dunne pap
4.2.3.c Perlite en daarna een taaie brij.
Perlite is een ongekristalliseerd vulkanisch ge- Evenals het natblussen geschiedt ook het droog-
steente dat eveneens bij een hoge temperatuur blussen in de kalkfabrieken.
in een speciaal geconstrueerde oven wordt Lucht- of Luikse kalk verhardt door het opnemen
geëxpandeerd. Het materiaal is onbrandbaar, van koolzuur uit de omringende lucht. Dit ver-
bacterievrij, chemisch neutraal, niet oplosbaar in harden van de luchtkalk is een langzaam verlo-
water, bestand tegen zuren en kan niet aange- pend proces, omdat lucht maar weinig koolzuur
tast worden door ongedierte. bevat. De verharding vindt dus van buiten naar
Perlite wordt geleverd in drie korrelgrootten en binnen plaats.
is, vermengd met portlandcement, een zeer ge-
schikt materiaal voor het bewerken van vochtige
salpeterende wanden. Vooral wanden die door
condensvorming vochtig worden, kunnen zeer
3 Handgips met en zonder hechtmiddel grotere krimp. Dit kan zelfs loslaten van de be-
Er zijn diverse handgipsen verkrijgbaar die als treffende laag ten gevolge hebben. Een pleister
eenlagig systeem kunnen worden gebruikt. Met met erg weinig mengwater bereid is echter niet
eenlagig wordt bedoeld dat – in tegenstelling verwerkbaar.
tot de traditionele raap- en pleisterlagen – bij
gipsspecies de toplaag van de raaplaag als pleis-
terlaag kan worden opgeleverd. Meestal gaat 4.3 Stukadoormortel-
het hier om gips of gips vermengd met zand of samenstellingen
perlite.
Aan het gips zijn stoffen toegevoegd waardoor Zoals reeds bij ondergronden als basis voor
het materiaal langer vocht zal vasthouden. stukadoorswerk is behandeld, is de mortel-
Dit is nodig omdat op zuigende ondergronden samenstelling (P-formule) afhankelijk van de
de gewone stukadoorsgips veel te snel het aan- ondergrond waar het stukadoorswerk op moet
maakwater aan de ondergrond afstaat. Deze zo- worden aangebracht. Ook speelt het gebruik
genoemde retentiemiddelen zijn dus hechtings- van de basismaterialen voor deze mortelsamen-
bevorderende stoffen. stelling een belangrijke rol. De verhoudingen
worden aangegeven in volumedelen en kunnen
Goudbandgips (pleisterwerk), schuurbandgips in extreme omstandigheden worden gewijzigd,
(schuurwerk) en dergelijke zijn geschikt voor het indien de aard van de ondergrond of bepaalde
berapen, schuren of pleisteren van steenachtige weersomstandigheden dit verlangen, ‘P-formu-
ondergronden en gipskartonplaten in een een- les’ of Pleisterformules, zie de tabellen van de
lagig systeem. figuren 4.12 en 4.13.
4.2.4.c Cement
Een uitvoerige behandeling van de diverse 4.4 Uitvoeren van stukadoorswerk
cementsoorten voert in dit hoofdstuk te ver.
Voor stukadoorswerk wordt over het algemeen In het algemeen geldt dat het stukadoren niet
gebruik gemaakt van portlandcement klasse CEM I. mag gebeuren bij vorst. De pleister- en schuur-
Door de wat hogere reactiewarmte wordt lagen kunnen dan stukvriezen.
’s winters wel gebruik gemaakt van portland- Kunstharsgebonden pleisters mogen zelfs niet
cement CEM III (Hoogovencement). beneden een temperatuur van + 5 °C worden
Doordat hoogovencement beter bestand is aangebracht. Bij lagere temperaturen zal het
tegen zouten, zuren, oliën en vetten (dit komt kunsthars bindmiddel geen film vormen en kan
door een lager kalkgehalte in de cement), wordt de pleister onvoldoende verharden. Ook het
dit gebruikt als bindmiddel in pleisters die wor- niet tijdig glasdicht zijn, kan grote schades aan
den toegepast daar waar agressieve milieus te stukadoorswerk veroorzaken. Door een te snelle
verwachten zijn, zoals bierbrouwerijen, melk- uitdroging kunnen namelijk bindmiddelen zoals
fabrieken en dergelijke. Als nadeel van hoog- cement ‘verbranden’.
ovencement kan worden vermeld dat kleurvlek- Cement is een hydraulisch bindmiddel hetgeen
ken in het stukadoorswerk kunnen ontstaan die wil zeggen dat cement water nodig heeft om
onder invloed van zuurstof in de loop der tijd geheel te kunnen verharden. Door een te snelle
weer zullen verdwijnen. uitdroging zal het aanmaakwater verdampen en
in de ondergrond trekken voordat een volledige
Cement heeft weinig water nodig om te verhar- hydratatie van de cement is bereikt.
den, namelijk 40 ℓ water op 100 kg cement. Het Bij te natte ondergronden geldt als algemeen
mengwater uit de pleister verdwijnt vrijwel alleen advies: zachtjes stoken en ventileren, terwijl op
door verdamping. In de winter blijven de raap- natte beton nooit mag worden gestukadoord.
lagen lang nat, waardoor na verharding poreuze
weinig samenhangende raaplagen ontstaan. Te
veel mengwater veroorzaakt onder andere een
specie
c1 Kalkspecie 3
P II a1 Sterk hydraulische 3
kalkspecie
a11 Sierpleister mineraal 3
b Kalkcementspecie 1 deel op 1 6 10
5-8 delen
kalkspecie
b1 Kalkcementspecie 1 1/4 4 max. 10 mm
per laag
b2 Kalkcementspecie 1 1/4 5 1 liter op 20 5–8
liter cement2
b3 Kalkcementspecie 1 1/4 4 3
5–8
b4 Kalkcementspecie 1 1 7 1 liter op 20 10
liter cement2
b5 Kalkcementspecie 1 1 7 10
b61 Kalkcementspecie 3
afstotend
b91 Kalkcementspecie water- 3
afstotend
b10 Kalkcementspecie 1 deel op 1 3 1 deel op 40 1
10 delen delen specie
kalkspecie
b11 Kalkcementspecie 1 deel op 1 6 1 deel op 40 2–3
10 delen delen specie2
kalkspecie
b121 Kalkcementspecie 3
c1 Traskalkspecie 3
d1 Lichtgewicht 3
kalkcementspecie
P III a1 Cementkalkspecie 3
(luchtkalk)
b Cementspecie 1 2,5 1 liter op 20 5–8
liter cement
b1 Cementspecie 1 3 3
10
b2 Cementspecie 1 3 10
b31 Cementspecie 10–20
b41 Cementspecie 3–5
b51 Cementspecie 3–5
b61 Cementdunpleis- 3
terspecie
c1 Trascementspecie 3
d1 Cementspecie 3
1
fabrieksmatig 2
percentage vaste stof minimaal 50% 3
volgens voorschrift leverancier
P IV a1 Gipsspecie 3
b1 Gipszandspecie 3
b11 Hechtgipsspecie 3
(pleisterwerk)
b21 Hechtgipsspecie 3
(schuurwerk)
b31 Handgipsspecie 3
(pleisterwerk)
b41 Handgipsspecie 3
(schuurwerk)
c1 Gipskalkspecie 3
c11 Gipskalkspecie 3
PV a Kalkgipsspecie 2 1 <3
P VII a1 Spuitpleister 3
(spack)
b1 Sierpleister kunst- 3
harsgebonden
delen water2
b Hechtmateriaal 1 1 1 deel op 1,5
deel water2
c Hechtmateriaal 1 deel op 4
delen water2
d1 Hechtmateriaal verstrijkbaar 3
e1 Impregneer- max 3
materiaal
1
fabrieksmatig 2
percentage vaste stof minimaal 50% 3
volgens voorschrift leverancier
De voorschriften die voor het realiseren van Als voorbeeld geven we hier een STABU-bestek-
bouwwerken gelden, zijn ook van toepassing op tekst, figuur 4.16.
de uitvoering van stukadoorswerk. Wij noemen Voor technische adviezen en mortelsamenstel-
met name het Bouwbesluit. lingen kan men zich wenden tot de afdeling
De volgende normen zijn specifiek voor stuka- Technische Dienstverlening van het Hoofdbedrijf-
doorswerk van toepassing: schap Afbouwbedrijf, tel. 0318-505602 of bij
• NEN 3550:2002 Cement; de Nederlandse Ondernemersvereniging voor
• NEN-EN 459-1:2001 Kalk; Afbouwbedrijven NOA, tel. 0318-527290.
• NEN-EN 13279:1998 Gips;
• NEN 5905:1997/A2:2003 Toeslagmaterialen 4.4.1 Stukadoren van plafonds
beton. We hebben reeds geconstateerd dat er een on-
derscheid moet worden gemaakt tussen zeer
Voor de beoordeling van stukadoorswerk verwij- vlakke en gladde betonplafonds, plafonds van
zen wij naar de richtlijnen voor de oppervlakte- beton- of baksteenelementen en plafonds met
beoordeling van stukadoorswerk Binnen en Bui- een gaasbespanning. Het stukadoren van gips-
ten, zoals opgenomen in het (STABU) Standaard kartonplatenplafond is reeds in paragraaf 4.1.5
Referentiebestek voor de Burgelijke en Utiliteits- besproken.
bouw, zie de figuren 4.14 en 4.15.
Toepassing Glad oppervlak Glad oppervlak Glad oppervlak, Gelijkmatig ge- Grof gestruc-
waaraan hoge dat naderhand uitgevoerd als structureerd of tureerd of
visuele en wordt voorzien plaatselijk repa- geschuurd op- geschuurd op-
functionele van een afwerk- ratie- of filmwerk pervlak met een pervlak met een
eisen worden laag zoals dikker en afgewerkt maximale korrel- korreldikte
gesteld en dat behang, sier- met dikker be- dikte van 3 mm groter dan 3 mm
naderhand kan pleister en hang, sierpleister
worden voorzien dergelijke en dergelijke
van een verflaag
Plaatselijke onre- Toegestaan vol- Tot max. 1 mm Tot max. 1 mm Toegestaan vol- Toegestaan vol-
gelmatigheden1 gens proefvlak toegestaan3 toegestaan3 gens proefvlak gens proefvlak
1
Ter voorkoming van conflictsituaties over welke esthetische eisen de opdrachtgever aan het werk kan stellen, is het
raadzaam een proefvlak te benoemen als referentie voor de overeengekomen werkzaamheden.
2
Tenzij vooraf anders is overeengekomen en schriftelijk is vastgelegd.
3
Oneffenheden in de vorm van gaatjes, bultjes en/of spaanslagen kleiner dan of gelijk aan 1 mm zijn toegestaan.
4
Deze tabel dient ook ter bepaling van de vlakheid van profielen.
4.4.1.a Stukadoren van glad beton Cement- en gipskristallen kunnen zich dan beter
Voor het stukadoren van glad beton bestaan de op deze plaatsen vastzetten.
volgende methoden:
1 met traditionele materialen uitrapen en afwer- Na deze voorbereidingen kan men een kleef-
ken; laagje aanbrengen. Deze kleeflaag bestaat uit:
2 met hechtgipsen uitrapen en afwerken; één maatdeel natte kalk op drie maatdelen droge
3 met spackspuitpleister uitmessen en afwerken. cement. Met behulp van spaarbord en spaan
wordt deze kleeflaag ongeveer 2 mm dik op het
1 Traditioneel stukadoren beton gesmeerd.
Als voorbereiding voor het traditioneel stukado- In de nog plastische kleeflaag wordt nu de raap-
ren van beton geldt altijd goed stofvrij maken, specie gedrukt met een houten rei, vlak gereid
resten bekistingsolie verwijderen en eventuele en met een houten schuurbord doorgedraaid en
stalen en houten delen goed isoleren. Men moet dichtgeschuurd, al naar gelang hier pleister- of
daarna het beton licht bevochtigen, zodat de schuurwerk op wordt aangebracht.
lucht in poriën en holten wordt uitgedreven.
Vlakheidstoleran- 0,4 m 2 12 13
tie in mm bij een 0,1 m 3 14 15
onderlinge af- 0,2 m 4 16 18
stand tussen de 0,4 m 8 19 10
meetpunten van3 ,10 m 12 12 15
1
Ter voorkoming van conflictsituaties over welke esthetische eisen de opdrachtgever aan het werk kan stellen, is het
raadzaam een proefvlak te benoemen als referentie voor de overeengekomen werkzaamheden.
2
Indien veroorzaakt door ongelijkmatige verharding en/of droging.
3
Deze tabel dient ook ter bepaling van de vlakheid van profielen.
worden hierdoor zoveel mogelijk weggewerkt. aanmerking voor het afwerken van baksteen-
Ook deze laag dient volkomen droog te zijn al- elementen.
vorens men de laatste structuurlaag aanbrengt. De verwerking geschiedt zoals bij het afwerken
Op veel bouwwerken laat dit nogal eens te wen- van glad beton met de hechtgipsen is beschre-
sen over en het gevolg is, dat men een verwa- ven.
terde glimmende structuur krijgt, in plaats van
een mooie korrelige structuur. 3 Spuitgipsen
Ook de spuitgipsen, die qua eigenschappen en
verwerking gelijk zijn aan de handgipsen, komen
voor het berapen en afwerken van beton- of
baksteenelementen in aanmerking. Veelal wordt
bij deze gipssoorten, op de kritische en scheur-
gevoelige plaatsen, glasweefsel in de gipspleister
opgenomen om scheurvorming te voorkomen.
Betonelementen moeten vooraf met een grof
kwartshoudend voorstrijkmiddel worden behan-
deld.
Als de eerste laag is verhard, kan men deze over- 4.4.2 Stukadoren van wanden
rapen met dezelfde specie en deze met behulp
van een bakrei en schuurbord vlak maken en 4.4.2.a Raaplaag op wanden
opschuren. Het aanbrengen van de raap- of grondlaag
Hierna wordt de afwerklaag aangebracht met wordt berapen of uitrapen genoemd. Omdat de
een specieverhouding van twee maatdelen kalk, hierna op te brengen afwerklaag dun is, moe-
één maatdeel droge gips (P Va) voor het maken ten we aan de raaplaag hoge eisen stellen, wat
van witpleisterwerk of met één maatdeel kalk, betreft strakheid en vlakheid. Hoe beter het met-
twee maatdelen zilverzand en één maatdeel gips selwerk is uitgevoerd des te eenvoudiger is het
op twee delen schuurspecie (P VIb) voor het aanbrengen van goede raaplaag. In dit geval zal
maken van fijn schuurwerk. de raaplaag een dikte van 8 à 10 mm hebben.
Voor vochtige ruimten wordt voor in het ruw Voor zeer goed werk wordt de ondergrond ge-
zetten aanbevolen: één maatdeel portland- controleerd door het spannen van twee draden
cement op drie maatdelen zilverzand. Op 20 diagonaalsgewijs over de muur, waarbij tevens
delen kan één deel kalkmelk of een plastificeer- met behulp van een rechte rei en een waterpas
der volgens voorschrift van de leverancier wor- of schietlood wordt nagegaan of de draadnagels,
den toegevoegd. Deze grondlaag wordt weer waaraan deze draden zijn bevestigd te lood
met een ongeschaafde rei ruw gehaald en moet onder elkaar staan. Om de twee meter kan men
gedurende 28 dagen verharden. Na verharding nu steldraadnagels aanbrengen en controleren
van deze grondlaag kan met dezelfde speciesa- of deze op de juiste wijze zijn gesteld.
menstelling worden beraapt. Een rei die 10 mm korter is dan de verdieping-
hoogte, wordt tegen de steldraadnagels gezet en
Direct na het rapen kan in een dunne laag het met twee wiggen tussen plafond en vloer vast-
schuurwerk worden aangebracht: een maatdeel geklemd. De ruimte tussen wand en rei wordt
portlandcement op tweeënhalve maatdeel zilver- nu met sterke gipsmortel volgezet. Na verharden
zand en eenvierde maatdeel kalk. wordt de rei losgetikt en blijft een zeer smalle
guide staan (guide is het franse woord voor
Ten aanzien van het te gebruiken materiaal, geleider).
waarmee gaasbespanningen bepleisterd worden,
dient het volgende te worden opgemerkt: het Om te voorkomen, dat de gipsspecie aan de rei
zand, dat aan de specie wordt toegevoegd, moet blijft plakken wordt de rei voor het stellen met
schoon zijn. Bij gebruik van cementgebonden een beetje witkalk ingesmeerd.
pleisters bestaat de kans op scheurvorming. Bij Tussen de op deze wijze ontstane guides wordt
toepassing van akoestische, isolerende of vocht- de raapspecie aangebracht. De guides gebruikt
werende pleisters dient men zich nauwkeurig te men nu als ‘geleider’ voor de houten rei, zodat
houden aan de voorschriften van de leverancier. het raapwerk vlak en te lood wordt. Maakt men
Uiteraard bestaat de mogelijkheid om met gebruik van cementspecie, dan dient men na het
fabrieksmatig samengestelde mortel te werken, volrapen de guides weg te hakken en de ont-
zie de tabel in figuur 4.13. stane ruimte vol te zetten met raapspecie.
Het maken van guides komt door de huidige
2 Berapen met hand- of met spuitgipsen economische eisen steeds minder voor. Men zal
Het berapen met hand- of met spuitgipsen ge- in ieder geval guides moeten toepassen als een
schiedt ook in een tweelagig systeem; omdat het vertrek exact op maat beraapt dient te worden.
stucanet of steengaas door het eigen gewicht Een goed alternatief voor bovenstaande tradi-
en het opgebrachte materiaal zal doorzakken, tionele methode is plakken van guideprofielen,
wordt eerst een vertinlaag aangebracht. Evenals figuur 4.18-2.
bij het berapen met traditionele mortel dient de
vertinlaag te worden opgeruwd en te verharden
alvorens de raaplaag kan worden aangebracht.
Voor het afreien van de raaplaag zal de stuka- Bij raamopeningen in buitenmuren en deurkozij-
door ook de mogelijkheid hebben dit over het nen in binnenmuren dikker dan een halve steen,
binnendeurkozijn te doen. Met het stellen van zet men het stukadoorswerk om tot in de negge.
de guideprofielen moet met de plaatsing ervan Hiertoe stelt men een hoekbeschermer, figuur
rekening worden gehouden met de binnendeur- 4.18-1, die als afreipunt kan worden gebruikt.
kozijnen.
� ����������������������� � �������������
��
� ��������������������� � �����������
��������������
Anderzijds moet de laag wel waterafstotend zijn, Werken met vrijstaande steigers
omdat anders regenwater naar binnen kan drin- Bij het aanbrengen van buitenpleisterwerk
gen, waardoor de laag zou stukvriezen. wordt met vrijstaande steigers gewerkt. Het
voordeel hiervan is, dat men de gevels zonder
De uitvoering van buitenpleisterwerk op steen- aanzetten en zonder reparaties van opleg-
achtige ondergronden is in hoofdzaak hetzelfde gaten voor de steiger van boven naar be-
zoals bij de verschillende technieken van binnen- neden kan berapen en afschuren. Een goed
pleisterwerk is omschreven. Extra zorg zal hier resultaat is te verwachten als we na het be-
moeten worden besteed aan de aanhechting. De rapen de volgende dag een tweede laag van
onderlagen mogen niet door en door vochtig 5 mm dikte over de eerste laag aanbrengen.
en evenmin bevroren zijn. Bij grote droogte of De tweede laag zuigt dan geleidelijk en niet te
hitte moet het muurvlak juist extra worden be- snel aan, zodat men strak schuurwerk zonder
vochtigd. Bij hitte en droge wind verdampt het aanzetten kan maken.
voor de binding van de mortel benodigde water,
waardoor deze verpoedert en van de gevel valt. Het loslaten van pleisterlagen is mogelijk door
Een vrijstaande en tegen weersinvloeden het verwaarlozen van de reeds genoemde voor-
beschermde steiger is voor de uitvoering van zorgsmaatregelen. De vrij sterke pleisterlaag
stukadoorswerk buiten een vereiste. kan bij krimpen het oppervlak van zachte steen
De volgorde van de werkzaamheden moet zoda- lostrekken, waardoor de samenhang wordt ver-
nig worden gekozen dat zoveel mogelijk in de broken. Ook kan door uitkristalliseren van stoffen
schaduw en uit de wind kan worden gewerkt. uit steen en voegmortel van het metselwerk, de
Gaat dit niet, dan moet behalve het metselwerk pleisterlaag worden weggedrukt. Het vergroten
ook de gereedgekomen bepleistering ’s morgens van de hoeveelheid kalk in de metselmortel
en ’s avonds goed worden natgespoten. werkt hier ongunstig, terwijl door toevoegen van
tras de aanleiding tot muuruitslag kan worden
Om de mortel waterafstotend te maken, kunnen opgeheven.
in de handel zijnde waterafstotende middelen,
bijvoorbeeld Pudlo, worden toegevoegd. Fabrieksmatig samengestelde mortel
Bij de hierna genoemde mortelsamenstellingen Evenals bij binnenwerk wordt ook buiten steeds
zal het opvallen, dat geen mortel van enkel zand vaker fabrieksmatig samengestelde mortel toe-
en cement wordt genoemd. Deze mortel sluit gepast.
namelijk teveel af en wordt te hard. De pleister- Deze fabrieksmatige mortel is zowel met de
laag moet juist dampdoorlatend zijn. Betonnen hand als met een spuitmachine te verwerken
wandoppervlakken dienen eerst, evenals bij en geeft beter het gewenste resultaat door zijn
binnenwerk, ruw gemaakt te worden door mid- constante samenstelling en door toevoeging van
del van een spritslaag. We nemen hiervoor een hulpstoffen ter verbetering van de hechting en
mortelverhouding bestaande uit één deel kalk, ter voorkoming van scheurvorming.
één deel cement en zes delen zand of eventueel
een plaklaagje van één deel kalk en drie delen Voordat cementgebonden raaplagen kunnen
cement. De wanden dienen van tevoren goed worden afgewerkt met dunlagige (tot circa 6
schoongeveegd en zonodig natgespoten te zijn. mm) cementgebonden afwerkpleisters dient met
De raapspecie moet bestaan uit één deel cement behulp van een schuurraam het sterk calcium-
en een vierde deel zand, voor fijn schuurwerk houdende toplaagje te worden verwijderd.
moet worden overgepleisterd met schuurspecie Als vuistregel geldt dat voor de dikte van de
bestaande uit één deel kalk en drie delen zand raaplaag bij buitenwerk 15 mm wordt aange-
met vijf liter droog cement op 150 liter specie. houden. In de kuststreek wordt in verband met
Indien grof schuurwerk moet worden gemaakt, de zwaardere belasting zelfs 20 mm aangehou-
wordt de raaplaag met een houten schuurbord den.
geschuurd.
tussenruimte van circa 6–8 mm – tegen elkaar scheuren en dergelijke herstellen. Kieren langs
te plaatsen. Deze tussenruimte dient met een houten kozijnen moeten met een blijvend elasti-
elastische voegvulling te worden opgevuld. sche kit worden afgedicht.
Uiteraard dienen bouwkundige dilataties Mede door de verhoging van de Rc-waarde (warm-
ook in het stukadoorswerk ter worden teweerstand) voor bouwkundige constructies blijkt
doorgevoerd. Ook hier kunnen weer dilatatie in de praktijk het aanbrengen van een thermisch
of stucstopprofielen worden toegepast, figuur gevelisolatiesysteem een goed alternatief.
4.19.
4.6.1.b Optrekkend vocht
Optrekkend vocht wordt veroorzaakt door de
capillaire opzuiging van het grondwater. Ook
het regenwater, dat in de grond rondom het
bouwwerk zakt, veroorzaakt vaak vocht in de
fundamenten en muren, via de capillaire werking
in het materiaal.
������������������������������� De door het optrekkend vocht aangetaste bin-
����������������������������� nenmuren dienen geheel te worden afgebikt en
����������������������������
schoongeborsteld met een harde bezem. Ook
Figuur 4.19 Terugliggende plint met stucstop eventuele plinten moeten verwijderd worden.
Eén van de systemen, die vele jaren blijven vol-
doen, is een chemische injectie met een nieuwe
4.6 Bijzondere functies van isolerende, ademende bepleistering, aange-
stukadoorswerk bracht van vloer tot plafond.
���������������
���� Slechte isolatiewaarde
����������
���������������������� ������ Vaak problemen door het optreden van con-
����������������������
����������� densvorming en doorslaand vocht
��������������
������������� �����
����
� ����������������������
� ��������������������
Figuur 4.20 Het aan de buitenzijde thermisch isoleren van bestaande muurconstructies
���������������������
Kolommen en balken kunnen brandwerend wor- 4.6.4.b Het trekken van lijstwerk
den afgewerkt met een dubbele beplating van Onder trektechniek verstaan we het vormen
gipskartonplaten of een brandwerende pleister, van de nog plastische gipsmortel tot lijsten met
figuur 4.22. verschillende profileringen. Dit wordt uitgevoerd
Kolommen kunnen ook goed worden omkleed met een door de stukadoor vervaardigde mal.
met gipsblokken. Het trekken van lijstwerk kan men op twee ver-
schillende manieren uitvoeren:
1 ‘in het werk’, figuur 4.23;
2 ‘op de bank’; figuur 4.24.
�������
��������
���������
������������
������
��������������
Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur
Normen
NEN 3550:2002 Gewone cementsoorten volgens
NEN-EN 197-1, met aanvullende speciale eigen-
schappen – Definities en eisen
NEN 5905:1997/A2:2003 Toeslagmaterialen voor
beton – Materialen met een volumieke massa van
ten minste 2000 kg/m³
Om te komen tot een eenduidige terminologie, king die wordt gevormd door het uitgieten of
is in dit hoofdstuk gekozen voor de benamingen uitstrijken van vloeibare substanties.
zoals die onder andere ook in de CUR-Aanbeve-
ling 62 zijn gebezigd. Vloerbedekkingsgroep
De groep waarin een vloerbedekking wordt
Vloersysteem ondergebracht, afhankelijk van zijn tijdelijke
Een meerlagenpakket als bouwdeel waaraan ei- of blijvende eigenschappen en gedrag, in
sen zijn gesteld met betrekking tot de te leveren relatie tot de aard en het gebruik van het
prestatie onder een gegeven gebruiksbelasting vloersysteem waarvan de vloerbedekking een
en dat in principe bestaat uit de componenten: onderdeel is. Op basis van materiaaleigenschap-
draagvloer, dekvloer en vloerbedekking. pen die het gedrag van een vloersysteem kunnen
beïnvloeden, onder invloed van temperatuur-,
Component vocht- en gebruiksbelasting, worden de in figuur
Onderdeel van een vloersysteem. Een vloersys- 5.2 gegeven groepen onderscheiden.
teem is opgebouwd uit meerdere componenten
(zie hiervoor). Hulpmateriaal
Hulpmaterialen zijn materialen die worden ge-
Draagvloer bruikt om eigenschappen van het vloersysteem
Een component van een vloersysteem met als of componenten daarvan te verbeteren. Hulp-
belangrijkste functie het leveren van de beno- materialen kunnen worden onderscheiden naar
digde draagkracht, stabiliteit en stijfheid. functie in:
• isolatiematerialen (thermisch, akoestisch);
Dekvloer • waterkerende materialen;
Een component van een vloersysteem dat • dampremmende materialen;
wordt aangebracht op een draagvloer met het • (draagvloer) vul- en/of uitvlaklagen;
doel: • hechting verbeterende materialen;
• verbeteren van de prestatie op het gebied • (componenten-)scheidende materialen;
van bijvoorbeeld vlakheid, veerkracht en akoes- • (dekvloer) reparatie- en egalisatiematerialen;
tiek; • bevestigingsmiddelen (lijmen, kitten).
• realiseren van een oppervlak dat geschikt is
voor direct gebruik dan wel als ondergrond voor Toebehoren
de aan te brengen vloerbedekking. Hulpstukken die bedoeld zijn om het vloersys-
teem te integreren in het gebouw. Voorbeelden
Toelichting van toebehoren zijn dilatatievoegprofielen, rand-
Een dekvloer vervaardigd van een specie met en eindprofielen en plintprofielen.
een vloeimaat van ten minste 220 mm wordt
gietvloer genoemd. Installatie
In een vloersysteem opgenomen verzorgingslei-
Vloerbedekking dingen. Leidingen worden doorgaans opgeno-
Een component van een vloersysteem, aange- men in de draagvloer, maar ook in een isolatie−
bracht op een verhard vloeroppervlak en direct en of uitvlaklaag. Dekvloeren zijn niet bedoeld
aan het gebruik blootgesteld. voor het opnemen van leidingen anders dan
voor vloerverwarming.
Toelichting
Vloerbedekkingen zijn bedoeld om het vloer- Toelichting
systeem aan te passen aan gebruikseisen ten Leidingen die veel in vloersystemen voorkom,
aanzien van bijvoorbeeld sterkte, waterdicht- zijn:
heid, slijtvastheid of hygiëne. Hiertoe behoort • elektra-, communicatieleidingen enzovoort;
zowel bedekking in de vorm van geplakte of • aan- en afvoerleidingen voor verwarming,
losgelegde tegels, stroken of banen, als bedek- warm/koud tapwater enzovoort;
Groep Omschrijving
O Niet bedekt
A.1 Gerolde, gestreken of gespoten kunstharscompounds (dikte < 1 mm); geplakte zachte of flexi-
bele vloerbedekking, licht dampremmend (μd < 10 m)
A.2 Als A.1 matig dampremmend (10 m < μd < 30 m)
A.3 Als A.1 sterk dampremmend (μd > 30 m)
B.1 Gestreken of gegoten kunstharscompounds (dikte ≥ 2 mm); geplakte zachte of flexibele vloer-
bedekking, licht dampremmend (μd < 10 m)
B.2 Als B.1 matig dampremmend (10 m < μd < 30 m)
B.3 Als B.1 sterk dampremmend (μd > 30 m)
E.1 Overige vloerbedekking (metaal, zeer groot formaat natuursteen- of keramische platen, mas-
sief hout in stroken enzovoort), matig dampremmend (10 m < μd < 30 m)
E.2 Als E.1 sterk dampremmend (μd > 30 m)
Publiekrechtelijk Privaatrechtelijk
EG-richtlijn Bouwproducten Bouwbesluit ISO 6241 UEAtc
rialen, met onderling sterk verschillende eigen- ▶▶ De diverse draagvloeren van beton, staal
schappen, bouwfysische gedragseigenschappen en hout worden uitgebreid in deel 3 Dragen
verschillen sterk per materiaal en gedragseigen- besproken. Ten behoeve van de bespreking van
schappen van materialen kunnen onverenigbaar de totale vloersystemen wordt hier een kort
zijn. overzicht gegeven
�������
�����������
� ����������������
Figuur 5.6 Bollenvloer Figuur 5.7 Combinatievloer
isolatiemateriaal (EPS-hardschuim) en die de voorzien van een gewapende betonkern. Ook bij
betonliggers aan de onderzijde omsluiten. Voor deze keramische plaatvloeren worden de voegen
verdiepingsvloeren zijn massieve beton- of licht- gevuld met zandcementmortel. De voegbreedte
betonelementen of van holle kanalen voorziene tussen de platen is afhankelijk van het plaattype.
betonelementen leverbaar, figuur 5.7-2. In brede voegen kunnen eventueel leidingen
De druklaag waarmee de combinatievloer op de worden opgenomen. Er is geen bekisting noch
vereiste constructiedikte wordt gebracht, heeft onderstempeling nodig. Plaatvloeren kunnen
een dikte van ten minste 30–40 mm op de worden voorzien van een druklaag of direct wor-
betonliggers en van 40–50 mm ter plaatse van den afgewerkt met een dekvloer. De vlakke on-
de vulelementen. derzijde kan direct met een pleisterlaag worden
afgewerkt. Bij toepassing als begane-grondvloer
2 Plaatvloeren kunnen de elementen aan de onderzijde
Een plaatvloer wordt samengesteld door het fabrieksmatig worden voorzien van een ther-
tegen elkaar leggen van geprefabriceerde be- mische isolatie.
tonplaten met de constructief vereiste dikte en
een breedte > 350 mm. De platen zijn massief, 3 Balkenvloeren
figuur 5.8-1, of voorzien van holle kanalen en Deze vloeren worden gevormd door het naast
kunnen traditioneel gewapend of voorgespan- elkaar leggen van geprefabriceerde, vrijdra-
nen worden uitgevoerd, figuur 5.8-2. Bij platen gende, gewapende betonbalken met een
vervaardigd van cellenbeton worden de voegen breedte tot 350 mm. De betonbalken zijn altijd
afgewerkt met zandcementmortel. Plaatvloeren voorzien van holle kanalen. Bij een uitvoering als
kunnen ook worden vervaardigd door het naast begane-grondvloer brengen we om-en-om
elkaar leggen van holle-baksteenelementen betonbalken en van thermisch isolerend mate-
riaal vervaardigde elementen aan. Op de bal-
������������������ kenvloer wordt een druklaag aangebracht tot
�������
����������� de vereiste constructieve dikte is bereikt. In de
����������
afbouwfase kan de balkenvloer worden voorzien
van een dekvloer en vloerbedekking. Door de
geringe breedte van de balken zijn weinig pas-
platen nodig.
