You are on page 1of 272

JELLEMA 5

AFBOUW

06950467_voorwerk.indd 1 09-02-2006 15:46:34


II

omslagontwerp Marjan Gerritse, Amsterdam


vormgeving binnenwerk Peter van Dongen, Amsterdam
opmaak Van de Garde, Zaltbommel
tekenwerk Technisch bureau Lindhout b.v., Woerden
Veltman Bouwkundig Ontwerp- en Tekenburo, Delft

De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen.


Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de
uitgever wenden.

ThiemeMeulenhoff ontwikkelt leermiddelen voor: Primair Onderwijs, Algemeen Voortgezet Onder-


wijs, Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie en Hoger Beroepsonderwijs.
Voor meer informatie over ThiemeMeulenhoff en een overzicht van onze leermiddelen:
www.thiememeulenhoff.nl

ISBN 90 06 95046 7
Tweede druk, tweede oplage

© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2005

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een
geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij
elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande
schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet
1912 jo het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985,
Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen
te voldoen aan Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie (PRO), Postbus 3060, 2130 KB
Hoofddorp (www.cedar.nl/pro). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezin-
gen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever
te wenden.

06950467_voorwerk.indd 2 09-02-2006 15:46:35


III

Bouwproces
5 Afbouw

06950467_voorwerk.indd 3 09-02-2006 15:46:35


IV

De serie Jellema Hogere Bouwkunde bestaat naast Auteurs deel 5:


het inleidende deel uit drie reeksen boeken: L.W. ter Laan
bouwtechniek, bouwmethoden en bouwproces. Bouwkundig adviseur afbouw en bouwfysica,
Tezamen vormt de inhoud de onontbeerlijke Vries
basiskennis voor het hoger beroepsonderwijs en
wetenschappelijk onderwijs. ing. M.W.R. Salden
Coördinator EGM Architecten bv, Dordrecht
Ook deze vernieuwde uitgave is ontstaan vanuit
de noodzakelijke interactie tussen het onderwijs H.J.M. van Diepen
enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds. Beide Verwol Projectafbouw b.v., Opmeer
sectoren leveren auteurs, maar zijn ook bereid
tot het leveren van commentaar en kritiek in een H.G. Geerken
voortdurende discussie tussen redactie, auteurs
en het onderwijs. ing. A.C.J.Th.B. Lemmens
Directeur Omnifloor Adviesbureau voor Bedrijfs-
De redactie: vloeren, Eindhoven
ir. K. Hofkes
Docent Bouwkunde, Hogeschool INHOLLAND, ing. H.Th.S. Flapper
Haarlem en Alkmaar Architect AVB

ing. N. Zimmermann C. Dijkstra


Architect, Amsterdam Namens Savantis, Vakcentrum Afbouw en
Onderhoud, Waddinxveen
ir. A. van Tol
Architect, Zwolle

ir. M. Bonebakker
Adviseur Bouwmanagement, Geesteren

H.A.J. Flapper
Bouwinnovator, Amsterdam

ir. H. Brinksma
Docent Bouwkunde, Hogeschool van Utrecht,
Utrecht

06950467_voorwerk.indd 4 09-02-2006 15:46:51


V

Serieoverzicht
BOUWKUNDE

BOUWKUNDE

BOUWKUNDE

BOUWKUNDE
HOGERE

HOGERE

HOGERE

HOGERE
JELLEMA

JELLEMA

JELLEMA

JELLEMA
Inleiding Bouwtechniek Bouwmethoden Bouwproces
1 Bouwnijverheid 2 Onderbouw 7 Bouwmethodiek 10 Ontwerpen

Bouwtechniek Bouwmethoden Bouwproces


3 Draagstructuur 8 Woningbouw 11 Contracteren
www.jellema-online.nl

Bouwtechniek Bouwmethoden Bouwproces


4 Omhulling 9 Utiliteitsbouw 12 Uitvoeren
A prestatie-eisen / A techniek
daken
www.jellema-online.nl
Bouwtechniek Bouwproces
4 Omhulling 12 Uitvoeren
B gevels B organisatie

Bouwtechniek Bouwproces
4 Omhulling 13 Beheren
C gevelopeningen

Bouwtechniek
5 Afbouw

Bouwtechniek
6 Installaties
A elektrotechnisch
en sanitair

Bouwtechniek
6 Installaties
B werktuigbouwkundig
en gas

Bouwtechniek
6 Installaties
C liften en roltrappen

06950467_voorwerk.indd 5 09-02-2006 15:46:54


VI

Woord vooraf

Deze uitgave in de reeks Bouwtechniek behandelt


de inbouw en de afwerking.
Beide fasen bevinden zich in het overgangs-
gebied tussen het daadwerkelijk bouwen en het
inrichten door de interieurarchitect.
Dit deel beperkt zich tot die inbouwconstructies
en afwerkingen die meestal in de bouw worden
meegenomen en waar bouwkundige voorzie-
ningen voor getroffen dienen te worden.
In het bestek worden deze constructies omschre-
ven en verder uitgewerkt.

Onder de bouwkundige inbouw valt dus voorna-


melijk het aanbrengen van de ruimtebepalende
elementen waardoor de functionaliteit van het
gebouw mede wordt bepaald.
Omdat de gebruiker bij het betreden van een
gebouw direct geconfronteerd wordt met de
materialen en systemen die zijn toegepast in de
overgangssituatie tussen ruwbouw en de ruimte
waarin hij zich bevindt, behoren de afbouw- en
inbouwsystemen logisch en overzichtelijk op
elkaar afgestemd te worden. Tevens moeten ze
elkaar aanvullen opdat een functionele en har-
monieuze ruimtebegrenzing ontstaat.

Bouwkundigen moeten deze materie zodanig


beheersen dat zij voor het toepassen van deze
systemen bouwtechnisch en esthetisch verant-
woorde plannen kunnen maken.

De auteurs
mei 2005

06950467_voorwerk.indd 6 09-02-2006 15:46:56


INHOUD VII

Inhoud 2.8.2 Sluitwerk 65


2.8.3 Deursluitmechanismen 65
1 Scheidingswanden 1 2.9 Beglazing 67
Inleiding 2 2.10 Dorpels 68
1.1 Prestaties 4 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 68
1.1.1 Veiligheid 8
1.1.2 Gezondheid 10 3 Plafondconstructies 69
1.1.3 Energiezuinigheid 12 Inleiding 70
1.1.4 Aanvullende eisen 12 3.1 Prestaties en toepassingsmogelijkheden 71
1.2 Systeemwanden 14 3.1.1 Sterkte van de constructie 71
1.2.1 In het werk af te werken 3.1.2 Brandveiligheid 72
systeemwanden 14 3.1.3 Geluidwering 73
1.2.2 Vooraf afgewerkte systeemwanden 22 3.1.4 Vochtwering 74
1.3 Niet-dragende binnenwanden 25 3.1.5 Toepassing van schadelijke materialen 76
1.3.1 Gemetselde niet-dragende 3.1.6 Gedrag van de aansluitingen met de
binnenwanden 25 draagconstructie 76
1.3.2 Gelijmde niet-dragende 3.1.7 Vormveranderingen 76
binnenwanden 28 3.1.8 Thermische isolatie 76
1.3.3 Verdiepingshoge niet-dragende 3.1.9 Beperking van luchtdoorlatendheid 76
binnenwanden van wandpanelen 34 3.1.10 Uiterlijk aanzien en vlakheid 76
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 37 3.1.11 Voorzieningen voor afbouw en
afwerking 77
2 Binnenkozijnen 39 3.1.12 Duurzaamheid en prijs 77
Inleiding 40 3.1.13 Montage 78
2.1 Prestatie-eisen 40 3.1.14 Arbo-risico’s 78
2.1.1 Eisen vanuit het Bouwbesluit 40 3.2 Systeemplafonds 78
2.1.2 Eisen/wensen door gebruiker en/of 3.2.1 Panelenplafond 78
architect 42 3.2.2 Strokenplafond en lamellenplafond 88
2.1.3 Eisen/wensen vanuit de uitvoering 42 3.2.3 Roosterplafond 91
2.2 Normen ten aanzien van tekenwerk 43 3.2.4 Rasterplafond 92
2.3 Kozijntypen 43 3.2.5 Baffleplafond 92
2.4 Materiaalkeuze 44 3.3 Klimaatplafonds 94
2.4.1 Hout 44 3.4 In het werk getimmerde plafonds 95
2.4.2 Staal 44 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 96
2.5 Aansluitingen 46
2.5.1 Keuze montage- of inmetselkozijn 46 4 Stukadoorswerk 97
2.5.2 Montagekozijn 47 Inleiding 98
2.5.3 Inmetselkozijn 48 4.1 Ondergronden als basis voor
2.5.4 Kozijn voor gipsmontagewanden 51 stukadoorswerk 99
2.5.5 Kozijn voor schuifdeuren 51 4.1.1 Ondergronden en hun
2.6 Deuren 53 materiaal-eigenschappen 99
2.6.1 Deuren: stomp of opdek 53 4.1.2 Hechting van stukadoorswerk aan de
2.6.2 Soorten deuren 54 ondergrond 99
2.6.3 Brandwerende deuren 56 4.1.3 Ondergronden van gebakken
2.6.4 Bijzondere deuren 57 materialen 100
2.6.5 Inbraakwerende deuren 60 4.1.4 Ondergronden van cement- en/of
2.6.6 Speciale deuren 61 kalkgebonden materialen 100
2.7 Toegankelijkheid 62 4.1.5 Pleisterdragers 103
2.8 Hang- en sluitwerk 64 4.2 Materialen 106
2.8.1 Hangwerk 64 4.2.1 Water 106

06950467_voorwerk.indd 7 09-02-2006 15:46:56


VIII

4.2.2 Vulstoffen 106 5.5.5 Kunstharsgebonden vloerbedekking 173


4.2.3 Isolerende vulstoffen 107 5.5.6 Zachte vloerbedekking 177
4.2.4 Bindmiddelen 107 5.5.7 Elastische vloerbedekking 180
4.3 Stukadoormortel-samenstellingen 109 5.5.8 Kurk, plantaardige vezels enzovoort 181
4.4 Uitvoeren van stukadoorswerk 109 5.5.9 Houten vloerbedekking 182
4.4.1 Stukadoren van plafonds 112 5.5.10 Keramische vloerbedekking 184
4.4.2 Stukadoren van wanden 116 5.5.11 Natuursteen 188
4.4.3 Buitenwerk 119 5.5.12 Kunststeen (composiet) 192
4.5 Hulpconstructies 121 5.5.12 Metalen vloerbedekking 192
4.6 Bijzondere functies van stukadoorswerk 122 5.6 Vloerverven 193
4.6.1 Vochtisolatie 122 5.7 Keuzebepaling vloersysteem 194
4.6.2 Thermische isolatie 123 5.7.1 Keuzecriteria 195
4.6.3 Brandwering 124 5.7.2 Beperkingen keuzevrijheid 196
4.6.4 Bijzondere vormen van stukadoorswerk 5.7.3 Aanpassingsmogelijkheden 197
(trek- en plaktechnieken) 125 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 197
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 126
6 Afwerking van binnenwanden met
5 Dekvloeren en vloerbedekkingen 127 tegels 201
Inleiding 128 Inleiding 202
5.1 Integrale benadering 128 6.1 Materialen 202
5.1.1 Terminologie 128 6.1.1 Natuursteentegels 202
5.2 Functies van (componenten van) een 6.1.2 Glazen tegels 202
vloersysteem 131 6.1.3 Metalen tegels 203
5.2.1 Draagvloer 131 6.1.4 Keramische tegels 203
5.2.2 Dekvloer 132 6.2 Uitvoering van tegelwerk 206
5.2.3 Vloerbedekking 132 6.3 Voegen, dilataties en beëindigingen 207
5.2.4 Kwaliteitsbewaking 132 6.4 Kwaliteitseisen en -normen 209
5.3 Draagvloeren 133
5.3.1 In het werk vervaardigde 7 Conservering en schilderwerk 211
betonvloeren 134 Inleiding 212
5.3.2 Bekistingsplaatvloeren 134 7.1 Conservering en schilderwerk van hout 212
5.3.3 Elementenvloeren 135 7.1.1 Oorzaken van aantasting van hout 212
5.3.4 Staalplaatbetonvloer 138 7.1.2 Duurzaamheidseigenschappen van
5.3.5 Houten draagvloeren 138 hout 212
5.3.6 Stalen draagvloeren 139 7.1.3 Toepassing van onbehandelde
5.4 Dekvloeren 139 houtsoorten 214
5.4.1 Cementgebonden dekvloeren 140 7.1.4 Bescherming van hout tegen vocht,
5.4.2 Calciumsulfaatgebonden dekvloeren 150 krimpen en zwellen 214
5.4.3 Bitumineuze dekvloeren 159 7.1.5 Keuze verduurzamen en/of schilderen van
5.4.4 Combinatiedekvloeren 161 hout 216
5.4.5 Magnesiagebonden dekvloeren 162 7.1.6 Houtverduurzamingsmiddelen 217
5.4.6 Houten dekvloeren 164 7.1.7 Verfsystemen op hout 217
5.4.7 Droge dekvloeren 164 7.1.8 Verfproducten voor binnen- en
5.4.8 Verhoogde dekvloeren en buitenschilderwerk 218
holtevloeren 165 7.2 Conservering en schilderwerk van
5.5 Vloerbedekkingen 167 metalen 220
5.5.1 Cementgebonden vloerbedekking 168 7.2.1 Corrosie 220
5.5.2 Calciumsulfaat vloerbedekking 170 7.2.2 Bescherming van metalen tegen
5.5.3 Bitumineuze vloerbedekking 170 corrosie 221
5.5.4 Magnesiagebonden vloerbedekking 171 7.2.3 Bescherming van staal tegen corrosie 223

06950467_voorwerk.indd 8 09-02-2006 15:46:56


INHOUD IX

7.2.4 Verwijdering van roest, walshuid en


verontreinigingen 223
7.2.5 Bescherming van staal door verflagen 226
7.2.6 Verfsystemen met hun
eigenschappen 227
7.2.7 Verzinkt staal 228
7.2.8 Duplexsystemen 231
7.2.9 Detaillering en conservering van
staalconstructies 232
7.2.10 Emailleren 233
7.2.11 Bescherming van aluminium 233
7.3 Conservering en schilderwerk van
steenachtige materialen 233
7.3.1 Fysische aantasting van steenachtige
materialen 234
7.3.2 Fysisch-chemische aantasting van
steenachtige materialen 234
7.3.3 Chemische en biologische aantasting van
steenachtige materialen 236
7.3.4 Voorkomen van aantasting van
steenachtige materialen 238
7.3.5 Impregneren van steenachtige materialen
met waterafstotende preparaten 239
7.3.6 Schilderen van steenachtige
materialen 239
7.4 Conservering en schilderwerk van
kunststoffen 242
7.4.1 Fabricage van kunststoffen 242
7.4.2 Soorten kunststoffen 242
7.4.3 Toeslagstoffen 243
7.4.4 Vergelijking met andere
materiaalgroepen 243
7.4.5 Schilderen van kunststoffen 244
7.5 Verfsystemen 245
7.5.1 Grondverven 245
7.5.2 Schematische verfsystemen 246
7.5.3 Onderhoud van verfsystemen 246
7.6 Toepassing van kleuren 247
7.7 Schadelijkheid van verven 249
7.7.1 Bescherming van de verfverwerker 250
7.7.2 Etikettering van verfproducten 251
Geraadpleegde en aanbevolen literatuur 254

Register 255

06950467_voorwerk.indd 9 09-02-2006 15:46:57


X

Inleiding

Na het gereedkomen van de draagstructuur en bewegwijzering in het gebouw. Niet alleen de


de omhulling (de dakconstructies en de gevels sfeer van het interieur wordt uitdrukkelijk door
met gevelopeningen) volgt de inbouw en de de vaste inventaris bepaald, maar hierbij
afwerking. wordt ook vaak de huisstijl van de gebruiker
Inbouw en afwerking vormen het overgangsge- gevolgd. Deze vaste inventaris is bij uitstek het
bied tussen het bouwen en de interieurarchitec- terrein van de interieurarchitect en wordt door
tuur. Wij zullen in dit deel 5 alleen die inbouw- deze uitgewerkt en opgedragen.
constructies en afwerkingen bespreken die over
het algemeen in de bouw worden meegenomen Van de afwerking bespreken we in dit deel alleen
en derhalve in de betreffende bestekken worden de afwerkingen die bij de bouw worden aange-
omschreven. bracht zoals vloerafwerkingen, stukadoorswerk
Onder de inbouw wordt verstaan het aanbren- en wandbetegelingen.
gen van de: Wandafwerkingen met behang of textiel, wand-
• ruimtebepalende elementen (scheidingswan- betimmeringen en lambriseringen en dergelijke
den en plafonds); vallen weer op het terrein van de interieurarchi-
• vaste inventaris. tect.

Van de scheidingswanden bespreken we in dit Onder de bouwkundige inbouw valt dus


deel alleen de verdiepingshoge scheidingswan- voornamelijk het aanbrengen van de ruimte-
den met de in deze scheidingswanden op te bepalende elementen (de scheidingswanden
nemen deurkozijnen en puikozijnen. Lichtere en de plafonds). Hiermee worden de voor het
vouwbare wandconstructies ten behoeve van primaire proces gewenste ruimten ingedeeld.
wegschuifbare separaties voor vergaderzalen, Het primaire proces is echter aan veranderingen
lesruimten, horecabedrijven, maar ook in woon- onderhevig. Om een gebouw functioneel te
huizen bepalen dermate de sfeer van het inte- kunnen aanpassen, dienen de ruimtebepalende
rieur dat de keuze en de montage meestal door elementen verplaatsbaar en ook uitwisselbaar te
de interieurinrichting wordt verzorgd. Voor de zijn. Met als uiterste dat bij de verandering van
bespreking en documentatie van vouwwanden, de bestemming van een gebouw (hergebruik)
harmonicawanden, blaasbalgwanden en paneel- ook de indeling volledig moet kunnen worden
wanden verwijzen we daarom naar de Neder- aangepast.
landse Bouw-Documentatie (NBD). Bij de keuze van de elementen en de aanslui-
Sanitaire scheidingswanden ten behoeve van de tende details moet hier terdege rekening mee
indeling van toiletgroepen, doucheruimten en worden gehouden. Voor scheidingswanden en
dito wanden voor kleedruimten met bijbeho- plafonds dienen daarom zoveel mogelijk de
rende bergkastjes worden pas aangebracht nadat standaardelementen te worden toegepast. Deze
de betreffende ruimte bouwkundig is afgewerkt. zijn na demontage weer te gebruiken; hiermee
Voor deze sanitaire scheidingswanden wordt wordt kostbaar pasmaken en onnodig bouwafval
meestal een stelpost in het bestek opgenomen of voorkomen. De onderlinge aansluitingen en ook
worden deze wanden rechtstreeks door de de aansluitingen op de draagstructuur en om-
opdrachtgever bij de leverancier besteld. hulling moeten met eenvoudig gereedschap te
Deze gespecialiseerde leveranciers verzorgen zelf demonteren zijn, zodat geen kostbare reparaties
het uittekenen en de montage van de wanden. nodig zijn.
Voor de toe te passen materialen moeten zoveel
Onder vaste inventaris vallen onder meer kast- mogelijk materialen worden gekozen die weinig
wanden, vitrines, uitgiftebalies, receptiebalies, milieubelastend zijn en na sloop opnieuw te ge-
keukeninrichtingen, laboratoriuminrichtingen, bruiken of eenvoudig recyclebaar zijn.
halfhoge scheidingswanden ten behoeve van
koffie- en besprekingshoeken en vaak ook de

06950467_voorwerk.indd 10 09-02-2006 15:46:57


XI

In hoofdstuk 1 worden de lichte afscheidings- draagvloer, dekvloer en vloerbedekking. Deze


wanden voor zowel de woningbouw als de utili- drie componenten beïnvloeden elkaar dusdanig
teitsbouw besproken. Ook de lichte scheidings- dat het eindresultaat een zorgvuldige afweging
wanden van steenachtig materiaal komen hierbij moet zijn van de drie samenstellende onderde-
aan de orde. Aansluitend worden in hoofdstuk len. De diverse draagvloerconstructies zijn reeds
2 de in deze scheidingswanden aan te brengen behandeld in deel 3 Draagstructuur. Naast de
binnendeurkozijnen en puikozijnen besproken. meer gebruikelijke typen dekvloeren zoals de
Bij de keuze daarvan speelt naast het gebruik cementdekvloer en de gietvloer worden ook de
(ook door ouderen en mindervaliden) vooral de verhoogde vloeren en holtevloeren behandeld.
brandwerendheid en de rookdichtheid een be- Speciale aandacht moet hierbij, evenals als bij de
langrijke rol. verlaagde plafonds, worden gegeven aan de
Plafondconstructies (hoofdstuk 3) zijn eveneens mogelijke brandoverslag en het omloopgeluid.
belangrijk voor de ruimtelijke indeling van een De keuze uit de vele soorten vloerbedekkingen
gebouw. Draagconstructies en onderdelen van en vloerafwerkingen met keramische tegels,
installaties kunnen ermee worden weggewerkt. natuursteen en dergelijke is afhankelijk van het
Hierbij speelt ook de brandwerendheid en de gebruik van de betreffende ruimte en het on-
wering van geluidoverdracht een belangrijke derhoud. Bovendien zijn de vloerbedekkingen
rol. Plafonds kunnen ter plaatse ambachtelijk en vloerafwerkingen modeonderhevig en sterk
worden vervaardigd, maar meestal zal worden bepalend voor de sfeer van het betreffende ver-
gekozen voor een systeemplafond. Dit kan zijn trek. Dit laatste geldt ook voor de in hoofdstuk 6
een eenvoudig plafond van vlakke platen op een besproken wandafwerking met tegels.
draagsysteem of een van de vele typen plafonds
van akoestische panelen in een al of niet zicht- Conservering en schilderwerk (hoofdstuk 7)
baar draagsysteem. De keuze van afmetingen, staan de laatste jaren enorm ter discussie.
materiaal, structuur, en kleur van de panelen en Milieubelastende materialen (verdunningsmid-
het patroon van de ingebouwde verlichtings- delen) moeten daarbij zoveel mogelijk worden
armaturen en roosters van de klimaatinstallatie vermeden. Dit niet alleen voor de veiligheid en
kunnen zeer bepalend zijn voor de sfeer van de gezondheid van degenen die deze materialen
betreffende ruimte. moeten verwerken, maar ook van de gebruikers.
De producenten hebben de laatste jaren goed
Na de ruimtebepalende elementen wordt in dit ingespeeld op deze problematiek. In dit deel
deel de afwerking besproken. wordt de conservering van hout, staal en steen-
Stukadoorswerk (hoofdstuk 4) van wanden en achtig materiaal besproken, niet alleen toegepast
plafonds is oorspronkelijk bedoeld als vlakkere, in het interieur maar ook voor buitenwerk.
lichtreflecterende afwerking van ruw gemetselde
muren en vloeren. Het stukadoorswerk heeft
zich door de hedendaagse toevoegingen en aan-
brengtechnieken ontwikkeld tot een afwerktech-
niek met vele esthetische mogelijkheden. Met
stukadoorswerk op een zogenoemde pleister-
drager is de brandwerendheid van houten vloer-
constructies (bijvoorbeeld in de renovatie) en
van staalconstructies aanmerkelijk te verbete-
ren. In de seriematige woningbouw worden
plafonds en gietbouw- en blokkenwanden met
spuittechnieken afgewerkt.

Hoofdstuk 5 bespreekt de dekvloeren, vloer-


bedekkingen en verhoogde vloersystemen.
Een vloersysteem bestaat uit de componenten

06950467_voorwerk.indd 11 09-02-2006 15:46:57


XII

06950467_voorwerk.indd 12 09-02-2006 15:46:57


Scheidingswanden
L.W. ter Laan, ir. A.P.G. Cobussen
1
In een bouwwerk kunnen twee soorten wanden worden onderschei-
den, te weten constructieve wanden en scheidingswanden. In tegen-
stelling tot de constructieve wanden hebben de scheidingswanden,
die in dit hoofdstuk worden behandeld, alleen een scheidende, niet-
dragende functie.

06950467_H01.indd 1 12-04-2005 11:59:49


2

Inleiding en vervormingen. In artikel 7.1.3.2 van NEN 6702


wordt aangegeven dat voor:
In een bouwwerk kunnen twee soorten verticale • niet-dragende binnenwanden in verblijfs-
scheidingsconstructies worden onderscheiden, te gebieden met een gewicht per lengte groter
weten: dan 3,0 kN/m dienen in rekening te worden
• dragende inwendige scheidingsconstructies; gebracht als lijnlast;
• niet-dragende inwendige scheidingsconstruc- • niet-dragende binnenwanden met een massa
ties. kleiner of gelijk aan 300 kg per strekkende meter
dient een gelijkmatig verdeelde belasting in re-
In tegenstelling tot de dragende scheidingscon- kening worden gebracht van:
structies hebben de niet-dragende scheidings-
h
constructies, die in dit hoofdstuk worden be- peg;rep = ∙ 0,5 kN/m2
h0
handeld, alleen een scheidende, niet-dragende
voor qeg;rep kleiner of gelijk aan 1 kN/m
functie.
In dit hoofdstuk zullen deze niet-dragende schei- h
peg;rep = ∙ 0,8 kN/m2
dingsconstructies worden benoemd als ‘niet- h0
dragende binnenwanden’. voor qeg;rep kleiner of gelijk aan 2 kN/m
Voor de indeling van de niet-dragende binnen-
h
wanden wordt de systematiek gehanteerd zoals peg;rep = ∙ 1,2 kN/m2
h0
die is ontwikkeld door STABU (Stichting Stan-
voor qeg;rep kleiner of gelijk aan 3 kN/m
daardbestek Burger- en Utiliteitsbouw).
STABU verdeelt de niet-dragende binnenwanden
in twee groepen, namelijk: waarin:
1 niet-dragende systeemwanden, omschreven in peg;rep = de voor niet-dragende binnenwanden
hoofdstuk 44 van de bestekssystematiek: in rekening gebrachte gelijkmatig
PLAFOND- EN WANDSYSTEMEN; verdeelde belasting, in kN/m2
2 niet-dragende binnenwanden van metselwerk, qeg;rep = het gedurende de referentieperiode
omschreven in hoofdstuk 22: METSELWERK. gegarandeerde maximale gewicht per
lengte van de toegepaste niet-dragende
Het voornaamste onderscheid tussen deze typen binnenwand, in kN/m
binnenwanden is gelegen in het feit dat een niet- h = de vrije hoogte binnen het verblijfs-
dragende binnenwand van metselwerk bestaat gebied, in m
uit losse, steenachtige elementen, die allemaal h0 = de rekenhoogte, h0 = 2,5 m
gelijk en uitwisselbaar zijn en die in het werk
worden opgebouwd tot een wandconstructie. Lichte, niet-dragende binnenwanden die vol-
Een systeemwand is opgebouwd uit verschil- doen aan de bovengenoemde randvoorwaarden
lende, tot één systeem behorende elementen. kunnen, als de vloerconstructie is berekend op
In het algemeen kan worden gesteld dat steen- de voorgeschreven extra gelijkmatig verdeelde
achtige niet-dragende binnenwanden een meer belasting, onafhankelijk van voorzieningen in de
traditionele opbouw vertonen dan de systeem- bouwkundige constructie worden geplaatst. De
wanden. flexibiliteit van de indeling is hierdoor groter dan
bij de gewone scheidingswanden, waarbij in de
Andere mogelijkheden om niet-dragende bin- vloerconstructie extra voorzieningen dienen te
nenwanden onder te verdelen kunnen onder worden getroffen, waardoor deze wanden meer
meer op basis van de drie volgende criteria: plaatsgebonden zijn.

1 Er kan een onderscheid worden gemaakt 2 Een ander onderscheid dat kan worden ge-
tussen zogenoemde gewone en lichte niet- maakt is of de niet-dragende binnenwand vast of
dragende binnenwanden, waarbij de grens is beweegbaar is. De vaste niet-dragende binnen-
beschreven in NEN 6702: TGB 1990 Belastingen wanden kunnen worden onderverdeeld in ver-

06950467_H01.indd 2 12-04-2005 11:59:50


1 SCHEIDINGSWANDEN 3

plaatsbare en niet-verplaatsbare niet-dragende vooraf vervaardigde elementen, eventueel met


binnenwanden. De beweegbare, niet-dragende losse stijlen en uitwisselbare elementen, die in
binnenwanden kunnen worden onderverdeeld het werk worden opgebouwd.
in horizontaal of verticaal te rollen of te schuiven Binnen de in het werk af te werken systeemwan-
wanden. den kan, op basis van de opbouw van de wand,
een verdere onderverdeling worden gemaakt:
3 Er kan onderscheid worden gemaakt tussen • de systeemwand kan zijn opgebouwd uit
verdiepingshoge en half-hoge niet-dragende bin- panelen die in de productieplaats worden samen-
nenwanden. Figuur 1.1 geeft een overzicht van gesteld uit beklede gipskartonplaat of spaan-
de genoemde soorten van niet-dragende bin- plaat, bevestigd aan één of beide zijden van een
nenwanden. kern;
• een ander type systeemwand is opgebouwd
Halfhoge scheidingswanden en sanitaire schei- uit een skelet van metalen of houten profielen,
dingswanden voor toiletgroepen, douchecabines waartegen op de bouwplaats aan één of beide
en kleedruimten behoren tot de inrichting van zijden een beplating wordt aangebracht. Deze
een gebouw en worden in dit hoofdstuk dus niet beplating kan weer bestaan uit gipskarton- of
besproken. gipsvezelplaat of spaanplaat.
Hierna wordt de in figuur 1.1 genoemde ver-
deling van typen niet-dragende binnenwanden 2 Vooraf afgewerkte systeemwand
nader toegelicht. Onder een vooraf afgewerkte systeemwand
wordt verstaan een lichte wand waarvan de on-
Systeemwanden derdelen vooraf zijn afgewerkt. De wand bestaat
Systeemwanden kunnen we onderscheiden in: uit, tot een systeem behorende, aaneengescha-
1 in het werk af te werken systeemwand; kelde, vooraf vervaardigde elementen, eventueel
2 vooraf afgewerkte systeemwand. met losse stijlen, samen met uitwisselbare ele-
menten, die in het werk worden opgebouwd.
1 In het werk af te werken systeemwand Ook de vooraf afgewerkte systeemwanden kun-
Onder een in het werk af te werken systeem- nen op basis van de opbouw van de wand ver-
wand wordt verstaan een lichte wand die, nadat der worden onderverdeeld in panelen systeem-
deze is aangebracht, in het werk wordt voorzien wanden en systeemwanden met een beplating
van een afwerking. De wand zelf bestaat uit, tot op een metalen of houten frame.
een systeem behorende, aaneengeschakelde,

1 Systeemwanden 2 Steenachtige niet-dragende binnenwanden

In het werk af Vooraf afgewerkte Gemetselde niet- Gelijmde niet- Verdiepingshoge


te werken systeem- systeemwanden dragende dragende niet-dragende bin-
wanden binnenwanden binnenwanden nenwandpanelen
paragraaf 1.2.1 paragraaf 1.2.2 paragraaf 1.3.1 paragraaf 1.3.2 paragraaf 1.3.3

• Panelen systeem- • Panelen systeem- • Baksteen; • Gipsblokken; • Cellenbeton-


• wand; • wand; • Kalkzandsteen; • Cellenbeton- • panelen;
• Beplating op • Beplating op • Betonsteen; • blokken; • Gipselementen;
• metalen skelet; • metalen skelet; • Glazen • Kalkzandsteen • Prefabbetonnen
• Beplating op • Beplating op • bouwsteen. • lijmblokken. • systeemwand.
• houten skelet. • houten skelet.

Figuur 1.1 Indeling niet-dragende binnenwanden

06950467_H01.indd 3 12-04-2005 11:59:50


4

Steenachtige niet-dragende De verschillende typen niet-dragende binnen-


binnenwanden wanden zullen hierna worden behandeld, waar-
De steenachtige niet-dragende binnenwanden bij de volgende facetten van de wand aan de
worden, op basis van de wijze van de onderlinge orde zullen komen:
verbindingen, onderverdeeld naar de toegepaste • de sector van de bouw, waarin de wand
materialen. wordt toegepast;
• de elementen, waaruit de wand is samen-
Gemetselde niet-dragende binnenwanden gesteld;
Dit type binnenwand wordt opgebouwd uit • de opbouw van de wand;
kleine handzame stenen of blokken die door • de montage van de wand;
middel van een metselmortel met elkaar worden • de eventuele afwerking van de wand;
verbonden. De producten die hiervoor worden • de detaillering van de aansluiting van de
toegepast zijn er onder andere op basis van bak- wand op de bouwkundige constructie;
steen, kalkzandsteen, betonsteen, glazen bouw- • de in combinatie met de wand toe te passen
stenen en andere steenachtige producten. kozijnen;
• de wijze waarop voorwerpen aan de wand
Gelijmde niet-dragende binnenwanden kunnen worden bevestigd;
Gelijmde niet-dragende binnenwanden worden • de brandwerendheid van de wand;
samengesteld uit steenachtige producten die • de geluidsisolatie van de wand.
zodanig maatvast en vlak zijn dat de koppeling
met een dunne lijmmortel kan plaatsvinden. Voorafgaand aan de gedetailleerde bespreking
Deze mortel kan zijn op basis van gemodifi- zullen eerst de prestaties en de toepassings-
ceerde zand-cementmortel, doch ook op gips- mogelijkheden van de wanden in het algemeen
basis. worden besproken.
De hiervoor te gebruiken bouwproducten zijn
onder andere gipsblokken, cellenbetonblokken
en kalkzandsteen lijmblokken. 1.1 Prestaties

Verdiepingshoge niet-dragende binnenwanden In het Bouwbesluit worden prestatie-eisen


Verdiepingshoge niet-dragende binnenwanden gesteld. Voor de bepalingsmethoden wordt in
van een steenachtig materiaal worden gevormd het Bouwbesluit verwezen naar NEN-normen,
door verdiepingshoge bouwelementen (panelen) de zogenoemde direct aangewezen normen.
van lichtgewichtbeton, cellenbeton of gips. In figuur 1.2 is een overzicht gegeven van de

Beschouwde eigenschap Relatie met het Bouwbesluit

Veiligheid
Constructieve veiligheid afdeling 2.1
Brandveiligheid afdeling 2.2, 2.11 t/m 2.16, 2.19

Gezondheid
Bescherming tegen schadelijke of hinderlijke invloeden (geluid, vocht) afdeling 3.1 t/m 3.7
Bescherming tegen schadelijke of hinderlijke materialen afdeling 3.15

Energiezuinigheid
Beperking warmteverlies afdeling 5.1 t/m 5.3

Bruikbaarheid afdeling 4.1 t/m 4.18

Figuur 1.2 Eigenschappen in relatie met het Bouwbesluit

06950467_H01.indd 4 12-04-2005 11:59:50


1 SCHEIDINGSWANDEN 5

beschouwde eigenschappen met verwijzing naar ken omschreven als de ‘BRL 1003’, d.d. 2003-
het desbetreffende artikel uit het Bouwbesluit. 07-28. Deze nationale beoordelingsrichtlijn is
Voorts geeft het Bouwbesluit de mogelijkheid dat aanvaard door de Harmonisatie Commissie Bouw
niet elke keer aangetoond hoeft te worden dat van de stichting Bouwkwaliteit.
de te leveren niet-dragende binnenwand voldoet
aan de gestelde prestatie-eis. In artikel 1.6 van Nationale Beoordelingsrichtlijn 1003
het Bouwbesluit is de mogelijkheid geschapen
dat, indien een door de Minister erkende kwa- 4.1 Voorschriften uit oogpunt van
liteitsverklaring is afgegeven en de toepassing is veiligheid.
overeenkomstig die kwaliteitsverklaring, mag
worden gesteld dat aan de desbetreffende pres- Algemene sterkte van de
tatie-eis is voldaan. bouwconstructie
Aan de hand van de genoemde beoordelings-
richtlijn zullen de te stellen prestatie-eisen aan Prestatie-eisen
niet-dragende binnenwanden worden behan- Conform het Bouwbesluit, artikel 2.1 mag de
deld, volgens de in het Bouwbesluit gehanteerde uiterste grenstoestand van een bouwconstruc-
volgorde. tie niet worden overschreden onder invloed
van fundamentele en bijzondere belasting-
▶▶ In deel 7 Bouwmethodiek worden in hoofd- combinaties, conform NEN 6702 met uitzon-
stuk 2 het Bouwbesluit en aansluitend de kwali- dering van de combinaties met brand.
teitsverklaringen uitgebreid besproken
Attesteringsonderzoek
Beoordelingsrichtlijn Het voldoen aan voornoemde eisen dient te
De hiervoor genoemde kwaliteitsverklaring is een worden aangetoond door middel van bere-
kwaliteitsverklaring in de zin van de Woningwet keningen conform NEN 6710 en NEN 6770
en is een schriftelijk bewijs dat is voorzien van (metaal), NEN 6720 en NEN 6790 (steenach-
een – door de minister van VROM aangewezen tig materiaal), NEN 6760 (houtachtig), NEN
– merkteken en wordt afgegeven door een 2608 (glas) met inachtneming van NEN 6702.
deskundig, onafhankelijk instituut dat eveneens
door de minister is aangewezen. De hiervoor be- Nota bene: Uit NEN 6702 zijn voor niet-
doelde – door de minister aangewezen – deskun- dragende wanden tevens van belang, artikel
dige, onafhankelijke instituten zijn de instituten 8.2.6.1, 8.2.6.2, 8.6.4.4 en 9.6 met betrek-
die door de Stichting Raad voor de Certificatie king tot het bestand zijn tegen windbelastin-
zijn erkend als certificerings- of attesteringsinstel- gen, een gelijkmatig verdeelde belasting, een
ling op het gebied van de bouw. Voor niet- geconcentreerde belasting en een stootbelas-
dragende binnenwanden hebben de navolgende ting van wanden grenzend aan vides, re-
certificatie-instellingen gezamenlijk een nationale lingen, balustrades, en dergelijke. Indien niet
beoordelingsrichtlijn (BRL) opgesteld; conform de in de prestatie-eis omschreven
• IKOB BKB BV Houten; bepalingsmethode kan worden aangetoond
• KIWA N.V., Certificatie en Keuringen te dat aan genoemde eisen kan worden voldaan
Rijswijk; dient een en ander te worden aangetoond
• Stichting Keuringsbureau Hout, SKH te met inachtneming van NEN 6700. Met be-
Huizen. trekking tot de windbelasting kan ook de
proef zoals hierna omschreven worden uitge-
De nationale beoordelingsrichtlijn voor het voerd.
KOMO-Attest (met-productcertificaat) voor niet-
dragende binnenwanden wordt in bouwbestek-

06950467_H01.indd 5 12-04-2005 11:59:51


6

Sterkte van de bouwconstructie tegen Interpretatie/Toelichting


windbelasting Aangezien de invloed van de wind veelal
verminderd wordt door gunstige verdeling
Prestatie-eisen van de binnenwanden in een woning (of
De scheidingswand moet in praktijkomstan- gebouw), door verstevigingen in de vorm van
digheden met een redelijke veiligheidscoëf- stijlen en door een relatief gering oppervlakte-
ficiënt weerstand bieden aan de op de schei- percentage van te openen delen in de gevels,
dingswand inwerkende windbelastingen zoals kan de weerstand tegen windbelasting vaak
deze zijn aangegeven in NEN 6702, rekening onvoldoende geacht worden, indien de wand
houdend met: weerstand biedt aan de schokbelasting van 240
• de aard van de samenstellende materialen Nm (zie 5.2). Niettemin kan in het attest(-met-
en hun wijze van samenvoeging; productcertificaat) de gelijkmatig verdeelde
• het praktijkresultaat van de verwerking belasting worden opgegeven, die de wand in
(bijvoorbeeld aansluitingen met de ruwbouw); praktijkomstandigheden tot breuk brengt, even-
• de risico’s die de bewoner of gebruiker als de aard van de breuk. Indien de wand niet
loopt in geval van breuk. of moeilijk tot breuk kan worden belast, kan het
hoogste belastingsniveau wat tijdens de beproe-
Bepalingsmethoden ving is bereikt in het attest(-met-productcertifi-
Het voldoen aan voornoemde eisen kan wor- caat) worden vermeld.
den aangetoond door middel van berekenin-
gen conform NEN 6710 en NEN 6770 5.1 Sterkte van de bouwconstructie
(metaal), NEN 6720 en NEN 6790 (steenach- onder invloed van excentrische verticale
tig materiaal), NEN 6760 (houtachtig) en NEN belastingen
2608 (glas) met inachtneming van NEN 6702
of door middel van navolgende proef. Prestatie-eisen
De scheidingsconstructies met inbegrip van hun
De proef wordt uitgevoerd op één paneel of aansluitingen mogen niet tot breuk worden ge-
wandgedeelte met een breedte van circa bracht of op een voor de gebruiker gevaarlijke
1,0 m, dat evenwijdig aan een stijve wand wijze beschadigen onder invloed van een excen-
wordt opgesteld, uitgevoerd zoals in de prak- trische verticale belasting ten gevolge van het
tijk gebruikelijk. De spouw tussen de proef- ophangen van zware voorwerpen (bijvoorbeeld
wand en de stijve wand dient 50 tot 70 mm wandmeubels, sanitair, verwarmingsapparatuur,
te bedragen. en dergelijke).
De hoogte van de te beproeven wand moet
overeenkomen met de maximale hoogte zoals Attesteringsonderzoek
in het attest(-met-productcertificaat) wordt Het voldoen aan voornoemde eisen kan worden
opgenomen met een minimum van 2,40 m. aangetoond door middel van berekeningen con-
form NEN 6710 en NEN 6770 (metaal), NEN
Met behulp van een in de spouw gehangen 6720 en NEN 6790 (steenachtig materiaal),
luchtzak wordt vijf maal een druk (prep) van NEN 6760 (houtachtig) en NEN 2608 (glas) met
230 N/m2 op de wand aangebracht. inachtneming van NEN 6702 of door middel
Vervolgens kan de druk worden verhoogd tot van navolgende proef.
breuk optreedt.
De grootte van de belasting is afkomstig uit De scheidingsconstructie en de bevestiging
NEN 6702 Belastingen en vervormingen, waar- van dergelijke voorwerpen moet een belasting
bij is uitgegaan van een stuwdruk (pw) van van 1000 N kunnen dragen, evenwijdig aan de
760 N/m2 (bebouwd, gebied 1, h = 11 m) en scheidingsconstructie, op 0,30 m van zijn
een windvormfactor (c) van 0,3. oppervlak en gesteund door twee consoles
h.o.h. 0,50 m die elk twee bevestigingen
hebben in verticale richting h.o.h. 0,15 m en

06950467_H01.indd 6 12-04-2005 11:59:51


1 SCHEIDINGSWANDEN 7

waarvan de onderste bevestiging een contact moet ten minste 1,50 m bedragen zonder stijve
met de scheidingsconstructie heeft in de vorm verticale ondersteuningen of 4,00 m met stijve
van een cirkel met een diameter van 25 mm, verticale ondersteuningen op voorwaarde dat
figuur 1.3. dergelijke ondersteuningen ook in de praktijk
aanwezig zijn. De aansluitingen tijdens de
Tevens kan, indien gewenst, worden nage- beproeving dienen overeen te komen met
gaan of de scheidingsconstructie (al dan niet de aansluitingen zoals vermeld in het attest
voorzien van verstevigingen) aan dezelfde eis (-met-productcertificaat). De klimatologische
voldoet met een belasting van 4000 N op een omstandigheden dienen in overeenstemming te
h.o.h. van 1,00 m tussen de bevestigingen zijn met de gebruiksfase en het toepassingsge-
in horizontale richting en 0,60 m in verticale bied.
richting. De resultaten van de laatste proef
kunnen in het attest (-met-productcertificaat) Interpretatie/Toelichting
worden vermeld. Na 24 uur mag geen bezwijken optreden van
de bevestigingsmiddelen en mag de console
���� niet losraken. Tevens mag na 24 uur geen breuk
����
������

of een voor de gebruiker gevaarlijke wijze van
���������������

��
��
��� beschadigen van de wand of aansluitingen van
de wand optreden. Eventuele vervormingen en
beschadigingen moeten worden opgenomen en
vastgelegd in een verslag.
���� �����������
������ 5.2 Sterkte van de bouwconstructie tegen
Figuur 1.3 Schematische weergave consoleproef schokken

Interpretatie/Toelichting Prestatie-eisen
Bij wanden opgebouwd uit stijl- en regelwerk De scheidingsconstructies met inbegrip van
voorzien van een beplating, mogen de con- hun aansluitingen mogen niet worden door-
soles worden bevestigd aan de stijlen (op de boord of op een voor de gebruiker gevaarlijke
daarbij behorende hart-op-hartafstand) dan wijze beschadigen onder invloed van een schok
wel aan speciale ophangconstructies in de met een zacht lichaam van 240 Nm en onder
wand zoals in de praktijk gebruikelijk. Een en invloed van een schok met een hard lichaam van
ander zal in het attest (-met-productcertifi- 10 Nm.
caat) worden vermeld.
Attesteringsonderzoek
Opbouw proefwand Het voldoen aan voornoemde eisen kan worden
De proeven worden uitgevoerd op scheidings- aangetoond door middel van berekeningen
constructies die zijn samengesteld in over- conform NEN 6710 en NEN 6770 (metaal), NEN
eenstemming met de uitvoering in de 6720 en NEN 6790 (steenachtig materiaal), NEN
praktijk. De te beproeven constructie moet 6760 (houtachtig) en NEN 2608 (glas) met in-
overeenkomen met de maximale hoogte zoals achtneming van NEN 6702 of door middel van
in het attest (-met-productcertificaat) wordt navolgende proeven.
opgenomen met een minimum hoogte van
2,40 m. In daarvoor in aanmerking komende De proeven worden uitgevoerd op scheidings-
gevallen dient de te beproeven constructie constructies zoals in voorgaand hoofdstuk
ten minste drie wandelementen te bevatten omschreven (Opbouw proefwand). De klima-
evenals hoekstukken en aansluitende elemen- tologische omstandigheden dienen overeen te
ten (bijvoorbeeld kozijnen) indien deze een stemmen met de gebruiksfase en het toepas-
onderdeel van het attest (-met-product- singsgebied:
certificaat) vormen. De breedte van de wand • de schokbelasting van 240 Nm, figuur 1.4,

06950467_H01.indd 7 12-04-2005 11:59:52


8

wordt uitgevoerd met een zak van textielweef- gestelde zijde van de wand) wel een deuk of
sel met een diameter van 0,25 m gevuld met scheur vertonen doch niet volledig worden
droog zand tot een massa van 30 kg welke doorboord. Bij een wand opgebouwd uit pane-
op 0,15 m voor het oppervlak van de wand len dienen de proeven zowel ter plaatse van de
wordt gehangen met het raakvlak op halve onderlinge aansluiting als in het midden van het
hoogte van de wand met een maximum paneel te worden uitgevoerd.
van 1,50 m (‘zandzak-proef’). Men laat de Bij een wand opgebouwd uit stijl- en regelwerk
zak zonder aanvangssnelheid en van een dienen de proeven zowel op de stijlen als tus-
hoogte van 0,80 m met een slingerbeweging sen de stijlen te worden uitgevoerd. Bij afspraak
driemaal op dezelfde plaats tegen de wand worden de resultaten van deze proef geacht
vallen; hetzelfde te zijn als die van een zelfde proef met
• de schokbelasting van 10 Nm, figuur 1.5, een lederen bal van 25 kg en een
wordt uitgevoerd met een stalen kogel met valhoogte van 0,9 m.
een massa van 1 kg welke op 0,15 m voor het
oppervlak van de wand wordt gehangen met 1.1.1 Veiligheid
het raakvlak op halve hoogte van de wand Onder veiligheid wordt in het Bouwbesluit het
met een maximum van 1,50 m. Men laat de navolgende onderscheid gemaakt:
kogel zonder aanvangssnelheid en van een 1 constructieve veiligheid;
hoogte van 1,00 m met een slingerbeweging 2 brandveiligheid.
op verschillende plaatsen in de breedte-
richting van de wand tegen de wand vallen. 1.1.1.a Constructieve veiligheid
Eventuele beschadigingen worden opgeno- Het Bouwbesluit stelt in afdeling 2.1, artikel 2.2
men en vastgelegd in een verslag. dat de uiterste grenstoestand van een bouwcon-
structie niet mag worden overschreden onder
invloed van fundamentele belastingcombinaties,
conform NEN 6702 Belastingen en Vervormingen
������ TGB 1990, met uitzondering van de combinaties
������������ �������

met brand.

������� De volgende belastingcombinaties zijn van
��� �

invloed op de sterkte van een niet-dragende


scheidingswand:
• eigengewicht en windbelasting;
Figuur 1.4 Schematische weergave schok 240 Nm • eigengewicht en excentrische verticale belas-
tingen.

Het voldoen aan de voornoemde eisen dient te


������
worden aangetoond door middel van berekenin-
������������ �������

gen conform NEN 6710 (Aluminiumconstructies)


� en NEN 6770 (Staalconstructies), NEN 6720 (Be-
������� tonconstructies) en NEN 6790 (Steenconstructies),
��� �

NEN 6760 (Houtconstructies) en NEN 2608 (Glas)


met in achtneming van NEN 6702, of door mid-
del van proeven.
Figuur 1.5 Schematische weergave schok 10 Nm
De sterkte van de scheidingswand zelf wordt
Interpretatie/Toelichting bepaald door de opbouw en de toegepaste
Bij een wand opgebouwd uit stijl- en regel- materialen. Ook de bevestiging aan de vloer- en
werk mag het plaatmateriaal aan de ont- plafondconstructie is mede bepalend voor de
vangstzijde (de direct aan de belasting bloot- sterkte.

06950467_H01.indd 8 12-04-2005 11:59:52


1 SCHEIDINGSWANDEN 9

De sterkte is te meten aan de bestandheid tegen • verschijnselen, die voornamelijk worden beïn-
mechanische beschadigingen, de bestandheid vloed door de eigenschappen van de toegepaste
tegen schokken, de geschiktheid voor het op- materialen;
hangen van voorwerpen aan de scheidingswand • verschijnselen, die van toepassing zijn op
en de toegestane wandhoogte. Ten aanzien van constructieonderdelen, waarmee uitbreiding van
de belasting door leuningen, de windbelasting de brand en verspreiding van rook kan worden
en de stootbelasting ter plaatse van niveau- voorkomen of voldoende lang kan worden uit-
verschillen worden in NEN 6702 eisen gesteld gesteld.
aan de sterkte van de scheidingswand.
Uiteraard worden deze laatste verschijnselen
De maximale toelaatbare wandhoogte wordt weer medebepaald door het materiaalgedrag.
bepaald met behulp van een aantal proeven: de Ten aanzien van de toegepaste materialen en
windbelastingsproef, de zandzakslingerproef, de materiaalcombinaties geschiedt de bepaling
kogelslingerproef en de consoleproef, waarbij van de onbrandbaarheid volgens NEN 6064, de
normen zijn gesteld voor de toegestane doorbui- bepaling van de bijdrage tot brandvoortplanting
ging, beschadiging en diameter van de deuk. volgens NEN 6065 en de bepaling van de rook-
productie bij brand volgens NEN 6066.
In de Nationale Beoordelingsrichtlijn 1003, d.d. Een meetpunt voor de brandveiligheid is de
2003-07-28 zijn de uit te voeren proeven uitvoe- brandwerendheid van de scheidingswand, ofwel
ring beschreven. de weerstand tegen branddoorslag en brand-
overslag (WBDBO), die bepaald wordt volgens
De aansluitingen van de scheidingswand met NEN 6068.
de draagconstructie moeten zodanig worden
uitgevoerd dat, onder invloed van normaal te De brandwerendheid wordt gemeten in een
verwachten vormveranderingen van de draag- testsituatie, waarbij de scheidingswand aan ge-
constructie, geen breuk of gevaarlijke beschadi- standaardiseerde brandomstandigheden wordt
gingen ontstaan. blootgesteld, figuur 1.6: de standaardbrand-
kromme die het temperatuurverloop in de tijd
1.1.1.b Brandveiligheid aangeeft van de gestandaardiseerde brand-
In NEN 6062 worden de eisen vastgelegd ten omstandigheden. Bij de test wordt gekeken naar
aanzien van de brandveiligheid van gebouwen. de thermische isolatie van de scheidingswand
De aspecten van brandveiligheid kunnen worden betrokken op de temperatuur en op warmtestra-
onderverdeeld in: ling, de vlamdichtheid van de wand betrokken

���� ����
���� ����
����
���� ����
���
��� ���
��������

��� ���
��� ���
���
���
���
���
���
���
���
���

� � �� �� �� �� ��� ��� ��� ���


�� �������
Figuur 1.6 De standaardbrandkromme

06950467_H01.indd 9 12-04-2005 11:59:53


10

op de afdichting en op de ontvlambaarheid en R’w-waarde is de in de praktijk gemeten waarde


het moment van bezwijken van de constructie. (met flankerende overdrachtswegen).
Het verschijnsel, dat zich het eerste voordoet, De isolatie-index voor luchtgeluid is een maat voor
of waarbij de waarde een vastgestelde eis over- het verschil in geluidsdrukniveau, gerelateerd
schrijdt, bepaalt de brandwerendheid van de aan een genormeerde, frequentie-afhankelijke
scheidingswand. waarde, en heeft als zodanig dus betrekking op
de isolatie tussen ruimten. Indien de isolatie-
Voor brandcompartimenteringswanden wordt index voor luchtgeluid wordt herleid naar ge-
in het Bouwbesluit een WBDBO geëist van standaardiseerde afmetingen van de ontvangst-
60 minuten. Binnen een woning worden geen ruimte dan wordt gesproken van de karakteris-
brandcompartimenteringen voorgeschreven en tieke isolatie-index voor luchtgeluid (Ilu;k).
tussen gebouwen geldt altijd een WBDBO van De geluidsisolatie van een wand wordt in eerste
60 minuten. Voor de overige scheidingswanden instantie bepaald door de massa van de wand.
wordt, afhankelijk van de functies van de ruim- Hoe hoger de massa, des te hoger de geluids-
ten aan weerszijden van de wand, verwezen naar isolatie, figuur 1.7. Hierin wordt het verband
het Bouwbesluit. aangegeven tussen de massa van de wand in
kg/m2 en de theoretische geluidsisolatie van
Naast de weerstand tegen branddoorslag en de wand in dB. De geluidisolatie wordt echter
brandoverslag is ook de weerstand tegen rook- negatief beïnvloed door het coïncidentie-effect.
doorgang van belang voor scheidingswanden. Hierbij is de golflengte in de lucht dezelfde als
Deze wordt bepaald volgens NEN 6075. Tussen in de constructie. Wanneer een luchtgeluidsgolf
ruimten met een vluchtweg, tussen een brand- onder een hoek op de scheidingswand valt kun-
compartiment en een vluchttrappenhuis, tus- nen bij bepaalde frequenties buigingsgolven in
sen een brandcompartiment en een liftschacht de scheidingswand optreden, waardoor het ge-
en tussen een schacht en een ruimte met een luid gemakkelijk wordt doorgelaten. Bij wanden
vluchtweg of een liftschacht dient de weerstand met hoge massa ligt de grensfrequentie, waarbij
tegen rookdoorgang minimaal 30 minuten te dit coïncidentie-effect optreedt, laag, bij lichtere
bedragen. wanden ligt deze frequentie hoog, figuur 1.8.
Hierin wordt de invloed aangegeven van het
1.1.2 Gezondheid coïncidentie-effect op de theoretische geluids-
isolatie overeenkomstig de massawet.
1.1.2.a Geluidwering
Ten aanzien van de geluidwering dient er onder- De geluidsisolatie van lichte scheidingswanden,
scheid te worden gemaakt tussen geluidsisolatie die zijn opgebouwd uit twee spouwbladen met
en geluidabsorptie. Geluidsisolatie geeft een een luchtspouw ertussen, is hoger dan verwacht
waarde aan een scheiding tussen twee ruimten, mag worden vanuit de theoretische massawet.
geluidabsorptie geeft een waarde aan de ruimte Door het buigslappe karakter van de beplating
zelf.
Geluidsisolatie is meestal een combinatie van ��
����������

luchtgeluidsisolatie en contactgeluidsisolatie. ��
De luchtgeluidsisolatie geeft het verschil in ge-
��
luidsdrukniveau aan van de ontvangstkamer ten
opzicht van de zendkamer. De luchtgeluidsisola- ��

tie is een eigenschap van de scheidingswand en ��


wordt uitgedrukt in dB als Rw-waarde of als R’w-
��
waarde, wanneer de invloed van andere trans-
missiewegen wordt meegerekend. Met andere ��

woorden: Rw-waarde is een in het laboratorium � �� �� �� �� �� �� �� ��� ��� ��� ��� ���
gemeten waarde. Bij normale vertrekafmetingen ��������������
wordt veelal Rw = Ilu + 52 dB gehanteerd. Figuur 1.7 De praktische massawet van de geluidsisolatie

06950467_H01.indd 10 12-04-2005 11:59:54


1 SCHEIDINGSWANDEN 11

• niet te beïnvloeden factoren:



������������������������

flankerende transmissie via aansluitende vloe-


��
� ren, plafonds, gevels en dergelijke;
���
�� – geluidstransmissie via leidingen en kanalen;
– omloopgeluid via deuren, gangen, gevels en
dergelijke;
��������������
– geluidstransmissie via het plenum boven een
������������ verlaagd plafond;
– geluidstransmissie via koven, convector- of
��
����������������� inductie-unit-omkastingen en dergelijke.
Figuur 1.8 De invloed van het coïncidentie-effect op de
geluidsisolatie In figuur 1.10 wordt de invloed aangegeven van
geluidlekken op de geluidsisolatie van de schei-
dingswand. De scheidingswand met het geluid-
lek wordt beschouwd als een samengestelde
������������������������

constructie, waarbij de waarde f de verhouding


���������������������� aangeeft van de oppervlakte van het slechtst
�����������
isolerende deel ten opzichte van de totale op-
������ pervlakte; de vermindering van de geluidsisolatie
�����������������
van de wand (R1 – R in dB) wordt aangegeven
��������������������������������� ten opzichte van het verschil in geluidsisolatie
��������������������� van de wand en het slechtst isolerende deel
(R1 – R2 in dB).
��������������������
��
����������������� Van contactgeluidsisolatie is alleen sprake indien
Figuur 1.9 De geluidsisolatie van een spouwconstructie en geluid rechtstreeks door middel van aanstoten
een enkelvoudige wand tot de scheidingswand doordringt. Dit aspect
wordt verder buiten beschouwing gelaten. In
en het ontbreken van rechtstreekse geluidstrans- figuur 1.11 worden enkele geluidsisolatie-eisen
missie van het ene spouwblad naar het andere volgens het Bouwbesluit gegeven.
ontstaat een massa-veersysteem, waardoor een
hoge geluidsisolatie wordt bereikt. Ook dit type Geluidabsorptie is de eigenschap van een mate-
scheidingswand heeft echter een frequentie, riaal of constructie om (een deel van) geluidsgol-
de zogenoemde resonantiefrequentie, waarbij ven niet terug te kaatsen, maar op te nemen in
de gehele constructie in trilling kan worden het materiaal of constructie. Dit wordt bepaald
gebracht, waardoor de geluidsisolatie negatief door de lucht- of stromingsweerstand van het
wordt beïnvloed, figuur 1.9. Hierin wordt de materiaal. Deze eigenschap is van belang voor
theoretische geluidsisolatie in dB aangegeven de beperking van galm. Scheidingswanden van
van een scheidingswand, opgebouwd uit twee poreuze materialen of scheidingswanden, met
spouwbladen met een luchtspouw en van een een sterk poreus oppervlak, zijn constructies met
enkelvoudige constructie met hetzelfde gewicht. hoge geluidabsorptiewaarden.

Naast de opbouw van de scheidingswand is de 1.1.2.b Vochtwering


luchtgeluidsisolatie ook afhankelijk van de vol- Voor scheidingswanden van een verblijfsruimte,
gende factoren: toilet- of badruimte, niet zijnde een scheiding
• te beïnvloeden factoren: met een andere verblijfsruimte, toilet- of bad-
– aansluitingen tegen bouwkundige constructies; ruimte worden eisen gesteld aan het tegengaan
– doorvoeringen van leidingen en kanalen; van het binnendringen van vocht van binnen en
– inbouw van technische voorzieningen; het ophopen van vocht door condensatie om
– dilataties; schimmelvorming te voorkomen. Hiervoor is de

06950467_H01.indd 11 12-04-2005 11:59:55


12

�� ���
�� ���
������������

����

�� ����

�����

�� �����

������

������
� �� �� �� ��
������������

Figuur 1.10 De invloed van een geluidlek op de geluidsisolatie van een wand

binnenoppervlaktetemperatuurfactor (f) opge- De warmteweerstand dient berekend te worden,


steld, die wordt berekend volgens NEN 2778, en waarbij bij samengestelde scheidingswanden de
die de verhouding aangeeft tussen het verschil warmteweerstanden van de onderdelen bij el-
tussen de binnenoppervlaktetemperatuur en de kaar opgeteld dienen te worden om de warmte-
buitenluchttemperatuur met het verschil tussen weerstand van de totale constructie te bepalen.
de binnenluchttemperatuur en de buitenlucht- De warmteweerstand van een scheidingswand
temperatuur. Deze factor mag voor de boven- van een verblijfsruimte, toilet- of badruimte, voor
genoemde scheidingswanden niet lager zijn dan zover niet de scheiding met een andere verblijfs-
0,65 of 0,50 afhankelijk van de toepassing. ruimte, die bepaald wordt volgens NEN 1068,
Ook worden er eisen gesteld aan de water- moet een waarde hebben van 2,5 m2K/W.
opname van scheidingswanden tussen toilet- of
badruimte en een andere besloten ruimte. Deze 1.1.3.b Beperking van luchtdoorlatendheid
wateropname mag op geen enkele plaats hoger De beperking van luchtdoorlatendheid stelt
zijn dan 0,2 kg/(m2s1/2), en tot een hoogte van eisen aan de luchtvolumestroom door een
1,200 m niet hoger dan 0,01 kg/(m2s1/2). scheidingswand van een verblijfsruimte, toilet-
of badruimte met niet verwarmde ruimten, zoals
1.1.2.c Toepassing van schadelijke een serre, schuur, garage, besloten galerij en der-
materialen gelijke. Aangezien de hier besproken scheidings-
Ten aanzien van niet-dragende binnenwanden wanden slechts zelden voor dit doel worden ge-
is voornamelijk de eis, die gesteld wordt aan de bruikt, wordt dit aspect verder niet behandeld.
maximale formaldehydeconcentratie, van belang
in het geval van toepassing van MDF, spaanplaat 1.1.4 Aanvullende eisen
of triplex in de scheidingswandconstructie.
1.1.4.a Uiterlijk aanzien en vlakheid
1.1.3 Energiezuinigheid Bij een aantal typen niet-dragende binnenwan-
den zal na de montage van de wand nog een
1.1.3.a Thermische isolatie afwerksysteem worden aangebracht. De vlakheid
De thermische isolatie wordt bepaald door de van de scheidingswand, eventueel na het afdich-
warmteweerstand van de scheidingswand. Dit ten van naden en schroefgaten, bepaalt mede
geldt voor een uitwendige scheidingsconstructie. het aanzicht van het uiteindelijke afwerksysteem.