���� 4 Ribbenvloeren
Dit type vloer bestaat uit tegen elkaar gelegde
� ���������������
relatief dunne geprefabriceerde gewapende
elementen van beton. De elementen zijn zowel
���������������������� traditioneel gewapend als voorgespannen lever-
����������
baar.
��������� ��������� ����������
�������� �������� ���������� De elementen hebben, in dwarsdoorsnede,
een sterk gekromd profiel met aan de uiteinden
doorlopende langsribben. Sommige typen
bezitten tevens dwarsribben. Er zijn geen on-
derstempelingen nodig. Aan de bovenzijde kan
de ribbenvloer direct worden afgewerkt met
een dekvloer. Alleen bij grote overspanningen
wordt een druklaag aangebracht tot de vereiste
������������������ ������������� constructieve dikte is bereikt. Bij toepassing als
������������������������ �����������
begane-grondvloer kan de onderkant van de
� ������������������������������������������������� elementen fabrieksmatig worden voorzien van
���������������� een thermische isolatie, figuur 5.9.
Figuur 5.8 Plaatvloer
� ���������������
���������������
Figuur 5.10 TT-vloer
6 Speciale vloeren
Om de steeds toenemende hoeveelheid leidin-
gen te kunnen wegwerken en tevens bereikbaar
te houden, zijn de laatste jaren bestaande ele- � ���������������������������������
mentenvloeren aangepast, gecombineerd of Figuur 5.11 Speciale vloeren
gemodificeerd. Dit zijn elementenvloeren die een
vrij verloop van leidingen en een goede bereik-
5.4 Dekvloeren
Kwaliteitsbewaking dekvloeren
In de dagelijkse bouwpraktijk blijkt de kwaliteit
van de traditionele dekvloeren steeds vaker
� �������������������������������� onvoldoende om aan de elementaire functio-
Figuur 5.13 Houten draagvloeren nele eisen te voldoen. Bovendien verstoort het
aanbrengen van de dekvloeren de voortgang
Omdat het droge vloersystemen zijn, kan de van andere bouwprocessen en wordt veel
houten draagvloer direct van een vloerbedekking extra vocht in het gebouw gebracht. Deze
worden voorzien. negatieve aspecten zouden op termijn het
einde van de dekvloer kunnen betekenen. Tot
5.3.6 Stalen draagvloeren op heden dankt de traditionele dekvloer zijn
Dit type vloeren kunnen we naar de opbouw voortbestaan voornamelijk aan de lage prijs
onderscheiden in: waarvoor hij wordt aangeboden. De extra tijd
1 roostervloeren die bestaan uit stalen balken die het zorgvuldig stellen en monteren van
waarover eveneens stalen vloerplaten worden een geprefabriceerde draagvloer vergt, kost
aangebracht. De vloerdelen bestaan uit tranen- méér dan het totale bedrag (materiaal +
platen of uit stalen roosters (roostervloeren); arbeid) dat wordt betaald voor een traditio-
2 staalplaatvloeren bestaan uit stalen balken nele dekvloer.
en geprofileerde staalplaten. Een vlak en In de dagelijkse bouwpraktijk heeft men jaren-
begaanbaar oppervlak worden verkregen door lang verzuimd te verifiëren of de dekvloer vol-
het aanbrengen van een dekvloer van plaatmate- doet aan de gestelde eisen (bestek). De gele-
riaal (spaanplaat, multiplex enzovoort) of beton. verde dekvloer werd meestal geaccepteerd na
hooguit een vluchtige optische beoordeling.
Dit is de belangrijkste oorzaak van het door-
gaans ondermaats presteren van traditionele ningscheidende vloeren, staat de zwevende dek-
dekvloeren. vloer momenteel volop in de belangstelling. Om
Dit biedt mogelijkheden voor dekvloeren met te voldoen aan de minimumeis die het Bouw-
gewaarborgde kwaliteit. Onder kwaliteitsbor- besluit stelt aan de contactgeluidsisolatie (Ico ≥ 5
ging (KOMO-procescertificaat) vervaardigde dB) heeft men de keuze uit het verhogen van de
gietvloeren zijn reeds verkrijgbaar. Met dit massa van de draagvloer (waarbij de dikte gaat
type, meestal calciumsulfaatgebonden, dek- naar circa 300 mm) of het aanbrengen van een
vloer kan worden voldaan aan de belangrijkste zwevende dekvloer. In de praktijk wordt, zeker in
functie-eisen. Daarnaast kunnen gietvloeren de luxe appartementenbouw, soms een nog ho-
zodanig worden uitgevoerd dat aan aanvul- gere eis gesteld aan de contactgeluidsisolatie. Bij
lende functionele eisen kan worden voldaan. een Ico ≥ 10 dB spreekt men van comfortniveau.
Hierdoor zal het prestatieniveau van het totale Cementgebonden dekvloeren uitgevoerd als
vloersysteem toenemen. gietvloer, worden op beperkte schaal toegepast.
Na lange tijd niet te hebben voldaan (te veel
5.4.1 Cementgebonden dekvloeren krimp, langzame droging, stofvorming en derge-
Dekvloeren met cement als bindmiddel worden lijke) zijn eind jaren zeventig cementgebonden
meestal toegepast als een, direct op een steen- producten ontwikkeld die beter bruikbaar zijn.
achtige draagvloer aangebrachte, gehechte mor- Deze ontwikkeling speelde zich voornamelijk af
tellaag. Als bindmiddel voor cementgebonden in de Scandinavische landen, met een andere
dekvloeren gebruiken we bij voorkeur CEM I toepassing van dekvloeren en eisen die afwijken
(Portlandcement) of CEM II B/V (Portlandvlieg- van die in Nederland worden gesteld. Bovendien
ascement). Aan het cement worden toeslag- betaalt men op deze markt een aanzienlijk ho-
materiaal (meestal zand 0 – 4 mm) en water gere prijs dan in Nederland. De toepassing be-
toegevoegd. Water is nodig voor de chemische perkt zich vrijwel uitsluitend tot het aanbrengen
verharding en voor de verwerkbaarheid van de van dunne lagen op draagvloeren met geringe
aangemaakte specie. De uitvoering, keuring en niveauverschillen, zoals gekoppelde elementen-
beproeving moeten plaats vinden conform NEN vloeren en monolitisch afgewerkte betonvloeren.
2741 In het werk vervaardigde vloeren – Kwaliteit De maximale laagdikte moet beperkt blijven
en uitvoering van cementgebonden dekvloeren (uit- tot circa 10 mm omdat bij grotere laagdikten
gave november 2001). teveel spanningen in het materiaal optreden,
Betonvloeren waarvan het oppervlak direct na met scheuren en of onthechten als gevolg. Een
het storten wordt afgewerkt (monolitisch), wor- andere reden om de laagdikte te beperken is de
den ook tot de cementgebonden dekvloeren hoge materiaalprijs per mm laagdikte.
gerekend.
De uitvoering, keuring en beproeving van deze Classificatie cementgebonden
monolithische betonvloeren moet plaatsvinden dekvloeren
conform NEN 2743 In het werk vervaardigde De kwaliteit van de te realiseren cement-
vloeren – Kwaliteit en uitvoering van monolitisch gebonden dekvloer moet op basis van de
afgewerkte betonvloeren en -verhardingen (uit- te verwachte verkeersbelasting en/of de te
gave december 2003). verwachte slijtende belastingen vooraf tussen
opdrachtgever en vloerenbedrijf worden
Zwevende cementgebonden dekvloeren overeengekomen door opgave van een dek-
Zwevende cementgebonden dekvloeren, al vloerklasse volgens tabel 1 van NEN 2741
dan niet voorzien van vloerverwarming, zijn in (2001), figuur 5.14. In deze tabel is de mortel-
principe eveneens mogelijk. De toepassing van kwaliteit van de cementgebonden dekvloer
zwevende cementgebonden dekvloeren is in geclassificeerd op basis van de druksterkte
Nederland altijd beperkt gebleven als gevolg van (D), conform tabel 2 NEN 2741, figuur 5.15.
teleurstellende resultaten bij dit type dekvloer. Daarnaast geeft de toevoeging N, S of M de
Vooral door de verzwaarde eisen die het Bouw- mate van hardheid (slijtvastheid) aan waarin
besluit stelt aan de akoestische isolatie van wo- het toegepaste toeslagmateriaal van een even-
toeslagmateriaal
(= hardheidsklasse S)
D75-M ≥ 38 ≥8 40 75 Toplaag met een normaal
toeslagmateriaal
� �������������������� (= hardheidsklasse M)
1
De classificatie is gebaseerd op de druksterkte van traditioneel gestreken cementdekvloeren en wordt
weergegeven door de letter ‘D’ (van druksterkte), gevolgd door de waarde van de druksterkte in N/mm2.
2
De druksterkte die naderhand is bepaald met proefstukken uit de verharde dekvloer bedraagt door-
gaans 60–80% van de druksterkte die tijdens de uitvoering is bepaald met proefstukken van de specie.
Dit verschil in uitkomsten is vooral het gevolg van de extra verdichting die onvermijdelijk bij het prepare-
ren van de specieproefstukken (prismavormige balkjes) wordt veroorzaakt.
gering 2 2
Voetgangersverkeer matig 2
groot 2
gering
Wielen met stalen loopvlak en/of
matig
slepen van metalen lasten
groot
Verkeersbelasting1
gering
Massieve banden – hard matig
groot
gering
Massieve banden – zacht matig
groot
gering
Brede luchtbanden matig
groot
gering
Vallende lasten matig
groot
met vloerbedekking – 2
Woningen
zonder vloerbedekking – 2
kantoor met
Toepassingsgebied
vloerbedekking – 2
ziekenhuis met
Utiliteits-
vloerbedekking –
bouw
openbare gebieden gering
zonder matig
vloerbedekking groot
Werk- opslagruimtes –
plaatsen garages –
gering
Industrie matig
groot
1
In deze tabel wordt geen aandacht besteed aan het verband tussen de dekvloerkwaliteit en de weerstand
tegen klimatologische invloeden. Om echter vorstschade te voorkomen is het bij buitentoepassingen van een
cementdekvloer raadzaam om ten minste een kwaliteit D30 toe te passen. Voorts heeft een luchtbelvormer die
als hulpstof aan de specie is toegevoegd, een gunstige invloed op de vorstbestandheid van de dekvloer. Voor de
weerstand van cementdekvloeren tegen chemische invloeden wordt verwezen naar de vakliteratuur.
2
Alleen geschikt voor binnentoepassingen, tenzij de cementdekvloer in voldoende mate wordt afgeschermd
tegen indringing van vocht (bijvoorbeeld door het aanbrengen van een kunststof afwerklaag).
Figuur 5.17 Verband tussen dekvloerkwaliteit, toepassingsgebied en verkeersbelasting Bron: NEN 2741
Maximale maat-
afwijking (Δh) Toets laag (hl) Toets hoog (hh)
1 1500 11,5 12,0 13,0
1000 12,0 12,5 14,0
2000 13,0 13,5 15,5
4000 16,0 16,5 10,0
Bij het indelen van een vloer in een gewenste vlakheidklasse is het van belang dat de betreffende vloer wordt
benoemd op basis van het voorgenomen gebruik en de functie van het gebouw of de ruimte.
De keuze van het vloersysteem en de vlakheid van de dragende ondergrond zal mede bepalend zijn voor de
realiseerbaarheid van de gewenste vlakheidklasse.
De uiteindelijke vlakheid is niet alleen afhankelijk van de wijze waarop de dekvloer wordt aangebracht en/of
nabehandeld, maar wordt ook bepaald door de toegepaste materialen en grondstoffen. Als gevolg daarvan
kunnen niet alle vlakheidklassen zonder meer van toepassing worden verklaard of vereist bij elk type dekvloer.
Daarom wordt geadviseerd om ook het vloersysteem, het aantal lagen van het vloersysteem en de vlakheid-
klasse van de ondergrond bij de keuze van de gewenste vlakheidklasse te betrekken.
�
�
��������������������
��� ������������������������
���������������������������������
�
�
������
��� ������ ������
������
������
� ������
�
��������������������
��� ��������������
� ������
������
������
���
�
� �� �� �� �� �� ��
����������������������������������
������������������������������������������������
������������������������������������������������
������������������������������������������������
���������������������������������������������
Figuur 5.21 Spanningen door een geconcentreerde last op een zwevende vloerplaat
� ���������������������������������
Buizennet in de isolatielaag,
direct onder de dekvloer. Bij dit
systeem wordt op de isolatie-
laag als regel een warmtever-
delende metaalplaat gelegd.
1
De aangegeven perioden gelden bij een omgevingstemperatuur van 10 ºC tot 20 ºC. Bij hogere omgevings-
temperaturen en met een gunstige nabehandelingmethode zijn kortere perioden mogelijk. Bij lagere temperatu-
ren is meer tijd nodig voordat de vloer (gedeeltelijk) in gebruik kan worden genomen.
2
Aan de hand van een beproeving volgens art. 10.1 van NEN 2741, kan een indruk worden verkregen van de
periode die nodig is om ten minste 70% van de uiteindelijke druksterkte te bereiken.
ten. Om de hygiëne te verbeteren, kunnen die af met een ‘highway straight edge’. Terwijl het
plinten met een holle hoek worden uitgevoerd. beton steeds verder opstijft, blijft men het vloer-
Om uitdroging tegen te gaan, dekken we het oppervlak bewerken met enkel- en of meerschijf
verse vloeroppervlak af, bijvoorbeeld met een pleistermachines. Tijdens de opeenvolgende
kunststof folie. machinale bewerkingen, worden eerst de ‘drij-
vers’ van de pleistermachines vervangen door
De minimaal vereiste sterkteklasse wordt mede rechthoekige vlakke spanen en wordt vervolgens
bepaald door de verkeersbelasting tijdens de af- de hoek tussen de spanen en het vloeroppervlak
bouw- en gebruiksfase. In tabel 1 van NEN 2741, steeds verder vergroot. Er wordt doorgegaan
figuur 5.14 wordt de minimaal vereiste laagdikte met nabewerken tot de gewenste structuur van
vermeld van cementgebonden dekvloeren, aan- het vloeroppervlak is bereikt. Deze structuur kan
gebracht in één of meer lagen, in relatie met de variëren van fijn schuurwerk tot spiegelblinkend.
gekozen sterkteklasse. Om de geëiste druksterkte Direct afgewerkte vloeren lenen zich, door de
te waarborgen worden per sterkteklasse eisen grote Dmax van het toeslagmateriaal van het
gesteld aan: de hoeveelheid cement, de fijnheid- beton, niet voor een uitvoering met plinten.
modulus van het toeslagmateriaal, de verhou-
ding tussen cement en toeslagmateriaal en het Bij een andere, in Nederland weinig toegepaste,
water + lucht/cementgehalte van de specie. monolitische afwerkmethode wordt gebruik-
Als leidingen worden opgenomen in de dekvloer, gemaakt van vacuümapparatuur.
mogen die leidingen elkaar niet kruisen en moet Bij deze methode dekt men het vers gestorte en
de dekking op de leidingen ten minste 25 mm afgereide beton af met samengestelde matten.
bedragen. De matten bestaan uit een dichte bovenmat en
een ondermat opgebouwd uit een laag gepunt-
2 Monolitisch afgewerkte betonvloeren last nylongaas en een waterdoorlatende laag
Dit type vloeren wordt gerekend tot de cement- nylondoek. Door het creëren van onderdruk
gebonden dekvloeren. Direct afgewerkte beton- onder de bovenmat wordt via het waterdoor-
vloeren worden als volgt uitgevoerd. latende nylondoek het overtollige stortwater aan
De betonspecie voor de vloer stort men op het beton onttrokken. Nadat voldoende water is
een geprepareerde ondergrond waarna de be- afgezogen, verwijdert men de matten en wordt
tonspecie wordt gespreid en op het gewenste het vloeroppervlak afgewerkt en nabehandeld.
eindpeil afgereid. Bij het afreien wordt vaak een
zogenoemde drijvende rei gebruikt, waarmee 3 Zwevende dekvloer
gelijktijdig de bovenste laag betonspecie enigs- Cementgebonden dekvloeren, die door een
zins wordt verdicht. De eerste nabewerking thermisch en of akoestisch isolerende tussenlaag
bestaat uit het machinaal vóórschuren van het van de draagvloer zijn gescheiden, worden zwe-
betonoppervlak. De pleistermachines die worden vende dekvloeren genoemd. Het aanbrengen
gebruikt, zijn voor deze bewerking voorzien van van de dekvloer geschiedt voor beide typen
drijvers, spanen met een groot oppervlak en isolatiemateriaal op dezelfde wijze. Hierbij wordt
opstaande randen. Voordat met vóórschuren kan extra aandacht besteed aan de samenstelling
worden begonnen, moet het beton voldoende van de dekvloerspecie. Het verdichten van een
zijn opgestijfd zodat men er op kan lopen zonder specielaag aangebracht op een instabiele onder-
weg te zakken. Vervolgens bestrooit men het grond levert namelijk praktische problemen op.
verse betonoppervlak met een droog tot licht Deze problemen worden groter met het toe-
vochtig mengsel van zand en cement of met een nemen van de indrukbaarheid en de veerkracht
droog tot licht vochtig mengsel van slijtvast toe- van de laag isolatiemateriaal. De dynamische
slagmateriaal en cement. Door een tweede ma- stijfheid is vooral gering bij materialen die voor
chinale bewerking van het vloeroppervlak wordt akoestische isolatie worden gebruikt. Ook aan
dit mengsel in twee arbeidsgangen ingeschuurd. het dimensioneren van de zwevende vloerplaat
Om een betere vlakheid te verkrijgen, reit men moet de nodige aandacht worden besteed.
na elke strooigang het vloeroppervlak opnieuw
10 – – – D1 A,B
15 – – D1 B D1 O,A,B
20 – D1 A,B D A,B D O,A,B,C
25 D1 A,B D A,B D A,B,C D,T O,A,B,C,D
30 D A,B,C D A,B,C D,T,H A,B D,T,H O,A,B
35 D,T A,B D,T,H A,B D,T,H,Z A,B,C D,T,Z,H O,A,B
40 D,T A,B,C D,T,Z,H A,B,C D,T,H,Z A,B,C D,T,Z,H,F O,A,B,C,D
45 D,T,Z A,B,C D,T,Z,H A,B,C,D D,T,H,Z A,B,C,D,E alle alle
50 D,T,Z A,B,C D,T,Z,H A,B,C,D D,T,Z,V,H A,B,C,D,E alle alle
60 D,T,Z A,B,C D,T,Z,V,H A,B,C,D D,T,Z,V,H A,B,C,D,E alle alle
70 D,T,Z A,B,C D,T,Z,V,H A,B,C,D D,T,Z,V,H A,B,C,D,E alle alle
80 D,T,Z A,B,C D,T,Z,V,H A,B,C,D D,T,Z,V,H A,B,C,D,E alle alle
1
Hechtprimer aan te brengen tussen draagvloer en dekvloer. Voor vloerbedekkingsgroep zie figuur 5.2.
Figuur 5.24 Relaties tussen typeaanduiding, sterkteklasse, nominale dekvloerdikte en vloerbedekkingsgroep bij de keuze be-
paling voor een gietvloer Bron: CUR Aanbeveling 62
bedraagt circa 25 tot 35% van de eindsterkte Als de typeaanduiding van de gietvloer en de
die de mortel bereikt na volledige droging. Dit toe te passen vloerbedekking dit noodzakelijk
proces is reversibel, bij vochttoevoer treedt sterk- maken, moeten aanvullende eisen worden
teverlies op, tot de kristalsterkte weer is bereikt. vastgelegd met betrekking tot:
• buigtreksterkte van de mortel;
Dekvloeren op basis van calciumsulfaat, volgens • huidtreksterkte van het vloeroppervlak;
CUR-Aanbeveling 62 en NEN-EN 13454 Bindmid- • slijtvastheid van het vloeroppervlak;
delen, samengestelde bindmiddelen en fabrieks- • oppervlaktetextuur van de gietvloer;
matig vervaardigde mengsels voor dekvloeren • hechtsterkte aan de ondergrond.
gebaseerd op calciumsulfaat, worden doorgaans
aangebracht als gietvloer. Gietvloeren hebben Tussen vloerenbedrijf en mengsel- of specie-
het toepassingsgebied voor dekvloeren sterk ver- leverancier moet worden vastgelegd:
ruimd. Zo lenen gietvloeren zich bij uitstek voor • sterkteklasse;
toepassingen als zwevende dekvloer, verhoogde • vloeimaat van de per truckmixer aan te leve-
dekvloer en/of holtevloer, maar zij kunnen ook ren specie of de hoeveelheid water die bij de
direct worden aangebracht op een funderings- speciebereiding op de bouwplaats ten hoogste
laag van bijvoorbeeld schuimbeton. mag worden toegevoegd;
• grootste korrelafmeting.
Classificatie calciumsulfaatgebonden
dekvloeren Tussen de mengsel- of specieleverancier en de
De vereiste eigenschappen waaraan de cal- bindmiddelfabrikant moet, voor zover van toe-
ciumsulfaatgebonden gietvloer moet voldoen, passing, ten minste worden overeengekomen:
moeten zijn ontleend aan het ontwerp van het • type bindmiddel;
totale vloersysteem waarvan de gietvloer een • normsterkte van het bindmiddel.
component is. Er bestaan binnen een vloersys-
teem relaties tussen de soort draagvloer, de Eisen calciumsulfaat bindmiddelen
sterkteklasse van de gietmortel, de dekvloer- Calciumsulfaat bindmiddelen moeten voldoen
dikte en de vloerbedekkinggroep, figuur 5.24. aan de eisen vastgelegd in CUR-Aanbeveling 62
Tussen de betrokken partijen moeten vóóraf en NEN-EN 13454 (ontwerp, definitief in 2004),
eenduidige afspraken worden gemaakt over die bestaat uit twee delen: deel 1 Definities en
de vereiste eigenschappen van de gietvloer. eisen en deel 2 Beproevingsmethoden.
Definities verschillende typen bindmiddelen:
• calciumsulfaat bindmiddel (CB). Bindmiddel
Afspraken over vereiste eigenschappen bestaande uit hydraulisch bindend calciumsulfaat
van de gietvloer en kan toeslag- en hulpstoffen bevatten;
Tussen de betrokken partijen moeten vóóraf • calciumsulfaat composiet bindmiddel (CC).
eenduidige afspraken worden gemaakt over de Composiet bindmiddel bestaande uit calcium-
vereiste eigenschappen van de gietvloer. sulfaat bindmiddel waaraan toeslagstoffen zijn
Vóór aanvang van het werk moet tussen toegevoegd;
opdrachtgever en het vloerenbedrijf ten minste • fabrieksmatig vervaardigd mengsel (CF).
worden overeengekomen: Fabrieksmatig vervaardigd mengsel bestaande
• typeaanduiding van de gewenste gietvloer; uit CB of CC en toeslagmateriaal dat toeslag- en
• sterkteklasse van de mortel; hulpstoffen kan bevatten met of zonder water.
• dekvloerdikte; Met in acht name van de productiewijze moeten
• vlakheid en evenwijdigheid van het vloer- fabrieksmengsels geschikt zijn voor de consisten-
oppervlak; tiegebieden plastisch en vloeibaar.
• noodzaak om een eventueel gevormd cal-
ciumcarbonaathuidje te verwijderen, wie dit Het gehalte aan calciumsulfaat moet bedragen:
moet uitvoeren en wanneer. • voor calciumsulfaat bindmiddel (CB):
≥ 85% (m/m);
Beproeving na Beproeving na
3 dagen 28 dagen 3 dagen 28 dagen
20 1,5 4,0 18,0 20,0
30 2,0 5,0 12,0 30,0
40 2,5 6,0 16,0 40,0
1
De verhouding bindmiddel tot toeslagmateriaal is 1:2.
Beproeving na Beproeving na
3 dagen 28 dagen 3 dagen 28 dagen
12 1,5 3,0 5,0 12,0
20 1,5 4,0 18,0 20,0
30 2,0 5,0 12,0 30,0
40 2,5 6,0 16,0 40,0
1
De vermelde sterkten behoren bij de keuring van mortelprisma’s
Voor proefstukken uit het werk geldt dat de druksterkte ten minste 85% van de in de tabel genoemde
waarde moet bedragen.
00.100 02 02,5 04
00.500 04 04,5 07
01.000 05 05,5 09
04.000 09 09,5 15
10.000 13 13,5 21
15.000 15 15,5 24
Maten in mm
Maten in mm
king. De huidtreksterkte moet gemiddeld ten Met name in de utiliteitsbouw, worden dek-
minste 1,0 N/mm2 bedragen. De laagste waarde vloeren langdurig blootgesteld aan belasting
mag niet kleiner zijn dan 0,6 N/mm2. veroorzaakt door afbouwactiviteiten. Om be-
schadigingen, die vaak kostbare reparaties van
De vlakheid/evenwijdigheid van het gietvloer- het dekvloeroppervlak tot gevolg hebben, te
oppervlak moet voldoen aan de normale en voorkomen, kan men de keuze bepalen op een
verzwaarde eisen, figuur 5.27 en 5.28, die wor- gietvloer met een hoge slijtvastheidklasse, figuur
den gesteld aan de vlakheid van gietvloeren 5.29. Een dunne vloerbedekking (bijvoorbeeld
en draagvloeren (tabel 8) in woning- en utili- een verflaag) bezit nauwelijks lastenspreidend
teitsgebouwen. De eisen aan de vlakheid van vermogen. Is de keuze bepaald op een dergelijke
de gietvloer komen overeen met die van NEN vloerbedekking, dan moet worden gekozen voor
2747 (eisen tabel 5.27 ≈ klasse 4, eisen tabel een gietvloer met een hoge slijtvastheidklasse.
5.28 ≈ klasse 2). Bij de aan de vlakheid van de In het bijzonder bij gietvloeren waarop een
onderliggende draagvloer (CUR-aanbeveling dunne vloerbedekking moet worden aange-
62, tabel 8) gestelde eisen worden, evenals in bracht is de mate van ruwheid van het dekvloer-
NEN 2886 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen oppervlak (de structuur) van belang. Partijen
voor gebouwen. Steenachtige draagconstructies, moeten vóóraf tot overeenstemming komen over
twee klassen onderscheiden (A en B) die voor de toelaatbare ruwheid c.q. de gewenste struc-
zes meetpuntafstanden de maximaal toelaatbare tuur van het dekvloeroppervlak. Dit kan geschie-
afwijking vermelden. den op basis van het bepalen van de textuur-
Sterkteklassen en laagdiktes gelden voor belastingklasse I ( belasting 2,5 kN) en bij mortels met toeslagmateriaal
waarvan de Dmax 4 mm bedraagt.
Figuur 5.30 Minimale vereiste nominale dikte calciumsulfaatgebonden dekvloer (maten in mm)
������������ ��������������������������������
�����������������������
�������
������������������������� ����������
Figuur 5.32 Details anhydrietgebonden gietvloer op tussenlaag
Sterteklasse GD12 GD20 GD30 GD40 uitstek geschikt maakt voor toepassing als onge-
wapende zwevende dekvloer, figuur 5.34.
Dikte 40 mm 35 mm 30 mm 30 mm
Laagdikte
Bij natuurstenen, keramische of massief houten Een dekvloer op een samendrukbare isolatie-
vloerbedekkingen laagdikte ten minste 45 mm. laag heeft een drukverdelende functie. De mi-
nimaal vereiste nominale laagdikte is daarmee
Figuur 5.33 Minimum laagdikte calciumsulfaatgebonden afhankelijk van de samendrukbaarheid van de
gietvloeren (GD-T) op tussenlaag isolatielaag en de te verwachten belastingen. De
tabel van figuur 5.35 geeft de minimale nomi-
de dekvloer optreden. In die gevallen dient de nale laagdikte van de calciumsulfaatgebonden
nominale laagdikte van de dekvloer ten minste gietvloer in relatie met de gekozen sterkteklasse
40 mm te zijn. Het aanbrengen van leidingen en de dynamische stijfheid respectievelijk
op de van een tussenlaag voorziene draagvloer samendrukbaarheid van de isolatielaag bij een
is toegestaan. De dekking op de leidingen moet gebruiksbelasting tot 1,5 kN/m2. De vereiste
ten minste drie keer de Dmax van het gekozen sterkteklasse is ten minste GD20. Bij de vermelde
toeslagmateriaal zijn. waarden is uitgegaan van toeslagmateriaal met
een Dmax van 4 mm. Bij natuurstenen, kerami-
3 (GD-Z) Zwevende gietvloer sche of massief houten vloerbedekkingen is
Zwevende dekvloeren hebben tot doel de ther- een nominale laagdikte van ten minste 45 mm
mische en/of akoestische isolatie van het totale vereist. Soms bestaat het risico van blijvend of
vloersysteem te verbeteren. Terugdringen van langdurig vochtaanbod uit de draagvloer. Het
luchtgeluid en/of contactgeluid gebeurt door is dan aan te bevelen een dampremmende laag
de dekvloer aan te brengen op een verende laag tussen het isolatiepakket en de draagvloer aan te
(= massa/veersysteem). Een dekvloer op een brengen. Op het isolatiepakket moet altijd een
isolatielaag moet een goede stijfheid en buig- waterkerende laag worden aangebracht. Deze
treksterkte bezitten. Calciumsulfaatgebonden dient om weglekken van de calciumsulfaatspe-
gietvloeren voldoen aan deze eisen, wat ze bij cie, waardoor contactbruggen zouden kunnen
ontstaan, te voorkomen. Tegen alle aansluitende
����� ��������������� en ingegoten bouwdelen moeten gemakkelijk en
��������
������������ ���������
voldoende (> 50%) samendrukbare randstroken
worden aangebracht. De minimale dikte hiervan
����������
������������ is 5 mm bij een grootste diagonale afmeting van
����������������� ����������
������������� de dekvloerplaat tot 15 m. Is de vloerplaat
Dikte isolatie dL ≤ 30 dL ≤ 30
dL = leveringsdikte in mm;
dB = dikte onder normbelasting in mm.
Gebruiksbelasting tot 1,5 kN/m2, sterkteklasse ten
minste GD20.
���������� �������� ���������
���������� Bij natuurstenen, keramische of massief houten vloer-
��������������
����������� bedekkingen laagdikte ten minste 45 mm.
��������������������� �����������
���������������������������
Figuur 5.34 Details calciumsulfaatgebonden gietvloer op Figuur 5.35 Minimaal vereiste nominale dikte zwevende
isolatiepakket gietvloer (maten in mm)
5 (GD-H) Gietvloer als holtevloer is bovendien dat de fundering niet extra belast
Verhoogde dekvloeren van het type holtevloer hoeft te worden met zwaar materieel, tijdens het
bestaan in principe uit een verloren bekisting die aanbrengen van zowel de fundering als de dek-
op enige hoogte van de draagvloer wordt ge- vloer. Dat komt doordat de specie over aanzien-
steld, figuur 5.38. Over deze constructie wordt lijke afstanden kan worden verpompt.
de gietvloer aangebracht. De holtevloer is met
name ontwikkeld voor kantoren waar steeds Laagdikte
meer leidingen weggewerkt moeten worden. De beddingsconstante van de funderingslaag
Controleluikjes, of van luiken voorziene goten in moet voldoende zijn om de door de gietvloer
de vloer, maken dat de leidingen bereikbaar blij- gespreide vloerbelasting te kunnen opnemen.
ven. Calciumsulfaat gietvloeren zijn zeer geschikt Het vermogen belasting te spreiden wordt
om als naadloze dekvloer op holtevloeren aan te bepaald door de sterkte en de stijfheid van de
brengen. gietvloer.
����������������������� Detaillering
���������� �������������� De detaillering op een funderingslaag van
schuimbeton vindt op dezelfde wijze plaats als
bij een calciumsulfaatgebonden gietvloer direct
op een draagvloer. Voor het aanbrengen op alle
andere funderingslagen gelden de details als bij
een gietvloer op een tussenlaag.
slaag, of daarvan gescheiden door een dunne wordt warm (200 à 230 °C) verwerkt. In koude
tussenlaag of door één of meer isolatielagen, toestand is het vast en thermoplastisch.
aangebrachte calciumsulfaatgebonden gietvloer
in een sterkteklasse vanaf GD12 die geen speci- Asfaltemulsie is een mengsel van zand, steen-
ale oppervlaktebehandeling heeft ondergaan; slag, cement en een emulsie van bitumen, klei
• in één of meer lagen, hechtend aan een (bentoniet) en water. Het mengsel vertoont qua
steenachtige draagvloer, of daarvan gescheiden verwerking overeenkomst met betonspecie en
door een dunne tussenlaag of door één of meer wordt koud (boven 0 °C) aangebracht.
isolatielagen, aangebrachte calciumsulfaatgebon-
den gietvloer in een sterkteklasse vanaf GD12 Classificatie bitumineuze dekvloeren
die geen speciale oppervlaktebehandeling heeft Gietasfaltvloeren worden volgens DIN 1996
ondergaan; ingedeeld naar druksterkte, in drie klassen:
• in één laag op een geprepareerde verhoogde 1 hard indruk < 1,5 mm;
bekisting aangebrachte calciumsulfaatgebonden 2 normaal indruk 1,5 – 4 mm;
gietvloer (holtevloer) in een sterkteklasse vanaf 3 zacht indruk > 4 mm.
GD20 die geen speciale oppervlaktebehandeling
heeft ondergaan. Asfaltemulsievloeren bezitten een grotere druk-
3 vloerbedekking (zie paragraaf 5.5.1): in één sterkte dan gietasfaltvloeren en kunnen dus
of meer lagen op een funderingslaag of een zwaarder worden belast. Een gietasfaltvloer
draagvloer aangebrachte calciumsulfaat gebon- heeft een toelaatbare belasting van 0,2 tot
den gietvloer met een sterkteklasse van GD30 of 0,35 N/mm2 en een asfaltemulsievloer van 1,5
hoger die, om esthetische redenen, een speciale tot 3,5 N/mm2.
bewerking heeft ondergaan. De volgende bewer- Puntbelastingen veroorzaakt door meubilair of
kingen zijn daarbij mogelijk: dergelijke, die de toegestane belasting te boven
• kleuren van de dekvloer door toevoegen van gaan, maken het toepassen van een drukverde-
pigment of nakleuren van het oppervlak door dit lende laag noodzakelijk.
te behandelen met zure oplossingen van metaal- Naast eisen met betrekking tot de indrukgevoe-
zouten; ligheid, kunnen aanvullende eisen worden
• slijpen en polijsten (tot blijvende hoogglans) gesteld met betrekking tot:
en verzegelen van de al dan niet gekleurde dek- • oppervlakte-eigenschappen: bij direct aan het
vloer. gebruik blootgestelde bitumineuze dekvloeren
zijn de stroefheid en de slijtvastheid van het op-
5.4.3 Bitumineuze dekvloeren pervlak van belang;
Een bitumineuze dekvloer is een naadloze • water- en dampdichtheid: asfaltvloeren kunnen
vloerafwerking, vervaardigd van een mengsel waterdicht worden uitgevoerd. Bij emulsievloeren
van steenslag, zand of andere vulstof en een treedt door de aanwezigheid van poriën een lichte
bindmiddel op basis van bitumen. Bitumen is waterindringing op. Gietasfaltvloeren hebben een
een thermoplastisch aardolieproduct, het ver- zeer hoge waterdampdiffusieweerstand;
hardt niet en droogt niet uit. De warme of koude • akoestische eigenschappen: asfaltvloeren ver-
mortel wordt ter plaatse in een of meer lagen minderen de contactgeluidsoverdracht van een
op een draagvloer gestort, gespreid, eventueel vloersysteem, de afname ΔLnT bedraagt circa
mechanisch verdicht en op het gewenste peil 7 dB.
gebracht. Bitumineuze dekvloeren worden
onderscheiden in: Uitvoering bitumineuze dekvloeren
1 gietasfalt- of strijkasfaltvloeren; Het aanbrengen van gietasfalt kan zelfs bij tem-
2 asfaltemulsie of koud asfaltvloeren. peraturen onder het vriespunt plaatsvinden. Een
asfaltvloer kan niet rechtstreeks op een onder-
Gietasfalt is een thermoplastisch mengsel van grond worden aangebracht waarin nog rest-
zand, grind (steenslag), vulstoffen (kalksteenpoe- vocht aanwezig is. Om die reden wordt gietasfalt
der) met als bindmiddel bitumen. Het mengsel praktisch uitsluitend op een scheidingslaag
de dikten variëren van 20 tot 25 mm. De tegels • asfalttegelvloer met of zonder voeg in cement-
worden op steenachtige draagvloeren in specie gelegd op een steenachtige draagvloer;
cementspecie gelegd. • asfaltplatenvloer in één laag aangebracht op
een met een hete bitumenlaag voorgestreken ce-
5 Asfaltplatenvloer mentgebonden dekvloer of monolietbetonvloer.
Geprefabriceerde asfalt- of ‘mooker’platen met
afmetingen van 500 × 500 mm, in dikten van 5.4.4 Combinatiedekvloeren
8 tot 15 mm, bezitten dezelfde eigenschappen Een combinatiedekvloer is een constructieve
als gietasfalt. De platen worden vastgebrand op laag, die is opgebouwd uit een zeer open
een bitumenlaag die vóóraf in hete toestand met asfaltbeton (ZOAB) waarvan de holle ruimten
een mastiekbezem op de ondergrond, vaak een zijn gevuld met een cementgebonden (polymeer
cementgebonden dekvloer of monolietbeton- gemodificeerde) slurry (cementpap).
vloer, is aangebracht. De door verwarming zacht
gemaakte platen kunnen in het gewenste profiel Voor het ZOAB van de combinatiedekvloer zijn
worden aangebracht en zelfs tegen de wanden de Standaard RAW bepalingen 2000 van toepas-
worden opgezet. Voor deze laatste toepassing sing, met in acht name van de wijzigingen en
worden de asfaltplaten vaak gecombineerd met aanvullingen zoals die hierna zijn opgenomen.
gietasfalt voor het maken van waterdichte bekle- • In afwijking van artikel 31.26.13 lid 01 van de
dingen. RAW Standaard 2000, wordt het ZOAB voor een
combinatiedekvloer niet aangeduid volgens tabel
Toepassing bitumineuze dekvloeren T31.22;
Bitumineuze dekvloeren zijn geschikt voor de • het ZOAB moet voor een combinatiedekvloer
volgende toepassingen: als volgt worden samengesteld:
1 industriële dekvloer: – bitumen (B70/100): 4,1%
• in één laag aangebrachte naadloze, stroeve, – fabrieksvulstof: 4,0%
elastische, waterdichte, vloerafwerking voor – cellulosevezel: 0,2%
magazijnen, industrieën, parkeerdaken enzovoort; – steenslag 8/11 mm: 91,7%
• platenvloer in één laag aangebracht op een • het steenslag 8/11 mm voor het ZOAB mag
met een hete bitumenlaag voorgestreken steen- maximaal 10% ondermaat (kleiner dan 8 mm)
achtige draagvloer. De asfaltplatenvloer kent en maximaal 10% overmaat (groter dan 11 mm)
dezelfde industriële toepassingen als de naadloze bevatten;
gietasfaltvloer. Met door een speciale samenstel- • als vulstof moet fabrieksmatig vervaardigde
ling verkregen bijzondere eigenschappen tevens middelsoort vulstof met hydroxide worden toe-
toe te passen als antistatische vloerafwerking gepast;
voor bijvoorbeeld computerruimten of als gelei- • de hoeveelheid holle ruimte in het ZOAB
dende, vonkvrije vloerafwerking voor munitie- moet ten minste 25% en ten hoogste 30%
opslagplaatsen en -fabrieken; bedragen, waarbij gestreefd moet worden naar
2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: 27%.
• als dekvloer op houten of stalen draagvloeren;
• als een dampremmende dekvloer (gietasfalt) Classificatie combinatiedekvloeren
wordt geëist; Voor combinatiedekvloeren bestaat er (nog)
3 vloerbedekking (zie paragraaf 5.5.3): geen classificatie op basis van een norm of
• asfalttoplaag van een in twee lagen aange- aanbeveling. Partijen moeten daarom vóóraf
brachte naadloze bitumineuze vloerbedekking, tot overeenstemming komen over de te leve-
die bijzondere eigenschappen bezit en/of een ren kwaliteit of het te bereiken resultaat zoals
speciale oppervlaktenabehandeling heeft onder- de toelaatbare ruwheid c.q. de gewenste
gaan. In het kader van de integrale benadering structuur van het vloeroppervlak. Dit kan bij-
vervult de boven- of toplaag de rol van vloer- voorbeeld geschieden op basis van een mon-
bedekking; ster of een referentie combinatiedekvloer.
Als eisen worden gesteld met betrekking tot
in m/m in °Beaumé
Tussenlaag 1 : 3,5 17 – 18 – > 10 mm > 20 mm
Toplaag 1:2 19 > 18 mm > 10 mm1 > 10 mm1
Industrievloer 1 : 2–21/2 18 – 19 > 15 mm > 15 mm > 15 mm
1
Minimum dikte in andere dan woongebouwen > 12 mm.
wordt in verband met de sterk gestegen prijs van hetzelfde materiaal worden vervaardigd. Tegen
de bindmiddel/verhardercombinatie, in ons land het opgaande werk worden daartoe tijdelijk, op
nauwelijks meer toegepast. de gewenste hoogte, plintlatjes aangebracht.
��������� ���������������
����������������� �����������
Montagevloerpanelen
Voor montagevloeren worden meestal vloer-
Figuur 5.42 Holtevloer panelen toegepast op basis van:
• houtvezel;
Classificatie verhoogde dekvloeren • triplex;
Classificatie van verhoogde vloeren vindt • anhydriet;
plaats op basis van de toelaatbare vloerbelas- • gipsvezel;
ting. • mineraalvezel.
Hierbij moet door de leverancier worden op-
gegeven de toelaatbare gespreide belasting in Stalen en gegoten aluminiumvloertegels komen
kN/m2, puntbelasting in kN/m2 en belasting ook voor, maar zijn in principe bedoeld voor
door in lijn geplaatste lasten in kN/m. computerruimten, stofvrije ruimten (zoge-
noemde clean rooms) en dergelijke.
bracht. De holtevloer is in principe naadloos, niet
uitneembaar en daarom minder toegankelijk dan Montage vloerpanelen
de montagevloer. Beide typen verhoogde dek- De losse vloerpanelen worden los opgelegd
vloeren worden ook in combinatie toegepast. op de steunen (pootjes) of soms ook gefixeerd
met een bout. In beide gevallen zijn alle afzon-
Uitvoering verhoogde dekvloeren derlijke vloerpanelen vrij eenvoudig op te
Bij de uitvoering van verhoogde dekvloeren tillen. Hierdoor wordt de ruimte onder de ver-
bestaat er een wezenlijk verschil in de uitvoering hoogde dekvloer toegankelijk voor de onder
tussen de montage van geheel uit geprefabri- de vloer gelegen distributiesystemen en der-
ceerde elementen bestaande verhoogde vloeren gelijke. Ook is het mogelijk de panelen om-
en holtevloeren. Daarnaast is een combinatie van en-om te fixeren (in een dambordpatroon),
deze twee ook mogelijk. hetgeen de stabiliteit bij het openen van de
vloer ten goede komt.
Montagevloerdragers De aansluitingen voor de werkplek worden
De dragers van de vloerpanelen zijn in de meeste gerealiseerd door het opnemen van contact-
gevallen stalen pootjes, aan de onderzijde voor- dozen in de vloerpanelen of door het maken
zien van een voetplaat die wordt gelijmd op de van openingen in de vloerpanelen, waar de
draagvloer. De lijmverbinding vormt de horizon- snoeren worden doorgevoerd naar de onder
tale stabiliteit van de verhoogde dekvloer. Wordt de verhoogde dekvloer gelegen contactdozen.
de vrije hoogte groter, dan zijn aanvullende sta- De vloerpanelen zijn meestal reeds voorzien
biliteitsvoorzieningen nodig. Aan de bovenkant van een vloerbedekking (tapijt, PVC). Na het
van de poot zit een (stalen of aluminium) draag- monteren kan de verhoogde vloer direct in
kop voor de vloerpanelen. Deze kop is door mid- gebruik worden genomen.
del van een schroefdraad op hoogte te stellen.
Voor de oplegging en fixatie van de vloerpanelen
aanzien worden aan de toplaagspecie pigmenten een stopverfachtige consistentie. De lagen heb-
toegevoegd. Na het aanbrengen en verharden ben onderling verschillende kleuren en laagdiktes.
kan de toplaag naar keuze worden geschraapt Van dit pakket wordt een plak afgestoken die
of geschuurd en gepolijst. Een maand na het éénmaal wordt omgezet en vervolgens in kleine
aanbrengen dient het vloeroppervlak een na- charges op de magnesiagebonden uitvlaklaag
behandeling met (carnauba)was of lijnolie te on- wordt aangebracht. De toplaagspecie wordt met
dergaan. Tijdens de verdere levensduur dient het de spaan op de juiste dikte uitgesmeerd waar-
vloeroppervlak vettig te worden gehouden; bij in één richting wordt gestreken. Enige uren
2 toplagen met gevlamde kleuren: deze wor- na het aanbrengen (afhankelijk van de snelheid
den aangebracht op een magnesiagebonden van opstijven) wordt de bovenlaag afgeschraapt
uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van het waardoor de diverse inhomogeen gemengde
esthetisch effect wordt in een mengtrog een kleuren toplaagspecie als vlammen (marmerin-
pakket opgebouwd uit meerdere lagen specie met gen) zichtbaar worden. Na het verharden wordt
in m/m in % m/m
Industriële vloerbedekking
Spuitlaag spuiten twee- EP, UP, PUR 1–2 max. 30 vlak en glad, het
componentenspuit natte oppervlak
Selflevelinglaag uitgieten + verdelen EP, PUR 1–2 30–50 wordt ter
met rol of strijker verbetering van de
stroefheid
Giet-/spaanlaag uitgieten + verdelen EP, UP, PUR 1–4 70 ingestrooid met
met plekspaan kwarts-zand of der-
gelijke
Troffellaag met troffel of screedbox EP, UP, PUR, 4–20 70–90 stroef enigzins ruw
verdelen + verdichten PMNA oppervlak, soms
met spaan of machinaal afgewerkt met
ongevulde hars
(ten koste van de
stroefheid)
Esthetische vloerbedekking
Siergrind met troffel verdelen + EP basis, PUR, vanaf 4 80–90 als troffelvloer met
met spaan verdichten PMMA finish gelijkmatige struc-
tuur
Imitatie terrazzo als troffelvloer; na EP, UP, PUR vanaf 5 85–90 vlak en glad
verharden oppervlak
slijpen
G = goed
G/M = goed/matig
M = matig
P = gering
Genoemde eigenschappen zijn algemeen, eenzelfde type hars kan sterk afwijkende eigenschappen bezit-
ten afhankelijk van de lengte van de keten, de verfilmingstemperatuur, het aantal functionele uiteinden
enzovoort.
Sportvloer
De verschillende takken van sport stellen
uiteenlopende eisen aan de sportvloer. Voor
de eisen waaraan een binnensportvloer moet
voldoen heeft het Nederlands Olympisch
Figuur 5.46 Aanbrengen troffelvloer Comité – Instituut Sport Accommodatie -ISA
een richtlijn opgesteld. Deze richtlijn onder-
scheidt drie klassen, te weten: de pool uit lussen dan spreken we van bouclé;
• klasse 1: topsportvloer velours en moquette hebben een gesneden pool.
• klasse 2: gemiddelde binnensportvloer; Tapijt zonder een pool wordt vlaktapijt ge-
• klasse 3: universele binnensportvloer. noemd. Daarbij zijn de vezels en garens van de
gebruikslaag vooral horizontaal georiënteerd.
2 Hooggevulde vloerbedekkingen Voor de gebruikslaag van tapijten worden de vol-
Ter decoratie en/of verfraaiing worden ook de gende materialen toegepast:
zogenoemde imitatie terrazzovloeren toegepast. • plantaardige vezels: katoen, kokos, sisal;
Ze worden aangebracht als troffelvloeren waarna • dierlijke vezels: wol, geitenhaar;
het oppervlak wordt gladgeslepen en eventueel • bewerkte natuurstoffen: viscose (rayon);
met een laag heldere kunsthars afgewerkt. Door • synthetisch materiaal: polyacrylnitryl, poly-
de kleur en structuur van de gebruikte toeslag- amide, polyester, polypropyleen;
materialen, zoals graniet, basalt, kwartsiet en • anorganisch materiaal: aluminium, koolstof,
andere gekleurde korrels wordt een gemêleerd staal.
terrazzoachtig uiterlijk verkregen. Dit type vloe-
ren wordt om hun fraaie uiterlijk en gesloten op- Tapijten worden los gelegd of op de ondergrond
pervlaktestructuur toegepast in representatieve bevestigd. Zogenaamd kamerbreed tapijt, binnen
ruimten, zoals showrooms, entrees en winkels. de betreffende ruimte naadloos, wordt gespannen.
Woonkamerkwaliteit Rolstoelvast
Toepasbaarheid in woonkamers, kinderkamers, Deze aanduiding doet ten onrechte denken aan
conferentiekamers en gangen. Dus die ruimten revalidatiecentra en invalidenzorg. Bedoeld is in
waar van ‘normaal’ gebruik sprake is hoofdzaak dat het desbetreffende tapijt bestand
is tegen de venijnige zwenkwielen van kantoor-
stoelen. Met relatief zware belasting wringen deze
zich bij elke beweging over steeds weer hetzelfde
kleine vloeroppervlak. Een tapijt dat hiertegen
Projectkwaliteit onvoldoende bestand is, is onderhevig aan
Hiermee wordt bedoeld dat het tapijt geschikt vroegtijdig aspectverlies.
is voor zeer druk belopen ruimten, zoals
entreehallen, kantoren en scholen, bioscopen
en schouwburgen, bejaardencentra en winkels
Brandnorm
Projecttapijten worden naar hun gedrag inge-
deeld in de volgende brandklassen:
Antistatisch T-a: toepasbaar waar hoge eisen aan de brandpre-
Door intensieve research zijjn fabrikanten erin ventie worden gesteld
geslaagd de hinderlijke eigenschap van T-b: toepasbaar waar beperkte eisen van toepas-
synthetisch tapijt om statische elektriciteit op sing zijn
te wekken, bij normale relatieve T-c: toepasbaar waar geen specifieke eisen ten
luchtvochtigheid te elimineren. Overigens is in aanzien van brandpreventie gelden
zeer droge ruimten zelfs wol niet geheel vrij
van statische elektriciteit
Vloerverwarming
Tapijt met dit symbool kan worden toegepast
wanneer er een vloerverwarming aanwezig is
De pooldichtheid, poollengte, het vezelmateriaal De vervuiling van tapijt kan sterk worden beperkt
en de structuur van de vezels bepalen de mate door een juiste tapijtkeuze, figuur 5.51, het voor-
van structuurveranderingen van het tapijtopper- komen van vervuiling door het ontwerpen van
vlak in het gebruik, figuur 5.50. een vuil-vochtsluis, het juiste onderhoud en niet te
De dikte van het tapijt beïnvloedt zowel de ther- vergeten door ook de kleur van de gebruikslaag
mische als de akoestische eigenschappen. als keuze criterium te beschouwen. Een vuil-vocht-
���
��������������������
���
�����������������������
�������������
���
������������������������
����������
���
������
���
���
��������
����
������
� ��� ��� ��� ���� ���� ����
���������������
Figuur 5.48 Absorptiecoëfficiënten van diverse materialen
��
�������������������������������
��
�� ������
����������������
���������������������
�� ������������
������
��
�� ��������
��������������
����� ����� ����� �����
������������� ������� ��� ����������� ����� ����� ���������
Figuur 5.50 Geschiktheid van vezelmateriaal voor tapijten (volgens Enka en Otarès)
������������
���������
���������
�����������
�����������
��������
�������
�������
������
������
����
�����
���
���
Bij ruimtes van beperkte omvang kan het kamer- Inhomogene elastische vloerbedekkingen
breed tapijt worden bevestigd (gespannen) aan Deze bestaan uit één of meer onderlagen,
langs de wanden van de betreffende ruimte aan- waarop een deklaag is aangebracht die als
gebrachte latten of strippen die zijn voorzien van slijtlaag functioneert. Deze vloerbedekkingen
gekromde nagels. In ruimtes met afmetingen worden als versleten beschouwd, als de deklaag
die groter zijn dan de baanbreedte van het tapijt en/of de dessinvormende (tussen)laag versleten
wordt meestal gekozen voor het verlijmd aan- is. Praktisch alle inhomogene elastische vloer-
brengen van het tapijt. Ook bij deze methode bedekkingen hebben een gesloten, al dan niet
is een drukvaste, schone, droge, vlakke onder- gestructureerde slijtlaag, die voornamelijk uit
grond met een egale gladde oppervlaktestruc- polyvinylchloride (PVC) bestaat. Indien deze
tuur van belang. laag gedessineerd is, wordt deze aan het gladde,
niet-gedessineerde oppervlak van een onderlaag
5.5.7 Elastische vloerbedekking hecht verbonden. Is de slijtlaag transparant, dan
Vloerbedekkingen op basis van vinyl (PVC), lino- wordt deze met het gedessineerde, al dan niet
leum of rubber (zowel van natuurlijke herkomst gestructureerde oppervlak van de onderlaag
als synthetisch) in de vorm van banen of tegels hecht verbonden. Bij sommige producten wordt
een afzonderlijke dessinvormende tussenlaag last. Bij het warm lassen wordt gebruik gemaakt
gebruikt. Een bijzonder type inhomogene elasti- van lasveters van hetzelfde materiaal. Koud
sche vloerbedekking is laminaat dat een dessin- lassen geschiedt met behulp van zogenaamde
vormende tussenlaag van houtfineer bevat. De laspasta. Hoewel homogeen vinyl, in tegenstel-
verwerking van laminaat is overeenkomstig met ling tot linoleum, uitstekend bestand is tegen
die van een elastische vloerbedekking. langdurige inwerking van water, wordt de water-
dichtheid van de vloerbedekking vooral bepaald
Industriële toepassingen elastische door de aansluitdetails op aangrenzende en
vloerbedekking opgenomen bouwdelen. Een goede waterdichte
Voor industriële toepassingen worden voorna- vloer/wandaansluiting kan worden gemaakt door
melijk de homogene elastische vloerbedekkingen aangelaste plinten van hetzelfde materiaal, figuur
toegepast met een dikke slijtlaag en/of een grote 5.52.
laagdikte. De elastische vloerbedekkingen kun-
nen daarbij zijn voorzien van ‘wapening’ in de Esthetische toepassingen elastische
vorm van een inlage van bij voorbeeld glas- of vloerbedekking
polyestervlies. Homogene en inhomogene elastische vloerbe-
Ter verbetering van de slijtvastheid en stroefheid dekkingen worden in een dunne laag los op een
kan de slijtlaag elektrokorundkorrels bevatten. De vlakke, droge ondergrond met een gladde egale
uit teruggewonnen grondstoffen vervaardigde oppervlaktestructuur aangebracht of daarop
homogene PVC-tegels en platen en inhomogene geplakt. Wordt er geplakt, dan kunnen banen
soorten vinyl waaraan vezels zijn toegevoegd en tegels worden gecombineerd terwijl het aan-
vinden eveneens toepassing in de industrie. Een brengen van biezen, cirkels, stroken en zelfs lo-
speciale anti-statische vinyl vloerbedekking is go’s eveneens tot de mogelijkheden behoort. De
ontwikkeld voor ruimten waar geen elektrische naden tussen de diverse banen, tegels enzovoort
ontladingen mogen ontstaan en waar toch regel- kunnen na het leggen V-vormig worden uitge-
matig nat of droog onderhoud nodig is. freesd en vervolgens worden gelast met lasveters
Voor industriële toepassingen worden de vloer- van hetzelfde materiaal in dezelfde of een con-
bedekkingen doorgaans verlijmd aangebracht op trasterende kleur.
een drukvaste, vlakke, droge dekvloer met een
gladde egale oppervlaktestructuur. Als lijm wordt Profielen voor plinten, trapneuzen en dergelijke
meestal een kunstharsdispersie gebruikt, som- in hetzelfde materiaal worden door de leveran-
mige soorten kunnen ook met warme bitumen- ciers meegeleverd.
kleefstof worden verlijmd.
5.5.8 Kurk, plantaardige vezels enzovoort
Om een vloeistofdichte afwerking te verkrijgen Vloerbedekking kan in de vorm van matten en
worden de naden tussen de afzonderlijke banen tegels zijn vervaardigd op basis van kurk, biezen,
en/of tegels V-vormig gefreesd en vervolgens ge- kokos- of sisalvezels.
�������� ������
�����������������
����������
�����������
������������
���������
���
���
� �������������������������������������� � ������������������������������������
Figuur 5.53 Houten strokenvloer als sportvloer
samenstellende delen die bovendien per soort per eis beschikbare normen, richtlijnen en derge-
bedekking en per fabrikant verschillen. lijke, zoals:
• bestandheid tegen afslijten (EN 101, 102 en
Plankjesvloeren worden op houten of droge dek- 105, EN-ISO 10545-6 en 10545-7);
vloeren gelijmd en/of genageld. Op steenachtige • bestandheid tegen schokken (EN-ISO
dekvloeren wordt uitsluitend verlijmd. Indien de 10545-5);
dekvloerkwaliteit ontoereikend is, kan een tus- • bestandheid tegen chemische aantasting
senlaag, bijvoorbeeld van spaanplaat, hardboard (EN 12370, EN-ISO 10545-13 en EN 12808-1);
of triplex, noodzakelijk zijn. • vorstbestendigheid (NEN 2872, prEN 12371);
Lamelvloerbedekkingen (tegenwoordig meestal la- • hoge temperaturen bij binnenvloeren
minaat genoemd) worden in de regel los gelegd (EN-ISO 10545-8, NEN 2872 en EN 1925);
waarbij de van messing en groef voorziene pane- • bestandheid tegen schuivende lasten
len in elkaar worden geschoven en goed worden (NEN 2873, NEN 2874, EN-ISO 10545-7);
aangedreven. De panelen worden onderling • bestandheid tegen statische belasting
gelijmd of met behulp van metalen veren aan (EN 12372, EN 1341, EN 1926, prEN 12808-1);
elkaar geklikt. Tussen de lamelvloerbedekking en • comfort en veiligheid bij belopen (EN 1341);
de dekvloer wordt meestal een tussenlaag van • geluidhinder (NEN 1070, NEN 5077,
kurkment, bitumenvilt, kokosvilt of dergelijke NEN-EN-ISO 140-6 t/m 140-8 en 717-2);
aangebracht. De tussenlaag dient als uitvlaklaag • reinheid (optisch) (NEN-ISO 10545-14);
en om geluidshinder bij het belopen te voor- • thermisch comfort ((NEN 1264);
komen. • uiterlijk (EN 1341, EN-ISO 10545-16,
Triplexvloeren worden met lijm op een tussenlaag NEN 530 t/m 532).
van board of spaanplaat aangebracht.
Tegelwerken moeten worden uitgevoerd
Om het oppervlak van een houten vloerbedek- conform de Arbeidsomstandighedenwet, het
king te beschermen tegen verkleuren, vuil en Arbo-besluit en de A1-bladen.
slijtage, wordt na het leggen en schuren het op-
pervlak meestal voorzien van een beschermlaag. Fabricage keramische tegels
Als beschermlaag kan een waslaag, een sealer of Het vormen van keramische tegels kan als volgt
een transparante vloerlak worden aangebracht. geschieden:
Een vloerlak geeft daarbij de beste bescherming 1 getrokken (geëxtrudeerde) tegels: een plas-
en vergt het minste onderhoud. Ook is het tische massa grondstof, door een pers tot een
mogelijk het hout te impregneren met kunst- streng gevormd en op tegellengte afgesneden,
harsen waardoor het harder en slijtvaster wordt. te onderscheiden in:
• splijttegels: als dubbeltegel geperst, na het
5.5.10 Keramische vloerbedekking bakken gesplitst en al of niet geglazuurd. Ken-
Een harde vloerbedekking wordt gevormd door merkend voor deze tegels zijn de ribben aan de
keramische tegels. Keramische tegels worden op achterzijde;
basis van de reeks EN-ISO 10545 normen geclas- • enkelgevormde strengperstegelsvan een een-
sificeerd naar: voudige streng op maat gesneden, al dan niet
1 de productiewijze; nageperst en soms geglazuurd;
2 de wateropname. 2 droog geperste tegels: een mengsel, in poe-
dervorm of fijnkorrelig, onder hoge druk in
Keuzebepaling keramische vloerbedekking matrijzen geperst. Als afwerking al of niet gegla-
De keuze voor soort en type keramische tegels zuurd;
voor een bepaald vloersysteem bepalen we weer 3 gegoten tegels: het vloeibare mengsel wordt
aan de hand van een vóóraf opgesteld program- op een poreuze ondergrond of in een poreuze
ma van functionele eisen. Bij het vertalen van vorm gegoten die het water uit de tegel
deze eisen naar voor de toepassing belangrijke opneemt. Ook deze tegels kunnen geglazuurd
prestatie-eisen kunnen we gebruik maken van de of ongeglazuurd zijn.
kalkmortel (dikbed figuur 5.57-1), een elastische kunnen de tegels worden opgedrukt (figuur
latexmortel of een meestal hydraulische lijmlaag 5.57-5).
(dunbed figuur 5.57-3). Ook het aanbrengen Om te zorgen voor het vol en zat inbedden van
van tegels op een isolerende laag, rechtstreeks groot formaat tegels op een cementgebonden
met de dikbed methode of gelijmd op een vóór- specielaag (dikbed), wordt doorgaans een contact-
af aangebrachte zwevende dekvloer behoort tot laag aangebracht (vanaf formaat 400 × 400 mm
de mogelijkheden (figuur 5.57-4). Voorkomen is dit noodzakelijk). In de draagvloer aanwezige
moet worden dat de tegelvloer strak wordt dilataties moeten in de tegels worden doorgezet.
opgesloten tussen op de draagvloer geplaatste Het verdient de voorkeur ter plaatse een dilatatie-
wanden. Door het krimpen van de draagvloer profiel aan te brengen waartegen de tegels kunnen
aansluiten. Hiertoe zijn in hoogte verstelbare alumi-
������ nium profielen voorzien van een kunstrubberen
������ afdichting verkrijgbaar, figuur 5.57-2.
De breedte van de voegen wordt onder andere IJzerklinker- en grèstegels hebben een hoge mate
bepaald door: van zuurbestendigheid en zijn tevens zeer hard,
• rechtlijnigheid van de tegels; slijt- en stootvast. Dit maakt deze typen kerami-
• rechthoekigheid van de tegels; sche vloerbedekking zeer geschikt voor industri-
• maatafwijkingen in lengte en breedte; ele toepassingen. Voor natte processen kan om
• verband (patroon) van de tegels; de stroefheid te verbeteren, het bovenvlak van
• voorwaarde van niet te smalle voegen in ver- de tegels geprofileerd worden uitgevoerd (anti-
band met de hechting; slip).
• afmetingen van het vloeroppervlak;
• esthetische motieven. Esthetische toepassingen keramische
vloerbedekking
Industriële toepassingen keramische Door de schier onbeperkte mogelijkheden in
vloerbedekking kleur, glans, afmeting, patroon enzovoort, zijn
Keramische vloerbedekkingen worden om hun de esthetische toepassingen van keramische
uitstekende weerstand tegen chemische aantas- vloerbedekkingen eveneens praktisch onbeperkt.
ting, veelvuldig toegepast in ruimten waar agres- Daarbij worden vaak maatregelen getroffen om
sieve industriële processen plaatsvinden. Zwakke bepaalde minder gunstige eigenschappen van
schakel in elke keramische vloerbedekking is de keramische vloerbedekkingen te compenseren.
voeg. De vorm van de tegelkant (rechthoekig of Om een voetwarme vloer te verkrijgen, kan een
cushion-edged), de voegbreedte en de aard en vloerverwarming in het mortelbed worden
intensiteit van de vloerbelasting, zijn bepalend opgenomen. Om het thermische- en/of con-
voor de mate waarin beschadiging van de voeg- tactgeluidsisolatieniveau te verbeteren, kan de
kanten op zal treden. Het indringen van agres- keramische vloerbedekking op een zwevende
sieve stoffen via de voeg in de mortellaag, dek- dekvloer worden aangebracht, figuur 5.57-4.
vloer en/of draagvloer moet worden voorkomen. Een ongeglazuurde, geprofileerde en/of een klein
Hiertoe kunnen de voegen worden voorzien formaat tegel (hoger voegaandeel) kan worden
van een speciale waterdichte en zuurbestendige gekozen om de stroefheid van een keramische
voegvulling. De tegels kunnen bovendien wor- vloerbedekking in een natte ruimte te verbete-
den aangebracht met behulp van een, eveneens ren.
op het gebruiksdoel afgestemde, speciale tegel-
lijm. 5.5.11 Natuursteen
Tegels of platen uit natuurlijke gesteenten
Omdat bij het leggen volgens de dikbedmetho- vormen evenals keramische tegels een harde
de de druksterkte van het mortelbed laag is, en vloerbedekking die kan worden aangebracht op
inkloppen van tegels is alleen mogelijk in een steenachtige dek- en/of draagvloeren. Evenals
niet of nauwelijks verdicht speciebed, worden bij de keramische vloerbedekkingen is bij na-
zwaar belaste tegelvloeren vaak gelegd volgens tuursteen de verscheidenheid in formaat, vorm
de zogenaamde trilmethode. Bij deze methode, en kleur zeer groot evenals het aantal denkbare
ook wel genoemd vibratiesysteem, Rüttelver- legpatronen. Voor de beëindiging van de vloer-
fahren, of mechanisch getrild, worden speciale bedekking en voor de aansluiting tegen opgaand
van afstandsnokken voorziene tegels gebruikt. werk, worden de natuursteenelementen door-
Na het aanbrengen op een van een contactlaag gaans op maat geknipt/gezaagd, figuur 5.59.