06950467_H01.indd 12 12-04-2005 11:59:56


1 SCHEIDINGSWANDEN 13

Karakteristieke isolatie-index Ten minste

Van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie –20 dB
(lucht-en contactgeluid)1

Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, 0 dB
aangrenzende gebruiksfunctie (luchtgeluid)

Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, +5 dB
aangrenzende gebruiksfunctie (contactgeluid)

Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een –5 dB
op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid)

Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een 0 dB
op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie (contactgeluid)

Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen, 0 dB
aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid)

Van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen, +5 dB
aangrenzende woonfunctie (contactgeluid)

Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een –5 dB
op hetzelfde perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie (luchtgeluid)

Van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een 0 dB
op hetzelfde perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie (contactgeluid)

1
Dit geldt niet indien de verblijfsruimten op dezelfde bouwlaag zijn gelegen en met elkaar in open ver-
binding staan, of indien de ene ruimte vanuit de andere rechtstreeks bereikbaar is door een deuropening.

Figuur 1.11 Artikelen 3.12, 3.18 en 3.19 Bouwbesluit

1.1.4.b Voorzieningen voor afbouw en 1.1.4.d Montage


afwerking De keuze van de toe te passen niet-dragende
De niet-dragende binnenwand moet, al dan niet binnenwand wordt, met het oog op de mon-
versterkt door hulpmiddelen, of door gebruik te tage, niet alleen bepaald door het feit dat de
maken van speciale bevestigingsmiddelen, ge- wand door middel van droge of natte montage
schikt zijn voor het aanbrengen van gebruikelijke kan worden samengesteld, maar ook door de
afwerkingen, voor het ophangen van lichte en eisen, die het transport van de onderdelen, stelt
zware voorwerpen en voor het aanbrengen van aan het gewicht en de afmetingen van de onder-
leidingen. delen.

1.1.4.c Duurzaamheid en prijs Ten aanzien van de meeste hierboven omschre-


De aspecten van duurzaamheid en prijs zijn be- ven aspecten is het duidelijk dat niet alleen het
slissingsfactoren op basis van budget en zullen type en de opbouw van de niet-dragende bin-
als zodanig hier niet verder worden behandeld. nenwand van belang zijn voor de te leveren
prestaties, maar zeker ook de detaillering van
de aansluitingen van de scheidingswand tegen

06950467_H01.indd 13 12-04-2005 11:59:56


14

de bouwkundige constructies en de typen en 1.2.1.a Panelensysteemwand


de detaillering van de aansluitingen van in de De in het werk af te werken panelensysteem-
scheidingswand toe te passen kozijnen en elek- wand is geschikt voor toepassing als niet-dragen-
trotechnische en werktuigkundige installaties. de binnenwand of als niet-dragende woning-
scheidende wand of woningbegrenzende wand
in de woningbouw. Ook worden deze paneel-
1.2 Systeemwanden systeemwanden als scheidingswanden onder
andere in kantoren en scholen toegepast.
1.2.1 In het werk af te werken systeem-
wanden De wanden worden opgebouwd uit verdiepings-
Bij in het werk af te werken systeemwanden kun- hoge panelen met een breedte van 600 mm,
nen we onderscheiden: bestaande uit een massieve vlasschevenplaat,
• wanden opgebouwd met panelen; waarop aan weerszijden gipskartonplaten met
• wanden met beplating op een metalen skelet; dikte 9,5 mm zijn gelijmd.
• wanden met beplating op een houten skelet. Door de dikte van de vlasschevenplaat, met een
volumieke massa van ca 380 kg/m3, aan te pas-
sen kunnen panelen van verschillende dikten
worden gemaakt, namelijk 35 mm, 54 mm en
��

���������������
����������������� ����������

� ��������������� � ��������� � ���������������

� ������������� � �������������
� �����������������
��
��

��
��

��
��
��

��
��
��

� ������ � ������ � ������


� ��������������
��������������
Figuur 1.12 In het werk af te werken panelensysteemwand (horizontale details)

06950467_H01.indd 14 12-04-2005 11:59:57


1 SCHEIDINGSWANDEN 15

70 mm. De panelen met dikte 54 mm en 70 toegepast tot een hoogte van 3600 mm, figuur
mm zijn voorzien van leidingschachten voor het 1.12-5b en 1.12-5c.
aanbrengen van leidingen voor elektriciteitsvoor- De gelijmde naden van de scheidingswanden
zieningen, datasystemen enzovoort. worden, evenals lichte beschadigingen en sparin-
gen ten behoeve van leidingen, afgewerkt met
De panelen worden door middel van groeven en een voegenvuller.
losse veren van spaanplaat in elkaar geschoven,
figuur 1.12-2. De panelen worden ter plaatse van de vloer
Kamerscheidende wanden bestaan uit enkelvou- op een houten regel ter breedte van de wand
dige panelen met dikte 54 mm of 70 mm. Deze geplaatst, figuur 1.13-1. De veren, die de
wanden kunnen zonder extra voorzieningen onderlinge aansluiting van de panelen vormen,
worden toegepast tot een hoogte van 3600 mm. lopen door tot in een groef, die in de houten
Door twee panelen met dikte 35 mm te combi- vloerregel is aangebracht. Bij wanden, die zijn
neren met een spouw van 30 mm, die gevuld samengesteld uit twee panelen wordt tegen de
wordt met isolatiemateriaal, ontstaat een wand bouwconstructie verticaal in de spouw een hou-
van 100 mm, en door twee panelen met dikte ten regel ter breedte van de spouw gemonteerd,
54 mm te combineren met een spouw van 40 waartegen de panelen worden geplaatst. Op de
mm of 92 mm, gevuld met 40 mm dik isolatie- vloeren worden vuren sloffen met een aanslag
materiaal, ontstaat een wand van respectievelijk voor de panelen toegepast, waar de panelen op
148 mm en 200 mm. De panelen van een wand worden geplaatst.
met dikte 100 mm worden onderling gekoppeld
met behulp van een metalen I-vormig profiel, Dezelfde houten regels en vuren sloffen worden
figuur 1.12-5a. De panelen van een wand met ook gebruikt bij de plafondaansluiting, figuur
dikte 148 mm of 200 mm worden gekoppeld 1.13-2a, waarbij de panelen ten minste 10 mm
met losse veren. De spouwbladen worden afzon- vrij gehouden dienen te worden van de houten
derlijk van elkaar gemonteerd, waarbij de naden regels om een eventuele doorbuiging van de
tussen de panelen verspringen. De wanden met plafondconstructie te kunnen opvangen. Deze
dikte 148 mm en 200 mm kunnen worden ruimte wordt opgevuld met minerale wol, PUR-
schuim of met één of twee stroken schuimband
met gesloten celstructuur.
��

���������
����������� Een andere mogelijkheid voor de aansluiting
tegen het plafond is de toepassing van een
kunststof U-profiel, figuur 1.13-2b, waarin een
strook vilt of schuimband met gesloten celstruc-
� ���������������� � ������������������������� tuur wordt aangebracht . Ook hierbij worden de
� ����������������
panelen ten minste 10 mm vrij gehouden van de
bovenkant van het U-profiel.

Ten behoeve van de verticale aansluiting aan de


bouwconstructies (draagmuren of kolommen)
wordt een halve houten veer met behulp van
nagels, schroeven of montagekit tegen de con-
structie bevestigd, waarover het paneel wordt
geschoven, figuur 1.12-1. Bij wanden, die
������������
samengesteld zijn uit twee panelen wordt of
� ���������������� een houten regel ter plaatse van de spouw tegen
���������������� ������������ de constructie bevestigd, waar beide panelen
Figuur 1.13 In het werk af te werken panelensysteemwand met pu-constructielijm aan bevestigd worden of
(verticale details) wordt een paneel met een behulp van een halve

06950467_H01.indd 15 12-04-2005 11:59:57


16

houten veer bevestigd en het andere paneel met van gipskartonplaten met schroeven of nieten
behulp van nagels, schroeven of pu-constructie- aan één of twee zijden van de wand wordt de
lijm koud tegen de constructie bevestigd. geluidsisolatie verbeterd tot Ilu;k van –18 dB.
Hoekaansluitingen worden gemaakt door de
panelen te koppelen met spaanplaatschroeven, Ook bij een paneel van 70 mm dik kan met een
met pu-constructielijm, met behulp van een extra plaat een Ilu;k van -18 dB worden behaald.
veer, figuur 1.12-3, of met behulp van een hou- De samengestelde wanden met breedte 100
ten hoekstijl. mm kunnen een Ilu;k behalen van -8 dB en met
breedte 148 mm en 200 mm respectievelijk
Lichte voorwerpen kunnen met nagels en Ilu;k +3 en Ilu;k + 6 dB.
schroeven aan de wand worden bevestigd. Voor
zware voorwerpen moeten houtdraadbouten De wanden met breedte 54 mm en 70 mm heb-
worden toegepast. ben een brandwerendheid van 45 minuten, de
samengestelde wanden hebben een brandwe-
De wand, opgebouwd uit panelen met dikte rendheid van 60 minuten.
54 mm, kan een isolatie-index voor luchtgeluid
behalen van Ilu;k -24 dB. Door het aanbrengen

��������������
���������� ������������� ����������������

� ��������������� � ������������ � ���������������

�������������� ��������������

�������������

� ��������������� � �������������� � ���������������

������������� ������������
���������� ����������

� ����������������� � �����������������
Figuur 1.14 In het werk af te werken systeemwand met een eenlaagse beplating op een metalen skelet (horizontale details)

06950467_H01.indd 16 12-04-2005 11:59:58


1 SCHEIDINGSWANDEN 17

Mits de gebruikelijke voorzieningen bij de aan- uit gipskartonplaten. Dit type systeemwand zal
sluitingen worden getroffen, zijn de wanden toe- hierna verder worden behandeld, waarbij de
pasbaar in natte ruimten. Bij toepassing in natte meeste onderdelen ook gelden voor systeem-
cellen dienen de panelen onderling met pu-con- wanden met andere typen beplating.
structielijm verlijmd te worden.
Het skelet van de gipsmontagewand kan bestaan
1.2.1.b Beplating op metalen skelet uit een enkel of dubbel skelet, opgebouwd uit
De in het werk af te werken systeemwand met horizontale stalen U-vormige profielen, met een
beplating op een metalen skelet is zowel in de dikte van 0,6 mm en een breedte van 40 mm tot
woningbouw als in de renovatie en in de utili- en met 125 mm, tegen de bouwkundige con-
teitsbouw toe te passen. structie, waartussen verticale C-vormige profielen
De mogelijkheid om diverse leidingen in de met dezelfde breedte worden geplaatst, figuur
spouw van de wand weg te werken maakt dit 1.14 en 1.15.
wandtype uitermate geschikt voor toepassing in Dit frame wordt één- of tweezijdig beplaat
projecten in de gezondheidszorg. met een enkele dubbele laag of zelfs drie lagen
gipskartonplaten, met een dikte van 12,5 mm
De wand is opgebouwd uit een metalen skelet, of 15 mm. Deze gipskartonplaten worden met
bekleed met gipsplaten (gipskartonplaten, gips- zelftappende snelbouwschroeven aan het frame
vezelplaten of glasvlies versterkte gipsplaten), bevestigd.
en eventueel voorzien van een isolatielaag van De maximaal toelaatbare wandhoogte van de
minerale wol in de spouw. Deze opbouw van de gipsmontagewanden wordt bepaald door de
wanden kan hoge waarden voor geluidsisolatie opbouw van de wand, waarbij vooral de breedte
en brandwerendheid opleveren. van de C-profielen van doorslaggevende invloed
De meest bekende vorm van de in het werk af zijn.
te werken systeemwanden is de zogenoemde Gipsmontagewanden zijn zonder speciale voor-
gipsmontagewand, waarbij de beplating bestaat zieningen toepasbaar tot een wandhoogte van

����������������
�������������

� ������������������

�����
���������������� ������
�����

� ���������������� ������������
Figuur 1.15 In het werk af te werken systeemwand met een eenlaagse beplating op een metalen skelet (verticale details)

06950467_H01.indd 17 12-04-2005 11:59:59


18

6500 mm. Gipsmontagewanden mogen niet (zowel producenten als leveranciers) objectief
door de constructie worden belast. meetbare waarden voor oneffenheden, vlakheids-
Hierdoor is het noodzakelijk beplating en C-pro- toleranties en profilering vastgelegd, onderschei-
fielen toe te passen, die iets korter zijn dan de den naar verschillende vlakheidsklassen.
verdiepingshoogte, figuur 1.15-1 en 1.15-2.
De U-profielen en de C-profielen ter plaatse van
Ten behoeve van wanden van vochtige ruim- de verticale aansluitingen aan de bouwkundige
ten kunnen de gipsmontagewanden worden constructie worden met slagpluggen, bestaande
uitgevoerd met vochtwerend geïmpregneerde uit een nylon plug met kraag, voorzien van een
gipskartonplaten. Door speciale toevoegingen verzinkte schroefnagel, aan de bouwkundige
nemen deze platen minder vocht op dan de nor- constructie bevestigd. Tussen het frame en de
male gipskartonplaten. Daarnaast is het papier bouwkundige constructie wordt, afhankelijk
van de vochtwerende plaat geïmpregneerd met van de breedte van het frame enkel of dubbel
een schimmeldodend middel, dat voorkomt dat afdichtingsband toegepast. Dit band dient om
er, indien de wand in vochtige omstandigheden kieren tussen de profielen en de bouwkundige
wordt gemonteerd, schimmelvorming plaats- constructie, veroorzaakt door eventuele oneffen-
vindt op het oppervlak van de plaat. Deze platen heden van de constructie, af te dichten, figuur
zijn herkenbaar aan een groen karton. 1.14-3, 1.15-1 en 1.15-2.

De schroefgaten en de naden tussen de gips- In combinatie met de gipsmontagewanden


kartonplaten van de buitenste laag worden kunnen twee typen kozijnen worden toegepast,
dichtgezet met een voegenvuller. Hierbij wordt figuur 1.14-7 en 1.14-8. In de woningbouw en
de voegenvuller ter plaatse van de afgevoegde de renovatiebouw worden veel nastelkozijnen
naden versterkt met een wapeningsstrook van toegepast. Voor deze kozijnen, die achteraf
glasvlies, papier of zelfklevend gaas. Op de plaats geplaatst worden in sparingen, die in de gips-
van de uitwendige hoeken wordt de voegenvul- montagewanden gehouden zijn, behoeven geen
ler versterkt met een papiertape met metalen bijzondere voorzieningen in de wanden worden
strip, die geheel in de voegenvuller wordt ver- opgenomen.
werkt. Ten slotte worden de naden en schroef- In de utiliteitsbouw worden voornamelijk mee-
gaten uitgevlakt met een finish-materiaal. stelkozijnen toegepast. Deze kozijnen worden
meegemonterd in het frame van de gipsmon-
Op de afgevoegde gipsmontagewanden kunnen tagewand, zodat ze één geheel vormen met de
verschillende afwerksystemen worden aange- wand, figuur 1.14-7. Afhankelijk van de toege-
bracht. De vlakheid van de afgevoegde wanden paste wand, de wandhoogte, de deurbreedte
bepaalt mede het aanzicht van het uiteindelijke en het deurgewicht dienen in de gipsmontage-
afwerksysteem. wand bijzondere voorzieningen getroffen te
Omdat verschillende afwerksystemen verschil- worden om deze kozijnen op te nemen in de
lende vlakheden van de ondergrond vereisen is wand.
een aantal vlakheidsklassen opgesteld, waarbij
door extra werkzaamheden bij het afvoegen van Met behulp van speciale schroeven, spijkers of
de gipsmontagewanden een toenemende mate schilderijhaken kunnen lichte voorwerpen aan de
van vlakheid wordt bereikt, figuur 1.16. gipsmontagewanden worden bevestigd. Zwaar-
dere voorwerpen kunnen worden bevestigd met
Bij de beoordeling van het eindresultaat van afge- behulp van hollewandpluggen of schroefankers.
voegde gipsmontagewanden zijn de begrippen Zware sanitaire voorwerpen en voorwerpen, die
vlak en glad subjectief en mede afhankelijk van de dynamisch worden belast, worden aan de gips-
situatie en de glansgraad van het afwerksysteem. montagewanden bevestigd met behulp van op-
Daarom zijn door de Stichting STABU, in samen- hangverstevigingen achter de gipskartonplaat in
werking met het Bedrijfsschap voor de Afbouw, de spouw van de wand, bestaande uit multiplex
de NBVG en vertegenwoordigers uit de branche stroken met een dikte van 18 mm.

06950467_H01.indd 18 12-04-2005 11:59:59


Niveau1 A B C D E F
Toepassing Glad oppervlak, Glad oppervlak, Egaal oppervlak, Egaal oppervlak. Oppervlak uitslui- Niet bewerkt
hoge visuele eisen. normale visuele geschikt voor zware geschikt voor grof tend geschikt voor oppervlak, geschikt

06950467_H01.indd 19
Geschikt voor hoog- eisen. Geschikt voor wandbekleding of gestructueerde functionele toepas- voor tegels, stucwerk
glanzend of zijde- gematteerd verfma- middelgrof afwerking. sing. betimmeringen of
glanzend dekverf- teriaal of dunne en gestructueerde Geen esthetische indien er geen eind-
systeem. lichtgekleurde af- afwerking. eisen. afwerking vaststaat
Let op: oneffen- werkingen, zoals én bij tijdelijke
heden kleiner dan behangpapier, constructies.
1 mm zijn niet te textiel of fijn
vermijden en zijn bij gestructureerde
strijklicht zichtbaar. afwerking.

Oppervlaktevereisten Het oppervlak moet Het oppervlak moet Kleine oneffenheden Kleine oneffenheden Oneffenheden n.v.t.
glad en vrij zijn van vrij zijn van bewer- en bewerkingsgroe- en bewerkingsgroe- zijn acceptabel.
bewerkingsgroeven kingsgroeven en ven ≤ 1 mm zijn ven ≤ 2 mm zijn
en oneffenheden en oneffenheden. acceptabel. acceptabel.
volledig afgewerkt
zijn met een dunne
filmlaag.

Vlakheidstoleranties 0,4 m < 1 mm < 1mm < 2 mm < 3 mm n.v.t n.v.t


bij een onderlinge 1 m 1,5 mm 2 mm 4 mm 5 mm n.v.t. n.v.t.
afstand tussen de 2 m 2 mm 3 mm 4 mm 6 mm n.v.t. n.v.t.
meetpunten van:

Vlakheidstoleranties 0,4 m 2 mm 3 mm 4 mm 4 mm n.v.t n.v.t


van hoek bij een
onderlinge afstand
tussen de meet-
punten van:

Voorbeelden van Meerkleurenverf en Meerkleurenverf zon- Glasvezelvlies met Spuitpleister met kor- n.v.t. Tegelwerk.
eindafwerking muurverf in hoog- der strijklicht. Muur- grove structuur. relgrootte > 3 mm. Betimmering.
glans en zijdeglans verf en structuurverf Schuimvinylbehang. Stucwerk. Stucwerk op stuc-
Dun (vinyl)behang. zonder strijklicht. Dun Spuitpleister met kor- plaat
Muurverfproducten (vinyl)behang en relgrootte ≤ 3 mm.
en conventionele glasvezelvlies met
verfproducten. fijne structuur.

1
Toelichting: niveau A is de hoogste kwaliteit en daarbij de meest effectieve methode voor een gelijkmatig oppervlak. De kans op aftekenen van voegen en het doorschij-
nen van bevestigingsmiddelen is door de aangebrachte filmlaag geminimaliseerd.
1 SCHEIDINGSWANDEN
19

Figuur 1.16 Afwerkingsniveaus van in het werk af te werken gipskarton- en gipsvezelplaten op systeemwanden en -plafonds

15-04-2005 13:44:58
20

Door het doorschroeven van de gipskartonpla- (een, twee of drie lagen plaatdikte 12,5 mm of
ten op het multiplex wordt de belasting van het 15 mm), de spouwbreedte (afhankelijk van het
voorwerp verdeeld over een groter oppervlakte toegepaste profiel), de spouwvulling en het toe-
van de beplating. passen van een enkel skelet of een dubbel skelet.
De uiteindelijke te bereiken luchtgeluidsisolatie-
Ondanks de geringe massa van 22 tot 65 kg/m2 waarde van de gipsmontagewand kan nog
wordt met gipsmontagewanden een hoge lucht- worden verhoogd door de aansluitingen tegen
geluidsisolatiewaarde gerealiseerd. Dit wordt de bouwkundige constructies af te dichten, of
veroorzaakt door het buigslappe karakter van de te ontkoppelen bijvoorbeeld met een kitvoeg.
beplating en het nagenoeg ontbreken van recht- Afhankelijk van deze factoren kan met gipsmon-
streekse geluidsoverdracht van het ene spouw- tagewanden een geluidsisolatie bereikt worden
blad naar het andere. van circa 34 dB tot 66 dB.
Doorslaggevend voor de brandwerendheid van de
De geluidsisolatie van gipsmontagewanden gipsmontagewand is de dikte van de beplating.
is afhankelijk van de massa van de beplating Een gipsmontagewand met aan weerszijden een
����������������
�������������� ������������� �������������

� ��������������� � ������������ � ���������������

������������
��������������

�������������

� �������������� � ���������������

���������� �������������

� ������������������������ � �������������������������
Figuur 1.17 In het werk af te werken systeemwand met een tweelaagse beplating op een metalen skelet (horizontale details)

06950467_H01.indd 20 12-04-2005 12:00:00


1 SCHEIDINGSWANDEN 21

����������������

�������������

� ������������������

����� ������
�����
����������������

� ���������������� ������������

Figuur 1.18 In het werk af te werken systeemwand met een tweelaagse beplating op een metalen skelet (verticale details)

éénlaagse beplating heeft een brandwerendheid Het skelet van de wand bestaat uit een houten
van minimaal 30 minuten. Met aan weerszijden stijl- en regelwerk, waarop de beplating wordt
een tweelaagse beplating, figuren 1.17 en 1.18, bevestigd. In houtskeletbouw maakt het houten
wordt een brandwerendheid bereikt van minimaal skelet deel uit van de draagconstructie van de
60 minuten. Door bijzondere voorzieningen te woning. Het monteren van het skelet is dan ook
treffen op de plaats van de bovenaansluiting van meer een activiteit van een timmerman dan van
de gipsmontagewand kan de wand zelfs worden een wandenmonteur en zal als zodanig hier niet
toegepast als brandcompartimenteringswand. verder worden behandeld.
De beplating van de wand kan bestaan uit gips-
▶▶ Het monteren van gipsmontagewanden platen: de gipskartonplaat, de gipsvezelplaat of
wordt uitgebreid besproken in deel 12a, de glasvliesversterkte gipsplaat.
Uitvoeren – techniek, hoofdstuk 9 Uitvoeren van De spouw van de wand kan desgewenst worden
de afbouw gevuld met minerale wol ter verhoging van de
geluidsisolatie.
1.2.1.c Beplating op houten skelet
De systeemwand met beplating op een houten De verdere opbouw, de afwerking van de be-
skelet wordt voornamelijk toegepast in de plating en de detaillering van de aansluitingen
woningbouw, en wel in een bijzondere type van de wand komen overeen met die van de
woningbouw, de houtskeletbouw. Daarnaast systeemwand met beplating op een metalen
wordt deze scheidingswand ook toegepast in de skelet.
renovatie. Ook de toepassing van kozijnen en het bevesti-
gen van voorwerpen aan de wand zijn overeen-
In de eigenlijke zin van het woord is dit type komstig de systeemwand met beplating op een
wand geen systeemwand. De onderdelen, waar- metalen skelet.
uit de wand wordt opgebouwd behoren name-
lijk niet tot het systeem.

06950467_H01.indd 21 12-04-2005 12:00:01


22

Doordat het houten skelet een meer starre ver- Deze systeemwand bestaat uit geprefabriceerde
binding vormt tussen de beide zijden van de be- dubbelwandige panelen, die kunnen zijn opge-
plating zal de geluidsisolatiewaarde van de wand bouwd met beplating van metaal, hout, kunst-
lager zijn dan bij de systeemwand met beplating stof of gipsplaat. Als voorbeeld van dit wandtype
op een metalen skelet. wordt hier de wand met metalen beplating
behandeld.
Aangezien de brandwerendheid van een sys- De systeemwand kan worden opgebouwd uit
teemwand voornamelijk wordt bepaald door het wandpanelen, rechte en ronde hoekpanelen,
type en de dikte van de beplating en het skelet koppelstijlen, deurunits compleet met deur en
hier bijna geen invloed heeft, komt de brand- bovenpaneel, glaspanelen met enkel of dubbel
werendheid van de wand met een houten skelet glas en verende paspanelen.
overeen met die van een systeemwand met een
metalen skelet en hetzelfde type beplating met De panelen zijn opgebouwd uit 1 mm dik plaat-
dezelfde dikte. staal, waartussen als isolatiemateriaal steenwol
of glaswol wordt toegepast. De standaard-
1.2.2 Vooraf afgewerkte systeemwanden breedte van de panelen is 600 mm en de
panelen zijn verdiepingshoog tot een hoogte
1.2.2.a Panelensysteemwand 4.000 mm. De panelen worden geleverd in
Tot de meer exclusieve typen scheidingswanden twee dikten, 60 mm en 90 mm, afhankelijk van
behoort de vooraf afgewerkte panelensysteem- de te behalen geluidsisolatie. Deze panelen
wand. De hoge prijs, die samenhangt met de worden in kleur gemoffeld aangeleverd, waarbij
exclusieve uitvoering van deze systeemwand, en alle kleuren mogelijk zijn.
de mogelijkheid tot verplaatsen van de wand be-
paalt mede dat dit wandtype slechts wordt toe- De panelen worden geplaatst op een stalen pro-
gepast in kantorenbouw, waarbij de opdracht- fiel, die op de vloerbedekking wordt bevestigd,
gever doorgaans zelf de keuze van het fabrikaat figuur 1.20-3. Ter plaatse van de plafondaan-
van de systeemwand bepaalt. sluiting wordt een geprofileerd stalen U-profiel,
gevuld met elastisch kunststofschuim, tegen het

������
���������� ���������� ���������
��

������
�����������

� ����������������� � ��������� � ���������������

� ��������������� ������������

Figuur 1.19 Vooraf afgewerkte panelensysteemwand met een metalen beplating (horizontale details)

06950467_H01.indd 22 12-04-2005 12:00:01


1 SCHEIDINGSWANDEN 23

systeemplafond bevestigd, waar de panelen in sloten wandstukken van 47 dB tot wandstukken


worden geschoven, figuur 1.20-1 en 1.20-2. Ook met een deurunit van 34 dB. Dichte wandstuk-
kunnen ter plaatse van de mogelijke aansluitin- ken, uitgevoerd met panelen met dikte 90 mm,
gen van deze systeemwanden bandrasterprofie- kunnen een geluidsisolatiewaarde behalen van
len in de systeemplafonds worden aangebracht 51 dB. Om deze waarden te realiseren, moeten
(zie hoofdstuk 3). Onderling worden de panelen bij dit type systeemwand uiteraard maatregelen
gekoppeld door middel van rubberen koppel- boven het verlaagde plafond worden getroffen,
strippen, figuur 1.19-2. Met de verende pas- zie hoofdstuk 3.
panelen wordt de horizontale aansluiting tegen
de bouwkundige constructie gerealiseerd, figuur De brandwerendheid van de 60 mm dikke sys-
1.19-3. teemwand bedraagt 30 minuten, in de 90 mm
Deze montagemethode maakt het eenvoudig de dikke uitvoering 60 minuten.
systeemwand te demonteren, waarbij beschadi-
gingen tot een minimum beperkt blijven en her- 1.2.2.b Beplating op metalen skelet
gebruik van de elementen mogelijk is. De vooraf afgewerkte systeemwand wordt toe-
Bij de wand kunnen diverse accessoires worden gepast als verplaatsbare scheidingswand. Mede
geleverd, zoals verhoogde plinten, deurkrukken, bepaald door deze eigenschap is het toepas-
magneethaken, kapstokken en stopcontacten. singsgebied van dit type systeemwand de utili-
Maar ook toegevoegde elementen zoals balies teitsbouw en in het bijzonder de kantorenbouw.
en kastenwanden kunnen in hetzelfde systeem
worden geleverd. De systeemwand wordt opgebouwd uit een
groot aantal gestandaardiseerde elementen. Door
De geluidsisolatiewaarde van de systeemwand, de vaste maatvoering zijn de elementen onder-
met panelen met dikte 60 mm, varieert van ge- ling uitwisselbaar en is het aantal variaties vrijwel

������������
������������������

� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
������������������� ��������������

�����
������

������
�����������

� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
������������������� ��������������

������������
Figuur 1.20 Vooraf afgewerkte panelensysteemwand met een metalen beplating (verticale details)

06950467_H01.indd 23 12-04-2005 12:00:02


24

onbeperkt. Ter plaatse kunnen de elementen zo- Het frame van de systeemwand wordt geleverd
nodig passend worden gemaakt. De verschillende in twee verschillende uitvoeringen. De eerste
in het zicht blijvende profielen en inlegbiezen uitvoering bestaat uit verticale stalen C-profielen,
worden fabrieksmatig in diverse kleuren aangele- die eventueel horizontaal worden gekoppeld
verd. De bekledingspanelen, die kunnen bestaan en worden geplaatst in stalen U-profielen op de
uit gipsplaat, metaal, hout of kunststof, worden vloer en stalen, in kleur gemoffelde en in het
fabrieksmatig aangeleverd met diverse bekle- zicht blijvende plafondprofielen, figuur 1.21-2.
dingsmaterialen en de deuren kunnen toegepast Ter plaatse van de verticale wandaansluitingen
worden in verschillende afwerkingen. wordt een stalen, in kleur gemoffeld en in het
De elementen, waaruit de scheidingswand opge- zicht blijvend wandprofiel toegepast, figuur
bouwd kan worden, zijn: 1.21-1.
• gesloten wandelementen;
• beglaasde wandelelementen; Bij de tweede uitvoering wordt het stalen U-vor-
• deurelementen voor enkele, dubbele of door- mig vloerprofiel vervangen door een stalen, in
draaiende deuren; kleur gemoffeld en in het zicht blijvend vloerpro-
• kastelementen; fiel met terugvallende plint. De vloer-, plafond-
• vrijstaande wandelementen. en verticale wandaansluitingsprofielen worden
gemonteerd met toevoeging van kunststof af-
Zonder bijzondere voorzieningen kan dit type dichtingsband, figuur 1.21-1 t/m 1.22-1, 2, 3.
scheidingswand worden toegepast tot een Dit frame wordt bekleed met fabrieksmatig
wandhoogte van 3.000 mm. Als voorbeeld beklede gipskartonplaten, met dikte 12,5 mm,
wordt hierna de vooraf afgewerkte systeemwand die door middel van stalen, eventueel in kleur
met beplating van gipsplaat behandeld. gemoffelde klemlijsten worden bevestigd, figuur

��������
����

��������������������������
��
��

�����������
����

�����������������������

� ��������������� � ���������

����������
�����������

����������

� ��������������� � �����������������
������������
Figuur 1.21 Vooraf afgewerkte systeemwand met beplating op een metalen skelet (horizontale details)

06950467_H01.indd 24 12-04-2005 12:00:03


1 SCHEIDINGSWANDEN 25

1.21-2. In deze klemlijsten worden kunststof toegepast of verdiepingshoge kozijnen, voorzien


inlegbiezen toegepast of ze worden afgedekt van verdiepingshoge deuren of van deuren met
door kunststof afdekprofielen. Wanneer een een bovenpaneel, figuur 1.21-4.
vloeraansluiting met U-profielen wordt uitge-
voerd, worden kunststof plintprofielen op de In de wandconstructie zijn ruime perforaties aan-
beplating aangebracht, figuur 1.22-3. wezig, waardoor elektrotechnische en werktuig-
Voor het monteren van 90-gradenhoeken en kundige installaties kunnen worden geleid.
135-gradenhoeken en van wandbeëindigingen Door de producenten van deze scheidingswan-
worden speciale in kleur gemoffelde profielen den worden diverse accessoires geleverd,
geleverd. In de spouwruimte wordt minerale wol variërend van elektragoten en schilderijhaakjes
toegepast. tot wandpanelen, die beschrijfbaar zijn of als
projectiescherm kunnen dienen.

De luchtgeluidsisolatie van de gesloten wand-


�������� elementen bedraagt circa 42 dB. Deze luchtge-
������� luidsisolatie is te verhogen tot circa 48 dB door
de toepassing van dubbele beplating, waarvoor
speciale vloer-, plafond en verticale wandaan-
sluitingsprofielen worden geleverd. De luchtge-
��������������������� luidsisolatie van beglaasde elementen is uiteraard
veel lager. Vooral bij dit type scheidingswand,
� �������������������� � �������������������� dat toegepast wordt als verplaatsbare systeem-
��������������� ���������������
wand, moet, met het oog op de geluidsisolatie,
��������������� ����������
veel zorg worden besteed aan de uitvoering van
de aansluitingen. Omdat de scheidingswand
onder het systeemplafond wordt geplaatst, zal
de geluidsisolatie via het plenum extra aandacht
������ vragen. Het systeemplafond zal moeten worden
������� geïsoleerd, of er zal in het plenum boven de
��� ������ scheidingswand een geluidsbarrière moeten wor-
������� ��������� den toegepast.

De brandwerendheid van de scheidingswand,


ook uitgevoerd met raamkozijnen, voorzien van
� ���������������� ������������ spiegeldraadglas, is ruim 30 minuten. Door toe-
Figuur 1.22 Vooraf afgewerkte systeemwand met beplating passing van gesloten wandelementen met dub-
op een metalen skelet (verticale details) bele beplating wordt een hogere brandwerend-
heid bereikt.
De vooraf afgewerkte systeemwand wordt
onder het systeemplafond en in veel gevallen
op de vloerafwerking gemonteerd en kan na 1.3 Niet-dragende binnenwanden
verloop van tijd, als nieuwe eisen aan de inde-
ling van de ruimten worden gesteld zonder 1.3.1 Gemetselde niet-dragende binnen-
veel blijvende beschadigingen, worden gede- wanden
monteerd en desgewenst elders weer worden Niet-dragende binnenwanden kunnen, als de
opgebouwd. dragende vloerconstructie voldoet aan de in de
‘Inleiding’ genoemde eisen uit NEN-6702, TGB
De raamkozijnen worden compleet beglaasd, 1990, worden gemetseld met baksteen, kalk-
voorzien van enkel of dubbel glas, op het werk zandsteen of betonsteen, of worden vervaardigd
aangevoerd. Er worden deurhoge deurkozijnen van glazen bouwstenen.

06950467_H01.indd 25 12-04-2005 12:00:03


26

1.3.1.a Niet-dragende binnenwanden van Bij de uitvoering van gemetselde niet-dragende


baksteen, kalkzandsteen en betonsteen binnenwanden moet worden gelet op het goed
Niet-dragende binnenwanden kunnen zoals de ‘vol en zat’ metselen en het niet gebruiken van
dragende binnenwanden worden gemetseld gebarsten stenen en dergelijke. Ook de aan-
met gebakken binnenmuursteen, kalkzandsteen sluitingen aan de omringende bouwkundige
en betonsteen. Voor binnenwanden worden constructie moet zorgvuldig worden uitgevoerd.
betonstenen en betonblokken met lichte toeslag- Kleine beschadigingen en openingen kunnen de
materialen geleverd met verschillende oppervlak- geluidsisolatie en de brandwerendheid aanmer-
testructuren. kelijk verminderen.
De gemetselde wanden kunnen eenzijdig of twee- Ook het ‘uit het zicht’ aanbrengen van leidingen
zijdig worden afgewerkt met stukadoorswerk of vraagt, vooral in de wat dunnere wanden (dikte
tegelwerk. Bij zeer maatvaste steen is zelfs tweezij- 50, 70 en 90 mm), de nodige zorg. In tweezijdig
dig schoonwerk mogelijk. Schoonmetselwerk kan schoonwerk is het wegwerken van leidingen nau-
ook worden uitgevoerd met gevelsteen, gekliste welijks mogelijk. Het infrezen van zakleidingen
kalkzandsteen en betonsplitblokken. voor elektra vindt meestal naast de deurkozijnen
Bij grotere vloeroverspanningen, waar doorbui- plaats en dan nog vaak voor een leidingbundel
ging van de vloer kan worden verwacht, moeten vanwege de aansluitingen op meerdere groepen.
de gemetselde niet-dragende binnenwanden Dit verzwakt de wand op deze kwetsbare plaats
flexibel aan de vloer, aansluitende draagstructuur aanzienlijk en vermindert de geluidsisolatie en
en plafondconstructie worden aangesloten. De brandwerendheid.
draagvloer kan ter plaatse van de scheidings-
wand worden uitgevlakt en voorzien van een De kosten van een gemetselde niet-dragende bin-
strook kunststoffolie (zie ook paragraaf 1.3.2.a). nenwand zijn bij aanschaf concurrerend ten op-
zichte van de hiervoor besproken systeemwanden.
▶▶ Voor de uitgebreide bespreking van Het hogere gewicht kan een rol spelen bij dikte
deze gemetselde wanden verwijzen we naar vloerconstructies en de soort fundering. Vooral
deel 3 Dragen, hoofdstuk 3 Dragende elementen bij renovatie projecten zal een lichtere bouw-
in steen methode, zoals hiervoor beschreven, worden ge-
kozen. Bij een eventuele herindeling van de betref-
Lichtere scheidingswanden zijn te metselen van fende plattegronden ontstaan de problemen.
gebakken isolatiesteen zoals Poriso en Poriton Het sloopwerk en de afvoer van de uitkomende
met een volumieke massa van circa 1.150 tot materialen geven door het lawaai en de stofont-
1.300 kg/m3. Deze isolatiestenen hebben een wikkeling de nodige overlast aan de gebruikers
lengte van 215 mm, een hoogte van 100 mm van het gebouw en soms zelfs aan de omgeving
en dikteafmetingen van 50, 70, 90 en 100. (stortkokers en afvoer in containers). Het betref-
Deze isolatiestenen zijn als vuilwerksteen en als fende gedeelte van het gebouw waarin de sloop
schoonwerksteen met een gestructureerd zicht- plaatsvindt, moet zorgvuldig met stofschotten
vlak of een breukvlak verkrijgbaar. met daarin de benodigde stofdichte deuren van
De luchtgeluidsisolatie van deze uit lichte steen de rest van het gebouw worden afgescheiden.
opgebouwde wanden is minder dan die van Fijn steen- en cementstof kan funest zijn voor
de wanden opgemetseld met de hiervoor ge- de aanwezige elektronische apparatuur (compu-
noemde metselstenen. ters).
De toepassing van in schoonwerk uitgevoerde Uitkomend puin en ander materiaal moet ge-
scheidingswanden van gebakken isolatiesteen scheiden worden afgevoerd en aangeboden.
kan aantrekkelijk zijn vanwege de goede geluid- De gemetselde niet-dragende binnenwanden
absorptie. worden op de draagvloerconstructie geplaatste
De brandwerendheid is vergelijkbaar met de en meestal gelijk met de draagstructuur en
hiervoor genoemde gemetselde binnenwanden. plafonds afgewerkt. Na het slopen van de
Een wand met een dikte van 100 mm bezit een scheidingswanden blijven hier dan sleuven en
brandwerendheid van 90 minuten. beschadigingen achter, die (meestal nat) moe-

06950467_H01.indd 26 12-04-2005 12:00:03


1 SCHEIDINGSWANDEN 27

ten worden aangeheeld en zorgvuldig worden dige constructie aansluiten in een sponning van
afgewerkt. Hopelijk is dan het bijpassende afwer- ten minste 40 mm. Het beste kan hiervoor een
kingsmateriaal (zoals tegels, vloerbedekking en U-profiel worden aangebracht, figuur 1.23-3. De
dergelijke) nog voorradig. bouwstenen worden met een tussenruimte van
10 tot 30 mm vermetseld met een mortel met
1.3.1.b Niet-dragende binnenwanden van cement/zandverhouding van 1:3. De voegen
glazen bouwstenen worden direct na het metselen met dezelfde spe-
Zeer decoratieve en lichtdoorlatende scheidings- cie afgevoegd. De horizontale voegen worden
wanden en wandgedeelten zijn te maken met maximaal om de 650 mm voorzien van een wa-
glazen bouwstenen. Deze holle bouwstenen zijn pening van verzinkt of roestvaststaal ∅ 6 mm.
in diverse vormen zoals rond, vierkant en recht-
hoekig in verschillende dikten en diverse kleuren Ook is het mogelijk de glazen bouwstenen
en oppervlaktestructuren verkrijgbaar, figuren fabrieksmatig op een triltafel tot panelen te ver-
1.23 en 1.24. De randen zijn in verband met het werken. Deze panelen hebben een gewapend
vermetselen uitgevoerd als een kloosterspon- betonomranding met een afmeting ten minste
ning, welke fabrieksmatig is voorzien van een gelijk aan de dikte van de bouwstenen. Ook deze
witte verflaag ten behoeve van de verstrooiing panelen worden flexibel in een omranding van
van het doorvallende licht. U-profielen aangebracht, figuur 1.23-3 en 4.
In verband met de thermische lengteverandering
en eventuele doorbuiging van de constructie- De scheidingswanden van glazen bouwstenen
vloeren moeten de scheidingswanden van glazen zijn gevoelig voor bestraling door hoge tem-
bouwsteen flexibel op de omringende bouwkun- peraturen. Radiatoren mogen op geen kleinere

���������� ���������� ���������� ����������

� �������������������������� � ��������������������������������

����������
����������

������������������������
������������

�����������

���������� �����������
�������
�����������
�������
���������
���������

� ��������������� �� �������������������������� � ���������������� ��������������


�����������������������
Figuur 1.23 Glazen bouwstenen

06950467_H01.indd 27 12-04-2005 12:00:07


28

Afmeting Gewicht bouw- Gewicht Geluidsisolatie Warmte- Lichtdoor-


steen in kg constructie in dB isolatie in latendheid
in kN/m2 W/(m2 · K) in %

190 × 190 × 80 ca. 2,6 kg ca. 1,0 40–49 3,20 70–75


240 × 115 × 80 ca. 2,0 kg ca. 1,0 40–49 3,20 70–75
240 × 240 × 80 ca. 3,9 kg ca. 1,0 40–49 3,20 70–75
300 × 300 × 100 ca. 7,1 kg ca. 1,25 40–49 3,20 70–75

Figuur 1.24 Gegevens van niet-dragende binnenwanden opgebouwd uit glazen bouwstenen

afstand dan 250 mm van de wand worden ge- het wandoppervlak niet groter is dan 18 m² (bij-
plaatst. De brandwerendheid van een wand op- voorbeeld 3,80 m × 4,75 m);
gebouwd uit holle blokken, afmeting 190 × 190 • wanden met een dikte van 100 mm waarvan
× 80 mm, bleek bij beproeving 60 minuten te het wandoppervlak niet groter is dan 30 m² (bij-
bedragen. Omdat de warmtestraling bij brand voorbeeld 4,25 m × 7,0 m).
echter niet voldoende wordt geweerd is toepas-
sing van glazen bouwstenen in brandwerende Zoals is vermeld, wordt de gipsblokkenwand op-
wanden zeer beperkt. gebouwd uit gipsblokken. Deze blokken hebben
De luchtgeluidsisolatie van scheidingswanden afmetingen van 501 mm bij 640 mm, 501 × 450
opgebouwd uit glazen bouwstenen is vergelijk- en een dikte van 70 mm of 100 mm.
baar met overeenkomstige gemetselde wanden, Er worden vier typen gipsblokken onderschei-
figuur 1.24. den, waarbij elk blok specifieke eigenschappen
bezit, waardoor het aan de scheidingswand be-
1.3.2 Gelijmde niet-dragende paalde kwaliteiten toevoegt:
binnenwanden 1 het type S: standaardblok, uitgevoerd in witte
Bij gelijmde niet-dragende binnenwanden kun- kleur, leverbaar in dikte 70 mm en 100 mm;
nen we onderscheiden: 2 het type H: door toevoeging van een hydrop-
• wanden van gipsblokken; hoberingsmiddel waterafstotend gemaakt, uitge-
• wanden van cellenbetonblokken; voerd in groene of lichtblauwe kleur, leverbaar in
• wanden van kalkzandsteen lijmblokken. dikte 70 mm en 100 mm;
3 het type Z: blok met een hogere volumieke
▶▶ Voor het verlijmen van kalkzandsteen lijm- massa (1200 kg/m3 in plaats van 800 kg/m3),
blokken verwijzen we naar deel 3 Dragen, hoofd- alleen leverbaar in dikte 70 mm;
stuk 3 Dragende elementen in steen 4 het type R: blok met de vorm van een kwart
cirkel met een inwendige straal van 230 mm en
1.3.2.a Niet-dragende binnenwand van een uitwendige straal van 300 mm, alleen lever-
gipsblokken baar in dikte 70 mm.
Een van de meest toegepaste niet-dragende
binnenwanden in de woningbouw is de schei- De gipsblokken kunnen zowel op de lange als op
dingswand van gipsblokken, ook wel gipsblok- de korte zijde horizontaal worden verwerkt.
kenwand genoemd (in tegenstelling tot de
gipsmontagewand). Gipsblokken wanden mo- De blokken worden onderling verlijmd met
gen worden toegepast in windsnelheidsgebied zoveel kleefpasta, dat bij het aanschuiven
1 (zoals bedoeld in bijlage A van NEN 6702) nog een hoeveelheid pasta aan beide zijden
tot 100 m boven het omringende maaiveld van de wand uit de naden welt. Met deze uit-
uitgaande van een over- en onderdruk (wind- gewelde lijm worden de naden gladgestreken.
vormfactor Cpi = 0,3, zie artikel 8.6.4.4 van De blokken worden gelijmd met een vertanding
NEN 6702): van ten minste de dikte van het blok. Bij hoeken
• wanden met een dikte van 70 mm waarvan en ontmoetingen worden de blokken ingetand

06950467_H01.indd 28 12-04-2005 12:00:07


1 SCHEIDINGSWANDEN 29

eveneens met een vertanding van ten minste de �����������


������������
dikte van het blok.

De gipsblokkenwanden kunnen zowel op de


onafgewerkte als op de afgewerkte vloer worden
geplaatst. Bij onafgewerkte steenachtige vloeren
wordt eerst een laagje schrale mortel op de vloer
aangebracht en afgedekt met een 0,1 mm dikke ����������
strook kunststoffolie met breedte van 350 mm.
Hierop wordt de eerste rij blokken zuiver ho- � ������������������������������
rizontaal geplaatst, waarna het folie tegen de
blokken omhoog wordt vastgezet om te voorko-
men dat de gipsblokken vocht opzuigen van de ���������
������������������
later aan te brengen afwerkvloer, figuur 1.26-4.
Bij afgewerkte steenachtige vloeren worden de
blokken koud op de vloer geplaatst, figuur
1.26-5.
Bij wanden op afgewerkte vloeren, waarbij eisen
aan de geluidsisolatie van de wanden gesteld
worden, kan een elastisch blijvende kitvoeg �����������
onder de plint worden aangebracht.
Indien er verder geen eisen aan de geluidsisolatie
� ���������������������������������������������
van de wand worden gesteld, is het in beide situ-
aties ook mogelijk de blokken te plaatsen op een
strook houtwolcementplaat, dik circa 20 mm. �����������
������������

Ten behoeve van een vaste bovenaansluiting


tegen steenachtige plafonds worden de blokken
opgetrokken tot 10 à 20 mm onder het plafond.
De bovenzijde van de bovenste rij blokken wordt
voorgelijmd of voorzien van een primer, waarna
de naad dichtgezet wordt met voegmateriaal,
bestaande uit een mengsel van kleefpasta en
gips, figuur 1.26-3.
De naad wordt aan de bovenzijde ingesneden. � �������������������������������
Deze bovenaansluiting wordt vaak toegepast
�����������
in combinatie met de vloeraansluiting op een
strook houtwolcementplaat.
Indien in verband met een te verwachten door-
buiging van de bovenliggende vloer, er gevraagd
wordt om een flexibele bovenaansluiting, zijn er
(afhankelijk van de grootte van de doorbuiging)
twee alternatieven voor de bovenaansluiting:
1 een doorbuiging tot 5 mm kan worden opge- � ����������������� ������������
nomen door een bovenaansluiting met behulp Figuur 1.25 Scheidingswand van gipsblokken (horizontale
van veerankers en elastisch voegmateriaal, figuur details)
1.26-1. De veerankers worden maximaal h.o.h.
1,50 m aangebracht bij wandstukken langer dan
3 meter en aan een zijde gefixeerd. Ten behoeve
van de veerankers wordt een V-vormige sparing

06950467_H01.indd 29 12-04-2005 12:00:08


30

����������
��������
���������
�������������
�����������
����� ��������
����������
����� ������������ ���������
��������� ������������
��������� ������������
�������� ��������

� ���������������� � ���������������� � ����������������


�������������� ����������������������������� ��������������
�������������

��������

����������
�����

�������
������

��������������������������
��������������

� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
���������������������� �������������������� ������������
Figuur 1.26 Scheidingswand van gipsblokken (verticale details)

in het blok gemaakt. Ook vrije wandbeëindi- profiel minerale wol of een schuimband aange-
gingen en wandaansluitingen bij nastelkozijnen bracht.
worden voorzien van ankers op circa 250 mm
van het wandeinde, figuur 1.25-1. De blokken Dezelfde aansluitingen als bij de bovenaanslui-
worden opgetrokken tot 15 mm onder het ting zijn in principe ook toepasbaar bij de verti-
plafond, waarbij de bovenzijde van de bovenste cale wandaansluiting.
blokken weer wordt voorgelijmd of voorzien De vaste aansluiting door middel van verlijming
wordt van een primer. De naad wordt vervolgens met behulp van voegmateriaal, bestaande uit
dichtgezet kurk-pasta, PUR-schuim of een spe- een mengsel van kleefpasta en gips, is slechts
ciale voegpasta; toepasbaar bij kleine vloeroverspanningen of
2 indien een doorbuiging tot 10 mm wordt relatief stijve vloerconstructies, figuur 1.25-3. In
verwacht, wordt de bovenaansluiting uitgevoerd de andere gevallen kan de verticale aansluiting
met behulp van een kunststof U-profiel, figuur gemaakt worden met behulp van veerankers
1.26-2. Dit profiel, dat voorzien is van een strook (minimaal twee per verdiepingshoogte) en elas-
vilt, een halfgesloten cellenband of een elastisch tisch schuimband, dat wordt ingedrukt, figuur
blijvende kit, wordt met lijm of met pluggen 1.25-1, of met behulp van het kunststof U-pro-
bevestigd aan het bovenliggende plafond. fiel, gelijmd of met pluggen bevestigd en voor-
De bovenste blokken worden met een speling zien van een strook vilt, een half-gesloten cellen-
van 10 mm tussen blok en lijf van het U-profiel band of een elastisch blijvende kit tussen profiel
zonder verlijming in het profiel geschoven. en constructie en voorzien van schuimband in
Ten behoeve van de geluidsisolatie wordt in het het profiel, figuur 1.25-2.

06950467_H01.indd 30 12-04-2005 12:00:08


1 SCHEIDINGSWANDEN 31

Gipsblokkenwanden kunnen worden geplaatst typen, die onderling verschillen in druksterkte en


in combinatie met zowel meestelkozijnen, figuur volumieke massa, zie de tabel van figuur 1.27.
1.25-4, als met nastelkozijnen (montagekozij- Er zijn vele soorten en maten. De afmetingen van
nen). Houten of stalen meestelkozijnen worden de blokken zijn: lengtes: 400,500 en 600 mm;
met ankers vastgezet aan de wanden. Daarnaast diktes: 50, 70, 100, 150, 200, 240 en 300 mm;
worden de stijlen van de kozijnen bij de wanden, hoogtes: 200, 250 en 400 mm.
die op de afdekvloer worden geplaatst, met hoe-
kankers aan de vloer vastgezet. Type Kubusdruksterkte Volumieke massa
Voor nastelkozijnen worden sparingen in de wan-
den gehouden, waarbij de wand aan weerszijden G2/400 2,0 N/mm2 301 – 400 kg/m3
van de sparing aan de vloer wordt verankerd met G4/600 4,0 N/mm2 501 – 600 kg/m3
lijm over een lengte van 500 mm. Ten behoeve G5/800 5,0 N/mm2 701 – 800 kg/m3
van een haakse aansluiting van een nastelkozijn
op de wand moeten neusjes met een dikte van Figuur 1.27 Cellenbetonblokken
20 mm op de wand gelijmd worden. Mee-
stelkozijnen worden bij een haakse aansluiting De blokken kunnen behalve verlijmd ook worden
met behulp van ankers vastgezet. vermetseld.
Naast de niet-dragende scheidingswand, die
Na het stellen van de blokken worden de naden wordt opgebouwd uit enkelvoudige blokken
met de resterende lijm gevuld. Tevens worden kan overeenkomstig dezelfde opbouw als bij
de sparingen van de veerankers en de gaten en cellenbetonpanelen (zie paragraaf 1.3.3.a) een
sleuven van leidingen opgevuld. Daarna wordt niet-dragende woningscheidende wand of een
de wand afgesmeerd. woningbegrenzende wand worden verkregen,
waarbij in plaats van panelen uiteraard blokken
Wanneer de gipsblokkenwand aan drie zijden worden toegepast.
aansluit tegen steenachtige vloeren, wanden en De blokken kunnen met behulp van een vloer-
plafonds kan met de wand een isolatie-index profiel op de ruwe vloer of op de afwerkvloer
voor luchtgeluid (Ilu;k) van –20 dB worden worden gesteld, figuur 1.29-3 en 1.29-4.
behaald.
Met behulp van nagels, schroeven of pluggen De blokken worden vol en zat gelijmd met een
kunnen lichte voorwerpen aan de gipsblokken- overlapping van ten minste 100 mm. De voeg-
wand worden bevestigd. Zwaardere voorwerpen dikte rondom het blok moet bij verlijming circa
moeten met behulp van speciale pluggen of 2 mm bedragen en bij vermetseling 10 mm.
doorgaande bouten worden bevestigd.
Reparaties en het aanwerken van elektriciteits-
1.3.2.b Niet-dragende binnenwand van sleuven en -dozen met het bijgeleverde vul- en
cellenbetonblokken vlakmiddel zijn noodzakelijk om een vlakke wand
Naast niet-dragende binnenwanden, opge- te verkrijgen.
bouwd uit gipsblokken kunnen ook wanden Om de cellenbetonwand geschikt te maken voor
van cellenbetonblokken worden toegepast in de behang, schuurwerk of spuitwerk moeten dunne
woningbouw, in kantoorgebouwen en logies- voorzetlagen of afwerklagen worden aange-
gebouwen als niet-dragende scheidingswanden, bracht.
woningscheidende wanden en woningbegren- Tegels kunnen rechtstreeks met een elastische
zende wanden, eventueel in combinatie met een tegellijm op de blokken worden aangebracht.
voorzetwand.
De uitvoering van de plafondaansluiting en de
De blokken van cellenbeton, die in een gietvorm wandaansluiting tegen de bouwkundige con-
worden gestort, daarna in de gewenste forma- structie wordt bepaald door de doorbuiging
ten worden gesneden en onder hogedrukstoom van de vloerconstructie, die afhankelijk is van de
worden verhard, worden geproduceerd in drie vloeroverspanning.

06950467_H01.indd 31 12-04-2005 12:00:09


32

��������� �������������

� ��������������� � ���������������
��������������������������� ���������������������

������������������� ��������
���

� ��������������� � ����������������� ������������


Figuur 1.28 Scheidingswand van cellenbetonblokken (horizontale details)

Bij een overspanning tot 5,000 m, die een door- In verband met geluidsisolatie en brandwerend-
buiging van maximaal circa 5 mm veroorzaakt, heid kunnen speciale voorzieningen moeten
wordt de plafondaansluiting uitgevoerd met veer- worden getroffen.
ankers en elastisch voegmateriaal, figuur 1.29-2. Hoekaansluitingen worden uitgevoerd met twee
In plaats van voegmateriaal kan ook PUR-schuim veerankers en een voeg met breedte van 5 tot
worden toegepast (bij overspanningen tot 6,000 10 mm, die wordt gevuld met elastisch materi-
m). Bij wandstukken langer dan 2,500 m worden aal, figuur 1.28-3. Alleen bij de aansluiting van
de veerankers h.o.h. 1.500 mm aangebracht. De een wandstuk korter dan 750 mm kan de hoek-
wandaansluitingen worden uitgevoerd met ten aansluiting worden uitgevoerd door middel van
minste twee veerankers en een voeg van 5 tot vertanding of verlijming.
10 mm, die wordt gevuld met elastisch voeg- Bij wandstukken langer dan 4,000 m moet een
materiaal, figuur 1.28-1 en 1.28-2. Wandaan- dilatatie worden aangebracht door middel van
sluitingen van wandstukken korter dan 750 mm een voeg van 5 tot 10 mm, waarin drie stuks
kunnen zonder veerankers worden gelijmd. dilatatieankers zijn aangebracht en die wordt
Bij een doorbuiging tot circa 10 mm, die voor- gevuld met elastisch voegmateriaal.
komt bij een vloeroverspanning tot 7,500 m,
worden de plafond- en wandaansluitingen uit- In combinatie met scheidingswanden van ge-
gevoerd met behulp van opvangprofielen, die lijmde cellenbetonblokken kunnen zowel vooraf
tegen de bouwkundige constructie worden be- gestelde kozijnen als nastelkozijnen of montage-
vestigd, figuur 1.29-1. Hierin worden de blokken kozijnen worden toegepast, figuur 1.28-4. Na-
koud geplaatst, waarbij bij de plafondaansluiting stelkozijnen kunnen alleen worden toegepast in
circa 10 mm ruimte wordt vrijgehouden. de verdiepingshoge uitvoering.