(meestal emulgeerbare epoxy) voorziene circa Het aanbrengen van natuursteenelementen met
50 mm dikke cementgebonden dekvloer, wordt een uniforme laagdikte geschiedt op een wijze
het oppervlak van de tegelvloer machinaal ge- die vergelijkbaar is met het aanbrengen van
trild. De voegen worden daarna meestal gevuld keramische tegels. Onderling in dikte verschillen-
met kunstharsmortel. de natuursteenelementen worden gezet in een
cement-, trascement- of cement/kalkspecie of
in een latexcement speciebed. Natuursteen-
elementen met een uniforme laagdikte kunnen
Vorstbestendig (indicatie
Buigtreksterkte in Mpa
Chemicaliënbestendig2
in % van de subgroep)
Duurzaamheid glans 1
Wateropname (vol.%)
Elasticiteitsmodulus
Warmtegeleiding in
Richtingsstructuur
Druksterkte in Mpa
Variatie uiterlijk
in mm (Böhme)
(van een steen)
Haarscheurtjes
Slijtvastheid
Massa kg/m3
(104 N/mm2)
Fossielen
Adering
W/m ∙ K
Stollings- Graniet nee niet nee gering nee 0,8-1,6 **** 100-270 15-20 15-9 14-8 2,6-3,0 0,5-1,3 100% aaa 1,6-3,4
gesteenten Granietachtige nee niet nee gering nee 0,8-1,6 **/*** 180-270 15-22 14-8 14-8 2,6-3,0 0,5-1,3 100% aa/aaa 2,0-3,0
Gabbro nee niet nee niet nee 0,8-1,6 ** 120-340 16-22 14-8 11-13 2,8-3,1 0,5-1,0 100% aaa
Trachiet, porfier, nee niet nee gering nee 1,0-2,0 ** 180-400 10-25 15-10 13-11 2,6-3,1 0,3-1,8 190% aaa
diabaas, basalt
Sediment- Kalksteen, dicht ja ja ja ja ja 2,2-8,0 */*** 175-240 13-19 13-7 16-9 2,5-2,8 0,5-1,5 120% a 2,0-3,4
gesteenten Kalksteen, poreus ja ja ja ja ja 4,0-16,0 */** 120-160 12-12 13-8 44-7 2,4-2,5 0,3-20 150% a 2,0-3,4
Metamorfe Marmer ja ja ja ja nee 2,2-7,0 */*** 175-240 13-19 13-7 16-9 2,6-2,8 0,5-1,5 180% a 2,0-2,6
gesteenten Leisteen ja ja nee niet niet 1,0-20,0 */**3 100-160 10-35 13-8 13-8 2,5-2,9 0,5-2,0 150% aa/aaa 1,2-2,1
Kwartsiet ja ja nee niet nee 1,2-7,0 ***3 100-300 13-40 10-14 17-8 2,6-2,7 0,4-2,0 190% aaaa
Gneis ja ja gering niet nee 1,4-4,0 **/*** 100-280 15-23 15-8 14-8 2,6-3,0 0,3-1,5 195% aa/aaa 1,6-2,1
1
duurzaamheid glans 2
wordt aangetast door: 3
Sommige steensoorten kunnen
* redelijk a zeer zwakke zuren 3
gepolijst of gezoet worden
** goed aa zwakke zuren
*** zeer goed aaa sterke zuren
**** uitmuntend aaaa zeer sterke zuren
06950467_H05.indd 189
Figuur 5.59 Voorbeelden van kantafwerkingen
190
scheiden. Het verschil is dat ze minder of geen riaal wordt gezoet of gepolijst. Polijsten wordt
kwarts bevatten en daardoor minder bestand afgeraden voor intensief belopen vloeren omdat
kunnen zijn tegen zuren en, in gepolijste toe- op den duur een looppad zal ontstaan. Door
stand, eerder mat worden. de vele mogelijkheden in kleur en structuur zijn
Ganggesteenten worden gevormd bij geleidelijke deze gesteenten uitstekend te combineren, bij-
afkoeling onder grote, constante druk, waarbij voorbeeld voor het aanbrengen van patronen.
het stollingsproces sneller verloopt dan bij de Men moet daarbij geen materialen met onder-
dieptegesteenten. Dit resulteert in min of meer ling sterk afwijkende hardheid combineren.
grofkorrelige gesteenten. Uiterlijk en samenstel-
ling van ganggesteenten zijn regelmatig, maar 3 Metamorfe gesteenten of omvormingsgesteenten
stenen onderling kunnen sterk verschillen. Tot Tijdens het ontstaan van bijvoorbeeld bergketens
deze groep behoren diabasen en porfieren. en zeetroggen door bewegingen in de aardkorst
Uitvloeiinggesteenten worden gevormd als kunnen reeds gevormde stollings- of sediment-
magma vanuit het binnenste van de aarde aan gesteenten worden blootgesteld aan extreme
het oppervlak treedt. We noemen dit lava. Na druk en/of hoge temperaturen. Daardoor onder-
bijvoorbeeld een vulkaanuitbarsting zal de lava gaan deze gesteenten een gedaanteverwisseling
snel afkoelen en verharden. De stenen bevatten of metamorfose. Hierdoor veranderen het uiter-
geen of bijna geen kristallen. Luchtbelinsluitin- lijk en de eigenschappen. Enkele voorbeelden
gen kunnen voorkomen. Uitvloeiinggesteenten hiervan zijn:
zijn meestal gelijkmatig van uiterlijk en samen- • kalksteen vervormt tot marmer;
stelling. Tot deze groep behoren de trachieten • kleisteen vervormt tot leisteen;
en basalten. • zandsteen vervormt tot kwartsiet.
2 Sedimentgesteenten Bekende soorten metamorfe gesteenten zijn
In rivieren en zeeën ontstane gesteenten, te marmers alsmede de diverse leisteensoorten,
onderscheiden naar afzettingsgesteenten en kwartsieten en gneizen. De bewerkingen van de
neerslaggesteenten. eerstgenoemde zijn zoeten en polijsten, waar-
Afzettingsgesteenten ontstaan door het afzetten bij voor gepolijste vloeren hetzelfde geldt als
van klei-, zand- of kalklagen die vervolgens zijn voor de kalksteensoorten. Leisteen en kwartsiet
versteend. De klei of het zand kunnen afkomstig zijn gelaagde gesteenten die op eenzelfde
zijn van geërodeerde natuursteen, de kalk van manier worden gewonnen. Ze worden gespleten
schaaldiertjes, koraal, e.d. Tot de afzettingsge- waardoor ze een breukruw, natuurgespleten
steenten behoren de kleistenen, zandstenen en oppervlak bezitten. Er zijn bijzondere soorten lei-
sommige kalkstenen. De fossielen die vaak wor- steen die door een verdere metamorfose betere
den gevonden in uit kalk gevormde kalkstenen materiaaleigenschappen hebben verkregen, een
vertellen iets over de herkomst van de kalk. minder zichtbare laagstructuur en een enigszins
Kleistenen worden niet voor vloertegels gebruikt; glanzend oppervlak. Sommige van deze soorten
ze vormen de basis voor verderop beschreven kunnen worden geslepen of zelfs gezoet. Van de
leistenen. Uit zand gevormde zandstenen hebben bijzonder slijtvaste kwartsieten kunnen sommige
een poreuze structuur. Sinds 1951 mag zandsteen soorten eveneens geslepen, gezoet of zelfs gepo-
in Nederland niet worden bewerkt. Als bij een lijst worden geleverd.
renovatie zandsteen wordt gebruikt is schriftelijke
toestemming nodig van de Arbeidsinspectie. Bewerkingen natuursteen
Neerslaggesteenten ontstaan door het neerslaan Het natuursteenoppervlak kan de volgende
van kalk uit met kalk verzadigd water. Sommige bewerkingen ondergaan:
kalkstenen behoren tot deze groep. In het alge- • om een glad oppervlak te verkrijgen: schu-
meen zijn kalkstenen die uit neergeslagen kalk ren, polijsten, zoeten (fijn slijpen);
zijn ontstaan, fijner gelaagd dan uit afzetting • om de slipweerstand te verhogen: stralen,
ontstane kalkstenen. Ook dit type kalksteen kan boucharderen en thermisch branden.
fossielen bevatten. Het oppervlak van dit mate-
van een profilering en/of ankers, kunnen in een vloerbedekkingen kunnen worden gerekend,
speciebed verlegd, worden aangebracht op een kunnen verdeeld worden in de volgende typen:
voldoende draagkrachtige en stabiele steenach- 1 filmvormende verven;
tige draagvloer; 2 filmvormende kunstharsen;
• de tegels en platen kunnen met behulp van 3 niet-filmvormende beitsen;
schroeven aan een willekeurige ondergrond wor- 4 niet-filmvormende impregneermiddelen.
den bevestigd, mits voldoende vlak;
• tegels en platen kunnen los worden gelegd De filmvormende vloerverven kunnen worden
op een willekeurige ondergrond, mits voldoende onderverdeeld in:
vlak. Hierna worden zij aan elkaar bevestigd (las- • gekleurde, voornamelijk gepigmenteerde,
sen). (lak)verf. Op basis van met olie gemodificeerde
alkydharsen;
Industriële toepassingen metalen • vernis (blanke lak). Als verf maar zonder pig-
vloerbedekking ment;
Als, in een speciebed gelegde, vloerbedekking • beits (transparant gekleurd, voornamelijk ge-
in industrieën waar de vloeren belast worden pigmenteerde, verf), een matig gepigmenteerde
door hoge puntlasten en/of veelvuldig worden verf die de tekening van de ondergrond zicht-
blootgesteld aan stotende en/of vallende lasten baar laat. Beitsen voor vloeren bestaan vaak uit
(staalplaattegels). een urethaanalkydhars combinatie.
Als elektrisch geleidende vloer voor speciale toe-
passingen als: munitiewerkplaatsen, installatie- Filmvormende kunstharsen die als dunne vloer-
ruimten, computerruimten enzovoort. bedekking in aanmerking komen, worden
vervaardigd op basis van de volgende bindmid-
Esthetische toepassingen metalen delen:
vloerbedekking • polyurethaan (PU);
Geprofileerde platen van geel- of roodkoper, • epoxy (EP);
aluminium en roestvrijstaal, worden op beperkte • polymethylmethacrylaat (PMMA).
schaal toegepast als exclusieve vloerbedekking
voor bijvoorbeeld representatieve of tentoonstel- Deze chemisch hardende kunstharsen kunnen in
lingsruimten. De wijze van aanbrengen, gelegd principe zonder toevoegingen worden verwerkt.
in een mortelbed, gelijmd of onderling gekop- Met name polyurethaan wordt veel als transpa-
peld (gelast), is afhankelijk van de dek- of draag- rante afwerking toegepast.
vloer en tevens van leveringsvorm van het mate-
riaal dat wordt toegepast. Soms wordt materiaal Industriële toepassingen vloerverven
gebruikt (bijvoorbeeld traanplaten) dat voor een De weerstand tegen belasting van dunne naad-
andere toepassing is geproduceerd. loze verflagen als vloerbedekking is gering.
Om die reden worden vloerverven als industriële
vloerbedekking slechts toegepast ter verhoging
5.6 Vloerverven van de hygiëne van nauwelijks belaste vloer-
gedeelten (het gladde gesloten oppervlak
Een dunne naadloze vloerafwerking van verf, ver- vereenvoudigd het onderhoud).
vaardigd op basis van natuurlijke of kunstmatig Niet-filmvormende impregneermiddelen worden
samengestelde bindmiddelen en/of pigmenten vaak aangebracht op steenachtige draag- en
of vulstoffen, wordt ter plaatse aangebracht op dekvloeren om stofafgifte, ten gevolge van
een schone, droge, vlakke dekvloer met een slijtage, te beperken.
egale oppervlaktestructuur. De dikte van een, in
één of meerdere lagen door middel van uitstrij- Esthetische toepassingen vloerverven
ken met een kwast of roller, spuiten of uitgieten Filmvormende verven en kunstharsen vormen
met nastrijken aangebrachte, verflaag is maxi- een glanzende, halfglanzende of matte en
maal 1 mm. Producten die tot de verven voor gladde afwerking met een gesloten opper-
vlaktestructuur. Deze kan, door het toevoegen gemaakt over de te leveren prestaties, moet er
van hulpstoffen of het instrooien van het natte een goede leidraad bestaan met betrekking tot
oppervlak, stroef worden gemaakt. Niet-film- de criteria die moeten worden in acht genomen
vormende verven brengen geen wijziging in de bij het bepalen van een keuze.
oppervlaktestructuur, maar kunnen een zacht In de loop der jaren zijn diverse methodes ont-
glanzend resultaat opleveren. wikkeld als hulpmiddel bij de keuze van een
Houten dekvloeren of vloerbedekkingen worden vloerafwerking. We bespreken hier:
vaak voorzien van een niet- of matig gepigmen- 1 UPEC-steem;
teerde filmvormende verflaag of beits, ter 2 prestatie-contract.
bescherming en/of verfraaiïng.
1 UPEC-systeem
Dit systeem bestaat uit een algemene handlei-
5.7 Keuzebepaling vloersysteem ding voor het classificeren van vloerafwerkingen.
Onder vloerafwerking wordt hier verstaan het
Om een gerichte keuze te kunnen maken voor materiaal tussen draagvloer en belast vloer-
een bepaald vloersysteem, dient men op de oppervlak. Voor de verschillende typen vloeraf-
hoogte te zijn van de wijze waarop en de om- werkingen (keramiek, plastics, textiel enzovoort)
standigheden waarbij in zijn algemeenheid een bestaan eveneens handleidingen. Het systeem,
vloersysteem tot stand wordt gebracht. Ook be- dat is ontwikkeld door de Union Européenne
kendheid met de oorzaken van de veelvuldig op- l’Agrément Technique dans la Construction
tredende problemen is een voorwaarde om tot (UEAtc), geeft een overzicht van de gehanteerde
een weloverwogen keuze te komen. Als belang- terminologie en van de privaatrechtelijke pres-
rijkste oorzaken van problemen zijn te noemen: tatie-eisen en aanvullende eisen die aan vloer-
1 onvoldoende communicatie tussen opdracht- afwerkingen kunnen worden gesteld, met name
gever en uitvoerende bedrijven (25%); ook met betrekking tot de duurzaamheid.
2 ontoereikende kennis bij de uitvoerende Verder worden functionele beproevingsmetho-
bedrijven (25%); den aangegeven, doorgaans vastgelegd in
3 wanprestatie bij één of meer van de uitvoe- EN-ISO-normen, waarmee het kwaliteitsniveau
rende bedrijven (35%); per geëiste eigenschap kan worden vastgesteld.
4 materiaalgebrek of onjuist advies leverancier
(5%); 2 Prestatie-concept
5 ander gebruik van het vloersysteem dan bij Om tot een verantwoorde keuze te komen, blijkt
het ontwerp voorzien (5%); een belangrijke rol te zijn weggelegd voor een
6 andere oorzaken (5%). ter zake kundig adviseur. De keuze voor een
geschikte vloer is voor veel bedrijven een uiterst
Uit dit globale overzicht blijkt dat veruit het complexe zaak waarbij de hulp van een onafhan-
grootste deel van de schades een direct gevolg is kelijk adviseur feitelijk onmisbaar is. Om tot een
van gebrek aan kennis bij en/of slecht werk gele- definitieve keuze te komen, wordt een aantal
verd door de uitvoerende bedrijven. fasen doorlopen.
Een deel van de gemaakte fouten heeft ‘onvol-
doende communicatie’ als oorzaak. Het betreft Stap 1: opdrachtgever en adviseur stellen ge-
daarbij dat deel waarbij de opdrachtgever vóóraf zamenlijk een lijst samen van alle functionele
heeft verzuimd aan te geven welke prestatie eisen waaraan het vloersysteem in de gebruiks-
door hem wordt verlangd. fase moet voldoen. Per eis wordt vervolgens
Een betere communicatie tussen opdrachtgever het prestatieniveau vastgelegd, en bindend
en uitvoerenden zou een belangrijk deel van de gesteld, waaraan minimaal moet worden vol-
vloerschades kunnen voorkomen. Een eerste stap daan.
om te komen tot een betere communicatie is Stap 2: beoordeeld wordt welk soort en type
een uniforme terminologie (zie paragraaf 5.1.2). draagvloer geschikt is voor het betreffende
Omdat eenduidige afspraken moeten worden gebouw. De belastingklasse en zaken als be-
Tijdens de gehele periode waarin een bouwwerk Ook als er tussentijds geen sprake is van vocht-
totstandkomt, is er sprake van vochtaanbod door toevoer naar het vloersysteem zal het drogings-
bijvoorbeeld neerslag en natte bouwprocessen. proces, zelfs onder de meest gunstige van deze
Steenachtige materialen, zoals beton, metsel-, omgevingsomstandigheden, veel tijd vergen. Bij
pleister- en tegelwerk, kunnen naast de leeftijds- vloersystemen waarin relatief koude binnen-
afhankelijke hoeveelheid restvocht die zij bevat- oppervlakken aanwezig zijn (koudebruggen)
ten, ook extra vocht opnemen door bijvoorbeeld kan sprake zijn van inwendige condensatie en/of
capillaire opzuiging. In het ruwbouwstadium is langdurige oppervlaktecondensatie. Ten gevolge
een gebouw in aanbouw bovendien bloot- van capillaire opzuiging van het condenswater is
gesteld aan vaak sterk wisselende temperaturen. dan geen sprake meer van droging maar wordt
Tussen de verschillende steenachtige materialen het vloersysteem natter met alle risico’s voor het
bestaan, afhankelijk van soort en type materiaal, ontstaan van schade. De vochtproblemen met
grote verschillen in de mate van vochtopname begane-grondvloeren zijn bekend. De klachten
en de snelheid waarmee dit vocht, afhankelijk zijn weliswaar afgenomen door het aan de on-
van de omstandigheden, kan worden afgestaan. derzijde isoleren van deze vloeren. Er zijn echter
In een meerlagensysteem, opgebouwd uit ver- nog steeds veel klachten die veroorzaakt worden
schillende soorten materialen, kunnen hierdoor door een onjuiste/onzorgvuldige detaillering
per component verschillen in vochtconcentratie en/of uitvoering. Zo mag geen vochtige lucht
ontstaan. Deze vochtconcentratieverschillen en vanuit de kruipruimte door openingen in de
de temperatuurverschillen veroorzaken spannin- draagvloer kunnen migreren en moet isolatie
gen in de afzonderlijke lagen van het meerlagen- in een gesloten laag zijn aangebracht. Om on-
systeem. gewenste condensatie te voorkomen, dient een
koudebrugberekening te worden uitgevoerd.
De spanningen veroorzaken vervormingen Koudebruggen kunnen door een goede detaille-
die per laag kunnen verschillen met als gevolg ring van het ontmoetingsdetail kop- en langsge-
nieuwe spanningen. Als één of meer componen- vel en de vloeropleggingen worden voorkomen.
ten van een vloersysteem veel vocht bevatten en
het vloersysteem wordt aan de bovenzijde be- In een vloersysteem opgebouwd uit verschillende
kleed met een sterk dampremmende laag (vloer- materialen zal, na het intreden van de (tijdelijke)
bedekking), zal het ingesloten vocht streven naar evenwichtstoestand, de hoeveelheid vocht in %
een (tijdelijke) evenwichtstoestand, behorende m/m per laag kunnen verschillen. Het vochtper-
bij de heersende omgevingscondities. Om de centage dat in de (tijdelijke) evenwichtstoestand
werkelijke evenwichtstoestand te bereiken, kan per laag wordt bereikt hangt af van de absorptie-
het in het vloersysteem opgesloten vocht coëfficiënt die onder andere wordt bepaald door
alleen via de onderkant (de meestal betonnen de poriënverdeling van het materiaal. In materi-
draagvloer) ontwijken. In een nieuw gebouw alen met een grote hoeveelheid microporiën kan
wordt de vloerbedekking meestal kort voor de het vochtgehalte in de (tijdelijke) evenwichtstoe-
oplevering aangebracht. Vanaf dat moment zijn stand hoog oplopen. Hoge vochtconcentraties in
de omgevingscondities aan de gebruikszijde van een materiaal veroorzaakt volumetoename, wat
het meerlagensysteem te omschrijven als: een weer kan leiden tot verlies aan eigenschappen
geklimatologiseerde binnensituatie (bijvoorbeeld van dat materiaal en van andere componenten
T = 20 °C, RV = 60%). Aan de onderkant van het van het vloersysteem. Het gevolg hiervan is
vloersysteem kunnen verschillende omgevings- schade aan het vloersysteem.
condities heersen: Omdat zowel de omgevingsomstandigheden
• binnenklimaat (verdiepingsvloersysteem); als de factor tijd een belangrijke rol spelen bij
• buitenklimaat (uitkragende verdiepingsvloer); de vochthuishouding binnen een meerlagen-
• gematigd buitenklimaat (begane-grondvloer systeem, moet bij een korte bouwtijd worden
boven een meer of minder geventileerde kruip- afgezien van de combinatie van een sterk hydro-
ruimte). fiele draagvloer met een sterk dampremmende
vloerbedekking.
EN 12372 Beproevingsmethoden voor natuursteen Bepaling van de stootweerstand door het meten
– Bepaling van de buigsterkte bij geconcentreerde van de restitutiecoëfficiënt
belasting EN-ISO 10545-6 Keramische tegels – Deel 6:
EN 12808-1 Lijmen en mortels voor keramische Bepaling van de weerstand tegen afslijting van
tegels – Deel 1: Bepaling van de weerstand tegen ongeglazuurde tegels
chemicaliën van reactieharsmortels EN-ISO 10545-7 Keramische tegels – Deel 7:
EN 13226 Houten vloeren – Productnorm – Vaste Bepaling van de weerstand tegen afschuring van
parketelementen met messing en of groef het oppervlak van geglazuurde tegels
EN 13227 Houten vloeren – Producten van mas- EN-ISO 10545-8 Keramische tegels – Deel 8:
sief lamellen parket Bepaling van de lineaire thermische uitzetting
EN 13228 Houten vloeren – Parket van massief EN-ISO 8990 Thermische isolatie – Bepaling van
houten deklaag vloerelementen inclusief blokken de stationaire warmtegeleidingseigenschappen
met een verbindingssysteem – Methode met de gekalibreerde en afgeschermde
EN 13329 Laminaatvloerbedekkingen – Specifica- warmtelast
ties, eisen en beproevingsmethoden ISO 140-7 Akoestiek – Het meten van geluidiso-
EN 1341 Platen van natuursteen voor buiten- latie in gebouwen en van bouwelementen – Deel
bestrating – Eisen en beproevingsmethoden 7: Praktijkmeting van de contactgeluidisolatie van
EN 13489 Houten vloeren – Lamelparketelemen- vloeren
ten ISO 717-2 Akoestiek – Eengetal-aanduiding voor
EN 1533 Houten vloeren en parket – Bepaling van de geluidsisolatie in gebouwen en van bouw-
de buigeigenschappen – Beproevingsmethoden elementen – Deel 2: Contactgeluidisolatie –
EN 1534 Houten vloeren en parket – Bepaling van Afrondingsregels verwant aan eengetalaanduiding
de weerstand tegen indrukking (Brinell) – Beproe- en eengetalgrootheden
vingsmethode ISO 6241 Performance standards in building
EN 1925 Beproevingsmethoden voor natuursteen – Principles for their preparation and factors to be
– Bepaling van de waterabsorptiecoëfficiënt door considered
capillaire werking N 1396 (1955) Magnesietvloeren; Dikten,
EN 1926 Beproevingsmethoden voor natuursteen vervaardigen en keuringseisen
– Bepaling van de druksterkte N 1398 Magnesietvloeren; Draagvloer
EN 20-1 Houtverduurzamingsmiddelen – Bepaling NEN 530 Hardsteen
van de preventieve werking tegen Lyctus Brunneus NEN 531 Graniet en syeniet
(Stephens) (parketkever) – Deel 1: Toepassing door NEN 532 Basalt
middel van oppervlaktebehandeling (laboratorium- NEN 1042 In het werk vervaardigde vloeren
methode) – Kwaliteit en uitvoering van cementgebonden
EN 20-2 Houtverduurzamingsmiddelen – Bepaling terrazzovloeren
van de preventieve werking ten opzichte van Lyctus NEN 1070 Geluidwering in gebouwen – Specifica-
brunneus (Stephens) (parketkever) – Deel 2: Toe- tie en beoordeling van de kwaliteit
passing door middel van impregnatie (laborato- NEN 1264 Vloerverwarming – Systemen en
riummethode) componenten (delen 1 t/m 4)
EN 425 Veerkrachtige vloerbedekking en laminaat NEN 2072 Lamelparket – Beproevingsmethoden
– Bepaling van de bureaurolstoel-bestandheid en keuring
EN 438-1 Decoratieve gelamineerde plaat (HPL) NEN 2073 Lamelparket – Toplaag europees eiken
– Platen gebaseerd op thermohardende harsen (ge- in strokenpatronen – Eisen
woonlijk laminaat genoemd) – Deel 1: Introductie NEN 2741 In het werk vervaardigde vloeren
en algemene informatie – Kwaliteit en uitvoering van cementgebonden
EN-ISO 10545-13 Keramische tegels – Deel 13: dekvloeren
Bepaling van de chemische bestandheid NEN 2743 In het werk vervaardigde vloeren –
EN-ISO 10545-16 Keramische tegels – Deel 16: Kwaliteit en uitvoering van monolithisch afgewerkte
Bepaling van kleine kleurverschillen betonvloeren en -verhardingen
EN-ISO 10545-5 Keramische tegels – Deel 5: NEN 2747 Classificatie en meting van de vlakheid
bestendig maar gevoelig voor krassen. De com- Verwerken van metalen tegels
binatie van vocht en UV-straling kan verkleuring Metalen tegels kunnen op een vlakke onder-
geven. Gegoten glazen tegels zijn echter wel grond worden gelijmd, of worden geschroefd op
kleurecht. een achtergrond van hout, multiplex of spaan-
Een aparte categorie vormt glasmozaïek dat plaat.
leverbaar is in vierkante en ronde vormen, vari-
erend van 10 ×10 mm en 20 × 20 mm tot rond 6.1.4 Keramische tegels
5 tot 8 mm. De dikte bedraagt meestal 4 mm. De variatie in wandtegels heeft in de afgelopen
Om de verwerkbaarheid te vergemakkelijken zijn decennia een enorme vlucht genomen, waarbij
deze tegeltjes vaak op een geperforeerde papie- in ons land naast Nederlandse, Duitse, Italiaanse,
ren of kunststof ondergrond aangebracht, zoge- Engelse en Franse, ook Spaanse, Oost-Europese
noemde matjes met een afmeting van 327 × en Aziatische producten in de handel zijn. Een
327 mm. Bij het zetten van de tegelmatjes moet probleem dat voornamelijk bij niet-West-Euro-
ervoor worden gezorgd dat de voegen tussen pese fabrikaten ontstaat, is dat bij latere repara-
de matjes even groot zijn als tussen de tegeltjes ties het oorspronkelijk product niet meer voor-
onderling, anders gaat het effect van een door- radig is. Dit komt doordat deze tegels aan een
gaand vlak volkomen verloren. snel veranderende mode onderhevig zijn.
van deze tegels varieert van 4 tot 8 mm. De • geglazuurde drooggeperste dubbelhardge-
meest toegepaste afmetingen bedragen 150 bakken tegels, afmetingen 200 × 200 mm, 300
× 150 mm en 100 × 200 mm, terwijl ook vele × 300 mm en 400 × 400 mm in vele kleuren en
andere afmetingen voorkomen, zoals 150 × 200 decoraties, waarbij soms het effect van natuur-
mm, 200 × 200 mm en 200 × 250 mm. steen of metaal wordt nagestreefd.
Daarnaast worden tegels met modulaire afmetin-
gen gefabriceerd, waarbij de maat van tegel plus Bij dit type tegels zijn vele hulpstukken leverbaar,
voeg een veelvoud van 50 mm bedraagt. zoals plinttegels, wandstrippen, in- en uitwendige
hoektegels en zelfs akoestische tegelelementen
3 Mozaïektegels die voorzien zijn van gaatjes, waarachter geluid-
We spreken over mozaïektegels, indien de af- absorberend materiaal kan worden aangebracht.
meting van de tegels 50 × 50, 30 × 30 of 20 ×
20 mm bedraagt. Deze kleine tegeltjes worden 6 Kunstkeramiek tegels (decortegels)
ook wel los, maar voornamelijk op matjes van Bij deze tegels geven voorstelling en glazuur een
300 × 300 mm in de handel gebracht. Over de bijzonder resultaat. Hierbij wordt ook vaak in
ondergrond van deze matjes en de verwerking reliëf gewerkt. De formaten zijn zeer divers.
zie 6.1.2. Bij het zetten van de tegelmatjes moet
ervoor worden gezorgd dat de voegen tussen de 7 Zwembadtegels
matjes evengroot zijn als de voegen tussen de Deze tegels in ongeglazuurde en geglazuurde
tegels onderling. Anders gaat het effect van een uitvoering vormen een aparte groep. Bij deze
doorgaand vlak volkomen verloren. soort is een groot assortiment aan hulpstukken
ontwikkeld om de zwembassins compleet te
4 Vorstbestendige geglazuurde wandtegels kunnen afwerken. Tot voor kort werd meestal
Vorstbestendige geglazuurde wandtegels bezit- een watergoot met handgreep in de wand van
ten een minder poreuze scherf. Hierdoor hebben het bassin toegepast, waardoor de waterspiegel
ze een geringer wateropzuigend vermogen wat zich op 300 mm beneden de rand of soms lager
de vorstbestendigheid ten goede komt. Men bevond, figuur 6.1-4. Een belangrijk voordeel
past ze behalve voor buitenwanden ook toe voor van deze ingebouwde overloop is de goede golf-
wanden in koelcellen en zwembaden. breking door de schuingeplaatste achterwand.
Tevens kunnen in de bassinwand goed zichtbare
5 Dubbelhardgebakken tegels markeringen (bijvoorbeeld diepte) en bevestigin-
De ongeglazuurde en geglazuurde strengper- gen voor baanafbakening worden aangebracht.
stegels kunnen ook als wandtegels worden toe- Vooral voor recreatiebaden wordt thans meer de
gepast. Ze zijn echter in de eerste plaats als voorkeur gegeven aan een watergoot in de vloer,
vloertegel bedoeld (zie hoofdstuk 5). De maat- zodat het wateroppervlak zich op gelijk niveau
vastheid van dubbelhardgebakken tegels is zeer van de omringende vloeren bevindt, figuur 6.1-1
groot, wat van strengperstegels niet altijd kan t/m 6.1-3. Hierdoor kan de bak voor het bassin
worden gezegd. Dubbelhardgebakken tegels zijn aanmerkelijk minder diep worden. Ook het over-
vorst en zuurbestendig en kunnen in drie typen zicht voor het toezichthoudend zwembadperso-
worden onderscheiden: neel is hierdoor beter.
• ongeglazuurde drooggeperste dubbelhard-
gebakken tegels, opgebouwd uit één homogene Verwerken van keramische wandtegels
laag, door en door gekleurd, afmeting 100 × Afhankelijk van de ondergrond en de te stellen
100 mm; functionele eisen, bestaan de hechtlagen voor
• uit twee geïntegreerde lagen bestaande onge- wandtegels uit mortel of tegellijm. De eerste en
glazuurde dubbelhardgebakken drooggeperste oudste methode wordt vooral toegepast bij een
tegels, afmeting 150 × 300 mm, 450 × 450 mm ruwe ondergrond, zoals gemetselde wanden.
tot 600 × 600 mm. De toplaag van deze tegels Om waterdicht werk te verkrijgen wordt aan de
wordt na het bakproces soms met hoogglans mortel soms een mengvloeistof toegevoegd op
gepolijst; basis van kunstharsdispersie.
������� ������������
������������ �������
������������
��������������
��������� ������������
������
���������
���������
�����������
����
���������
� �������������������� � �����������������������
�����������������
�������
������������ ���������������
�����������
���
���������
������������
����
���������
� �������������������������������������� � ��������������������������������������
Figuur 6.1 Betegelde wandafwerkingen van zwembaden
componentenvoorstrijkmiddelen of middelen
op basis van acrylaatdispersie. Bij de toepassing
van tegellijmen dient de ondergrond vlak te zijn.
Een niet vlakke ondergrond kan worden uitge-
vlakt met behulp van een egalisatiemiddel. Bij
waterdicht werk worden daarna de wanden voor
gestreken met een coating op basis van acrylaat-
dispersie.
De verticale en horizontale hoekaansluitingen
worden in dat geval extra afgedicht met behulp
van waterdicht wapeningsband.
Kranen, lichtschakelaars en andere door of op
het tegelvlak aan te brengen onderdelen zullen
Figuur 6.2 Het zetten van wandtegels in tegellijm bij voorkeur op de kruising van twee voegen
Bron: EUROCOL BV worden geplaatst, om het maken van gaten op
een willekeurige plaats in de tegel te vermijden.
met een hoog gehalte aan kunststofbindmidde- Bij grote projecten, zoals laboratoria, zullen dan
len zijn toegevoegd. ook alle wandaanzichten op schaal 1:20 worden
De keuze uit de vele soorten poedertegellijmen uitgetekend, waarop de juiste plaats van leidin-
wordt bepaald door soort ondergrond en haar gen, kranen, sanitair, kastjes enzovoort aan het
hoedanigheid, het type wandtegel en de ge- tegelstramien kan worden aangepast. We dienen
wenste mate van vocht en zuurbestendigheid. hierbij te bedenken dat dit stramien bestaat uit de
Het aanbrengen van tegellijmen dient te geschie- afmeting van tegel plus voeg. De aansluiting van
den met een getande kam, tanden van 3 tot 5 de wandtegels aan vloeren zal veelal geschieden
mm dikte voor respectievelijk mozaïektegels en met plinttegels met holle hoek, figuur 6.3-3c, of
gewone tegels. De gemiddelde lijmlaagdikte op een plint van vloertegels op z’n kant, figuur
dient 2 tot 3 mm te bedragen. 6.3-3b. Hiermee wordt voorkomen dat bij mecha-
nisch reinigen van de vloeren beschadiging van
de zwakkere wandtegels kan ontstaan.
6.2 Uitvoering van tegelwerk Wat betreft de aansluiting aan het stukadoors-
werk op de wanden boven de tegels, kan op de
In de voorgaande tekst zijn al vele soorten volgende manieren te werk worden gegaan.
ondergronden aan de orde gekomen die geschikt In figuur 6.3-4a wordt de stukadoorslaag boven
zijn voor tegelwerk. De belangrijkste kenmerken de tegels extra dik. Om nu het stukadoorswerk
zijn vormvastheid en sterkte. Naast beton, met- met een eventueel daarover aangebrachte muur-
selwerk, plaatmaterialen en stucwerk komen de verf aan te laten sluiten op het vlakke tegel-
laatste jaren voorgevormde hardschuim produc- oppervlak, dient de uitvoering zeer nauwkeurig
ten op de markt die creatieve ronde vormen mo- te geschieden. In figuur 6.3-4b zal door het
gelijk maken en daarnaast warmte-isolerend zijn. schoonmaken van de tegels op de stuclaag gauw
Dergelijke elementen vinden onder meer hun een vuile streep komen. Dit wordt in figuur
toepassing als bodem-, wand- en zitelemen- 6.3-4c voorkomen.
ten in zwemparadijzen. Alvorens de tegels wor- De meeste West-Europese fabrikaten worden
den geplaatst wordt het oppervlak van deze geleverd met minimaal één rand die ook van
elementen voorzien van een glasvezelwapening glazuurlaag is voorzien. Hierdoor kan zowel om
waarmee de naden tussen de elementen worden de hoek worden getegeld, figuur 6.3-2, als het
weggewerkt. tegelwerk op het stukadoorswerk worden beëin-
Voorafgaand aan het tegelwerk dient de onder- digd, figuur 6.3-4b en 6.3-4c.
grond te worden gereinigd en ontvet. Bij ver- Indien hoge eisen aan hygiëne worden gesteld,
zande en oude ondergronden kan de structuur zoals in ziekenhuizen, kunnen tegels met holle
worden verbeterd door toepassing van twee- hoek worden toegepast, figuur 6.3-2a.
� �� ����������
�������� �����
������������������������� �������� ����
�����������������������
������������������������
�����������������
�����
�����
�����
��������������������������������
����������
��������� ����������������������������������������
�����������
���������
���������
���������
�
��
�����
��
��
��
����
�
�
���������
� ������������������ � �����������
������� ��������������
Figuur 6.4 Dilataties, hoekoplossingen en beëindigingen met behulp van speciale profielen Bron: Gail-Inox
6.4 Kwaliteitseisen en -normen Voor mortels en lijmen betreft het onder meer de
bepaling van buig- hecht- en druksterkte.
Om een goede keuze te kunnen maken uit het
grote assortiment is het zaak de gebruikseisen Het aantal normen voor tegels bedraagt op dit
waaraan de wandafwerking moeten voldoen moment (voorjaar 2005) 24, terwijl 26 norm-
van tevoren vast te leggen. Hierbij kan worden bladen betrekking hebben op tegelmortels en
gedacht aan: lijmen.
• fysische eisen: Onderstaand enkele normen en normgroepen
– waterdichtheid/toepasbaarheid in natte ruim- die in het kader van dit hoofdstuk van belang
ten; zijn.
– brandbaarheid, brandvoortplanting en rook-
ontwikkeling; Normen voor keramische en glazen tegels
– bestandheid tegen lage en hoge temperaturen NEN-EN 101 Bepaling van hardheid van het op-
en sterke temperatuurswisselingen; pervlak
– elektrisch geleidend vermogen; NEN-EN 1051-1 en 2 Glas voor gebouwen: gla-
• bouwfysische eisen: zen stenen en tegels, definities en beoordeling
– bijdrage aan de lucht- en geluidsisolatie van NEN-EN-ISO 10545 deel 1 t/m 9: Bemonstering,
de wand; afmetingen, porositeit, buigsterkte, stootweerstand,
– handwarm; weerstand tegen afslijting en afschuring, thermi-
• mechanische eisen: sche uitzetting en weerstand tegen temperatuurs-
– druk en treksterkte; wisselingen
– bestandheid tegen puntlasten; NEN-EN-ISO 10545 deel 10 t/m 16: Bepaling
– bestandheid tegen schokbelasting; van vochtexpansie, haarscheuren, vochtbestendig-
• chemische eisen: heid, chemische bestendigheid, kleurverschillen etc.
– bestandheid tegen zuren, alkaliën, zouten, mi- NVN-ENV 12633 Bepaling van stroefheid
nerale oliën en organische oliën; ISO 13006 Definities, classificatie, eigenschappen
• additionele eisen: en merken
– vlakheid, ruwheid, naadloos aan te brengen; NPR-CEN/TR 13548 Algemene regels voor het
– slijtvastheid, stroefheid bij droog wandopper- ontwerp en installatie van keramische tegels
vlak, stroefheid bij nat wandoppervlak, veerkracht; NEN-EN 13552 Bepaling van de wrijvingsweer-
– stofafgifte, gifvrij, reukvrij; stand
– kleurmogelijkheden, kleurechtheid; NEN-EN 13748 delen 1 en 2: Terrazzo tegels
– laagdikte wandafwerking inclusief mortel NEN-EN 14411 Definities, classificatie, eigen-
en/of bevestiging; schappen en merken
– gewicht wandafwerking inclusief mortel en/of
bevestiging; Normen voor mortels en lijmen
– mogelijkheid om leidingsystemen op te NEN-EN 12002 Mortels en lijmen voor keramische
nemen; tegels, vervorming van met cement gebonden lij-
– toepasbaarheid op steenachtige ondergron- men
den of ondergronden van hout, staal en overige; NEN-EN 12003 Mortels en lijmen voor keramische
– indicatie van de kosten, inclusief het aanbren- tegels, bepaling van afschuifsterkte
gen. NEN-EN 12004 Lijmen voor tegels, definities en
eisen
Normen NEN-EN 12808 delen 1 t/m 5: Bepaling van:
Voor keramische tegels, mortel en tegellijmen weerstand tegen chemicalïen, slijtweerstand, buig
zijn de laatste jaren veel Nederlandse normen en druksterkte, krimp, waterabsorptie
verschenen. Deze hebben vooral betrekking op NEN-EN 1308 Bepaling van het wegzakken van
de bepaling van de eigenschappen zoals poro- keramische tegels
siteit, chemische bestendigheid en slijtvastheid. NEN-EN 1324 Bepaling van afschuifsterkte van
dispersielijmen
*OEJUIPPGETUVLXPSEFOEFNFUIPEFOPNBBOUBTUJOHFOIFUWFSPV
EFSFOWBOCPVXNBUFSJBMFOUFHFOUFHBBO
CFIBOEFME0OEFSHSPOEFO
[PBMTIPVU
NFUBBM
CFUPO
TUFFOFOLVOTUTUPGGFOTUBBODFOUSBBM
%JWFSTFWFSGTPPSUFOXPSEFOCFTQSPLFO%BBSOBBTU[BMBBOEBDIU
XPSEFOCFTUFFEBBOIFUPOEFSIPVEWBOTDIJMEFSXFSL
HFWFMSFJOJHJOH
WFSXFSLJOHWBOWFSGQSPEVDUFO
OPSNBMJTBUJF
NJMJFVBTQFDUFOFO
WFJMJHIFJE
?(INDD
%VVS[BBNIFJETFJHFOTDIBQQFOWBO
IPVU
&MLFIPVUTPPSUIFFGUWBOXFHF[JKOWFSTDIJMJO
TBNFOTUFMMJOH
HSPFJXJK[F
LMJNBBUFO[PWPPSU[JKO
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
FJHFOTQFDJmFLFEVVS[BBNIFJE/&/IFFGU %F[FJOEFMJOHHFMEUBMTSJDIUMJKO"GIBOLFMJKLWBO
EF[FEVVS[BBNIFJEWBTUHFMFHEJOWJKGLMBTTFO
[JF EFPNTUBOEJHIFEFOXBBSPOEFSIFUIPVUXPSEU
PPLEFUBCFMWBOmHVVS"MTVJUHBOHTQVOUJT UPFHFQBTU
LVOOFOWFSTDIJMMFOJOMFWFOTEVVSXPS
HFLP[FOWPPSEFMFWFOTEVVSWBOPOCFIBOEFME EFOWFSXBDIU*OmHVVS[JKOEFEVVS[BBN
LFSOIPVU
CVJUFOTIVJTUPFHFQBTUJODPOUBDUNFU IFJETLMBTTFOWBOFOLFMFWFFMHFCSVJLUFIPVUTPPS
WPDIUJHFHSPOEJOFFOHFNBUJHELMJNBBU UFOXFFSHFHFWFO7PPSFFOWPMMFEJHPWFS[JDIU
XPSEUWFSXF[FOOBBS/&/
,MBTTF 0NTDISJKWJOH -FWFOTEVVSJO
KBSFO /BUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBOIPVU
%FOBUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBOIPVUXPSEU
* [FFSEVVS[BBN NFFSEBO CFQBBMEEPPSCJPMPHJTDIFFODIFNJTDIFGBDUP
** EVVS[BBN o SFO5PUEFFFSTUFGBDUPSLBONFOEFDFMXBOE
*** NBUJHEVVS[BBN o EJLUFFOEFBBOXF[JHIFJEWBO[PHFOBBNEF
*7 XFJOJHEVVS[BBN o UIZMMFOSFLFOFO5IZMMFO[JKOCMBBTWPSNJHF
7 [FFSXFJOJHEVVS[BBN NJOEFSEBO WFSTUPQQJOHFOJOEFIPVUWBUFO
XBBSEPPS
TDIJNNFMT[JDINJOEFSHFNBLLFMJKLEPPSEF
5BCFM %VVS[BBNIFJETLMBTTFOWPMHFOT/&/ WBUFOJOIFUIPVULVOOFOWFSTQSFJEFO5PU
EFUXFFEFHSPFQSFLFOUNFOEFBBOXF[JH
)PVUTPPSU ,MBTTF
* ** *** *7 7
-FWFOTEVVSWBOPOCFIBOEFMEIPVUCVJUFOUPFHFQBTUJOFFOHFNBUJHEESPPHLMJNBBUFOJODPOUBDUNFUEF
WPDIUJHFHSPOE
5BCFM %VVS[BBNIFJETLMBTTFOWBOFOLFMFIPVUTPPSUFO
?(INDD
IFJEWBOCFQBBMEFTUPGGFOEJFEFIPVUDFM EF[FLSJNQXBBSEFOBOEFST%FEPPSPOEFS[PFL
CFTDIFSNFOFOEFBBOUBTUJOHEPPSTDIJNNFMT WFS[BNFMEFHFHFWFOTXPSEFONFFTUBMJOHSBmF
PGJOTFDUFOWPPSLPNFO
[PBMTIBST
MPPJ[VVS
LFOWBTUHFMFHE
LJF[FMFOOBUVVSMJKLFHJGTUPGGFO%BBSOBBTUJT "MTFFOWPPSCFFMEWBOEFSHFMJKLFHSBmFLFOJT
IFUWPDIUPQOFNFOEWFSNPHFOWBOEFDFM FSÏÏOVJUHFLP[FOWBOFFOIPVUTPPSUEJFTUFSL
XBOEWBOCFMBOH)PVUTPPSUFONFUFFOIPHF LSJNQU WVSFO
FOÏÏOEJFXFJOJHLSJNQU
WPDIUPQOBNFFOWPDIUPQOFNFOEWFSNPHFO
SFEXPPE
mHVVS
FFOIPPHAJNCJCJUJFNBYJNVN
[JKOJOIFU
BMHFNFFONJOEFSEVVS[BBN
5PFQBTTJOHWBOPOCFIBOEFMEF
IPVUTPPSUFO
)PVUTPPSUFONFUFFOEVVS[BBNIFJETLMBTTF*
FO**LVOOFOPOEFSCFQBBMEFPNTUBOEJHIFEFO
[POEFSFYUSBCFTDIFSNFOEFNBBUSFHFMFOXPS
EFOUPFHFQBTU*OEFQSBLUJKLHFCFVSUEJUWPPSBM
NFU8FTUFSOSFEDFEBS%F[FIPVUTPPSUXPSEU
NFUOBNFHFCSVJLUBMTHFWFMCFLMFEJOH0QEFO
EVVSWFSHSJKTUEFSHFMJKLPOHFTDIJMEFSEIPVU
NBBS
[BMPOEFSOPSNBMFPNTUBOEJHIFEFOOJFUHBBO
SPUUFO7PPSBMHFWFMCFLMFEJOHWBO8FTUFSOSFE
DFEBSXPSEUWBBLOJFUHFTDIJMEFSEFOMBBUNFO
WFSHSJK[FO
'JHVVS 7FSWPSNJOHFOWBOIPVUCJKIFUESPHFOUFO
#FTDIFSNJOHWBOIPVUUFHFOWPDIU
HFWPMHFWBOEFBOJTPUSPQFLSJNQ
LSJNQFOFO[XFMMFO #SPO,PMMNBOO
5FDIOPMPHJFEFT)PM[FT
8BOOFFSIPVUWBOOBUVSFOJFUWPMEPFOEFEVVS
[BBNJTPGHFWPFMJHJTWPPSLSJNQFOFO[XFMMFO
B 0PS[BLFOWBOWPDIUUPFUSFEJOH
XPSEUIFUCJKUPFQBTTJOHCVJUFOTIVJTWBBL 0NUPFUSFEJOHWBOWPDIUUFWPPSLPNFO
JTIFU
HFTDIJMEFSE WBOCFMBOHOBUFHBBOXBBSIFUWPDIUWBOEBBO
*OEFSJDIUJOHFWFOXJKEJHBBOEFMFOHUFBTWBOEF LPNU
TUBNJTEFLSJNQIFULMFJOTU6JUHBBOEFWBOOBU %FCFMBOHSJKLTUFCSPOWPPSPQOBNFWBOWPDIUJT
IPVUCFESBBHUEF[FUPUFFOWPDIUHFIBMUFWBO OFFSTMBH(FWFMUJNNFSXFSLXPSEUIJFSEPPSIFU
WPPSEFNFFTUFIPVUTPPSUFO
UPU
[XBBSTUCFMBTU"OEFS[JKETLBOEPPSDPOEFOTBUJF
%F[FLSJNQJT[PHFSJOHUFOPQ[JDIUFWBOEJFWBO CJOOFOIFUIPVUXPSEFOCFMBTU%JULBOCJKWPPS
EFCFJEFBOEFSFIPPGESJDIUJOHFO
EBUFSNFFTUBM CFFMEEPPSIFUWPDIUEBUCJKOJFVXCPVXJOIFU
HFFOSFLFOJOHNFFXPSEUHFIPVEFO IFUHFFO HFCPVXXPSEUHFCSBDIU CPVXWPDIU
%JUWPDIU
CJKIFUWFSXFSLFOWBOIPVUJOHSPUFMFOHUFOTPNT XPSEUBGHFTUBBOEPPSIZESBVMJTDIFCJOENJEEFMFO
UPDINPFJMJKLIFEFOLBOWFSPPS[BLFO
NPSUFMT
XBBSJOFFOPWFSNBBUBBOXBUFSNPFU
7BOEFLSJNQJOEFCFJEFBOEFSFIPPGESJDIUJO XPSEFOUPFHFQBTUFOEPPSBOEFSFCPVXNBUFSJ
HFO
JTEFUBOHFOUJBMF
EBUXJM[FHHFOEFSJDIUJOH BMFOEJFUJKEFOTPQTMBHFOWFSWPFSXBUFSIFCCFO
FWFOXJKEJHBBOEFCBTUFOMPPESFDIUPQEFBT PQHFOPNFO#JKFFOUSBEJUJPOFMFCPVXNFUIPEF
WBOEFTUBN
JOIFUBMHFNFFO
o
NBBMEF XPSEFOHSPUFIPFWFFMIFEFOXBUFSJOFFOXP
LSJNQJOEFSBEJBMFSJDIUJOH3BEJBMFSJDIUJOHXJM OJOHHFCSBDIU%FBGWPFSIJFSWBOXPSEUCFWPS
[FHHFOJOEFSJDIUJOHWBOIFUIBSUWBOEFTUBN EFSEEPPSESPPHTUPLFOFOFFOHPFEFWFOUJMBUJF
OBBSEFCBTU)JFSEPPSPOUTUBBUFFOPOWFSNJK &FOBOEFSFCSPOWBOWPDIUJTXPPOWPDIU%PPS
EFMJKLFWFSWPSNJOHWBOIFUIPVUFOEF[FWFSWPS CFXPOJOH
XBTTFO
ESPHFO
EPVDIFO
LPLFOFO
NJOH[BMTUFSLFS[JKOOBBSNBUFIFUWPDIUHFIBMUF EFSHFMJKLFXPSEFOHSPUFIPFWFFMIFEFOWPDIUJO
MBHFSMJHU
mHVVS7PPSJFEFSFIPVUTPPSU[JKO EFXPOJOHHFCSBDIU0NEBUNFOTFOEBHFMJKLT
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
VOCHTAFGIFTE
TANGENTIAAL
VOCHT
OPNEMING
RADIAAL
RELATIEVE LUCHTVOCHTIGHEID KRIMP VAN HET NATTE HOUT
%UROPEES VUREN
6ERBAND TUSSEN HET EVENWICHTSVOCHTGEHALTE VAN HET HOUT EN DE RELATIEVE LUCHTVOCHTIGHEID
RESPECTIEVELIJK DE KRIMP VAN HET HOUT GEMIDDELDE VAN PROEFSTUKKEN
EVENWICHTSVOCHTGEHALTE
VOCHTAFGIFTE
RADIAAL
TANGENTIAAL
VOCHTOPNEMING
RELATIEVE LUCHTVOCHTIGHEID KRIMP VAN HET NATTE HOUT
2EDWOOD
6ERBAND TUSSEN HET EVENWICHTSVOCHTGEHALTE VAN HET HOUT EN DE RELATIEVE LUCHTVOCHTIGHEID
RESPECTIEVELIJK DE KRIMP VAN HET HOUT GEMIDDELDE VAN PROEFSTUKKEN
'JHVVS )FUWFSCBOEUVTTFOIFUSFMBUJFWFWPDIUHFIBMUF 37
FOIFUFWFOXJDIUTWPDIUHFIBMUFWBOIFUIPVUNFUEFEBBSCJK
PQUSFEFOEFLSJNQ
HFMEUWPPSEFIPVUTPPSUFOWVSFOFOSFEXPPE OBBMEIPVUTPPSUFO
)FUWFSTDIJMJOLSJNQJTPQWBMMFOE
#SPO,POJOH7SPMJKL
(FHFWFOTPWFSIFU[XFMMFOFOLSJNQFOWBOCFMBOHSJKLFIPVUTPPSUFO
?(INDD
)PVUTPPSU %SPPHUFLMBTTFFOSFMBUJFWFMVDIUWPDIUJHIFJE
/BBMEIPVU
(SFOFO FVSPQFFT
o o o
0SFHPOQJOF o o o
1BSBOBQJOF o o o
3FEXPPE DBMJGPSOJBO
o o o
7VSFOPGEFOOFO o o o
-PPGIPVU
"GSPSNPTJB o o o
"G[FMJB o o o
#BTSBMPDVT o o o
#FVLFO FVSPQFFT
o o o
#JMJOHB o o o
&JLFO FVSPQFFT
o o o
&TTFO FVSPQFFT
o o o
*FQFO FVSPQFFT
o o o
*SPLP o o o
-JOEFO FVSPQFFT
o o o
.BIPOJF TBQFMJ
o o o
.BIPOJF TJQP
o o o
.FSBOUJ o o o
.FSCBV o o o
/PUFO FVSPQFFT
o o o
1FSPCBEFDBNQPT o o o
1PQVMJFSFO o o o
5FBL o o o
5PMBCSBODB o o o
8BOF o o o
:BOH o o o
'JHVVS 4BNFOIBOHUVTTFOMVDIUFOIPVUWPDIUJHIFJE&WFOXJDIUTHFIBMUFWBOIFUIPVUJOQFSDFOUBHFT
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
NBYJNBBMFOATXJOUFSTWFFMBMNJOJNBBM FQPYZIBSTFOBGEJDIUFONFUFMBTUJTDIFLJUPGFMBT
NFUFFOHFNJEEFMEFWBOËPWFSIFUIFMF UJTDIFQPYZSFQBSBUJFNJEEFM
KBBS
IPVUCVJUFO
[PBMTIFLLFO
MVJGFMT
QFSHPMBTFO ,BOUBGXFSLJOH
TDIVSFO &FOWFSnBBHEJFOUWPMEPFOEFEJLUF[JKO)FU
%FCVJUFOUFNQFSBUVVSWFSTDIJMMFOUVTTFO[PNFS BGTDIVJOFOWBOPOEFSEPSQFMTFOIFUBGSPOEFO
FOXJOUFS[JKOFSHHSPPUFOPPLEFWFSTDIJMMFO WBOTDIFSQFLBOUFOWFSEJFOUIJFSCJKCJK[POEFSF
JOSFMBUJFWFWPDIUJHIFJELVOOFOHSPPU[JKO%JU BBOEBDIU
mHVVS
HFFGUCJKHPFEHFDPOTUSVFFSEFFOHFEFUBJMMFFSEF
IPVUFOEFMFOT[PNFSTFFOIPVUWPDIUJHIFJEWBO
EPPSHBBOTFOTXJOUFSTWBO*OEF
XJOUFSCFOBEFSUEFSFMBUJFWFWPDIUJHIFJEWBOEF
CVJUFOMVDIUCJKNJTUFOEBVXTPNTEF
IPVUJOEFHFWFM
[PBMTHFWFMUJNNFSXFSLWBO
EFVSFO
SBNFO
LP[JKOFOFOHFWFMCFTDIJFUJOHFO
0WFSIFUBMHFNFFOMFWFSUIPVU
UPFHFQBTUBMT
LMJNBBUTDIFJEFOEFDPOTUSVDUJFCVJUFO
EFNFFTUF
QSPCMFNFOPQ)JFSXPSEUSFHFMNBUJHIPVUSPU
HFDPOTUBUFFSE%FWPDIUJHIFJEWBOIFUIPVU
TDIPNNFMUWBBLUVTTFOEFFO
NBBSLBO
BGIBOLFMJKLWBOEFEFUBJMMFSJOHPQMPQFO8BOOFFS
IFUWPDIUHFIBMUFCPWFOEFLPNUFOMBOH
EVSJHCMJKGU
POUTUBBUIPVUSPU
)PVUOFFNUHFNBLLFMJKLWPDIUPQWJBEFDBQJM
MBJSFOWBOIFULPQTFIPVU"MTIFUXBUFSIFUIPVU
XFFSWFSMBBU
HFCFVSUEJUWFFMBMEXBSTPQEF 'JHVVS 0NFFOWFSnBBHWBOWPMEPFOEFEJLUFUF
WF[FMSJDIUJOH%JUDBQJMMBJSFPQ[VJHFOWFSMPPQU XBBSCPSHFO
NPFUFOTDIFSQFLBOUFOBBOLP[JKOFOXPSEFO
WFFMTOFMMFSFOHFNBLLFMJKLFSEBOIFUWPDIUUSBOT WFSNFEFO
QPSUEXBSTPQEFWF[FMSJDIUJOH
%PPSPQFOTUBBOEFWFSCJOEJOHFO
DBQJMMBJSF )PVUWFSEVVS[BNJOHTNJEEFMFO
OBEFOCJKCFHMB[JOH
MBOHTTDISPFWFOFOBOEFSF *OEFIVJEJHFCPVXXPSEUCJKHFWFMUJNNFSXFSL
NFUBMFOWFSCJOEJOHTNJEEFMFO
LBOHFNBLLFMJKL WSJKXFMOJFUNFFSHFCSVJLHFNBBLUWBOWFSEVVS
DPOEFOTFOPGSFHFOXBUFSJOIFUIPVUESJOHFO [BBNEIPVU"MMFFOLP[JKOFOWBOOBBMEIPVU
%JUXBUFSXPSEUWFSWPMHFOTDBQJMMBJSPQHF[PHFO XPSEFOUFSQMBBUTFWBOLXFUTCBSFWFSCJOEJOHFO
)FUWPDIUQFSDFOUBHFMPPQUEBOPQFOLBOQMBBU OPHXFMWFSEVVS[BBNE)JFSWPPSXPSEUHFCSVJL
TFMJKLEFIPVUWPDIUHSFOTWBOCFSFJLFOFO HFNBBLUWBOJOXBUFSPQMPTCBSFNJEEFMFOEJF
[FMGTPWFSTDISJKEFO4DIJNNFMTLSJKHFOEBOEF TDIJNNFMHSPFJUFHFOHBBO;PESBFFOWFSCJOEJOH
LBOTHFMFJEFMJKLIFUIPVUBBOUFUBTUFO%PPS OBUXPSEU
WFSTQSFJEUIFUWFSEVVS[BNJOHTNJEEFM
CFIBOEFMJOHNFUFFOHPFEWFSGTZTUFFNXPSEFO JOIFUIPVUFONPFUTDIJNNFMWPSNJOHPQEF[F
EFTDIPNNFMJOHFOJOIFUIPVUWPDIUHFIBMUF QMBBUTWPPSLPNFO
CFQFSLUFOXPSEUUFWFOTEFBGCSBBLWBOIFU
IPVUPQQFSWMBLEPPS67TUSBMJOHWPPSLPNFO 7FSGTZTUFNFOPQIPVU
)PVUSPUEPPSCJKWPPSCFFMEPQFOWFSCJOEJOHFO
&S[JKOUXFFWPPSTDISJGUFOEJFXPSEFOHFIBOUFFSE
LBOEPPSTDIJMEFSXFSLOJFUWPPSLPNFOXPSEFO WPPSEFCFTDISJKWJOHFOEFVJUWPFSJOHWBOTDIJM
)JFSWPPSNPFUFONBBUSFHFMFOXPSEFOHFUSPGGFO EFSXFSL
#JKPOEFSIPVETXFSLCFUFLFOUEJUNBBUSFHFMFO IFU45"#6 TUBOEBBSECFTUFLCVSHFSFOVUJMJUFJUT
USFGGFO[PBMTIFUQSFWFOUJFGCFIBOEFMFOWBOWFS CPVX
CJOEJOHFOEPPSPQFOGSF[FONFUFFOTUJGUGSFFT
IFU#BTJT7FSGCFTUFL/JFVXCPVXFO
CFIBOEFMFONFUFQPYZJNQSFHOFFSNJEEFMPG 0OEFSIPVETTDIJMEFSXFSL
?(INDD
45"#6 PGPOEFSIPVE 0
HBBU%FUXFFEFMFUUFSHFFGU
*OJTFSFFO4UBOEBBSECFTUFLWPPSEFCVS EFPOEFSHSPOEBBO
CJKWPPSCFFME)IPVU
PG
HFSFOVUJMJUFJUTCPVXHFLPNFO)FU45"#6JT 4TUFFO%FEFSEFMFUUFSHFFGUEFBGXFSLJOH
POUTUBBOVJUIFU4UBOEBBSE3FGFSFOUJFCFTUFLWPPS BBO
CJKWPPSCFFME%EFLLFOE
PG7WFSOJT
EF8POJOHCPVX 438
IFU4UBOEBBSE3FGFSFO 7FSWPMHFOTXPSEUNFUUXFFDJKGFSTEFCFIBOEF
UJFCFTUFLWPPS0OEFSIPVEFO8POJOHWFSCFUFSJOH MJOHBBOHFHFWFO
4308
FOIFU45"#6*OFFO4UBCVCFTUFL
IFCCFOBMMFPOEFSEFMFOEJFNFUFFOCPVXQSP 'VODUJFTWBOWFSG
KFDUUFNBLFOIFCCFOFFOWBTUIPPGETUVLOVN 7FSGIFFGUFFOUXFFMFEJHFGVODUJF
OBNFMJKL
NFS7PPSTDIJMEFSXFSLHFMEFOEFIPPGETUVLLFO CFTDIFSNJOHFOWFSGSBBJJOH)JFSOBXPSEU
4DIJMEFSXFSL
FO #FIBOHXFSL
WMPFS JOHFHBBOPQEFCFTDIFSNFOEFXFSLJOHWBO
CFEFLLJOHFOTUPGGFSJOH
WFSGWPPSIPVUDPOTUSVDUJFT
"MTIPVUXPSEUCFTDIFSNEEPPSNJEEFMWBO
*FEFSTUVLUFLTUJOIFU45"#6JTHFOVNNFSE EFLLFOEFWFSG
ESJOHUEF67TUSBMJOHOJFUNFFS
%BBSWPPSXPSEUFFODPEFWBO[FTDJKGFST EPPSUPUIFUPQQFSWMBLWBOIFUIPVUFOXPSEU
HFCSVJLU%FDPEFCFTUBBUVJUESJFHSPFQKFT EFBGCSBBLWBOIPVUPQQFSWMBL WFSXFSJOH
WBOUXFFDJKGFSTEJFWBOFMLBBS[JKOHFTDIFJEFO WPPSLPNFO#JKUSBOTQBSBOUFWFSGTZTUFNFOLBO
EPPSFFOQVOU [POMJDIUIFUIPVUPQQFSWMBLOPHXFMCFSFJLFO