06950467_H01.indd 32 12-04-2005 12:00:09


1 SCHEIDINGSWANDEN 33

���������
�����
�����
���������
�����

� ���������������� � ����������������
��������������������� ���������������������������

�������
���������
������
�������
������
�������

� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
�������������������� ����������������������

������������
Figuur 1.29 Scheidingswand van cellenbetonblokken (verticale details)

Lichte voorwerpen kunnen met behulp van spouwbladen van blokken van dezelfde typen
lijm, nagels of spaanplaatschroeven worden met dikte 100 en 150 mm en een spouw van
bevestigd. Voor zware voorwerpen zijn speciale 50 mm, bereiken een isolatie-index voor luchtge-
bevestigingsmiddelen ontwikkeld of worden luid (Ilu;k) van 0 dB. De totale oppervlaktemassa
doorgaande bouten toegepast. van de eerste constructie dient tussen 90 en
170 kg/m2 te bedragen, die van de tweede con-
Afhankelijk van de wanddikte en de volumieke structie ten minste 170 kg/m2. Zonder de gips-
massa (100 mm G5/800) bereikt de scheidings- montagevoorzetwand bereikt de eerste construc-
wand van cellenbeton een isolatie-index voor tie een waarde van –5 dB.
luchtgeluid (Ilu;k) van –20 dB of hoger. Hierbij
moet worden gezorgd voor een oppervlakte- De onafgewerkte scheidingswand van cellen-
massa van minimaal 75 kg/m2, waarbij wordt betonblokken heeft bij uitvoering met stan-
uitgegaan van een driezijdige aansluiting op daard detaillering een brandwerendheid van
steenachtige wanden, vloeren en plafonds. ten minste 20 minuten. Indien de aansluitingen
De woningscheidende en woningbegrenzende voorzien zijn van brandwerende PUR-schuim
wanden, opgebouwd uit twee spouwbladen bedraagt de brandwerendheid van wanden met
van cellenbetonblokken van het type G4/600 of een dikte van 70 mm ten minste 60 minuten,
G5/800 met een dikte van 70 mm een spouw bij een dikte van 100 mm ten minste 90 minu-
van 50 mm en een gipsmontagevoorzetwand ten en bij een dikte van 150 mm minimaal 120
tegen een van de spouwbladen, of uit twee minuten. Ten aanzien van de weerstand tegen

06950467_H01.indd 33 12-04-2005 12:00:10


34

rookdoorslag behaald de standaardwand ten Deze panelen van cellenbeton, waarin ten be-
minste 30 minuten en de wanden met aanslui- hoeve van het transport langswapening is opge-
tingen met brandwerende PUR-schuim bij een nomen, worden geproduceerd in vier typen, die
dikte van 70 mm 90 minuten, bij een dikte van onderling verschillen in druksterkte en volumieke
100 mm 135 minuten en bij een dikte van massa, zie de tabel van figuur 1.30.
150 mm 180 minuten.
Type Kubusdruksterkte Volumieke massa
1.3.3 Verdiepingshoge niet-dragende
binnenwanden van wandpanelen G4/600 4,0 N/mm2 501 – 600 kg/m3
G5/800 5,0 N/mm2 701 – 800 kg/m3
1.3.3.a Niet-dragende binnenwanden van
cellenbetonpanelen Figuur 1.30 Cellenbetonpanelen
Scheidingswanden, opgebouwd uit onderling
gelijmde, verdiepingshoge massieve panelen De afmetingen van de panelen zijn: breedte
van cellenbeton kunnen zowel in de woning- 500/600, dikte van 70 of 100 mm en hoogte van
bouw, maar ook in kantoorgebouwen en logies- 2.400 mm tot en met 3.400 mm.
gebouwen worden toegepast als niet-dragende
binnenwanden, woningscheidende wanden en Door middel van het toepassen van twee spouw-
woningbegrenzende wanden, eventueel in com- bladen van panelen, dik 70 mm, van het type
binatie met een voorzetwand. G4/600 met een spouw van ten minste 50 mm

����������������������� �������������

�������������������

� ��������������� � ���������������
��������������������������� ���������������������

��������
���

� ��������������� � ����������������� ������������


Figuur 1.31 Scheidingswand van cellenbetonpanelen (horizontale details)

06950467_H01.indd 34 12-04-2005 12:00:11


1 SCHEIDINGSWANDEN 35

breedte, in combinatie met een voorzetwand voegdikte van circa 2 mm. Achteraf worden de
van gipskartonplaat op Z-profielen tegen één naden bijgewerkt met een vul- en vlakmiddel. De
van de twee spouwbladen kan een niet- wanden zijn dan behangklaar.
dragende woningscheidende en woning-
begrenzende wand worden verkregen. De uitvoering van de plafondaansluiting is afhan-
kelijk van de grootte van de doorbuiging, die
De panelen kunnen zowel op de onafgewerkte opgenomen moet kunnen worden. Deze grootte
vloer als op de afgewerkte vloer worden aan- van de doorbuiging wordt bepaald door de over-
gebracht, figuur 1.32-3 en 1.32-4. De panelen spanning van de vloer.
worden met behulp van een koevoet en houten Een doorbuiging tot 5 mm, die voorkomt bij
zij- en kopwiggen te lood gesteld, waarna de vloeroverspanningen tot circa 5 m, wordt op-
zijwiggen worden verwijderd en de stelruimte genomen met behulp van rubber blokjes dik
wordt volgekouwd met specie. Bij kamerschei- 13 mm, die aan de bovenzijde van het paneel
dende wanden is het zelfs mogelijk om de pane- worden genageld, figuur 1.32-2. Bij het opwig-
len direct op de afgewerkte vloer te plaatsen. De gen van het paneel wordt het rubber blokje tot
panelen worden met de een hydrolische pane- 10 mm samengedrukt. Bij deze plafondaanslui-
lenstelwagen geplaatst. ting moet om het andere paneel een veeranker
De panelen worden vol en zat gelijmd met een worden aangebracht, waarbij het eerste en het

������
������

���������

�����������
������

� ���������������� � ����������������
��������������������� ���������������������������

�������
�����������

�����

������

�������

� ���������������� � ����������������
��������������� ���������������
�������������������� ����������������������

������������
Figuur 1.32 Scheidingswand van cellenbetonpanelen (verticale details)

06950467_H01.indd 35 12-04-2005 12:00:11


36

voorlaatste paneel van een wandvlak altijd van Lichte voorwerpen kunnen met behulp van
een veeranker voorzien worden. lijm, nagels of spaanplaatschroeven worden
De 10 mm brede voeg wordt gevuld met poly- bevestigd. Voor zware voorwerpen zijn speciale
urethaanschuim. bevestigingsmiddelen ontwikkeld of worden
Een grotere doorbuiging, tot 10 mm, die voor- doorgaande bouten toegepast.
komt bij vloeroverspanningen tot circa 7,5 m, Indien de scheidingswand van panelen van cel-
wordt opgenomen met behulp van een meta- lenbeton uitgevoerd wordt met een zodanige
len of kunststof opvangprofiel, dat mechanisch wanddikte (100 mm dikke G5/800), dat de op-
wordt bevestigd of gelijmd tegen het plafond, pervlaktemassa meer dan 75 kg/m2 bedraagt,
figuur 1.32-1. In het profiel wordt over de volle bereikt de wand een isolatie-index voor lucht-
breedte een strook polystyreenschuim, dik 13 geluid (Ilu;k) van –20 dB of hoger, waarbij wordt
mm, aangebracht. Veerankers hoeven bij deze uitgegaan van een driezijdige aansluiting op
uitvoering niet te worden toegepast. Indien de steenachtige wanden, vloeren en plafonds.
panelen bij kamerscheidende wanden direct op De scheidingswand, opgebouwd uit twee
de afgewerkte vloer worden geplaatst, wordt de spouwbladen van panelen, dik 70 mm, van het
ruimte tussen de bovenzijde van het paneel en type G4/600 met een spouw van ten minste
het plafond afgedicht met polyurethaanschuim 50 mm breedte, in combinatie met een voorzet-
(PUR-schuim). wand van gipskartonplaat op Z-profielen tegen
één van de twee spouwbladen heeft een isolatie-
Ter plaatse van de verticale wandaansluiting index voor luchtgeluid van 0 dB.
wordt een naad van 5 tot 15 mm breed aan- Zonder de voorzetwand van gipskartonplaat op
gehouden, die later met elastisch voegmateriaal Z-profielen bij de eerste constructie wordt een
wordt afgedicht, figuur 1.31-1. Indien de door- isolatie-index voor luchtgeluid van –5 dB
buiging van de vloer groter is dan 5 mm, wordt behaald.
deze aansluiting uitgevoerd met behulp van een
metalen of kunststof opvangprofiel, waar het Met betrekking tot de scheidende functie is de
paneel koud ingeschoven wordt, figuur 1.31-2. brandwerendheid van onafgewerkte cellenbeton-
Bij een wandlengte van niet meer dan één pa- wanden en de standaard detaillering ten minste
neelbreedte mag de wandaansluiting met lijm 20 minuten. Indien de wand en plafondaanslui-
worden uitgevoerd. tingen worden uitgevoerd met een voeg, met
maximale breedte van 10 mm, in combinatie
Ook bij hoeken, wandontmoetingen en wanden met brandwerende PUR-schuim, bedraagt de
langer dan 4.000 mm wordt een voeg van 5 brandwerendheid zelfs 60 minuten. Met betrek-
tot 15 mm breed aangehouden, die later wordt king tot de rookdoorgang gelden voor deze twee
afgedicht met elastisch voegmateriaal, figuur uitvoeringen respectievelijk 30 en 90 minuten.
1.31-3. Alleen bij wanddelen met lengte van één
paneelbreedte wordt de aansluiting verlijmd en 1.3.3.b Wandpanelen van lichtbeton
met drie draadnagels vastgezet. Vergelijkbaar met de wandpanelen van cellen-
beton zijn verdiepingshoge wandpanelen van
Wandafwerking lichtbeton verkrijgbaar (Alvon LB). Deze wand-
De wanden van het type G5/800 zijn na het af- panelen van lichtbeton worden toegepast voor
werken met een vul- of vlakmiddel behangklaar. zowel dragende als niet-dragende binnenwanden.
De wanden van de overige panelen zijn na repa- Deze wandpanelen worden vervaardigd naar
raties en het aanwerken van elektriciteitssleuven, tekening met een dikte van 70 tot en met
-dozen en naden behangklaar. 200 mm, breedte maximaal 12.000 mm en een
maximale hoogte van 3.400 mm. De wandpane-
Scheidingswanden van onderling verlijmde, ver- len worden voorzien van transportwapening en
diepingshoge massieve panelen van cellenbeton ingestorte bevestigingsmiddelen. De volumieke
kunnen alleen worden toegepast in combinatie massa van de lichtbetonwanden is 1.750 en
met verdiepingshoge kozijnen. 2.000 kg/m3.

06950467_H01.indd 36 12-04-2005 12:00:11


1 SCHEIDINGSWANDEN 37

Geraadpleegde en aanbevolen NEN 6790 Technische grondslagen voor bouwcon-


literatuur structies – TGB 1990 – Steenconstructies – Basis-
eisen en bepalingsmethoden
1 Technische documentatie van LAFARGE GIPS
BV, Delfzijl
2 Technische documentatie van FAAY VIANEN
BV, Vianen
3 Technische documentatie van YTONG NEDER-
LAND BV, Vuren
4 Technische documentatie van BOUWMAG BV,
Leusden

Normen
NEN 1068 Thermische isolatie van gebouwen –
Rekenmethoden
NEN 2608(-2) Vlakglas voor gebouwen – Deel 2:
Niet-verticaal geplaatst glas – Weerstand tegen
windbelasting, sneeuw, eigengewicht – Eisen en
bepalingsmethode
NEN 2778 Vochtwering in gebouwen – Bepalings-
methoden
NEN 6062 Bepaling van de brandveiligheid van
rookafvoervoorzieningen
NEN 6064 Bepaling van de onbrandbaarheid van
bouwmaterialen
NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brand-
voortplanting van bouwmateriaal (combinaties)
NEN 6066 Bepaling van de rookproduktie bij
brand van bouwmateriaal (combinaties)
NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen
branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten
NEN 6075 Bepaling van de weerstand tegen rook-
doorgang tussen ruimten
NEN 6700 Technische grondslagen voor bouw-
constructies – TGB 1990 – Algemene basiseisen
NEN 6702 Technische grondslagen voor bouw-
constructies – TGB 1990 – Belastingen en vervor-
mingen
NEN 6710 Technische grondslagen voor bouw-
constructies – TGB 1990 – Aluminiumconstructies
– Basiseisen en eenvoudige basisrekenregels voor
overwegend statisch belaste constructies
NEN 6720 Voorschriften Beton – TGB 1990 –
Constructieve eisen en rekenmethoden (VBC 1995)
NEN 6760 Technische grondslagen voor bouwcon-
structies – TGB 1990 – Houtconstructies – Basis-
eisen – Eisen en bepalingsmethoden
NEN 6770 TGB 1990 – Staalconstructies – Basis-
eisen en basisrekenregels voor overwegend statisch
belaste constructies

06950467_H01.indd 37 09-02-2006 15:50:17


38

06950467_H01.indd 38 12-04-2005 12:00:12


Binnenkozijnen
ing. M.W.R. Salden
2
Om ruimten fysiek of visueel met elkaar te verbinden worden in
de scheidingswanden binnenkozijnen aangebracht. Deze kozijnen
worden voorzien van deuren en/of glasvlakken. Omdat hierdoor de
wanden worden onderbroken moet ervoor worden gezorgd dat deze
kozijnen zo goed mogelijk voldoen aan de prestatie-eisen zoals deze
aan de scheidingswanden zijn gesteld, bijvoorbeeld geluidsisolatie en
brandwerendheid.
De deuren geven toegang tot de vertrekken, maar moeten buiten de
bedrijfstijd en soms ook gedurende deze tijd, het betreden van de ver-
trekken door ongewenste personen verhinderen.
De bediening van de deuren moet eenvoudig en met zo gering mo-
gelijke weerstand geschieden in verband met het medegebruik door
gehandicapten en ouderen. Dit is vooral belangrijk als de deur onder-
deel vormt van een vluchtweg.

06950467_H02.indd 39 12-04-2005 11:28:21


40

Inleiding Vrije doorgang: de afstand in horizontale richting


tussen de tegenover elkaar gelegen bouwdelen
Het woordenboek omschrijft het begrip deur als van een opening of doorgang. Let op: vrije door-
een ‘beweegbare afsluiting die toegang geeft tot gang is niet hetzelfde als dagmaat.
een gebouw, vertrek, kast enzovoort’. Het begrip Vrije hoogte: de verticale afstand tussen de boven-
kozijn wordt omschreven als een ‘in een muur kant van een afgewerkte vloer of het maaiveld en
gemetseld houten raamwerk, bestaande uit twee de onderkant van het laagste, daarboven gelegen
stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin constructiedeel.
een deur of raam wordt aangebracht’.
Beide omschrijvingen zijn tegenwoordig achter-
haald. Naast hout zijn er andere materialen
waaruit kozijnen kunnen worden samengesteld.

����
Een deur heeft extra functies gekregen, anders
dan alleen maar de toegang tot een gebouw of
vertrek. Een deur moet ook vaak ongewenste
zaken binnen of buiten houden, zoals bijvoor- ����
beeld personen, geluid, brand, kogels en straling. ��������������
�������

��������
2.1 Prestatie-eisen

Er worden door verschillende partijen nadere


eisen aan deuren en kozijnen gesteld, die verder
gaan dan de primaire functie van het toeganke-
lijk maken van een gebouw of een vertrek.
Dit zijn: �
• eisen vanuit het Bouwbesluit; ������������
• eisen/wensen van de gebruiker en/of de
architect; ��������������

• eisen vanuit de uitvoering (montage-eisen). �������

2.1.1 Eisen vanuit het Bouwbesluit


Het Bouwbesluit heeft invloed op de uitvoering
van binnenkozijnen. Door de gestelde eisen in het � �������������� � ������������
Bouwbesluit wordt men gedwongen om deuren, Figuur 2.1 Vrije doorgang en vrije hoogte
kozijnen en wanden niet meer als losse elementen
te zien, maar ze als één geheel te beschouwen. Het Bouwbesluit stelt kort samengevat in artikel
De volgende eisen uit het Bouwbesluit zijn van 4.11 de volgende eisen aan de vrije doorgang en
invloed op de opbouw van een binnenkozijn en vrije hoogte:
de plaatsing daarvan in een wand. een toegang van een ruimte (niet zijnde een
toegang tot een lift) heeft een vrije doorgang
2.1.1.a Vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een
De vrije doorgang staat in het Bouwbesluit hoogte van ten minste 2,3 m (woonfunctie) en
genoemd in Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het 2,1 m (overige functies). Dit geldt uitsluitend
oogpunt van bruikbaarheid, Afdeling 4.3 Vrije voor: verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte,
doorgang. badruimte, gemeenschappelijke opslagruimte en
In de NEN 2580 (Oppervlakten en inhouden van een ruimte voor het bereiken van een lift.
gebouwen – Termen, definities en bepalings-
methoden) worden de begrippen vrije doorgang ▶▶ Genoemde begrippen worden besproken in
en vrije hoogte gedefinieerd, figuur 2.1. deel 7 Bouwmethodiek, hoofdstuk 2 Bouwregelgeving

06950467_H02.indd 40 12-04-2005 11:28:22


2 BINNENKOZIJNEN 41

Een te bouwen bouwwerk dient voldoende Aan binnenkozijnen kunnen eisen worden
toegankelijk te zijn voor rolstoelgebruikers (zie gesteld van een WBDBO van 30 of 60 minuten.
Bouwbesluit Afdeling 4.2 Toegankelijkheidssector Dit is afhankelijk van de situering van het kozijn
nieuwbouw). in het gebouw.
Standaardhoogten voor deuren zijn 2115 mm De WBDBO van een binnenkozijn in een wand
en 2315 mm. Om ter plaatse van een kozijn een moet door een onafhankelijk keuringsinstituut in
vrije hoogte van 2,100 m of 2,300 m te berei- testrapporten worden aangetoond.
ken, moet een deur van 2.115 mm of 2.315 mm
worden toegepast. Door voornoemde eis uit De WRD van een binnenkozijn in een wand
het Bouwbesluit worden ook binnen de woning wordt bepaald door het aantal minuten dat de
steeds meer deuren van 2.315 mm toegepast. pui het criterium vlamdichtheid betrokken op
Het is namelijk fraaier om in het gehele huis de afdichting haalt, te vermenigvuldigen met
dezelfde hoogte aan deuren toe te passen. Het 1,5 ( = een vuistregel). Voor een WRD van
steeds langer worden van de mensen speelt ook 30 minuten is dus een WBDBO van 20 minuten
een rol bij deze keuze. voldoende (WBDBO 20 x 1,5 = WRD 30).

2.1.1.b Brandwerendheid Bepaling van de WBDBO en de WRD


Het Bouwbesluit (Hoofdstuk 2 Voorschriften uit Voor de bepaling van de WBDBO van deuren,
het oogpunt van veiligheid) spreekt over de luiken en ramen gelden de volgende criteria:
WBDBO en WRD van een scheidingsconstructie: • vlamdichtheid betrokken op de afdichting
de Weerstand tegen BrandDoorslag (binnendoor) (er mogen geen ontoelaatbare openingen
en BrandOverslag (buitenlucht), figuur 2.2 en de ontstaan of vlammen aan de niet direct ver-
Weerstand tegen RookDoorslag. hitte zijde);
• thermische isolatie betrokken op de warm-
testraling (de stralingsintensiteit, gemeten
op 1 m afstand, mag niet groter zijn dan
15 kW/m2).
�������������

2.1.1.c Geluidwering
In het Bouwbesluit, Hoofdstuk 3 Voorschriften uit
������������� het oogpunt van gezondheid wordt de geluid-
wering besproken.
Afhankelijk van de situering in een gebouw moe-
������������� ten binnenkozijnen samen met de wand waarin
ze zijn opgenomen aan een bepaalde geluidwering
voldoen. Naast de eisen die het Bouwbesluit stelt
Figuur 2.2 Branddoorslag en brandoverslag aan de geluidwering, kan ook de opdrachtgever

�������������
����
����������
����������
������������ ������ ������
���������

������

� ��������� � ���������������������� � ���������������������������������


Figuur 2.3 Geluidwering

06950467_H02.indd 41 12-04-2005 11:28:23


42

nog extra eisen stellen. Geluid moet meestal bui- Uit het oogpunt van veiligheid moeten brand-
ten een ruimte worden gehouden maar soms ook werende en rookwerende deuren van een deursluit-
juist binnen een ruimte, figuur 2.3. mechanisme worden voorzien. Dit, om te voor-
komen dat ze open blijven staan en zo tijdens
2.1.1.d Ventilatie brand hun brandwerende functie niet vervullen.
Door de strengere eisen aan ventilatie in het
Bouwbesluit (afdeling 3.10 en 3.12) vloeien hier 2.1.2 Eisen/wensen door gebruiker en/of
ook eisen voor de kozijnen uit voort. In nieuwe architect
woningen bijvoorbeeld moeten de toiletten aan- Bij de keuze van een type kozijn en deur kunnen
gesloten worden op een mechanisch ventilatie- voor een gebruiker en/of architect verschillende
systeem. Met dit systeem wordt continu lucht uit overwegingen een rol spelen, zoals:
een ruimte afgezogen. Dit houdt in dat er ook • duurzaamheid (levensduur);
lucht moet worden toegevoerd. Hiertoe moet • het onderhoud van kozijn en deur (bijvoor-
onder de deur een spleet van voldoende door- beeld veel of weinig schilderwerk);
gang worden gehouden, figuur 2.4. • het gemakkelijk kunnen wegwerken van
beschadigingen;
���� �������� • het zoveel mogelijk uniform toepassen van
dezelfde deuren en kozijnen (door bijvoorbeeld
een woningbouwvereniging met een groot
������ woningbestand);
���������� • de kosten van aanschaf en plaatsing;
������ • esthetische aspecten;
• het weerstand kunnen bieden aan diverse
invloeden;
• eisen voortvloeiende uit het gebruik van de
deur en het kozijn (denk bijvoorbeeld aan bedie-
ning van een deur door mensen in een rolstoel);
• inbraakveiligheid. Bij dit begrip wordt meestal
alleen gedacht aan buitendeuren, maar ook bin-
Figuur 2.4 Ventilatie nendeuren hebben vaak een inbraakwerende
functie (bijvoorbeeld voordeuren van woningen
2.1.1.e Veiligheid in flats met een afgesloten galerij).
Om te voorkomen dat mensen tijdens het vluch-
ten uit een gebouw zich klemlopen tegen deu- 2.1.3 Eisen/wensen vanuit de uitvoering
ren, moet de draairichting de looplijn tijdens de Een aannemer zal niet alleen op de kosten voor
vlucht volgen, figuur 2.5. aanschaffen letten maar ook op de montagetijd
(tijd = geld). Voor de aannemer is bij de keuze
ook van belang dat de kans op beschadiging van
de binnenkozijnen tijdens de bouw zo gering
mogelijk is. Een aannemer past soms bij voorkeur
een bepaald type kozijn en deur toe omdat hij
goede leveringsvoorwaarden met de fabrikant
heeft afgesproken.

��������������

Figuur 2.5 Draairichting en vluchtrichting

06950467_H02.indd 42 12-04-2005 11:28:23


2 BINNENKOZIJNEN 43

2.2 Normen ten aanzien van


�������
tekenwerk

Naast de in het Bouwbesluit vermelde NEN-


normen zijn er nog andere normen die betrek-
king hebben op kozijnen. Deze normen geven � ��������������� � ������������
richtlijnen voor de aanduiding van kozijnen bij �����������������
��������������������
tekenwerk: ���������������
• NEN 114 Aanduidingen van onderdelen en ����������
inrichting van bouwwerken op tekeningen 1:50
en 1:100: de in deze NEN behandelde aandui-
dingen zijn gebruikt in het overzicht met kozijn-
typen (paragraaf 2.3 Kozijntypen).
De draairichting kan ook door een kwartcirkel � ��
worden aangegeven, figuur 2.6-1.
Elektronisch bediende deuren worden aangege-
� ������� � �����������

ven met een cirkel in de aangegeven draairich-


ting;
• NEN 270 Draairichting van deuren, ramen en lui-
ken: deze norm geeft de wijze aan van aanduiden
� ��
van de draairichting en van de openings- en sluit-
zijde van deuren, ramen en luiken, figuur 2.6-2; � ����������������� � ���������������������
��������������
• NEN 1413 Symbolen voor brandveiligheidsvoor-
zieningen op tekeningen en schema’s tweede ont-
werp: deze norm is van toepassing op symbolen
voor brandveiligheidsvoorzieningen op onder
andere bouwkundige tekeningen, figuur 2.7. � ���������
����������������������������
Figuur 2.7 Symbolen brandveiligheidsvoorzieningen
deuren en kozijnen

�� ��

2.3 Kozijntypen

De kozijnen die in binnenmuren worden ge-


plaatst, worden onderscheiden in binnendeur-
en binnenlichtkozijnen.
����������� ���������������������
����������� Bij een enkelvoudig kozijn wordt één element
(deur, raam, glas) in een kozijn geplaatst, bij een
� ������������������������ samengesteld kozijn meerdere elementen, figuur
2.8. Een pui is een kozijn met elementen dat
een gehele wand of een groot gedeelte daarvan
���������� ����������
beslaat, figuur 2.8-3. Bij een horizontaal of verti-
caal doorgaande pui gaat het kozijn langs naast
elkaar of boven elkaar gelegen ruimten door.
������������� ������������� De kozijnen zijn opgebouwd uit stijlen en dor-
pels. Bij samengestelde kozijnen worden ook
����������������� ����������������
tussenstijlen en tussendorpels (ook wel kalf
� ������������������������������������� genoemd) toegepast. De plaatsing van tussen-
Figuur 2.6 Draairichting deuren dorpel en tussenstijl volgt vaak uit een esthetisch

06950467_H02.indd 43 12-04-2005 11:28:24


44

� ������������������ � ������������������� � ���������������������


��������������
Figuur 2.8 Voorbeelden enkelvoudig en samengesteld kozijn

beeld dat de architect wil bereiken of uit de


(standaard) afmetingen van een deur.
Bij kozijnen die niet verdiepinghoog zijn, moet,
ter voorkoming van druk op de bovenkant van
het kozijn en ter voorkoming van scheurvorming
Figuur 2.9 Scheurvorming boven wandopening in het metselwerk, figuur 2.9, bij grotere openin-
gen in steenachtige wanden een latei worden
aangebracht. De keuze voor de uitvoering van
de latei is mede afhankelijk van de opbouw van
de wand, figuur 2.10.

▶▶ Lateiconstructies worden besproken in deel


3 Dragen, hoofdstuk 3 Draagelementen van steen

In figuur 2.11 wordt een overzicht van kozijn-


typen aangegeven met hun weergave op teke-
ning. Er zijn uiteraard veel meer kozijnindelingen
mogelijk.
� ������������

�����
2.4 Materiaalkeuze

Als materiaal voor binnenkozijnen wordt meestal


hout of staal toegepast. In beide materialen is er
een grote keuze in uitvoering van de kozijnen.
Voor beide materialen geldt dat de brandwerend-
heid van kozijn en deur door middel van testen
moet worden aangetoond.

2.4.1 Hout
Vanwege beschikbare handelsmaten, afmetin-
gen, garanties, certificering en kosten is het
raadzaam om te kiezen uit de serie standaard-
profielen en -afmetingen die ontwikkeld zijn. Zie
enkele voorbeelden in figuur 2.12.
� �����������������
Figuur 2.10 Latei boven wandopening 2.4.2 Staal
Stalen kozijnen zijn in twee uitvoeringen lever-
baar:
1 kozijnen van koud gevormde stalen profielen;
2 plaatstalen kozijnen.

06950467_H02.indd 44 12-04-2005 11:28:25


2 BINNENKOZIJNEN 45

� �������� � ����������� � �������������������� � �����������������


���������� ����������

� ���������������� � ����������������� � ��������������������� � ����������������������


�������������� �������������������� �������������
Figuur 2.11 Overzicht kozijntypen

2.4.2.a Kozijnen van koud gevormde stalen De brandwerendheid van de kozijnen verschilt
profielen per uitvoering. Als afwerking kan worden geko-
De kokervormige profielen worden uit 2 mm dik zen uit een voorbehandeld kozijn (waarna het
bandstaal gewalst of getrokken. Er zijn zeer vele kozijn op de bouw nog moet worden afgelakt),
profielvormen en -afmetingen mogelijk. De pro- een afgelakt kozijn of een kozijn voorzien van
fielen worden geleverd in een stalen of roestvast een kunststof coating.
stalen uitvoering. Beide uitvoeringen kunnen op Er zijn verschillende bovendorpels mogelijk,
diverse manieren worden afgewerkt. figuur 2.16:
De profielen worden gelast of gekoppeld en zijn • een volledige bovendorpel waarbij de profile-
voorzien van flenzen ten behoeve van glasope- ring van de stijl wordt doorgezet;
ningen en van omgezette flenzen ten behoeve • een afgeslankte bovendorpel.
van aanslagen.
Met de profielen kunnen complete puien, inclu- Afgeslankte dorpels worden veel in de woning-
sief deuren, worden samengesteld, figuren 2.13, bouw toegepast. In de stijlen worden dan
2.14 en 2.15. schuifstukjes aangebracht voor het opvangen
van maattoleranties in de hoogtemaat van het
2.4.2.b Plaatstalen kozijnen gebouw c.q. voor het opvangen van de doorbui-
Deze geprofileerde kozijnen worden gemaakt ging van de bovenliggende draagvloer.
van sendzimir verzinkt bandstaal. Ze zijn er in
montage- en inmetseluitvoering. De kozijnen Sommige fabrikanten leveren accessoires als
zijn in verschillende staaldikten (1, 1,5 en 2 mm) bijvoorbeeld een stofdorpel, bovenlichtpaneel,
leverbaar voor diverse wanddikten. plafondregel, sluitplaat en verstevigingsstrip voor

06950467_H02.indd 45 12-04-2005 11:28:26


46

������ ������
����� �����

����� �����

��
�������

�� �������� �� ����������� �� �������� �� �����������

�����������
��������������
������ ������������
�����

�� ����������� �� �����������


��������� �� ���� ��������� �� ���� �

� �

� ��������

�� ����������� �� �����������
Figuur 2.12 Houtprofilering

een deurdranger en diverse afdekplaten (waar- 2.5 Aansluitingen


door lastig stukadoorswerk wordt voorkomen),
figuur 2.17-1 en 2.17-2. Kozijnen kunnen op twee manieren worden ge-
In de sponning worden rubberen dopjes aange- plaatst:
bracht voor geluiddemping van de dichtslaande 1 montage;
deur of er wordt in de sponning van het kozijn 2 inmetselen.
een extra plooi aangebracht met een rondom
doorlopend aanslagprofiel (ook wel snoer ge- 2.5.1 Keuze montage- of inmetselkozijn
noemd) ten behoeve van een betere kierdichting Werden vroeger bijna alleen maar inmetselkozij-
en geluiddemping, figuur 2.17-3. De kozijnen nen toegepast, tegenwoordig worden er steeds
kunnen met minerale wol worden gevuld om te vaker montagekozijnen gebruikt.
voorkomen dat ze als klankkast gaan werken. Bij een inmetselkozijn wordt de wand opge-
bouwd rondom het vooraf gestelde kozijn, figuur
2.18-1. Bij een montagekozijn wordt het kozijn
gemonteerd in een reeds opgebouwde wand
waarin een uitsparing is aangebracht, figuur
2.18-2.

06950467_H02.indd 46 12-04-2005 11:28:27


2 BINNENKOZIJNEN 47

���� �� �� ���� �� �� ���� ��

� � �

��

��

��


�� ���� �� �� ���� ��

� �
��

��
��

��


�� �� �� ��
�� �� �� ��
��

��
��

��

� �

��

��



��
� �
���� � ����

�� � ��

� �
��

��
��

��

�� �� �� ��
�� ���

��������������
Figuur 2.13 Koudgevormde stalen kozijnprofielen

Beide systemen hebben voor- en nadelen. Om- tagekozijn weinig tijd. Voorwaarde is dan wel dat
dat bij een inmetselkozijn de wand rondom het wand en wandopening glad en strak zijn en dat
reeds gestelde kozijn wordt opgebouwd, is er de maat van kozijn en wandopening op elkaar
geen nauwkeurige maatvoering van te houden zijn afgestemd.
sparingen nodig. Dit is wel het geval bij een
montagekozijn. 2.5.2 Montagekozijn
Omdat een inmetselkozijn al in een vroeg sta- In deze paragraaf wordt het plaatsen van houten
dium in de bouw aanwezig is, is de kans op be- en stalen montagekozijnen besproken.
schadigingen tijdens de bouw veel groter dan bij
een montagekozijn, dat pas in de afbouwfase in 2.5.2.a Houten montagekozijn
het werk wordt aangebracht. Een houten montagekozijn kan niet muur-
In principe kost het aanbrengen van een mon- omvattend worden uitgevoerd. Het houten

06950467_H02.indd 47 12-04-2005 11:28:28


48

��

��
��

��
��

��
��� ���

��

��
�� �� �� �� ��
�� ���

��
��

��
��
��
��

��� ���

��
��

�� �� �� �� ��
�� ���

���������������������������������

��
��

��� ��
��

�� �� ��
��� ��������������

Figuur 2.14 Koudgevormde stalen kozijnprofielen

kozijn wordt reeds samengesteld vanaf de fabriek Het stalen kozijn wordt op de bouw samenge-
geleverd. Omdat het kozijn later in een opening steld en kan op verschillende manieren worden
wordt geplaatst, heeft het een goede aanslag aangebracht: door middel van muurbeugels of
nodig (bijvoorbeeld een lat of stelkozijn), figuur in de stijlen gelaste borgklauwen, figuur 2.20-1.
2.19. De keuze wordt bepaald door de muurdikte en
de gewenste materiaaldikte van het kozijn. Per
2.5.2.b Stalen montagekozijn fabrikant wisselen de sparingsmaten die moeten
Een stalen montagekozijn kan wel muuromvat- worden gehouden in de wand. In figuur 2.21 is
tend worden uitgevoerd. De kozijnen zijn lever- als voorbeeld een overzicht gegeven van te hou-
baar voor verschillende wanddikten. Het kozijn den sparingen van een bepaald type kozijn.
kan over de wandafwerking worden aangebracht
of de wandafwerking stopt tegen het kozijn. 2.5.3 Inmetselkozijn
Hiermee moet al bij de bestelling van de kozijnen In deze paragraaf wordt het plaatsen van houten
rekening worden gehouden. en stalen inmetselkozijnen besproken.

06950467_H02.indd 48 12-04-2005 11:28:29


2 BINNENKOZIJNEN 49

� �

� ����������������������������������������

�����

� �������������������

����� ������������

� ���������������������
Figuur 2.15 Pui van koudgevormde stalen kozijnprofielen

2.5.3.a Houten inmetselkozijn Tevens wordt zo het verschuiven van het kozijn
Het houten inmetselkozijn heeft een kalk- of spe- tegengegaan. Het kozijn wordt met in te metse-
ciesponning om kieren tussen muur en kozijn te len ankers vastgezet aan de muur, zie ook figuur
voorkomen. 2.12.
De kalk- of speciesponning dient verder om het
kozijn over de gehele lengte een bevestiging te
geven.

06950467_H02.indd 49 12-04-2005 11:28:30


50

����������������� ���������������
������������ ������������ 2.5.3.b Stalen inmetselkozijn
�������������� ��������������
Stalen inmetselkozijnen worden voorgemonteerd
�������� op de bouwplaats geleverd, figuur 2.22. De ko-
������
������ zijnen worden voordat de wanden worden opge-
������ trokken met behulp van schoorlatten gesteld.
������
�����
Door middel van in te metselen ankers worden
����� de kozijnen met de wand verankerd. Tijdens het
metselen moet worden voorkomen dat er te ver
in het kozijn wordt doorgemetseld en dat de
kozijnen gaan schranken (de gemetselde muur
�������� �������� drukt hierbij het kozijn in), figuur 2.23.
Indien in verband met aantasting door optrek-
kend vocht een dorpel of neut (stenen onderstuk
van een stijl) onder het kozijn moet komen,
� ���������������� � ������������������ wordt het kozijn gesteld door middel van een
������ ������ speciale onderstelregel die het kozijn los houdt
Figuur 2.16 Diverse bovendorpels en schuifstuk van de vloer, figuur 2.24.

���������� ��� ���������� ���

� ������������������������������ � ������������������������������ � ����������������������������


Figuur 2.17 Afdekplaten en snoer

� �������������� � �������������
Figuur 2.18 Inmetsel- en montagekozijn

06950467_H02.indd 50 12-04-2005 11:28:31


2 BINNENKOZIJNEN 51

����������� �����������
�������������������� ��������������������
������ ������

�������������� ��������������

����������� �����������
������������������ ������������������
������� ����������������

� ����������� � ��������������������
Figuur 2.19 Houten montagekozijn

� ��������� � ����������
Figuur 2.20 Stalen montagekozijn met muurbeugel en borgklauw

Fabrikanten kunnen de kozijnen in een afgelakte 2.5.5 Kozijn voor schuifdeuren


uitvoering leveren. Het kozijn wordt dan voor- Schuifdeuren kunnen in of vóór de wand schui-
zien van een kunststof beschermfolie, zodat de ven, figuur 2.26 en 2.27, of voor het kozijn
metselspecie de laklaag niet aantast. Ook moge- waarin ze worden geplaatst, figuur 2.28. De
lijke beschadigingen gedurende de verdere keuze hierbij wordt bepaald door:
bouwtijd kunnen zo worden voorkomen. De folie • de opbouw van de wand: het is moeilijk in
is later eenvoudig met de hand te verwijderen. een massieve wand een deur te laten schuiven;
• kosten: deze zijn sterk afhankelijk van uit-
2.5.4 Kozijn voor gipsmontagewanden voering, kwaliteit en bedieningsgemak van de
Een gipsmontagewand is een binnenwand die schuifdeur;
is opgebouwd uit verzinkte, dunwandige staal- • eisen aan hygiëne: bij een deur die in een
profielen, één- of tweezijdig bekleed met enkele wand schuift, is deze holle ruimte moeilijk
of dubbele platen. Tussen de platen kan isolatie schoon te houden;
worden aangebracht, zie ook hoofdstuk 1, para- • bruikbaarheid: een deur die in de wand
graaf 1.2 Systeemwanden. schuift, laat beide muurzijden bruikbaar om er
Een kozijn ten behoeve van een gipsmontage- iets tegenaan te zetten of aan op te hangen;
wand wordt compleet gemonteerd op de bouw • situering van een kozijn: er moet voldoende
geleverd en gelijktijdig met de wand gesteld en ruimte zijn om de deur voor of in de wand te
bevestigd, figuur 2.25. Er kan ook gekozen wor- laten schuiven. Daarom wordt bij een gangpui,
den voor het toepassen van montagekozijnen, die haaks op de gangwand staat, het kozijn
die na het stellen van de wanden worden aange- zodanig ontworpen dat de deur voor het kozijn
bracht. kan schuiven. De schuifdeur heeft zo nooit extra
ruimte nodig.

06950467_H02.indd 51 12-04-2005 11:28:32


52

�� �������������������������������� ��
�� �������������������������� ��
�� ������� ��
�� ������� ��
���� ����

�� �������
����������������������� ��������� ����������������������������

�� ���������������������������������
�� ���������������������������
�� ������� �� ��
�� ������� �� ��
���� ����

������������������������������������

���������������������������������
���������������������������
�� �� ������� �� ��
�� �� ������� �� ��
���� ����

��������������������������������������������������������
Figuur 2.21 Sparing- en deurmaten stalen montagekozijnen

���������� �� ��
��������

�� ��

��� ���
��� ��� ��� ���
��� �� ��� ��
�� �� �� ��
��
��
�� ��

�� �� �� ��

� ����������������������� � ���������������������
Figuur 2.22 Stalen inmetselkozijn

06950467_H02.indd 52 12-04-2005 11:28:33


2 BINNENKOZIJNEN 53

Opdekdeuren hebben als voordeel dat:


• er geen naden zijn te zien;
• er minder kans op tocht is;
• er minder kozijnhout weggeschaafd hoeft te
worden (kleinere sponning).

Figuur 2.23 Schranken van een kozijn De opdekdeuren zijn wel kwetsbaarder omdat
ze buiten het kozijn uitsteken. Doordat er geen
naden te zien zijn, kan de opdekdeur sneller
2.6 Deuren worden afgehangen. Deze tijdsbesparing levert
geldwinst op. Dit is één van de redenen waarom
In deze paragraaf wordt aandacht geschonken opdekdeuren steeds vaker in de woningbouw
aan de diverse soorten deuren en aan het ver- worden toegepast. In de utiliteitsbouw worden
schil tussen een stompe of een opdekdeur. voornamelijk stompe deuren toegepast omdat
het assortiment en de keuzemogelijkheden veel
2.6.1 Deuren: stomp of opdek groter zijn en er minder kans is op beschadiging
Deuren kunnen in een stompe uitvoering of in van de deur. De sponning bij een stompe deur
een opdekuitvoering worden geleverd, figuur wordt 2 tot 4 mm breder gehouden dan de
2.29. dikte van de deur. Bij kromtrekken zal de
Bij een opdekdeur valt de deur slechts gedeelte- deur hierdoor niet zo snel buiten de sponning
lijk in de sponning, bij een stompe deur geheel. uitsteken.

����������
��
��

��
��

��
���
��

�����

��������������

� ������������� � ������������ � ���������������


���������� ����������
Figuur 2.24 Onderstelregel

������������
��������
���������
������������

���������������������������������

� ��������������� � ������������������������� ��������������


Figuur 2.25 Gipsmontagewand en kozijn in gipsmontagewand

06950467_H02.indd 53 12-04-2005 11:28:35


54

��������������

����������������

��������������
������������� �� ��

� �����������������������������������������
��
��

� �������������������������� � ��������������������������
Figuur 2.26 Schuifdeur, in de wand schuivend

2.6.2 Soorten deuren

Deuren zijn er in vele uitvoeringen. De deuren


verschillen onderling van elkaar op de volgende
punten:
• materiaal: hout, kunststof, staal;
• uitvoering: stomp of opdek; � ����������������
• vulling: bijvoorbeeld honingraat, massieve
vlasvezelplaat, kanaalspaanplaat, spaanplaat,
multiplex, tube spaanplaatvulling, kunststof;
• beplating: bijvoorbeeld hardboard, triplex;
• afwerking: bijvoorbeeld onafgewerkt, voorbe-
werkt in de fabriek, hardkunststof afwerking, PVC
folie, houtfineer, triplex;
• randafwerking, figuur 2.30: als randafwerking
kunnen deuren een houten kantstrook hebben. �����������������������
De rand kan ook worden afgewerkt met een ������������������
melaminefolie of een kunststof profiel. Deze laat- ��������������
ste afwerking komt veel voor bij opdekdeuren.
Aan de onderzijde wordt de deur soms met een � ��������������
vochtwerende sealer als afsluiting afgewerkt. Dit Figuur 2.27 Schuifdeur, vóór de wand schuivend

06950467_H02.indd 54 12-04-2005 11:28:36


2 BINNENKOZIJNEN 55

2.6.2.b Glazen deuren


Geheel glazen deuren zijn gemaakt van hardglas.
Dit is glas dat eerst wordt opgewarmd tot circa
620 °C en vervolgens zeer regelmatig afgekoeld
(hardingsproces). De sterkte van het glas neemt
toe doordat er drukspanningen aan het opper-
vlak en trekspanningen in het hart ontstaan.
Gaten en sparingen moeten voor het hardings-
proces zijn aangebracht; nadien is dit niet meer
mogelijk. Voor glazen deuren is speciaal hang-
en sluitwerk in de handel.

� �������� 2.6.2.c Dubbele deuren


Dubbele deuren worden toegepast daar waar
een grote vrije doorgang benodigd is. De draai-
richting van dubbele deuren wordt meestal
afgestemd op de te verwachten verkeersstroom.
Dubbele deuren kunnen worden samengesteld
uit bijna alle hier omschreven typen deuren.
De deuren worden in de stompe uitvoering toe-
gepast. Extra aandacht wordt besteed aan de
afwerking van de naad tussen de deuren en tus-
sen de deuren en het kozijn. Dit wordt gedaan in
verband met het bekneld raken van vingers (van
� ��������������������� vooral kinderen). Deze afwerking is afhankelijk
Figuur 2.28 Schuifdeur voor kozijn van de draairichting van de deuren ten opzichte
van elkaar en de mogelijk vereiste brandwerend-
is vooral raadzaam bij toepassing in vochtige heid, geluidwering en kierdichting. Er is een
ruimten, zoals bijvoorbeeld in een douche of grote keuze aan profielen voor de afdichting van
badkamer. de naad, figuur 2.32. Van de dubbele deuren kan
één deur worden vastgezet met kantschuiven en
Standaarddeurhoogten zijn 2.115 of 2.315 mm. de andere deur als loopdeur worden gebruikt.
De standaarddeurbreedte loopt vanaf 530 mm Voor een permanente doorgang worden beide
met intervallen van 50 mm op tot wel deuren gebruikt en dan zelfsluitend uitgevoerd
1.230 mm. Afwijkende deurmaten zijn meestal met vloerpotten, bommerscharnieren en derge-
verkrijgbaar, vaak wel tegen een meerprijs. lijke.

2.6.2.a Glasdeuren 2.6.2.d Schuifdeuren


Bijna alle hier besproken deuren kunnen worden Schuifdeuren worden toegepast daar waar het
uitgevoerd met een glasopening. Afhankelijk van draaien van een deur problemen oplevert in
toepassing en type deur, wordt een bijpassende verband met het ruimtebeslag. Ze zijn er in aller-
beglazing gekozen. Leveranciers van deuren wer- lei soorten en maten, wel of niet brandwerend
ken vaak met standaard glasopeningen. In veel en voor of in de wand schuivend, met de hand
gevallen kan hiervan worden afgeweken (meestal bediend, semi-automatisch (drukknop) of auto-
wel tegen een meerprijs), figuur 2.31. Afhankelijk matisch (elektronisch oog).
van het type glas, de afmetingen van de glas- Aan de onderzijde is voor de schuifdeur een ge-
opening en de uitvoering en functie van de deur leideprofiel nodig (bijvoorbeeld een op de vloer
wordt het glas vastgezet in de deur. gemonteerde nok, figuur 2.27). Zie ook para-
graaf 2.5.5 Kozijnen voor schuifdeuren.

06950467_H02.indd 55 12-04-2005 11:28:37


56

������� �
����������������
������� �
� � ��
���������������������
������������������ �����������
��������������������

����������
��������
������������
����������

����������

�� ��
�����
����
���������
�����������

�������������
���������� ������������
������������� �������� �������� ��������
��������������
��������������������� ����������������
������������ ���������������������
�������� ����������������
��������������������

�� ��������������������������������� �� �������������������������������
��������������������
��������������

��������������

��������������� ��������������� ����������


���������
��������

�����������



�������������������

�������������������
���������������

���������������
����������������

���������������

��
������� �������

�������

����������������

�� ������������������������������� �� �����������������������������
Figuur 2.29 Kozijn met stompe en opdekdeur

2.6.3 Brandwerende deuren tingen van deuren, de vrije doorgang van brand-
Vanuit het Bouwbesluit (Hoofdstuk 2 Voorschrif- werende puien kleiner is. Het verschil werkt ook
ten uit het oogpunt van veiligheid) worden, door in de bovendorpel: bij gelijke deurhoogte
afhankelijk van de situering, eisen gesteld aan treedt er verschil op in kozijnhoogte. Dit kan
de brandwerendheid van deur, kozijn en wand, worden voorkomen door de bovendorpel gelijk
figuur 2.33. Bij kozijnen is onderscheid te maken te houden. Het hoogteverschil wordt dan opge-
tussen 30 en 60 minuten brandwerende con- vangen in de afstand van de onderkant van de
structies. Ook worden er eisen gesteld aan de deur tot de vloer (er ontstaat een grotere naad),
rookwerendheid van kozijnen. figuur 2.34.
Brandwerende puien kunnen een sponnings-
diepte van 15, 20 of 25 mm hebben, figuur De deur wordt samengesteld uit minder brand-
2.33. De afmetingen van standaarddeuren wijzi- baar materiaal.
gen bij deze sponningmaten niet. De afmetingen In de randafwerking of tussen randafwerking en
van de kozijnen worden aangepast. Men moet er vulling van de deur kan een strip worden aan-
dus rekening mee houden dat, bij gelijke afme- gebracht, die bij verhitting opschuimt en zo de

06950467_H02.indd 56 12-04-2005 11:28:37


2 BINNENKOZIJNEN 57

�������������
���������
���������
������� ����������

������������������ ����������������������� �����������������������

� ������������� � �����������
Figuur 2.30 Voorbeelden van kantafwerkingen

vast. De magneet is aangesloten op een brand-


meldcentrale of rookmelder. Bij brand wordt de
stroom onderbroken, de magneet laat de deur
los en deze sluit door middel van bijvoorbeeld
een deurdranger.

2.6.4 Bijzondere deuren

2.6.4.a Geluidsisolerende deuren


Geluidwerende deuren worden toegepast in
situaties waar geen storend geluid in ruimten
mag binnendringen of daar waar het geluid juist
in de ruimte moet blijven.
Wanden isoleren geluid meestal in voldoende
mate. De zwakke schakel in een wand vormt
Figuur 2.31 Glasopeningen in deuren de aansluiting van het kozijn op de wand en de
plaatsing van de deur in het kozijn.
naden tussen deur en kozijn afdicht, figuur 2.35. De geluidsisolatie van een binnenkozijn met deur
De strip kan ook in de sponning van het kozijn is afhankelijk van de volgende aspecten:
worden aangebracht. • de massa van de deur in samenhang met de
Deuren die een brandwerendheid van 30 of vulling van de deur: als vulling wordt onder
60 minuten moeten halen, worden voorzien van andere toegepast drie lagen vol spaanplaat,
een zelfsluitende voorziening, zoals bijvoorbeeld kanalenspaanplaat, multiplex of spaanplaat;
een deurdranger (zie paragraaf 2.7.2 Hang- en • de plaatsing van de deur in het kozijn: de kier-
sluitwerk), om te garanderen dat de deur in geval dichting is van groot belang bij het behalen van
van brand gesloten is. Deuren met een brandwe- een goede geluidwerende werking van kozijn
rendheid van 20 minuten komen alleen in wo- met deur. Er zijn zeer vele profielen ten behoeve
ningen voor. Een deurdranger is hier niet vereist. van kierdichting op de markt. De profielen kun-
Deuren die regelmatig worden gebruikt, worden nen worden toegepast in de dag, in de aanslag
vaak voorzien van een kleefmagneet, figuur 2.36. of aan de onderzijde van een deur, figuur 2.37-3.
De magneet houdt de deur in geopende stand Er zijn ook deur- en kozijntypen met een dub-

06950467_H02.indd 57 12-04-2005 11:28:38


58

��
���������
������� ��

� � � �

�����������
���
��

� ������������������������������������������

��
���������

����
��

��
��


��� ���

� ������������������������� � ����������� � ����������������������


��������������������������� �����������������
Figuur 2.32 Kierdichting bij dubbele deuren

bele aanslag en kierdichting op de markt, figuur zijn zwaarder dan een standaarddeur en hiermee
2.37-1 en 2.37-2. Werken bij deze kozijnen beide moet rekening worden gehouden bij de keuze
dichtingsprofielen optimaal, dan moet de deur van het hang- en sluitwerk. In verband met stati-
wel zeer nauwkeurig worden afgehangen. De sche elektriciteit moeten deze deuren in een
sluitkracht van een deur met dubbele kierdich- geaard metalen kozijn of beter nog in een
ting is in sommige gevallen onaanvaardbaar houten kozijn worden geplaatst.
hoog (bijvoorbeeld bij toepassing in de toegan-
kelijkheidssector); 2.6.4.c Veldafschermende deuren
• de aansluiting van het kozijn op de wand: de Een veldafschermende deur wordt toegepast in
uitvoering van de aansluiting kozijn op wand is ruimten die zijn ingericht als ‘kooi van Faraday’.
ook van groot belang. Kieren tussen kozijn en De kooi schermt elektronische velden af. De deur
wand moeten worden voorkomen. wordt voorzien van messingplaten of fosfor-
bronsgaas. Een veldafschermende deur is zwaar-
2.6.4.b Tralingwerende deuren der dan een standaarddeur, figuur 2.38-2.
Deze deur wordt toegepast voor ruimten waarin
bijvoorbeeld met röntgenapparatuur wordt 2.6.4.d Kogelwerende deuren
gewerkt of bij ruimten voor radiotherapie en Voor de toepassing van kogelwerende deuren
stralingsdiagnose. kan men denken aan postkantoren, banken,
De deuren worden voorzien van een dubbel- gevangenissen, politiebureaus enzovoort.
zijdige loodinlage, figuur 2.38-1. De dikte van Een kogelwerende deur heeft een inlage van
de loodinlage varieert van 0,5 mm tot 3,0 mm, staal. De dikte van de inlage is afhankelijk van
afhankelijk van de stralingsintensiteit. De deuren de gewenste bescherming. De staalplaat wordt

06950467_H02.indd 58 12-04-2005 11:28:39


2 BINNENKOZIJNEN 59

Zelfsluitendheid Noodzakelijke sponningdiepte (in mm) Max. oppervlakte


nodig Hout Staal Aluminium draadglas

in deur of raamconstructie
per segment van 2,5 × 2,5 m

WRD 30 min. ja +/15 +/15 +/15 onbeperkt


WBDBO 30 min. ja1 +/25 +/20 –/– 1,7 m2
WBDBO 60 min.2 ja +/25 +/20 –/– 0,9 m2 3

WRD = weerstand tegen rookdoorslag


WBDBO = weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag

1
Met uitzondering van toegangen woningen/wooneenheden.
2
Uit beproevingen met draadglas is gebleken dat na circa 60 minuten veelal het warmtestralingscrite-
rium nog niet is bereikt. De uiteindelijke WBDBO-waarde werd bepaald door het criterium vlamdicht-
heid. In veel gevallen kwamen de glaslatten tot ontvlamming. Derhalve zal hieraan aandacht moeten
worden besteed.
De voor hout aangegeven sponningdiepte kan zowel bijvoorbeeld grenenhout zijn als de gebruikelijke
hardhoutsoorten.
De 60 minuten brandwerendheid van de in de tabel genoemde constructies dient altijd door middel
van een door een onafhankelijk instituut als TNO opgesteld rapport te worden aangetoond.
3
Dit gegeven maximale oppervlak (0,9 m2) is slechts mogelijk indien er extra aandacht wordt besteed
aan de wijze en materiaalkeuze van de inklemming van het draadglas. Alleen dan is een WBDBO van
60 minuten haalbaar.

Figuur 2.33 Overzicht brandwerendheid kozijnen in wanden

����
��������

��������������������������
���������
��

��
������������

������������

� ���������������������

����������
�����
��

��

Figuur 2.34 Gevolgen van diepere sponning bij brandwe- � �������������������


rende puien Figuur 2.35 Brandwerende deur

06950467_H02.indd 59 12-04-2005 11:28:40


60

twee stalen bekledingsplaten. De platen worden


����������� onzichtbaar bevestigd op de koker. De deur is
gevuld met isolatie.
������������ In NEN-EN 1522 Ramen, deuren, luiken en zon-
neschermen, Kogelwerendheid, Eisen en classificatie
����������������������
������������������ worden eisen en classificaties opgenomen voor
��������� de kogelwerendheid van ramen en deuren.
�����������������������
�������������������������� 2.6.5 Inbraakwerende deuren
���������� Zoals al in paragraaf 2.1 Prestatie-eisen zijn ge-
noemd, kunnen er ook inbraakwerende eisen
aan een binnendeur worden gesteld. Verzeke-
Figuur 2.36 Kleefmagneet ringen kunnen bijvoorbeeld extra eisen stellen
aan de beveiliging van een archief en ook een
tussen multiplex platen verlijmd. Ter plaatse van voordeur van een appartement, gelegen aan een
het slot worden ook speciale voorzieningen ge- centrale gang, heeft een goede inbraakwerend-
troffen. Glasopeningen in deze deuren moeten heid nodig.
natuurlijk van kogelwerend glas worden voor- In de deur kunnen net als bij de kogelwerende
zien. De vulstrip aan de zijkant van de deur zorgt deuren staalplaten worden aangebracht. Meestal
ervoor dat de deur op de bouw nog kan worden is echter de deur niet de zwakste schakel maar
bijgeschaafd, figuur 2.38-3. het hang- en sluitwerk. Speciaal inbraakwerend
Door de inlage van staal is het gewicht van de hang- en sluitwerk en stalen beschermingsstrips
deur beduidend hoger dan bij een standaard tussen deur en kozijn verhogen de inbraakwe-
deur. De deuren worden dan ook meestal afge- rendheid van deur en kozijn. Er kan ook gedacht
hangen aan vier scharnieren. worden aan het toepassen van elektronische
Er zijn ook geheel stalen kogelwerende deuren. beveiligingssystemen, opgenomen in deur en
Deze bestaan uit een stalen kokerprofiel met kozijn.

�������������
����

���������

� ����������������� � ����������������� � ���������������������������������


��������������� ���������������
Figuur 2.37 Geluidwerende deuren en voorzieningen

���� ������������� ����������

� �������������������� � ��������������������� � �����������������


Figuur 2.38 Bijzondere deuren

06950467_H02.indd 60 12-04-2005 11:28:41


2 BINNENKOZIJNEN 61

In de NEN 5088 en NEN 5089 worden regels ge- gehangen aan normale scharnieren, maar draait
geven voor de toepassing van hang- en sluitwerk door middel van twee spindels met een arm aan
en de eisen en beproevingsmethoden van hang- de boven- en onderzijde van de deur. De deur
en sluitwerk. taatst open en is tegelijkertijd tot tegen de
kozijnstijl te duwen, figuur 2.39-3.
De Stichting Kwaliteitscentrum Gevelelementen
(SKG) is een onafhankelijke instantie die er op Een andere vernieuwing is het weglaten van een
toeziet dat het hang- en sluitwerk qua sterkte en tussendorpel of kalf boven een deur. Het kozijn
duurzaamheid voldoet aan de in NEN 5089 loopt wel verdiepingshoog door, maar de aanslag
gestelde eisen. Hang- en sluitwerk dat aan de van de deur wordt nu opgevangen in een paneel.
eisen voldoet, krijgt een SKG-symbool: Dit paneel is in uitvoering en dikte gelijk aan de
• 1 ster = standaard inbraakwerend deur en vormt in aanzien één vlak met de deur.
product; Dit is esthetisch een fraaie oplossing, figuur 2.40.
• 2 sterren = zwaar inbraakwerend product;
• 3 sterren = extra zwaar inbraakwerend Lineaire deuren zijn schuifdeuren die bewegen
product. dankzij magnetische geleiding, figuur 2.41. Bij
deze deur worden magneten opgenomen in de
2.6.6 Speciale deuren bovendorpel van het kozijn en de bovenkant
De markt voor deuren is constant in beweging. van de deur. De deur schuift doordat de mag-
Producenten spelen in op vragen uit de markt. neten elkaar kunnen aantrekken en afstoten.
Er verschijnen dan ook steeds meer deuren met Deze deuren zijn minder gevoelig voor slijtage
afwijkende openingsmogelijkheden. Een voor- door het ontbreken van mechanische onder-
beeld hiervan is de draaischuifdeur. Deze biedt delen. In figuur 2.42 zijn nog twee voorbeelden
ten opzichte van de traditioneel draaiende deur te zien van industriële deuren.
een wezenlijke ruimtebesparing. In geopende Bij de rubber knikdeur, figuur 2.42-1 kunnen zon-
positie staat het deurblad ongeveer voor de helft der enig oponthoud vorkheftrucks, stapelaars,
buiten de doorgang. Andere deuren en doorgan- karretjes, maar ook transportmiddelen opgehan-
gen worden er niet door geblokkeerd. Deze deur gen aan rails, de opening passeren. Door een
vindt dan ook vaak zijn toepassing in woningen veerconstructie, figuur 2.42-1b, sluiten de buig-
voor mindervaliden en ouderen. De deur is van- zame deuren zich direct weer na het passeren
uit een rolstoel gemakkelijk te bedienen omdat van de transportmiddelen. De deuren kunnen
de draaicirkel veel kleiner is. De deur is niet af- in elke gewenste maat worden geleverd. Ze zijn

�����������

����

� ��������� � ��������� � ��������������������������


Figuur 2.39 Draaischuifdeur t.o.v. draaideur/taatsdeur

06950467_H02.indd 61 12-04-2005 11:28:42


62

����������� ������� ������

��

�����������
� ���������

����������������
��


��
����
� �����������
������

����������
�����

Figuur 2.41 Lineaire deuren

Figuur 2.40 Deurkozijn zonder kalf Voor de toegang tot vertrekken worden de vol-
gende aanvullende eisen gesteld:
van niet te kleine doorzichtruiten voorzien om • drempelhoogte ≤ 20 mm;
tegemoetkomend verkeer te kunnen zien. Ook • vrije gebruiksruimte vóór de deur:
uitvoering in geheel doorzichtig pvc is mogelijk. • frontale benadering deur, figuur 2.43-1:
Een ander voorbeeld is de strokendeur van over- ≥ 900 × 1.100 mm buiten draaivlak deur;
lappend opgehangen transparante pvc-stroken • zijwaartse benadering, figuur 2.43-2:
waar eveneens met transportmiddelen doorheen ≥ 1.100 × 1.100 mm buiten draaivlak deur;
kan worden gereden, figuur 2.42-2. De breedte • bediening: ≥ 500 mm vrij uit elke inwendige
van dergelijke afscheidingen is vrijwel onbeperkt hoek, figuur 2.43-3;
en de hoogte is maximaal 6 m. • hoogte: 900 tot 1.200 mm boven vloerpeil;
• openingstijd: ≥ 6 seconden;
• bedieningsweerstand: ≤ 30 N;
2.7 Toegankelijkheid • er moet een doorkijkmogelijkheid zijn tussen
600 en 1.050 mm boven vloerpeil (dit in ver-
In het Handboek voor Toegankelijkheid (uitge- band met de lagere zichtlijn van mensen in een
geven door de Federatie Nederlandse Gehan- rolstoel);
dicaptenraad) worden eisen gesteld en ont- • een visuele markering (kleurcontrast) dient te
werpsuggesties gedaan voor alle aspecten die worden aangebracht tussen 1.400 en 1.600 mm
voor de toegankelijkheid van buitenruimten, boven vloerpeil, figuur 2.43-3.
(woon)gebouwen en woningen van belang zijn.
In het handboek worden eisen gesteld aan kozij- In de toegankelijkheidssector verdienen auto-
nen en deuren, die verder gaan dan de eisen van matische schuifdeuren de voorkeur. Bij handbe-
het Bouwbesluit. diende deuren is er naast de deurkruk een vrije

06950467_H02.indd 62 12-04-2005 11:28:43


2 BINNENKOZIJNEN 63

����������
����������

�����������

��������
��������

��������

����������

�� ��������������������������
�� ������������� �� ����������������
��������������� ������������
� �����������

bedieningsruimte nodig van ten minste 500 mm


(voor de opstelling van een rolstoel).
Bij toepassing van dubbele deuren moet er min-
�� ���������
stens één deur een vrije doorgang van 850 mm
hebben.
Er dient extra aandacht te worden geschonken
aan het hang- en sluitwerk, figuur 2.43-3. De
bedieningselementen van ramen en deuren
mogen niet hoger dan 1.200 mm uit de vloer
worden aangebracht en moeten zich ten minste
500 mm uit een inwendige hoek bevinden. Het
slot (een zogeheten seniorenslot) wordt boven
de deurkruk geplaatst zodat het beter zichtbaar
� ��������������� is en goed te gebruiken door mensen met een
Figuur 2.42 Industriële deuren verminderde arm- of handfunctie.
Voldoet een gebouw in al zijn facetten aan de
toegankelijkheidsbehoefte van gehandicapte be-
zoekers en gebruikers, dan ontvangt het gebouw

06950467_H02.indd 63 12-04-2005 11:28:44


64

� ��� � ����
� ����

� ����

� ����
���� �������
���������
����
���� �������
�����������
��� �������

� ����
� ��
� ����

� ����
� ���

� ������������������� � ��������������������� � �������������������


Figuur 2.43 Toegang tot vertrekken

het ITS-symbool: het Internationale Toegankelijk- 2.8.1 Hangwerk


heidssymbool, figuur 2.44. Het symbool wordt in Scharnieren worden toegepast om ramen en
bruikleen toegekend in de vorm van een gevel- deuren beweegbaar te maken. Een scharnier
plaat en/of stickers. bestaat uit twee bladen, de knoop met drie
of meer leden en de pen. Wanneer de pen is
verwijderd, kan het raam of de deur horizontaal
uit de sponning worden geschoven, figuur
2.45-1.

Een scharnier met een afwijkende vormgeving


is de paumelle, figuur 2.45-2. De knoop bestaat
Figuur 2.44 Internationaal toegankelijkheidssymbool hierbij uit twee leden en de stift ontbreekt. Het
gedeelte met de pen wordt aan het kozijn be-
vestigd. Na openen kunnen raam of deur een-
2.8 Hang- en sluitwerk voudig worden verwijderd door ze op te tillen.
Het aantal en de uitvoering van toe te passen
Hang- en sluitwerk had vroeger als belangrijkste scharnieren of paumelles is afhankelijk van het
taak het beheersbaar maken van het open en gewicht en gebruik van deur of raam. De schar-
dicht zijn van een doorgang. Het ontoegankelijk nieren of voorzieningen voor scharnieren in het
maken van een doorgang was veel minder aan kozijn worden vaak al standaard in de fabriek
de orde. Tegenwoordig is het vergrendelen en aangebracht.
dus ontoegankelijk maken van een doorgang
veel belangrijker.

Het is ondoenlijk om in het kader van dit hoofd-


stuk alle hang- en sluitwerk te behandelen. Er is
daarom gekozen om het meest voorkomende
hang- en sluitwerk bij binnenkozijnen kort te
bespreken. Wie meer wil weten over de moge-
lijkheden en keuzen kan zich bij de leveranciers
oriënteren. � ��������� � ��������
Figuur 2.45 Scharnier en paumelle

06950467_H02.indd 64 12-04-2005 11:28:46


2 BINNENKOZIJNEN 65

2.8.2 Sluitwerk
Ten behoeve van het sluiten van een beweeg-
baar deel wordt in het kozijn een sluitplaat aan-
gebracht, figuur 2.46, en in de deur een slot. De
plaatsing van sluitplaat en slot moet goed op
��������������
elkaar worden afgestemd, om te voorkomen dat
de deur gaat rammelen. �������������������
De sluitplaat kan al standaard in de fabriek in het
kozijn worden aangebracht. Sommige sluitplaten
grijpen (geheel of ter plaatse van de dagschoot)
om de sponning van het kozijn heen, zodat de
afwerking van het kozijn niet wordt beschadigd
bij het sluiten van de deur. Als de sluitplaat al in de Figuur 2.47 Loopslot
fabriek wordt aangebracht, is het later op de bouw
wijzigen van de draairichting niet meer mogelijk.

���������
�������������������
�����������

�������������������

Figuur 2.48 Dag- en nachtslot


� �����������������������������������
Figuur 2.46 Sluitplaat

Er kunnen diverse sloten worden toegepast:


• loopslot, figuur 2.47: wordt toegepast bij
ruimten die vrij toegankelijk moeten zijn. Een
loopslot wordt bediend door een kruk. Het slot
heeft een verende schoot die bij dichtgaan van �����������
de deur wordt ingedrukt door de sluitplaat. Vóór
het gat in de sluitplaat wordt de schoot door een
veer hier in gedrukt;
��������������������
• dag- en nachtslot, figuur 2.48: wordt toege-
past bij ruimten die afsluitbaar moeten zijn. Het
slot heeft naast een dagschoot ook een nacht- Figuur 2.49 Kastslot
schoot, die bediend wordt met een sleutel;
• kastslot, figuur 2,49: dit slot bezit alleen een 2.8.3 Deursluitmechanismen
met een sleutel te bedienen ‘nachtschoot’; Deuren die niet open mogen blijven staan
• vrij/bezetslot, figuur 2.50: dit type sloten (bijvoorbeeld brand- en rookdeuren) worden
wordt toegepast bij bijvoorbeeld een toilet of voorzien van een deursluitmechanisme. Meestal
badkamer. De nachtschoot wordt hierbij niet be- wordt een deurdranger gebruikt die aan de bo-
diend met een sleutel maar met een knop aan de venzijde van deur en kozijn wordt gemonteerd,
binnenzijde. Aan de buitenzijde is een rood/wit figuur 2.51-1. De dranger trekt of duwt de deur
signaalplaatje zichtbaar. dicht. De sluitkracht van de deurdranger is instel-

06950467_H02.indd 65 12-04-2005 11:28:48


66

Figuur 2.50 Vrij/bezetslot

baar. Het type deurdranger is afhankelijk van de


zwaarte van de deur.
Bij doordraaiende deuren wordt een vloerpot of
vloerveer toegepast: een in de vloer ingelaten Figuur 2.51 Deurdranger en vloerveer
deursluitmechanisme, figuur 2.51-2. Er zijn vloer-
veren met een eindstop voor het in geopende
stand vasthouden van de deur. Deze vloerveren
met eindstop mogen niet worden toegepast bij
branddeuren. Wil men deze deuren in geopende houten kozijn
stand fixeren ten behoeve van brandcards, wa-
gentjes en dergelijke dan dienen kleefmagneten
draadglas 6 mm,
figuur 2.36, te worden toegepast. 25 maaswijdte 12 mm

geheel gevuld met steenachtig


materiaal, bv cement, gips of
metselwerk, óf:
zonder vulling: staaldikte 1 mm, glas inklemmen met
ophanging deur met minimaal hittebestendig materiaal
drie scharnieren

2 houten kozijn met beglazing, WBDBO 30 min.

draadglas 6 mm,
20 maaswijdte 12 mm

houten kozijn

25

plaatstalen kozijn 25

glas inklemmen met


hittebestendig materiaal
rondom verankering
min. 600 h.o.h.

1 plaatstalen kozijn met deur, WBDBO 30 min. 3 houten kozijn met deur, WBDBO 30 min.
Figuur 2.52 Plaatsing glas

06950467_H02.indd 66 12-04-2005 11:28:50


2 BINNENKOZIJNEN 67

dorpel 30 x 90

kitvoeg
stofdorpel
stripstaal h.o.h. 600

steldorpel d.h.g. vloertegels

1 houten dorpel 2 natuursteen of kunststeen dorpel

30 25 35

dorpel 25 x 50

kitvoeg

stripstaal 2 stuks

ventilatie d.h.g. vloertegels


kunststof profiel
20
10

3 dorpel bij stalen kozijn 4 dorpel bij badkamer


Figuur 2.53 Dorpels

Prijstechnisch gezien past men bij voorkeur spie-


2.9 Beglazing geldraadglas toe. Dit is gewapend vlakglas met
een ingelaten netwerk van metaalgaas. Het glas
Er is een grote diversiteit aan beglazing. is verkrijgbaar in een gewone (zonder nabewer-
Aspecten die een rol kunnen spelen bij de keuze king), gepolijste of gefigureerde uitvoering.
van beglazing zijn: In het boek Een brandveilig gebouw bouwen
• esthetische aspecten; (uitgegeven door de VNG-uitgeverij) wordt een
• inbraakwerendheid; richtlijn gegeven voor het oppervlak aan draad-
• veiligheid; glas dat mag worden toegepast in een construc-
• gewenste transparantheid; tie. Houdt men zich aan deze richtlijn, dan wordt
• eisen van geluidwering; aan het criterium thermische isolatie betrokken
• eisen van brandwerendheid en rookdichtheid. op de warmtestraling voldaan.

Vooral het laatste aspect is van belang bij de Er moet bij alle brandwerende beglazing extra
keuze en plaatsing van binnenbeglazing. Er is aandacht worden besteed aan de plaatsing. Van
een groot aanbod aan brandwerende beglazing invloed op de brandwerendheid zijn de insteek-
op de markt alle voorzien van een stevig prijs- diepte in de sponning, de wijze van afdichting
kaartje. en de mate van inklemming.

06950467_H02.indd 67 12-04-2005 11:28:51


68

De VNG heeft een overzicht gemaakt van moge- Geraadpleegde en aanbevolen


lijke plaatsingen van glas of deuren bij een literatuur
WBDBO van 30 of 60 minuten, figuur 2.52.
Men mag van deze richtlijn afwijken, indien 1 Bouwbesluit 2003, Ministerie van VROM
men met behulp van testrapporten van een 2 Een brandveilig gebouw bouwen, 4e gewijzigde
onafhankelijk keuringsinstituut kan aantonen druk, VNG-uitgeverij
dat aan de gestelde uitgangspunten wordt vol- 3 Handboek Woonkeur, Ministerie van VROM
daan. 4 Handboek voor toegankelijkheid, Federatie
Nederlandse Gehandicaptenraad,
5 NBD bouwdocumentatie
2.10 Dorpels 6 Normalisatiecatalogus, 2003

Dorpels worden om verschillende redenen toe- Normen


gepast: NEN 114 Aanduidingen van onderdelen en inrich-
• om esthetische redenen; ting van bouwwerken op tekeningen 1:50 en 1:100
• om niveauverschillen op te vangen; NEN 270 Draairichting van deuren, ramen en
• als overgang tussen verschillende vloerafwer- luiken
kingen; NEN-EN 1522 Ramen, deuren, luiken en zonne-
• als waterkering bij vochtige ruimten, figuur schermen, Kogelwerendheid, Eisen en classificatie
2.53-4. NEN 2580 Oppervlakten en inhouden van gebou-
wen – Termen, definities en bepalingsmethoden
Vroeger werden voornamelijk houten dorpels NEN 5088 Inbraakveiligheid van gebouwen
toegepast, figuur 2.53-1. Er werd een andere – Toepassing van hang- en sluitwerk
houtzwaarte dan het overige kozijnhout toege- NEN 5089 en NEN 5089-A1 Inbraakveiligheid
past om te voorkomen dat mensen over de dor- van gebouwen (tweede ontwerp) – Inbraakwerend
pel zouden struikelen. In verband met slijtage en hang- en sluitwerk – Eisen en beproevingsmethoden
de kans op splinteren werd meestal beuken- of
eikenhout gebruikt.
Tegenwoordig worden dorpels van natuursteen
of kunststeen gemaakt, figuur 2.53-2. Fabrikan-
ten van stalen kozijnen bieden als accessoires ook
dorpels aan bestaande uit een stalen U-profiel
dat bekleed is met een slijt en vormvast kunststof
profiel, figuur 2.53-3. Met bevestigingsstrips
worden de dorpels verbonden met het kozijn.
De breedte van de dorpel wordt meestal gelijk-
genomen aan de breedte van de kozijnstijlen. Om
de dorpel tussen de kozijnstijlen aan te brengen,
wordt hij in de vorm van het kozijn gecontramald.
Een andere mogelijkheid is om de dorpel onder
de kozijnstijlen door te laten lopen met een door-
snede gelijk aan de kozijnstijl. De onderstijlen van
de kozijnen worden hierbij ook van natuur- of
kunststeen gemaakt: de zogeheten neuten.
Bij de vormgeving van de dorpels moet er reke-
ning worden gehouden met het transport dat
over de dorpel moet plaatsvinden (denk aan
rolstoelen, transportkarren en beddentransport).
De eis van toegankelijkheid (drempelhoogte
≤ 20 mm) speelt een belangrijke rol, figuur 2.53-4.

06950467_H02.indd 68 12-04-2005 11:28:51


Plafondconstructies
H. van Diepen, ir. A.P.G. Cobussen
3
In hoofdstuk 1 is te zien dat binnen de groep van scheidingswanden
twee hoofdgroepen worden onderscheiden, te weten de niet-
dragende binnenwanden, die meer traditioneel van opbouw zijn,
en de systeemwanden.
Ook binnen de groep van plafondconstructies kunnen op basis van
de indeling, zoals die gemaakt wordt door de STABU, twee hoofd-
groepen onderscheiden worden: de systeemplafonds, omschreven
in hoofdstuk 44 PLAFOND- EN WANDSYSTEMEN en de in het werk
getimmerde plafonds, omschreven in hoofdstuk 45 AFBOUWTIM-
MERWERK. Ook bij deze onderverdeling geldt dat in de eerste groep
de zogeheten verlaagde plafonds worden ondergebracht. De tweede
groep plafonds kennen een meer traditionele opbouw, die meestal
direct onder tegen de bouwkundige constructie worden gemonteerd.

06950467_H03.indd 69 12-04-2005 12:41:12


70

Inleiding bestand zijn tegen opwaartse druk, of uit


noniushangers, figuur 3.1-2 of draadeinden,
We kunnen vier soorten plafondconstructies figuur 3.1-3, die daartegen wel bestand zijn.
onderscheiden:
1 systeemplafonds; De draagconstructie bestaat uit het systeem van
2 klimaatplafonds; profielen, zoals hoofdprofielen, dwarsprofielen,
3 in het werk getimmerde plafonds; verdeelprofielen, randprofielen en dergelijke,
4 gestukadoorde plafonds. waaraan de vulelementen worden bevestigd
of waarin de vulelementen worden opgelegd,
1 Systeemplafonds figuur 3.2.
Er kunnen verschillende redenen zijn om te kie-
zen voor een verlaagd systeemplafond in plaats Onder vulelementen worden verstaan panelen,
van een plafond, dat direct onder tegen de platen, tegels, stroken of lamellen, die in een
bouwkundige constructie wordt gemonteerd: draagconstructie worden gelegd of daaraan wor-
• het tegengaan van contactgeluid van de den bevestigd.
bovenliggende vloer naar het plafond en omge- Op basis van de verschillende vulelementen zijn
keerd; de verschillende typen systeemplafonds onder te
• het aan het oog onttrekken van de bouwkun- verdelen in drie groepen:
dige constructie, leidingen, kanalen en derge- • rechthoekige systeemplafonds: panelen-
lijke; plafond;
• het vanuit visuele of esthetische overwegin- • lineaire systeemplafonds: strokenplafond en
gen verlagen van de ruimte. lamellenplafond;
• open systeemplafonds: roosterplafond, raster-
Onder een systeemplafond wordt verstaan een plafond en baffleplafond.
plafond samengesteld uit een, tot het systeem
behorende, ophangconstructie en een draagcon- 2 Klimaatplafonds
structie met vulelementen of bekledingsplaten. In dit type plafonds wordt door gebruik te
Ook rasterplafonds, baffleplafonds en de beno- maken van metalen panelen en een gesloten
digde toebehoren worden onder de typering waterleidingnet de temperatuur in een gebouw
systeemplafond beschouwd. (of ruimte) geregeld.

De ophangconstructie bestaat uit het systeem 3 In het werk getimmerde plafonds


van hangers, waarmee de draagconstructie aan Deze plafonds vallen, zoals gezegd, binnen de
de boven gelegen bouwkundige constructie STABU-terminologie onder afbouwtimmerwerk.
wordt opgehangen. De ophangconstructie kan Onder afbouwtimmerwerk wordt verstaan het
bestaan uit snelspanners, figuur 3.1-1, die niet geheel van leveranties en werkzaamheden nodig

������������

�����������������

� ����������� � ���������������������������������� � ��������������������


Figuur 3.1 Ophangsystemen

06950467_H03.indd 70 12-04-2005 12:41:13


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 71

��������������������������������

�������
��������

�����������

������������ �������������������������
������������

Figuur 3.2 Onderdelen van een systeemplafond

voor het in het werk brengen van gezaagd en 3.1 Prestaties en


geprofileerd hout, plaatmaterialen en aftim- toepassingsmogelijkheden
meringsmaterialen van hout, kunststof en
mineraalgebonden materiaal, met inbegrip van In het Bouwbesluit worden technische voor-
verbindingsmiddelen, op te nemen onderdelen schriften vastgelegd omtrent het bouwen. In
en toebehoren, voorzover deze werkzaamheden het Bouwbesluit wordt echter niet expliciet ge-
plaatsvinden in de afbouwfase van het werk. sproken over plafondconstructies. Aangezien de
De in het werk getimmerde plafonds worden plafondconstructie echter onderdeel uitmaakt
binnen het afbouwtimmerwerk ondergebracht van een inwendige scheidingsconstructie (de
als beschietingen. Binnen de beschietingen verdiepingsvloer) of van een uitwendige schei-
wordt weer onderscheid gemaakt naar de toege- dingsconstructie (de dakvloer), zijn de betref-
paste materialen. fende bepalingen van het Bouwbesluit ook van
Ook het tengel- en rachelwerk, waarop de be- toepassing voor plafondconstructies.
schieting wordt aangebracht en de eventueel toe De belangrijkste aspecten ten aanzien van de
te passen aftimmeringen worden beschouwd als voorschriften uit het oogpunt van veiligheid,
aftimmerwerk. gezondheid, bruikbaarheid en energiezuinigheid
Als een in het werk getimmerd plafond tegen zullen eerst worden behandeld, voor zover ze
een houten balklaag moet worden aangebracht, betrekking hebben op de plafondconstructies of
zullen de tengels moeten worden ‘uitgevuld’ om van belang zijn voor de plafondconstructies.
een horizontaal vlak geheel te krijgen. Vaak is het
dan veel eenvoudiger een plafondsysteem onder 3.1.1 Sterkte van de constructie
de balklaag te monteren. Ten aanzien van de sterkte van de constructie
kan gesteld worden dat de bovenliggende bouw-
4 Gestukadoorde plafonds kundige vloer het gewicht van de plafondcon-
Onder gestukadoorde plafonds worden zowel structie, inclusief de in het plafond opgenomen
het gespoten als het gestukadoorde plafond elektrotechnische en werktuigkundige installaties,
verstaan. In hoofdstuk 4 over stukadoorwerk moet kunnen dragen. Het gewicht wordt bepaald
wordt dit onderdeel van de afbouw uitvoeriger door de opbouw en de toegepaste materialen.
behandeld. Ook de keuze voor het type ophangconstructie
is medebepalend. De sterkte is te meten aan de

06950467_H03.indd 71 12-04-2005 12:41:14


72

� ���� � ���� � ����

� ������������������������������������������������������������������ ����������������

�������

���������������
�������� �����������
�����
���

�������� ��������������
������ �������������
������

������������

�����������
�������
�������� ����������������������������������� �������������
����
������������

� ����������� � �������������������������������� ���������������

De pijl in kleur in figuur 3.3-3 geeft aan dat warmte van de armatuur af te voeren. Bij brand
er ruimte moet zijn tussen de suskap en het smelten de blokjes; de suskap heeft dan een
plafond (door middel van blokjes) om de brandvertragende werking.

Figuur 3.3 Geluidsschot


beperking van de ontwikkeling van brand, vol-
bestandheid tegen mechanische beschadigingen gens NEN 6065;
en de bestandheid tegen schokken. • de weerstand tegen branddoorslag en brand-
overslag (WBDBO), bepaald volgens NEN 6068,
3.1.2 Brandveiligheid ten behoeve van de eis tot beperking van de
Het gedrag van plafondconstructies ten aanzien uitbreiding van brand, de mogelijkheden tot
van brandveiligheid wordt bepaald door proef- vluchten bij brand en de inrichting van vlucht-
ondervindelijk de volgende aspecten te meten: mogelijkheden, volgens NEN 6088;
• het onbrandbaar zijn van de toegepaste ma- • de rookdichtheid van het constructieonder-
terialen, bepaald volgens NEN 6064, ten deel, bepaald volgens NEN 6066, ten behoeve
behoeve van de eis tot beperking van het van de eis tot beperking van ontstaan van rook
ontstaan van een brandgevaarlijke situatie; en de eis tot beperking van verspreiding van
• de bijdrage tot brandvoortplanting, bepaald rook, in het bijzonder voor niet tot bewoning
volgens NEN 6065, ten behoeve van de eis tot bestemde gebouwen.

06950467_H03.indd 72 12-04-2005 12:41:14


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 73

De brandwerendheid van een plafondconstructie wordt de overlangsgeluidsisolatie aanzienlijk


zal in de meeste gevallen beproefd worden in verhoogd. Een akoestische barrière kan gevormd
combinatie met de bovenliggende vloerconstruc- worden door middel van een geluidsschot, figuur
tie. Vooral bij een houten vloerconstructie is 3.3-2, of door middel van een ‘plofpakket’.
de bijdrage van de plafondconstructie aan de Een geluidsschot bestaat uit een kern van
brandwerendheid van belang. Een steenachtige steenwol, aan weerszijden, en desgewenst in
vloerconstructie bezit van zichzelf reeds een vol- de kern, voorzien van een aluminiumfolie. Dit
doende brandwerendheid. schot wordt op het bandrasterprofiel van het
De aanwezigheid van geluidsschotten, figuur systeemplafond geplaatst, strak tussen het sys-
3.3-2, draagt ook bij aan de brandwerendheid. teemplafond en de bovenliggende bouwkundige
Bij een aantal aspecten is niet zozeer de opbouw constructie. Indien geen bandrasterprofiel in
van het plafond van belang, maar meer de het plafond aanwezig is kunnen plofpakketten
detaillering van de aansluiting van het plafond worden toegepast. Dit zijn gecomprimeerde
op de wanden. pakketten isolatiemateriaal, die, zodra ze op het
systeemplafond geplaatst zijn, worden losge-
Brandveiligheid sneden zodat ze het plenum afscheiden. Figuur
De documentatie van de fabrikanten/leveranciers 3.4 geeft het effect van het plofpakket als akoes-
geeft in de meeste gevallen voldoende gegevens tische barrière op de overlangsgeluidsisolatie.
om tot een keuzebepaling te komen. Ook het aanbrengen van een horizontale isola-
De brandwerendheid, bepaald voor een systeem- tielaag van minerale wol in het plenum, figuur
plafond onder een massieve stenen vloer, kan 3.3.-1c, om te komen tot een hogere geluids-
per type plafond variëren van 30 (stalen pane-
��
len) tot 90 minuten (mineraalkorrel panelen).
��������������������

3.1.3 Geluidwering
Ook ten aanzien van de aspecten van geluid- ��

wering (te weten: bescherming tegen geluid van


buiten, bescherming tegen geluid van instal-
laties en geluidwering tussen ruimten) zullen de ��
eisen die aan de wanden worden gesteld mede
worden beïnvloed door de detaillering van de
aansluiting van de plafonds op de wanden. Daar- ��
naast beïnvloeden de plafondconstructies ook de
contactgeluidsisolatie en de luchtgeluidsisolatie
van de vloeren. ��
Ten aanzien van de geluidwering door de pla-
fondconstructies zelf zijn twee aspecten van
belang, te weten de luchtgeluidsisolatie in de
��
vorm van overlangsgeluidsisolatie en de gelui-
dabsorptie.
Van overlangsgeluidsisolatie is sprake bij systeem-
plafonds, die doorlopen boven de scheidings- ��

wanden. De luchtgeluidsisolatie van de ene


ruimte naar de andere zal in deze situatie niet
zozeer bepaald worden door de geluidwerend- � ��� ��� ��� ���� ���� ����
heid van de scheidingswand, maar meer door de ���������������
�������������������������������������
overlangsgeluidsisolatie via het plenum, figuur �������������������������������������
3.3-1a. Door het toepassen van een akoestische �������������������������������������
barrière boven de plaats, waar de scheidings- Figuur 3.4 Effect van het plofpakket als akoestische barrière
wand onder het systeemplafond geplaatst is, op de overlangsgeluidsisolatie

06950467_H03.indd 73 12-04-2005 12:41:15


74

absorptie, het verhogen van de massa van het geperforeerde panelen en van ongeperforeerde
plafondpaneel en het toepassen van suskappen panelen aangegeven.
op inbouwarmaturen, figuur 3.3-3 zijn maat- De geluidsabsorptie wordt bepaald door de op-
regelen om de overlangsgeluidsisolatie te ver- pervlakten en door de geluidsabsorptiecoëfficiënt
hogen. van de toegepaste materialen. De geluidsabsorp-
De keuze van het type plafondconstructie en tiecoëfficiënt is afhankelijk van de frequentie van
de keuze van de toegepaste plafondplaten is het geluid, de dikte van het materiaal en het al
vooral van belang ten aanzien van het aspect dan niet aanwezig zijn van een luchtspouw
van beperking van galm. De beperking van galm achter het materiaal.
wordt gemeten door middel van de nagalmtijd.
De nagalmtijd is de tijd die verstrijkt tussen het Geluidsabsorptiecoëfficiënten
uitschakelen van een geluidsbron in een ruimte In de tabel van figuur 3.6 worden geluids-
en het moment waarop het geluidsdrukniveau absorptiecoëfficiënten per frequentie van ver-
in die ruimte gedaald is tot een waarde, die 60 schillende materialen en constructies gegeven.
dB lager is dan op het moment van uitschakelen. De geluidsabsorptiecoëfficiënt bij 1.000 Hz
De nagalmtijd wordt bepaald door de geluids- wordt vaak als maatgevend voor plafondmate-
absorptie van de toegepaste materialen. riaal gezien, omdat de menselijke spraak in dit
Geluidsabsorptie is de eigenschap van een frequentiegebied zit.
materiaal of constructie om een deel van een Daarnaast wordt de gemiddelde geluids-
geluidsgolf niet terug te kaatsen, maar door te absorptiecoëfficiënt bij 250, 500, 1000 en
laten of om te zetten in warmte ten gevolge van 2000 Hz – afgerond op 0,05 – als NRC-waarde
wrijving. Bepalend voor de mate van absorptie is (Noise Reduction Coefficient) als karakteristiek
dus de stromingsweerstand van het toegepaste aan een bepaald plafondtype toegekend.
materiaal. Poreuze materialen hebben een hoge
geluidsabsorptie. In figuur 3.5 wordt de geluids- Ten aanzien van de geluidsabsorptie zijn de toe
absorptie van panelen van poreus materiaal, van te passen plafondpanelen in drie hoofdgroepen
in te delen:
1 panelen van harde en gladde materialen,
������
��� ��������� zoals triplex, hardboard, hardplastic, glas, metaal
enzovoort. Deze panelen kunnen worden toe-
����������������������

gepast indien geluidreflectie gewenst is. In com-


��� binatie met een luchtspouw is deze plafondcon-
structie geschikt voor het absorberen van geluid
������������
������ met lage frequenties (50 tot 500 Hz);
���
2 panelen van zachte poreuze materialen, zoals
�������������� glas- en steenwolproducten, houtvezelplaten,
������
houtwolcementplaten, enzovoort. Plafondcon-
� ��� ����� ������
structies met deze panelen zijn geschikt voor het
�����������������
���������� ���������� absorberen van geluid met hogere frequenties
(900 tot 10000 Hz);
De geluidsabsorptie van het systeemplafond, 3 geperforeerde, ingeboorde of ingezaagde pa-
uitgedrukt in de NRC-waarde, varieert van nelen. Plafondconstructies met deze panelen zijn
0,40 (houten panelen) tot 0,80 (mineraalvezel geschikt voor het absorberen van geluid in de
panelen). Door het toevoegen van een extra middenfrequenties.
deken minerale wol wordt de NRC-waarde
verhoogd tot respectievelijk 0,51 en 0,97. 3.1.4 Vochtwering
Bij toepassing van geperforeerde panelen wor- In combinatie met de bovenliggende vloer- of
den isolatieplaten ingepakt in een PE-folie. dakconstructie worden aan de plafondconstruc-
tie van een verblijfsgebied, toilet- of badruimte
Figuur 3.5 Geluidabsorptie eisen gesteld ten aanzien van het tegengaan van

06950467_H03.indd 74 12-04-2005 12:41:15


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 75

Materiaal Absorptiecoëfficiënt a bij de middenfrequenties (in Hz)


125 250 500 1.000 2000 4.000

Schoon baksteenmetselwerk 0,02 0,03 0,03 0,04 0,05 0,07

Kalkcement-pleisterwerk
op steenachtige ondergrond 0,01 0,01 0,02 0,02 0,02 0,04

Akoestische pleister op
steenachtige ondergrond 0,15 0,20 0,35 0,60 0,60 0,50

Zachtboard1, d = 19 mm 0,13 0,72 0,59 0,76 0,90 0,92

Spaanplaat1, d = 8 mm 0,25 0,22 0,04 0,00 0,03 0,08

Houtwolcementplaat1,
d = 25 mm 0,25 0,29 0,79 0,76 0,74 0,93

Kurkplaat1, d = 20 mm 0,08 0,15 0,44 0,54 0,38 0,60

Polystyreenschuimplaat1,
d = 10 mm 0,05 0,11 0,31 0,73 0,58 0,47

Gipskarton ongeper–
foreerd2, d = 9,5 mm 0,28 0,14 0,09 0,06 0,05 0,10

Gipskarton geperforeerd2,
d = 9,5 mm, gaatjes ø15 mm 0,30 0,69 1,01 0,81 0,66 0,62

Hard mineraal 0,33 0,32 0,55 0,69 0,65 0,55

Zacht mineraal 0,30 0,74 0,98 0,81 0,97 1,09

Metaal geperforeerd 21% 0,72 0,82 0,56 0,66 0,74 0,72

Houten latten2, d = 12 mm,


breed 85 mm, tussenruimte
25 mm 0,06 0,85 0,80 0,82 0,70 0,62

PVC-folie1, strak gespannen,


d = 0,2 mm 0,00 0,00 0,64 0,19 0,12 0,04

Glas 0,10 0,04 0,03 0,02 0,02 0,02

Gordijnen, geplooid 0,15 0,45 0,96 0,91 1,06 1,02

Tapijt, d = 4,5 mm 0,00 0,02 0,04 0,15 0,36 0,32

Mensen op stoelen per m2 0,52 0,68 0,85 0,97 0,93 0,85

1
Materiaal op regelwerk met luchtspouw.
2
Materiaal op regelwerk, spouw gedeeltelijk gevuld met akoestisch materiaal.

Figuur 3.6 Geluidsabsorptiecoëfficiënten

06950467_H03.indd 75 12-04-2005 12:41:15


76

het binnendringen van vocht van binnen en het 3.1.7 Vormveranderingen


ophopen van vocht door condensatie om schim- Voor de meeste plafondconstructies is het eigen
melvorming te voorkomen. Hiervoor geldt dat de gewicht van de toegepaste materialen en het
conform NEN 2778 te bepalen temperatuurfac- gewicht van de verlichtingsarmaturen de enige
tor, die de verhouding aangeeft van het verschil belasting die op de plafondconstructie wordt
tussen de binnenoppervlaktetemperatuur en de uitgeoefend. Dit is bepalend voor het aantal
buitenluchttemperatuur met het verschil tussen bevestigingspunten van de plafondconstructie.
de binnenluchttemperatuur en de buitenlucht-
temperatuur niet lager mag zijn dan 0,65. Daarnaast is het mogelijk dat, afhankelijk van
Daarnaast moet bij plafondconstructies ook reke- de functie van de ruimte, waarin de plafond-
ning worden gehouden met de bestendigheid constructie gemonteerd wordt, er eisen worden
tegen hoge relatieve vochtigheid. Niet alleen gesteld aan de weerstand tegen uitwendige be-
dient er naar de relatieve vochtigheid van de lastingen. Als voorbeeld hierbij is te denken aan
ruimte in toekomstig gebruik gekeken te worden de eis voor een ‘balvast’ plafond in een sportzaal,
maar ook naar de omstandigheden waarin het dat behalve neerwaarts door het eigen gewicht
plafond wordt gemonteerd. ook opwaarts kan worden belast. Een ‘storm-
De verschillende type plafondpanelen hebben een vast’ buitenplafond kan behalve door het eigen
verschillende vochtbestendigheid. De maximaal gewicht ook neerwaarts worden belast door de
toegestane relatieve luchtvochtigheid van de windzuiging en opwaarts door winddruk.
ruimten, waarin het systeemplafond wordt toe-
gepast, varieert van 65% (stalen panelen, hydrau- 3.1.8 Thermische isolatie
lisch gebonden houtwolpanelen en mineraalkorrel Zeker gezien de warmteweerstand van de
panelen) tot 90% (mineraalvezelpanelen). materialen, waarvan de meeste plafondtegels
Een alternatief voor de plafondpanelen, waar gemaakt zijn, dragen plafonds, die onder een
speciale toevoegingen in het paneel verwerkt dakvloer gemonteerd zijn, bij aan thermische
zijn om ze toe te kunnen passen tot een relatieve isolatie van de dakconstructie. Als echter de
luchtvochtigheid van 90%, zijn gipspanelen, thermische isolatie van de plafondpanelen een
voorzien van een vinyllaag. Tegenwoordig kan te hoge bijdrage levert aan de thermische isola-
ook 90% worden behaald met panelen van hard tie van de totale dakconstructie, bestaat er kans
en/of zacht materiaal. op condensatie in de constructie. Vooral boven
vochtige ruimten kan de vochtige lucht door de
3.1.5 Toepassing van schadelijke plafondconstructie diffuderen en tegen of in de
materialen kouder blijvende dakconstructie condenseren.
Evenals ten aanzien van scheidingswanden is Door roosters in het plafond te monteren of door
voor plafondconstructies voornamelijk de eis, speciale panelen toe te passen kan door opwar-
die wordt gesteld aan de maximale formal- men van de dakconstructie het gevaar van con-
dehydeconcentratie, van belang in het geval densatie worden voorkomen.
van toepassing van MDF, spaanplaat of triplex
in de plafondconstructie. Materialen die bij het 3.1.9 Beperking van luchtdoorlatendheid
verwerken en in gebruik een hoge stof expositie De luchtdoorlatendheid van plafondpanelen van
geven, moeten worden vermeden. verlaagde systeemplafonds heeft geen invloed
op de eis tot beperking van luchtdoorlatendheid
3.1.6 Gedrag van de aansluitingen met de van de omhulling, omdat het systeemplafond
draagconstructie slechts een onderdeel uitmaakt van de totale
De detaillering van de aansluitingen van de pla- scheidingsconstructie.
fondconstructie aan de draagconstructie moeten
zodanig uitgevoerd worden dat onder invloed 3.1.10 Uiterlijk aanzien en vlakheid
van normaal te verwachten vormveranderingen De meeste plafondconstructies, in het bijzon-
van de draagconstructie geen breuk of gevaar- der de systeemplafonds, worden opgebouwd
lijke beschadigingen kunnen ontstaan. met beplating, die vooraf voorzien is van een

06950467_H03.indd 76 12-04-2005 12:41:16


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 77

afwerklaag. De functie van de ruimte, waarin de 3.1.11 Voorzieningen voor afbouw en


plafondconstructie wordt gemonteerd, kan eisen afwerking
stellen aan het type afwerklaag van de plafond- In de plafondconstructie moeten elektrotech-
panelen. Hoge eisen aan de reinigbaarheid zullen nische en werktuigkundige installaties kunnen
worden gesteld in zogeheten clean-rooms (stof- worden opgenomen. Vooral bij systeemplafonds
vrije ruimten). In de voedingsmiddelenbranche is het van belang dat de toe te passen lichtarma
zullen de plafonds met lagedrukschuimreiniging turen en luchtroosters modulair zijn. Dat bete-
worden schoongemaakt. Zelfs hogedrukreini- kent dat het armatuur of rooster kan worden
ging is mogelijk als de plafondplaten worden geplaatst door een plafondpaneel uit het sys-
geborgd. teem weg te laten, figuur 3.7-1. Ook het gebruik
van een halve tegel met een extra profiel naast
Om plafondpanelen ook aan de strenge eisen het armatuur of rooster is binnen het systeem
van hygiëne, die in sommige ruimten geldt, te nog mogelijk, figuur 3.7-2. Om onnodige kosten
laten voldoen, is het mogelijk om plafondpane- te voorkomen is een goede coördinatie van de
len met een schimmeldodend middel te impreg- montagewerkzaamheden van de plafonds en de
neren, zonder dat hierdoor de akoestische installaties noodzakelijk.
eigenschappen van het paneel worden beïn-
vloed. Daarnaast worden ook plafondpanelen 3.1.12 Duurzaamheid en prijs
geleverd, die voorzien zijn van een metaalfolie De keuze voor een bepaald plafond zal vaak
of een andere soort coating. Hierdoor zijn deze gebeuren op basis van gebruikstechnische en es-
panelen zelfs toepasbaar in ruimten met een thetische redenen. Zoals ook reeds gesteld bij de
relatieve vochtigheid tot 95%. Deze panelen zijn scheidingswanden zijn aspecten als duurzaamheid
eenvoudig te reinigen en zijn ondoordringbaar en prijs beslissingsfactoren op basis van budget,
voor water, vuil en micro-organismen. die hier niet verder zullen worden behandeld.

�� ������������������������� �� ���������������������������������������

����������

�������

������������������� ������
������������ ��������

� ���������������������������������������������
Figuur 3.7 Afwerking systeemplafond

06950467_H03.indd 77 12-04-2005 12:41:16


78

3.1.13 Montage 3.1.14 Arbo-risico’s


De montage van de meeste plafondsystemen Bij de montage van plafonds is een aantal risico’s
geschiedt in een zeer laat stadium van de af- te onderkennen:
bouw van een project. In die fase zullen nog • een hoge fysische belasting omdat de werk-
maar weinig onverwachte omstandigheden van zaamheden boven het hoofd worden uitgevoerd;
buitenaf invloed uitoefenen op de uitvoering • het valgevaar omdat continu op een rolsteiger
van de werkzaamheden. Wel zal de montage wordt gewerkt;
van de systeemplafonds goed afgestemd dienen • oogletselrisico’s door het bovenhoofds boren,
te worden op de montage van de elektrotech- schieten, nieten en schroeven.
nische en werktuigkundige installaties. Hiertoe
zullen in eerste instantie, na de montage van
de draagconstructie, de ‘technische’ panelen 3.2 Systeemplafonds
overeenkomstig het opgestelde vlekkenplan
worden aangebracht. Hierin kunnen sparingen, 3.2.1 Panelenplafond
armaturen en roosters worden geplaatst en kun- Het meest voorkomende type systeemplafond
nen de aansluitingen van de installaties gemaakt is het panelenplafond. Door de grote diversiteit
worden. Daarna zullen de overige panelen pas in de uitvoering is dit plafondtype toepasbaar
worden aangebracht. in elke sector van de bouw, dus zowel in de

�������������

�����������

������������

������������

� ��������� ������������������������

�������������
������������ ������������ ������������
������������ ������������
��
�������

������������� �� �� �����������

� ������������������������� � ������������������������� � �������������������������


������������ ������������ ���������������
Figuur 3.8 Details van een panelenplafond met een zichtbare draagconstructie

06950467_H03.indd 78 12-04-2005 12:41:17


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 79

woningbouw en renovatie als in de utiliteits- 3 het systeemplafond met een halfverdekte


bouw. Zoals in de inleiding reeds vermeld, draagconstructie waarbij in de ene richting van
wordt een systeemplafond opgebouwd uit de het plafond de draagprofielen aan de onderzijde
ophangconstructie, de draagconstructie en de in het zicht blijven en in de richting loodrecht
vulelementen, in dit geval de panelen. Binnen de daarop de draagprofielen aan het zicht onttrok-
panelenplafonds zijn verschillende variaties van ken zijn, figuur 3.10. Een bijzondere vorm van
draagconstructies en vulelementen mogelijk. Op het systeemplafond met een halfverdekte draag-
basis van de draagconstructie kunnen de pane- constructie is het ‘verdekt uitneembare’ systeem-
lenplafonds onderverdeeld worden in drie typen: plafond waarbij het vulelement (het paneel) de-
1 het systeemplafond met een zichtbare draag- montabel is, figuur 3.11. Bij een systeemplafond
constructie waarbij de onderzijde van de draag- met een zichtbare draagconstructie is het paneel
profielen in het zicht blijft, figuur 3.8; natuurlijk altijd demontabel.
2 het systeemplafond met een onzichtbare
draagconstructie waarbij de draagprofielen aan 3.2.1.a Draagconstructie
het zicht onttrokken zijn, doordat ze worden De draagconstructie is leverbaar met stalen of
opgenomen in het vulelement, ook wel ‘verdekt met aluminium profielen. De draagconstructie
systeemplafond’ genoemd, figuur 3.9; kan opgebouwd worden uit T-profielen in twee

�������������

�������������
��������

��������

�����������

�����������
�������������������������

�������������������������
��������� ������������

��������� ������������
���������� ���������� ������������

���������� ���������� ������������


� ��������� ������������������������

� ��������� ������������������������

������������ ���������� ������������

������������ ���������� ������������

��������������
�� ��

������������
��������������
�����������
������������
�����������
�������
�������

����������� �� ������������� �� �� �����������

����������� �� ������������� �� �� �����������


� ������������������������� � ������������������������� � �������������������������
����������� ���������������
� ������������������������� � ������������
������������������������� � �������������������������
Figuur 3.9 Details
����������� van een panelenplafond met een onzichtbare draagconstructie
������������ ���������������

06950467_H03.indd 79 12-04-2005 12:41:18


80

����������� �������������

���������

������������������

������������
���������
�������������

� ��������� ������������������������

�����������
������������ ��������
����������� ������������ ������������
��
��
�������

������������� �� ������������� �� �� �����������

� ������������������������� � ������������������������� � �������������������������


������������ ����������� ���������������
Figuur 3.10 Details van een panelenplafond met een verdekte uitneembare draagconstructie

richtingen, waarbij het plafondvlak met hoofd- gen, figuur 3.12. Deze bandrasterprofielen zijn
profielen in velden verdeeld wordt, die daarna leverbaar in breedten van 50, 75, 100, 125 en
ingevuld kunnen worden met dwarsprofielen, 150 mm.
die afhankelijk van de constructievorm al dan Ten slotte is het ook mogelijk om door de toe-
niet aan het zicht worden onttrokken, figuur 3.8 passing van bandrasterprofielen het plafondvlak
en 3.10. De standaardlengten van de dwarspro- in velden te verdelen, die kunnen worden inge-
fielen zijn 1.800 mm, 1.200 mm, 900 mm, vuld met behulp van een zichtbare of onzicht-
600 mm en 300 mm, maar ook afwijkende bare draagconstructie, figuur 3.13 en 3.14.
maten zijn leverbaar.
Het zichtbare gedeelte van de draagconstructie 3.2.1.b Randaansluiting
kan zijn uitgevoerd met profielen in diverse kleu- Ook de wijze van randaansluiting van het sys-
ren en met verschillende breedten, te weten 15, teemplafond kan op verschillende manieren
24 en 35 mm. worden uitgevoerd:
Daarnaast kan de draagconstructie worden op- • met een randprofiel dat geheel vrij van de
gebouwd uit bandrasterprofielen in twee richtin- omliggende constructie wordt gemonteerd;

06950467_H03.indd 80 12-04-2005 12:41:18


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 81

����������
����������

�����������
�����������

������������
������������
���������
���������

������������

� ��������� ������������
��������������������������
� ��������� ��������������������������

��������
��������
������������ ������������� �����������
�����
������������ ������������
������������� �����������
�����
�����������
������������
�����
�����������
�����
�� ��

�� ��
�������
�������

�� ������������� �� �� �����������
�� ������������� �� �� �����������
� ������������������������� � ������������������������� � �������������������������
� ������������
������������������������� � �����������
������������������������� � ���������������
�������������������������
Figuur 3.11 Details van een panelenplafond met
������������ ����������� ���������������
een verdekt uitneembare draagconstructie

• met een randprofiel dat rechtstreeks tegen de randprofiel met afmetingen 24 × 12 × 12 × 24


omliggende constructie wordt gemonteerd, in mm, figuur 3.15-2).
het geval van een glad en vlak oppervlak, figuur
3.15-1 en 3.15-2; 3.2.1.c Panelen
• met een randprofiel dat met tussenvoeging Binnen de panelen (of platen) kan een onder-
van kanthout tegen de omliggende constructie scheid worden gemaakt naar het materiaal waar-
is gemonteerd in het geval van een ruw en uit de panelen zijn gemaakt:
onregelmatig oppervlak, figuur 3.15-3. • mineraalvezel-panelen op basis van glaswol
Het kanthout heeft als standaardafmeting of steenwol (ook wel bekend als ‘zachtminerale
18 × 34 mm. panelen’);
• mineraalkorrel-panelen op basis van mineralen
Als randprofiel wordt een L-vormig profiel toe- (ook wel bekend als ‘hardminerale panelen’);
gepast met afmetingen 19 × 19 mm of 24 × 24 • gipspanelen, onder te verdelen in gipskarton-
mm, figuur 3.15-1 en 3.15-3, of een schaduw- panelen en gipsvinylpanelen;
• vlakke vezelcementplaten;

06950467_H03.indd 81 12-04-2005 12:41:19


82

����������

��������������

������������

�����������������
���������������

�����������������
��������������

� ��������� ������������������������

���������
������������ �������������
�����������������

�����������
�������
��
�������

������������� ��� �� �����������

� ������������������������� � �������������������������
����������������� ���������������
Figuur 3.12 Details van een panelenplafond met een bandrasterconstructie in twee richtingen

• hydraulisch gebonden houtwolplaten; 2 in een doorzakuitvoering waarbij de onderzijde


• houten panelen; van het paneel lager ligt dan de onderzijde van de
• metalen panelen waaronder stalen en alumi- draagconstructie, figuur 3.18-2 en 3.18-3.
nium panelen.
Ten slotte kan ook onderscheid worden gemaakt
De metalen panelen kunnen in een draagcon- in het oppervlak van de panelen:
structie van zichtbare hoofdprofielen en dwars- • een vlak oppervlak;
profielen worden gelegd, figuur 3.16. • een geaccentueerd oppervlak;
Daarnaast kunnen de metalen panelen ook • een geperforeerd oppervlak.
worden geklemd in een draagconstructie van
onzichtbare klemprofielen, figuur 3.17. Ook op basis van de afmetingen van de panelen
Panelen in een zichtbare draagconstructie kun- zijn diverse variaties mogelijk. Hierbij wordt
nen in twee verschillende uitvoeringen worden onderscheid gemaakt tussen enerzijds vierkante
toegepast: en rechthoekige panelen met de afmetingen
1 in een inleguitvoering waarbij de onderzijde 600 × 600 mm, 625 × 625 mm, 600 × 1.200 mm
van het paneel op gelijke hoogte ligt met de on- en 625 × 1.250 mm, en anderzijds langwerpige
derzijde van de draagconstructie, figuur 3.18-1; panelen met een breedte van 300 mm waarbij

06950467_H03.indd 82 12-04-2005 12:41:20


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 83

����������

�������������

������������

������������
�����������

�����������������
����������

� ��������� ������������������������

����������������� ���������������� ������������ �������������


�����������
�������
��

��
�������

������������� �� �� �� �����������

� ������������������������� � ��������������������� � �������������������������


����������������� ���������������� ���������������

Figuur 3.13 Details van een panelenplafond met een bandrasterconstructie in een richting en een invulling met een zichtbare
draagconstructie

elke lengte tot een door de producent te bepa- de toepassing van donker te schilderen kanthout
len maximum mogelijk is. ontstaat langs de wand een schaduwlijn, die de
Door combinaties te maken van de verschillende eventuele oneffenheden tussen het ruwe en
typen draagconstructies met de vele soorten onregelmatige wandoppervlak en het strakke
panelen, die door de diverse leveranciers op de randprofiel wegwerkt.
markt gebracht worden, kan elk gewenst type
panelenplafond worden samengesteld. De keuze- Indien gewenst wordt daarna de ruimte met be-
mogelijkheden voor de ontwerper zijn hierbij hulp van bandrasterprofielen in velden verdeeld.
schijnbaar onbeperkt. Deze bandrasterprofielen worden met behulp
van noniushangers aan de bovenliggende con-
3.2.1.d Montage structie bevestigd. De noniushangers zijn met
Welk type panelenplafond ook wordt toege- behulp van borgpennen op elke hoogte in te
past, de opbouw van het systeem blijft in de stellen en vormen een starre bevestiging voor de
meeste gevallen in grote lijnen gelijk. Rondom bandrasterprofielen. Hierdoor kunnen eventueel
in de ruimte wordt op de gewenste hoogte, al naderhand systeemwanden tegen de bandraster-
dan niet met tussenvoeging van kanthout, het profielen worden afgesteld.
randprofiel tegen de wanden bevestigd. Door

06950467_H03.indd 83 12-04-2005 12:41:21


84

����������

�����������������

�������������
������������

���������

������������������� �����������������

� ��������� ������������������������

�����������
�������� �������������
�����������������
�����������
��

�������
��
�������

������������� �� �� �� �����������

� ������������������������� � ��������������������� � �������������������������


���������������� ��������������� ���������������
Figuur 3.14 Details van een panelenplafond met een bandrasterconstructie in een richting en een invulling met een
onzichtbare draagconstructie

��������

�� ����� �� �� ����� �� �� �����


������� ������� �������

� �������������������������� � �������������������������� � ��������������������������������


����������������������������� ������������������������� �����������������������������
���������������������������� ���������������������������� �����������������������������

��������������
Figuur 3.15 Detail randaansluiting

06950467_H03.indd 84 12-04-2005 12:41:22


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 85

�������������

�����������

��������

������������

������������

Figuur 3.16 Zichtbare hoofdprofielen


�������������
�������������
��������
��������

�����������
�����������
����������� �������������� �����������
����������� �������������� ����������
�����������
����������

������������
������������

� ��������� ���������������
� ��������� ��������������� Door middel van hoofdprofielen wordt vervol-
gens de ruimte of het veld verdeeld in vakken,
waarbij de hoofdliggers h.o.h. maximaal 1.200
mm (of 1.250 mm) worden gemonteerd. De
bevestiging van de hoofdprofielen aan de boven-
liggende constructie geschiedt met behulp van
snelspanners die door middel van een klemveer
ook op elke gewenste hoogte instelbaar zijn.
Met behulp van de dwars- en verdeelprofielen
wordt de ruimte of het plafondveld verder inge-
������

deeld naar de afmetingen van het toe te passen


paneel. Bij de indeling wordt het plafondveld zo
veel mogelijk symmetrisch ingedeeld, waarbij
getracht wordt te voorkomen dat aan de kant
�� ��

paspanelen kleiner dan een half paneel moeten


worden toegepast, figuur 3.19.
Door de afmetingen van de toe te passen licht-
����
����

armaturen en de in te bouwen roosters van


werktuigkundige installaties af te stemmen op
� ������������������������������������� de stramienmaten van het systeemplafond kun-
� �������������������������������������
Figuur 3.17 Onzichtbare klemprofielen nen deze elementen zonder problemen worden
opgenomen in het systeemplafond, figuur 3.7-1.

06950467_H03.indd 85 12-04-2005 12:41:23


86

��

��������������
��������� ��������

� ���������������� � ������������� � ������������������������������������


����������������� �������������� ����������������������������
Figuur 3.18 Doorzakuitvoering

� ���������������������������� � ������������������������������ � ���������������������������


��������������������� ������������������������������ ����������������������������
������������������������� �������������������������������� ������������������
�����������������������������

Figuur 3.19 Maatvoering

De installaties moeten wel onafhankelijk van de onderverdeeld: naar onderlaag/draagsysteem en


draagconstructie van het systeemplafond aan de naar plaattype/uiterlijk, figuur 3.20.
bovenliggende constructie worden bevestigd.
Indien de afmetingen van het in te bouwen Er zijn twee soorten draagsystemen:
armatuur of spot of rooster kleiner zijn dan de 1 een systeem van metalen profielen die vrij-
afmetingen van het paneel moeten voor de be- hangend gemonteerd wordt (maximale over-
vestiging hiervan ophangverstevigingen worden spanning 4.400 mm), figuur 3.21;
toegepast. 2 een systeem van metalen profielen die door
middel van noniushangers wordt afgehangen
3.2.1.d Gipsmontageplafond aan het bovenliggende bouwkundige plafond,
Een plafondtype, dat volgens de STABU-systema- figuur 3.22.
tiek wel ondergebracht wordt onder de panelen-
plafonds met een onzichtbare draagconstructie, Naar uiterlijk zijn er twee soorten gipsplaat:
maar dat zich wezenlijk onderscheidt van de ove- 1 ongeperforeerd;
rige panelenplafonds is het gipsmontageplafond. 2 geperforeerd.
Dit plafond is namelijk het enige systeemplafond
dat in het werk nog moet worden afgewerkt. De Ongeperforeerde gipsplaten worden afgewerkt
plafonds kunnen in verschillende types worden met de hiervoor bestemde plamuur. Bij geperfo-

06950467_H03.indd 86 12-04-2005 12:41:24


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 87

Plafondtype Uiterlijk Plaattype De onderlagen

zichtbare naden plank RK of FK enkele of dubbele


om de 600 mm profiellaag

Verlaagd plafond met weggewerkt glad plafond standaard AK/HRAK enkele of dubbele
dragend systeem zonder naden profiellaag

zichtbare naden plank RK of FK enkele profiellaag


om de 600 mm

Verlaagd plafond met weggewerkt glad plafond standaard AK/HRAK enkele profiellaag
dragend systeem S47 zonder naden

zichtbare naden plank RK of FK enkele profiellaag


om de 600 mm

Gipsplafond direct bevestigd tegen glad plafond standaard AK/HRAK enkele profiellaag
houten balklaag zonder naden

glad plafond standaard AK/HRAK enkele profiellaag


zonder naden

Vrijdragend plafond met stalen profielen


zonder zichtbare naden

glad plafond standaard AK/HRAK enkele laag veerrail


zonder naden

Geluidsisolatieverbeterend plafond,
direct gemonteerd

geperforeerd akoestische enkele of dubbele


plafond designplaat profiellaag

Akoestisch plafond met akoestische


designplaten

ingedeeld in vinyl VK enkele laag


vakken T-profielen

Verlaagde plafonds met zichtbaar


draagsysteem van stalen profielen,
demonteerbaar

glad plafond stuc RK enkele of dubbele


zonder naden profiellaag

Stucplafond op een onderlaag van


staalprofielen, bepleisterd plafondoppervlak

Figuur 3.20 Gipsmontageplafonds

06950467_H03.indd 87 12-04-2005 12:41:26


88

������������ ������������������

�����������

��������������� ��������� ���������

� ��������� �������������������������

������������������
������������
�� ��
���
��

����������� �����������
��������������� ��������������

� ������������������������� � �������������������������
������������������ �����������
Figuur 3.21 Details van een vrijdragend gipsmontageplafond

reerde plafonds worden alleen de schroefgaten aan de achterzijde vezeldoek bevestigd. Geluids-
afgevoegd. De naden worden afgewerkt volgens isolatie wordt ook verkregen door het plaatsen
de door de leverancier meegeleverde beschrij- van een isolatieplaat boven de gipsplaat. Een
ving. Voordat het plafond kan worden gesausd, bijkomend voordeel van het gebruik van een
moeten alle oneffenheden worden vlakge- isolatieplaat is de verhoogde brandwerendheid.
schuurd en voorbehandeld. Contactgeluidsisolatie wordt gereduceerd door
Hogere brandwerendheid wordt verkregen door toepassing van trillinsdempers.
toepassing van brandwerende plaat.
In vochtige ruimtes kunnen zogenoemde WR-pla- 3.2.2 Strokenplafond en lamellenplafond
ten worden toegepast. Zelfs bij een hoge lucht- Er is sprake van een stroken- of lamellenplafond
vochtigheid gaan deze platen niet schimmelen. indien de verhouding van de afmetingen van het
Als een gipsplafond wordt aangebracht in een toegepaste vulelement zodanig is dat niet meer
ruimte waar veel geluid wordt gemaakt, kan van een paneel gesproken kan worden.
worden gekozen voor geperforeerde platen met Het verschil tussen een strokenplafond en een la-

06950467_H03.indd 88 12-04-2005 12:41:29


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 89

���������������

��������������
�����������

���������������

� ��������� �������������������������

�������������

��������������

������������
�� ��
����

��������������� �� ������������ ��

� ������������������������� � �������������������������
������������ ������������
Figuur 3.22 Details van een opgehangen gipsmontageplafond

mellenplafond wordt bepaald door het materiaal De draagprofielen worden met snelspanners af-
waarvan het vulelement is vervaardigd. Is het vu- gehangen met een h.o.h.-afstand van maximaal
lelement gemaakt van hout of kunststof, dan is er 600 mm. Door noniushangers toe te passen bij
sprake van een strook. Is het vulelement gemaakt een h.o.h.-afstand van maximaal 500 mm is het
van metaal, dan wordt gesproken over een lamel. mogelijk een balvast plafond te realiseren.
Ook deze typen plafonds zijn opgebouwd uit Afhankelijk van de profilering van de schroten
een ophangconstructie, een draagconstructie en ontstaat een stroken plafond met een open of
de langwerpige vulelementen. met een gesloten structuur. Bij een plafond met
een open structuur wordt de ruimte tussen twee
3.2.2.a Strokenplafond schroten gedicht door een viltstrip.
Bij een strokenplafond kunnen als vulelementen De aansluiting rondom tegen de bouwkundige
houten schroten worden toegepast. De afmetin- constructie kan gerealiseerd worden met behulp
gen van deze schroten zijn 16 × 92 mm en zijn van een houten kantprofiel of met behulp van
leverbaar in diverse profileringen, figuur 3.23. een metalen L-vormig randprofiel of het scha-
Deze houten schroten worden met speciale clips duwrandprofiel, eventueel in combinatie met de
bevestigd zijn aan de metalen draagprofielen. houten kantlat, dat ook bij de panelenplafonds
Afhankelijk van het type toegepaste clip zijn de wordt toegepast, figuur 3.23.
schroten al dan niet uitneembaar.

06950467_H03.indd 89 12-04-2005 12:41:29


90

������������������ ����������
�������

���������������

���������
��������������������
������������
�������������� ������������������ ����������
����������������
�����������

���������������
������������������� ��������������
�� ��

��
�������������
��������������

� ��������� �������������� � �������������������������


������������������

����������� ���������������� �������� ����������


�����������
� �������������������������
���������������������� � �������������������������
������������������
Figuur 3.23 Details van een strokenplafond met houten schroten

3.2.2.b Lamellenplafond 0,4 mm, 0,5 mm of 0,6 mm en met verschil-


Bij een lamellenplafond wordt de draagcon- lende standaardbreedten en profilering en even-
structie gevormd door profielen van staal of tueel voorzien van een perforatie.
aluminium, die met behulp van snelhangers of De lamellen worden vastgeklikt op de uitstan-
draadeinden haaks op de hoofdrichting van de singen van de draagprofielen of met behulp van
lamellen opgehangen worden aan de bovenlig- klemmen aan de draagprofielen bevestigd.
gende constructie, figuur 3.24-2. De ruimte tussen de lamellen kan open blijven of
wordt gedicht door de terugliggende flens van
Rondom in de ruimte kan de randaansluiting de lamellen zelf of met speciale vulprofielen van
worden gevormd door een randprofiel, dat te- gemoffeld aluminium.
gen de wandconstructie bevestigd wordt, of het
plafond wordt vrijgehouden van de omliggende Doordat alle lamellen op hetzelfde draagprofiel
wandconstructie, waarbij het plafond wordt kunnen worden bevestigd, zijn ook lamellen-
beëindigd met een L- of U-vormig randprofiel, plafonds met combinaties van lamellen met ver-
figuur 3.24-2 en 3.24-3. schillende breedten mogelijk.
De lamellen zijn gemaakt van aan beide zijden Speciaal voor sporthallen worden lamellen van
gemoffeld aluminium, met een dikte van 0,8 mm staal of aluminium geleverd.

06950467_H03.indd 90 12-04-2005 12:41:30


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 91

� �


����������� �������������� ������������������������


��� ������������
����� ������������ ��������������� ������������
� � � � � �
�������������
������ ��� ���� ���� ��� ���� ���
�������������
��� ��� ���� ���� ��� ���� ��� �����������

� ��������� �����������������������������������
�������������������

��

� ��������������������������������������

��
��

�� �� �����
����������������������

� ������������������������� � �������������������������
��������������� �����
Figuur 3.24 Details van een lamellenplafond met aluminium lamellen

3.2.3 Roosterplafond De draagconstructie is opgebouwd uit metalen


Een bijzondere vorm van panelenplafond is het draagprofielen. Bij sommige typen roosterpa-
roosterplafond. In tegenstelling tot het panelen- nelen wordt dezelfde draagconstructie gebruikt
plafond, waar de vulelementen van de draagcon- als bij panelenplafonds. De roosterpanelen wor-
structie bestaan uit dichte of hooguit geperfo- den, overeenkomstig de normale panelen, in
reerde panelen, wordt de draagconstructie van de draagconstructie gelegd. We onderscheiden
een roosterplafond ingevuld met roosterpanelen. daarbij roosterpanelen van de inleguitvoering en
De roosterpanelen kunnen zijn gemaakt van van de doorzakuitvoering.
diverse materialen, te weten: Bij metalen roosterplafonds, figuur 3.25, bestaat
• mineraalkorrel; de mogelijkheid om de draagconstructie te vor-
• gips; men uit draagprofielen, die hetzelfde uiterlijk
• hout; hebben als de roosterpanelen, zodat na assem-
• metaal. blage het moeilijk is verschil te constateren tus-
sen de draagconstructie en de roosterpanelen.