%FFFSTUFUXFFDJKGFSTHFWFOIFUIPPGETUVLBBO %F[FCFTDIFSNJOHIFFGUNFFSPOEFSIPVE
%FUXFFEFUXFFDJKGFSTHFWFOEFQBSBHSBBGBBO OPEJH
PNEBUEF[FMBBHTOFMMFSEFHSBEFFSU
CJOOFOIFUIPPGETUVLFOEFMBBUTUFUXFFDJKGFST
[JKOXFFSFFOPOEFSWFSEFMJOHCJOOFOEFQBSB 7FSGQSPEVDUFOWPPSCJOOFOFO
HSBBG%FDPNQMFUFDPEFWBO[FTDJKGFSTIFFU CVJUFOTDIJMEFSXFSL
BSUJLFMOVNNFSPGCFTUFLTQPTU 7FSGQSPEVDUFOWPPSCJOOFOFOCVJUFOTDIJMEFS
*OWFSCBOENFUFFOWFSEFSFEFUBJMMFSJOHXPSEU XFSLLVOOFOXPSEFOJOHFEFFMEOBBS
OBEFMBBUTUFUXFFDJKGFSTPPLOPHXFMWBOFFO USBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFO
MFUUFSBBOEVJEJOHHFCSVJLHFNBBLU%JULPNUWPPS EFLLFOEFWFSGQSPEVDUFO
BMTFSHFFOTQSBLFJTWBOFFOHFMJKLFPOEFSHSPOE
NBBSWBOFFOBOEFSTZTUFFN 5SBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFO
5SBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFOLVOOFOXPSEFOWFS
ɀɀ )FU45"#6XPSEUVJUHFCSFJECFIBOEFMEJO EFFMEJOCMBOLFMBLLFO WFSOJT
FOCFJUTFO#MBOLF
EFFM$POUSBDUFSFO MBLLFOCFWBUUFOHFFOQJHNFOU#FJUTFOCFWBUUFO
EBBSFOUFHFOXFMFOJHQJHNFOUFOHFWFOFFO
)FU#BTJT7FSGCFTUFL EPPSTDIJKOFOEFLMFVSXBBSEPPSEFUFLFOJOHWBO
#FIBMWFEF45"#6TZTUFNBUJFL[JKOFSOPHBOEFSF IFUIPVU[JDIUCBBSCMJKGU7BBLCFWBUUFOEJUTPPSU
CFTUFLWPSNFO[PBMTIFU#BTJT7FSGCFTUFL/JFVX QSPEVDUFO67BCTPSCFSTXBBSEPPSFFOCFUFSF
CPVXFO0OEFSIPVE%JUJTTBNFOHFTUFMEEPPS CFTDIFSNJOHXPSEUHFCPEFO
FFOBGWBBSEJHJOHWBOEFTDIJMEFSTCSBODIFFOEF #MBOLFMBLLFOFOCFJUTFOXPSEFOPQLMFJOFTDIBBM
7FSFOJHJOHWBO7FSGFO%SVLJOLUGBCSJLBOUFO
UPFHFQBTU8BOOFFS[FXPSEFOHFCSVJLU
HBBU
BGHFLPSU777' IFUIPPGE[BLFMJKLPNWFSGSBBJJOH#JOOFOLVOOFO
[FVJUTUFLFOEUPFHFQBTUXPSEFO#VJUFOTIVJTJT
;PBMTEFOBBNBMBBOHFFGU
XPSEUEF[FCFTUFL EBUPPLNPHFMJKL
NBBSEFPOEFSIPVETJOUFSWBM
WPSNBMMFFOUPFHFQBTUWPPSTDIJMEFSXFSL&SJT JT[FFSLPSU#MBOLHFMBLUIBSEIPVUNPFUKBBSMJKLT
POEFSTDIFJEHFNBBLUJOOJFVXCPVXFOPOEFS XPSEFOCJKHFXFSLUPGXPSEFOPWFSHFTDIJMEFSE
IPVEFOCJOOFOFOCVJUFOTDIJMEFSXFSL%F[F 5SBOTQBSBOUFCFJUTFONPFUFOUXFFKBBSMJKLTPWFS
CFTUFLTWPSNLBOWSJKXPSEFOHFIBOUFFSEEPPS HFTDIJMEFSEPGCJKHFXFSLUXPSEFO%FLLFOEF
POEFSIPVETCFESJKWFOFOPQESBDIUHFWFST%F WFSWFOPQIPVUNPFUFOEBBSFOUFHFOEPPSHBBOT
UFLTUFO[JKOJOTPNNJHFTPGUXBSFTUBOEBBSEPQ FFOTQFS[FTPG[FWFOKBBSPWFSHFTDIJMEFSEXPS
HFOPNFO"BOEFFFSTUFMFUUFSWBOEFHFCSVJLUF EFO%JUBMMFTBGIBOLFMJKLWBOEFTJUVFSJOHFO
DPEFJTUFIFSLFOOFOPGIFUPNOJFVXCPVX /
EFUBJMMFSJOHWBOIFUIPVU
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
%FLLFOEFWFSGQSPEVDUFO 8BUFSHFESBHFOBMLZEFNVMTJFWFSWFO
%FLLFOEFWFSGQSPEVDUFOXPSEFOWFSVJUIFU "MLZEIBSTWFSWFOXPSEFOCFSFJEVJUNFFSXBBS
NFFTUHFCSVJLU%F[FCFTDIFSNFOEFPOEFS EJHFBMDPIPMFO
NFFSXBBSEJHF[VSFOFOOBUVVS
HSPOECFUFSFOIFCCFOFFOHSPUFSFPOEFSIPVET MJKLPMJÑO#JKWFSIJUUJOHWBOEF[FCFTUBOEEFMFO
JOUFSWBM5SBOTQBSBOUHFTDIJMEFSEIPVUCVJUFOT XPSEUFFOFTUFS IFUBMLZECJOENJEEFM
HFWPSNE
IVJTPGJOEFHFWFMNPFUNJOJNBBMFFOTQFSKBBS )FUBMLZECJOENJEEFMIFFGUFFOIPHFWJTDPTJUFJU
PGFFOTQFSUXFFKBBSPWFSHFTDIJMEFSEXPSEFO#JK )FUXPSEUPQHFMPTUJOPQMPTNJEEFM UFSQFOUJOF
EFLLFOEHFTDIJMEFSEIPVUJTEJUEPPSHBBOTFFOT PNIFUWPMEPFOEFWMPFJCBBSUFNBLFO"MLZE
JOEF[FTUPUBDIUKBBS IBSTWFSWFOCFTUBBOVJUPQMPTNJEEFMEJF
UJKEFOTIFUBBOCSFOHFOFOESPHFOWFSEBNQFO
0QMPTNJEEFMIPVEFOE %FFJHFOMJKLFESPHJOHWBOBMLZEIBSTWFSGLPNUUPU
t "MLZEIBSTWFSGPQMPTNJEEFMIPVEFOE TUBOEEPPSPQOBNFWBO[VVSTUPG&FOXBUFS
t "MLZEIBSTWFSGIJHITPMJE PQMPTNJEEFMBSN
HFESBHFOWBSJBOUJTEFJOXBUFSHFÑNVMHFFSEF
BMLZEIBST#JKEF[FHSPFQBMLZEFNVMTJFWFSWFO
8BUFSHFESBHFOWFSWFO LPNUEFFFSTUFGBTFWBOEFESPHJOHFWFOFFOTUPU
t "DSZMBBUEJTQFSTJFWFSG TUBOEEPPSWFSEBNQJOHWBOXBUFS)JFSOBWJOEU
t "MLZEFNVMTJFWFSG TBNFOWMPFJJOHWBOEFCJOENJEEFMCPMMFUKFTQMBBUT
t )ZCSJEF DPNCJOBUJFWBOBDSZMBBUEJTQFSTJFFO FOWFSWPMHFOTESPPHUEFWFSGEPPS[VVSTUPGPQ
BMLZEFNVMTJFWFSG
OBNF PYJEBUJFWFESPHJOH
%F[FPYJEBUJFWFGBTFJT
t 1PMZVSFUIBBOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG HFMJKLBBOEJFWBOEFUSBEJUJPOFMFBMLZEIBSTWFSWFO
?(INDD
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
%FNFFTUWPPSLPNFOEFWPSNFOWBODPSSPTJF #JKBUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFJTEFFSOTUWBOEFDPSSP
[JKO TJFWPPSBMBGIBOLFMJKLWBOEFWFSPOUSFJOJHJOHJO
Ɇ FMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJF EFMVDIUFOEFIPPHUFWBOEFSFMBUJFWFWPDIUJH
Ɇ BUNPTGFSJTDIFDPSSPTJF IFJE
#FTDIFSNJOHWBONFUBMFOUFHFO
RELATIEVE VOCHTIGHEID DPSSPTJF
'JHVVS *OWMPFEWBOSFMBUJFWFWPDIUJHIFJEFOWFSPOUSFJOJ $PSSPTJFLBOPQEFFFSTUFQMBBUTXPSEFOUFHFO
HJOHWBOEFBUNPTGFFSPQEFDPSSPTJFWBOPOHFMFHFFSETUBBM HFHBBOEPPSFFOHPFEFNBUFSJBBMLFV[F;PLBO
JOCFQBBMEFHFWBMMFOJOQMBBUTWBOPOHFMFHFFSE
?(INDD
,PQFSOJLLFMCSPOT$V;O/J
3PFTUWSJKTUBBMQBTTJFG
3PFTUWSJKTUBBMBDUJFG
8JUNFUBBM4O;O
"MVNJOJVNCSPOT
"MVNJOJVN
%VSBMVNJOJVN
#SPOT
.BHOFTJVN
;VJWFSJK[FS
"MNBTJMMVN
;BDIUTUBBM
$BENJVN
%VSBMJOPY
)BSETUBBM
.FTTJOH
$ISPPN
"MQBY)
1MBUJOB
/JLLFM
,PQFS
;JMWFS
(PVE
-PPE
,XJL
;JOL
5JO
1MBUJOB
(PVE
3PFTU
WSJKTUBBMQBTTJFG
;JMWFS
,XJL
/JLLFM
,PQFSOJLLFM
CSPOT$V;O/J
,PQFS
"MVNJOJVNCSPOT
.FTTJOH
#SPOT
5JO
-PPE
%VSBMVNJOJVN
;BDIUTUBBM
"MQBY)
"MVNJOJVN
'JHVVS 1PUFOUJBBMWFSTDIJMMFO
)BSETUBBM
%VSBMJOPY
$BENJVN
3PFTU
WSJKTUBBMBDUJFG
;VJWFSJK[FS
"MNBTJMMVN
?(INDD
$ISPPN
8JUNFUBBM4O;O
;JOL
.BHOFTJVN
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
?(INDD
UITSTROOM
OPENING
NAAD WERKT
ALS CAPILLAIR
LASSEN
VOLLEDIG
GESLOTEN
UITSTROOM
OPENING
3PFTUFOXBMTIVJELVOOFOXPSEFOWFSXJKEFSE UFOWBOIFUTUBBMCFTUBBUFFOWPMMFEJHFCFIBOEF
EPPS MJOHWBBLVJUESJFCBEFO
OBNFMJKLFFSTUÏÏOWBO
CFJUTFO EFESJFIJFSWPPSHFOPFNEF[VVSCBEFO
EBBSOB
NFDIBOJTDISFJOJHFO TUSBMFO
FFOXBSNXBUFSCBEWPPSIFUXFHTQPFMFOWBO
IPHFESVLXBUFSTUSBMFO [VVSSFTUFOPQIFUTUBBMPQQFSWMBLFOUFOTMPUUF
CJK[POEFSFTUSBBMNFUIPEFO FFOGPTGPS[VVSCBENFUFFOWFSEVOEF
XBSNF
PQMPTTJOHWPPSIFUWPSNFOWBOFFOEVOOFJK[FS
#FJUTFO GPTGBBUMBBHPQIFUTUBBM
#FJUTFOCFTUBBUVJUIFUMBOHTDIFNJTDIFXFH %FGPTGBBUMBBHWFSUSBBHUEFSPFTUWPSNJOHFO
WFSXJKEFSFOWBOEFXBMTIVJE7BBLHFCSVJLUNFO HFFGUFFOCFUFSFIFDIUMBBHWPPSWFSEFSFWFSG
IJFSWPPS[VSFO#JKHFCSVJLWBO[XBWFM[VVSPG BGXFSLJOHFO)FUCFJUTFOJO[PVU[VVSXPSEU
GPTGPS[VVSHFCFVSUEJUJOWFSXBSNEFCBEFO
CJK WPPSBMCJKWFS[JOLFSJKFOUPFHFQBTU
[PVU[VVSJOFFOPOWFSXBSNECBE/BIFUPOUWFU
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
.FDIBOJTDISFJOJHFO TUSBMFO
#JK[POEFSFTUSBBMNFUIPEFO
8FPOEFSTDIFJEFO &S[JKOOPHNFFSTUSBBMNFUIPEFO[PBMTIFUTUSBMFO
t QOFVNBUJTDITUSBMFO NFUWFS[JOLUTUSBBMNJEEFM
IFUTUSBMFOFOUFHFMJKL
t XFSQTUSBMFO BBOCSFOHFOWBOFFOOJFVXFCFTDIFSNJOHTMBBH
t OBUTUSBMFO FOIFUTUSBMFONFUCJKWPPSCFFMEQJUUFOPGJKTLPS
SFMT%F[FNFUIPEFOSJDIUFO[JDIWPPSBMPQIFU
#JKQOFVNBUJTDITUSBMFOXPSEUEPPSQFSTMVDIUIFU CFQFSLFOWBOBGWBM
TUSBBMNJEEFMPOEFSIPHFESVLPQIFUNFUBBM
HFCMB[FO7SPFHFSXFSEWFFMNFU[BOEHFTUSBBME 4USBBMOPSNFO
5FHFOXPPSEJHHFCSVJLUNFOWBBLTUBBMHSJU (F[JFOEFHSPUFWFSTDIFJEFOIFJEBBOTUSBBMNJE
#PVXDPOTUSVDUJFTXPSEFONFFTUBMCJKTUBBM EFMFOFOTUSBBMNFUIPEFOJTIFUCFHSJKQFMJKLEBU
CFTDIFSNJOHTCFESJKWFOHFTUSBBMEFOPPLWBO FSCFQBBMEFFJTFO[JKO
XBBSBBONPFUXPSEFO
FFOWFSGTZTUFFNWPPS[JFO WPMEBBO%F[FFJTFO[JKOTUFSLBGIBOLFMJKLWBOEF
OBIFUTUSBMFOUFWPMHFOCFXFSLJOH*OPOTMBOE
#JKXFSQTUSBMFOXPSEUIFUTUSBBMNBUFSJBBMPQIFU XPSEUWFFMBMWPMHFOTEF*40OPSNHFXFSLU
TUBBMPQQFSWMBLHFTMJOHFSEEPPSHFCSVJLWBOUVS /BBTUEFOPSNFOWPPSIFUTUSBMFO[JKOFSPPL
CJOFT TDIPFQFOXJFMFO
%F[FJOTUBMMBUJFTLVOOFO OPSNFOWPPSIFUIBOEPOUSPFTUFO*40OPSNFO
XPSEFOPQHFOPNFOJODPNQMFUFCFXFSLJOHT UIF*OUFSOBUJPOBM0SHBOJ[BUJPOGPS4UBOEBSEJ[B
TUSBUFO
XBBSCJKWFFMNBTTBXFSLEJSFDUOBIFU UJPO
[JKOUFWFSLSJKHFOCJKIFU/FEFSMBOET/PSNB
XFSQTUSBMFOWBOFFOHSPOEMBBHXPSEUWPPS[JFO MJTBUJF*OTUJUVVU
EJFSPFTUFOWPPSLPNU0NEBUCJKIFUXFSQTUSBMFO
IFUFGGFDUBGIBOLFMJKLJTWBOIFUXFHHFXPSQFO *40
NBUFSJBBMHFXJDIU
QBTUNFOEF[XBBSEFSFTUSBBM %JU[JKOOPSNFOWPPSEFWPPSCFIBOEFMJOHWBO
NJEEFMFOUPF
CJKWPPSCFFMEIPFLJHFTUBBMLPSSFMT TUBBMPQQFSWMBLLFO
BMWPSFOTEF[FNFU SPFTU
HSJU
PGSPOEFLPSSFMT TIPU
UFSXJKMWPPSIBOE XFSFOEF
WFSGXPSEUCFIBOEFME
TUSBBMDBCJOFTPPLHJFUJK[FSHSJUXPSEUHFCSVJLU %FUFLTUWBOEF[FOPSNIFFGUCFUSFLLJOHPQ
PQQFSWMBLLFOWBOXBSNHFXBMTUTUBBMJOWJFSWFS
/BUPGWPDIUJHTUSBMFOXPSEUNFFSFONFFS TDIJMMFOEFSPFTUTDIBMFO "
#
$FO%
7FSEFS
CJKCFTUBBOEFDPOTUSVDUJFTUPFHFQBTU#JKEF[F XPSEFOFSLXBMJUFJUTOPSNFOBBOHFHFWFOWPPS
NFUIPEFXPSEUIFUTUSBBMNJEEFMUFHFMJKLNFU IFUWPPSCFIBOEFMFOEPPSTUSBMFOFOWPPSIFU
XFJOJHPGKVJTUWFFMXBUFS
WBBLNFUUPFWPFHJOH IBOEPOUSPFTUFO%F[FPQQFSWMBLLFONPFUFO
WBODPSSPTJFSFNNFST
POEFSIPHFESVLUFHFO XPSEFOWPPSCFIBOEFMEWPMHFOTUXFFLXBMJUFJUT
IFUTDIPPOUFTUSBMFOWPPSXFSQHFTMBHFO%F OPSNFO
NFUIPEFXPSEUWPPSBMUPFHFQBTUPQQMBBUTFO
XBBSTUPGPOUXJLLFMJOHPGXBBSWPOLWPSNJOH JO 3PFTUTDIBMFO
WFSCBOENFUCSBOEFOFYQMPTJFHFWBBS
NPFU %FWJFSSPFTUTDIBMFO "
#
$FO%
WBOIFU
XPSEFOWFSNFEFO TUBBMPQQFSWMBL[JKO
" TUBBMPQQFSWMBLHFIFFMNFUWBTU[JUUFOEF
)PHFESVLXBUFSTUSBMFO XBMTIVJECFEFLUFOWSJKXFM[POEFSSPFTU
%F[FNFUIPEFXJKLUBGWBOIFUTUSBMFOPNEBU # TUBBMPQQFSWMBLEBUJTCFHPOOFOUFSPFTUFO
HFCSVJLXPSEUHFNBBLUWBOEFFOFSHJFWBOIFU FOXBBSWBOEFXBMTIVJECFHJOUBGUFTDIJMGF
XBUFSEBUNFUIPHFESVL
oCBS
OBBS SFO
EFPOEFSHSPOEXPSEUHFCSBDIU)FUTUSBMFONFU $ TUBBMPQQFSWMBLXBBSWBOEFXBMTIVJEJTXFH
IPHFESVLXBUFSNBBLUIFUNPHFMJKLFFOTUBBM HFSPFTUPGXBBSWBOEFXBMTIVJELBOXPSEFO
PQQFSWMBLHFIFFMTDIPPOUFTUSBMFO%PPSIPHF BGHFTDISBBQU
NBBSXBBSPQNFUIFUCMPUFPPH
ESVLXBUFSTUSBMFOXPSEFOUFWFOTEF PO[JDIUCBSF
TMFDIUTHFSJOHFSPFTUQVUKFT[JDIUCBBS[JKO
SFTUFODIMPSJEFOFOTVMGBUFOWBOIFUNFUBBM % TUBBMPQQFSWMBLXBBSWBOEFXBMTIVJEJTXFH
PQQFSWMBLWFSXJKEFSE HFSPFTUFOXBBSPQNFUIFUCMPUFPPHJOHSPUF
NBUFSPFTUQVUKFT[JDIUCBBS[JKO
?(INDD
&QPYZ o QSJNFSFOUVTTFOMBHFO
1PMZVSFUIBBO UVTTFOFOUPQMBBH
1PMZTJMPYBBO UVTTFOFOUPQMBBH
"MLZE QSJNFS
UVTTFOFOUPQMBBH
"DSZMBBU QSJNFS
UVTTFOFOUPQMBBH
o POWPMEPFOEF
WPMEPFOEF
HPFE
[FFSHPFE
'JHVVS &JHFOTDIBQQFOWBOWFSGQSPEVDUFOWPPSTUBBM
#JKIFUSFJOJHFOWBONFUBMFOPOEFSHSPOEFO 7PPSCFIBOEFMJOHTOPSNWPPSIFUIBOEPOUSPFTUFO
XPSEFOJOUFSOBUJPOBBMTJOETKBBSFOEBHFFO #JKEF[FOPSNFOXPSEUWFSPOEFSTUFMEEBUWPPS
;XFFETFWPPSCFIBOEFMJOHTTDIBBMHFIBOUFFSE EF[FCFIBOEFMJOHIFUTUBBMPQQFSWMBLWBOWVJMFO
#JKTUSBMFOTQSFFLUNFOEBOPWFSSFJOIFJETHSBEFO WFUJTHFSFJOJHEFOEFFSHTUFSPFTUEPPSNJEEFM
PQMPQFOEWBOFFOMJDIUHFTUSBBMEPQQFSWMBL4B WBOCJLLFOJTWFSXJKEFSE
UPU4B
4BPG4B UPUFFO[VJWFSNFUBBM t 4U HSPOEJHTDISBQQFOFOTUBBMCPSTUFMFO
HFTUSBBMEPQQFSWMBL
7BBLXPSEUJOEFQSBLUJKL NBDIJOBBMCPSUFMFO
TDIVSFOFO[PWPPSU%PPS
HFTUSBBMEUPUIFUOJWFBVWBO4B%BUXJM[FH EF[FCFIBOEFMJOHLVOOFOMPT[JUUFOEFXBMTIVJE
HFOFFO[PSHWVMEJHHFTUSBBMEPQQFSWMBL8BMT SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOEEFMFOXPSEFOWFSXJK
IVJE
SPFTUFOWSFFNEFTUPGGFO[JKOEBO[PEBOJH EFSE5FOTMPUUFXPSEUIFUPQQFSWMBLHFSFJOJHE
WFSXJKEFSEEBUBDIUFSHFCMFWFOSFTUFOTMFDIUTBMT NFUFFOTUPG[VJHFS
TDIPOFPGESPHFQFSTMVDIUPG
MJDIUFWMFLLFOPGTUSFQFO[JDIUCBBS[JKO FFOTDIPOFCPSTUFM)FUNPFUEBOFFO[XBLLF
7PPSIFUIBOENBUJHFONFDIBOJTDISFJOJHFO NFUBBMBDIUJHFHMBOTIFCCFO
XPSEFOEFSFJOIFJETHSBEFO4UFO4UHFIBO t 4U [FFSHSPOEJHTDISBQQFOFOTUBBMCPSTUF
UFFSEWBOHSPOEJHUPU[FFSHSPOEJHSFJOJHFO%F MFO
TDIVSFOFO[PWPPSU0QQFSWMBLUFWPPSCF
SFJOIFJETHSBEFO[JKOPQHFOPNFOJOEFOPSN*40 IBOEFMJOHFO[PBMTCJK4U
NBBSWFFMHSPOEJHFS
/BEBUIFUTUPGWFSXJKEFSEJT
NPFUIFUPQQFSWMBL
FFOVJUHFTQSPLFONFUBBMBDIUJHFHMBOTIFCCFO
7PPSCFIBOEFMJOHTOPSNWPPSIFUPOUSPFTUFOEPPS
TUSBMFO #FTDIFSNJOHWBOTUBBMEPPSWFSnBHFO
t 4B MJDIUSFJOJHFOEPPSTUSBMFO-PT[JUUFOEF (FTUSBBMEFTUBBMPQQFSWMBLLFONPFUFO[PTOFM
XBMTIVJE
SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOEEFMFONPF NPHFMJKLXPSEFOWPPS[JFOWBOFFOFFSTUFWFSG
UFOXPSEFOWFSXJKEFSE MBBH%FFFSTUFCFIBOEFMJOHJTBGIBOLFMJKLWBOIFU
t 4B HSPOEJHSFJOJHFOEPPSNJEEFMWBOTUSBMFO UFLJF[FOWFSGTZTUFFN*OHFEFFMEOBBSCJOENJE
7SJKXFMBMMFXBMTIVJE
SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOE EFM
LPNFOEFWPMHFOEFQSJNFST HSPOEMBHFO
JO
EFMFONPFUFOXPSEFOWFSXJKEFSE BBONFSLJOH
t 4B [FFSHSPOEJHSFJOJHFOEPPSNJEEFMWBO FQPYZQSJNFS UXFFDPNQPOFOUFO
TUSBMFO8BMTIVJE
SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOE BMLZEIBSTQSJNFS
EFMFONPFUFOJOEJFONBUFXPSEFOWFSXJKEFSE
XBUFSHFESBHFOQSJNFS
EBUTMFDIUTTQPSFOJOEFWPSNWBOWMFLLFOPG
TUSFQFOBDIUFSCMJKWFO 7BBLCFWBUUFOEF[FQSJNFSTBDUJFGSPFTUXFSFOEF
t 4B SFJOJHFOEPPSNJEEFMWBOTUSBMFOUPUPQIFU QJHNFOUFO[PBMT[JOLGPTGBBU
[VJWFSFNFUBBM8BMTIVJE
SPFTUFOWSFFNEFCF
TUBOEEFMFOEJFOFOWPMMFEJHUFXPSEFOWFSXJKEFSE
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
%VVS[BBNIFJE 5XFFDPNQPOFOUFONBUFSJBMFO
t HPFEFIFDIUJOH #JKEF[FWFSGUZQFOJTFFO[PSHWVMEJHFNFOHJOH
t PQUJNBMFBOUJDPSSPTJFXFSLJOH WBOWFSGFOWFSIBSEFSOPPE[BLFMJKL
t HFSJOHFXBUFSPQOBNF
t HSPUFTMJKUWBTUIFJE &QPYZWFSWFO
t CFTUBOEUFHFOPMJÑOFOWFUUFO &QPYZWFSWFO[JKO[FFSEVVS[BBNFOXPSEFO
t CFTUBOEUFHFODIFNJDBMJÑO WPPSBMUPFHFQBTUPQQMBBUTFOXBBSIPHFFJTFO
XPSEFOHFTUFME7PPSBMCJKXFHFOXBUFSCPVX
7FSXFSLJOH XPSEUHFCSVJLHFNBBLUWBOFQPYZWFSWFO1SJNFST
t HFNBLLFMJKLBBOUFCSFOHFO FOUVTTFOMBHFO[JKOWBBLWBOFQPYZFOBGXFSL
t WPDIUNBHXFJOJHJOWMPFEIFCCFOPQIFU MBHFOWBBLWBOQPMZVSFUIBBO
QPMZTJMPYBBOPG
BBOCSFOHFO BMLZE&QPYZWFSLMFVSUFOWFSQPFEFSUBBOIFU
t UFNQFSBUVVSNBHXFJOJHJOWMPFEIFCCFO PQQFSWMBLCJK[POCFMBTUJOH%BBSPNXPSEUEF[F
PQIFUBBOCSFOHFO WBBLNFUFFOBOEFSFWFSGBGHFTDIJMEFSE
t HSPUFMBBHEJLUFQFSCFXFSLJOH
t LPSUFESPPHUJKEPNWMPUEFWPMHFOEFMBBHUF 1PMZVSFUIBBOWFSWFO
LVOOFOBBOCSFOHFO 1PMZVSFUIBBOWFSWFOXPSEFOWPPSBMUPFHFQBTUBMT
t TOFMMFEPPSIBSEJOHWBOIFUHFIFMFTZTUFFN BnBL;FIFCCFOOBNFMJKLFFOVJUTUFLFOEHMBOT
t [PNPHFMJKLWSJKWBOIJOEFSMJKLFSFVL FOLMFVSCFIPVE1PMZVSFUIBOFO[JKOPWFSIFU
t [PNJONPHFMJKLHFWBBSMJKLWPPSWFSXFSLFST BMHFNFFOIBSEFOWPMEPFOEFTUPPUFOTMJKUWBTU
%FXBUFSWBTUIFJEFODIFNJDBMJÑOCFTUBOEIFJEJT
%JWFSTFO FDIUFSNJOEFSEBOEJFWBOFQPYZWFSnBHFO
t [PNJONPHFMJKLNJMJFVCFMBTUFOE
t [PNJONPHFMJKLPQMPTNJEEFMCFWBUUFOE 1PMZTJMPYBBOWFSWFO
t WFFMIFJEWBOLMFVSFONPHFMJKL 1PMZTJMPYBBOWFSWFOXPSEFOPPLBMTBnBLUPFHF
t HFNBLLFMJKLIFSTUFMWBOFWFOUVFMFCFTDIB QBTUFO[JKO[FFSEVVS[BBN%FTBNFOTUFMMJOH
EJHJOHFOWBOEFMBBHFOFFOWPVEJHUFPOEFS WBOIFUCJOENJEEFMJTOBNFMJKLHFCBTFFSEPQ
IPVEFO TJMJDPOFO BOPSHBOJTDI
JOQMBBUTWBOPQLPPMTUPG
PSHBOJTDI
[PBMTEBUCJKEFNFFTUFCJOENJE
7FSGTZTUFNFONFUIVOFJHFOTDIBQQFO EFMFOHFCSVJLFMJKLJT%FLSBDIUWBOEFDIFNJTDIF
)JFSOBXPSEUFFOPQTPNNJOHHFHFWFOWBO WFSCJOEJOHQPMZTJMPYBBOJTEBUEF[FCJKCMPPUTUFM
EJWFSTFWFSGTZTUFNFONFUIVOFJHFOTDIBQQFO MJOHBBO[POMJDIU
XBUFS
DIFNJTDIFQSPDFTTFOFO
EFSHFMJKLFWFFMNJOEFSTOFMBGCSFFLUEBOLPPMTUPG
"MLZEIBST WFSCJOEJOHFO)FUCJOENJEEFMJTCFUFSJOTUBBUEF
7FSWFOPQCBTJTWBOBMLZEIBST[JKOWPPSFFOEFFM OBUVVSMJKLFPGNJOEFSOBUVVSMJKLFPNTUBOEJH
UFSVHHFESPOHFOEPPSEFPQLPNTUWBOEFUXFF IFEFOUFXFFSTUBBO
DPNQPOFOUFOFOXBUFSHFESBHFOWFSWFO
.FUBBMQJHNFOUFO
&ÏODPNQPOFOUNBUFSJBMFO ;JOLGPTGBBUXPSEUUPFHFQBTUBMTFFOBDUJFGDPS
SPTJFXFSFOEQJHNFOUJOQSJNFST%JUNJEEFM
%JTQFSTJFWFSWFO XPSEUUFSWFSWBOHJOHHFCSVJLUWBOWFSWFONFU
0OEBOLTIFUGFJUEBUEF[FQSPEVDUFOHSPUFOEFFMT MPPEFODISPNBBUWFSCJOEJOHFO
EJF[PXFMWPPS
VJUXBUFSCFTUBBO
[JKOEF[FWFSWFOUFHFOXPPS EFHF[POEIFJEBMTWPPSIFUNJMJFVTDIBEFMJKL[JKO
EJHHFTDIJLUPNPQPOCFIBOEFMETUBBMBBOUF HJGUJH
;JOLGPTGBBUXPSEUBMTQJHNFOUWPPSBM
CSFOHFO)FUBDUJFGDPSSPTJFXFSFOEQJHNFOUJT UPFHFQBTUJOBDSZMBBU
BMLZEFOFQPYZQSJNFST
NFFTUBM[JOLGPTGBBU%FUPFQBTTJOHBMTEVQMFY *+[FSHMJNNFSJTFFOQJHNFOUEBUWPPSIFUHSPPU
?(INDD
%FJOIPVEWBOIFUPOUWFUUJOHTCBECFTUBBU
(FEVSFOEFIFUPOEFSEPNQFMFOWBOIFUNB
VJUFFOXBUFSJHBMLBMJTDIPG[VVSPOUWFUUJOHT UFSJBBMPOUTUBBUEPPSEJGGVTJFWBOIFUWMPFJCBSF
NJEEFM [JOLFOFS[JKETFOIFUTUBBMBOEFS[JKETPQIFU
*OFFOCBENFUWFSEVOE[PVU[VVS%F TUBBMPQQFSWMBLFFO[JOLJK[FSMFHFSJOHTMBHFO
CFJUTUJKEXPSEUCFQBBMEEPPSEFNBUFWBOEF TZTUFFN#JKIFUVJUIFU[JOLCBEOFNFOWBOEF
BBOXF[JHFSPFTU
EF[VVSHSBBEFOEFUFNQF NBUFSJBMFOCMJKGUPQEFCPWFOTUFMFHFSJOHTMBBH
SBUVVSWBOIFUCBE FFO[JOLMBBHBDIUFS
#JKIFUnVYFOXPSEUIFUTUBBMPQQFSWMBL
%FOPH[FFSXBSNFWFS[JOLUFNBUFSJBMFO
[FFSmKOFOJOUFOTJFGHFSFJOJHE'MVYFOCFWPS XPSEFOBBOEFMVDIUEBOXFMJOXBUFSBGHF
EFSUEFHPFEFCFWMPFJJOHWBOIFUTUBBMPQQFS LPFME7PPSEFBnFWFSJOHXPSEFOEFNBUFSJBMFO
WMBLNFUIFUWMPFJCBSF[JOL)FUnVYNJEEFM BBOFFODPOUSPMFPOEFSXPSQFO*OEJFOOPPE[B
CFTUBBUNFFTUBMVJUFFOXBUFSJHFPQMPTTJOH LFMJKLWPMHUEBOOPHFFOOBCFXFSLJOHXBBSCJK
WBODIMPSJEFO
WFFMBMFFONJYWBO[JOLFO FWFOUVFMF[JOLQVOUFOFOBOEFSFPOWPMLPNFO
BNPOJVNDIMPSJEFO IFEFOCJKHFXFSLUXPSEFOFOSFTUFO[JOLBTPG
7PPSEFWFSXBSNJOHWBOEFESPPHQVUFO WFSCSBOEFnVYXPSEFOWFSXJKEFSE
WBOEFPOUWFUUJOHTCMBEFOXPSEUWSJKLPNFOEF
XBSNUFFO[JOLCBEWFSXBSNJOHHFCSVJLU
'JHVVS 1SPDFTWFSMPPQWBOIFUWFS[JOLFO
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
7PPSFOOBEFMFOWBOUIFSNJTDIWFS[JOLFO [JOLTQVJUFOJTWPPSBMBGIBOLFMJKLWBOEFEJLUFXBBS
NFFIFU[JOLXPSEUBBOHFCSBDIU%FNFUIPEF
7PPSEFMFO MBBU[FFSEJLLFMBHFOUPF
NBBSNFOLBOPPLEVO
t [JOLIFDIU[FFSHPFEPQTUBBM OFSFMBHFOBBOCSFOHFOBMTUJKEFMJKLFCFTDIFSNJOH
t CJKIFUEPNQFMFOXPSEFOPPLMBTUJHFIPFLFO %F[JOLMBBHEJLUFOEJFWFSLSFHFOLVOOFOXPSEFO
FOPQFOJOHFOHPFECFSFJLU WBSJÑSFOWBOUPUNJDSPNFUFS
t CJKLMFJOFCFTDIBEJHJOHFOCFTDIFSNUEFPN
SJOHFOEF[JOLMBBHLBUIPEJTDIIFUWSJKHFLPNFO E (BMWBOJTDIWFS[JOLFO
TUBBMPQQFSWMBL #JKFFOHBMWBOJTDIQSPDFTXPSEFOMBOHTFMFL
USPDIFNJTDIFXFH[JOLMBHFOOFFSHFTMBHFOPQ
/BEFMFO IFUNFUBBMPQQFSWMBL%F[F[JOLMBHFOWBSJÑSFO
t EFCFQFSLJOHJOEFBGNFUJOHFO EPPSIFU NFFTUBMJOEJLUFWBOUPUNJDSPNFUFSFO
[JOLCBE
WFSUPOFOoBMTHFWPMHWBOFFOOBCFIBOEFMJOH
t EFFYUSBUSBOTQPSULPTUFOWBOFOOBBSEFMPPO JODISPPN[VVSPGCJDISPPNBBUPQMPTTJOHFO
WFS[JOLFSJK oWBBLFFOUSBOTQBSBOUHSPFOHFMF
SFTQFDUJFWF
t EFLBOTPQWFSWPSNJOHWBOIFUTUBBM MJKLTUSPHFMFUPUNFUBMMJFLCMBVXFUJOU%FSHFMJKLF
[JOLMBBHKFT[JKOHFGPTGBUFFSEPGHFDISPNBUFFSE
C 4IFSBSEJTFSFO FOEJFOFOBMTUJKEFMJKLFSPFTUXFSJOHCJKPQTMBH
%JUJTFFONFUIPEFEJFWPPSBMWPPSLMFJOFWPPS CJOOFOTIVJT;FLVOOFOMBUFSNFUMVDIUESPHFOEF
XFSQFOXPSEUUPFHFQBTU%FHFCFJUTUFWPPS PGNFUNPGGFMMBLLFOXPSEFOPWFSHFTQPUFO
XFSQFOLPNFOJOSPUFSFOEFUSPNNFMTNFU[JOL %FOPSNEJFWBOUPFQBTTJOHJT
JT/&/
QPFEFSEJFUPUo¡$XPSEFOWFSIJU#JK &MFLUSPMZUJTDIBBOHFCSBDIUFCFEFLLJOHFOWBO[JOL
EF[FUFNQFSBUVVSWJOEUEJGGVTJFWBOIFU[JOLJO PQJK[FSFOTUBBM
IFUTUBBMQMBBUT
[PEBUJOEFPQQFSWMBLUFMBBHFFO
JK[FS[JOLMFHFSJOHPOUTUBBU*OUFHFOTUFMMJOHUPU 5PFHFQBTUPQCMBOLTUBBMHFFGUHBMWBOJTDIWFS
UIFSNJTDIWFS[JOLFOLPNUFSHFFO[VJWFSF[JOL [JOLFOFFOHPFEHFTMPUFO[JOLMBBH
[POEFSEBU
MBBHPQIFUTUBBMFOPOUTUBBUFFOEPOLFSHSJK[F FSFDIUFSFFOMFHFSJOHPOUTUBBU8BOOFFSFFO