06950467_H03.indd 91 12-04-2005 12:41:31


92

������������

������������

�������������

����������� ��������������������

Figuur 3.25 Roosterplafond met metalen roosterpanelen

Door variatie in de breedte van de profielen, de structie op te bouwen, figuur 3.26-1. Speciale
hoogte van de profielen en de maasopeningen koppelstukken zijn ontwikkeld om behalve vier-
zijn diverse typen roosterplafonds mogelijk. kante en rechthoekige rasters ook driehoekige,
zeshoekige en achthoekige rasterplafonds te
3.2.4 Rasterplafond monteren, figuur 3.26-4.
Hoewel er uiterlijk weinig verschil is tussen een Voor de panelen, stroken en lamellen kunnen
roosterplafond en een rasterplafond, zeker wan- allerlei materialen worden toegepast.
neer wordt gekeken naar de metalen rooster-
plafonds, is er toch een wezenlijk verschil. Bij een 3.2.5 Baffleplafond
roosterplafond wordt het roosterpaneel in een Het baffleplafond is een bijzonder type raster-
draagconstructie gelegd. Bij een rasterplafond plafond. Terwijl bij de meeste systeemplafonds
wordt het raster ter plaatse opgebouwd uit de esthetische kwaliteit van het plafond op de
lineaire elementen, die op hun kant hangend eerste plaats staat, is bij baffleplafonds vooral de
worden gemonteerd. geluidsabsorberende werking van het plafond
Indien panelen worden toegepast met breedten belangrijk, waardoor het plafond zeer geschikt is
van 150, 200 en 300 mm, zal de rasterconstruc- voor nagalmbestrijding.
tie moeten worden verstevigd door middel van Het baffleplafond kan daar worden toegepast
een metalen draagconstructie. Door de panelen waar de aanwezigheid van leidingen, sprinkler-
aan de onderzijde te voorzien van een gleuf is installaties, afzuiging, daglichttoetreding door
het zelfs mogelijk om de draagprofielen van een het dak en dergelijke de montage van een geslo-
panelenplafond te gebruiken om deze draagcon- ten systeemplafond niet toestaan.

06950467_H03.indd 92 12-04-2005 12:41:32


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 93

����������

�������������

�����������

������������
������������

��

� ��������� ������������������������ � �������������������������


������������

������������������������

������������

�������� �����������
�����������

� ������������������������� � ����������������
��������������� ����������
Figuur 3.26 Details van een rasterplafond met mineraalkorrelpanelen

06950467_H03.indd 93 12-04-2005 12:41:34


94

Door het relatief groot oppervlak aan geluidsab-


sorberend materiaal wordt het geluidsabsorberend
vermogen van het plafond aanzienlijk verbeterd.
Baffles zijn opgebouwd uit met een mineraal
vlies beklede steenwol- of glaswolplaten die aan
twee of vier zijden zijn voorzien van een metalen
lijst. De afmetingen van de baffles bedragen een
lengte van 1.200 mm, een hoogte van 600 mm
en een dikte van 50 of 80 mm. De baffles wor-
den met daartoe geëigende bevestigingsmidde-
len verticaal afgehangen aan de bovenliggende
constructie. Ten behoeve van een doeltreffende
verbetering van de akoestiek zijn een of twee
baffles per m2 plafondoppervlak voldoende. De Figuur 3.27 Klimaatplafond
mogelijkheid bestaat om met de verticale baffles
��������
bepaalde patronen te vormen in het plafond.
Speciaal voor ruimten waar in verband met
hygiëne het plafond schoongemaakt en schoon
gehouden dient te worden zijn baffles ontwikkeld
die bestaan uit ingesealde steenwol- of glaswol-
platen. ������������
���������������������
Figuur 3.28 Detail klimaatplafond
3.3 Klimaatplafonds
leidingsysteem over het plafond, figuur 3.27. Het
Een klimaatplafond is een panelenplafond dat leidingsysteem is met aluminium klemprofielen
veelal is uitgevoerd in metalen panelen. Zo- verlijmd op de plafondplaten.
wel in als boven het plafond is een compleet
koel- en/of verwarmingssysteem verwerkt. Via De panelen zijn voorzien van een ingesealde
een gesloten watercircuit worden de metalen isolatie wat de geluidsisolatie ten goede komt,
plafondpanelen op de gewenste temperatuur figuur 3.28.
gehouden. Het water stroomt via een koperen

��������

�������� ��������

���������

Figuur 3.29 Warmteoverdracht in klimaatplafond

06950467_H03.indd 94 12-04-2005 12:41:35


3 PLAFONDSCONSTRUCTIES 95

Via een watervoerend leidingnet worden de werk getimmerde plafondss kunnen ook direct
plafonddelen gekoeld of verwarmd. Zo kan de onder de bovenliggende bouwkundige construc-
binnentemperatuur worden geregeld. 50 tot tie worden toegepast waarbij het plafond, afhan-
60% van de warmteafgifte van mens en machine kelijk van het materiaal van de constructie, recht-
vindt plaats via straling; elektromagnetische gol- streeks of door middel van tengel- en rachelwerk
ven die energie (warmte) transporteren van een aan de constructie wordt bevestigd.
warm naar een koud oppervlak, figuur 3.29. Spe-
ciale waterleidingen met gekoeld water koelen Als beschieting kunnen de volgende materialen
het plafond tot 18 tot 20 °C. Warme lucht wordt worden toegepast:
afgekoeld en de koelere lucht daalt weer neer. • geprofileerd hout;
Het resultaat is een gelijkmatige warmteafvoer • gipsplaat;
met lage luchtsnelheden (geen tocht). • vlakke vezelcementplaat;
Het klimaatplafond kan ook de ruimte verwar- • hydraulisch gebonden houtwolplaat;
men door warm in plaats van koud water door • multiplex;
de leidingen te persen. • meubelplaat;
• spaanplaat;
Door middel van een luchtverdeelarmatuur • zachtboard;
wordt ventilatielucht aangevoerd. Om conden- • halfharde vezelplaat;
satie te voorkomen is het van belang dat de • hardboard.
watertemperatuur altijd boven het dauwpunt
van de ruimte blijft. Een beschieting van hydraulisch gebonden
De geldende normen voor een klimaatplafond houtwolplaat wordt in het bijzonder toegepast
zijn NEN-ISO 7730, DIN 1946 deel II en NEN om het geluidsabsorberende vermogen van de
2916. bovenliggende bouwkundige constructie te ver-
hogen. De hydraulisch gebonden houtwolplaat
wordt ook wel rechtstreeks tegen de bouwkun-
3.4 In het werk getimmerde dige constructie bevestigd. Dit kan met behulp
plafonds van lijm of met behulp van speciale pluggen.
Daarnaast is het ook mogelijk de plaat voor het
Zoals reeds eerder is vermeld, wordt een ver- storten in de bekisting van de betonvloer te leg-
laagde plafondconstructie toegepast om con- gen, waarna de vloer op de platen gestort wordt.
tactgeluid van de bovenliggende vloer naar Maatregelen moeten worden genomen opdat
het plafond en omgekeerd tegen te gaan, om cementwater niet via de naden lekt en het pla-
bouwkundige constructieonderdelen, leidingen fond een vlekkerig aanzien geeft. Met speciale
of kanalen aan het oog te onttrekken, of om ankers wordt een goede bevestiging aan de be-
de ruimte vanuit esthetische overwegingen te tonvloer verzekerd.
verlagen. Indien de toegankelijkheid van de
ruimte boven het plafond de toepassing van een
systeemplafond niet noodzakelijk maakt, kan ook
een in het werk getimmerd plafond (of beschie-
tingplafond) worden toegepast.
Een in het werk getimmerd plafond wordt ver-
laagd gemonteerd tegen houten plafondhan-
gers, die met houten regels of klampen aan de
houten balklaag of door middel van snelspan-
ners of noniushangers aan de betonconstructie
worden bevestigd, figuur 3.30-3. Ten behoeve
van een eventuele inspectie van de ruimte boven
het plafond kunnen luiken in de vloer- of in de
plafondconstructie worden opgenomen. In het

06950467_H03.indd 95 12-04-2005 12:41:35


96

��������
������
��

�������� ����������������


�������������������

��������
������ �������

� �
� ��������� ���������� � �������������������������

����
�������������

�����������������

��������������������

� ���������������������������
Figuur 3.30 In het werk getimmerde plafonds

NEN 6088 Brandveiligheid van gebouwen


Geraadpleegde en aanbevolen – Vluchtwegaanduiding – Eigenschappen en bepa-
literatuur lingsmethoden
NEN-ISO 7730 Gematigde thermische binnen-
Normen omstandigheden – Bepaling van de PMV- en de
NEN 2916 Energieprestatie van utiliteitsgebouwen PPD-waarde en specificatie van de voorwaarden
– Bepalingsmethode voor thermische behaaglijkheid
NEN 6064 Bepaling van de onbrandbaarheid van DIN 1946, deel II Raumlufttechnik, Gesundheits-
bouwmaterialen technische Anforderungen
NEN 6065 Bepaling van de bijdrage tot brand-
voortplanting van bouwmateriaal (combinaties)
NEN 6066 Bepaling van de rookproductie bij brand
van bouwmateriaal (combinaties)
NEN 6068 Bepaling van de weerstand tegen
branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten

06950467_H03.indd 96 12-04-2005 12:41:36


Stukadoorswerk
H.G. Geerken
4
De primaire functie van stukadoorswerk is de afwerking van wanden
en plafonds. Daarbij kan het een rol spelen in de vochthuishouding
van een gebouw. Bij een hoge relatieve vochtigheid kan vocht uit de
lucht in de pleisterlaag worden opgenomen.
Stukadoorswerk is voorts een zeer geschikt materiaal om constructies
brandwerend te bekleden, terwijl het ook ten behoeve van het geluid
als absorberende of isolerende bekleding kan worden toegepast. De
ontwikkeling van warmte-isolerende constructies van stukadoorswerk
in combinatie met kunststof isolatieplaten, neemt zowel in de renova-
tie als bij nieuwbouw sterk toe.

06950467_H04.indd 97 12-04-2005 12:51:58


98

Inleiding en afwerklaag en een filmlaag. De grondlaag


(vertinlaag) is nodig als hechtlaag bij een geper-
Bij de behandeling van stukadoorswerk zullen de foreerde draagconstructie. Als de ondergrond te
verschillende facetten van dit onderwerp hier in glad is (bijvoorbeeld bij gladde betonoppervlak-
het kort worden genoemd, voordat ze in de vol- ken) wordt deze ruw gemaakt door het aanbren-
gende paragrafen worden uitgewerkt. gen van een niet te waterige spritslaag.
Voor het aanbrengen van een gevelbepleistering
Draagconstructie of ondergrond (zie paragraaf 4.1) wordt over het algemeen ook een vertinlaag
Deze zullen we verdelen in wanden en plafonds. aangebracht.
In veel gevallen zullen gemetselde wanden en De raaplaag dient voor het uitvlakken van een
steenachtige vloerconstructies zonder meer kun- ruwe ondergrond (bijvoorbeeld vuilmetselwerk)
nen worden gestukadoord. Maar het kan ook en heeft, afhankelijk van de vlakheid van de
voorkomen (bijvoorbeeld wanneer een verlaagd ondergrond, een dikte van 10 tot 15 mm.
plafond wordt gemaakt) dat voor stukadoors-
werk een aparte draagconstructie moet worden Een traditionele afwerklaag kan bestaan uit
aangebracht. een laag witpleisterwerk (dit is een helderwitte
dunne en zeer gladde afwerking), uit schuurwerk
Grondstoffen (zie paragraaf 4.2) of uit blauwpleisterwerk. Dit laatste is dan de
Stukadoormortel is evenals alle mortel en species ondergrond voor behangwerk of voor textiele
(metselmortel en betonspecie) opgebouwd uit wandbekleding. Schuurwerk geeft een enigszins
een vulstof, een bindmiddel en water. Als vulstof korrelig en gestructureerd oppervlak dat als af-
wordt meestal zand toegepast, terwijl bij bijzon- werking verder onbehandeld kan blijven of wor-
dere mortel materialen als bims, hollith, vermicu- den voorzien van muurverf. Een moderne wijze
lite enzovoort worden gekozen. van afwerking wordt gevonden in een groot
Als minerale bindmiddelen kennen wij bij stuka- scala van decoratieve (sier)pleisters. Gelijmde
doorswerk kalk, gips en cement; daarnaast heb- ondergronden (Kalkzandsteen lijmelementen)
ben de kunstharsdispersies hun intrede gedaan. worden vaak dun overgepleisterd (circa 2 mm)
Aan de specie kan nog worden toegevoegd: een met een speciale dunpleister. Deze techniek, die
dichtingsmiddel, waterafstotend middel en een ondergrondvolgend wordt aangebracht, wordt
waterretentiemiddel. ook wel ‘filmen’ genoemd en heeft als doel de
ondergrond behangklaar te maken.
Juiste mortelsamenstelling (zie paragraaf 4.3)
Bij het bepalen van de mortelverhoudingen zul- In paragraaf 4.6 komen de diverse functies van
len factoren als sterkte en krimp een grote rol stukadoorswerk aan de orde.
spelen, terwijl tevens hiervoor van belang is of
het stukadoorswerk al dan niet in vochtige ruim- Stukadoorswerk
ten wordt toegepast. Het bepleisteren van wanden, opgetrokken
Ook de wijze van uitvoering en de soort onder- van gedroogde of gebakken elementen van
grond heeft consequenties voor de mortel- klei met het doel de wanden minder massaal
samenstelling. Het spreekt vanzelf dat een te doen lijken, dateert al van voor onze jaar-
goede kennis betreffende de materiaaleigen- telling.
schappen van de verschillende bindmiddelen De Romeinen spraken van ‘stucco lustro’.
en hulpstoffen een eerste vereiste is. Lustro wil in dit verband zeggen: helder
maken of verlichten; stucco betekent specie
Uitvoering (zie paragraaf 4.4) of deeg. Deze specie was samengesteld uit
Van belang is ook de wijze van aanbrengen, de kalk en zand.
laagsgewijze opbouw, het werken onder verschil- Tot in de 17e eeuw waren het vooral de Itali-
lende weersomstandigheden en de diverse hulp- aanse stukadoors die overal in Europa paleizen
constructies (zie paragraaf 4.5). en herenhuizen van het prachtige decoratieve
We onderscheiden een grondlaag, een raaplaag stukadoorswerk voorzagen. De eerste stuka-

06950467_H04.indd 98 12-04-2005 12:51:58


4 STUKADOORSWERK 99

doors kwamen dan ook voort uit het gilde van Type Voorbeeld Verwijzing
de beeldhouwers. Wensen en ideeën van op- ondergrond
drachtgevers en architecten veranderen. Ook
de bouw is aan mode onderhevig. Nieuwe Gebakken Metselstenen Paragraaf 4.1.3
technieken doen hun intrede. Het aanzien van materialen
het interieur wordt strakker en soberder.
Ook in het materiaalgebruik staat het stuka- Cement- en/of Beton, kalkzand- Paragraaf 4.1.4
doorsvak niet stil. Naast het traditionele kalk, kalkgebonden steen
zand en gips zijn tientallen nieuwe materialen
in gebruik met specifieke mogelijkheden en Pleisterdragers Gipsblokken, stu- Paragraaf 4.1.5
beperkingen en voor de verwerking zijn er canet, gipskarton-
speciale gereedschappen en technieken. platen, steengaas,
houtwolcement-
platen, kunststof-
4.1 Ondergronden als basis voor schuimplaten
stukadoorswerk
Figuur 4.1 Ondergronden en materiaalvoorbeelden
Mede door onderzoekingen van schadegevallen
is men tot het inzicht gekomen dat de onder- 4.1.2 Hechting van stukadoorswerk aan de
grond waarop moet worden gestukadoord, sterk ondergrond
van invloed is op de hechting en de uiteindelijke De hechting van stukadoorswerk aan de onder-
hard- en vastheid van de aangebrachte raap- en grond vindt plaats door:
afwerklaag. De oorzaak van het loslaten van 1 mechanische verankering;
raap- en/of pleisterlagen is meestal terug te 2 adhesie;
brengen tot het vooraf niet goed beoordelen 3 cohesie.
van de ondergrond, waarop de bepleisteringen
werden aangebracht. De tijd van het jaar en 1 Mechanische verankering
de omstandigheden waaronder moet worden Mechanische verankering ontstaat door de capil-
gestukadoord (denk aan het niet-tijdig glasdicht laire opzuiging die op gang wordt gebracht door
zijn van een bouwwerk, of aan invallende vorst) het bevochtigen van een droog oppervlak.
zijn ook van invloed op de ondergrond en op de Gelijktijdig met deze opzuiging dringen de kris-
uiteindelijke kwaliteit van het stukadoorswerk. talnaalden, die worden gevormd na het aanma-
ken van gips of cement, door in de holten, po-
4.1.1 Ondergronden en hun materiaal- riën en oneffenheden en verharden ter plaatse,
eigenschappen figuur 4.2-1.
De volgende eigenschappen van de ondergron-
den zijn van direct belang voor een goede kwa- 2 Adhesie
liteit van het stukadoorswerk: Adhesie (chemische adhesie) is de aantrekkings-
1 het wateropnemend vermogen, meestal aan- kracht tussen twee verschillende materialen, hier
geduid met het ‘hallergetal’ en het vermogen specifiek tussen de moleculen van de onder-
om reeds opgenomen vocht af te staan tijdens grond en die van de pleisterlaag, ter plaatse van
het verharden van raap- en afwerklaag; het grensvlak, figuur 4.2-2.
2 de oppervlaktestructuur in verband met de
genoemde hechting (mechanische hechting); 3 Cohesie (inwendige samenhang)
3 de thermische en de drogingskrimp; Cohesie is de aantrekkingskracht tussen de mole-
4 de eigen sterkte van het materiaal. culen van hetzelfde materiaal, figuur 4.2-2.

In figuur 4.1 zijn hiervan voorbeelden opgeno-


men.

06950467_H04.indd 99 12-04-2005 12:51:58


100

������������������������������ en nitraten (zouten) uit de steen in het water


�������������������
����� oplossen. Door de warmte van de zon verdampt
��������������
aan de buitenkant van de baksteen het water uit
de zoutoplossing en zal zich een zoutuitslag
manifesteren door op het oppervlak van het
metselwerk te kristalliseren.
Deze zoutuitslag veroorzaakt genoemde hech-
tingsproblemen tussen baksteen en mortel. Sterk
zouthoudende bakstenen, zoals deze nogal eens
������� voorkomen bij restauraties, kunnen met een spe-
������������ ���������
������������ ciale saneringspleister worden afgewerkt.
������������������������������������������
De tijdens de droging kristalliserende zouten
� �������������������������� kunnen dan over een lange tijd in de pleisterlaag
�������������������������� worden opgeslagen zonder daarbij het stuka-
�����
doorswerk te deformeren.
����� �������� Door zijn goed capillair systeem is baksteen een
������������ zeer goede ondergrond voor stukadoorswerk, zie
de tabel van figuur 4.3.

▶▶ Draagmuren van gebakken steen worden


besproken in deel 3 Dragen, hoofdstuk 3

4.1.3.b Porisosteen
Voor porisosteen gelden dezelfde aspecten als
���������
voor baksteen. Voor aan te brengen bepleis-
����������������������� �������������������� teringen kan het enige nadeel zijn dat, als de
��������� steen tijdens het metselen te nat is verwerkt, er
� �������������������������� verkleuringen kunnen ontstaan als gevolg van
��������������� achtergebleven kleurstoffen (vooral van het
Figuur 4.2 Hechting van stukadoorswerk aan de onder- bijgemengde zaagsel).
grond De kleurstoffen worden vervolgens tijdens het
verdampen van het water meegevoerd naar de
4.1.3 Ondergronden van gebakken oppervlakte van de bepleistering.
materialen
In deze subparagraaf wordt de ondergrond van 4.1.3.c Holle-baksteenvloer
gebakken materialen besproken. Aan de orde Dankzij de gunstige eigenschappen van het
komen baksteen, porisosteen en holle-baksteen- gebakken product geven deze vloeren een
vloer. goede aanhechting, terwijl zij (mits juist ver-
werkt) geen krimpverschijnselen vertonen.
4.1.3.a Baksteen
In de norm NEN-EN 771-1 en in de BRL 1007 4.1.4 Ondergronden van cement- en/of
zijn de verschillende kwaliteitseisen vastgelegd. kalkgebonden materialen
Speciale aandacht dient te worden besteed aan Verscheidene ondergronden van cement- en/of
het sulfaatgehalte van de steen. Een laag gehalte kalkgebonden materialen zijn:
is hierbij aan te bevelen, omdat anders bij voch- • beton;
tig weer wel eens hechtingsproblemen kunnen • kalkzandsteen;
ontstaan. • lichtbetonblokken;
Bij een nat geworden baksteen zal een water- • drijfsteen;
film tussen de specie en de baksteen een goede • cellenbeton;
hechting voorkomen, terwijl sulfaten, chloriden • elementenvloeren.

06950467_H04.indd 100 12-04-2005 12:51:59


4 STUKADOORSWERK 101

Ondergrond Zuiging Krimp Oppervlakte Hechting Hygrosco-


structuur pisch vocht-
Droging Thermisch gehalte

in % per strekkende meter bij 95% RV

Beton weining tot 0,2–0,8 14–10–6 m/m ˚C glad tot zeer slecht/verbe- 8%
geen glad met zeer teren door
fijne poriën en voorbehan-
korte capillairen deling

Baksteen goed tot 0,15–0,30 5–7∙10–6 m/m ˚C ruw met vele zeer goed 0,8–1,1%
zeer goed kleine poriën en
lange capillairen

Kalkzandsteen matig tot 0,25–0,70 10–12∙10–6 m/m ˚C weinig ruw, redelijk 8–12%
goed kleine poriën
korte capillairen

Betonelemen- goed 0,2–0,8 6–7∙10–6 m/m ˚C grofkorrelig opp. redelijk tot 4–5%
ten (B2, BDS met weinig grote goed
junior, Muwi) poriën, korte
capillairen

Drijfsteen matig tot 0,5–0,8 5,5–7∙10–6 m/m ˚C grofkorrelig opp. goed 7%


goed met veel grote
poriën

Gasbeton zeer sterk 0,5–1,5 10–12∙10–6 m/m ˚C glad oppervlak matig/ 5%


met vele poriën, speciale voor-
geen capillaire behandeling
maar celstructuur

Gipskarton- nauwelijks 0,3 –mmmmmmmmm karton goed bij ge- 3,50%


platen bruik speciale
materialen

Gipsblokken matig 3 3–10–6 m/m ˚C glad dicht goed bij 3,50%


oppervlak speciale voor-
behandeling

Metaalgaas behalve – –mmmmmmmmm afhankelijk van zeer goed –


(ribbenstrek, steengaas het gebruikte
steengas, geen gaas
stucanet)

Houtwol/ goed 1–3,6 –mmmmmmmmm ruw opp. van goed 4–7%


cementplaten houtvezels

Heraklith- 10–15%
platen

Kunststof- geen – 10–90∙10–6 m/m ˚C ruw met redelijk bij 0,20%


schuimplaten gesloten poriën speciale
voorbehande-
ling

Figuur 4.3 Eigenschappen ondergronden voor stukadoorswerk

06950467_H04.indd 101 12-04-2005 12:52:00


102

4.1.4.a Beton komt niet goed tot stand. Ook is de gladde


Goed gestort heeft beton in vergelijking met oppervlaktestructuur van kalkzandsteenblokken
bijvoorbeeld baksteen slechts weinig capillairen nadelig voor de (mechanische) hechting.
en zuigt dus langzaam en betrekkelijk weinig
water op. Mede hierdoor is beton als onder- De maatvaste kalkzandsteenblokken, die hun
grond voor raap- en pleisterwerk niet zonder toepassing voor binnenwanden vinden, worden
meer geschikt. Speciaal voor het berapen en veelal verlijmd. Deze verlijmde kalkzandsteen-
afwerken van gladde betonoppervlakken zijn blokken kunnen eenvoudig met een spachtelgips
hechtgipsen ontwikkeld, zie paragraaf 4.2. Deze worden vlak gepleisterd, zonder dat de wanden
hechtgipsen worden als een éénlagig systeem op eerst moeten worden uitgeraapt. Grote oneffen-
het beton aangebracht, met een minimale laag- heden en leidingsleuven dienen vooraf te
dikte van 5 mm. worden gerepareerd. In de dagelijkse praktijk
Ook kan het betonoppervlak worden voorgestre- wordt een dergelijke dunne pleisterlaag ook wel
ken met een kwartshoudende kunstharsdispersie, ‘filmen’ genoemd.
verwerkt volgens fabrieksvoorschrift. In plaats
van hechtgipsen of kunstharsdispersie kan ook 4.1.4.c Lichtbetonblokken
een kleeflaagje worden aangebracht, maar dan De betonblokken kunnen we als ondergrond
alleen in combinatie met het aanbrengen van vergelijken met kalkzandsteenmetselwerk. Het
raapspecie met cement als bindmiddel. In de geheel voorspritsen van deze blokken is een
2 mm dikke, nog plastische kleeflaag drukt men mogelijkheid om, net als bij beton, een beter
dan de raapspecie. hechtvlak voor het stukadoorswerk te verkrijgen.
Een andere mogelijkheid als voorbehandeling is
het spritsen van beton. Hierbij wordt de specie 4.1.4.d Drijfsteen
met een machine (wratvormig) tegen het beton Drijfsteen is een goede ondergrond voor aan te
gespoten. Tijdens en na het spritsen dient het brengen stukadoorswerk. Het vooraf natmaken
werk tegen tocht te worden beschermd, omdat van de steen is niet nodig. In de winter kan de
anders het cement in de spritslaag te snel droogt steen zelfs te nat zijn en is toevoeging van wat
en niet goed verhardt, zodat de spritslaag dan meer cement aan de specie aan te raden. Daar
verpulvert. Dit gevaar bestaat vooral in sterk dro- drijfsteen in feite een lichtbeton is, komen bij de
gende perioden. aansluitingen aan andere soorten metselwerk
nogal eens krimpscheuren voor. Hier dient bij de
4.1.4.b Kalkzandsteen aansluiting een dilatatie, door middel van een
Kalkzandsteen wordt geleverd in Waalformaat en stucstopprofiel (zie paragraaf 4.5), te worden
verschillende formaten blokken. aangebracht.
Bij bevochtigen dringt het water slechts lang-
zaam dieper in de steen door. Bij sterk drogend 4.1.4.e Cellenbeton
weer kan een beraapte wand dan ook vrij snel Muren uit deze blokken samengesteld, zuigen
droog zijn. Het is daarom aan te raden de muren aan de oppervlakte veel water op, omdat de
eerst te bevochtigen alvorens men ze gaat bera- geschuimde open structuur daar werkt als een
pen. spons. Doordat het materiaal inwendig veel holle
ruimten bevat, die door dunne wanden van
Tochtvrij werken is daarbij zeer belangrijk, daar elkaar zijn gescheiden, zal het verdere water op-
anders het aanmaakwater snel uit de raap- of nemen veel langer duren. Voor cellenbeton is het
gipsspecie zal verdampen, waardoor het toe- noodzakelijk dat, indien een traditionele raaplaag
gevoegde cement in de raapspecie niet goed wordt aangebracht, eerst een door de fabrikant
verhardt. te leveren voorstrijkmiddel wordt gebruikt. Dit
Bij een snelle uitdroging van de raaplaag verhar- is gekleurd, zodat eenvoudig is te bepalen of de
den de bindmiddelen onvoldoende, de raaplaag gehele ondergrond goed geraakt is.
wordt bros en de hechting op de kalkzandsteen

06950467_H04.indd 102 12-04-2005 12:52:00


4 STUKADOORSWERK 103

Cellenbeton heeft eigenlijk geen raaplaag nodig. 4.1.5.a Gipskartonplaten


Indien goed gesteld, kan men volstaan met het Deze platen worden door verschillende fabrikan-
opbrengen van bijvoorbeeld een gipsgebonden ten vervaardigd: Knauf, BPB en Lafarge zijn wel
dunpleisterlaag. Het voorstrijken kan dan verval- de meest bekende merken.
len. De toepassing van gipskartonplaten voor binnen-
Ook de hand- en hechtgipsen kunnen op wan- wanden is de laatste jaren sterk gestegen. Men
den van goed vlak gestelde cellenbetonblokken maakt twee soorten platen:
worden toegepast. 1 platen die niet gestukadoord behoeven te
Leidingsleuven en dergelijke worden vooraf met worden;
een hechtgips volgezet. In genoemde gipssoor- 2 platen die wel gestukadoord moeten worden.
ten zijn speciale hulpstoffen opgenomen die het
aanmaakwater langer in de specie vasthouden, 1 Platen die niet gestukadoord behoeven te
zodat een goede hechting aan de cellenbeton worden
totstandkomt. Deze platen worden meestal als kamerbrede pla-
fondplaten toegepast. Eveneens als wandplaten,
▶▶ Draagmuren van niet-gebakken steen zijn zij herkenbaar aan het ivoorkleurige karton
worden besproken in deel 3 Dragen, hoofdstuk 3 met witte gipskern. Ook worden deze platen in
de renovatie gebruikt als ‘sandwichplaten’, dat
4.1.4.f Elementenvloeren samengesteld uit wil zeggen gipskartonplaten met een kern van
cementgebonden materialen geëxpandeerde of geëxtrudeerde polystyreen-
Combinatievloeren leveren door het grof opper- schuimplaat.
vlak van de vulblokken een goede ondergrond. Bij deze platen behoeven alleen de naden
Na verloop van tijd gaan de elementen zich ech- (afgeschuinde kanten AK) te worden behandeld,
ter vaak door scheurvorming in het stukadoors- waarna ze worden behangen of gesausd, figuur
werk aftekenen. In de eenvoudige woningbouw 4.4-1.
wordt dit verschijnsel meestal als onvermijdelijk
��
aanvaard.
Ditzelfde verschijnsel kan zich ook voordoen met
betrekking tot de voorspanbalkjes in de verschil- �
��������
lende systeemvloerconstructies. ������������
�������������
De stukadoor kan deze scheurvorming zoveel �
��������
mogelijk beperken door een raapmortel te ������������
gebruiken waaraan veel gips is toegevoegd.

��������
��������
4.1.5 Pleisterdragers
Tot voor de Tweede Wereldoorlog werd in de
woningbouw tegen de onderzijde van houten
balklagen een gestukadoord plafond geconstru-
eerd op een ondergrond van riet op rachelwerk.
� ������������������������

De ontwikkeling van nieuwe materialen heeft


deze brandgevaarlijke constructie geheel vervan- ��������������� �������������
gen, maar bij vooroorlogse gebouwen kunnen
deze rietplafonds nog worden aangetroffen. Het
eerste ‘nieuwe’ materiaal als pleisterdrager was
steengaas wat nu ook weer bijna volledig ver-
drongen is door andere materialen, zoals gips- ������������������
���������������������
kartonplaten en stucanet. Steengaas is namelijk
een arbeidsintensief materiaal daar het altijd in � ��������������������
twee richtingen gespannen dient te worden. Figuur 4.4 Afwerking van naden tussen gipskartonplaten

06950467_H04.indd 103 12-04-2005 12:52:01


104

2 Platen, die wel gestukadoord moeten worden


Deze platen zijn herkenbaar aan het grijze po-
reuze karton met witte gipskern; ze hebben een
dikte van 9,5 mm, de lengte bedraagt 2000 mm
en de breedte bedraagt 400 of 600 mm. De
platen dienen bij voorkeur geschroefd te worden
op een houten of metalen onderconstructie. Zij
worden altijd in halfsteens verband aangebracht
met de langsnaden ongeveer 3 à 4 mm open en
de kopse kanten stijf tegen elkaar, figuur 4.4-2.
Indien ter plaatse van de naden een zelfklevend
gaasband wordt aangebracht, mogen de langsna-
den ook stijf tegen elkaar worden aangebracht.

4.1.5.b Stucanet
Stucanet behoort tot de metalen pleisterdragers
en heeft de laatste jaren sterk terrein gewonnen. Figuur 4.6 Aanbrengen en vlakreien van spuitgips op
Het kan gebruikt worden als pleisterdrager voor (vertind) stucanetplafond
plafonds, wanden, balken, kolommen en allerlei
gebogen constructies. Het is samengesteld uit De panelen zijn 2400 mm lang en 700 mm
een gepuntlast metalen netwerk, met door de breed en verpakt in pakketten van 15 stuks.
mazen een speciaal absorptiepapier geweven, Er zijn verschillende typen verkrijgbaar 33, 55,
figuur 4.5. 60, 80 en H60. Type H60 is bedoeld voor natte
Stucanet is uitermate geschikt als ondergrond ruimten en buitentoepassing.
voor machinale afwerking met spuitgips, figuur Bij het afstukadoren dringt de mortel door de
4.6. perforaties van het karton. Wanneer de stuka-
door de mortel met de spaan er doorheen drukt
(bramen), vormen zich aldus na droging zeer
sterke hechtknoppen.

Er zijn twee toepassingen:


1 stucanetplafond tegen houten balklaag;
2 vrijhangend stucanetplafond.

1 Stucanetplafond tegen houten balklaag


De balklaag dient in de dwarsrichting te worden
verstijfd met 1 × 4” delen h.o.h. 1 m in verband
met de werking van de balklaag. Het stucanet
wordt bevestigd met verzinkte stiften 15/14,
h.o.h. 150 mm, figuur 4.7.
De stucanetpanelen worden in verband gelegd
en moeten elkaar ter plaatse van de langsnaden

Figuur 4.5 Aanzicht stucanetplafond vóór het aanbrengen


van de pleisterlaag Figuur 4.7 Stucanet tegen houten balklaag

06950467_H04.indd 104 12-04-2005 12:52:02


4 STUKADOORSWERK 105

minimaal 20 mm overlappen. De naden worden opgerold tot rollen van 5 meter lengte en in een
om de 200 mm afgevlochten met verzinkt draad doorlopende oven gebakken bij een tempera-
nr. 18. tuur van 870 °C. Na afkoeling zijn de rollen voor
gebruik gereed.
2 Vrijhangend stucanetplafond Evenals stucanet is steengaas geschikt als pleis-
Bij een vrijhangend stucanetplafond, figuur 4.8, terdrager voor alle plafond-, balk-, kolom- en
is de maximale overspanning 3 m. In de steen- gebogen constructies, figuur 4.9.
achtige vloer of aan de houten balken worden
om de 500 mm in één richting en om de 3 m
maximaal in de andere richting hangbeugels
(∅ 3,5 mm) bevestigd. De hangbeugels worden
op de juiste hoogte scherp omgebogen, hierin
wordt staaldraad ∅ 8,25 mm gelegd. Haaks over
deze hoofdstaven wordt bij iedere beugel een
verdeelstaaf ∅ 6 mm gelegd, waarna de beugels
strak worden afgewarteld. Onder genoemde
staaldraden worden door middel van een zoge-
noemde broekvlecht verdeelstaven ∅ 8,25 mm
h.o.h. 400 mm gebonden. Haaks onder dit
rondstaal ∅ 8 mm wordt stucanet 60 in verband
aangebracht en met verzinkt draad nr. 18, om de
150 mm h.o.h. bevestigd.
De langsranden moeten elkaar weer minimaal Figuur 4.9 Steengaas
20 mm overlappen, de naden worden om
de100 mm afgevlochten met verzinkt draad 4.1.5.d Ribbenstrekmetaal
nr. 18. Ribbenstrekmetaal is verzinkt bandijzer met
lamellen in een visgraatmotief, met daartussen
v-vormige verstijvingsribben, figuur 4.10. De
�������������
� ��������
� platen zijn 2.400 mm lang en 680 mm breed en
worden in pakketten geleverd.
Er zijn twee soorten ribbenstrekmetaal, de een
zonder en de ander met absorptiepapier. Met
�����

absorptiepapier noemt men het ‘RIPPA’, dat veel


wordt gebruikt als pleisterdrager voor het me-

���� chanisch bespuiten met gipsspecie.
Ribbenstrekmetaal is bijzonder geschikt als

����
ondergrond voor brandwerende constructies.
Even als stucanet heeft ribbenstrekmetaal ten
��� ���
opzichte van steengaas het voordeel dat deze
Figuur 4.8 Stucanet als vrijhangend plafond (verticale platen niet gespannen behoeven te worden.
doorsneden)

4.1.5.c Steengaas
Steengaas bestaat uit een metalen netwerk dat
op dezelfde wijze is geweven als textiel, name-
lijk met schering en inslag. De mazen van het
netwerk hebben een wijdte van 20 mm. Het
netwerk wordt in een machine op de kruisingen
van een kleinopje voorzien. De aldus gevormde Figuur 4.10 Ribbenstrekmetaal
mat, met een breedte van 1 meter, wordt hierna Bron: Plafondafwerkingen, NBD Nederlandse Bouw-Dokumentatie bv

06950467_H04.indd 105 12-04-2005 12:52:05


106

4.1.5.e Houtwolcementplaten Bij een toepassing van spuit- of handgipsen


Deze platen zijn samengesteld uit grove hout- verdient het aanbeveling om in de pleister-
wolvezels, die met een chemische stof worden laag overlappend een glasvezelweefsel op te
doordrenkt en daarna met portlandcement of nemen.
chloorvrij magnesiet worden gebonden.

De hechting van het stukadoorswerk op deze 4.2 Materialen


platen is beter dan op beton.
De platen zijn 2000 mm lang en 500 mm breed Stukadoorsmortel is opgebouwd uit de volgende
en in dikten van 15-75 mm verkrijgbaar. materialen:
De houtwolcementplaten worden voornamelijk 1 water;
toegepast als ‘verloren’ bekisting. De plaat wordt 2 (isolerende) vulstoffen;
ook als sandwichplaat geleverd, en is dan voor- 3 bindmiddelen;
zien een geëxpandeerde polystyreenkern. 4 hulpstoffen.
Na droging van het op houtwolcementplaten
aangebrachte stukadoorswerk ziet men vaak 4.2.1 Water
krimpscheuren ontstaan. Dit is het gevolg van de Zelfs aan water moeten voor het maken van
werking van het hout in de plaat door opname stukadoorswerk hoge eisen worden gesteld. Per
en afgifte van water. Men gebruikt daarom over definitie is dan ook alleen leidingwater geschikt.
de naden wel een metaaldraadweefsel, het zoge Het moet koud en schoon zijn; lauw en smerig
noemde rifusigaas, figuur 4.11. water versnelt het afbindproces van bijvoorbeeld
gips aanzienlijk.

4.2.2 Vulstoffen
Zand is de belangrijkste vul- en toeslagstof voor
het bereiden van kalk en/of cementspecies.
Voor stukadoormortel is rivierzand en zilverzand
de belangrijkste soorten. Ook in fabrieksmatig
� ���������� samengestelde gipsspecies vinden we zand als
toeslagstof. In dit geval vaak zilverzand voor het
maken van schuurwerk.

Rivierzand voor het bereiden van raapspecie


moet zijn opgebouwd uit 25% fijn en 75%
grof zand. De korrelgrootte moet variëren van
�� ����������� 1 – 3 mm. Het zand mag geen klei of andere
��������
verontreinigingen bevatten. Rivierzand geeft
door deze ongelijke korrelgrootte na vermen-
ging met een bindmiddel (kalk of cement) een
goede sterkte aan de raaplaag. Het zand geeft,
door zijn ongelijke vorm, aan kalk/zandmeng-
sels de mogelijkheid het koolzuur uit de omrin-
gende lucht in de specielaag te laten dringen
en deze te verharden.
�� �����������
��������� Voorts is rivierzand een verschralingsmiddel. Bij
Figuur 4.11 De naden tussen houtwolcementplaten wor- een goede verhouding van de kalk/zandmortel
den afgewerkt met rifusigaas zal de mortel niet krimpen. De korrels van rivier-
zand zijn scherp en hoekig waardoor de korrels
goed tegen elkaar aan komen te liggen.

06950467_H04.indd 106 12-04-2005 12:52:05


4 STUKADOORSWERK 107

Hierdoor heeft men minder bindmiddel nodig goed met een perlite-pleisterlaag worden behan-
om de korrels aan elkaar te verbinden en wordt deld.
zo de kans op krimp verkleind. Ook in brandwerende bepleisteringen is perlite
Zilverzand heeft een lichte zilverachtige kleur en een veelvuldig toegepast vulmiddel.
een zeer fijne korrelstructuur. Het wordt voorna-
melijk gebruikt bij het bereiden van schuurmor- 4.2.3.d Vermiculite
tel. Pleisters die zijn gemaakt met de vulstof vermi-
culite bezitten een groot thermisch en akoestisch
4.2.3 Isolerende vulstoffen vermogen. Vermiculite is een gesteente dat in
Hieronder worden de volgende isolerende vul- opbouw gelijkenis vertoont met mica, door mid-
stoffen besproken: del van expanderen ontstaan de vermiculite-
• bims; korrels.
• hollith;
• perlite; 4.2.4 Bindmiddelen
• vermiculite. De volgende bindmiddelen komen aan de orde:
• kalk;
4.2.3.a Bims • gips;
Bims is een vulkanisch gesteente (puimsteen), • cement.
dat in de natuur voorkomt. Het materiaal heeft,
doordat er zich veel holle ruimten in bevinden, 4.2.4.a Kalk
een groot warmte-isolerend vermogen en is licht In het stukadoorsbedrijf onderscheiden we het
van gewicht. Bims wordt gebruikt als toeslagma- gebruik van twee soorten kalk, namelijk:
teriaal voor het maken van poreuze kunststeen. 1 luchtkalk;
Zijn de korrels klein, dan wordt het bimszand 2 hydraulische kalk.
genoemd. Dit zand wordt voor het maken van
vloerspecie gebruikt. 1 Luchtkalk
Luchtkalk wordt ook wel kluitkalk, steenkalk of
4.2.3.b Hollith Luikse kalk genoemd. De kalksteen wordt op-
Hollith is een soort leisteen, die vrijkomt bij gegraven en verbrand, waardoor zogenoemde
het reinigen van steenkool. Na sterke verhitting ongebluste kalk ontstaat. Deze kluiten worden
verbranden de kooldelen en expandeert de in een centrale geblust door er water aan toe
leisteen. Dit materiaal is zeer poreus en geschikt te voegen. Gebruik van weinig water (1/3 van
voor het maken van ‘voetwarme’ vloeren. de hoeveelheid kalk) noemt men droogblussen.
Alvorens hollith kan worden gebruikt, moet het Hierbij vallen de kluiten als poeder uiteen.
een dag van tevoren worden verzadigd met Wordt veel water toegevoegd (drie- à viermaal
leidingwater. de hoeveelheid kalk), dan spreken we van nat-
blussen. Hierdoor ontstaat eerst een dunne pap
4.2.3.c Perlite en daarna een taaie brij.
Perlite is een ongekristalliseerd vulkanisch ge- Evenals het natblussen geschiedt ook het droog-
steente dat eveneens bij een hoge temperatuur blussen in de kalkfabrieken.
in een speciaal geconstrueerde oven wordt Lucht- of Luikse kalk verhardt door het opnemen
geëxpandeerd. Het materiaal is onbrandbaar, van koolzuur uit de omringende lucht. Dit ver-
bacterievrij, chemisch neutraal, niet oplosbaar in harden van de luchtkalk is een langzaam verlo-
water, bestand tegen zuren en kan niet aange- pend proces, omdat lucht maar weinig koolzuur
tast worden door ongedierte. bevat. De verharding vindt dus van buiten naar
Perlite wordt geleverd in drie korrelgrootten en binnen plaats.
is, vermengd met portlandcement, een zeer ge-
schikt materiaal voor het bewerken van vochtige
salpeterende wanden. Vooral wanden die door
condensvorming vochtig worden, kunnen zeer

06950467_H04.indd 107 12-04-2005 12:52:06


108

2 Hydraulische kalk Naar de aard van het branden, de temperatuur


Er bestaat ook hydraulische kalk (ook wel Door- tijdens het branden en bijvoeging van chemische
nikse kalk of waterkalk genoemd). Deze wordt toeslagstoffen, krijgt men verschillende gipssoor-
na het branden drooggeblust en vermalen tot ten.
poederkalk. Voor stukadoorswerk zijn er drie soorten gips:
Hydraulische kalk verhardt onder het aangaan 1 stukadoorgips;
van een chemische reactie met water. Het 2 machinegips;
wordt in ons land hoofdzakelijk gebruikt als 3 handgips.
bindmiddel in fabrieksmatig samengestelde
(sier)pleisters. 1 Stukadoorgips
Stukadoorgipsen worden hoofdzakelijk als snel-
De argumenten vóór en tegen het gebruik van werkend bindmiddel in mortel gebruikt en heb-
beide soorten zijn: ben de volgende eigenschappen:
• luchtkalk is over het algemeen vetter en daar- • na het aanmaken met water zet het tijdens de
door beter verwerkbaar; verharding 1% uit (volumevermeerdering);
• luchtkalk geeft een helder witte kleur aan het • het kan veel water opnemen en dit snel weer
pleisterwerk; afstaan aan de lucht bij een gunstige tempera-
• door de ervaring met dit materiaal is de vak- tuur;
man ermee vertrouwd; • het heeft een hoge warmteweerstand (brand-
• hydraulische kalk is gebruiksklaar en onge- vertragend);
bluste deeltjes komen niet voor; • het heeft een geringe warmtegeleiding;
• hydraulische kalk zal over de volle dikte ver- • de afbindtijd kan worden geregeld;
harden; • het is niet bestand tegen langdurig vocht bij
• een fijne maling heft het nadeel van stugheid een ongunstige temperatuur;
en grauwere kleur vrijwel op. • het kan tot bij –5 °C worden verwerkt, mits
het op een droge en vorstvrije ondergrond
Schelpkalk is een zwak hydraulisch bindmiddel in wordt aangebracht;
poedervorm. Het is verkrijgbaar in de fijnheden: • door kristalvorming tijdens het afbindproces
schelpkalk, extra gezeefde schelpkalk en schelp- heeft het een goede hechting op verschillende
kalkbloem. Het verhardt zowel door opname van ondergronden;
koolzuur uit de lucht als door binding met water. • gips is gemakkelijk te verwerken en heeft een
De prijs en de stugheid beperken echter het ge- goede vormbaarheid.
bruik. Toepassing vindt hoofdzakelijk plaats in de
restauratie. 2 Machinegips
Om de factor arbeid verder terug te dringen,
4.2.4.b Gips wordt mechanisch stukadoren met machine-
Gips is één van de oudere en bekendere bouw- gipsen veel toegepast. Mits volgens voorschrift
stoffen. Gipssteen (zwavelzure kalksteen) wordt uitgevoerd, geven deze machinegipsen een
als delfstof gevonden en is net als cement en kalk betere hechting aan de ondergronden dan de
een mineraal bindmiddel. Gebrande gips wordt ‘gesmeerde’ traditionele mortel.
verkregen door het verhitten van zwavelzure Dit wordt hoofdzakelijk teweeggebracht door
kalksteen tot ongeveer 160 °C. Na dit brandpro- de snelheid van het spuiten waardoor de lucht
ces in draai- of lopende-bandovens wordt het tussen de ondergrond en de mortel wordt weg-
gemalen tot poeder. gedrukt. Tevens worden de voegen van het met-
Na aanmaken van het gipspoeder met water selwerk goed volgespoten.
verhardt dit mengsel door het afgeven van het De uiteindelijke hardheid van dit eenlagige
overtollige aanmaakwater aan de lucht. machinegips is ook beduidend hoger dan bij
traditionele mortel. Dit betekent dus ook minder
reparaties.

06950467_H04.indd 108 12-04-2005 12:52:06


4 STUKADOORSWERK 109

3 Handgips met en zonder hechtmiddel grotere krimp. Dit kan zelfs loslaten van de be-
Er zijn diverse handgipsen verkrijgbaar die als treffende laag ten gevolge hebben. Een pleister
eenlagig systeem kunnen worden gebruikt. Met met erg weinig mengwater bereid is echter niet
eenlagig wordt bedoeld dat – in tegenstelling verwerkbaar.
tot de traditionele raap- en pleisterlagen – bij
gipsspecies de toplaag van de raaplaag als pleis-
terlaag kan worden opgeleverd. Meestal gaat 4.3 Stukadoormortel-
het hier om gips of gips vermengd met zand of samenstellingen
perlite.
Aan het gips zijn stoffen toegevoegd waardoor Zoals reeds bij ondergronden als basis voor
het materiaal langer vocht zal vasthouden. stukadoorswerk is behandeld, is de mortel-
Dit is nodig omdat op zuigende ondergronden samenstelling (P-formule) afhankelijk van de
de gewone stukadoorsgips veel te snel het aan- ondergrond waar het stukadoorswerk op moet
maakwater aan de ondergrond afstaat. Deze zo- worden aangebracht. Ook speelt het gebruik
genoemde retentiemiddelen zijn dus hechtings- van de basismaterialen voor deze mortelsamen-
bevorderende stoffen. stelling een belangrijke rol. De verhoudingen
worden aangegeven in volumedelen en kunnen
Goudbandgips (pleisterwerk), schuurbandgips in extreme omstandigheden worden gewijzigd,
(schuurwerk) en dergelijke zijn geschikt voor het indien de aard van de ondergrond of bepaalde
berapen, schuren of pleisteren van steenachtige weersomstandigheden dit verlangen, ‘P-formu-
ondergronden en gipskartonplaten in een een- les’ of Pleisterformules, zie de tabellen van de
lagig systeem. figuren 4.12 en 4.13.

4.2.4.c Cement
Een uitvoerige behandeling van de diverse 4.4 Uitvoeren van stukadoorswerk
cementsoorten voert in dit hoofdstuk te ver.
Voor stukadoorswerk wordt over het algemeen In het algemeen geldt dat het stukadoren niet
gebruik gemaakt van portlandcement klasse CEM I. mag gebeuren bij vorst. De pleister- en schuur-
Door de wat hogere reactiewarmte wordt lagen kunnen dan stukvriezen.
’s winters wel gebruik gemaakt van portland- Kunstharsgebonden pleisters mogen zelfs niet
cement CEM III (Hoogovencement). beneden een temperatuur van + 5 °C worden
Doordat hoogovencement beter bestand is aangebracht. Bij lagere temperaturen zal het
tegen zouten, zuren, oliën en vetten (dit komt kunsthars bindmiddel geen film vormen en kan
door een lager kalkgehalte in de cement), wordt de pleister onvoldoende verharden. Ook het
dit gebruikt als bindmiddel in pleisters die wor- niet tijdig glasdicht zijn, kan grote schades aan
den toegepast daar waar agressieve milieus te stukadoorswerk veroorzaken. Door een te snelle
verwachten zijn, zoals bierbrouwerijen, melk- uitdroging kunnen namelijk bindmiddelen zoals
fabrieken en dergelijke. Als nadeel van hoog- cement ‘verbranden’.
ovencement kan worden vermeld dat kleurvlek- Cement is een hydraulisch bindmiddel hetgeen
ken in het stukadoorswerk kunnen ontstaan die wil zeggen dat cement water nodig heeft om
onder invloed van zuurstof in de loop der tijd geheel te kunnen verharden. Door een te snelle
weer zullen verdwijnen. uitdroging zal het aanmaakwater verdampen en
in de ondergrond trekken voordat een volledige
Cement heeft weinig water nodig om te verhar- hydratatie van de cement is bereikt.
den, namelijk 40 ℓ water op 100 kg cement. Het Bij te natte ondergronden geldt als algemeen
mengwater uit de pleister verdwijnt vrijwel alleen advies: zachtjes stoken en ventileren, terwijl op
door verdamping. In de winter blijven de raap- natte beton nooit mag worden gestukadoord.
lagen lang nat, waardoor na verharding poreuze
weinig samenhangende raaplagen ontstaan. Te
veel mengwater veroorzaakt onder andere een

06950467_H04.indd 109 12-04-2005 12:52:06


110

Stukadoor- Groep Omschrijving Receptuur in maatdelen


specie

Cement Kalk Gips Zand Kunsthars- Dichtings- Laagdikte


NEN 3350 NEN-EN NEN-EN NEN dispersie middel in mm
459 13279 5905 volgens volgens
Fijn voorschrift voorschrift

PI a Kalkspecie 1 3,5 dekkend


b1 Kalkdunpleister 3

specie
c1 Kalkspecie 3

P II a1 Sterk hydraulische 3

kalkspecie
a11 Sierpleister mineraal 3

b Kalkcementspecie 1 deel op 1 6 10
5-8 delen
kalkspecie
b1 Kalkcementspecie 1 1/4 4 max. 10 mm
per laag
b2 Kalkcementspecie 1 1/4 5 1 liter op 20 5–8
liter cement2
b3 Kalkcementspecie 1 1/4 4 3
5–8
b4 Kalkcementspecie 1 1 7 1 liter op 20 10
liter cement2
b5 Kalkcementspecie 1 1 7 10
b61 Kalkcementspecie 3

b71 Kalkcementspecie hechtmiddel 3

b81 Kalkcementspecie water- 3

afstotend
b91 Kalkcementspecie water- 3

afstotend
b10 Kalkcementspecie 1 deel op 1 3 1 deel op 40 1
10 delen delen specie
kalkspecie
b11 Kalkcementspecie 1 deel op 1 6 1 deel op 40 2–3
10 delen delen specie2
kalkspecie
b121 Kalkcementspecie 3

c1 Traskalkspecie 3

d1 Lichtgewicht 3

kalkcementspecie

P III a1 Cementkalkspecie 3

(luchtkalk)
b Cementspecie 1 2,5 1 liter op 20 5–8
liter cement
b1 Cementspecie 1 3 3
10
b2 Cementspecie 1 3 10
b31 Cementspecie 10–20
b41 Cementspecie 3–5
b51 Cementspecie 3–5
b61 Cementdunpleis- 3

terspecie
c1 Trascementspecie 3

d1 Cementspecie 3

1
fabrieksmatig 2
percentage vaste stof minimaal 50% 3
volgens voorschrift leverancier

Figuur 4.12 Speciegroepen Stukadoorswerk P I, P II en P III

06950467_H04.indd 110 12-04-2005 12:52:06


4 STUKADOORSWERK 111

Stukadoor- Groep Omschrijving Receptuur in maatdelen


specie

Cement Kalk Gips Zand Kunsthars- Dichtings- Laagdikte


NEN 3350 NEN-EN NEN-EN NEN dispersie middel in mm
459 13279 5905 volgens volgens
Fijn voorschrift voorschrift

P IV a1 Gipsspecie 3

b1 Gipszandspecie 3

b11 Hechtgipsspecie 3

(pleisterwerk)
b21 Hechtgipsspecie 3

(schuurwerk)
b31 Handgipsspecie 3

(pleisterwerk)
b41 Handgipsspecie 3

(schuurwerk)
c1 Gipskalkspecie 3

c11 Gipskalkspecie 3

d Kalkgipsspecie 1 1 deel op 5 10 per laag


2,5 delen
kalkspecie
e Kalkgipsspecie 1 1 deel op 5 10 per laag
5 delen
kalkspecie
f1 Kleefgips
g1 Voeggips

PV a Kalkgipsspecie 2 1 <3

P VI a Kalkgipsschuur- 1 1 deel op 2 2–4


specie 4 delen
kalkspecie
b Kalkgipsschuur- 1 1 deel op 2 2–4
specie 2 delen
kalkspecie
c Kalkcementschuur- 1 deel op 1 2 1–2
specie 10 delen
kalkspecie
d Kalkcementschuur- 1 deel op 1 2 1–2
specie 8 delen
kalkspecie

P VII a1 Spuitpleister 3

(spack)
b1 Sierpleister kunst- 3

harsgebonden

P VIII a Hechtmateriaal 1 deel op 5 3

delen water2
b Hechtmateriaal 1 1 1 deel op 1,5
deel water2
c Hechtmateriaal 1 deel op 4
delen water2
d1 Hechtmateriaal verstrijkbaar 3

e1 Impregneer- max 3

materiaal

1
fabrieksmatig 2
percentage vaste stof minimaal 50% 3
volgens voorschrift leverancier

Figuur 4.13 Speciegroepen Stukadoorswerk P IV, P V, P VI, P VII en P VIII

06950467_H04.indd 111 12-04-2005 12:52:07


112

De voorschriften die voor het realiseren van Als voorbeeld geven we hier een STABU-bestek-
bouwwerken gelden, zijn ook van toepassing op tekst, figuur 4.16.
de uitvoering van stukadoorswerk. Wij noemen Voor technische adviezen en mortelsamenstel-
met name het Bouwbesluit. lingen kan men zich wenden tot de afdeling
De volgende normen zijn specifiek voor stuka- Technische Dienstverlening van het Hoofdbedrijf-
doorswerk van toepassing: schap Afbouwbedrijf, tel. 0318-505602 of bij
• NEN 3550:2002 Cement; de Nederlandse Ondernemersvereniging voor
• NEN-EN 459-1:2001 Kalk; Afbouwbedrijven NOA, tel. 0318-527290.
• NEN-EN 13279:1998 Gips;
• NEN 5905:1997/A2:2003 Toeslagmaterialen 4.4.1 Stukadoren van plafonds
beton. We hebben reeds geconstateerd dat er een on-
derscheid moet worden gemaakt tussen zeer
Voor de beoordeling van stukadoorswerk verwij- vlakke en gladde betonplafonds, plafonds van
zen wij naar de richtlijnen voor de oppervlakte- beton- of baksteenelementen en plafonds met
beoordeling van stukadoorswerk Binnen en Bui- een gaasbespanning. Het stukadoren van gips-
ten, zoals opgenomen in het (STABU) Standaard kartonplatenplafond is reeds in paragraaf 4.1.5
Referentiebestek voor de Burgelijke en Utiliteits- besproken.
bouw, zie de figuren 4.14 en 4.15.

Criteria Groep 1 Groep 2 Groep 3 Groep 4 Groep 5

Toepassing Glad oppervlak Glad oppervlak Glad oppervlak, Gelijkmatig ge- Grof gestruc-
waaraan hoge dat naderhand uitgevoerd als structureerd of tureerd of
visuele en wordt voorzien plaatselijk repa- geschuurd op- geschuurd op-
functionele van een afwerk- ratie- of filmwerk pervlak met een pervlak met een
eisen worden laag zoals dikker en afgewerkt maximale korrel- korreldikte
gesteld en dat behang, sier- met dikker be- dikte van 3 mm groter dan 3 mm
naderhand kan pleister en hang, sierpleister
worden voorzien dergelijke en dergelijke
van een verflaag

Plaatselijke onre- Toegestaan vol- Tot max. 1 mm Tot max. 1 mm Toegestaan vol- Toegestaan vol-
gelmatigheden1 gens proefvlak toegestaan3 toegestaan3 gens proefvlak gens proefvlak

Kleurverschillen Toegestaan2 Toegestaan Toegestaan Niet toegestaan Niet toegestaan

Vlakheidstole- 0,4 m 11 11,5 Geen eisen, 11,5 12


rantie in mm bij 0,1 m 12 13 volgt oppervlak 13 13
een onderlinge 0,2 m 15 15 ondergrond 15 15
afstand tussen 0,4 m 18 18 19 10
de meetpunten ,10 m 12 12 15 15
van4 ,15 m 15 15 20 20

1
Ter voorkoming van conflictsituaties over welke esthetische eisen de opdrachtgever aan het werk kan stellen, is het
raadzaam een proefvlak te benoemen als referentie voor de overeengekomen werkzaamheden.
2
Tenzij vooraf anders is overeengekomen en schriftelijk is vastgelegd.
3
Oneffenheden in de vorm van gaatjes, bultjes en/of spaanslagen kleiner dan of gelijk aan 1 mm zijn toegestaan.
4
Deze tabel dient ook ter bepaling van de vlakheid van profielen.

Figuur 4.14 Beoordelingscriteria stukadoorswerk binnen Bron: Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud

06950467_H04.indd 112 12-04-2005 12:52:07


4 STUKADOORSWERK 113

4.4.1.a Stukadoren van glad beton Cement- en gipskristallen kunnen zich dan beter
Voor het stukadoren van glad beton bestaan de op deze plaatsen vastzetten.
volgende methoden:
1 met traditionele materialen uitrapen en afwer- Na deze voorbereidingen kan men een kleef-
ken; laagje aanbrengen. Deze kleeflaag bestaat uit:
2 met hechtgipsen uitrapen en afwerken; één maatdeel natte kalk op drie maatdelen droge
3 met spackspuitpleister uitmessen en afwerken. cement. Met behulp van spaarbord en spaan
wordt deze kleeflaag ongeveer 2 mm dik op het
1 Traditioneel stukadoren beton gesmeerd.
Als voorbereiding voor het traditioneel stukado- In de nog plastische kleeflaag wordt nu de raap-
ren van beton geldt altijd goed stofvrij maken, specie gedrukt met een houten rei, vlak gereid
resten bekistingsolie verwijderen en eventuele en met een houten schuurbord doorgedraaid en
stalen en houten delen goed isoleren. Men moet dichtgeschuurd, al naar gelang hier pleister- of
daarna het beton licht bevochtigen, zodat de schuurwerk op wordt aangebracht.
lucht in poriën en holten wordt uitgedreven.

Criteria Groep 1 Groep 2 Groep 3

Toepassing Gepleisterd of Fijn gestructureerd oppervlak, Grof gestructureerd oppervlak,


fijn geschuurd bijvoorbeeld fijne minerale, of bijvoorbeeld dikke minerale, of
oppervlak kunstharsgebonden (sier)pleisters kunstharsgebonden (sier)pleisters
met een maximale laagdikte of met een laagdikte of korreldikte
korreldikte van 3 mm groter dan 3 mm

Plaatselijke Toegestaan Toegestaan volgens proefvlak Toegestaan volgens proefvlak


onregelmatig- volgens
heden1 proefvlak

Kleurverschillen Toegestaan Toegestaan Toegestaan


minerale
(sier)pleisters2

Kleurverschillen Niet toegestaan Niet toegestaan Niet toegestaan


kunsthars-
gebonden
(sier)pleisters

Vlakheidstoleran- 0,4 m 2 12 13
tie in mm bij een 0,1 m 3 14 15
onderlinge af- 0,2 m 4 16 18
stand tussen de 0,4 m 8 19 10
meetpunten van3 ,10 m 12 12 15

1
Ter voorkoming van conflictsituaties over welke esthetische eisen de opdrachtgever aan het werk kan stellen, is het
raadzaam een proefvlak te benoemen als referentie voor de overeengekomen werkzaamheden.
2
Indien veroorzaakt door ongelijkmatige verharding en/of droging.
3
Deze tabel dient ook ter bepaling van de vlakheid van profielen.

Figuur 4.15 Beoordelingscriteria stukadoorswerk buiten Bron: Hoofdbedrijfschap Afbouw en Onderhoud

06950467_H04.indd 113 12-04-2005 12:52:07


114

40.40.40.-n SIERPLEISTERWERK één maatdeel cement. De vloeibare spritslaag


0. SIERPLEISTERWERK, KUNSTHARS wordt krachtig met de troffel tegen het beton
Pleistersysteem: geworpen. Ook wordt hierbij wel gebruik
– 1 raaplaag gemaakt van een spuitmachine.
– 1 laag voorstrijkmiddel De spritslaag dient ongeveer een week over
– 1 sierpleisterlaag te staan en tegen snel uitdrogen te worden
Ondergrond: baksteen beschermd. Deze spritslaag geeft voldoende
Pleisterlaagdikte (mm): 15 mm aanhechting voor de nu volgende zand/cement-
Oppervlaktestructuur: 3 mm raaplaag, die op de hierboven omschreven wijze
Oppervlaktegroep 4 wordt aangebracht.
Kleur: Naturel Voor kalkhoudende raaplagen bestaat een sprits-
5. SIERPLEISTER laag uit één maatdeel cement, één maatdeel kalk
Materiaal: en zes maatdelen zand.
– raaplaag PIIb
– voorstrijkmiddel PVIIId 2 Afwerken met hechtgipsen
– sierpleister PVIIb Voor het afwerken met hechtgips komen in aan-
Toebehoren: merking roodbandgips (pleisterwerk) en geel-
– profielen: RVS-kwaliteit bandgips (schuurwerk). Ook voor deze hecht-
6. VERWERKINGSVOORSCHRIFT gipsen gelden de voorbereidingen, welke bij de
FABRIKANT/LEVERANCIER traditionele materialen zijn omschreven.
De verwerking moet plaatsvinden Deze gipssoorten worden met behulp van spaan
overeenkomstig de door de en spaarbord met een minimale dikte van 5 mm
fabrikant/leverancier op het beton gesmeerd. Met een aluminium rei
bij de levering te verstrekken wordt de gipspleister gereid en vlakgezet. Als de
verwerkingsvoorschriften. gipslaag enigszins is opgesteven, wordt onder
toevoeging van water een waterrijke gipssliklaag
opgeschuurd.
Op basis van de bestektekst heeft het verwer- Indien pleisterwerk gewenst is, kan men met
kende stukadoorsbedrijf keuzemogelijkheden deze gipssliklaag afpleisteren.
als het gaat om de toepassing van de voorge-
schreven materialen, zie de tabel van figuur 3 Spackspuitpleister
4.12. Vooral in de woningbouw wordt veel van spack-
Binnen de speciegroep P IIb (Raapwerk) kan spuitpleister gebruik gemaakt. Ook bij deze
de keuze vallen op een fabrieksmatige pleister, kunstharsgebonden spuitpleisters is het aan te
ongeacht het merk of door de stukadoor zelf bevelen het beton eerst stofvrij te maken en
samen te stellen pleister volgens de in de tabel eventuele stalen delen goed te isoleren. Aan
aangegeven volumedelen. Door het gegeven het repareren van de bekistingsnaden en der-
van de oppervlaktegroep, in dit geval 4, is gelijke in het beton worden hoge eisen gesteld.
ten aanzien van de oppervlaktebeoordeling Meestal gebruikt men hier de reeds beschreven
een norm aangegeven, zie de tabel van figuur hechtgipsen voor. Deze reparaties dienen geheel
4.15. droog te zijn alvorens men de spackpleister kan
aanbrengen. Indien dit niet het geval is, zullen
Figuur 4.16 Voorbeeld van STABU-bestektekst en tabel- glimmende vlekken in de spuitpleisterlaag zicht-
gebruik baar blijven.
Betimmeringen, kozijnen en schoon metselwerk
Indien men het gladde beton direct (zonder dienen bij deze spuitpleistermethoden te worden
kleeflaag) wil berapen met een zand/cement- afgeplakt.
specie bestaat de mogelijkheid het betonopper- De eerste opgespoten spuitpleisterlaag wordt
vlak na genoemde voorbereidingen te ‘spritsen’. met behulp van een spackmes vlak gemest,
De spritslaag bestaat uit drie maatdelen zand en figuur 4.17. Betongietgallen en oneffenheden

06950467_H04.indd 114 12-04-2005 12:52:07


4 STUKADOORSWERK 115

worden hierdoor zoveel mogelijk weggewerkt. aanmerking voor het afwerken van baksteen-
Ook deze laag dient volkomen droog te zijn al- elementen.
vorens men de laatste structuurlaag aanbrengt. De verwerking geschiedt zoals bij het afwerken
Op veel bouwwerken laat dit nogal eens te wen- van glad beton met de hechtgipsen is beschre-
sen over en het gevolg is, dat men een verwa- ven.
terde glimmende structuur krijgt, in plaats van
een mooie korrelige structuur. 3 Spuitgipsen
Ook de spuitgipsen, die qua eigenschappen en
verwerking gelijk zijn aan de handgipsen, komen
voor het berapen en afwerken van beton- of
baksteenelementen in aanmerking. Veelal wordt
bij deze gipssoorten, op de kritische en scheur-
gevoelige plaatsen, glasweefsel in de gipspleister
opgenomen om scheurvorming te voorkomen.
Betonelementen moeten vooraf met een grof
kwartshoudend voorstrijkmiddel worden behan-
deld.

4.4.1.c Plafonds met een stucanet- of


steengaasbespanning
Voor plafonds met een stucanet- of steengaas-
bespanning komen in aanmerking:
1 traditionele materialen, berapen en afwerken;
2 hand- of spuitgipsen.
Figuur 4.17 Het aanbrengen van de meslaag van
spackspuitpleister Voor steengaas is een roestvrijstalen uitvoering
van het metalen netwerk aan te bevelen in ver-
4.4.1.b Plafonds van beton- of band met roestvorming van het metalen netwerk
baksteenelementen door een reactie met de zwavelzure kalksteen.
Voor het stukadoren van deze elementen bestaan
de volgende systemen: 1 Het berapen en afwerken van een plafond met
1 traditionele materialen, met hand en spuit; gaasbespanning met traditionele materialen
2 handgipsen; De specieverhoudingen voor het aanbrengen
3 spuitgipsen. van bepleisteringen vallen hierbij grofweg te ver-
delen in twee groepen. De ene is geschikt voor
1 Traditionele materialen verwerking in droge ruimten, de andere voor
Bij het stukadoren van baksteenelementenpla- ruimten waarin gedurende meer dan 12 uur per
fonds met traditionele materialen worden eerst etmaal een relatieve vochtigheidsgraad boven
door middel van een raaplaag de oneffenheden de 75% heerst, zoals bijvoorbeeld het geval is
weggewerkt en de gaten opgevuld. bij zuivelfabrieken, badhuizen en in overdekte
Elementenplafonds samengesteld uit cement- zwembaden.
gebonden materialen laten zich gemakkelijk met
traditionele mortel stukadoren. Hier geldt echter De eerste handeling is het in het ruw zetten van
sterk het reeds gesignaleerde bezwaar van het de gaasbespanning met een specie in verhou-
zich later aftekenen van de vulelementen en/of ding van één maatdeel vette kalk, vijf maatdelen
de balkjes. rivierzand, en met op 50 liter kalkspecie ten
minste 20 liter gips (P IVd). Met behulp van
2 Handgipsen spaarbord en spaan brengt men de eerste ruw-,
Ook handgipsen zoals goudbandgips (pleister- grond-, of vertinlaag aan. Met een ongeschaafde
werk) en groenbandgips (schuurwerk) komen in rei haalt men het plafond ruw.

06950467_H04.indd 115 12-04-2005 12:52:08


116

Als de eerste laag is verhard, kan men deze over- 4.4.2 Stukadoren van wanden
rapen met dezelfde specie en deze met behulp
van een bakrei en schuurbord vlak maken en 4.4.2.a Raaplaag op wanden
opschuren. Het aanbrengen van de raap- of grondlaag
Hierna wordt de afwerklaag aangebracht met wordt berapen of uitrapen genoemd. Omdat de
een specieverhouding van twee maatdelen kalk, hierna op te brengen afwerklaag dun is, moe-
één maatdeel droge gips (P Va) voor het maken ten we aan de raaplaag hoge eisen stellen, wat
van witpleisterwerk of met één maatdeel kalk, betreft strakheid en vlakheid. Hoe beter het met-
twee maatdelen zilverzand en één maatdeel gips selwerk is uitgevoerd des te eenvoudiger is het
op twee delen schuurspecie (P VIb) voor het aanbrengen van goede raaplaag. In dit geval zal
maken van fijn schuurwerk. de raaplaag een dikte van 8 à 10 mm hebben.

Voor vochtige ruimten wordt voor in het ruw Voor zeer goed werk wordt de ondergrond ge-
zetten aanbevolen: één maatdeel portland- controleerd door het spannen van twee draden
cement op drie maatdelen zilverzand. Op 20 diagonaalsgewijs over de muur, waarbij tevens
delen kan één deel kalkmelk of een plastificeer- met behulp van een rechte rei en een waterpas
der volgens voorschrift van de leverancier wor- of schietlood wordt nagegaan of de draadnagels,
den toegevoegd. Deze grondlaag wordt weer waaraan deze draden zijn bevestigd te lood
met een ongeschaafde rei ruw gehaald en moet onder elkaar staan. Om de twee meter kan men
gedurende 28 dagen verharden. Na verharding nu steldraadnagels aanbrengen en controleren
van deze grondlaag kan met dezelfde speciesa- of deze op de juiste wijze zijn gesteld.
menstelling worden beraapt. Een rei die 10 mm korter is dan de verdieping-
hoogte, wordt tegen de steldraadnagels gezet en
Direct na het rapen kan in een dunne laag het met twee wiggen tussen plafond en vloer vast-
schuurwerk worden aangebracht: een maatdeel geklemd. De ruimte tussen wand en rei wordt
portlandcement op tweeënhalve maatdeel zilver- nu met sterke gipsmortel volgezet. Na verharden
zand en eenvierde maatdeel kalk. wordt de rei losgetikt en blijft een zeer smalle
guide staan (guide is het franse woord voor
Ten aanzien van het te gebruiken materiaal, geleider).
waarmee gaasbespanningen bepleisterd worden,
dient het volgende te worden opgemerkt: het Om te voorkomen, dat de gipsspecie aan de rei
zand, dat aan de specie wordt toegevoegd, moet blijft plakken wordt de rei voor het stellen met
schoon zijn. Bij gebruik van cementgebonden een beetje witkalk ingesmeerd.
pleisters bestaat de kans op scheurvorming. Bij Tussen de op deze wijze ontstane guides wordt
toepassing van akoestische, isolerende of vocht- de raapspecie aangebracht. De guides gebruikt
werende pleisters dient men zich nauwkeurig te men nu als ‘geleider’ voor de houten rei, zodat
houden aan de voorschriften van de leverancier. het raapwerk vlak en te lood wordt. Maakt men
Uiteraard bestaat de mogelijkheid om met gebruik van cementspecie, dan dient men na het
fabrieksmatig samengestelde mortel te werken, volrapen de guides weg te hakken en de ont-
zie de tabel in figuur 4.13. stane ruimte vol te zetten met raapspecie.
Het maken van guides komt door de huidige
2 Berapen met hand- of met spuitgipsen economische eisen steeds minder voor. Men zal
Het berapen met hand- of met spuitgipsen ge- in ieder geval guides moeten toepassen als een
schiedt ook in een tweelagig systeem; omdat het vertrek exact op maat beraapt dient te worden.
stucanet of steengaas door het eigen gewicht Een goed alternatief voor bovenstaande tradi-
en het opgebrachte materiaal zal doorzakken, tionele methode is plakken van guideprofielen,
wordt eerst een vertinlaag aangebracht. Evenals figuur 4.18-2.
bij het berapen met traditionele mortel dient de
vertinlaag te worden opgeruwd en te verharden
alvorens de raaplaag kan worden aangebracht.

06950467_H04.indd 116 12-04-2005 12:52:08


4 STUKADOORSWERK 117

Voor het afreien van de raaplaag zal de stuka- Bij raamopeningen in buitenmuren en deurkozij-
door ook de mogelijkheid hebben dit over het nen in binnenmuren dikker dan een halve steen,
binnendeurkozijn te doen. Met het stellen van zet men het stukadoorswerk om tot in de negge.
de guideprofielen moet met de plaatsing ervan Hiertoe stelt men een hoekbeschermer, figuur
rekening worden gehouden met de binnendeur- 4.18-1, die als afreipunt kan worden gebruikt.
kozijnen.

� ����������������������� � �������������

��
� ��������������������� � �����������

��������������

� ��������������� �������� �����


�����������������������

Figuur 4.18 Pleisterprofielen voor stukadoorswerk

06950467_H04.indd 117 12-04-2005 12:52:09


118

4.4.2.b Afwerklaag op wanden wordt met een schone pleisterspaan de wand


Op de raaplaag wordt de verdere afwerking glad gepleisterd.
uitgevoerd, waarbij we verschillende technieken
kunnen toepassen: Met behulp van een blokkwast en schoon water
1 blauwpleisterwerk; wordt de pleisterlaag besprenkeld en voor de
2 witpleisterwerk; laatste keer afgepleisterd.
3 schuurwerk; Als het pleisterwerk hard genoeg is aange-
4 sierpleisterwerk. droogd, kan men de wand nog een keer afwas-
sen met een beetje kalkwater. Men gebruikt
1 Blauwpleisterwerk hiervoor een kwast met zachte haren om geen
Blauwpleisterwerk, ook wel bont- of boerenpleis- strepen en beschadigingen te krijgen. Hierdoor
terwerk genaamd, is een dun laagje kalk/gips op ontstaat een fraaie doffe tint. Witpleisterwerk
rechte en vlak beraapte wanden. De blauwe tint wordt dus sausklaar opgeleverd.
van dit pleisterwerk wordt veroorzaakt doordat
het pleisterwerk erg dun op de raaplaag wordt 3 Schuurwerk (voor wanden en plafonds)
aangebracht en deze er doorheen schijnt. Schuurwerk kan op een raaplaag of rechtstreeks
De specieverhouding voor blauw pleisterwerk is op beton worden aangebracht en bestaat uit één
twee maatdelen natte kalk op één maatdeel gips deel natte kalk en twee delen zilverzand. Hieraan
(P Va). kan men gips of cement toevoegen.
Blauwpleisterwerk wordt in twee lagen aange- Evenals bij witpleisterwerk zet men de schuur-
bracht. De eerste laag wordt met de stalen spaan specie tweemaal met de houten spaan op.
op het raapwerk gesmeerd. Nadat de kalk/gips- Daarna draait men de schuurspecie met de hou-
specie is opgesteven wordt het geheel nog een ten spaan door en pleistert de laag over en glad
keer met een beetje kalk/gips overgepleisterd, met de pleisterspaan. Wanneer het schuurwerk is
zodat alle bramen, veroorzaakt door de spaan en aangetrokken worden eventueel eerst de hoeken
andere oneffenheden, worden vlakgepleisterd. uitgesneden en met een halfnatte kwast door-
Terwijl men blijft pleisteren, kan met behulp gewassen. Hierna wordt er geschuurd met draai-
van een blokkwast wat water op de pleisterlaag ende bewegingen met een schuurblok waarop
worden gesprenkeld, zodat het goed glad kan schuimrubber of vilt is geplakt.
worden opgeleverd. Voor het sterke cementschuurwerk moet men op
Blauwpleisterwerk is een goede ondergrond voor 10 liter schuurspecie anderhalve liter portland-
behang en andere muurbekledingen. cement toevoegen. Bij witte portlandcement
(CBR) is dit op 10 liter schuurspecie één liter
2 Witpleisterwerk portlandcement (P VIc).
Witpleisterwerk is geschikt voor wanden en
plafonds. Het wordt gemaakt met een kalk/gips- 4 Sierpleisters (voor wanden en plafonds)
specie in de verhouding twee maatdelen kalk op Onder de verzamelnaam sierpleisters zijn de
één maatdeel gips (P Va). afgelopen jaren vele soorten decoratieve afwerk-
In tegenstelling tot blauwpleisterwerk is wit- pleisters op de markt gebracht. Vooral door hun
pleisterwerk een eindproduct en wordt niet met onderhoudsvriendelijke karakter en hun hoge
een stalen spaan, maar met een houten spaan mechanische sterkte hebben deze pleisters in de
– dikker als blauwpleisterwerk – aangebracht. woning- en utiliteitsbouw veel terrein gewonnen.
Wanneer de eerste kalk/gipslaag is aangebracht, Voordat een sierpleister wordt aangebracht dient
haalt men de gehele wand nog een keer over op de volledig droge raaplaag een kwartshou-
met hetzelfde kalk/gipsmengsel, zodat alle rug- dend voorstrijkmiddel in de kleur van de aan
gen en bramen, die de houten spaan de eerste te brengen sierpleister te worden aangebracht.
keer achter liet, geheel worden weggestreken. Hierdoor wordt de hechting verbeterd door het
Opnieuw wordt nu kalk/gipsspecie aangemaakt oppervlak vergrotend effect van de kwartskor-
en met de pleisterspaan zo glad mogelijk over- rels. Tevens worden stofdeeltjes vastgezet en
gepleisterd. Wanneer de gips begint te binden, na de filmvorming ontstaat een egaal zuigende

06950467_H04.indd 118 12-04-2005 12:52:11


4 STUKADOORSWERK 119

ondergrond zodat kleurvlekken in de afwerklaag Glanspleister


nagenoeg zijn uitgesloten. Veel oorspronkelijk Italiaanse decoratieve pleis-
De sier- of decorpleister kenmerkt zich door ronde ters worden onder de naam glanspleister op
korrels die, nadat de sierpleister op korreldikte de markt gebracht.
is aangebracht eenvoudig, over de harde voor- Deze pleisters zijn vanwege hun arbeidsinten-
strijklaag rollen. Hierdoor ontstaat een grove, sieve karakter vrij exclusief en worden hoofd-
lange structuur. zakelijk in de particuliere sector en in de
utiliteitsbouw toegepast. Deze pleisters die in
Een spachtelpleister kenmerkt zich door pun- bijzonder dunne lagen worden aangebracht
tige, scherpkantige korrels. Ondanks dat de worden vaak met marmer vergeleken. Door
verwerkingsmethode van beide pleisters iden- de glans en structuur van deze pleister is deze
tiek is, zullen tijdens de afwerking de puntige vergelijking begrijpelijk. Binnen dit soort pleis-
korrels kantelen en aaneengesloten blijven lig- ters zijn vele variaties mogelijk in kleur en
gen. In verband met het kunsthars bindmiddel structuur.
worden beide pleisters met een roestvrij stalen
spaan op korreldikte opgebracht en worden na Een belangrijk aandachtspunt voor het aanbren-
enige droging met een kunststof spaan afge- gen van sierpleisters is de kwaliteit van de onder-
werkt. grond. Om van een egale structuur verzekerd te
zijn, dienen raap- en pleisterslagen glad en vlak
Onder de naam marmerpleister worden sier- te worden aangebracht.
pleisters op de markt gebracht die naast hun Om vlekvorming in deze decoratieve afwerkpleis-
kunstharsbindmiddel en enkele additieven al- ters te voorkomen, verdient het aanbeveling om
leen bestaan uit kleine, vaak gekleurde, steen- eventuele reparaties in de ondergrond met gips-
tjes. Deze pleisters worden, nadat de onder- houdende pleisters uit te voeren.
grond is voorbehandeld met een op de juiste
kleur aangebracht kwartshoudend voorstrijk- 4.4.3 Buitenwerk
middel in één laag opgezet en vlakgepleisterd. In ons land wordt buitenpleisterwerk steeds vaker
Toepassing van marmerpleister vindt plaats toegepast. Ondanks dat wij in onze inheemse
indien een hoge mechanische sterkte wordt baksteen een mooi en weervast materiaal be-
gewenst. zitten, is afwerking van de gemetselde gevels
steeds vaker aan de orde. Het geeft de ontwer-
Naast bovenstaande kunstharsgebonden sier- per ongekende mogelijkheden om met gevel-
pleisters worden vooral bij buitengevelafwer- bepleisteringen een extra dimensie in vorm en
kingen ook wel mineraalgebonden sierpleisters kleur aan zijn ontwerp toe te voegen. In Duits-
toegepast. In plaats van kunsthars kennen deze land, Oostenrijk en vele andere Europese landen
typen kalk en witte cement als bindmiddel. In komen geheel bepleisterde gevels op zeer grote
verband met de mechanische hechting wordt schaal voor.
voor dit type pleister de raaplaag horizontaal Aan buitenpleisterwerk moeten hoge eisen
opgeruwd en voordat de minerale sierpleister worden gesteld, daar deze constructie aan de
wordt aangebracht licht, met leidingwater, invloeden van het buitenklimaat is blootgesteld.
bevochtigd. We denken hierbij aan grote wisselende zonne-
De minerale sierpleister wordt afhankelijk van warmte, droge, schrale wind en vorst. Een extra
de korrelgrootte in dikte opgebracht en uitge- probleem geeft het vochttransport door de muur
vlakt. van binnen naar buiten. Als gevolg hiervan mag
Afhankelijk van de temperatuur en zuiging van de pleisterlaag niet dampdicht zijn omdat anders
de ondergrond kunnen na ongeveer 24 uur de het vocht (waterdamp) zich achter deze laag
korrels worden uitgekrabd. ophoopt en bij vorst eerst condenseert en dan
uitzet, waardoor de pleisterlaag van de muur
afvriest.

06950467_H04.indd 119 12-04-2005 12:52:11


120

Anderzijds moet de laag wel waterafstotend zijn, Werken met vrijstaande steigers
omdat anders regenwater naar binnen kan drin- Bij het aanbrengen van buitenpleisterwerk
gen, waardoor de laag zou stukvriezen. wordt met vrijstaande steigers gewerkt. Het
voordeel hiervan is, dat men de gevels zonder
De uitvoering van buitenpleisterwerk op steen- aanzetten en zonder reparaties van opleg-
achtige ondergronden is in hoofdzaak hetzelfde gaten voor de steiger van boven naar be-
zoals bij de verschillende technieken van binnen- neden kan berapen en afschuren. Een goed
pleisterwerk is omschreven. Extra zorg zal hier resultaat is te verwachten als we na het be-
moeten worden besteed aan de aanhechting. De rapen de volgende dag een tweede laag van
onderlagen mogen niet door en door vochtig 5 mm dikte over de eerste laag aanbrengen.
en evenmin bevroren zijn. Bij grote droogte of De tweede laag zuigt dan geleidelijk en niet te
hitte moet het muurvlak juist extra worden be- snel aan, zodat men strak schuurwerk zonder
vochtigd. Bij hitte en droge wind verdampt het aanzetten kan maken.
voor de binding van de mortel benodigde water,
waardoor deze verpoedert en van de gevel valt. Het loslaten van pleisterlagen is mogelijk door
Een vrijstaande en tegen weersinvloeden het verwaarlozen van de reeds genoemde voor-
beschermde steiger is voor de uitvoering van zorgsmaatregelen. De vrij sterke pleisterlaag
stukadoorswerk buiten een vereiste. kan bij krimpen het oppervlak van zachte steen
De volgorde van de werkzaamheden moet zoda- lostrekken, waardoor de samenhang wordt ver-
nig worden gekozen dat zoveel mogelijk in de broken. Ook kan door uitkristalliseren van stoffen
schaduw en uit de wind kan worden gewerkt. uit steen en voegmortel van het metselwerk, de
Gaat dit niet, dan moet behalve het metselwerk pleisterlaag worden weggedrukt. Het vergroten
ook de gereedgekomen bepleistering ’s morgens van de hoeveelheid kalk in de metselmortel
en ’s avonds goed worden natgespoten. werkt hier ongunstig, terwijl door toevoegen van
tras de aanleiding tot muuruitslag kan worden
Om de mortel waterafstotend te maken, kunnen opgeheven.
in de handel zijnde waterafstotende middelen,
bijvoorbeeld Pudlo, worden toegevoegd. Fabrieksmatig samengestelde mortel
Bij de hierna genoemde mortelsamenstellingen Evenals bij binnenwerk wordt ook buiten steeds
zal het opvallen, dat geen mortel van enkel zand vaker fabrieksmatig samengestelde mortel toe-
en cement wordt genoemd. Deze mortel sluit gepast.
namelijk teveel af en wordt te hard. De pleister- Deze fabrieksmatige mortel is zowel met de
laag moet juist dampdoorlatend zijn. Betonnen hand als met een spuitmachine te verwerken
wandoppervlakken dienen eerst, evenals bij en geeft beter het gewenste resultaat door zijn
binnenwerk, ruw gemaakt te worden door mid- constante samenstelling en door toevoeging van
del van een spritslaag. We nemen hiervoor een hulpstoffen ter verbetering van de hechting en
mortelverhouding bestaande uit één deel kalk, ter voorkoming van scheurvorming.
één deel cement en zes delen zand of eventueel
een plaklaagje van één deel kalk en drie delen Voordat cementgebonden raaplagen kunnen
cement. De wanden dienen van tevoren goed worden afgewerkt met dunlagige (tot circa 6
schoongeveegd en zonodig natgespoten te zijn. mm) cementgebonden afwerkpleisters dient met
De raapspecie moet bestaan uit één deel cement behulp van een schuurraam het sterk calcium-
en een vierde deel zand, voor fijn schuurwerk houdende toplaagje te worden verwijderd.
moet worden overgepleisterd met schuurspecie Als vuistregel geldt dat voor de dikte van de
bestaande uit één deel kalk en drie delen zand raaplaag bij buitenwerk 15 mm wordt aange-
met vijf liter droog cement op 150 liter specie. houden. In de kuststreek wordt in verband met
Indien grof schuurwerk moet worden gemaakt, de zwaardere belasting zelfs 20 mm aangehou-
wordt de raaplaag met een houten schuurbord den.
geschuurd.

06950467_H04.indd 120 12-04-2005 12:52:11


4 STUKADOORSWERK 121

4.5 Hulpconstructies Ieder bouwmateriaal heeft een andere thermi-


sche lengteverandering en zal onder invloed van
Door de grote verscheidenheid van bouwmate- de temperatuursverandering en lengte van het
rialen, waarin de verschillende wanden kunnen bouwmateriaal krimpen of uitzetten. Een stuka-
zijn opgetrokken, zijn vele hulpmiddelen, c.q. doorsmortel kan, ongeacht haar samenstelling
hulpconstructies voor de stukadoor ontstaan, die en wapening, nooit de krachten van een wer-
worden geleverd onder de naam pleisterprofielen. kende constructie/ondergrond opvangen en zal
Deze komen in verschillende vormen en maten vaak op voorspelbare plaatsen scheuren.
in de handel.
Voorbeeld
Pleisterprofielen Gevelconstructie
Pleisterprofielen worden vervaardigd van gegal- Een betonwand (thermische
vaniseerd plaatstaal, aluminium of kunststof en uitzettingscoëfficiënt 10 – 14 ∙ 10–6 meter
worden toegepast bij beëindigingen van het uitzetting/per meter materiaal/per ˚C)
stukadoorswerk (beëindigings- of stucstoppro- met een lengte van 15 meter sluit aan op
fielen), als guideprofielen of voor hoekbescher- kalkzandsteen metselwerk (thermische
ming. Alle profielen doen tevens dienst als rei of uitzettingscoëfficiënt 5 – 7 ∙ 10–6 meter
guide. uitzetting/per metermateriaal/per ˚C). De
We kennen onder andere: lengte van het kalkzandsteen metselwerk
• hoekbeschermers voor uitwendige hoeken, bedraagt 10 meter.
figuur 4.18-1;
• guideprofielen, figuur 4.18-2; Stel dat ’s winters door bezonning overdag
• aansluitprofiel, figuur 4.18-3; een temperatuur op de gevel wordt bereikt
• beëindigingsprofiel, figuur 4.18-4; van 30 ˚C en ’s nachts een afkoeling
• schilderijprofielen, figuur 4.18-5. plaatsvindt tot 0 ˚C. Dan zal de (ΔT)
temperatuursschok 30 ˚C. bedragen. De
Pleisterprofielen worden binnen bevestigd door thermische lengteverandering van beton
het aanbrengen van gipsmoppen ter plaatse. De bedraagt dan:
geperforeerde vleugels van de profielen laten de
aangebrachte gips eenvoudig door en het profiel 0,014 ∙ 10–6 mm/15 × 30 = 6,3 mm.
kan met behulp van een lang waterpas te lood
worden gesteld. Bij het aanbrengen van pleister- De thermische lengteverandering van
profielen bij buitenwerk dient rekening te wor- kalkzandsteen bedraagt in dit geval:
den gehouden met een roestvast stalen kwaliteit.
In tegenstelling tot het aanbrengen van profielen 0,007 ∙ 10–6 mm/10 × 30 = 2,1 mm.
binnen dient bij buitenwerk montagemortel in
plaats van gips te worden gebruikt. In dit geval Ongeacht de vraag hoe deze lengteveran-
verdient het aanbeveling de profielen geheel deringen zich gaan manifesteren zal
in de stelspecie te plaatsen. Zo kan de warmte, duidelijk zijn dat op het grensvlak beton/
veroorzaakt door de beschijning van de zon, kalkzandsteen grote krachten zullen optreden,
over het hele profiel worden verdeeld en aan de die zondermeer scheurvorming in het
ondergrond worden afgegeven. stukadoorswerk tot gevolg zullen hebben.
Hierdoor zullen minder thermische spanningen
optreden en zal de kans op scheurvorming in In de praktijk dient bovenstaand voorbeeld
het stukadoorswerk – rond de profielen – tot een en soortgelijke gevallen op de aansluiting
minimum worden beperkt. Aansluit - en beëindi- van beton en kalkzandsteenmetselwerk een
gingsprofielen worden toegepast als het stuka- dilatatieprofiel te worden aangebracht. Een
doorswerk moet beëindigen of moet aansluiten goed alternatief kan worden bereikt door
aan bouwmaterialen met een andere fysische twee stucstopprofielen ruggelings – met een
samenstelling.

06950467_H04.indd 121 12-04-2005 12:52:11


122

tussenruimte van circa 6–8 mm – tegen elkaar scheuren en dergelijke herstellen. Kieren langs
te plaatsen. Deze tussenruimte dient met een houten kozijnen moeten met een blijvend elasti-
elastische voegvulling te worden opgevuld. sche kit worden afgedicht.
Uiteraard dienen bouwkundige dilataties Mede door de verhoging van de Rc-waarde (warm-
ook in het stukadoorswerk ter worden teweerstand) voor bouwkundige constructies blijkt
doorgevoerd. Ook hier kunnen weer dilatatie in de praktijk het aanbrengen van een thermisch
of stucstopprofielen worden toegepast, figuur gevelisolatiesysteem een goed alternatief.
4.19.
4.6.1.b Optrekkend vocht
Optrekkend vocht wordt veroorzaakt door de
capillaire opzuiging van het grondwater. Ook
het regenwater, dat in de grond rondom het
bouwwerk zakt, veroorzaakt vaak vocht in de
fundamenten en muren, via de capillaire werking
in het materiaal.
������������������������������� De door het optrekkend vocht aangetaste bin-
����������������������������� nenmuren dienen geheel te worden afgebikt en
����������������������������
schoongeborsteld met een harde bezem. Ook
Figuur 4.19 Terugliggende plint met stucstop eventuele plinten moeten verwijderd worden.
Eén van de systemen, die vele jaren blijven vol-
doen, is een chemische injectie met een nieuwe
4.6 Bijzondere functies van isolerende, ademende bepleistering, aange-
stukadoorswerk bracht van vloer tot plafond.

We zullen hier behandelen: 4.6.1.c Condensatievocht


1 vochtisolatie; Condensatievocht aan de binnenzijde van de
2 thermische isolatie; wanden en plafonds kan soms worden bestreden
3 brandveiligheid; door middel van een thermische isolerende be-
4 bijzondere vormen (trek- en plaktechnieken). pleistering. Enkele van die thermisch isolerende
materialen zijn perlite en vermiculite, die als vul-
4.6.1 Vochtisolatie stof aan een pleister kunnen worden toegevoegd.
Aan de orde komen isolatie tegen: Evenals bij doorslaand vocht kan condens op
• doorslaand vocht; een goede manier worden bestreden door het
• optrekkend vocht; aanbrengen van een thermisch isolerend gevel-
• condensatievocht. isolatiesysteem.

4.6.1.a Doorslaand vocht Waterdicht werk in de nieuwbouw


De oorzaak van doorslaand vocht moet aan de Waterdicht werk op droge muren kan men het
buitenkant van het bouwwerk worden gezocht. beste verkrijgen door het aanbrengen van een
Door verzadiging door vocht van de buitengevel raaplaag van zand/cementspecie van mini-
vermindert de warmte-isolatie en kan weer con- maal 10 mm dikte. Hiervoor is het echter wel
dens in de buitenmuur optreden. Ook kan het noodzakelijk dat het metselwerk uit een klin-
voorkomen, dat doorslaand vocht optrekt in die ker- of harde kwaliteit bestaat. De eerste laag
delen van de constructie, die op zich niet onder- wordt na aanbrengen met een harde bezem
hevig zijn aan de regenbelasting. horizontaal ruw gehaald. De volgende dag
De buitengevel kan op de traditionele manier kan men de tweede laag aanbrengen, die vlak
aan de buitenzijde worden bepleisterd tegen wordt afgereid en dicht geschuurd. Het ver-
doorslaand vocht. De muuroppervlakken moeten dient aanbeveling een waterkerende hulpstof
zorgvuldig schoon, stofvrij en vochtig worden (Amirol) aan de specie toe te voegen.
gemaakt. Losse delen moet men verwijderen en

06950467_H04.indd 122 12-04-2005 12:52:12


4 STUKADOORSWERK 123

4.6.2 Thermische isolatie tegen een kunststofschuimplaat is gelijmd. Deze


In Nederland staan nog vele gebouwen van voor platen kunnen ook met een hechtmortel tegen
1940 met steens muren (dik ± 220 mm), figuur de gevel worden aangebracht.
4.20.
Juist voor deze groep gebouwen zijn oplossingen Nadat de naden zijn afgedicht, wordt de wand
ontwikkeld om de thermische isolatie van de bepleisterd. Ook kan de isolatielaag tussen de
constructie te verbeteren. Naast dit na-isolatie- gevel en de voorzetwand worden aangebracht,
principe hebben ontwerpers de mogelijkheden terwijl terdege nagegaan dient te worden, of
aangegrepen om deze thermische gevelisolatie een dampremmende laag noodzakelijk is. Tevens
ook toe te passen voor nieuwbouw. zal men bij deze isolatie de mogelijke gevolgen
van een koudebrug met daardoor te verwachten
Thermisch isolerende beplating condensvorming moeten onderzoeken, zoals
Tegen de binnenzijde van een bestaande gevel bijvoorbeeld bij onderdelen van de elektrische
kunnen voorzetwanden worden geplaatst, bij- installatie, leidingen, wandcontactdozen enzo-
voorbeeld bestaande uit gipskartonplaten waar- voort.

���������������
���� Slechte isolatiewaarde
����������
���������������������� ������ Vaak problemen door het optreden van con-
����������������������
����������� densvorming en doorslaand vocht
��������������
������������� �����
����

90 mm dikke isolatieplaten met een pleister-


���������
afwerking
������
De gevel heeft een regenwerende afwerking
�������������
�����
gekregen
oppervlaktecondensatie wordt voorkomen

� ����������������������

Matige isolatiewaarde; deze wordt vaak verbe-


��������������� terd door de spouw met een isolerend mate-
���� ����������
������
riaal op te vullen
������������
������������ Waar dat om praktische of bouwfysische rede-
������������������
��������������� nen (bijvoorbeeld koudebrugwerking bij la-
������
�������������
teien, dorpels en tegen het buitenspouwblad
�������������
���� ����� doorlopende steenachtige vloeren) wordt
afgeraden, kan een isolerend pleistersysteem
een goede oplossing bieden
����������
������
Bij oude gevels die door weersinvloeden een
������� ���������������
����� ������ lelijk uiterlijk hebben gekregen, kan de buiten-
zijde worden opgefrist en geïsoleerd 80 mm
��������������
����� dikke isolatieplaten met een pleisterafwerking

� ��������������������
Figuur 4.20 Het aan de buitenzijde thermisch isoleren van bestaande muurconstructies

06950467_H04.indd 123 12-04-2005 12:52:12


124

▶▶ Isolatiesystemen, die aan de buitenzijde van 4.6.3.a Brandwerendheid van houten


de gevel worden toegepast, worden besproken in plafonds
deel 4b Omhulling, hoofdstuk 8 Buitengevelisolatie Zeker bij houten vloerconstructies is een naad-
loze plafondconstructie in staat de brandwerend-
4.6.3 Brandwering heid aanmerkelijk te verbeteren, figuur 4.21-1
Indien plafonds, scheidingswanden, vloerafwer- t/m 4.21-3. Vooral de naadloosheid bepaalt de
kingen, stalen kolommen, balken of houten trap- brandwerendheid omdat de doorgang van hete
pen moeten worden voorzien van brandwerend rookgassen wordt voorkomen.
stukadoorswerk, dient dit naadloos te geschie- Men kan de brandwerendheid verhogen door
den met onbrandbare pleisters, zoals gips, perlite het gebruik van isolatiemateriaal. Dit materiaal
en vermiculite. wordt tussen de onderzijde van de vloer en de
Behalve met behulp van stukadoorswerk en gips- pleisterdragers aangebracht. De aansluiting van
platen worden ook vaak bijzondere brandwe- het isolatiemateriaal tegen de muur moet nauw-
rende bekledingsplaten toegepast. keurig geschieden.
Gipskartonplaten zijn in vergelijking met bepleis-
Bevestiging van pleisterdragers terde materialen, zoals stucanet en steengaas,
Ook de bevestiging van de pleisterdrager is minder goed bestand tegen vuurbelasting. Con-
bepalend voor het moment, waarop alles naar structies met een brandwerenheid van circa 60
beneden kan vallen. minuten kunnen worden bereikt door onder een
Bij een directe bevestiging van de pleister- houten vloer een vrijhangende gaasconstruc-
drager op houten rachels en bij een afwerking tie aan te brengen. Rond en tussen de houten
met spuitgips, bleek bij proeven, genomen bij balklaag dient isolatiemateriaal te worden aan-
TNO te Delft, dat de gehele constructie na 40 gebracht. De gaasconstructie dient te worden
minuten naar beneden viel. voorzien van een gipshoudende raaplaag van
De houten rachels waren snel verkoold en minimaal 20 mm dik.
vervormden daardoor de onderliggende con-
structie. De plafondafwerking brak hierdoor 4.6.3.b Brandwerendheid van balken en
en spoedig was er sprake van vlamdoorslag. kolommen
Bij proeven is gebleken, dat het beter is de op- Ook houten of stalen balken moeten vaak tegen
hanghaken van een vrijhangende plafondcon- brand worden beschermd. Zij hebben meestal
structie, halverwege in plaats van bovenaan een dragende functie in het geheel van de
de zijkant van de balk te bevestigen. Voorts constructie en moeten daarom over een goede
bleek een constructie, waarbij de ophang- brandwerendheid beschikken.
haken door een geboord gat in de balk heen We kunnen hiervoor een naadloze perlitebepleis-
liepen, veel langer stand te houden. tering toepassen, die een brandwerendheid haalt
van drie à vier uur bij een voldoende dikte.
������ ���������������������

���������������������

�������������������� ���������������������� �����������������������


���������������������������������� ������������
������������������������
�������� ����
�����������������������
Figuur 4.21 Brandwerende bekleding van houten vloeren

06950467_H04.indd 124 12-04-2005 12:52:13


4 STUKADOORSWERK 125

Kolommen en balken kunnen brandwerend wor- 4.6.4.b Het trekken van lijstwerk
den afgewerkt met een dubbele beplating van Onder trektechniek verstaan we het vormen
gipskartonplaten of een brandwerende pleister, van de nog plastische gipsmortel tot lijsten met
figuur 4.22. verschillende profileringen. Dit wordt uitgevoerd
Kolommen kunnen ook goed worden omkleed met een door de stukadoor vervaardigde mal.
met gipsblokken. Het trekken van lijstwerk kan men op twee ver-
schillende manieren uitvoeren:
1 ‘in het werk’, figuur 4.23;
2 ‘op de bank’; figuur 4.24.
�������

��������
���������

������������
������

��������������

Figuur 4.22 Brandwerend bekleden van stalen kolom

4.6.4 Bijzondere vormen van stukadoors-


werk (trek- en plaktechnieken)
Eén van de klassieke werkgebieden van de stuka-
door is het trekken en verstrekken van lijstwerk.
Het sierend element bestaat uit plinten, holle
hoeken en sierlijsten op zowel wanden als pla- Figuur 4.23 Het trekken van lijstwerk ‘in het werk’
fonds. Verder horen tot dit werkgebied het boet-
seren en afgieten van ornamenten. Trekken van lijstwerk ‘op de bank’
Voordat men met het trekken begint, dient
4.6.4.a Plinten en holle hoeken de plaats waar de lijst moet komen te worden
Een vlakke plint op het plafond, bijvoorbeeld in ingesmeerd met groene zeep of enkel witte
een woonkamer, wordt meestal 120 mm breed kalk, om vasthechten van de lijst aan de bank
gemaakt. In grote ruimten maakt men de plint te voorkomen. Dit moet omdat de lijst later,
op het plafond meestal dikker en breder. na verharding, zonder beschadigingen moet
De uitvoering kan geschieden door middel van worden opgeplakt.
het aanbrengen van een (tijdelijke) hulpconstruc- Tijdens het trekken met gips of een mengsel
tie, bestaande uit een zogenoemde plintlat. Ook van kalk en gips, is het gips er de oorzaak van
kan een plint getrokken worden met behulp van dat de lijst uitzet (gips zet namelijk tijdens
een mal. de verharding 1% uit). Dit betekent, dat de
getrokken lijst in volume (inhoud) toeneemt.
Om die reden trekt men een lijst ‘voor’ (met
de mal afschaven). Hiermee wordt het uit-
gezette deel (1%) van de gips weer van het
profiel afgenomen.
Na het lossen van de lijst dient deze aan de
achterzijde goed afgekrabd en ruw gemaakt
te worden, dit om een betere hechting te
krijgen bij het plakken.

06950467_H04.indd 125 12-04-2005 12:52:14


126

NEN-EN 459-1:2001 Bouwkalk – Deel 1: Defini-


ties, specificaties en conformiteitscriteria
NEN-EN 771-1:2003 Specificaties voor metsel-
stenen – Deel 1: Baksteen
NEN-EN 13279-1:1998 Ontw. Gips en op gips
gebaseerde pleistermortel – Deel 1: Definities en
eisen
NEN-EN 13279-2:1998 Ontw. Gips en op gips
gebaseerde pleistermortel – Deel 2: Beproevings-
methoden

Figuur 4.24 Het trekken van lijstwerk ‘op de bank’

Geraadpleegde en aanbevolen
literatuur

1 BRL 1007 Nationale Beoordelingsrichtlijn voor


het KOMO (attest-met-)productcertificaat en het
NLBSB-certificaat voor metselbakstenen
2 BRL 9600 Nationale Beoordelingsrichtlijn voor
het KOMO-procescertificaat voor Afbouwwerk-
zaamheden

Normen
NEN 3550:2002 Gewone cementsoorten volgens
NEN-EN 197-1, met aanvullende speciale eigen-
schappen – Definities en eisen
NEN 5905:1997/A2:2003 Toeslagmaterialen voor
beton – Materialen met een volumieke massa van
ten minste 2000 kg/m³

06950467_H04.indd 126 12-04-2005 12:52:14


Dekvloeren en vloerbedekkingen
ing. A. Lemmens
5
Dekvloeren en vloerbedekkingen beschouwen we naast draagvloeren,
als de belangrijkste componenten voor het opbouwen van vloersyste-
men.
Het vaak complexe meerlagenpakket dat als eindproduct resulteert,
moet voldoen aan de eisen die de gebruiker aan het vloersysteem stelt
(het gewenste prestatieniveau).
In de dagelijkse bouwpraktijk worden tijdens het totstandkomings-
proces vaak extra componenten aan een vloersysteem toegevoegd.

06950467_H05.indd 127 12-04-2005 13:12:48


128

Inleiding die verwachten dat de ‘aanbiedende kant’ een


vloersysteem levert dat in de gebruiksfase con-
De dekvloer wordt aangebracht op de draag- form de eisen presteert.
vloer met het doel daarvan de vlakheid, veer-
kracht en dergelijke te verbeteren. Het vloerbe- 5.1.1 Terminologie
dekkingmateriaal en de eventueel noodzakelijke Voor een en dezelfde component van een vloer-
voorstrijk-, en lijmlaag, vormen tezamen de systeem bestaan meerdere benamingen. De oor-
vloerbedekking. In de dagelijkse bouwpraktijk zaak daarvan is dat bij de totstandkoming van
worden tijdens het proces van uitvoering vaak een vloersysteem meerdere partijen zijn betrok-
nog extra componenten toegevoegd aan een ken met onderling sterk verschillende culturen.
vloersysteem, bijvoorbeeld een lijmlaag die Iedere bedrijfstak beschikt daarbij over een eigen
nodig is om het vloerbedekkingmateriaal aan jargon waarmee eenzelfde vloercomponent vaak
de dekvloer te kleven, of een isolerende laag om verschillend wordt aangeduid, zie figuur 5.1.
de thermische of akoestische isolatiewaarde van
het vloersysteem te verbeteren. Het komt ook Naam component Eveneens gehanteerde
voor dat een extra component moet worden benaming
aangebracht omdat het prestatieniveau van een
andere component onvoldoende is. Zo moet Draagvloer constructievloer
bijvoorbeeld, voordat de uitgekozen vloerbedek- drager
king wordt aangebracht, de dekvloer worden ondergrond
ge-egaliseerd. Als we dit niet doen, zal een te ondervloer
ruwe en of ongelijkmatige oppervlaktestructuur systeemvloer
van de dekvloer zich later in de vloerbedekking vloerconstructie
aftekenen.
Dekvloer ondervloer
smeer- of strijkvloer
5.1 Integrale benadering afwerkvloer
uitvlakvloer (-laag)
Reeds in de ontwerpfase van een gebouw moet overgangslaag
duidelijkheid bestaan ten aanzien van de func- estrich
tionele eisen waaraan een vloersysteem in de tussenvloer
gebruiksfase moet voldoen. Aan deze voorwaar- deklaag
de kan alleen worden voldaan als de ontwerper vulvloer
bekend is met de bestemming van het betref-
fende gebouw en de diverse ruimten daarin. Vloerbedekking toplaag of -vloer
Het kan nodig zijn dat voor één gebouw meer- bovenvloer
dere vloersystemen moeten worden ontwor- vloerafwerking
pen. De toekomstige gebruiker heeft meestal afwerkvloer
een duidelijk beeld van de (functionele) eisen slijtlaag
waaraan de vloeren van een gebouw moeten vloerbekleding
voldoen. Deze eisen worden immers gedic- gebruiksvloer
teerd door de processen die zich in het bedrijf
afspelen. Op basis van een zo volledig mogelijk Figuur 5.1 Voor componenten van vloersystemen
inzicht in de relevante functionele eisen die aan gebruikte benamingen
een vloersysteem worden gesteld, kan een op
dit gebied deskundig ontwerper de voor de Het zal duidelijk zijn dat al deze verschillen in
betreffende toepassing relevante prestatie-eisen benaming niet passen in het kader van een in-
formuleren. Heeft de ‘vragende kant’ de pres- tegrale benadering. Eenduidigheid, ook in de
tatie-eisen eenduidig geformuleerd, dan mag gebezigde terminologie, is hierbij een eerste
vereiste.

06950467_H05.indd 128 09-02-2006 15:52:08


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 129

Om te komen tot een eenduidige terminologie, king die wordt gevormd door het uitgieten of
is in dit hoofdstuk gekozen voor de benamingen uitstrijken van vloeibare substanties.
zoals die onder andere ook in de CUR-Aanbeve-
ling 62 zijn gebezigd. Vloerbedekkingsgroep
De groep waarin een vloerbedekking wordt
Vloersysteem ondergebracht, afhankelijk van zijn tijdelijke
Een meerlagenpakket als bouwdeel waaraan ei- of blijvende eigenschappen en gedrag, in
sen zijn gesteld met betrekking tot de te leveren relatie tot de aard en het gebruik van het
prestatie onder een gegeven gebruiksbelasting vloersysteem waarvan de vloerbedekking een
en dat in principe bestaat uit de componenten: onderdeel is. Op basis van materiaaleigenschap-
draagvloer, dekvloer en vloerbedekking. pen die het gedrag van een vloersysteem kunnen
beïnvloeden, onder invloed van temperatuur-,
Component vocht- en gebruiksbelasting, worden de in figuur
Onderdeel van een vloersysteem. Een vloersys- 5.2 gegeven groepen onderscheiden.
teem is opgebouwd uit meerdere componenten
(zie hiervoor). Hulpmateriaal
Hulpmaterialen zijn materialen die worden ge-
Draagvloer bruikt om eigenschappen van het vloersysteem
Een component van een vloersysteem met als of componenten daarvan te verbeteren. Hulp-
belangrijkste functie het leveren van de beno- materialen kunnen worden onderscheiden naar
digde draagkracht, stabiliteit en stijfheid. functie in:
• isolatiematerialen (thermisch, akoestisch);
Dekvloer • waterkerende materialen;
Een component van een vloersysteem dat • dampremmende materialen;
wordt aangebracht op een draagvloer met het • (draagvloer) vul- en/of uitvlaklagen;
doel: • hechting verbeterende materialen;
• verbeteren van de prestatie op het gebied • (componenten-)scheidende materialen;
van bijvoorbeeld vlakheid, veerkracht en akoes- • (dekvloer) reparatie- en egalisatiematerialen;
tiek; • bevestigingsmiddelen (lijmen, kitten).
• realiseren van een oppervlak dat geschikt is
voor direct gebruik dan wel als ondergrond voor Toebehoren
de aan te brengen vloerbedekking. Hulpstukken die bedoeld zijn om het vloersys-
teem te integreren in het gebouw. Voorbeelden
Toelichting van toebehoren zijn dilatatievoegprofielen, rand-
Een dekvloer vervaardigd van een specie met en eindprofielen en plintprofielen.
een vloeimaat van ten minste 220 mm wordt
gietvloer genoemd. Installatie
In een vloersysteem opgenomen verzorgingslei-
Vloerbedekking dingen. Leidingen worden doorgaans opgeno-
Een component van een vloersysteem, aange- men in de draagvloer, maar ook in een isolatie−
bracht op een verhard vloeroppervlak en direct en of uitvlaklaag. Dekvloeren zijn niet bedoeld
aan het gebruik blootgesteld. voor het opnemen van leidingen anders dan
voor vloerverwarming.
Toelichting
Vloerbedekkingen zijn bedoeld om het vloer- Toelichting
systeem aan te passen aan gebruikseisen ten Leidingen die veel in vloersystemen voorkom,
aanzien van bijvoorbeeld sterkte, waterdicht- zijn:
heid, slijtvastheid of hygiëne. Hiertoe behoort • elektra-, communicatieleidingen enzovoort;
zowel bedekking in de vorm van geplakte of • aan- en afvoerleidingen voor verwarming,
losgelegde tegels, stroken of banen, als bedek- warm/koud tapwater enzovoort;

06950467_H05.indd 129 12-04-2005 13:12:48


130

Groep Omschrijving

O Niet bedekt

A.1 Gerolde, gestreken of gespoten kunstharscompounds (dikte < 1 mm); geplakte zachte of flexi-
bele vloerbedekking, licht dampremmend (μd < 10 m)
A.2 Als A.1 matig dampremmend (10 m < μd < 30 m)
A.3 Als A.1 sterk dampremmend (μd > 30 m)

B.1 Gestreken of gegoten kunstharscompounds (dikte ≥ 2 mm); geplakte zachte of flexibele vloer-
bedekking, licht dampremmend (μd < 10 m)
B.2 Als B.1 matig dampremmend (10 m < μd < 30 m)
B.3 Als B.1 sterk dampremmend (μd > 30 m)

C.1 Gegoten of getroffelde kunstharscompounds (dikte ≥ 4 mm); geplakte of gezette, harde of


stijve vloerbedekking, matig dampremmend (10 m < μd < 30 m)
C.2 Als C.1 sterk dampremmend (μd > 30 m)

D.1 Getroffelde kunstharscompounds (dikte ≥ 10 mm); gezette of geplakte, stijve, dikke (D ≥ 20


mm) vloerbedekking, matig dampremmend (10 m < μd < 30 m)
D.2 Als D.1 sterk dampremmend (μd > 30 m)

E.1 Overige vloerbedekking (metaal, zeer groot formaat natuursteen- of keramische platen, mas-
sief hout in stroken enzovoort), matig dampremmend (10 m < μd < 30 m)
E.2 Als E.1 sterk dampremmend (μd > 30 m)

Figuur 5.2 Vloerbedekkingsgroepen

• vloerverwarmingssystemen, elektrische de (toekomstige) gebruiker stelt aan het vloersys-


weerstand- en/of warmwater voerende leidin- teem.
gen (die eventueel voor koeling (ge)koel(d)
water kunnen voeren). Prestatie-eis
Gekwantificeerde, situatiegebonden eis aan een
Functionele eis bepaalde eigenschap van een vloersysteem.
Per eigenschap door de gebruiker gestelde eis Prestatie-eisen worden gesteld op zowel publiek-
aan het functioneren van het vloersysteem in de rechtelijk als privaatrechtelijk gebied, figuur 5.3.
gebruiksfase. Deze situatiegebonden kwaliteitsei-
sen kunnen onder andere betrekking hebben op: Prestatieniveau
• duurzaamheid; Het niveau dat aangeeft in hoeverre de aan het
• gebruikscomfort; vloersysteem gestelde prestatie eisen in de prak-
• onderhoudsvriendelijkheid; tijk zijn gerealiseerd.
• esthetica;
• prijs/prestatieverhouding; Kwaliteitsborging
Het geheel van geplande en systematische acties,
Technisch advies nodig om in voldoende mate het vertrouwen te
Door een terzake deskundige opgesteld advies geven dat een product of dienst voldoet aan de
dat is gebaseerd op het naar situatiegebonden gestelde kwaliteitseisen (NEN - ISO 8402).
kwantitatieve eisen vertaalde programma van
eisen. Het programma van eisen wordt opge
steld aan de hand van de functionele eisen die

06950467_H05.indd 130 12-04-2005 13:12:49


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 131

Publiekrechtelijk Privaatrechtelijk
EG-richtlijn Bouwproducten Bouwbesluit ISO 6241 UEAtc

1 Mechanische sterkte en 1 Veiligheid 11 Stabiliteit 1 U(sure) weerstand


6 stabiliteit 2 Gezondheid 12 Brandveiligheid 6 tegen voetverkeer
2 Brandveiligheid 3 Bruikbaarheid 13 Gebruiksveiligheid 2 P(oinçonnement):
3 Hygiëne, gezondheid en 4 Energiezuinigheid 14 Dichtheid 6 indrukking of sleet
6 milieu 15 Hygrothermisch 3 E(au): bestandheid
4 Gebruiksveiligheid 16 comfort 6 tegen water
5 Geluidhinder 16 Atmosfeer 4 C(himiques): weer-
6 Energiebesparing en 17 Akoestisch comfort 6 stand tegen chemicaliën
6 warmtebehoud 18 Visueel comfort
19 Comfort bij aanraking
10 Anthropodynamisch
61 comfort
11 Hygiëne
12 Aanpassing van het
61 gebruik
13 Duurzaamheid
14 Economie

Figuur 5.3 Prestatie-eisen van vloersystemen

Toelichting 6241 en in de UEAtc-directive for the Assessment


Door het streven naar standaardisering in de of Floorings (UPEC-systematiek), zie de tabel van
woning- en utiliteitsbouw, bestaan er moge- figuur 5.3.
lijkheden voor vloersystemen met gewaar-
borgde kwaliteit. Op een vloersysteem waar- De prestatie-eisen die aan relevante functies van
van de kwaliteit is gewaarborgd conform een een vloersysteem worden gesteld, moeten na-
in een BRL vastgelegd prestatieniveau, kan een tuurlijk ook eenduidig worden gekwantificeerd.
attest-met-productcertificaat worden verleend Toetsing van het prestatieniveau vindt plaats
onder voorwaarde dat: door meting. De UPEC-systematiek schrijft daar-
• alle componenten van het vloersysteem toe, voor elk van de vier betreffende eigenschap-
voorzien zijn van een productcertificaat; pen, één of meer meetmethoden voor, waarvan
• de montage/verwerking van de componen- de meeste zijn vastgelegd in EN-ISO-normen.
ten uitsluitend wordt uitgevoerd door bedrij- Achter de letter die de eigenschap aanduidt,
ven die beschikken over een procescertificaat; volgt een cijfer met de klassenindeling. Hoe
• het attest voor het totale vloersysteem hoger dit cijfer, des te zwaarder is het criterium
berust bij één rechtspersoon. (bij de voorgeschreven meetmethode). Voor een
bepaald vloersysteem kan de eis dus bijvoorbeeld
luiden: U3, P3, E2, C1.
5.2 Functies van (componenten
van) een vloersysteem 5.2.1 Draagvloer
De belangrijkste functies die de draagvloer
Aan bouwdelen, dus ook aan (componenten in het vloersysteem vervult, zijn de zorg voor
van) een vloersysteem, worden prestatie-eisen voldoende draagkracht en het leveren van vol-
gesteld. Prestatie-eisen kunnen zijn publiekrech- doende stijfheid en stabiliteit.
telijke eisen, zoals opgenomen in de EG-richtlijn Aanvullend worden aan de draagvloer bouwfysi-
Bouwproducten en het Bouwbesluit, maar ook sche eisen gesteld. Het Bouwbesluit bijvoorbeeld
privaatrechtelijke eisen, zoals vermeld in de ISO stelt eisen ten aanzien van de dichtheid, de

06950467_H05.indd 131 12-04-2005 13:12:49


132

vochtopname en de thermische- en akoestische tot waterdichtheid, slijtvastheid, slipvastheid


isolatiewaarde van uit- en inwendige scheidings- (in natte en droge toestand), stootvastheid, che-
constructies zoals vloeren. mische bestendigheid, hygiëne enzovoort.
Bovendien kunnen esthetische eisen zijn gesteld
▶▶ Draagvloerconstructies worden besproken in met betrekking tot bijvoorbeeld kleur, glans,
deel 3 Dragen decoratieve mogelijkheden enzovoort.
Om aan de veelheid van eisen tegemoet te
5.2.2 Dekvloer komen, kan een keuze worden gemaakt uit
In Nederland maakt men in de woning- en utili- een praktisch onbeperkt aanbod aan soorten en
teitsbouw veelvuldig gebruik van de traditionele typen vloerbedekkingen.
cementgebonden dekvloer. Deze dekvloer wor-
den doorgaans direct aangebracht op de draag- Bij de indeling zoals omschreven in paragraaf
vloer. De belangrijkste functie van de dekvloer 5.1.2, worden vloerbedekkingen onderscheiden
is het vloersysteem geschikt maken voor direct naar de stijfheid, de laagdikte waarin ze worden
gebruik of als ondergrond voor de aan te bren- aangebracht en de daarbij behorende damp-
gen vloerbedekking. Om deze functie te kunnen diffusieweerstand. Voor deze wijze van indelen
vervullen moeten aan de dekvloer altijd eisen is gekozen omdat deze karakteristieken van de
worden gesteld met betrekking tot de: vloerbedekking bepalen of er aanvullende eisen
• gewenste vlakheid en of evenwijdigheid van moeten worden gesteld aan dekvloer of draag-
het vloeroppervlak; vloer.
• benodigde mortelsterkte in relatie met de te Van de publiekrechtelijke eisen die aan een
verwachten belasting; vloersysteem worden gesteld, is een groot aantal
• oppervlaktestructuur in relatie met het direct van toepassing op de vloerbedekking. Dit
gebruik (direct of als geschikte ondergrond voor geldt evenzeer voor de privaatrechtelijke eisen
vloerbedekking). die worden gesteld.
Hulpmaterialen die worden gebruikt bij het aan-
Daarnaast kunnen aanvullende functionele eisen brengen van de vloerbedekking, zoals voorstrijk,
worden gesteld, bijvoorbeeld op het gebied van egalisatiemiddel en lijm, rekenen we eveneens
weerstand tegen puntlasten, veerkracht, bijdrage tot de vloerbedekking.
aan de thermische en/of akoestische isolatie.
Hoewel een dekvloer niet is bedoeld om er lei- 5.2.4 Kwaliteitsbewaking
dingen, anders dan voor verwarming of koeling, Bij het ontwerp en de uitvoering van vloersyste-
in op te nemen, gebeurt dat in de praktijk toch. men moeten veel keuzes worden gemaakt. Keu-
De leidingen moeten in dat geval deugdelijk aan zes op onder andere constructief, bouwfysisch,
de draagvloer worden bevestigd, mogen elkaar materiaalkundig, esthetisch gebied.
in geen geval kruisen en de morteldekking op de
bovenzijde van de leidingen moet voldoende zijn Er zijn veel factoren die, in de totstandkoming-
(ten minste 25 mm). fase, invloed hebben op het prestatieniveau
dat het vloersysteem uiteindelijk bereikt. Een
5.2.3 Vloerbedekking negatieve invloed op de prestatie hebben zaken
De vloerbedekking, als bovenste en direct aan als tijdsdruk, ongunstige omgevingsomstandig-
het gebruik blootgestelde component, vervult heden en slechte werkomstandigheden die zich
een belangrijke functie in het vloersysteem. De tijdens de uitvoering kunnen voordoen. Met de
vloerbedekking maakt het vloersysteem geschikt uitvoering van een vloersysteem zijn meerdere
voor het gebruik. In de gebruiksfase is het vloer- partijen belast, met onderling sterk verschillende
systeem blootgesteld aan belastingen veroor- bedrijfsdisciplines, die geen gemeenschappelijk
zaakt door het verkeer en de processen die op economisch belang hebben.
de vloer plaatsvinden. Om duurzaam te kunnen Oorzaken waardoor de beoogde kwaliteit niet
functioneren moet het vloersysteem kunnen vol- bereikt wordt, zijn uitvoeringsfouten en het in
doen aan eisen die zijn gesteld met betrekking één vloersysteem toepassen van meerdere mate-

06950467_H05.indd 132 12-04-2005 13:12:49


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 133

rialen, met onderling sterk verschillende eigen- ▶▶ De diverse draagvloeren van beton, staal
schappen, bouwfysische gedragseigenschappen en hout worden uitgebreid in deel 3 Dragen
verschillen sterk per materiaal en gedragseigen- besproken. Ten behoeve van de bespreking van
schappen van materialen kunnen onverenigbaar de totale vloersystemen wordt hier een kort
zijn. overzicht gegeven

Alleen door een integrale benaderingswijze en Kwaliteitsbewaking draagvloeren


aanpak van het bouwonderdeel vloersysteem De kwaliteit van de verschillende soorten
kan het prestatieniveau worden verbeterd. draagvloeren is niet alleen afhankelijk van het
Als de prestatie-eisen aan het vloersysteem één- ontwerp en de detaillering. Bij in het werk
duidig zijn geformuleerd, zal het vloersysteem vervaardigde betonvloeren en (constructieve)
in het gebruik, mits correct uitgevoerd onder druklagen is het minstens zo belangrijk dat het
daartoe geschikte omstandigheden, voldoen aan beton op de juiste wijze wordt aangebracht
die prestatie-eisen. Zijn de prestatie-eisen niet en verwerkt en uithardt onder daarvoor ge-
éénduidig geformuleerd, dan kan het zijn dat de schikte omstandigheden. In de praktijk wordt
vloer niet aan de verwachtingen voldoet. vaak onvoldoende rekening gehouden met
Bij de totstandkoming van het vloersysteem de nadelige gevolgen van ongunstige omge-
moeten de betrokken partijen: vingsomstandigheden en ook de noodzaak
• uitsluitend gebruik maken van producten met van een effectieve nabehandeling wordt
gewaarborgde kwaliteit; onvoldoende onderkend.
• hun handelingen verrichten conform de eisen De geprefabriceerde elementen voor elemen-
van een gewaarborgd proces; tenvloeren zijn vaak voorzien van een pro-
• hun werkzaamheden uitsluitend verrichten als ductcertificaat. Dit is echter geen waarborg
is voldaan aan de eisen die zijn gesteld aan de voor de kwaliteit van het eindproduct (het
randvoorwaarden, de verwerkingscondities en vloersysteem).
de – materiaalafhankelijke – verhardings- en dro- De kwalitatief hoogwaardige elementen moe-
gingsomstandigheden. ten ook nog zodanig worden aangebracht en
onderling en aan de overige constructie wor-
Een vloersysteem dat op deze wijze tot stand is den gekoppeld, dat een voor de toepassing
gekomen, kan worden voorzien van een attest geschikte draagvloer resulteert. De leverancier
met productcertificaat. van de elementen is meestal niet verantwoor-
Een probleem daarbij is dat vanuit praktische delijk voor het ontwerp van het vloersysteem
overwegingen een dergelijk attest bij één rechts- en houdt evenmin toezicht op de juiste wijze
persoon moet berusten. Bij de totstandkoming van monteren, vullen van voegen enzovoort.
van een vloersysteem zijn ten minste vier en vaak Gedurende het productieproces en de opslag
nog meer rechtspersonen betrokken. zal tussen de afzonderlijke platen verschil ont-
staan in kromming. Dit kan na de montage
problemen opleveren omdat de hoogtever-
5.3 Draagvloeren schillen tussen de afzonderlijke platen het aan-
brengen van dunne afwerklagen bemoeilijkt.
Op de Nederlandse bouwmarkt is een groot Een nog groter probleem wordt veroorzaakt
aanbod aan, voornamelijk steenachtige, draag- doordat sommige lange, relatief smalle, ele-
vloeren. Daarnaast worden op beperkte schaal menten zoals holle kanaalplaten ook na het
draagvloeren van staal en hout toegepast. monteren nog vervormen als gevolg van het
Steenachtige draagvloeren kunnen worden wijzigen, bijvoorbeeld door droging, van de
onderscheiden naar: temperatuur- en of vochtgradiënt in de pla-
1 In het werk vervaardigde vloeren; ten. Dit leidt tot rechtlijnig verlopende scheu-
2 Bekistingplaatvloeren; ren meestal boven de voegen en ter plaatse
3 Elementenvloeren. van de opleggingen en vaak ook tot plaatselijk
onthechten van druklaag of dekvloer.