LMFVS%FMBBHEJLUFCFESBBHUPOHFWFFSUPU GSBBJIPPHHMBO[FOEVJUFSMJKLHFXFOTUJT
LBONFO
NJDSPNFUFS EJUEPPSFFOUPFWPFHJOHWBOHMBOTNJEEFMFOBBO
%FWPPSEFMFO[JKOFFOIBSEFMBBHNFUFFOHPFEF IFUCBEFFOWPVEJHWFSLSJKHFO%F[JOLMBBHWPPS
DPSSPTJFXFSJOHFOFFOVJUTUFLFOEFIFDIUJOH&S CVJUFOXFSLJTEPPSHBBOTUPUNJDSPNFUFS
USFEFOCPWFOEJFOWSJKXFMHFFONBBUWFSBOEFSJO 5PUEFWPPSEFMFOWBOHBMWBOJTDIWFS[JOLFOCFIP
HFOPQ0QEFTUSPFWFMBBHIFDIUWFSGCPWFOEJFO SFOEFHFTMPUFODPNQBDUF[JOLMBHFO%JU[PSHU
VJUTUFLFOEFOIFUTUBBMJTHPFECFTUBOEUFHFO WPPSFFOHPFEFIFDIUJOHPQIFUTUBBMFOHFFGU
BUNPTGFSJTDIFJOWMPFEFO FFONPPJVJUFSMJKL0NEBUEFWPPSXFSQFOOJFU
XBSNXPSEFO
WJOEUHFFOWFSWPSNJOHQMBBUT
D ;JOLTQVJUFO
TDIPQFSFO #PWFOEJFOJTEFMBBHEJLUFJOTUFMCBBS/BEFMFO[JKO
%JUJTFFONFUIPEFXBBSCJKIFU[JOLJOWMPFJCBSF EBUEFBGNFUJOHFOCFQFSLU[JKOUPUFFONBYJNBMF
UPFTUBOEPQIFUTUBBMXPSEUHFTQPUFO*OQMBBUT MFOHUFWBOPOHFWFFSN%FJOTUBMMBUJFWFSHU
WBO[JOLLBOPPLBMVNJOJVNXPSEFOUPFHFQBTU CPWFOEJFOFFOWSJKGPSTFJOWFTUFSJOH
#JK[JOLTQVJUFOXPSEUIFU[JOLJOQPFEFSPG %FJOEFIBOEFMWPPSLPNFOEF[JODPSFO[JOUFD
ESBBEWPSNJOFFOTQVJUHFCSBDIUFOOBTNFMUFO QMBUFO
XBBSPQEVOOF[JOLMBHFOWBOÏÏOUPU
JOFFOWMBNWFSTQPUFO)FU[JOLIFDIU[JDIJO UJFONJDSPNFUFS[JKOBBOHFCSBDIU
[JKOBMMFFO
LMFJOFCPMMFUKFTBBOIFUTUBBMPQQFSWMBL%PPSEBU HFTDIJLUBMTUJKEFMJKLFCFTDIFSNJOHUJKEFOTPQTMBH
HFFOMFHFSJOHQMBBUTWJOEU
JTEFIFDIUJOHPQIFU FONPFUFOCFTMJTUNFUFFOWFSGTZTUFFNXPSEFO
TUBBMBBONFSLFMJKLNJOEFSEBOCJKUIFSNJTDIWFS BGHFXFSLU
[JOLFO#JK[JOLTQVJUFOJTIFUOPPE[BLFMJKLEBUIFU
TUBBMWBOUFWPSFO[PSHWVMEJHXPSEUPQHFSVXE *OEFUBCFMWBOmHVVSJTFFOPWFS[JDIUHFHF
EPPSTUSBMFO WFOWBOEFFJHFOTDIBQQFOWBOEFJOEF[FQBSB
%FEVVS[BBNIFJEWBOEFCFTDIFSNMBBHOBIFU HSBBGCFTQSPLFOWFS[JOLQSPDFTTFO
?(INDD
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
?(INDD
7PPSIFUTUSBMFOWBOIFU[JOLPQQFSWMBLXPSEU NBUFSJBMFOOPPE[BLFMJKLNBLFO4DISPFGESBEFO
WBBLHFCSVJLHFNBBLUWBOmKOLPSSFMJH
TDIFSQ
LVOOFOIFUCFTUMBUFSXPSEFOBBOHFCSBDIUPG
OJFUNFUBMMJFL
JOFSUTUSBBMNJEEFM%PPSEF[F NPFUFOPQFFOQBTTFOEFNBOJFSXPSEFO
CFIBOEFMJOHXPSEFOBMMFPQIFU[JOLPQQFSWMBL CFTDIFSNEUFHFOEFJOWMPFEWBOIFUTUSBMFO
BBOXF[JHFWFSPOUSFJOJHJOHFOWFSXJKEFSE&SPOU
TUBBUFFOHFSVXEVJUFSMJKLFOPQQFSWMBL%PPS 0PLCJKEFVJUWPFSJOHWBOTDIJMEFSXFSLWPSNUEF
IFUBBOTUSBMFO XBQQFSFO
NPHFOTMFDIUTFOLFMF CFSFJLCBBSIFJEFFOCFMBOHSJKLBTQFDU
EBUPWFSJ
NJDSPNFUFSTWBOEF[JOLMBBHXPSEFOWFSXJKEFSE HFOTWFSTDIJMUQFSBBOCSFOHNFUIPEF LXBTUFO
1SPFWFOIFCCFOBBOHFUPPOEEBU
JOEJFOEF[F TQVJUFOPGEPNQFMFO
WPPSCFIBOEFMJOHTNFUIPEFWBLLVOEJHXPSEU ;PLBOFFOTLFMFUDPOTUSVDUJFQSPCMFNFOHFWFO
VJUHFWPFSE
FSFFOTUFSLWFSCFUFSEF
CMJKWFOEF NFUTBNFOHFTUFMEFLPMPNNFOWBOCJKWPPSCFFME
IFDIUJOHPPLPOEFSWPDIUJHFPNTUBOEJHIFEFO EPPSLPQQFMQMBUFOWFSCPOEFO6QSPmFMFOPGTB
XPSEUWFSLSFHFO%F[FNFDIBOJTDIFWPPSCFIBO NFOHFTUFMEFLSVJTLPMPNNFO)JFSCJKLPNFOWBBL
EFMJOHTNFUIPEFTUBBUPNTDISFWFOJOEF/13 TUBBMPQQFSWMBLLFOWPPSEJFOJFUNFUFFOLXBTU
/FEFSMBOETF1SBUJKLSJDIUMJKO
PGFFOWFSGTQVJU[JKOUFCFIBOEFMFO)FU[FMGEF
HFMEUWPPSWBLXFSLTQBOUFOPQHFCPVXEVJU-PG
Ɇ ,FV[FWFSGTZTUFFN 6QSPmFMFO
XBBSCJKJOEFLOPPQQVOUFOWFFMPO
#JKEFLFV[FWBOIFUWFSGTZTUFFNTUBBUWPPSPQ CFSFJLCBSFQMBBUTFOWPPSLPNFOBMTOJFUWBOBGIFU
EBUEFIFDIUJOHBBOIFUHSFOTWMBL[JOLWFSGQFS CFHJOBBOIFUDPOTFSWFSFOWBOEFTUBBMDPOTUSVD
NBOFOUHPFENPFU[JKO%BBSOBBTU[JKOGBDUPSFO UJFXPSEUHFEBDIU
BMTIPVECBBSIFJEWBOEFWFSGJOEFCVT QPUMJGF
WFSXFSLCBBSIFJE
ESPPHUJKE
JOÏÏOLFFSBBOUF "BOFFOHFTMPUFOMBTWFSCJOEJOHFOHFOJFUFOVJUIFU
CSFHFOMBBHEJLUF
XFFSWBTUIFJEFOTMJKUWBTUIFJE PPHQVOUWBODPOTFSWFSJOHEFWPPSLFVSCPWFO
WBOCFMBOH#JKIFUTDIJMEFSFOWBOWFS[JOLUTUBBMJT POEFSCSPLFOMBTWFSCJOEJOHFO#JKEFOBCFXFS
EFFFSTUFMBBHEBBSPNIFUCFMBOHSJKLTU.FUFFO LJOHNPFUFSPQXPSEFOUPFHF[JFOEBUTMBLSFTUFO
FQPYZQSJNFSPGFFOJK[FSHJNNFSHFQJHNFOUFFSEF FOMBTTQFUUFSTXPSEFOWFSXJKEFSEPNEBU[FBBO
XBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSGLVOOFOVJU MFJEJOHUPUSPFTUWPSNJOHLVOOFOHFWFO7FSEFS
TUFLFOEFSFTVMUBUFOXPSEFOCFSFJLU&QPYZLBO NPFUFOTDIFSQFSBOEFOBGHFCSBBNEFOMBTTFO
IJFSOBBGHFXFSLUXPSEFONFUFFOBMLZEIBST
WMBLHFNBBLUXPSEFO
QPMZVSFUIBBOPGFFOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG&FO
BDSZMBBUEJTQFSTJFQSJNFSLBOXPSEFOBGHFXFSLU )JFSVJUWPMHUEVTEBUEF[FQSPCMFNFO[PWFFM
NFUFFOBMLZEIBSTPGBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG NPHFMJKLNPFUFOXPSEFOWFSNFEFOEPPSCJK
*OEVTUSJFFMXPSEUWFS[JOLUTUBBMXFMBGHFXFSLU WPPSCFFMETDIFSQFIPFLFOFWFOUFCSFLFOFOUF
NFUQPFEFSDPBUJOHT7BBLLBOEBOWPMTUBBOXPS PWFSXFHFOPGCJKTPNNJHFTUBBMDPOTUSVDUJFTIFU
EFONFUFFOÏÏOMBBHTTZTUFFN HFCSVJLWBOCVJ[FOPGLPLFSQSPmFMFOHFFOWPPS
LFVSHFOJFUCPWFO-QSPmFMFOFOEFSHFMJKLF&FO
%FUBJMMFSJOHFODPOTFSWFSJOHWBO CJKLPNFOEWPPSEFFMWBOEFCVJ[FOUFOPQ[JDIUF
TUBBMDPOTUSVDUJFT WBOQSPmFMJK[FSJTEBUFSOPPJUXBUFSPQIFUWMBLLF
*OEFPOUXFSQGBTFJTIFUWBOHSPPUCFMBOHSFLF EFFMPGJOEFIPFLWBOFFOTUBBMQSPmFMLBOCMJKWFO
OJOHUFIPVEFONFUEFDPOTFSWFSJOHTNPHFMJKL TUBBO
IFEFO%PFUNFOEJUOJFU
EBOLBOIFUPOEFS
IPVEPOOPEJHEVVSXPSEFO #JKUIFSNJTDIWFS[JOLFONPFUEFTUJKGIFJEWBOEF
DPOTUSVDUJFWPMEPFOEF[JKOPNWPSNWFSBOEFSJO
7PPSIFUSFJOJHFOEPPSTUSBMFOJTIFUOPPE[BLFMJKL HFOCJKEFWFS[JOLUFNQFSBUVVSWBOPOHFWFFS
EBUBMMFTUBBMPQQFSWMBLLFOHPFECFSFJLCBBS[JKO
¡$UFWPPSLPNFO7FSEFSNPHFOFSJOWFS
PNEBUOBVXFTQMFUFOPGMBOHFLPLFSTOJFU CBOENFUEFWFJMJHIFJEHFFOHFTMPUFOLPLFSTCJK
BGEPFOEFLVOOFOXPSEFOCFIBOEFME#JKEVO UIFSNJTDIWFS[JOLFOWPPSLPNFO&SNPFUFOEBO
XBOEJHXFSLNPFUNFOSFLFOJOHIPVEFONFU HBUFOHFCPPSEXPSEFOWPPSUPFUSFEJOHFOWPPS
NPHFMJKLFWFSWPSNJOH;PLBOWPPSBMCJKXFSQ IFUVJUMPQFOWBOIFUWMPFJFOEF[JOL-BTWFSCJO
TUSBMFOIFUOBSJDIUFOWBOEVOXBOEJHFQMBBU EJOHFONPFUFO[PWFFMNPHFMJKLWBOUFWPSFOXPS
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
EFOVJUHFWPFSE7PPSEFUBJMMFSJOHWBOUIFSNJTDI NBUFSJBMFO%JUJTOPPE[BLFMJKLXBOOFFSFSEPPS
UFWFS[JOLFODPOTUSVDUJFT[JFPPL#FTDIFSNJOHWBO DPOUBDUNFUBOEFSFNFUBMFOLBOTCFTUBBUPQ
TUBBMEPPSUIFSNJTDIWFS[JOLFO
WBOEF4UJDIUJOH DPOUBDUDPSSPTJF
%PFMNBUJH7FS[JOLFO
0QQFSWMBLUFCFIBOEFMJOHWBOBMVNJOJVN
4DIJMEFSXFSLPQTQFDJBMFWPSNFO 7PPSEFCFTDIFSNJOHWBOBMVNJOJVNXPSEFO
)PFTUFSLIFUTDIJMEFSXFSLIFFGUUFMJKEFOWBO PWFSIFUBMHFNFFOESJFNFUIPEFOUPFHFQBTU
XFHFTQFDJBMFWPSNFO
CMJKLUVJUEPPS"L[P/PCFM BOPEJTFSFO
QPFEFSDPBUFOPGTDIJMEFSFO
$PBUJOHTHFQVCMJDFFSEFHFHFWFOT"MTNFOFFO (FBOPEJTFFSEBMVNJOJVNLBOOJFUHFTDIJMEFSE
NFUEFLXBTUBBOHFCSBDIUWFSGTZTUFFNWPPS XPSEFO%JUNBUFSJBBMJTUFIBSEPNIFDIUJOH
FFOWMBLLFTUBBMQMBBUNFUIFUDJKGFSWPPSEF UFWFSLSJKHFO*O[FFSCJK[POEFSFTJUVBUJFTXPSEU
CFTDIFSNJOHTEVVSXBBSEFFSU
[JKOEFDJKGFSTWPPS HFBOPEJTFFSEBMVNJOJVNHFTUSBBMEFOBGHFXFSLU
WFFMWPPSLPNFOEFBGXJKLJOHFOWBOEFWMBLLF NFUFFOFQPYZQSJNFSFOQPMZVSFUIBOUPQMBBH
HFEFFMUFOBMTWPMHUIPFLFOFOIPMMFSVJNUFO
(FQPFEFSDPBUTUBBMLBOOBSFJOJHFOFOHSPOEJH
MBTTFO
TMJKUQMBBUTFO
CPVUFOFONPFSFO TDIVSFOPWFSIFUBMHFNFFONFUFFOBMLZEIBST
FOTDIFSQFSBOEFO PGXBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFQSJNFSXPS
EFOHFTDIJMEFSEFOBGHFXFSLUXPSEFONFUFFO
&NBJMMFSFO BMLZEIBSTPGBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG0OCFIBOEFME
*OEFCPVXLPNUIFUFNBJMMFSFOWBOTUBBMIPPGE BMVNJOJVNLBOIFUCFTUFOBSFJOJHFOFOPQSVXFO
[BLFMJKLWPPSBMTBGXFSLJOHTMBBHWBOTUBMFOHFWFM WPPSCFIBOEFMEXPSEFONFUFFOFQPYZQSJNFS
QMBUFO )JFSOBLBOEFFQPYZMBBHBGHFXFSLUXPSEFONFU
FFOBMLZEIBSTPGXBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFS
#FTDIFSNJOHWBOBMVNJOJVN TJFWFSGPGNFUFFOQPMZVSFUIBBOBGXFSLMBBH
/BBTUHVOTUJHFFJHFOTDIBQQFOBMTFFOMBHFWP
MVNJFLFNBTTB
IPHFTUFSLUFFOFFOHPFEFWFS
WPSNCBBSIFJE
XPSEUBMVNJOJVNWBBLUPFHFQBTU $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL
WBOXFHFEFXFFSWBTUIFJEWBOEJUNFUBBM*OEF WBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO
CPVXXPSEUWFFMWVMEJHBMVNJOJVNUPFHFQBTU
WPPSIFUNBLFOWBOHFWFMFMFNFOUFO[PBMTLP[JK %FBBOUBTUJOHWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO
[PBMT
OFO
SBNFO
EFVSFOFOHFWFMQBOFMFO)FUBMVNJ OBUVVSTUFFO
CBLTUFFOFOCFUPO
LBONFOHMP
OJVNXPSEUEBOWBBLHFBOPEJTFFSEPGWPPS[JFO CBBMWFSEFMFOJOEFWPMHFOEFWJFSWPSNFO
WBOFFOEFLMBBH%F[FEFLMBBHLBOCFTUBBOVJU GZTJTDIFBBOUBTUJOH
FFOWFSGTZTUFFN OBUMBL
PGFFOQPFEFSDPBUJOH GZTJTDIDIFNJTDIFBBOUBTUJOH
DIFNJTDIFBBOUBTUJOH
*OFFOOJFUEPPSWFSPOUSFJOJHJOHFOWFSWVJME CJPMPHJTDIFBBOUBTUJOH
NJMJFVWPSNU[JDIPQIFUPQQFSWMBLWBOPOCFIBO
EFMEBMVNJOJVNFFOWBTUFFOEJDIUFPYJEFIVJE )PFXFMNFFTUBMÏÏOWBOEF[FWPSNFOEFPPS
EJFIFUPOEFSMJHHFOEFNFUBBMWPPSWFSEFSF [BBLJTWBOIFUCFHJOWBOEFBBOUBTUJOH
CMJKLU
BBOUBTUJOHCFTDIFSNE*OTUFSLWFSPOUSFJOJHEF EFWPPSUHBOHWBOIFUBBOUBTUJOHTQSPDFTWBBLUF
NJMJFVTJTEF[FPYJEFMBBHFDIUFSQPSFVT
XBBS XPSEFOWFSPPS[BBLUEPPSFFODPNCJOBUJFWBO
EPPSEFCFTDIFSNFOEFXFSLJOHPOWPMEPFOEF EF[FGBDUPSFO
JTFOIFUBMVNJOJVNWFSEFSDPSSPEFFSU%PPS *OQBSBHSBBGUNXPSEFOEFWFSTDIJM
EFPYJEFIVJEHBBUEFNFUBBMHMBOTWFSMPSFO%JU MFOEFWPSNFOWBOBBOUBTUJOHCFTQSPLFOFOJO
IPFGUFDIUFSWPPSTPNNJHFUPFQBTTJOHFOHFFO QBSBHSBBGUPUFONFU[BMXPSEFO
CF[XBBSUF[JKO VJUHFMFHEIPFEFBBOUBTUJOHLBOXPSEFOWPPS
8BOOFFSFJTFOXPSEFOHFTUFMEBBOIFUVJUFSMJKL
LPNFO
LBOBMVNJOJVNXPSEFOHFBOPEJTFFSEPGWPPS[JFO
XPSEFOWBOEFLMBHFO7FSEFS[JKODPBUJOHTJO
CFQBBMEFHFWBMMFOOPEJHPNIFUBMVNJOJVNUF
CFTDIFSNFOPGIFUUFJTPMFSFOWBOBOEFSFCPVX
?(INDD
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
?(INDD
'JHVVS )FUDBSCPOBUJFQSPDFTWBOCFUPOJOCFFMEHFCSBDIU
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
B+LQGG
4UPMMJOHTHFTUFFOUFO
(SBOJFU IPFLJHTQMJOUFSJH SVX HSPPU o HPFE
4ZFOJFU IPFLJHTQMJOUFSJH SVX HSPPU oUBBJ HPFE
(SBOJFUQPSGJFS IPFLJHTQMJOUFSJH NJOEFSSVX HSPPU oCSPT HPFE
#BTBMU TDIFMQBDIUJH NJOEFSSVX HSPPU HPFE
4FEJNFOUFO
,BMLTUFFO POSFHFMNBUJH SVX
TPNT PQMPTCBBS CSPLLFMJH WFSTDIJMMFOE
QPSFVT JO[VVS BGIWBOTPPSU
.FUBNPSGFHFTUFFOUFO
(OFJT QBSBMMFM SVXHMBE HSPPU o HPFE
.BSNFS POSFHFMNBUJH SVX PQMPTCBBS HPFE
JO[VVS
,XBSUTJFU POSFHFMNBUJH SVX HSPPU HPFE
PGTQMJOUFSJH
'JHVVS 8FFSTUBOEUFHFOWFSXFSJOHWBOFOLFMFOBUVVSTUFFOTPPSUFO
)JFSEPPSCMJKGUIFUWPDIUHFIBMUFWBOEFCVJUFO SFHFOXBUFSLSJKHFOEBBSEPPSEFLBOTPNIVO
NVVSHFNJEEFMEIPHFSEBOCJKPOHFÕTPMFFSEF TDIBEFMJKLFJOWMPFEPQIFUNFUTFMXFSLFOWPPSBM
TQPVXCMBEFO PQLBMLIPVEFOEWPFHXFSLVJUUFPFGFOFO
IFUCVJUFOTQPVXCMBEIFFGUFFOMBHFSFUFN
QFSBUVVS
XBBSEPPSEFWPSTUHSFOTEJFQFSJOIFU %BBSOBBTUXPSEUIFUNFUTFMXFSLWBOXFHFIFU
NBUFSJBBMESJOHU%BBSCJKNPFUFOXJKCFEFOLFO IPHFWPDIUHFIBMUFHFWPFMJHFSWPPSWPSTUTDIBEF
EBUOJFUBMMFFOEFMVDIUUFNQFSBUVVSNBBSPPL #JKUPFQBTTJOHWBOTQPVXNVVSJTPMBUJFNPFUFO
IFUXBSNUFWFSMJFTEPPSWFSEBNQJOHFOTUSBMJOH EBOPPLCBLTUFOFOXPSEFOUPFHFQBTUNFUFFO
FSWPPSLVOOFO[PSHFOEBUIFUCVJUFOTQPVXCMBE MBBH)BMMFSHFUBM
BGLPFMUUPUPOEFSEFMVDIUUFNQFSBUVVS %BBSOBBTUTQFFMUEFLXBMJUFJUWBOEFNFUTFMFO
EFWFOUJMBUJFFOESPHJOHWJBEFTQPVXCJK WPFHTQFDJFFFOCFMBOHSJKLFSPM#JKIFUOBJTPMFSFO
POWPMEPFOEFVJUWPFSJOHXPSEUCFMFNNFSE WBOTQPVXNVSFONPFUEBOPPLXPSEFOOBHFHBBO
PGEFLXBMJUFJUWBOIFUNFUTFMXFSLEJUXFMUPFMBBU
%F[FFGGFDUFOIFCCFOUPUHFWPMHEBUHFÕTPMFFSEF 0NEBUEFCPVXXFSFMENFUWFFMTDIBEFHFWBMMFO
CVJUFOTQPVXCMBEFOWFFMMBOHFSWPDIUJHLVOOFO JTHFDPOGSPOUFFSEUFOHFWPMHFWBOIFUOBÕTPMFSFO
CMJKWFOEBOPOHFÕTPMFFSEFCVJUFOTQPVXCMBEFO WBOCBLTUFFOCVJUFOTQPVXNVSFOXPSEUEJUWSJKXFM
8BOOFFSWPPSFFOHFÕTPMFFSECVJUFOTQPVXCMBE OJFUNFFSUPFHFQBTU#JKOJFVXUFNFUTFMFOFOUF
EBOPPLCBLTUFOFOXPSEFOHFCSVJLUEJFFFO JTPMFSFOTQPVXNVSFOJTIFUWFSTUBOEJHUVTTFOEF
IPHFXBUFSBCTPSQUJFTOFMIFJECF[JUUFO
CBLTUFFO JTPMBUJFFOIFUCVJUFOTQPVXCMBEFFOTQPVXUF
NFUFFO)BMMFSHFUBM )
IPHFSEBOHSEN IBOEIBWFOWBONN
XBBSEPPSJOJFEFSHFWBM
íNJO
[BMIFUHFWFMNFUTFMXFSLUJKEFOTJFEFSF FOJHFTQPVXWFOUJMBUJFCMJKGUHFIBOEIBBGE
TMBHSFHFOCVJUBNFMJKLTOFMXPSEFOWFS[BEJHE
FOEBBSOBTMFDIUTMBOH[BBNESPHFO%F[VSFO ɀɀ %FVJUWPFSJOHWBONFUTFMXFSLFOJT
FOBOEFSFTDIBEFMJKLFTUPGGFOVJUIFUWFSWVJMEF CFTDISFWFOJOEFFM%SBBHTUSVDUVVS
IPPGETUVL
B+LQGG
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
B+LQGG
B+LQGG
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
B+LQGG
WPPSTUSJKLNJEEFMUPFUFQBTTFO/BEPPSESPHJOH UPUQPMZTUZSFFO 14
FOFUIFFOUPUQPMZFUIFFO
LBOTQVJUQMFJTUFSNFUWFSTDIJMMFOEFUZQFOEJTQFS 1&
#JKQPMZDPOEFOTBUJFWJOEUFFOSFBDUJFQMBBUT
TJFNVVSWFSWFOXPSEFOPWFSHFTDIJMEFSE UVTTFOUXFFHFMJKLFPGWFSTDIJMMFOEFCBTJTNPMF
DVMFONFUJFEFSNJOJNBBMUXFFSFBDUJFWFHSPF
QFO-BBHNPMFDVMBJSFOFWFOQSPEVDUFOXPSEFO
$POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL BGHFTQMJUTU7JBQPMZDPOEFOTBUJFPOUTUBBOPOEFS
WBOLVOTUTUPGGFO BOEFSFQPMZBNJEFO OZMPO
FOQPMZFTUFSIBSTFO
%JUJTEFHSPOETUPGWPPSMBLLFOFOHJFUIBSTFO#JK
)FUHFCSVJLWBOLVOTUTUPGGFOJOEFCPVXBMT QPMZBEEJUJFWFSCJOEFO[JDIUXFFWFSTDIJMMFOEF
WFSWBOHFOENBUFSJBBMWPPSIPVUFONFUBBMJT CBTJTNPMFDVMFONFUFMLNJOJNBBMUXFFSFBDUJFWF
EFMBBUTUFEFDFOOJBFOPSNUPFHFOPNFO%JUJT HSPFQFO&SPOUTUBBOHFFOOFWFOQSPEVDUFO
NFEFWFSPPS[BBLUEPPSIFUGFJUEBULVOTUTUPGGFO &QPYZFOFOQPMZVSFUIBBOXPSEFOEPPSQPMZ
POEFSIPVETBSN[JKO;JKESBHFOEVTCJKBBOFFO BEEJUJFHFGBCSJDFFSE
NFFSFDPOPNJTDIFCPVXXJK[F)JFSOBFOLFMF
WPPSCFFMEFOWBOUPFQBTTJOH 4PPSUFOLVOTUTUPGGFO
t HFWFMCFQMBUJOH ,VOTUTUPGGFOLVOOFOJOEFWPMHFOEFHSPFQFO
t CPSTUXFSJOHFO XPSEFOJOHFEFFME
t HPMGQMBUFO t UIFSNPQMBTUFO
BNPSGFUIFSNPQMBTUFOFO
t EBLHPUFO LSJTUBMMJKOFUIFSNPQMBTUFO
t CPFJEFMFOFOXJOEWFSFO t UIFSNPIBSEFST
t IFNFMXBUFSBGWPFSFO t FMBTUPNFSFO SVCCFST
t HFWFMFMFNFOUFO[PBMTLP[JKOFO
EFVSFOFO
SBNFO B 5IFSNPQMBTUFO
t QBOFMFO 5IFSNPQMBTUFOIFCCFOFFOMJOFBJSFNPMFDVVM
t XBOEFMFNFOUFO TUSVDUVVS7PPSEJWFSTFUIFSNPQMBTUFOHFMEUEBU
t LFVLFOT IPFMBOHFSEFLFUFOT[JKO
IPFTUFSLFSIFUNBUFSJ
t LBTUFO BBMXPSEU/BBSNBUFEFMFOHUFHSPFJU
OFFNUEF
POEFSMJOHFCFXFFHCBBSIFJEFDIUFSBG%PPSEF
,VOTUTUPGGFOLVOOFOJOBMMFHFXFOTUFLMFVSFO GBCSJDBHFWBOUIFSNPQMBTUFONFUFFOWBSJBUJFJO
HFMFWFSEXPSEFOFOCFIPFWFOCVJUFOTDIPPO NPMFDVMFMFOHUFXPSEFOHPFEFWFSXFSLCBBSIFJE
NBBLPOEFSIPVEHFFOCJK[POEFSPOEFSIPVE FOHPFEFNFDIBOJTDIFFJHFOTDIBQQFOHFDPNCJ
4DIJMEFSXFSLPQLVOTUTUPGLPNUCJKOBOJFUWPPS OFFSE-JHHFOEFNBDSPNPMFDVMFONJOPGNFFS
"MMFFOIFNFMXBUFSBGWPFSFOFOLVOTUTUPGEFMFOEJF POHFPSEFOEEPPSFMLBBS
EBOTQSFLFOXFWBO
WFSLMFVSE[JKO
NPFUFOTPNTPNFTUIFUJTDIF BNPSGFUIFSNPQMBTUFO7PPSCFFMEFOEBBSWBO[JKO
SFEFOFOHFTDIJMEFSEXPSEFO4PNTXPSEFO QPMZWJOZMDIMPSJEF 17$
FOQPMZTUZSFFO 14
7FS
ESBBJFOEFEFMFOWBOHFWFMFMFNFOUFOHFTDIJM UPOFOEFNBDSPNPMFDVMFOFFONFFSSFHFMNBUJHF
EFSE0PLEBOHFCFVSUEJUPNFTUIFUJTDIFSFEF TUSVDUVVSJOCFQBBMEFHFCJFEFO
EF[PHFOBBNEF
OFO*ODJEFOUFFMXPSEULVOTUTUPGCJOOFOHFTDIJM LSJTUBMMJKOFHFCJFEFO
EBOTQSFLFOXFWBOLSJTUBM
EFSE0PLEBOHBBUIFUPNWFSGSBBJJOH MJKOFUIFSNPQMBTUFO7PPSCFFMEFOEBBSWBO[JKO
QPMZFUIFFO 1&
FOQPMZQSPQFFO 11
#JKWFSXBS
'BCSJDBHFWBOLVOTUTUPGGFO NJOHXPSEFOUIFSNPQMBTUFOXFFLFOLVOOFO
,VOTUTUPGGFOPOUTUBBOEPPSDIFNJTDIFSFBDUJFT
TNFMUFO#JKBGLPFMJOHXPSEFO[FXFFSWBTU
NFUOBNFEPPSQPMZNFSJTBUJFFOQPMZBEEJUJF#JK 1SPEVDUFOWBOUIFSNPQMBTUFOXPSEFOWFSWBBS
QPMZNFSJTBUJFXPSEUFFOLFUFOPQHFCPVXEVJU EJHEWJBTQVJUHJFUFO
LBMBOEFSFO VJUXBMTFOUPU
CBTJTNPMFDVMFO NPOPNFSFO
oEJFOJFUOPPE[B GPMJF
FYUSVEFSFO EPPSFFONPOETUVLVJUQFSTFO
LFMJKLJEFOUJFLIPFWFOUF[JKOoNFUFMLÏÏOEVC FOQFSTFO0PLXPSEFOEPPSWFSXBSNJOHVJUIBMG
CFMFCJOEJOHEJFPQFOLMBQUFOXBBSWBOEFWSJKF GBCSJLBUFOQSPEVDUFOHFWPSNE
[PBMTMJDIULPFQFMT
WBMFOUJFT CJOEJOHTNPHFMJKLIFEFO
[JDIXFFSWFS
CJOEFONFUBOEFSFOBCJKHFMFHFONPMFDVMFO0Q #JKUIFSNPQMBTUFOPOEFSTDIFJEFOXFWFSTDIJM
EF[FXJK[FQPMZNFSJTFSFOCJKWPPSCFFMETUZSFFO MFOEFWFSTDIJKOJOHTWPSNFO
BGIBOLFMJKLWBOEF
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
%FNFFTUFFMBTUPNFSFOCFIPSFO
HF[JFOIVO
%FCFMBOHSJKLTUFFJHFOTDIBQQFOWBOUIFSNPQMBT WFSOFUUFNPMFDVMFTUSVDUVVS
UPUEFUIFSNPIBS
UFO[JKO EFST;FIFCCFONJOEFSFOMBOHFSFEXBSTWFSCJO
t UFNQFSBUVVSHFWPFMJH TNFMUFOPGCSBOEFO
EJOHFOFO[JKOEVTnFYJCFMFS#JKHFWVMDBOJTFFSE
t MPTTFOPQPGWFSXFLFOJOPQMPTNJEEFMFO VJUHFIBSE
SVCCFS[PSHFOEFPOUTUBOFLOPPQ
t [JKOEPPSHBBOT[BDIUFSEBOUIFSNPIBSEFST QVOUFOFSWPPSEBUEFPPSTQSPOLFMJKLFWPSN
UFSVHLFFSUOBWFSWPSNJOH(FWVMDBOJTFFSE
#FLFOEFUIFSNPQMBTUFO SVCCFSLBOOJFUNFFSXPSEFOHFTNPMUFO
&OLFMFCFLFOEFUIFSNPQMBTUFO[JKO
17$ QPMZWJOZMDIMPSJEF
IBSEFOXFFL 5PFTMBHTUPGGFO
HFNBBLU 5JKEFOTIFUQSPEVDUJFQSPDFTXPSEFOWFSTDIJM
14 QPMZTUZSFFO MFOEFTUPGGFOBBOLVOTUTUPGUPFHFWPFHE%F
1& QPMZFUIFFO CFMBOHSJKLTUFEBBSWBO[JKOEFWVMTUPGGFO0NEF
11 QPMZQSPQFFO LVOTUTUPGCFTUBOEUFNBLFOUFHFOTDIBEFMJKLF
1.." QPMZNFUIZMNFUIBDSZMBBU DIFNJTDIFPGGZTJTDIFJOXFSLJOHXPSEFO67TUB
1$ QPMZDBSCPOBBU CJMJTBUPSFOFOXBSNUFTUBCJMJTBUPSFOUPFHFWPFHE
"#4 DSZMPOJUSJCVUBEJFFOTUZSFFO ,VOTUTUPGGFOWFSPVEFSFOEPPSVMUSBWJPMFUUFTUSB
MJOHOBWFSMPQWBOUJKEWFSIBSEFOEFLVOTUTUPG
C 5IFSNPIBSEFST GFOFOVJUFJOEFMJKLXPSEULVOTUTUPGCSPTFOLBO
5IFSNPIBSEFSTIFCCFOFFOESJFEJNFOTJPOBMF TDIFVSWPSNJOHPQUSFEFO0PLLBOIFUNBUFSJBBM
NPMFDVVMTUSVDUVVSEFNPMFDVMFOWPSNFOFFO WFSLMFVSFO%FUPFWPFHJOHWBO67TUBCJMJTBUPS
SVJNUFMJKLOFUXFSL%JUOFUXFSLLBO
BGIBOLFMJKL WFSUSBBHUEF[FQSPDFTTFO
WBOIFUBBOUBMWFSCJOEJOHFO
OBVXPGXJKENB[JH 0NPOUMFEJOHEPPSXBSNUFUFWPPSLPNFOPGUF
[JKO WFSUSBHFO
XPSEUBBOTPNNJHFUIFSNPQMBTUFO
5IFSNPIBSEFST[JKOJOQSJODJQFOJFUUFTNFMUFOPG FFOXBSNUFTUBCJMJTBUPSUPFHFWPFHE
PQUFMPTTFO5FSWFSCFUFSJOHWBONFDIBOJTDIF
FJHFOTDIBQQFOXPSEUFFOUIFSNPIBSEFSNFFTUBM %PPSUPFWPFHJOHWBOLMFVSTUPGGFO QJHNFOUFO
HFDPNCJOFFSENFUWVMTUPGGFO LSJKU
LXBSUT
TJMJDB XPSEFOUIFSNPQMBTUFOBBOUSFLLFMJKLFSHFNBBLU
UFOFOEFSHFMJKLF
PGNFUXBQFOJOHTNBUFSJBBM EPPSWVMTUPGGFOBMTLSJKUXPSEUIFUNBUFSJBBM
HMBTWF[FM
KVUFWF[FM
LPPMTUPGFO[PWPPSU
HPFELPQFS
EPPSUBMLPGNJDBTUJKWFSFONFFS
TMJKUWBTU
FOEPPSWF[FMWPSNJHFTUPGGFOOFFNUEF
%FCFMBOHSJKLTUFFJHFOTDIBQQFOWBOUIFSNPIBS USFLTUFSLUFUPF
EFST[JKO
t NJOEFSUFNQFSBUVVSHFWPFMJH 7FSHFMJKLJOHNFUBOEFSFNBUFSJBBM
t MPTTFOOJFUPQJOPQMPTNJEEFM [XFMMFOIPPH HSPFQFO
TUFOT
,VOTUTUPGGFOCFIPSFOUPUEFPSHBOJTDIFNBUF
t [JKOIBSEFS
NJOEFSFMBTUJTDI SJBMFO)VOFJHFOTDIBQQFOLPNFOEBOPPLEFFMT
t TNFMUFOFOCSBOEFOOJFUPGNPFJMJKL PWFSFFONFUBOEFSFPSHBOJTDIFNBUFSJBMFO
[PBMT
IPVU"OEFSFNBUFSJBBMHSPFQFO[JKONFUBBMFO
#FLFOEFUIFSNPIBSEFST TUFFO%F[F[JKOBOPSHBOJTDI
&OLFMFCFLFOEFUIFSNPIBSEFST[JKO
61 POWFS[BEJHEFQPMZFTUFST 7FSHFMJKLJOHLVOTUTUPGNFUBOEFSFNBUFSJBMFO
(61 HFXBQFOEFPOWFS[BEJHEFQPMZFTUFS
t EFLPTUQSJKTWBOCJKWPPSCFFMELVOTUTUPG
HMBTWF[FMQPMZFTUFST LP[JKOFOMJHUWFFMBMPQHFMJKLOJWFBVNFUEJFWBO
?(INDD
,PLFST CVJ[FO CJOOFO "#4 (61 1& 1.." 11 14 17$
,VOTUTUPGQMBUFO NBTTJFG
CJOOFO "#4
(61
1&
1.."