06950467_H05.indd 133 12-04-2005 13:12:50


134

Scheuren tekenen zich af in elastische vloer-


bedekking en zetten zich door in harde vloer-
bedekkingen. Vooral bij groot formaat kera- � �����������������
mische tegels en natuursteenplaten kan hier-
door ernstige schade ontstaan. ��� �����������������

5.3.1 In het werk vervaardigde ��������


betonvloeren
Dit type draagvloer wordt nader onderscheiden � �����������
naar:
1 elastisch ondersteunde of voldragende vloe-
ren (vloeren op staal): vloeren die direct op de ��������

geëgaliseerde grondslag of op een daarop aan-


gebracht grondverbetering of funderingslaag
worden gestort; � �������������
2 vrijdragende vloeren: vloeren die worden ge- Figuur 5.4 Soorten draagvloeren
steund door een stelsel van betonnen of stalen
balken. Afhankelijk van de toepassing als verdie- Toepassing in het werk vervaardigde
pings- of begane-grondvloer worden de balken betonvloeren
op hun beurt ondersteund door dragende wan- In het werk vervaardigde betonvloeren bieden de
den en of funderingen en door houten, stalen en ontwerper een ruime keus aan technische moge-
of betonnen kolommen of heipalen. lijkheden en vinden daardoor op ruime schaal
toepassing als vloer in de utiliteitsbouw maar wor-
Uitvoering in het werk vervaardigde den ook veelvuldig toegepast in de seriematige
betonvloeren woningbouw. In het werk vervaardigde vloeren
De voldragende vloeren worden vervaardigd op staal worden uitsluitend als begane-grondvloer
door beton te storten op een gelijkmatig ver- toegepast. Vrijdragende in het werk vervaardigde
dichte, draagkrachtige ondergrond (grondverbe- betonvloeren zijn geschikt voor zowel begane-
tering) al dan niet voorzien van een fundering- grondvloeren als voor verdiepingsvloeren.
slaag of werkvloer. De vloeren kunnen worden
voorzien van vezelwapening, traditionele wape- 5.3.2 Bekistingsplaatvloeren
ning of naspanwapening. Voldragende vloeren Deze vloeren, ook wel breedplaat- of schilvloe-
worden meestal monolitisch afgewerkt. ren genaamd, zijn opgebouwd uit dunne
De vrijdragende vloeren (met eventueel balken) (50 tot 100 mm), geprefabriceerde, gewapende
worden vervaardigd door beton te storten op (traditioneel of voorgespannen) betonplaten als
een onderstempelde tijdelijke bekisting, of op
een verloren bekisting (werkvloer). De vloeren �����������������������������
���������������������
worden voorzien van traditionele- of naspanwa-
������������������
pening, figuur 5.4-1. Bij begane-grondvloeren
en uitkragende verdiepingsvloeren kan een isole- ������������������
rende laag onder de vloer worden aangebracht. �������
�����������������
Om bij grotere overspanningen het eigen ge-
wicht van de vloer te beperken, kan de bekisting
zodanig worden uitgevoerd dat een ribben- of
cassettevloer ontstaat, figuur 5.4-2 en 5.4-3.
De vloeren kunnen direct monolitisch worden
afgewerkt maar in de praktijk wordt meestal een ����������
�������������
dekvloer aangebracht. ���������������
���������������
��� ����������������������������
Figuur 5.5 Breedplaatvloer

06950467_H05.indd 134 12-04-2005 13:12:51


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 135

verloren bekisting. De bekistingsplaatvloer wordt 5.3.3 Elementenvloeren


voorzien van een in het werk gestorte betonnen Dit zijn draagvloeren vervaardigd van geprefabri-
druklaag. De vloeren zijn aan de bovenzijde ceerde betonnen elementen die, na montage in
voorzien van ingestorte tralieliggers en hebben het werk, de gevraagde draagkracht en stabiliteit
een gladde onderzijde die geschikt is als onder- leveren. Naar de vorm van de elementen kunnen
grond voor dunne afwerklagen, figuur 5.5. deze vloeren worden onderscheiden in:
1 combinatievloeren;
Uitvoering bekistingsplaatvloeren 2 plaatvloeren;
De geprefabriceerde betonplaten, die zijn voor- 3 balkenvloeren;
zien van gedeeltelijk ingestorte, doorlopende 4 ribbenvloeren;
tralieliggers, worden in het werk geplaatst en 5 TT-vloeren;
tijdelijk ondersteund. Er is alleen randbekisting 6 speciale vloeren.
nodig. Na het aanbrengen van koppel- en bijleg-
wapening, wordt een laag beton aangebracht tot Uitvoering elementenvloer
de vereiste constructiedikte is bereikt. In deze laag
beton kunnen tevens de noodzakelijke leidingen 1 Combinatievloeren
worden opgenomen. De vlakke onderzijde van de Dit betreft meestal begane-grondvloeren. De
bekistingsplaatvloer kan direct worden afgewerkt, combinatievloeren worden samengesteld uit
bijvoorbeeld met een dunne pleisterlaag. geprefabriceerde betonliggers en vulelementen,
figuur 5.7-1. De liggers zijn leverbaar in diverse
Toepassing bekistingsplaatvloeren vormen en betonkwaliteiten en kunnen traditio-
Bekistingsplaat- of schilvloeren worden vooral neel zijn gewapend of voorgespannen. De vul-
toegepast als verdiepingsvloer in de (serie- elementen worden tussen de liggers geplaatst
matige) woning- en utiliteitsbouw. Bij toepassing die op de fundering rusten (oplegging op vilt of
als begane-grondvloer kan de onderzijde van de neopreen). Na het aanbrengen van de vereiste
bekistingsplaten worden voorzien van een laag wapening wordt het geheel voorzien van een
thermisch isolatiemateriaal (EPS-hardschuim of constructieve druklaag van beton. Er is geen
minerale wol). bekisting noch onderstempeling nodig. Voor be-
gane-grondvloeren worden speciale vulelemen-
Bollenvloer ten geleverd die zijn vervaardigd van thermisch
Sinds enkele jaren wordt ook de bollenvloer
meer en meer toegepast, figuur 5.6. In de �����������
��������� ��������
fabriek worden daarbij, vóór het storten, op ��������������
��������
de wapening van de bekistingsplaat kunststof �������
bollen aangebracht die tijdens het storten van
de schil op hun plaats worden gehouden door
een, eveneens vóóraf aangebrachte, bovenwa-
������
pening. Deze uitvoering van de schilvloer leidt �����������
tot een aanzienlijke gewichtsbesparing omdat � �����������������
voor de in het werk aan te brengen druklaag
minder betonmortel nodig is.
����������� ��������
���������
�������������
�������� ����������

�������
�����������
� ����������������
Figuur 5.6 Bollenvloer Figuur 5.7 Combinatievloer

06950467_H05.indd 135 12-04-2005 13:12:52


136

isolatiemateriaal (EPS-hardschuim) en die de voorzien van een gewapende betonkern. Ook bij
betonliggers aan de onderzijde omsluiten. Voor deze keramische plaatvloeren worden de voegen
verdiepingsvloeren zijn massieve beton- of licht- gevuld met zandcementmortel. De voegbreedte
betonelementen of van holle kanalen voorziene tussen de platen is afhankelijk van het plaattype.
betonelementen leverbaar, figuur 5.7-2. In brede voegen kunnen eventueel leidingen
De druklaag waarmee de combinatievloer op de worden opgenomen. Er is geen bekisting noch
vereiste constructiedikte wordt gebracht, heeft onderstempeling nodig. Plaatvloeren kunnen
een dikte van ten minste 30–40 mm op de worden voorzien van een druklaag of direct wor-
betonliggers en van 40–50 mm ter plaatse van den afgewerkt met een dekvloer. De vlakke on-
de vulelementen. derzijde kan direct met een pleisterlaag worden
afgewerkt. Bij toepassing als begane-grondvloer
2 Plaatvloeren kunnen de elementen aan de onderzijde
Een plaatvloer wordt samengesteld door het fabrieksmatig worden voorzien van een ther-
tegen elkaar leggen van geprefabriceerde be- mische isolatie.
tonplaten met de constructief vereiste dikte en
een breedte > 350 mm. De platen zijn massief, 3 Balkenvloeren
figuur 5.8-1, of voorzien van holle kanalen en Deze vloeren worden gevormd door het naast
kunnen traditioneel gewapend of voorgespan- elkaar leggen van geprefabriceerde, vrijdra-
nen worden uitgevoerd, figuur 5.8-2. Bij platen gende, gewapende betonbalken met een
vervaardigd van cellenbeton worden de voegen breedte tot 350 mm. De betonbalken zijn altijd
afgewerkt met zandcementmortel. Plaatvloeren voorzien van holle kanalen. Bij een uitvoering als
kunnen ook worden vervaardigd door het naast begane-grondvloer brengen we om-en-om
elkaar leggen van holle-baksteenelementen betonbalken en van thermisch isolerend mate-
riaal vervaardigde elementen aan. Op de bal-
������������������ kenvloer wordt een druklaag aangebracht tot
�������
����������� de vereiste constructieve dikte is bereikt. In de
����������
afbouwfase kan de balkenvloer worden voorzien
van een dekvloer en vloerbedekking. Door de
geringe breedte van de balken zijn weinig pas-
platen nodig.

���� 4 Ribbenvloeren
Dit type vloer bestaat uit tegen elkaar gelegde
� ���������������
relatief dunne geprefabriceerde gewapende
elementen van beton. De elementen zijn zowel
���������������������� traditioneel gewapend als voorgespannen lever-
����������
baar.
��������� ��������� ����������
�������� �������� ���������� De elementen hebben, in dwarsdoorsnede,
een sterk gekromd profiel met aan de uiteinden
doorlopende langsribben. Sommige typen
bezitten tevens dwarsribben. Er zijn geen on-
derstempelingen nodig. Aan de bovenzijde kan
de ribbenvloer direct worden afgewerkt met
een dekvloer. Alleen bij grote overspanningen
wordt een druklaag aangebracht tot de vereiste
������������������ ������������� constructieve dikte is bereikt. Bij toepassing als
������������������������ �����������
begane-grondvloer kan de onderkant van de
� ������������������������������������������������� elementen fabrieksmatig worden voorzien van
���������������� een thermische isolatie, figuur 5.9.
Figuur 5.8 Plaatvloer

06950467_H05.indd 136 12-04-2005 13:12:53


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 137

�������������������� baarheid daarvan achteraf mogelijk maken. Een


��������
voorbeeld van een dergelijke speciale vloer is de
�����������
��������� combinatie van de bekistingplaat met de (holle)
plaatvloer die ook kanalen heeft in dwarsrich-
ting (de Wing-vloer), figuur 5.11-1. De vleugels
kunnen worden afgedekt met een droog dek-
vloersysteem, waardoor de leidingen bereikbaar
blijven, of worden volgestort. Veel flexibiliteit
�������� ��������
���������������� �������������
biedt de specialvloer die bestaat uit een bekis-
��������������� tingplaat met opstaande stalen IPE-profielen die
Figuur 5.9 Ribcassettevloer zijn voorzien van uitsparingen in dwarsrichting
(de zogenoemde Infra+-vloer), figuur 5.11-2. Ten
Bij toepassing als verdiepingsvloer moet rekening slotte zijn er minder flexibele systemen zoals de
worden gehouden met de noodzaak van het aangepaste plaatvloeren waarbij in de bovenzijde
aanbrengen van een (verlaagd) plafond. van de holle kanaalplaten uitsparingen worden
gefreesd volgens een vooraf opgesteld plan, fi-
5 TT-vloeren guur 5.11-3.
Deze vloer ontleent zijn naam aan de vorm van
de geprefabriceerde voorgespannen elementen
die aan de onderkant in langsrichting zijn voor-
zien van twee ribben, figuur 5.10. De bovenzijde
van de TT-platen is de constructieve hoogte en
kan direct worden voorzien van een dekvloer.
Eventueel kan een druklaag worden aange-
bracht. Er kunnen met dit type elementen grote
vrije overspanningen worden gerealiseerd en � ���������
onderstempelingen zijn niet nodig. TT-vloeren
worden vooral toegepast als verdiepingsvloer
met grote kolomvrije overspanning in de utili-
teitsbouw, zoals parkeergarages, magazijnen en
grote kantoren.
���������������������������������
������������������
���������������������

� ���������������

���������������
Figuur 5.10 TT-vloer

6 Speciale vloeren
Om de steeds toenemende hoeveelheid leidin-
gen te kunnen wegwerken en tevens bereikbaar
te houden, zijn de laatste jaren bestaande ele- � ���������������������������������
mentenvloeren aangepast, gecombineerd of Figuur 5.11 Speciale vloeren
gemodificeerd. Dit zijn elementenvloeren die een
vrij verloop van leidingen en een goede bereik-

06950467_H05.indd 137 12-04-2005 13:12:55


138

Toepassing elementenvloer Uitvoering staalplaatbetonvloer


Elementenvloeren kunnen zowel als begane- De thermisch verzinkte geprofileerde staalplaten
grondvloer als verdiepingsvloer worden gebruikt. zijn verkrijgbaar in hoogten vanaf 50 mm tot
De toepassing wordt bepaald door de vloerbe- 210 mm. Bij staalplaatbetonvloeren bereiken we
lastingsklasse en door factoren als vloerdikte, ge- al in de uitvoeringsfase schijfwerking door de
wicht, overspanningsmogelijkheden, draagkracht staalplaten vast te schieten op de stalen balken.
en stabiliteit van de elementen. Voor de stabili- Als druklaag wordt meestal betonmortel B25 toe-
teit van een gebouw kan de schijfwerking van de gepast in combinatie met traditionele wapening.
vloeren van belang zijn. Het onderling koppelen De druklaag kan monolithisch worden afgewerkt
van de elementen van plaat-, ribben- en TT-vloe- maar ook, in een later stadium, worden voorzien
ren is in zo’n geval noodzakelijk. Dit koppelen van een dekvloer en een vloerbedekking, figuur
kan geschieden door middel van ankers, kop- 5.12.
sleuven, lasverbindingen of door het aanbrengen
van een constructieve druklaag. Ook diverse Toepassing staalplaatbetonvloer
uitvoeringsaspecten spelen een rol zoals levertijd, Vooral in hoge bouwwerken worden staalplaat-
installatietijd, beschikbaarheid van hijsappara- betonvloeren toegepast vanwege voordelen als:
tuur, de noodzaak voor het aanbrengen van • verkorting van de bouwtijd doordat geen be-
bekistingen en/of een onderstempeling. Mede kisting en slechts bij grote overspanning onder-
bepalend zijn verder de mogelijkheden die de stempeling nodig is;
elementenvloer biedt voor het wegwerken van • grote ontwerpvrijheid doordat complexe
leidingen en/of het maken van veel uitsparingen. vloervormen eenvoudig kunnen worden gerea-
liseerd;
5.3.4 Staalplaatbetonvloer • gewichtsbesparing;
Dit type draagvloer wordt gevormd door in het • eenvoudig te realiseren uitsparingen.
werk gemonteerde geprofileerde staalplaten
waarop eveneens in het werk een laag beton 5.3.5 Houten draagvloeren
wordt aangebracht tot de vereiste constructieve Een type draagvloer dat nog op beperkte schaal
dikte is bereikt, figuur 5.12. De staalplaten wor- wordt toegepast, of in renovatieprojecten wordt
den tijdens het walsproces voorzien van indruk- aangetroffen, zijn dragende constructies van
kingen die voor een goede aanhechting met het hout. Naar opbouw te onderscheiden naar:
beton zorgen. Na het verharden van het beton • balklaagvloeren samengesteld uit houten
van de gewapende druklaag ontstaat een con- balklagen waarover vloerdelen van hout of plaat-
structieve eenheid met een grote afschuifweer- materiaal (houten dekvloer), figuur 5.13-1. De
stand. De drukkracht wordt daarbij door het be- vloerdelen kunnen ook worden vervangen door
ton en de trekkracht door het staal opgenomen. geprofileerde sendzimir verzinkte metaalplaten
(zwaluwstaartplaten) die worden voorzien van
������������������ een cement- of calciumsulfaatgebonden druk-
laag annex dekvloer, figuur 5.13-2;
�����������
• platformvloeren bestaande uit geprefabri-
ceerde houten elementen die in het werk naast
elkaar worden gelegd en onderling worden
gekoppeld door schroef- en lijmverbindingen,
figuur 5.13-3. Platformplaten worden vooral in
de houtskeletbouw toegepast.
�������������
���������� Uitvoering houten draagvloeren
���������������� Houten draagvloeren worden in het werk samen-
Figuur 5.12 Staalplaatbetonvloer gesteld waarbij de elementen onderling worden
verbonden door nagel-, schroef- en lijmverbin-
dingen.

06950467_H05.indd 138 12-04-2005 13:12:57


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 139

Uitvoering stalen draagvloeren


Stalen vloeren worden in het werk samengesteld
waarbij de elementen door bout- en lasverbin-
dingen worden gekoppeld.

Toepassing stalen draagvloeren


Stalen vloeren vinden hun toepassing voorname-
lijk als verdieping- of bordesvloer, in de scheeps-,
� ����������������������������������� utiliteits- en industriële bouw.

5.4 Dekvloeren

Op de Nederlandse bouwmarkt is het aanbod


aan soorten dekvloeren beperkt. Werden in het
verleden hoofdzakelijk cementgebonden dek-
vloeren toegepast, sinds 1993 valt een opmerke-
lijke toename in het marktaandeel van calcium-
sulfaatgebonden dekvloeren (vooral anhydriet)
� ������������������������������������
waar te nemen. Dit type dekvloeren wordt voor-
namelijk uitgevoerd als zogenoemde gietvloer.
Het toepassingsgebied van de dekvloer is, met
de komst van de calciumsulfaatgebonden giet-
vloeren, uitgebreid naar onder andere zwevende
en verhoogde dekvloeren.

Kwaliteitsbewaking dekvloeren
In de dagelijkse bouwpraktijk blijkt de kwaliteit
van de traditionele dekvloeren steeds vaker
� �������������������������������� onvoldoende om aan de elementaire functio-
Figuur 5.13 Houten draagvloeren nele eisen te voldoen. Bovendien verstoort het
aanbrengen van de dekvloeren de voortgang
Omdat het droge vloersystemen zijn, kan de van andere bouwprocessen en wordt veel
houten draagvloer direct van een vloerbedekking extra vocht in het gebouw gebracht. Deze
worden voorzien. negatieve aspecten zouden op termijn het
einde van de dekvloer kunnen betekenen. Tot
5.3.6 Stalen draagvloeren op heden dankt de traditionele dekvloer zijn
Dit type vloeren kunnen we naar de opbouw voortbestaan voornamelijk aan de lage prijs
onderscheiden in: waarvoor hij wordt aangeboden. De extra tijd
1 roostervloeren die bestaan uit stalen balken die het zorgvuldig stellen en monteren van
waarover eveneens stalen vloerplaten worden een geprefabriceerde draagvloer vergt, kost
aangebracht. De vloerdelen bestaan uit tranen- méér dan het totale bedrag (materiaal +
platen of uit stalen roosters (roostervloeren); arbeid) dat wordt betaald voor een traditio-
2 staalplaatvloeren bestaan uit stalen balken nele dekvloer.
en geprofileerde staalplaten. Een vlak en In de dagelijkse bouwpraktijk heeft men jaren-
begaanbaar oppervlak worden verkregen door lang verzuimd te verifiëren of de dekvloer vol-
het aanbrengen van een dekvloer van plaatmate- doet aan de gestelde eisen (bestek). De gele-
riaal (spaanplaat, multiplex enzovoort) of beton. verde dekvloer werd meestal geaccepteerd na
hooguit een vluchtige optische beoordeling.
Dit is de belangrijkste oorzaak van het door-

06950467_H05.indd 139 12-04-2005 13:12:58


140

gaans ondermaats presteren van traditionele ningscheidende vloeren, staat de zwevende dek-
dekvloeren. vloer momenteel volop in de belangstelling. Om
Dit biedt mogelijkheden voor dekvloeren met te voldoen aan de minimumeis die het Bouw-
gewaarborgde kwaliteit. Onder kwaliteitsbor- besluit stelt aan de contactgeluidsisolatie (Ico ≥ 5
ging (KOMO-procescertificaat) vervaardigde dB) heeft men de keuze uit het verhogen van de
gietvloeren zijn reeds verkrijgbaar. Met dit massa van de draagvloer (waarbij de dikte gaat
type, meestal calciumsulfaatgebonden, dek- naar circa 300 mm) of het aanbrengen van een
vloer kan worden voldaan aan de belangrijkste zwevende dekvloer. In de praktijk wordt, zeker in
functie-eisen. Daarnaast kunnen gietvloeren de luxe appartementenbouw, soms een nog ho-
zodanig worden uitgevoerd dat aan aanvul- gere eis gesteld aan de contactgeluidsisolatie. Bij
lende functionele eisen kan worden voldaan. een Ico ≥ 10 dB spreekt men van comfortniveau.
Hierdoor zal het prestatieniveau van het totale Cementgebonden dekvloeren uitgevoerd als
vloersysteem toenemen. gietvloer, worden op beperkte schaal toegepast.
Na lange tijd niet te hebben voldaan (te veel
5.4.1 Cementgebonden dekvloeren krimp, langzame droging, stofvorming en derge-
Dekvloeren met cement als bindmiddel worden lijke) zijn eind jaren zeventig cementgebonden
meestal toegepast als een, direct op een steen- producten ontwikkeld die beter bruikbaar zijn.
achtige draagvloer aangebrachte, gehechte mor- Deze ontwikkeling speelde zich voornamelijk af
tellaag. Als bindmiddel voor cementgebonden in de Scandinavische landen, met een andere
dekvloeren gebruiken we bij voorkeur CEM I toepassing van dekvloeren en eisen die afwijken
(Portlandcement) of CEM II B/V (Portlandvlieg- van die in Nederland worden gesteld. Bovendien
ascement). Aan het cement worden toeslag- betaalt men op deze markt een aanzienlijk ho-
materiaal (meestal zand 0 – 4 mm) en water gere prijs dan in Nederland. De toepassing be-
toegevoegd. Water is nodig voor de chemische perkt zich vrijwel uitsluitend tot het aanbrengen
verharding en voor de verwerkbaarheid van de van dunne lagen op draagvloeren met geringe
aangemaakte specie. De uitvoering, keuring en niveauverschillen, zoals gekoppelde elementen-
beproeving moeten plaats vinden conform NEN vloeren en monolitisch afgewerkte betonvloeren.
2741 In het werk vervaardigde vloeren – Kwaliteit De maximale laagdikte moet beperkt blijven
en uitvoering van cementgebonden dekvloeren (uit- tot circa 10 mm omdat bij grotere laagdikten
gave november 2001). teveel spanningen in het materiaal optreden,
Betonvloeren waarvan het oppervlak direct na met scheuren en of onthechten als gevolg. Een
het storten wordt afgewerkt (monolitisch), wor- andere reden om de laagdikte te beperken is de
den ook tot de cementgebonden dekvloeren hoge materiaalprijs per mm laagdikte.
gerekend.
De uitvoering, keuring en beproeving van deze Classificatie cementgebonden
monolithische betonvloeren moet plaatsvinden dekvloeren
conform NEN 2743 In het werk vervaardigde De kwaliteit van de te realiseren cement-
vloeren – Kwaliteit en uitvoering van monolitisch gebonden dekvloer moet op basis van de
afgewerkte betonvloeren en -verhardingen (uit- te verwachte verkeersbelasting en/of de te
gave december 2003). verwachte slijtende belastingen vooraf tussen
opdrachtgever en vloerenbedrijf worden
Zwevende cementgebonden dekvloeren overeengekomen door opgave van een dek-
Zwevende cementgebonden dekvloeren, al vloerklasse volgens tabel 1 van NEN 2741
dan niet voorzien van vloerverwarming, zijn in (2001), figuur 5.14. In deze tabel is de mortel-
principe eveneens mogelijk. De toepassing van kwaliteit van de cementgebonden dekvloer
zwevende cementgebonden dekvloeren is in geclassificeerd op basis van de druksterkte
Nederland altijd beperkt gebleven als gevolg van (D), conform tabel 2 NEN 2741, figuur 5.15.
teleurstellende resultaten bij dit type dekvloer. Daarnaast geeft de toevoeging N, S of M de
Vooral door de verzwaarde eisen die het Bouw- mate van hardheid (slijtvastheid) aan waarin
besluit stelt aan de akoestische isolatie van wo- het toegepaste toeslagmateriaal van een even-

06950467_H05.indd 140 12-04-2005 13:12:58


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 141

Schematische opbouw Klasse Dikte in mm Druksterkte in Opmerkingen


N/mm2

Totaal Toplaag Dekvloer Toplaag


(d)
D15 ≥ 25 – 15 –
�������� D20 ≥ 25 – 20 –
� D30 In de klasse D30 t/m
D30-N ≥ 25 – 30 – D50 kan de oppervlakte-
D30-S kwaliteit worden verbe-
D30-M terd met een strooilaag.
� �������������������������� D40 Hiertoe worden toeslag-
D40-N ≥ 30 – 40 – materialen met een
����������
D40-S hardheidsklasse N, S
��������
D40-M of M (of een mengsel

D50 hiervan) op de nog niet


D50-N ≥ 30 – 50 – uitgeharde dekvloer
D50-S gestrooid.
� ����������������������� D50-M

D75-N ≥ 38 ≥8 40 75 Toplaag met een normaal


toeslagmateriaal
(= hardheidsklasse N)
�������
�������� D75-S ≥ 38 ≥8 40 75 Toplaag met een normaal

toeslagmateriaal
(= hardheidsklasse S)
D75-M ≥ 38 ≥8 40 75 Toplaag met een normaal
toeslagmateriaal
� �������������������� (= hardheidsklasse M)

Figuur 5.14 Classificatie van een cementdekvloer Bron: NEN 2741

Druksterkteklasse1 D15 D20 D30 D40 D50 D75

Gemiddelde druksterkte in N/mm2, na 28 dagen 15 20 30 40 50 75


(bepaald aan apart vervaardigde mortelprisma’s)

Minimum druksterkte in N/mm2, na 28 dagen, gemeten 6 12 18 24 30 –


aan de gerede cementdekvloer (bepaald aan de hand van
proefstukken die uit de vloer afkomstig zijn2

1
De classificatie is gebaseerd op de druksterkte van traditioneel gestreken cementdekvloeren en wordt
weergegeven door de letter ‘D’ (van druksterkte), gevolgd door de waarde van de druksterkte in N/mm2.
2
De druksterkte die naderhand is bepaald met proefstukken uit de verharde dekvloer bedraagt door-
gaans 60–80% van de druksterkte die tijdens de uitvoering is bepaald met proefstukken van de specie.
Dit verschil in uitkomsten is vooral het gevolg van de extra verdichting die onvermijdelijk bij het prepare-
ren van de specieproefstukken (prismavormige balkjes) wordt veroorzaakt.

Figuur 5.15 Classificatie van druksterkte Bron: NEN 2741

06950467_H05.indd 141 12-04-2005 13:12:59


142

Slijtvastheids- N M S Classificatie monolitisch afgewerkte


klasse betonvloeren
Classificatie van monolithisch afgewerkte be-
Toelaatbare slijtweer- ≤ 1,5 mm ≤ 1,2 mm ≤ 1,2 mm tonvloeren vindt plaats op basis van slijtvast-
stand bepaald met heid en sondetijd, in klassen volgens hoofd-
de Amslerproef stuk 4 Classificatie van NEN 2743, figuur 5.19.
volgens NEN 2874 De slijtvastheid wordt aangeduid met de klas-
sen I t/m IV op basis van de maximaal toelaat-
Figuur 5.16 Classificatie van de slijtvastheid bare gemiddelde afslijting (in mm). De inde-
Bron: NEN 2741 ling naar klasse A, B of C vindt plaats op basis
van sondetijd. De sondetijd is het moment
tuele strooi- of toplaag kan worden ingedeeld, waarop bij een betonspecie onder standaard-
figuur 5.16. Om een doelmatige cement- condities en met een voorgeschreven sonde,
gebonden dekvloer te verkrijgen kan als lei- een indringing van 35 mm wordt gemeten.
draad bij het kiezen van de dekvloerklasse het Daarnaast kunnen eisen worden gesteld met
schema van bijlage A van NEN 2741 worden betrekking tot de vlakheid, vloeistofdichtheid,
gebruikt, figuur 5.17. In dit schema wordt een ruwheid, stroefheid, glans- en tintverschil en
relatie gelegd tussen de ingedeelde klassen en het aantal toelaatbare onvolkomenheden in
de verkeersbelasting of het toepassingsgebied. het monolithisch afgewerkte oppervlak. De
gewenste vlakheid van de vloer moet vóóraf
Naast de kwaliteitseisen die worden gesteld worden overeengekomen door het opgeven
aan druksterkte, laagopbouw en het in de van een vlakheidklasse volgens NEN 2747
strooilaag verwerkte toeslagmateriaal, worden (2001). De beoordeling van de geleverde vlak-
tevens eisen gesteld met betrekking tot: heid moet volgens NEN 2747 worden uitge-
• vlakheid en evenwijdigheid. In de nieuwe voerd. Voor de eisen aan de vloeistofdichtheid
uitgave van NEN 2741 (november 2001), is verwijst de norm naar CUR/PBVAanbeveling
vermeld dat de vlakheid van de te realiseren 65.
cementdekvloer vóóraf moet worden over Of de overeengekomen vlakheid is gereali-
eengekomen tussen de opdrachtgever en het seerd, moet worden bepaald conform NEN
vloerenbedrijf, door opgave van een vlak- 2747 aan een volgens deze norm voorge-
heidklasse. Deze vlakheidklasse moet worden schreven aantal meetvelden. De vlakheid moet
ontleend aan NEN 2747, en mag liggen bin- ten minste voldoen aan de waarden uit figuur
nen de klassen 1 tot en met 7, figuur 5.18. De 5.14 die behoren bij de overeengekomen vlak-
beoordeling van de geleverde vlakheid moet heidklasse en vastgestelde meetpuntafstan-
volgens NEN 2747 worden uitgevoerd; den. Per meetveld moet het verschil tussen
• ruwheid. In het bijzonder bij dekvloeren het laagste en het hoogste meetpunt worden
waarop een dunne vloerbedekking moet bepaald (veldhoogteverschil). Het gemiddelde
worden aangebracht is de mate van ruwheid veldhoogteverschil van alle meetvelden, moet
van het dekvloeroppervlak (de structuur) van voldoen aan de eisen van de tabel in figuur
belang. Partijen moeten vóóraf tot overeen- 5.20.
stemming komen over de toelaatbare ruwheid
c.q. de gewenste structuur van het dekvloer-
oppervlak. Dit kan bijvoorbeeld geschieden op
basis van een monster of een referentie dek-
vloeroppervlak.

06950467_H05.indd 142 12-04-2005 13:13:00


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 143

Omschrijving Verkeers- Classificatie


frequentie D15 D20 D30 D40 D50 D75 S D75 M

gering 2 2

Voetgangersverkeer matig 2

groot 2

gering
Wielen met stalen loopvlak en/of
matig
slepen van metalen lasten
groot
Verkeersbelasting1

gering
Massieve banden – hard matig
groot
gering
Massieve banden – zacht matig
groot
gering
Brede luchtbanden matig
groot
gering
Vallende lasten matig
groot
met vloerbedekking – 2
Woningen
zonder vloerbedekking – 2

kantoor met
Toepassingsgebied

vloerbedekking – 2

ziekenhuis met
Utiliteits-
vloerbedekking –
bouw
openbare gebieden gering
zonder matig
vloerbedekking groot
Werk- opslagruimtes –
plaatsen garages –
gering
Industrie matig
groot

1
In deze tabel wordt geen aandacht besteed aan het verband tussen de dekvloerkwaliteit en de weerstand
tegen klimatologische invloeden. Om echter vorstschade te voorkomen is het bij buitentoepassingen van een
cementdekvloer raadzaam om ten minste een kwaliteit D30 toe te passen. Voorts heeft een luchtbelvormer die
als hulpstof aan de specie is toegevoegd, een gunstige invloed op de vorstbestandheid van de dekvloer. Voor de
weerstand van cementdekvloeren tegen chemische invloeden wordt verwezen naar de vakliteratuur.
2
Alleen geschikt voor binnentoepassingen, tenzij de cementdekvloer in voldoende mate wordt afgeschermd
tegen indringing van vocht (bijvoorbeeld door het aanbrengen van een kunststof afwerklaag).

Figuur 5.17 Verband tussen dekvloerkwaliteit, toepassingsgebied en verkeersbelasting Bron: NEN 2741

06950467_H05.indd 143 12-04-2005 13:13:00


144

Vlakheidklasse Afstand tussen de Maximaal toelaatbaar hoogteverschil in mm


meetpunten (Lil) in mm (afgerond op 0,5 mm nauwkeurig)

Maximale maat-
afwijking (Δh) Toets laag (hl) Toets hoog (hh)
1 1500 11,5 12,0 13,0
1000 12,0 12,5 14,0
2000 13,0 13,5 15,5
4000 16,0 16,5 10,0

2 1500 12,0 12,5 14,0


1000 13,0 13,5 15,5
2000 14,0 14,5 17,0
4000 17,0 17,5 11,5

3 1500 13,0 13,5 15,5


1000 14,0 14,5 17,0
2000 16,0 16,5 10,0
4000 18,0 18,5 13,0

4 1500 14,0 14,5 17,0


1000 15,0 15,5 18,5
2000 17,0 17,5 11,5
4000 10,0 10,5 16,5

5 1500 14,0 14,5 17,0


1000 16,0 16,5 10,0
2000 18,0 18,5 13,0
4000 12,0 12,5 19,5

6 1500 15,0 15,5 18,5


1000 18,0 18,5 13,0
2000 11,0 11,5 17,5
4000 15,0 15,5 24,0

7 1000 12,0 12,5 19,5

Bij het indelen van een vloer in een gewenste vlakheidklasse is het van belang dat de betreffende vloer wordt
benoemd op basis van het voorgenomen gebruik en de functie van het gebouw of de ruimte.
De keuze van het vloersysteem en de vlakheid van de dragende ondergrond zal mede bepalend zijn voor de
realiseerbaarheid van de gewenste vlakheidklasse.
De uiteindelijke vlakheid is niet alleen afhankelijk van de wijze waarop de dekvloer wordt aangebracht en/of
nabehandeld, maar wordt ook bepaald door de toegepaste materialen en grondstoffen. Als gevolg daarvan
kunnen niet alle vlakheidklassen zonder meer van toepassing worden verklaard of vereist bij elk type dekvloer.
Daarom wordt geadviseerd om ook het vloersysteem, het aantal lagen van het vloersysteem en de vlakheid-
klasse van de ondergrond bij de keuze van de gewenste vlakheidklasse te betrekken.

Figuur 5.18 Classificatie van de vlakheid Bron: NEN 2747

06950467_H05.indd 144 12-04-2005 13:13:00


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 145

Slijtvastheid- Maximaal toelaatbare In mei 2001 verscheen de SBR-publicatie


klasse gemiddelde afslijting Zwevende dekvloeren op thermische of akoesti-
sche isolatie in de woningbouw (artikel nummer
I 1,0 mm 485.01). De aanleiding voor het verschijnen
II 1,5 mm van deze publicatie is de toenemende belang-
III 2,0 mm stelling voor zwevende dekvloeren. Dat komt
IV geen eis door de groeiende vraag naar harde
vloerbedekking zoals natuursteen, parket en
Classificatie Sondetijd keramische tegels (vaak met vloerverwarming)
en door de behoefte aan een hogere geluid-
A 3 h en 6 h wering.
B 5 h en 10 h
C 9 h en 16 h Berekeningen voor zwevende dekvloeren
Voor de complexe berekeningen van zwevende
Figuur 5.19 Classificatie van monolitisch afgewerkte beton- vloeren zijn de gangbare programma’s, geba-
vloeren op basis van de slijtvastheid en sondetijd seerd op o.a. Hyteni, Westergaard, niet geschikt.
Bron: NEN 2743 Eindige elementen programma’s zoals Diana of
FEMMASSE lenen zich daarvoor wel. FEMMASSE
Vlakheidklasse Gemiddeld veldhoogte- heeft een speciale module ontwikkeld voor Meer-
verschil LagenSystemen (MLS). Met deze module is het
berekenen en detailleren van zwevende vloeren,
1 16 mm al dan niet voorzien van een vloerverwarming
2 19 mm en/of vloerbedekking, heel goed mogelijk. Voor-
3 12 mm waarden daarbij zijn dat de belastingssituaties tij-
4 15 mm dens de installatie en in de gebruiksfase bekend
5 18 mm zijn evenals de relevante eigenschappen van alle
6 24 mm in het meerlagensysteem verwerkte materialen.
7 36 mm
Figuur 5.21 toont de maximale trekspanning
Figuur 5.20 Maximaal gemiddeld veldhoogteverschil die in een zwevende dekvloer optreedt onder
Bron: NEN 2747 een geconcentreerde last, op een oppervlak
rond 100 mm met een contactspanning van
Classificatie zwevende cementgebonden 1 MPa (de last is dus 7,85 kN). De variabelen
dekvloeren in deze grafiek zijn de stijfheid van de dekvloer
Voor de classificatie van zwevende cement- (die wordt bepaald door laagdikte en mortel-
gebonden dekvloeren zijn er geen eenduidige kwaliteit) en de dikte en E-modulus van het
normen of richtlijnen. Waarschijnlijk mede isolatiemateriaal (in dit geval EPS hardschuim
daardoor zijn de ervaringen met zwevende met drie verschillende persingen). Uit de grafiek
cementgebonden dekvloeren tot nog toe te- blijkt dat vooral de keuze van het soort dekvloer
leurstellend. Op basis van onderzoek naar de en de laagdikte van grote invloed zijn op het
oorzaken hiervan is in 1985, in opvolging van niveau van de trekspanning die het gevolg is
de brochures B22-1 (1982) en B22-2 (1984), van een geconcentreerde vloerbelasting. Voor
verschenen de SBR−publicatie 116 Met cement de duidelijkheid is in de grafiek uitgegaan van
gebonden dekvloeren op een thermisch isole- één belastingssituatie en een gelijke stijfheid van
rende laag - Kwaliteit en uitvoering, geschikt beide typen dekvloer. De stijfheid van een cal-
voor utiliteitsbouw. ciumsulfaatgebonden gietvloer is echter, bij een
Volgens deze publicatie 116 worden twee bepaalde druksterkte, veel lager dan de stijfheid
belastingsklassen onderscheiden, te weten: van een cementgebonden dekvloer. De spanning
• klasse I (puntlast 2,25 kN); die in een calciumsulfaat gietvloer ontstaat wordt
• klasse II (puntlast 3,0 kN). daardoor ook lager. Hierdoor wordt het verschil

06950467_H05.indd 145 12-04-2005 13:13:01


146



��������������������
��� ������������������������
���������������������������������


������
��� ������ ������
������
������
� ������

��������������������
��� ��������������

� ������
������
������
���


� �� �� �� �� �� ��

����������������������������������
������������������������������������������������
������������������������������������������������
������������������������������������������������

���������������������������������������������
Figuur 5.21 Spanningen door een geconcentreerde last op een zwevende vloerplaat

� ���������������������������������

Buizennet in de isolatielaag,
direct onder de dekvloer. Bij dit
systeem wordt op de isolatie-
laag als regel een warmtever-
delende metaalplaat gelegd.

Buizennet in de dekvloer, direct


op de isolatielaag. De buizen
worden met beugels op de
isolatielaag vastgezet of men
gebruikt een montagenet.

Buizennet ongeveer in het mid-


den van de dekvloer. De buizen
worden als regel bevestigd aan
een montagenet dat door mid-
del van supporten op de isola-
tielaag steunt.

Figuur 5.22 Typen dekvloeren met en


� ������������������������������ zonder vloerverwarming

06950467_H05.indd 146 12-04-2005 13:13:02


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 147

tussen de, toch al superieure, calciumsulfaat giet- wanneer de cementgebonden dekvloer in


vloer en de cementdekvloer alleen maar groter. gebruik mag worden genomen. De omgevings-
De belasting waarvan bij de berekening is uitge- omstandigheden afhankelijke ingebruikname van
gaan is relatief hoog (7,85 kN). Deze kracht kan de dekvloer mag worden bepaald aan de hand
echter lineair worden ingeschaald zodat de span- van tabel 5 van NEN 2741, figuur 5.23.
ning tot de helft wordt gereduceerd als de kracht
wordt gehalveerd. Bij cementgebonden dekvloe- Afhankelijk van de toepassing en de gewenste
ren moet bij de trekspanning die door belasting prestatie worden de volgende typen cement-
in de vloerplaat optreedt nog worden opgeteld gebonden dekvloeren onderscheiden:
de trekspanning die ontstaat als gevolg van be- 1 hechtende dekvloeren;
lemmering van de opgelegde vervorming. Bij 2 monolitisch afgewerkte betonvloeren;
grote en/of weinig compacte vloervelden loopt 3 zwevende dekvloeren;
de laatstgenoemde spanning zo hoog op dat het 4 cementgebonden gietvloeren.
toepassen van krimpwapening noodzakelijk is.
1 Hechtende dekvloeren
In publicatie 116 zijn tabellen opgenomen voor Op de vóóraf bevochtigde steenachtige draag-
dekvloeren zonder en met vloerverwarming. vloer wordt een aanbrandlaag aangebracht van
In deze tabellen worden de ongewapende en cementpasta, bestaande uit cement, eventueel
gewapende cementgebonden dekvloeren op luchtkalk of kunstharsdispersie, en water. Op de
een thermisch isolerende laag onderscheiden nog glanzend vochtige aanbrandlaag wordt de
naar mortelkwaliteit, minimaal benodigde dikte dekvloerspecie gestort die vervolgens wordt ver-
en (eventueel) minimaal benodigde wapening. spreid, verdicht en afgereid. We werken daarna
Figuur 5.22 geeft een overzicht van de opbouw de dekvloer af in de geëiste vlakheid en opper-
van de verschillende typen met cementgebonden vlaktestructuur. Hiertoe vlakken we het, waar no-
dekvloeren, met en zonder vloerverwarming. dig met extra specie bestrooide, vloeroppervlak
opnieuw uit, schuren het door met een houten
Uitvoering cementgebonden dekvloeren of kunststof schuurbord en pleisteren het ten
Het aanbrengen van cementgebonden dekvloe- slotte na met een stalen spaan. Aan de specie die
ren moet bij een ondergrond- en omgevings- wordt ingestrooid, kunnen materialen worden
temperatuur boven het vriespunt plaatsvinden. toegevoegd die de slijtvastheid van het vloer-
Het aanbrengen moet plaatsvinden in een regen oppervlak verhogen. Voor een naadloze aanslui-
dichte en tochtvrije ruimte (gesloten daken ting op aangrenzende bouwdelen kunnen we de
en gevels). Het vloerenbedrijf moet aangeven cementgebonden dekvloeren voorzien van plin-

Periode gerekend vanaf aanvang Maximaal toelaatbare verkeersbelasting en


nabehandelingstijd1 gebruik

0 dagen t/m 4 dagen geen enkele vorm van belasting


5 dagen t/m 7 dagen licht voetgangersverkeer
Vanaf 7 dagen lichte transportmiddelen en/of bouwwerkzaamheden
Als ten minste 70% van de vereiste druksterkte is volledige belasting door verkeer waarvoor de cement-
bereikt2 gebonden dekvloer is ontworpen

1
De aangegeven perioden gelden bij een omgevingstemperatuur van 10 ºC tot 20 ºC. Bij hogere omgevings-
temperaturen en met een gunstige nabehandelingmethode zijn kortere perioden mogelijk. Bij lagere temperatu-
ren is meer tijd nodig voordat de vloer (gedeeltelijk) in gebruik kan worden genomen.
2
Aan de hand van een beproeving volgens art. 10.1 van NEN 2741, kan een indruk worden verkregen van de
periode die nodig is om ten minste 70% van de uiteindelijke druksterkte te bereiken.

Figuur 5.23 Ingebruikname van de cementgebonden dekvloer

06950467_H05.indd 147 12-04-2005 13:13:02


148

ten. Om de hygiëne te verbeteren, kunnen die af met een ‘highway straight edge’. Terwijl het
plinten met een holle hoek worden uitgevoerd. beton steeds verder opstijft, blijft men het vloer-
Om uitdroging tegen te gaan, dekken we het oppervlak bewerken met enkel- en of meerschijf
verse vloeroppervlak af, bijvoorbeeld met een pleistermachines. Tijdens de opeenvolgende
kunststof folie. machinale bewerkingen, worden eerst de ‘drij-
vers’ van de pleistermachines vervangen door
De minimaal vereiste sterkteklasse wordt mede rechthoekige vlakke spanen en wordt vervolgens
bepaald door de verkeersbelasting tijdens de af- de hoek tussen de spanen en het vloeroppervlak
bouw- en gebruiksfase. In tabel 1 van NEN 2741, steeds verder vergroot. Er wordt doorgegaan
figuur 5.14 wordt de minimaal vereiste laagdikte met nabewerken tot de gewenste structuur van
vermeld van cementgebonden dekvloeren, aan- het vloeroppervlak is bereikt. Deze structuur kan
gebracht in één of meer lagen, in relatie met de variëren van fijn schuurwerk tot spiegelblinkend.
gekozen sterkteklasse. Om de geëiste druksterkte Direct afgewerkte vloeren lenen zich, door de
te waarborgen worden per sterkteklasse eisen grote Dmax van het toeslagmateriaal van het
gesteld aan: de hoeveelheid cement, de fijnheid- beton, niet voor een uitvoering met plinten.
modulus van het toeslagmateriaal, de verhou-
ding tussen cement en toeslagmateriaal en het Bij een andere, in Nederland weinig toegepaste,
water + lucht/cementgehalte van de specie. monolitische afwerkmethode wordt gebruik-
Als leidingen worden opgenomen in de dekvloer, gemaakt van vacuümapparatuur.
mogen die leidingen elkaar niet kruisen en moet Bij deze methode dekt men het vers gestorte en
de dekking op de leidingen ten minste 25 mm afgereide beton af met samengestelde matten.
bedragen. De matten bestaan uit een dichte bovenmat en
een ondermat opgebouwd uit een laag gepunt-
2 Monolitisch afgewerkte betonvloeren last nylongaas en een waterdoorlatende laag
Dit type vloeren wordt gerekend tot de cement- nylondoek. Door het creëren van onderdruk
gebonden dekvloeren. Direct afgewerkte beton- onder de bovenmat wordt via het waterdoor-
vloeren worden als volgt uitgevoerd. latende nylondoek het overtollige stortwater aan
De betonspecie voor de vloer stort men op het beton onttrokken. Nadat voldoende water is
een geprepareerde ondergrond waarna de be- afgezogen, verwijdert men de matten en wordt
tonspecie wordt gespreid en op het gewenste het vloeroppervlak afgewerkt en nabehandeld.
eindpeil afgereid. Bij het afreien wordt vaak een
zogenoemde drijvende rei gebruikt, waarmee 3 Zwevende dekvloer
gelijktijdig de bovenste laag betonspecie enigs- Cementgebonden dekvloeren, die door een
zins wordt verdicht. De eerste nabewerking thermisch en of akoestisch isolerende tussenlaag
bestaat uit het machinaal vóórschuren van het van de draagvloer zijn gescheiden, worden zwe-
betonoppervlak. De pleistermachines die worden vende dekvloeren genoemd. Het aanbrengen
gebruikt, zijn voor deze bewerking voorzien van van de dekvloer geschiedt voor beide typen
drijvers, spanen met een groot oppervlak en isolatiemateriaal op dezelfde wijze. Hierbij wordt
opstaande randen. Voordat met vóórschuren kan extra aandacht besteed aan de samenstelling
worden begonnen, moet het beton voldoende van de dekvloerspecie. Het verdichten van een
zijn opgestijfd zodat men er op kan lopen zonder specielaag aangebracht op een instabiele onder-
weg te zakken. Vervolgens bestrooit men het grond levert namelijk praktische problemen op.
verse betonoppervlak met een droog tot licht Deze problemen worden groter met het toe-
vochtig mengsel van zand en cement of met een nemen van de indrukbaarheid en de veerkracht
droog tot licht vochtig mengsel van slijtvast toe- van de laag isolatiemateriaal. De dynamische
slagmateriaal en cement. Door een tweede ma- stijfheid is vooral gering bij materialen die voor
chinale bewerking van het vloeroppervlak wordt akoestische isolatie worden gebruikt. Ook aan
dit mengsel in twee arbeidsgangen ingeschuurd. het dimensioneren van de zwevende vloerplaat
Om een betere vlakheid te verkrijgen, reit men moet de nodige aandacht worden besteed.
na elke strooigang het vloeroppervlak opnieuw

06950467_H05.indd 148 12-04-2005 13:13:02


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 149

De laagdikte van de cementgebonden dekvloer (stralen en/of impregneren). Door de goede


moet vóóraf worden bepaald, in relatie met: vloei-eigenschappen van het materiaal is dit type
• de dikte en dynamische stijfheid van het iso- vloeren in hoge mate ‘self-leveling’. Sommige
latiemateriaal waarop de dekvloer moet worden typen cementgebonden gietvloeren moeten,
aangebracht; na het gieten en uitvloeien, met behulp van
• de te verwachten gebruiksbelasting. een egelwals worden ontlucht. Er zijn meerdere
typen cementgebonden gietvloeren geïntrodu-
Om het ontstaan van krimpscheuren te beper- ceerd. Door de aanzienlijke laagdikte die een
ken, wordt meestal een fijnmazig net bouwstaal uitvoering als een dekvloer doorgaans vergt en
in de zwevende dekvloer geplaatst. Dit krimpnet de daardoor hoge materiaalkosten heeft, tot
wordt op de halve hoogte van het speciebed op heden, geen van deze systemen een markt-
of zo mogelijk hoger aangebracht. Vloervelden aandeel van enige omvang kunnen veroveren.
worden zo compact mogelijk uitgevoerd (lengte Cementgebonden gietvloeren worden daardoor
= breedte) waarbij de maximale oppervlakte per vrijwel uitsluitend gebruikt voor bijzondere toe-
veld wordt beperkt tot circa 30 m2 bij een onge- passingen.
wapende zwevende dekvloer en tot maximaal
60 m2 bij een zwevende dekvloer voorzien van Toepassing cementgebonden dekvloeren
een krimpwapening. De zwevende vloer houdt Cementgebonden dekvloeren kennen de vol-
men, door vooraf aangebrachte randstroken gende toepassingen:
van samendrukbaar materiaal, geheel vrij van 1 industriële dekvloer:
alle aansluitende en ingestorte bouwdelen. De • direct afgewerkte betonvloeren die een speci-
hoogte van de randstroken moet groter zijn ale oppervlaktebehandeling hebben ondergaan;
dan de totale dikte van dekvloer + vloerbedek- • in één laag aangebrachte cementgebonden
king. Zwevende dekvloeren kunnen desgewenst dekvloeren met een sterkteklasse D40 of hoger,
worden voorzien van plinten. De plinten, al dan die een speciale oppervlaktebehandeling hebben
niet uitgevoerd met een holle hoek, moeten ook ondergaan;
worden losgehouden van de bouwdelen waarte- 2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking:
gen ze worden opgezet. In zwevende dekvloeren • direct afgewerkte betonvloeren die geen
kan een vloerverwarmingsysteem worden op- speciale oppervlaktebehandeling hebben onder-
genomen. Een vloerverwarmingsysteem bestaat gaan;
meestal uit een stelsel van warm water voerende • in één laag, hechtend, of via een scheiding-
leidingen die in de dekvloerspecie worden inge- slaag, op een draagvloer aangebrachte cement-
stort. gebonden dekvloeren in de sterkteklassen D12
De totale dikte van de zwevende vloerplaat tot en met D40 die geen speciale oppervlakte-
wordt daarbij bepaald door: behandeling hebben ondergaan. Ter verhoging
• de plaats van de leidingen in de vloerplaat; van de isolatiewaarde of spijkerbaarheid, kunnen
• de uitwendige diameter van de leidingen; aan de dekvloerspecie andere toeslagmaterialen
• de vereiste dekking op de leidingen (ten min- worden toegevoegd;
ste 25 mm). • in één laag hechtend op een geprepareerde
steenachtige draagvloer aangebrachte cement-
Als onvoldoende hoogte beschikbaar is, wordt gebonden gietvloer in een gemiddelde laagdikte
ook wel gebruikgemaakt van ingestorte elektri- van 4 tot 12 mm;
sche weerstandskabels. Dit type vloerverwarming 3 vloerbedekking (zie paragraaf 5.5.1): industri-
dat in matvorm wordt aangebracht en ingestort, ele en esthetische toepassingen als:
vergt slechts een geringe dekvloerdikte. • direct afgewerkte betonvloeren waarvan het
oppervlak, om esthetische redenen, een speciale
4 Cementgebonden gietvloeren bewerking heeft ondergaan;
Cementgebonden gietvloeren worden in een • cementgebonden dekvloer in twee lagen aan-
dunne laag (minimaal 4 tot maximaal 12 mm) gebracht, waarbij de bovenste laag bijzondere
uitgegoten op een voorbehandelde draagvloer eigenschappen bezit en/of een speciale opper-

06950467_H05.indd 149 12-04-2005 13:13:02


150

vlaktenabehandeling heeft ondergaan. In het mallen in het verse betonoppervlak waardoor


kader van de integrale benadering vervult de patronen ontstaan (tegel, sierbestrating, e.d.) in
toplaag de rol van vloerbedekking; combinatie met pigmenteren van het oppervlak;
• geprefabriceerde cementgebonden tegels of • nakleuren van het beton door het oppervlak
platen, waarvan de toplaag bijzondere eigen- te behandelen met zure oplossingen van metaal-
schappen bezit en/of een speciale oppervlak- zouten.
tenabehandeling heeft ondergaan. De tegels
worden met een specie op basis van een hydrau- 5.4.2 Calciumsulfaatgebonden dekvloeren
lisch bindmiddel hechtend aan een steenachtige Dekvloeren vervaardigd uit een calciumsulfaat
draagvloer aangebracht. type bindmiddel, waaraan toeslagmaterialen,
hulpstof(fen) en water worden toegevoegd, wor-
Bewerkingen direct afgewerkte betonvloeren den in toenemende mate toegepast.
De volgende bewerkingen zijn mogelijk: Het meest bekende en meest toegepaste type
• kleuren van het beton of de slijtlaag door toe- calciumsulfaat is anhydriet. Calciumsulfaten wor-
voegen van pigment; den tot de hydraulische bindmiddelen gerekend.
• slijpen en polijsten (tot blijvende hoogglans) Na de toevoeging van het aanmaakwater vindt
van het al dan niet gepigmenteerde betonop- verharding plaats door een kristallisatieproces
pervlak; dat enige uren tot ten hoogste twee etmalen in
• stempelen, het maken van afdrukken van beslag neemt. De kristalsterkte van de mortel

Nominale Sterkteklasse; type-aanduiding; vloerbedekkingsgroep


dekvloer-
dikte GD12 GD20 GD30 GD40

in mm type groep type groep type groep type groep

10 – – – D1 A,B
15 – – D1 B D1 O,A,B
20 – D1 A,B D A,B D O,A,B,C
25 D1 A,B D A,B D A,B,C D,T O,A,B,C,D
30 D A,B,C D A,B,C D,T,H A,B D,T,H O,A,B
35 D,T A,B D,T,H A,B D,T,H,Z A,B,C D,T,Z,H O,A,B
40 D,T A,B,C D,T,Z,H A,B,C D,T,H,Z A,B,C D,T,Z,H,F O,A,B,C,D
45 D,T,Z A,B,C D,T,Z,H A,B,C,D D,T,H,Z A,B,C,D,E alle alle
50 D,T,Z A,B,C D,T,Z,H A,B,C,D D,T,Z,V,H A,B,C,D,E alle alle
60 D,T,Z A,B,C D,T,Z,V,H A,B,C,D D,T,Z,V,H A,B,C,D,E alle alle
70 D,T,Z A,B,C D,T,Z,V,H A,B,C,D D,T,Z,V,H A,B,C,D,E alle alle
80 D,T,Z A,B,C D,T,Z,V,H A,B,C,D D,T,Z,V,H A,B,C,D,E alle alle

1
Hechtprimer aan te brengen tussen draagvloer en dekvloer. Voor vloerbedekkingsgroep zie figuur 5.2.

D= gietvloer direct op draagvloer


T = gietvloer op tussenlaag
Z= gietvloer als zwevende vloer
V = gietvloer als zwevende vloer met verwarming
H= gietvloer als holtevloer
F = gietvloer op funderingslaag (b.v. schuimbeton)

Figuur 5.24 Relaties tussen typeaanduiding, sterkteklasse, nominale dekvloerdikte en vloerbedekkingsgroep bij de keuze be-
paling voor een gietvloer Bron: CUR Aanbeveling 62

06950467_H05.indd 150 12-04-2005 13:13:03


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 151

bedraagt circa 25 tot 35% van de eindsterkte Als de typeaanduiding van de gietvloer en de
die de mortel bereikt na volledige droging. Dit toe te passen vloerbedekking dit noodzakelijk
proces is reversibel, bij vochttoevoer treedt sterk- maken, moeten aanvullende eisen worden
teverlies op, tot de kristalsterkte weer is bereikt. vastgelegd met betrekking tot:
• buigtreksterkte van de mortel;
Dekvloeren op basis van calciumsulfaat, volgens • huidtreksterkte van het vloeroppervlak;
CUR-Aanbeveling 62 en NEN-EN 13454 Bindmid- • slijtvastheid van het vloeroppervlak;
delen, samengestelde bindmiddelen en fabrieks- • oppervlaktetextuur van de gietvloer;
matig vervaardigde mengsels voor dekvloeren • hechtsterkte aan de ondergrond.
gebaseerd op calciumsulfaat, worden doorgaans
aangebracht als gietvloer. Gietvloeren hebben Tussen vloerenbedrijf en mengsel- of specie-
het toepassingsgebied voor dekvloeren sterk ver- leverancier moet worden vastgelegd:
ruimd. Zo lenen gietvloeren zich bij uitstek voor • sterkteklasse;
toepassingen als zwevende dekvloer, verhoogde • vloeimaat van de per truckmixer aan te leve-
dekvloer en/of holtevloer, maar zij kunnen ook ren specie of de hoeveelheid water die bij de
direct worden aangebracht op een funderings- speciebereiding op de bouwplaats ten hoogste
laag van bijvoorbeeld schuimbeton. mag worden toegevoegd;
• grootste korrelafmeting.
Classificatie calciumsulfaatgebonden
dekvloeren Tussen de mengsel- of specieleverancier en de
De vereiste eigenschappen waaraan de cal- bindmiddelfabrikant moet, voor zover van toe-
ciumsulfaatgebonden gietvloer moet voldoen, passing, ten minste worden overeengekomen:
moeten zijn ontleend aan het ontwerp van het • type bindmiddel;
totale vloersysteem waarvan de gietvloer een • normsterkte van het bindmiddel.
component is. Er bestaan binnen een vloersys-
teem relaties tussen de soort draagvloer, de Eisen calciumsulfaat bindmiddelen
sterkteklasse van de gietmortel, de dekvloer- Calciumsulfaat bindmiddelen moeten voldoen
dikte en de vloerbedekkinggroep, figuur 5.24. aan de eisen vastgelegd in CUR-Aanbeveling 62
Tussen de betrokken partijen moeten vóóraf en NEN-EN 13454 (ontwerp, definitief in 2004),
eenduidige afspraken worden gemaakt over die bestaat uit twee delen: deel 1 Definities en
de vereiste eigenschappen van de gietvloer. eisen en deel 2 Beproevingsmethoden.
Definities verschillende typen bindmiddelen:
• calciumsulfaat bindmiddel (CB). Bindmiddel
Afspraken over vereiste eigenschappen bestaande uit hydraulisch bindend calciumsulfaat
van de gietvloer en kan toeslag- en hulpstoffen bevatten;
Tussen de betrokken partijen moeten vóóraf • calciumsulfaat composiet bindmiddel (CC).
eenduidige afspraken worden gemaakt over de Composiet bindmiddel bestaande uit calcium-
vereiste eigenschappen van de gietvloer. sulfaat bindmiddel waaraan toeslagstoffen zijn
Vóór aanvang van het werk moet tussen toegevoegd;
opdrachtgever en het vloerenbedrijf ten minste • fabrieksmatig vervaardigd mengsel (CF).
worden overeengekomen: Fabrieksmatig vervaardigd mengsel bestaande
• typeaanduiding van de gewenste gietvloer; uit CB of CC en toeslagmateriaal dat toeslag- en
• sterkteklasse van de mortel; hulpstoffen kan bevatten met of zonder water.
• dekvloerdikte; Met in acht name van de productiewijze moeten
• vlakheid en evenwijdigheid van het vloer- fabrieksmengsels geschikt zijn voor de consisten-
oppervlak; tiegebieden plastisch en vloeibaar.
• noodzaak om een eventueel gevormd cal-
ciumcarbonaathuidje te verwijderen, wie dit Het gehalte aan calciumsulfaat moet bedragen:
moet uitvoeren en wanneer. • voor calciumsulfaat bindmiddel (CB):
≥ 85% (m/m);

06950467_H05.indd 151 12-04-2005 13:13:03


152

Sterkteklasse1 Minimum buigtreksterkte in N/mm2 Minimum druksterkte in N/mm2

Beproeving na Beproeving na
3 dagen 28 dagen 3 dagen 28 dagen
20 1,5 4,0 18,0 20,0
30 2,0 5,0 12,0 30,0
40 2,5 6,0 16,0 40,0

1
De verhouding bindmiddel tot toeslagmateriaal is 1:2.

Figuur 5.25 Karakteristieke sterkte van calciumsulfaat bindmiddelen (CB) en (CC)

• voor calciumsulfaat-composiet bindmiddel voldoen aan de in de tabel karakteristieke


(CC): ≥ 50% en < 85% (m/m). sterkten gegeven waarden, figuur 5.26.