11
14
17$
'JHVVS ,VOTUTUPGGFOJOEFCPVXEJFJOBBONFSLJOHLVOOFOLPNFOWPPSTDIJMEFSXFSL
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
B 7FSGTZTUFNFOPQLVOTUTUPG
8BOOFFSLVOTUTUPGHFTDIJMEFSENPFUXPSEFO 7FSGTZTUFNFO
NPFUEJUTDIPPOFOWBBLPQHFSVXE[JKO
7PPSWFSXJKEFSJOHWBOWVJMFOEFSHFMJKLFXPSEFO &FOWFSGTZTUFFNXPSEUNFFTUBMPQHFCPVXEVJU
TQFDJBMFSFJOJHJOHTNJEEFMFOHFCSVJLU%PPSTDIV NFFSEFSFMBHFO
UFXFUFOFFOHSPOEMBBH
ÏÏOPG
SFO
TMJKQFOPGBBOTUSBMFOLBOWFSEFSEFUPQMBBH NFFSUVTTFOMBHFOFOÏÏOPGNFFSEFLMBHFO*O
WBOFFOTUFSLWFSXFFSEPGCFTDIBEJHEPQQFS EF[FQBSBHSBBG[BMBBOEBDIUXPSEFOCFTUFFEBBO
WMBLXPSEFOWFSXJKEFSE7BO17$ CJKWPPSCFFME HSPOEWFSG%BBSOBBTU[VMMFOWPPSWFSTDIJMMFOEF
IFNFMXBUFSBGWPFSFO
JTCFLFOEEBUEFWFSnBBH UPFQBTTJOHFOFOLFMFWFSGTZTUFNFOXPSEFOXFFS
CFUFSIFDIUPQFFOWFSXFFSEFEBOPQFFOHF HFHFWFO
TDIVVSEFPOEFSHSPOE#JKBOEFSFLVOTUTUPGGFO
IFDIUEFWFSnBBHTPNTXFMFOTPNTOJFUPQFFO (SPOEWFSWFO
WFSXFFSEFPOEFSHSPOE*OEBUHFWBMLBOTDIV (SPOEWFSWFOPGUFXFMQSJNFSTNPFUFO[PSHFO
SFO
TMJKQFOPGBBOTUSBMFOMFJEFOUPUWPMEPFOEF WPPSFFOHPFEFIFDIUJOHPQEFPOEFSHSPOE
SFTVMUBUFO %BBSOBBTUIFCCFOTPNNJHFHSPOEWFSWFODPS
SPTJFXFSFOEFFJHFOTDIBQQFO [JFQBSBHSBBG
/BEFWPPSCFIBOEFMJOHLBOEFQSJNFSPGXFM %FIFDIUJOHWBOFFOWFSnBBHPQFFOPOEFS
HSPOEWFSGFOWFSWPMHFOTEFBGXFSLMBBHXPSEFO HSPOEXPSEUCFQBBMEEPPSÏÏOPGNFFSEFSFWBO
BBOHFCSBDIU EFIJFSOBWFSNFMEFGBDUPSFO
#FMBOHSJKLJTEBUIFUWFSGTZTUFFNBMUJKEPQIFU t NFDIBOJTDIFWFSBOLFSJOHEFWFSGWFSBOLFSU
LVOTUTUPGJTBGHFTUFNE,VOTUTUPGLBOTUFSLFS [JDIBBOEFPOEFSHSPOEEPPSJOEFQPSJÑOPGJO
WFSWPSNFOFOIFFGUFFOIPHFSFMJOFBJSFVJU[FU IFUQSPmFMWBOEFPOEFSHSPOEUFESJOHFO#JK
UJOHTDPÑGmDJÑOUEBONFUBBM)JFSNFFNPFU WPPSCFFMEWFSBOLFSJOHJOEFQPSJFOWBOIFUIPVU
SFLFOJOHXPSEFOHFIPVEFOCJKEFLFV[FWBO PGCFUPO
PGWFSBOLFSJOHBBOIFUQSPmFMWBOHF
EFHSPOEMBLFOEFBGXFSLMBBH%FBGXFSLMBBH TDIVVSELVOTUTUPGPGHFTUSBBMENFUBBM
CFIPPSU
OBBTUEFFJTFOBBOEFLMFVSFOEFHMBOT
t GZTJTDIFIFDIUJOHIJFSCJKWJOEUFFOXJTTFMXFS
PPLUFWPMEPFOBBOFJTFOBMTLSBTWBTUIFJE
MJDIU LJOHQMBBUTUVTTFOEFNPMFDVMFOWBOEFPOEFS
FOXFFSTCFTUFOEJHIFJEFOCFTUFOEJHIFJEUFHFO HSPOEFOEFWFSG7PPSBMQJHNFOUFOFOWVMTUPG
DIFNJDBMJÑO;PNPHFOLVOTUTUPGGFOWBBLOJFUJO GFOCFWPSEFSFOEFIFDIUJOH(SPOEWFSWFOPG
FFOEPOLFSFLMFVSXPSEFOHFTDIJMEFSE
PNEBU QSJNFST[JKOEBBSPNBMUJKENBU%FIFDIUJOHWBO
EPPSEF[POFFO[PEBOJHFUFNQFSBUVVSTWFSIP HSPOEWFSWFOLBOWFSEFSOPHXPSEFOWFSHSPPU
HJOHLBOPOUTUBBOEBUWFSWPSNJOHWBOEFDPO EPPSEFPOEFSHSPOEPQUFSVXFOEPPSTDIVSFO
TUSVDUJFPQUSFFEU#JKBGXFSLMBHFOXPSEFOGZTJTDI PGTUSBMFO)JFSNFFXPSEUJNNFSTIFUPQQFSWMBL
ESPHFOEFFODIFNJTDIESPHFOEFWFSGTZTUFNFO WFSHSPPU
?(INDD
t DIFNJTDIFIFDIUJOHUVTTFOEFPOEFSHSPOE t ÏÏOPGUXFFNBBMPWFSTDIJMEFSFONFUFFO
FOEFWFSGWJOEUFFODIFNJTDIFSFBDUJFQMBBUT
HMBO[FOEFPGIBMGHMBO[FOEFBMLZEIBSTPGBDSZMBBU
XBBSEPPSPWFSIFUBMHFNFFOFFO[FFSHPFEF EJTQFSTJFWFSG
IFDIUJOHPOUTUBBU
7FSGTZTUFFNWPPSNFUTFMXFSLCVJUFONFUFFO
#JKIFUBBOCSFOHFOWBOFFOWFSnBBHPQFFO mMNWPSNFOEFFJHMBOTBGXFSLJOHPQCBTJTWBO
HSPOEWFSGLBOOBBTUEFCPWFOTUBBOEFGBDUPSFO EJTQFSTJF
OPHEFWPMHFOEFGBDUPSXPSEFOHFOPFNE t EFPOEFSHSPOESFJOJHFO
t IFDIUJOHEPPSIFUPQMPTTFOWBOEFHSPOE t [VJHFOEFPOEFSHSPOEFOWPPSTUSJKLFO
WFSGFOEFEBBSPQBBOHFCSBDIUFWFSnBBH%JU t NJOJNBBMUXFFMBHFONVVSWFSGBBOCSFOHFO
WFSTDIJKOTFMEPFU[JDINFUOBNFWPPSCJKGZTJTDI
ESPHFOEFWFSWFO
[PBMTDIMPPSSVCCFSFOWJOZM 0OEFSIPVEWBOWFSGTZTUFNFO
DPQPMZNFFSWFSWFO &FOCFMBOHSJKLHFEFFMUFWBOIFUPOEFSIPVE
BBOHFCPVXFOPNWBUIFUJOTUBOEIPVEFOWBO
4DIFNBUJTDIFWFSGTZTUFNFO CFTDIFSNJOHTMBHFO/BBSTDIBUUJOHXPSEUPOHF
7PPSBMMFWFSGTZTUFNFOHFMEUEBUJOBMMFHFWBMMFO WFFSFFOEFSEFWBOBMMFVJUHBWFOWPPSCPVXLVO
IFUSFTVMUBBUTUBBUPGWBMUNFUEF[PSHWVMEJHIFJE EJHPOEFSIPVECFTUFFEBBOCVJUFOTDIJMEFSXFSL
XBBSNFFIFUUFTDIJMEFSFONBUFSJBBMXPSEUWPPS 4DIJMEFSFOJTBSCFJETJOUFOTJFGFOEBBSPNEVVS
CFIBOEFME&FOHPFEFWPPSCFIBOEFMJOHWBOEF 4JUVBUJFTEJFLVOOFOMFJEFOUPUEFHSBEBUJFWBO
POEFSHSPOE POUWFUUFO
SFJOJHFO
TDIVSFO
POU FFOWFSGTZTUFFN
[JKO
SPFTUFOFO[PWPPSU
JTFTTFOUJFFMWPPSFFOHPFE t JOXBUFSFOEFWFSCJOEJOHFO
WFSGTZTUFFN t POWPMEPFOEFPOUMVDIUJOHWBOCFHMB[JOH
QBOFMFOFE
5SBEJUJPOFFMWFSGTZTUFFNWPPSEFLLFOEF t POEFVHEFMJKLFBGXBUFSJOH
IPVUCFTDIFSNJOH
OJFVXCPVXCVJUFO
JO t TDIFSQFLBOUFO
IPPHHMBOTMBLPQCBTJTWBOBMLZEIBST t HFCSFLFOJOIFUCFHMB[JOHTTZTUFFN LJU
t EFPOEFSHSPOEHSPOEJHSFJOJHFOFOPQSVXFO t POWPMEPFOEFPOEFSIPVEBBOEFCJOOFO[JKEF
t HSPOEFONFUBMLZEIBSTHSPOEWFSG XBBSEPPSWPDIUJOEFDPOTUSVDUJFLBOLPNFO
t WPPSFOBnBLLFONFUIPPHHMBOTBMLZEIBSTWFSG
&FOWFSGTZTUFFNLBOBMMFFOHPFECMJKWFOGVOD
*OEVTUSJFFMWFSGTZTUFFNWPPSEFLLFOEF UJPOFSFOXBOOFFSEFPCKFDUPNTUBOEJHIFEFOJO
IPVUCFTDIFSNJOH
OJFVXCPVXCVJUFO
JO CFTDIPVXJOHXPSEFOHFOPNFO0OEFSHSPOE
IBMGHMBO[FOEFMBLWFSGPQCBTJTWBO QSPCMFNFOFOEFUPFTUBOEWBOWFSnBHFONPFUFO
XBUFSBGEVOCBSFBDSZMBBUEJTQFSTJF EPPSQFSJPEJFLFJOTQFDUJFWSPFHUJKEJHXPSEFO
t UXFFMBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFHSPOEWFSGEPPS PQHFTQPPSEFOIFSTUFME%F[FDPOUSPMFLBOBMT
NJEEFMWBOBJSMFTTQVJUBBOCSFOHFONFUFFONJ WPMHUQMBBUTWJOEFO
OJNBMFESPHFMBBHEJLUFWBOUXFFNBBMNJDSP t WBTUTUFMMFOWBOIFUHFXFOTUFPOEFSIPVET
NFUFS OJWFBV
t BGXFSLFONFUFFOMBBHIBMGHMBO[FOEFBDSZMBBU t PQOBNFWBOPOEFSIPVETHFWPFMJHFPOEFS
EJTQFSTJFMBLWFSGNFUFFOESPHFMBBHEJLUFWBO EFMFO
XBBSCJKHFCSFLFOFOTDIBEFXPSEFOWBTU
NJDSPNFUFS HFTUFMEFOPPS[BLFOXPSEFOPQHFTQPPSE
t PQTUFMMFOWBOPOEFSIPVETTDFOBSJPT
7FSGTZTUFFNWPPSCVJUFOTDIJMEFSXFSLPQUIFSNJTDI t CFQBMFOWBOIFUUJKETUJQFOIFUVJUUFWPFSFO
WFS[JOLUTUBBM
OJFUDIFNJTDIWPPSCFIBOEFME POEFSIPVE
t TDIPPONBLFONFUFFOOFVUSBBMSFJOJHJOHT t VJUWPFSJOHWBODPSSFDUJFGFOFWFOUVFFMQSFWFO
NJEEFM UJFGPOEFSIPVE
t HSPOEFONFUFFOUXFFDPNQPOFOUFOQSJNFS
PQCBTJTWBOFQPYZ
t PWFSHSPOEFONFUFFOBMLZEIBSTPGBDSZMBBU
EJTQFSTJFHSPOEWFSG
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
?(INDD
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
B+LQGG
B+LQGG
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
HF[POEIFJETSJTJDPTFOWFJMJHFWFSXFSLJOH%F
HFWBSFOFUJLFUUFSJOHNPFUXPSEFOHFMF[FOFO
EFBEWJF[FOPWFSHF[POEFOWFJMJHXFSLFONPF
UFOXPSEFOPQHFWPMHE
t WPPSFFOHPFEFQFSTPPOMJKLFIZHJÑOF[PSHFO
)BOEFO
HF[JDIUFO
LMFEJOHNPFUFOXPSEFOHF
SCHADELIJKIRRITEREND BIJTEND CORROSIEF
SFJOJHENFUXBUFSFO[FFQPGFFOTQFDJBBM
SFJOJHJOHTNJEEFM
t IVJEDPOUBDUNFUPQMPTFOWFSEVOOJOHTNJE
EFMFONPFUXPSEFOWFSNFEFO
t OJFUFUFOFOESJOLFOPQEFXFSLQMFL
t OJFUSPLFO
t QFSTPPOMJKLFCFTDIFSNJOHTNJEEFMFOHFCSVJLFO
BMTBOEFSFWPPS[PSHTNBBUSFHFMFOPOUPFSFJLFOE
OXYDEREND ONTVLAMBAAR
[JKO
t BMUJKECFTDIFSNFOEFLMFEJOHESBHFO)BOE
TDIPFOFONPFUFOXPSEFOHFCSVJLUCJKIFU
TDIJMEFSFOFOIFUXFSLFONFUBGCJKUNJEEFMFO
#JKTQVJUXFSLNPFUFFOWFJMJHIFJETCSJMFOBEFN
CFTDIFSNJOHXPSEFOHFESBHFO&FONPOELBQKF
IPVEUHFFOEBNQUFHFO
HFCSVJLEBBSPNFFO
LPPMTUPGmMUFSNBTLFS
VERGIFTIG ONTPLOFBAAR
&UJLFUUFSJOHWBOWFSGQSPEVDUFO
7PPSWFSGQSPEVDUFOJTFFO&VSPQFFTFUJLFUUFSJOHT
TZTUFFNWBOUPFQBTTJOH%JUTZTUFFNHFFGUSJDIU
MJKOFOWPPSPQEFFUJLFUUFOWFSQBLLJOHBBOUF
CSFOHFOWFJMJHIFJET[JOOFOFOHFWBSFOTZNCPMFO
%FHFDPEFFSEF[JOOFOFOHFWBSFODPEFTTUBBO
PPLJOEFQSPEVDUWFJMJHIFJECMBEFOWFSNFME%F[F
[JOOFOFODPEFT[JKOJOBMMFMBOEFOWBOEF&&( MILIEUGEVAARLIJK
WBOUPFQBTTJOH 'JHVVS (FWBBSTZNCPMFO
)FUTZTUFFNCFTUBBUVJUWJFSPOEFSEFMFO
UFXF
UFO
HFWBBSTZNCPMFO
mHVVS
3[JOOFO SJTL
HFWFOEFTQFDJmFLFSJTJDPTBBO
WBOHFWBBSMJKLF WFSG
QSPEVDUFO
mHVVS
4[JOOFO TBGFUZ
HFWFOBBOXFMLFWPPS[PSHT
NBBUSFHFMFONPFUFOXPSEFOHFOPNFOPNIFU
WFSG
QSPEVDUWFJMJHUFLVOOFOWFSXFSLFO
mHVVS
1[JOOFOEJU[JKOTQFDJBMFXBBSTDIVXJOHT[JO
OFO
mHVVS
B+LQGG
'JHVVS 3[JOOFO
?(INDD
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
HFWFOEPPSGBCSJLBOU
4 "GWBMOJFUJOEFHPPUTUFFO 4 *OIPVEWPDIUJHIPVEFO
4 0OEFSIPVEFO JOFSU XFSQFO NFU NJEEFMBBOUF
HBTBBOUFHFWFOEPPS 4 /PPJUXBUFSPQEF[FTUPG HFWFOEPPSEFGBCSJLBOU
GBCSJLBOU
HJFUFO 4 6JUTMVJUFOEJOEFPPS
4 *OHPFEHFTMPUFOWFSQBL 4 .BBUSFHFMFOUSFGGFOUFHFO TQSPOLFMJKLFWFSQBLLJOH
LJOHCFXBSFO POUMBEJOHFOWBOTUBUJTDIF CFXBSFO
4 7FSQBLLJOHESPPHIPVEFO FMFLUSJDJUFJU 4 /JFUWFSNFOHFONFU
4 0QFFOHPFEHFWFOUJMFFS 4 %F[FTUPGFOEFWFSQBL BBOUFHFWFOEPPSEF
EFQMBBUTCFXBSFO LJOHPQWFJMJHFXJK[F GBCSJLBOU
'JHVVS 4[JOOFO
?(INDD
1 #
FWBUMPPE.BHOJFUXPSEFOHFCSVJLUWPPS
WPPSXFSQFOXBBSJOLJOEFSFOLVOOFOCJKUFO
PGXBBSBBOLJOEFSFOLVOOFO[VJHFO
0QHFMFU#FWBUMPPE
1 #
FWBUJTPDZBOBUFO
;JFEFBBOXJK[JOHFOWBOEFGBCSJLBOU
1 #
FWBUFQPYZWFSCJOEJOHFO
;JFEFBBOXJK[JOHFOWBOEFGBCSJLBOU
1 1
BTPQoEJUQSFQBSBBUCFWBUFFOOPHOJFU
WPMMFEJHPOEFS[PDIUFTUPG
'JHVVS 1[JOOFO
(FSBBEQMFFHEFFOBBOCFWPMFO
MJUFSBUVVS
.JOJTUFSJFWBO4PDJBMF;BLFOFO8FSLHFMFHFO
IFJE
;JFLWBOPQMPTNJEEFMFO
/FEFSMBOETF7FSFOJHJOHEF/FEFSMBOETF#BL
TUFFOJOEVTUSJF
#BLTUFFO
4UJDIUJOH%PFMNBUJH7FS[JOLFO
#FTDIFSNJOH
WBOTUBBMEPPSUIFSNJTDIWFS[JOLFO
/PSNFO
/&/&/*40 7FSWFO
WFSOJTTFOFOLVOTUTUPG
GFOo#FQBMJOHWBOIFUHFIBBMUFBBOOJFUWMVDIUJHF
CFTUBOEEFMFO
/&&/*40 %PPSUIFSNJTDIWFS[JOLFOBBOHF
CSBDIUFEFLMBHFOPQJK[FSFOFOTUBMFOWPPSXFSQFO
o4QFDJmDBUJFTFOCFQSPFWJOHFO
/&/ )FUJOEVTUSJFFMBBOCSFOHFOWBOPSHBOJ
TDIFEFLMBHFOPQUIFSNJTDIWFS[JOLUFPGHFTIFSBSEJ
TFFSEFQSPEVDUFO EVQMFYTZTUFFN
/&/ &MFLUSPMZUJTDIBBOHFCSBDIUFCFEFLLJO
HFOWBO[JOLPQJK[FSFOTUBBM
?(INDD
3&(*45&3
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
?(INDD
?(INDD
3&(*45&3
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
. /&/ PQQFSWMBLUFCFIBOEFMJOHWBO
NBDIJOFHJQT /&/ BMVNJOJVN
NBHOFTJBHFCPOEFO /&/ PQUSFLLFOEWPDIU
EFLWMPFSFO
DMBTTJmDBUJF /&/ 0SHBOJTDI1TZDIP
NBHOFTJBHFCPOEFO /&/ 4ZOESPPN
WMPFSCFEFLLJOHFO /&/ PVEIPMMBOETFUFHFMT
NBHOFTJFUFTUSJDI /&/*OIFUXFSL PWFSMBOHTHFMVJETJTPMBUJF
NBSNFSQMFJTUFS WFSWBBSEJHEFWMPFSFO
NBTTBWFFSTZTUFFN o,XBMJUFJUFOVJUWPFSJOH
NFFTUFMLP[JKOFO WBODFNFOUHFCPOEFO 1
NFUBMFO
DPOTFSWFSFO EFLWMPFSFO 1[JOOFO
NFUBMFOTLFMFU
CFQMBUJOH /&/*OIFUXFSL QBOFMFO
HFQSFGBCSJDFFSEF
PQ WFSWBBSEJHEFWMPFSFO EVCCFMXBOEJHF
NFUBMFOUFHFMT o,XBMJUFJUFOVJUWPFSJOH QBOFMFOQMBGPOE
NFUBNPSGFHFTUFFOUFO WBONPOPMJUJTDIBGHFXFSLUF QBOFMFOQMBGPOE
NJMJFVFJTFOFOWFSG CFUPOWMPFSFOFO ESBBHDPOTUSVDUJF
NJOFSBBMHFCPOEFO WFSIBSEJOHFO QBOFMFOTZTUFFNXBOE
TJFSQMFJTUFS /&/ QBTTJWFSJOHTMBBH
NPOPMJUJTDIBGHFXFSLUF /&/ QBVNFMMF
CFUPOWMPFSFO
/&/ QFSMJUF
DMBTTJmDBUJF /&/ QFSMJUFCFQMFJTUFSJOH
NPOUBHFLP[JKO /&/ QMBBUTUBMFOLP[JKOFO
NPOUBHFLP[JKO
IPVUFO /&/ QMBGPOEDPOTUSVDUJF
NPOUBHFLP[JKO
TUBMFO /&/
WFSMBBHEF
NPOUBHFWMPFSFO /&/
QMBGPOEDPOTUSVDUJFT
ANPPLFSQMBUFO /&/
QMBGPOETZTUFFN
NPOUBHF
NP[BÕFLUFHFMT /&/
QMBUGPSNWMPFS
NVVSDPOTUSVDUJFT /&/ QMFJTUFSESBHFS
NVVSDPOTUSVDUJFT
UIFSNJTDI /&/
QMFJTUFSQSPmFM
JTPMFSFO /&/ QMPGQBLLFU
NVVSWFSWFO /&/ QOFVNBUJTDITUSBMFO
/&/ QPFEFSDPBUFO
/&/ QPMZTJMPYBBOWFSWFO
/ /&/ QPMZVSFUIBBOWFSWFO
OBTUFMLP[JKOFO OJFUESBHFOEFCJOOFOXBOEFO QPSJTPTUFFO
OBUJPOBMFCFPPSEFMJOHTSJDIUMJKO WBONFUTFMXFSL QPSPTJUFJU
OJFUESBHFOEF QSFTUBUJFDPODFQU
OBUTUSBMFO TZTUFFNXBOEFO QSFTUBUJFFJTFOBBO
OBUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBO OJFVXCPVX
LMFVSHFCSVJL OJFUESBHFOEF
IPVU OPOGFSSPNFUBMFO CJOOFOXBOEFO
OBUVVSTUFFO OPOJVTIBOHFS QSJNFST
OBUVVSTUFFO
CFXFSLJOHFO QVUDPSSPTJF
OBUVVSTUFFOTPPSUFO
OBUVVSTUFFOUFHFMT 0
/&/&/ PNWPSNJOHTHFTUFFOUFO 3
/&/&/ POEFSSPFTU 3[JOOFO
/&/&/8FFSTUBOE PQEFLEFVSFO SBBQMBBH
UFHFODIFNJTDIF PQMPTNJEEFMFO
SBTUFSQMBGPOE
BBOUBTUJOH PSHBOJTDIF SJCCFOTUSFLNFUBBM
/&/&/ SJWJFS[BOE
?(INDD
?(INDD
3&(*45&3
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,
8
XBMTIVJE
XBOEBGXFSLJOHNFUUFHFMT
XBOEQBOFMFOWBO
MJDIUCFUPO
XBOEUFHFMMJKNFO
OPSNFO
XBOEUFHFMNPSUFMT
OPSNFO
XBOEUFHFMT
XBOEUFHFMT
OPSNFO
XBSNUFBCTPSCFSFOEWFSNPHFO
WBOLMFVS
XBTCFO[JOF
XBUFSHFESBHFOWFSWFO
8#%#0
XFSQTUSBMFO
8FTUFSOSFEDFEBS
XJOHWMPFS
?(INDD
?(INDD