De normsterkte van het bindmiddel moet per Eisen dekvloer


sterkteklasse ten minste voldoen aan de in de De dekvloerdikte moet voldoen aan de overeen-
tabel gegeven waarden, figuur 5.25. gekomen waarden en tevens aan de volgende
eisen:
Eisen calciumsulfaat speciec en -mortel • de dekking op leidingen in de gietvloer moet
De calciumsulfaat specie moet de volgende ten minste 15 mm bedragen;
eigenschappen bezitten: • op leidingen voor vloerverwarming moet de
• de spreidmaat voor een plastisch mengsel dekking ten minste 25 mm bedragen;
moet 110 tot 140 mm bedragen; • de dekvloerdikte mag niet kleiner zijn dan vijf
• de vloeimaat voor een gietmengsel moet ten maal de grootste korrelafmeting van het toeslag-
minste 220 mm bedragen; materiaal;
• de specie moet stabiel zijn (waterafscheiding • bij een zwevende dekvloer moet de dikte zijn
ten hoogste 3 mm); afgestemd op de dynamische stijfheid van de
• de open tijd/verwerkbaarheidsduur moet verende tussenlaag en de buigtreksterkte van de
zodanig zijn dat de specie binnen deze tijd gietvloermortel.
gemengd, getransporteerd en verwerkt kan
worden maar moet altijd ≥ 30 minuten zijn. Ter plaatse van vloerbeëindigingen verticaal op
het vloeroppervlak treden trekspanning en af-
De druksterkte en buigtreksterkte van de cal- schuifspanning op ten gevolge van verschillen in
ciumsulfaat mortel moeten per sterkteklasse materiaalgedrag tussen gietvloer en vloerbedek-

Sterkteklasse1 Minimum buigtreksterkte in N/mm2 Minimum druksterkte in N/mm2

Beproeving na Beproeving na
3 dagen 28 dagen 3 dagen 28 dagen
12 1,5 3,0 5,0 12,0
20 1,5 4,0 18,0 20,0
30 2,0 5,0 12,0 30,0
40 2,5 6,0 16,0 40,0

1
De vermelde sterkten behoren bij de keuring van mortelprisma’s
Voor proefstukken uit het werk geldt dat de druksterkte ten minste 85% van de in de tabel genoemde
waarde moet bedragen.

Figuur 5.26 Karakteristieke sterkten van fabrieksmatig vervaardigde mengsels (CF)

06950467_H05.indd 152 12-04-2005 13:13:03


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 153

Afstand tussen Gemiddelde afwijking Ten hoogste 5% Geen enkele waarde


meetpunten ten hoogste groter dan groter dan
(‘gemiddeld’) (‘toets laag’) (‘toets hoog’)

00.100 02 02,5 04
00.500 04 04,5 07
01.000 05 05,5 09
04.000 09 09,5 15
10.000 13 13,5 21
15.000 15 15,5 24

Maten in mm

Figuur 5.27 Vlakheidsklasse normale eisen

Afstand tussen Gemiddelde afwijking Ten hoogste 5% Geen enkele waarde


meetpunten ten hoogste groter dan groter dan
(‘gemiddeld’) (‘toets laag’) (‘toets hoog’)

10.100 1 1,5 02,5


10.500 2 2,5 04,0
01.000 3 3,5 05,5
04.000 5 5,5 08,5
10.000 7 7,5 11,5
15.000 8 8,5 13,0

Maten in mm

Figuur 5.28 Vlakheidsklasse verzwaarde eisen

king. De huidtreksterkte moet gemiddeld ten Met name in de utiliteitsbouw, worden dek-
minste 1,0 N/mm2 bedragen. De laagste waarde vloeren langdurig blootgesteld aan belasting
mag niet kleiner zijn dan 0,6 N/mm2. veroorzaakt door afbouwactiviteiten. Om be-
schadigingen, die vaak kostbare reparaties van
De vlakheid/evenwijdigheid van het gietvloer- het dekvloeroppervlak tot gevolg hebben, te
oppervlak moet voldoen aan de normale en voorkomen, kan men de keuze bepalen op een
verzwaarde eisen, figuur 5.27 en 5.28, die wor- gietvloer met een hoge slijtvastheidklasse, figuur
den gesteld aan de vlakheid van gietvloeren 5.29. Een dunne vloerbedekking (bijvoorbeeld
en draagvloeren (tabel 8) in woning- en utili- een verflaag) bezit nauwelijks lastenspreidend
teitsgebouwen. De eisen aan de vlakheid van vermogen. Is de keuze bepaald op een dergelijke
de gietvloer komen overeen met die van NEN vloerbedekking, dan moet worden gekozen voor
2747 (eisen tabel 5.27 ≈ klasse 4, eisen tabel een gietvloer met een hoge slijtvastheidklasse.
5.28 ≈ klasse 2). Bij de aan de vlakheid van de In het bijzonder bij gietvloeren waarop een
onderliggende draagvloer (CUR-aanbeveling dunne vloerbedekking moet worden aange-
62, tabel 8) gestelde eisen worden, evenals in bracht is de mate van ruwheid van het dekvloer-
NEN 2886 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen oppervlak (de structuur) van belang. Partijen
voor gebouwen. Steenachtige draagconstructies, moeten vóóraf tot overeenstemming komen over
twee klassen onderscheiden (A en B) die voor de toelaatbare ruwheid c.q. de gewenste struc-
zes meetpuntafstanden de maximaal toelaatbare tuur van het dekvloeroppervlak. Dit kan geschie-
afwijking vermelden. den op basis van het bepalen van de textuur-

06950467_H05.indd 153 12-04-2005 13:13:04


154

Slijtvastheid- Materiaalverlies in 2 (GD-T) gietvloer op een tussenlaag;


klasse cm3/50 cm2 3 (GD-Z) zwevende gietvloer;
4 (GD-V) gietvloer met verwarming;
I ≤ 25 5 (GD-H) gietvloer als holtevloer;
II ≤ 17 6 (GD-F) gietvloer op funderingslaag.
III ≤ 13
IV ≤ 10 1 (GD-D) Gietvloer direct op een steenachtige of
stalen draagvloer
Figuur 5.29 Slijtvastheidklassen calciumsulfaat gietvloer Type GD-D dekvloeren zijn toepasbaar in nieuw-
(bepaald volgens methode Böhme) bouw en in renovatieprojecten. De dekvloer kan
in de nieuwbouw direct worden aangebracht op
diepte, die ten hoogste 0,1 mm mag afwijken steenachtige of stalen draagvloeren, mits deze
van de overeengekomen waarde.De hechting waterdicht zijn. In bestaande gebouwen kan
aan de ondergrond moet voldoen aan de over- de GD-D dekvloer direct op een steenachtige
eengekomen waarde. draagvloer worden aangebracht. Voor beide
toepassingen geldt dat eventuele naden tussen
Uitvoering calciumsulfaatgebonden draagvloerelementen vóóraf moeten worden
dekvloeren afgedicht. Afhankelijk van de gewenste vlakheid
Het aanbrengen en verharden van calciumsul- moet de draagvloer voldoen aan de eisen van
faatgebonden gietvloeren moet bij een onder- vlakheid, conform CUR-Aanbeveling 62, figuur
grond- en omgevingstemperatuur tussen +5 °C 5.27 of 5.28.
en +30 °C plaatsvinden, in een tegen inregenen
en tocht beschermde ruimte (gesloten daken en Laagdikte
gevels). De minimaal vereiste sterkteklasse wordt mede
Afhankelijk van de kristallisatietijd, die verschilt bepaald door de verkeersbelasting tijdens de
per soort en type bindmiddel, kan een calcium- afbouw- en gebruiksfase en de toe te passen
sulfaatgebonden gietvloer na minimaal twaalf vloerbedekking, figuur 5.2. De tabel van figuur
uur tot maximaal drie etmalen worden open- 5.30 geeft de minimaal vereiste nominale laag-
gesteld voor licht (afbouw-)verkeer. dikte van de calciumsulfaatgebonden gietvloer,
Afhankelijk van de toepassing en de gewenste in één- of meerlaagse uitvoering, in relatie met
prestaties worden de volgende typen calcium- de gekozen sterkteklasse. Bij de vermelde waar-
sulfaatgebonden gietvloeren onderscheiden: den is uitgegaan van een niet-opgeruwd draag-
1 (GD-D) gietvloer direct op een steenachtige of vloeroppervlak met een beperkte wateropne-
stalen draagvloer; mend vermogen. Verder is uitgegaan van

Bij uitvoering in één laag:


Sterkteklasse GD12–D/T GD20–D/T GD30–D/T GD40–D/T
Dikte 30/40 mm 30/35 mm 25/30 mm 25/30 mm

Bij uitvoering in twee lagen:


Sterkteklasse toplaag GD12 GD20 GD30 GD40
Dikte toplaag 20 mm 20 mm 20 mm 20 mm

Sterkteklasse onderlaag GD12 GD12 GD20 GD20


Dikte onderlaag 35 mm 35 mm 30 mm 30 mm

Sterkteklassen en laagdiktes gelden voor belastingklasse I ( belasting 2,5 kN) en bij mortels met toeslagmateriaal
waarvan de Dmax 4 mm bedraagt.

Figuur 5.30 Minimale vereiste nominale dikte calciumsulfaatgebonden dekvloer (maten in mm)

06950467_H05.indd 154 12-04-2005 13:13:04


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 155

� � � � � � � � � toeslagmateriaal met een maximale korrelafme-


ting (Dmax) van 4 mm. Geringere laagdiktes zijn
mogelijk afhankelijk van de keuze van het soort
en type specie en het aanbrengen van een even-
tuele hechtlaag. Bij opname van leidingen in de
dekvloer moet de dekking op de leidingen ten
minste 15 mm bedragen, op vloerverwarmings-
leidingen ten minste 25 mm, figuur 5.31.

2 (GD-T) Gietvloer op een tussenlaag


�� Als de dekvloer los van de draagvloer moet blij-
ven, wordt vóór het storten van de calciumsul-
faat specie een tussenlaag aangebracht, figuur
5.32. Deze bestaat doorgaans uit water- en/of
1 Aansluiting gietvloer met wanden en an- gasdichte folie met al of niet dampremmende
dere verticale bouwdelen. Zonder akoestische eigenschappen. De tussenlaag scheidt de dek-
scheiding wordt de anhydrietspecie ‘koud’ vloer van alle aangrenzende en ingegoten bouw-
tegen de wanden gegoten. delen, zoals wanden, kolommen, verticale door-
2 Aan de draagvloer bevestigde, ingegoten voeren en dergelijke. Tegen alle voornoemde
horizontale leiding, dekking boven de leiding bouwdelen moeten bovendien randstroken
minimaal 15 mm bij de sterkteklasse GD-20. worden aangebracht. De randstroken moeten
3 Naden en kieren dienen zorgvuldig te wor- bestaan uit gemakkelijk samendrukbaar materiaal
den afgedicht als waterdichte afsluiting om met een dikte afhankelijk van de grootte van het
weglekkende anhydrietspecie en lekken in de vloerveld maar ten minste 5 mm en een hoogte
isolatie te voorkomen. die ten minste gelijk is aan de totale dikte van de
4 Verticale leiding door het vloersysteem. dekvloer en de vloerbedekking.
5 Aanhechtingslaag eventueel voorzien van
een product dat de aanhechting verbetert. Laagdikte
6 Anhydrietgebonden gietvloer. De minimaal vereiste sterkteklasse wordt weer
7 Bescherming van de dekvloerrand door bepaald door de verkeersbelasting tijdens de
middel van de in de draagvloer verankerde afbouw- en gebruiksfase en de toe te passen
stalen profielen. vloerbedekking, figuur 5.2. De tabel in figuur
8 Tijdelijke kantplank ter plaatse van de beëin- 5.30 geeft de minimale nominale laagdikte van
diging van de dekvloer, zodanig uitgevoerd dat de calciumsulfaatgebonden gietvloer in relatie
weglekken van anhydrietspecie wordt voorkomen. met de gekozen sterkteklasse. Bij de vermelde
9 Dilatatievoeg, door te zetten in de dekvloer. waarden is uitgegaan van toeslagmateriaal met
10 Sparing voor leidingdoorvoeren. een Dmax van 4 mm en is rekening gehouden met
kleine onvolkomenheden in de vlakheid van de
Figuur 5.31 Details direct op draagvloer aangebrachte tussenlaag. Bij natuurstenen, keramische of hou-
anhydrietgebonden gietvloer Bron: SBR Publicatie 292 ten vloerbedekkingen kunnen spanningen in

������������ ��������������������������������
�����������������������
�������

������������������������� ����������
Figuur 5.32 Details anhydrietgebonden gietvloer op tussenlaag

06950467_H05.indd 155 12-04-2005 13:13:05


156

Sterteklasse GD12 GD20 GD30 GD40 uitstek geschikt maakt voor toepassing als onge-
wapende zwevende dekvloer, figuur 5.34.
Dikte 40 mm 35 mm 30 mm 30 mm
Laagdikte
Bij natuurstenen, keramische of massief houten Een dekvloer op een samendrukbare isolatie-
vloerbedekkingen laagdikte ten minste 45 mm. laag heeft een drukverdelende functie. De mi-
nimaal vereiste nominale laagdikte is daarmee
Figuur 5.33 Minimum laagdikte calciumsulfaatgebonden afhankelijk van de samendrukbaarheid van de
gietvloeren (GD-T) op tussenlaag isolatielaag en de te verwachten belastingen. De
tabel van figuur 5.35 geeft de minimale nomi-
de dekvloer optreden. In die gevallen dient de nale laagdikte van de calciumsulfaatgebonden
nominale laagdikte van de dekvloer ten minste gietvloer in relatie met de gekozen sterkteklasse
40 mm te zijn. Het aanbrengen van leidingen en de dynamische stijfheid respectievelijk
op de van een tussenlaag voorziene draagvloer samendrukbaarheid van de isolatielaag bij een
is toegestaan. De dekking op de leidingen moet gebruiksbelasting tot 1,5 kN/m2. De vereiste
ten minste drie keer de Dmax van het gekozen sterkteklasse is ten minste GD20. Bij de vermelde
toeslagmateriaal zijn. waarden is uitgegaan van toeslagmateriaal met
een Dmax van 4 mm. Bij natuurstenen, kerami-
3 (GD-Z) Zwevende gietvloer sche of massief houten vloerbedekkingen is
Zwevende dekvloeren hebben tot doel de ther- een nominale laagdikte van ten minste 45 mm
mische en/of akoestische isolatie van het totale vereist. Soms bestaat het risico van blijvend of
vloersysteem te verbeteren. Terugdringen van langdurig vochtaanbod uit de draagvloer. Het
luchtgeluid en/of contactgeluid gebeurt door is dan aan te bevelen een dampremmende laag
de dekvloer aan te brengen op een verende laag tussen het isolatiepakket en de draagvloer aan te
(= massa/veersysteem). Een dekvloer op een brengen. Op het isolatiepakket moet altijd een
isolatielaag moet een goede stijfheid en buig- waterkerende laag worden aangebracht. Deze
treksterkte bezitten. Calciumsulfaatgebonden dient om weglekken van de calciumsulfaatspe-
gietvloeren voldoen aan deze eisen, wat ze bij cie, waardoor contactbruggen zouden kunnen
ontstaan, te voorkomen. Tegen alle aansluitende
����� ��������������� en ingegoten bouwdelen moeten gemakkelijk en
��������
������������ ���������
voldoende (> 50%) samendrukbare randstroken
worden aangebracht. De minimale dikte hiervan
����������
������������ is 5 mm bij een grootste diagonale afmeting van
����������������� ����������
������������� de dekvloerplaat tot 15 m. Is de vloerplaat

Dikte isolatie dL ≤ 30 dL ≤ 30

Samendrukbaar- < 5 5 < 10 < 5 5 < 10


heid (dL – dB)
Dikte gietvloer 35 mm 40 mm 40 mm 45 mm

dL = leveringsdikte in mm;
dB = dikte onder normbelasting in mm.
Gebruiksbelasting tot 1,5 kN/m2, sterkteklasse ten
minste GD20.
���������� �������� ���������
���������� Bij natuurstenen, keramische of massief houten vloer-
��������������
����������� bedekkingen laagdikte ten minste 45 mm.
��������������������� �����������
���������������������������
Figuur 5.34 Details calciumsulfaatgebonden gietvloer op Figuur 5.35 Minimaal vereiste nominale dikte zwevende
isolatiepakket gietvloer (maten in mm)

06950467_H05.indd 156 12-04-2005 13:13:06


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 157

groter, dan moet de randisolatie ten minste 9 Dikte 45 + d 58 + d 45 + d 45 301


mm dik zijn. De hoogte van de randisolatie is Dekking 45 35 25 n.v.t n.v.t
minimaal gelijk aan de totale dikte van het zwe-
vende vloersysteem, inclusief de vloerbedekking. Gebruiksbelasting tot 2,5 kN/m2, sterkteklasse ten
minste GD20.
4 (GD-V) Gietvloer met verwarming 1
Uitvlaklaag ten minste 25 + d mm dik. Bij vloerbe-
Dekvloeren met een vloerverwarmingssysteem dekking bestaande uit natuursteen of keramiek dient
worden doorgaans als zwevende dekvloer uitge- de technische dikte ten minste 45 mm te bedragen.
voerd, figuur 5.36.
De dikte van de calciumsulfaatgebonden giet- Figuur 5.37 Minimaal vereiste nominale dikte en dekking
vloer met daarin opgenomen vloerverwarming, van de dekvloer in relatie met de plaats van de verwarmings-
is afhankelijk van het toegepaste systeem. Een leidingen (maten in mm)
isolatielaag voorkomt warmteopname (accumu-
latie) door de draagvloer en houdt warmteverlies van de leidingen in, of ten opzichte van de giet-
naar de onderliggende ruimte tegen. Van de ver- vloer. De diverse systemen worden aangeduid als
schillende vloerverwarmingssystemen komt ZV 1 t/m ZV 5.
het warmwatervoerende type het meest voor. Figuur 5.36 laat zien hoe de verschillende con-
De temperatuur van het circulerende water structies zijn opgebouwd. Figuur 5.37 geeft de
moet worden begrensd op circa 35 °C à 40 °C vereiste nominale dikte van de dekvloer en dek-
(kortstondig is een maximumtemperatuur van king op de verwarmingsleidingen weer.
50 °C toelaatbaar). Onderlinge verschillen
hebben voornamelijk betrekking op de plaats Detaillering
Zwevende dekvloeren met verwarming moeten
��������������� altijd van aansluitende en ingegoten bouwdelen
��������
���������
worden gescheiden door middel van een kant-
��
��������������� ���� strook, bestaande uit gemakkelijk indrukbaar
������������ �� (> 50%) isolatiemateriaal met een van de grootte
���������� �������� van het verwarmde vloerveld afhankelijke dikte
���� ����������
die ten minste 9 mm moet bedragen. Bij com-
�� pacte vloervelden (lengte = breedte) aansluitend
����
����� ���
tegen stijve of stijf verankerde bouwdelen en
�� voldoende (> 50%) indrukbare randisolatie, is
het mogelijk zeer grote oppervlakken zonder
���� dilataties uit te voeren (400 tot 600 m2). Verwar-
�� mingsleidingen mogen geen werkende voegen
����
���
in de gietvloer kruisen. Als aan- en afvoerleidin-
�� gen van een verwarmd vloerveld toch een dilata-
tievoeg kruisen, moeten deze op die plaats door
���� een mantelbuis van ten minste 200 mm lengte
worden geleid. De verwarmingsleidingen moe-
��
ten zo worden aangebracht dat een gelijkmatige
��
opwarming van de vloerplaat gewaarborgd is.
Als onvoldoende hoogte beschikbaar is kunnen
���� we ook gebruik maken van elektrische weer-
���������� �� standskabels als vloerverwarming. Door het
����������� instorten van de dunne in matvorm uitgevoerde
��
������������
����������
�� kabels, kan de dikte van de dekvloer beperkt
blijven.
����
Figuur 5.36 Details gietvloeren met verwarming

06950467_H05.indd 157 12-04-2005 13:13:06


158

5 (GD-H) Gietvloer als holtevloer is bovendien dat de fundering niet extra belast
Verhoogde dekvloeren van het type holtevloer hoeft te worden met zwaar materieel, tijdens het
bestaan in principe uit een verloren bekisting die aanbrengen van zowel de fundering als de dek-
op enige hoogte van de draagvloer wordt ge- vloer. Dat komt doordat de specie over aanzien-
steld, figuur 5.38. Over deze constructie wordt lijke afstanden kan worden verpompt.
de gietvloer aangebracht. De holtevloer is met
name ontwikkeld voor kantoren waar steeds Laagdikte
meer leidingen weggewerkt moeten worden. De beddingsconstante van de funderingslaag
Controleluikjes, of van luiken voorziene goten in moet voldoende zijn om de door de gietvloer
de vloer, maken dat de leidingen bereikbaar blij- gespreide vloerbelasting te kunnen opnemen.
ven. Calciumsulfaat gietvloeren zijn zeer geschikt Het vermogen belasting te spreiden wordt
om als naadloze dekvloer op holtevloeren aan te bepaald door de sterkte en de stijfheid van de
brengen. gietvloer.

����������������������� Detaillering
���������� �������������� De detaillering op een funderingslaag van
schuimbeton vindt op dezelfde wijze plaats als
bij een calciumsulfaatgebonden gietvloer direct
op een draagvloer. Voor het aanbrengen op alle
andere funderingslagen gelden de details als bij
een gietvloer op een tussenlaag.

▶▶ Voor funderingsplaten van schuimbeton en


geëxpandeerde kleikorrels, zie deel 2 Onderbouw,
Figuur 5.38 Details van een type holtevloer voorzien van hoofdstuk 5 Ontwerp en uitvoering van funderingen
gietvloer
Toepassing calciumsulfaatgebonden
Laagdikte dekvloeren
De elementen waaruit de holtevloer is opge- Calciumsulfaatgebonden dekvloeren uitgevoerd
bouwd moeten voldoende sterkte en stijfheid als gietvloer en onderscheiden naar de zes
bezitten om, in de gebruiksfase, de vloerbelas- besproken typen, kunnen praktisch universeel en
ting op de draagvloer te kunnen overbrengen. onbeperkt worden toegepast voor binnensitua-
De nominale laagdikte van de gietvloer moet ten ties in zowel woning- als utiliteitsgebouwen. Dit
minste 35 mm zijn bij een minimale sterkteklasse type dekvloeren kenmerkt zich door uitstekende
GD20. Hogere sterkteklassen vragen om een no- sterkte-eigenschappen en een hoge mate van
minale laagdikte van de calciumsulfaatgebonden vlakheid gepaard aan een grote dimensionale
gietvloer van ten minste 30 mm. stabiliteit (nauwelijks verhardings- en/of dro-
gingskrimp). De gunstige technische eigenschap-
6 (GD-F) Gietvloer op funderingslaag pen, de korte aanbrengtijd en de arbo- en mi-
Als de draagkracht dat toelaat, kan een calcium- lieuvriendelijke verwerking, maken deze vloeren
sulfaatgebonden gietvloer direct worden gego- uitermate geschikt als dekvloercomponent van
ten op een van een funderingslaag voorziene vloersystemen voor de volgende toepassingen:
verdichte ondergrond. Bij toepassing van een 1 industriële dekvloer:
lichtgewicht fundering (bijvoorbeeld schuimbe- • in één of meer lagen op een funderingslaag
ton) is de belastingstoename op de ondergrond of een draagvloer aangebrachte calciumsulfaat-
gering. In combinatie met een compenserende gebonden gietvloer met een sterkteklasse van
ontgraving is het zelfs mogelijk de belasting op GD40 of hoger, die een speciale oppervlakte-
de ondergrond te verminderen. behandeling heeft ondergaan;
Door het achterwege blijven van een draagvloer 2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking:
kan de bouwcyclus worden versneld. Voordeel • in één of meer lagen direct op een fundering-

06950467_H05.indd 158 12-04-2005 13:13:07


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 159

slaag, of daarvan gescheiden door een dunne wordt warm (200 à 230 °C) verwerkt. In koude
tussenlaag of door één of meer isolatielagen, toestand is het vast en thermoplastisch.
aangebrachte calciumsulfaatgebonden gietvloer
in een sterkteklasse vanaf GD12 die geen speci- Asfaltemulsie is een mengsel van zand, steen-
ale oppervlaktebehandeling heeft ondergaan; slag, cement en een emulsie van bitumen, klei
• in één of meer lagen, hechtend aan een (bentoniet) en water. Het mengsel vertoont qua
steenachtige draagvloer, of daarvan gescheiden verwerking overeenkomst met betonspecie en
door een dunne tussenlaag of door één of meer wordt koud (boven 0 °C) aangebracht.
isolatielagen, aangebrachte calciumsulfaatgebon-
den gietvloer in een sterkteklasse vanaf GD12 Classificatie bitumineuze dekvloeren
die geen speciale oppervlaktebehandeling heeft Gietasfaltvloeren worden volgens DIN 1996
ondergaan; ingedeeld naar druksterkte, in drie klassen:
• in één laag op een geprepareerde verhoogde 1 hard indruk < 1,5 mm;
bekisting aangebrachte calciumsulfaatgebonden 2 normaal indruk 1,5 – 4 mm;
gietvloer (holtevloer) in een sterkteklasse vanaf 3 zacht indruk > 4 mm.
GD20 die geen speciale oppervlaktebehandeling
heeft ondergaan. Asfaltemulsievloeren bezitten een grotere druk-
3 vloerbedekking (zie paragraaf 5.5.1): in één sterkte dan gietasfaltvloeren en kunnen dus
of meer lagen op een funderingslaag of een zwaarder worden belast. Een gietasfaltvloer
draagvloer aangebrachte calciumsulfaat gebon- heeft een toelaatbare belasting van 0,2 tot
den gietvloer met een sterkteklasse van GD30 of 0,35 N/mm2 en een asfaltemulsievloer van 1,5
hoger die, om esthetische redenen, een speciale tot 3,5 N/mm2.
bewerking heeft ondergaan. De volgende bewer- Puntbelastingen veroorzaakt door meubilair of
kingen zijn daarbij mogelijk: dergelijke, die de toegestane belasting te boven
• kleuren van de dekvloer door toevoegen van gaan, maken het toepassen van een drukverde-
pigment of nakleuren van het oppervlak door dit lende laag noodzakelijk.
te behandelen met zure oplossingen van metaal- Naast eisen met betrekking tot de indrukgevoe-
zouten; ligheid, kunnen aanvullende eisen worden
• slijpen en polijsten (tot blijvende hoogglans) gesteld met betrekking tot:
en verzegelen van de al dan niet gekleurde dek- • oppervlakte-eigenschappen: bij direct aan het
vloer. gebruik blootgestelde bitumineuze dekvloeren
zijn de stroefheid en de slijtvastheid van het op-
5.4.3 Bitumineuze dekvloeren pervlak van belang;
Een bitumineuze dekvloer is een naadloze • water- en dampdichtheid: asfaltvloeren kunnen
vloerafwerking, vervaardigd van een mengsel waterdicht worden uitgevoerd. Bij emulsievloeren
van steenslag, zand of andere vulstof en een treedt door de aanwezigheid van poriën een lichte
bindmiddel op basis van bitumen. Bitumen is waterindringing op. Gietasfaltvloeren hebben een
een thermoplastisch aardolieproduct, het ver- zeer hoge waterdampdiffusieweerstand;
hardt niet en droogt niet uit. De warme of koude • akoestische eigenschappen: asfaltvloeren ver-
mortel wordt ter plaatse in een of meer lagen minderen de contactgeluidsoverdracht van een
op een draagvloer gestort, gespreid, eventueel vloersysteem, de afname ΔLnT bedraagt circa
mechanisch verdicht en op het gewenste peil 7 dB.
gebracht. Bitumineuze dekvloeren worden
onderscheiden in: Uitvoering bitumineuze dekvloeren
1 gietasfalt- of strijkasfaltvloeren; Het aanbrengen van gietasfalt kan zelfs bij tem-
2 asfaltemulsie of koud asfaltvloeren. peraturen onder het vriespunt plaatsvinden. Een
asfaltvloer kan niet rechtstreeks op een onder-
Gietasfalt is een thermoplastisch mengsel van grond worden aangebracht waarin nog rest-
zand, grind (steenslag), vulstoffen (kalksteenpoe- vocht aanwezig is. Om die reden wordt gietasfalt
der) met als bindmiddel bitumen. Het mengsel praktisch uitsluitend op een scheidingslaag

06950467_H05.indd 159 12-04-2005 13:13:07


160

aangebracht. Voorwaarde is dat vóór of tijdens Laagdikte


de uitvoering geen sprake is van plasvorming De dikte van een laag gietasfalt die in één keer
op de scheidingslaag. Het aanbrengen van wordt aangebracht is afhankelijk van het soort
asfaltemulsievloeren moet bij een ondergrond- specie. Zachte onderlagen of uitvlaklagen
en omgevingstemperatuur boven 0 °C plaats- worden meestal in een dikte van 10 à 15 mm
vinden in een regendichte en tochtvrije ruimte aangebracht; stugge toplagen zijn moeilijker te
(gesloten gevels!). verwerken en worden in een dikte van 25 tot 30
mm aangebracht. Direct na het uitstrijken wordt
Afhankelijk van de toepassing en de gewenste het oppervlak met behulp van bezem en schuur-
prestaties worden de volgende typen asfalt- plank, ingeschuurd met gedroogd en gezeefd
vloeren onderscheiden: zilverzand. Bij buitentoepassingen kan het opper-
1 gietasfalt als dekvloer; vlak ook worden ingestrooid met grind 1-3 mm.
2 asfaltemulsie als dekvloer; Na afkoeling kan de asfaltvloer direct in gebruik
3 gietasfalt als zuurvaste vloerafwerking; worden genomen.
4 asfalttegelvloer;
5 asfaltplatenvloer. 2 Asfaltemulsie als dekvloer
Uitvoering is mogelijk in een laagdikte vanaf
1 Gietasfalt als dekvloer 10 tot circa 50 mm. Asfaltemulsievloeren kun-
Uitvoering is mogelijk in één laag (dikte van nen in één laag direct worden aangebracht op
20 tot 25 mm) of in twee lagen (dikte 40 tot 45 een steenachtige, houten of stalen draagvloer,
mm). Een gietasfalt dekvloer kan direct worden of los daarvan op een scheidingsslaag. Aange-
aangebracht op een steenachtige, houten of bracht op houten draagvloeren (in een laagdikte
stalen draagvloer, of los daarvan op een schei- > 15 mm), moeten zij worden voorzien van
dings- of dampvereffeningslaag. Het gietasfalt een metaalgaaswapening. Een steenachtige
wordt baansgewijs aangebracht. De banen met of stalen draagvloer kan worden voorzien van
een breedte van 3 tot 4 m, worden uitgezet met een bitumineuze hechtlaag. Op een houten
stalen reien. Op de bouwplaats wordt het giet- draagvloer wordt doorgaans een scheidingslaag
asfalt vanuit de ketel in asfaltkarren getapt en aangebracht. De gemengde asfaltemulsiespecie
naar de verwerkingsplaats gereden. Bij grotere wordt gestort tussen metalen reien, eventueel
afstanden worden dumpers ingezet, voorzien met behulp van een trilbalk gespreid en machi-
van verwarming en een roermechanisme. Het naal verdicht met behulp van zogenoemde
geloste asfalt wordt met een houten spaan uitge- powerfloats. Het oppervlak wordt nagepleisterd
streken en volledig dicht tegen het eerder aange- met een cement/bitumenemulsie-slurry (cement/
brachte asfalt aangewerkt. bitumenpap). Na 24 uur kan de vloer in gebruik
worden genomen.
Bij een waterdichte afwerking kunnen plinten
worden aangebracht. De bovenkant van de plint 3 Gietasfalt als zuurvaste vloerafwerking
moet in een sponning liggen (terugliggend van Een zuurvaste vloerafwerking moet in twee lagen,
de wand) om te voorkomen dat van de wand met verspringende aanzetnaden, hechtend
aflopende vloeistof doordringt achter de plint. Bij worden aangebracht op een steenachtige draag-
plintafwerkingen kunnen worden onderscheiden: vloer. Om een goede hechting met de draag-
• de overgang horizontaal naar verticaal wordt vloer te waarborgen, wordt deze eerst voorzien
geheel in gietasfalt uitgevoerd, waarvoor een van een voorsmeerlaag.
speciaal gietasfaltmengsel wordt gebruikt;
• de randen en plinten worden uitgevoerd met 4 Asfalttegelvloer
behulp van stroken foliemateriaal op basis van Asfalttegels worden geprefabriceerd van geperst
gemodificeerde bitumen; gietasfalt. De kleur van deze tegels is zwart of
• de randen en plinten worden vervaardigd van roodbruin. De hardheid en dichtheid is afhan-
keramische tegels aangebracht op een folie (bij kelijk van de persdruk bij de vervaardiging. De
zuurvrije bekleding). afmetingen van de tegels zijn 250 × 250 mm,

06950467_H05.indd 160 12-04-2005 13:13:08


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 161

de dikten variëren van 20 tot 25 mm. De tegels • asfalttegelvloer met of zonder voeg in cement-
worden op steenachtige draagvloeren in specie gelegd op een steenachtige draagvloer;
cementspecie gelegd. • asfaltplatenvloer in één laag aangebracht op
een met een hete bitumenlaag voorgestreken ce-
5 Asfaltplatenvloer mentgebonden dekvloer of monolietbetonvloer.
Geprefabriceerde asfalt- of ‘mooker’platen met
afmetingen van 500 × 500 mm, in dikten van 5.4.4 Combinatiedekvloeren
8 tot 15 mm, bezitten dezelfde eigenschappen Een combinatiedekvloer is een constructieve
als gietasfalt. De platen worden vastgebrand op laag, die is opgebouwd uit een zeer open
een bitumenlaag die vóóraf in hete toestand met asfaltbeton (ZOAB) waarvan de holle ruimten
een mastiekbezem op de ondergrond, vaak een zijn gevuld met een cementgebonden (polymeer
cementgebonden dekvloer of monolietbeton- gemodificeerde) slurry (cementpap).
vloer, is aangebracht. De door verwarming zacht
gemaakte platen kunnen in het gewenste profiel Voor het ZOAB van de combinatiedekvloer zijn
worden aangebracht en zelfs tegen de wanden de Standaard RAW bepalingen 2000 van toepas-
worden opgezet. Voor deze laatste toepassing sing, met in acht name van de wijzigingen en
worden de asfaltplaten vaak gecombineerd met aanvullingen zoals die hierna zijn opgenomen.
gietasfalt voor het maken van waterdichte bekle- • In afwijking van artikel 31.26.13 lid 01 van de
dingen. RAW Standaard 2000, wordt het ZOAB voor een
combinatiedekvloer niet aangeduid volgens tabel
Toepassing bitumineuze dekvloeren T31.22;
Bitumineuze dekvloeren zijn geschikt voor de • het ZOAB moet voor een combinatiedekvloer
volgende toepassingen: als volgt worden samengesteld:
1 industriële dekvloer: – bitumen (B70/100): 4,1%
• in één laag aangebrachte naadloze, stroeve, – fabrieksvulstof: 4,0%
elastische, waterdichte, vloerafwerking voor – cellulosevezel: 0,2%
magazijnen, industrieën, parkeerdaken enzovoort; – steenslag 8/11 mm: 91,7%
• platenvloer in één laag aangebracht op een • het steenslag 8/11 mm voor het ZOAB mag
met een hete bitumenlaag voorgestreken steen- maximaal 10% ondermaat (kleiner dan 8 mm)
achtige draagvloer. De asfaltplatenvloer kent en maximaal 10% overmaat (groter dan 11 mm)
dezelfde industriële toepassingen als de naadloze bevatten;
gietasfaltvloer. Met door een speciale samenstel- • als vulstof moet fabrieksmatig vervaardigde
ling verkregen bijzondere eigenschappen tevens middelsoort vulstof met hydroxide worden toe-
toe te passen als antistatische vloerafwerking gepast;
voor bijvoorbeeld computerruimten of als gelei- • de hoeveelheid holle ruimte in het ZOAB
dende, vonkvrije vloerafwerking voor munitie- moet ten minste 25% en ten hoogste 30%
opslagplaatsen en -fabrieken; bedragen, waarbij gestreefd moet worden naar
2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: 27%.
• als dekvloer op houten of stalen draagvloeren;
• als een dampremmende dekvloer (gietasfalt) Classificatie combinatiedekvloeren
wordt geëist; Voor combinatiedekvloeren bestaat er (nog)
3 vloerbedekking (zie paragraaf 5.5.3): geen classificatie op basis van een norm of
• asfalttoplaag van een in twee lagen aange- aanbeveling. Partijen moeten daarom vóóraf
brachte naadloze bitumineuze vloerbedekking, tot overeenstemming komen over de te leve-
die bijzondere eigenschappen bezit en/of een ren kwaliteit of het te bereiken resultaat zoals
speciale oppervlaktenabehandeling heeft onder- de toelaatbare ruwheid c.q. de gewenste
gaan. In het kader van de integrale benadering structuur van het vloeroppervlak. Dit kan bij-
vervult de boven- of toplaag de rol van vloer- voorbeeld geschieden op basis van een mon-
bedekking; ster of een referentie combinatiedekvloer.
Als eisen worden gesteld met betrekking tot

06950467_H05.indd 161 12-04-2005 13:13:08


162

de vloeistofdichtheid, moeten vóóraf duide- vloeren na minimaal 1 tot maximaal 5 etmalen


lijke afspraken worden gemaakt over het voor- worden opengesteld voor licht (afbouw)verkeer.
komen van scheuren en het beperken van de
vloeistofindringing. Toepassing combinatiedekvloeren
De combinatiedekvloer passen we toe in combi-
Uitvoering combinatiedekvloeren natie met een draagvloer van asfaltbeton.
Als bindmiddel voor de cementslurry (cement/ Combinatiedekvloeren komen voor als industriële
bitumenpap) gebruiken we bij voorkeur Port- dekvloer: in twee arbeidsgangen aangebrachte
landcement (CEM I) of Portlandvliegascement naadloze, stroeve, elastische, waterdichte,
(CEM II/B). Aan het cement wordt toeslagmate- vloerafwerking voor intensief bereden buiten-
riaal, meestal zilverzand en vaak ook kwartsmeel, opslagplaatsen, parkeerterreinen enzovoort.
een polymeer en water toegevoegd. Water is
nodig voor de chemische verharding en voor de 5.4.5 Magnesiagebonden dekvloeren
verwerkbaarheid van de aangemaakte specie. Magnesiagebonden dekvloeren worden, vol-
Het polymeer dient om de hoeveelheid water te gens N 1396 Magnesietvloeren; dikten, vervaar-
beperken, de open tijd van de slurry te verlengen digen en keuringseisen, uitgave december 1955,
en de eigenschappen van de slurry te verbeteren vervaardigd van een mengsel van magnesium-
(minder krimp, lagere capillaire wateropname, oxide (MgO), vulstoffen en/of toeslagmate-
hogere buigtreksterkte). rialen, waaraan een geconcentreerde oplossing
De cementslurry moet zo vloeibaar zijn dat hij van magnesiumchloride (MgCl2) wordt toege-
gemakkelijk indringt in het ZOAB en alle daarin voegd. De eigenschappen van de magnesia-
aanwezige holle ruimten vult. De laag ZOAB mortel worden in hoge mate bepaald door het
moet vóór het vullen op het juiste niveau zijn soort vulstoffen en toeslagmaterialen die aan
aangebracht. De slurry moet stabiel zijn en een de specie worden toegevoegd. Zo kunnen met
voldoende lange open tijd bezitten. Bij sommige overwegend uit houtvezel bestaande vulstoffen
typen is het nodig om, na het gieten en uit- mortels worden vervaardigd voor spijkerbare,
vloeien, de indringing te bevorderen met behulp isolerende dekvloeren. Met overwegend kwarts-
van een trilwals. achtige toeslagmaterialen kunnen mortels voor
Het aanbrengen van combinatiedekvloeren stroeve, slijtvaste industrievloeren worden ver-
moet bij een ondergrond- en omgevingstempe- vaardigd.
ratuur boven het vriespunt plaatsvinden. Tijdens Afhankelijk van de omgevingsomstandigheden
het aanbrengen en verharden van de slurry kunnen magnesiagebonden dekvloeren na mi-
moeten de omstandigheden zodanig zijn dat nimaal twee tot maximaal vijf dagen worden
aan de slurry geen schade wordt toegebracht opengesteld voor licht (afbouw-)verkeer. Dit
door te snel uitdrogen (zoninstraling, sterke type dekvloer, afhankelijk van de toepassing ook
wind) of afkoelen. Afhankelijk van de omge- wel houtgraniet of magnesiet-estrich genaamd,
vingsomstandigheden kunnen combinatiedek- was in Duitsland een tijdlang erg populair, maar

Toepassing Speciesamenstelling Dichtheid MgCl2- Minimum laagdikte bij aanbrengen op:


magnesia-toeslag oplossing tussenlaag beton hout

in m/m in °Beaumé
Tussenlaag 1 : 3,5 17 – 18 – > 10 mm > 20 mm
Toplaag 1:2 19 > 18 mm > 10 mm1 > 10 mm1
Industrievloer 1 : 2–21/2 18 – 19 > 15 mm > 15 mm > 15 mm

1
Minimum dikte in andere dan woongebouwen > 12 mm.

Figuur 5.39 Samenstellingen en toepassing van magnesiagebonden dekvloeren

06950467_H05.indd 162 12-04-2005 13:13:08


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 163

wordt in verband met de sterk gestegen prijs van hetzelfde materiaal worden vervaardigd. Tegen
de bindmiddel/verhardercombinatie, in ons land het opgaande werk worden daartoe tijdelijk, op
nauwelijks meer toegepast. de gewenste hoogte, plintlatjes aangebracht.

Classificatie magnesiagebonden Laagdikte


dekvloeren De laagdikte moet, afhankelijk van de soort draag-
Magnesiagebonden dekvloeren worden vloer (volgens N 1398) ten minste bedragen:
onderscheiden volgens N 1396 naar specie- • 10 mm op steenachtige draagvloeren;
samenstelling en toepassingsgebied. Magne- • 20 mm op houten draagvloeren. De magne-
siagebonden dekvloeren worden aangebracht siavloer wordt hierbij verankerd met dakleer-
op draagvloeren volgens N 1398 Magnesiet- nagels. Tevens kan, bij grotere laagdiktes, een
vloeren; draagvloer. De tabel van figuur 5.39 tegen corrosie beschermde gaaswapening wor-
geeft enkele samenstellingen en hun toepas- den aangebracht;
singen. • 20 mm op stalen draagvloeren. De verankering
aan de draagvloer vindt hier plaats met behulp
Uitvoering magnesiagebonden dekvloer van op de draagvloer gelaste metalen vlinders.
Magnesiagebonden dekvloeren moeten worden
aangebracht bij een ondergrond- en omgevings- 2 Tweelaags dekvloer
temperatuur boven 0 °C, in een regendichte en In twee lagen worden magnesiagebonden dek-
tochtvrije ruimte (gesloten gevels!). Afhankelijk vloeren aangebracht op draagvloeren als voren.
van de omgevingsomstandigheden en de bind- Aan de specie van de bovenlaag worden orga-
middel/toeslagverhouding van de mortel, kan nische en anorganische vulstoffen in deeltjes
een magnesiagebonden dekvloer na minimaal met kleine afmetingen toegevoegd en voorts
twee tot maximaal vijf etmalen worden open- pigmenten en kwartsmeel om de gewenste
gesteld voor licht (afbouw)verkeer. eigenschappen te bereiken.
Afhankelijk van de toepassing en de gewenste
prestaties van de dekvloer worden de volgende Laagdikte
typen magnesiagebonden dekvloeren onder- De dikte van de bovenlaag is afhankelijk van de
scheiden: gekozen toepassing. Aangebracht op een onder-
1 éénlaags dekvloer; laag (als onder 1) moet de toplaagdikte ten min-
2 tweelaags dekvloer; ste 8 mm bedragen in woongebouwen en ten
3 gietvloer. minste 12 mm in andere dan woongebouwen.

1 Eénlaags dekvloer 2 Gietvloer


Magnesiagebonden dekvloeren in één laag kun- Als éénlaags gietvloer wordt een magnesia-
nen worden aangebracht op een steenachtige, gebonden vloer hechtend aangebracht op een
houten of stalen draagvloer. Aan het droog steenachtige draagvloer als voren. Is de draag-
voorgemengde mengsel van magnesia en vul- vloer onvoldoende vlak, dan kan eerst een uit-
stoffen wordt aanmaakwater toegevoegd waarin vlaklaag worden aangebracht. Aan de specie van
magnesiumchloride is opgelost. Een juiste con- de eenlaags gietvloer, of de bovenlaag van de
centratie van de oplossing is belangrijk voor de tweelaagse uitvoering, worden organische en
verharding van de specie en wordt, met behulp anorganische vulstoffen in deeltjes met kleine
van een densimeter, gemeten in graden Beaumé. afmetingen toegevoegd en voorts pigmenten
De gemengde specie wordt op de geprepa- en kwartsmeel om de gewenste eigenschappen
reerde draagvloer aangebracht, gespreid en te bereiken. De vloeibare toplaagspecie wordt
verdicht (met stamper of trilplaat). Het oppervlak op de geprepareerde ondergrond uitgegoten en
wordt bijgevuld, nagevlakt, met behulp van een gespreid met behulp van een aan één uiteinde
schuurbord doorgeschuurd en ten slotte met gehanteerde lange rei. Door een afwerker, uitge-
een stalen spaan of spachtelmachine afgewerkt. rust met spijkerplanken onder de voeten, wordt
Plinten, desgewenst met holle hoek, kunnen van de specie nagevlakt/verdicht met behulp van

06950467_H05.indd 163 12-04-2005 13:13:08


164

een drijfrei. Nadat de specie voldoende is opge- Uitvoering houten dekvloeren


stijfd, wordt het vloeroppervlak, met behulp van De vloerdelen of platen worden op de houten
spachtelmachines, glad en dicht afgewerkt. balken of de bestaande houten draagvloer
bevestigd door middel van blind nagelen of
Laagdikte schroeven. Houten dekvloeren kunnen ook op
In een éénlaagse uitvoering moet de kleinste steenachtige draagvloeren worden aangebracht.
dikte ten minste 15 mm bedragen. De toplaag Op het beton van de draagvloer kunnen houten
bij de tweelaagse uitvoering moet ten minste regels worden aangebracht. Hierbij worden on-
12 mm dik zijn. effenheden in de draagvloer ter plaatse van de
bevestigingspunten opgevuld. Plaatmateriaal
Toepassing magnesiagebonden dekvloer moet een breedte hebben van ten minste twee-
Magnesiagebonden vloeren zijn geschikt voor de maal de hart-op-hartafstand tussen twee balken.
volgende toepassingen: Hierdoor kunnen de platen met verspringende
1 industriële dekvloer: naden worden aangebracht.
• in één laag op een steenachtige draagvloer, of
op een magnesiagebonden tussenlaag, aange- ▶▶ Houten vloeren worden besproken in deel 3
bracht als naadloze, stroeve, slijtvaste gebruiks- Draagstructuur, hoofdstuk 5
vloer voor drukkerijen, gereedschapmakerijen,
metaalwarenindustrie enzovoort; Toepassing houten dekvloeren
2 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking: Houten dekvloeren worden praktisch uitsluitend
• in één laag aangebracht op steenachtige, voor verdiepingsvloeren in de woningbouw toe-
houten of stalen draagvloer met, afhankelijk van gepast. Ook in de renovatiebouw worden hou-
de gekozen vulstoffen en laagdikte, eigenschap- ten dekvloeren nog wel toegepast:
pen als naadloos, voetwarm, geluiddempend, 1 dekvloer te voorzien van een vloerbedekking:
spijkerbaar; • goed aaneengesloten en hecht aan de draag-
3 vloerbedekking (zie paragraaf 5.5.3): constructie bevestigde dekvloer van houten
• in twee lagen aangebracht, waarbij de boven- delen of plaatmateriaal dat eventueel een
ste laag bijzondere eigenschappen bezit en/of nabehandeling heeft ondergaan (stoppen
een speciale oppervlaktenabehandeling heeft spleten, nagelgaten enzovoort) en onmiddellijk
ondergaan. In het kader van de integrale bena- in gebruik kan worden genomen;
dering vervult de boven- of toplaag de rol van 2 vloerbedekking (zie paragraaf 5.5.8):
vloerbedekking. • goed aaneengesloten en hecht aan de draag-
constructie bevestigde dekvloer van houten
5.4.6 Houten dekvloeren delen of plaatmateriaal dat een oppervlakte-
Houten dekvloeren bestaan uit vloerdelen met behandeling heeft ondergaan (schuren, stoppen,
een gelijke (beperkte) breedte en dikte die beitsen, lakken).
meestal zijn voorzien van messing en groef. Ook
plaatmateriaal wordt toegepast. 5.4.7 Droge dekvloeren
Een droge dekvloer is uit plaatmateriaal samen-
Classificatie houten dekvloeren gesteld. Het plaatmateriaal bestaat meestal uit
Er bestaat geen methode om houten dekvloe- gipsvezelplaten – sandwichplaten – met een
ren te classificeren. laagdikte van 40 mm of 50 mm, in de regel
Om de geschiktheid te beoordelen voor een voorzien van een isolatielaag. De platen kunnen
gekozen toepassing, gelden volgende aan- alleen op een blijvend droge, vlakke draagvloer
dachtspunten: worden aangebracht.
• vloerdelen: werkende breedte, dikte,
brandklasse en rookgetal;
• plaatmateriaal: formaat, dikte, milieuklasse,
wateropname, sterkte na wateropname,
brandvoortplanting en rookontwikkeling.

06950467_H05.indd 164 12-04-2005 13:13:09


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 165

Classificatie droge dekvloeren 5.4.8 Verhoogde dekvloeren en


Droge dekvloeren worden geclassificeerd naar holtevloeren
de dikte en de persing van het plaatmateriaal: De publicatie 259 van SBR Verhoogde vloeren in
• klasse 15-40 geeft aan een dikte van kantoorgebouwen (lees: verhoogde dekvloeren)
40 mm (PS 15); definieert dit vloertype als volgt: ‘vloersystemen
• klasse 20-50 geeft aan een dikte van (dekvloeren) die op de constructie(dragende)
50 mm (PS 20). vloer (draagvloer) worden aangebracht, zodanig
dat er tussen de bovenkant van de construc-
Uitvoering droge dekvloeren tievloer (draagvloer) en de onderzijde van de
De droge dekvloerplaten moeten op een schone verhoogde vloer (dekvloer) een ruimte wordt
vlakke draagvloer in verband worden aange- gecreëerd, die bestemd is voor horizontale in-
bracht. Tegen alle aangrenzende en in de vloer frastructuur ten behoeve van erboven gelegen
op te nemen bouwdelen moeten randstroken gebruiksruimtes’. De belangrijkste gebruiks-
van een samendrukbaar materiaal met een mogelijkheden van verhoogde dekvloeren zijn
hoogte gelijk aan de dikte van de dekvloer plus het onderbrengen van:
de vloerbedekking worden aangebracht. Indien • bekabelingsystemen, figuur 5.40;
er risico bestaat voor vochtaanbod vanuit de • mechanische ventilatie;
draagvloer, moet deze vóóraf worden afgedekt • centraleverwarmingsleidingen;
met een dampremmende folie. Als de draagvloer • koelwaterleidingen;
onvoldoende vlak is, waardoor risico bestaat voor • buizenpost;
het breken van de isolatieplaten, moet eerst een • centrale stofzuiginstallatie;
uitvlaklaag worden aangebracht. Na het con- • sprinklerleidingen.
form de richtlijnen van de fabrikant aanbrengen
van de platen, kan de vloer direct worden belegd Er zijn twee hoofdtypen verhoogde dekvloeren:
met vloerbedekking en zonder wachttijd in 1 montagevloeren;
gebruik worden genomen. 2 holtevloeren.

Toepassing droge dekvloeren 1 Montagevloeren


De dekvloer is te voorzien van een vloerbedek- De montagevloeren bestaan uit losse vloerpa-
king en is zonder wachttijd (drogen of iets nelen, meestal met een afmeting van 600 × 600
dergelijks) in gebruik te nemen. Deze vloer is mm, opgelegd op steunpunten (pootjes) die op
uitsluitend geschikt voor de toepassing in droge de draagvloer worden gelijmd, figuur 5.41.
ruimten in de woning- en utiliteitsbouw en is
ongeschikt voor grote puntlasten en in lijn ge- 2 Holtevloeren
plaatste lasten. Wordt veel toegepast in de reno- Holtevloeren worden gemaakt door het gieten
vatie. van een specie in kunststofvormen die na ver-
harding op de draagvloer wordt gesteld, figuur
5.42. Over het geheel wordt een naadloze dek-
vloer, doorgaans uitgevoerd als gietvloer, aange-

��������� ���������������

����������������� �����������

Figuur 5.40 Verhoogde vloer met leidingaanleg

06950467_H05.indd 165 12-04-2005 13:13:09


166

op die koppen bestaan vele uitvoeringsvarian-


ten, afhankelijk van het type vloerpaneel en van
het fabrikaat. Voorkomen moet worden dat de
vloerpanelen gaan schuiven of opwippen. Vaak
worden rubberen oplegplaatjes toegepast om
contactgeluidsoverdracht te voorkomen.
Figuur 5.41 Montagevloer Bij vloeren met hoge nuttige belasting dienen
vaak dwarsdragers of versterkte vloerpanelen
te worden toegepast. Bij zware puntlasten en
dergelijke kunnen extra vloerpootjes worden
aangebracht.

Montagevloerpanelen
Voor montagevloeren worden meestal vloer-
Figuur 5.42 Holtevloer panelen toegepast op basis van:
• houtvezel;
Classificatie verhoogde dekvloeren • triplex;
Classificatie van verhoogde vloeren vindt • anhydriet;
plaats op basis van de toelaatbare vloerbelas- • gipsvezel;
ting. • mineraalvezel.
Hierbij moet door de leverancier worden op-
gegeven de toelaatbare gespreide belasting in Stalen en gegoten aluminiumvloertegels komen
kN/m2, puntbelasting in kN/m2 en belasting ook voor, maar zijn in principe bedoeld voor
door in lijn geplaatste lasten in kN/m. computerruimten, stofvrije ruimten (zoge-
noemde clean rooms) en dergelijke.
bracht. De holtevloer is in principe naadloos, niet
uitneembaar en daarom minder toegankelijk dan Montage vloerpanelen
de montagevloer. Beide typen verhoogde dek- De losse vloerpanelen worden los opgelegd
vloeren worden ook in combinatie toegepast. op de steunen (pootjes) of soms ook gefixeerd
met een bout. In beide gevallen zijn alle afzon-
Uitvoering verhoogde dekvloeren derlijke vloerpanelen vrij eenvoudig op te
Bij de uitvoering van verhoogde dekvloeren tillen. Hierdoor wordt de ruimte onder de ver-
bestaat er een wezenlijk verschil in de uitvoering hoogde dekvloer toegankelijk voor de onder
tussen de montage van geheel uit geprefabri- de vloer gelegen distributiesystemen en der-
ceerde elementen bestaande verhoogde vloeren gelijke. Ook is het mogelijk de panelen om-
en holtevloeren. Daarnaast is een combinatie van en-om te fixeren (in een dambordpatroon),
deze twee ook mogelijk. hetgeen de stabiliteit bij het openen van de
vloer ten goede komt.
Montagevloerdragers De aansluitingen voor de werkplek worden
De dragers van de vloerpanelen zijn in de meeste gerealiseerd door het opnemen van contact-
gevallen stalen pootjes, aan de onderzijde voor- dozen in de vloerpanelen of door het maken
zien van een voetplaat die wordt gelijmd op de van openingen in de vloerpanelen, waar de
draagvloer. De lijmverbinding vormt de horizon- snoeren worden doorgevoerd naar de onder
tale stabiliteit van de verhoogde dekvloer. Wordt de verhoogde dekvloer gelegen contactdozen.
de vrije hoogte groter, dan zijn aanvullende sta- De vloerpanelen zijn meestal reeds voorzien
biliteitsvoorzieningen nodig. Aan de bovenkant van een vloerbedekking (tapijt, PVC). Na het
van de poot zit een (stalen of aluminium) draag- monteren kan de verhoogde vloer direct in
kop voor de vloerpanelen. Deze kop is door mid- gebruik worden genomen.
del van een schroefdraad op hoogte te stellen.
Voor de oplegging en fixatie van de vloerpanelen

06950467_H05.indd 166 12-04-2005 13:13:10


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 167

Holtevloeren Na het uitharden en drogen van de gietvloer kan


Verhoogde dekvloeren uitgevoerd als holtevloer de holtevloer worden afgewerkt met een naad-
kunnen op verschillende wijze worden opge- loze vloerbedekking naar keuze. De ruimte onder
bouwd: de holtevloer is beperkt toegankelijk via de in de
• geprefabriceerde dunwandige kunststof mal- holtevloer aangebrachte sparingen en controle-
len, voorzien van met een gietmortel gevulde luiken.
pootjes in de gewenste hoogte. Aan de boven-
zijde van de kunststofmal is een plaatmateriaal Combinaties van verhoogde dekvloeren en holte-
(bijvoorbeeld gipsvezelplaat) vastgeniet. De mal- vloeren zijn eveneens mogelijk. Hierbij worden
len worden op de draagvloer geplaatst en nadat vloergedeelten waaronder zich concentraties van
samendrukbare en waterkerende randisolatie- leidingen bevinden of die om andere redenen
stroken tegen alle aangrenzende en in te gieten onbeperkt bereikbaar moeten zijn, uitgevoerd als
bouwdelen zijn aangebracht en over de platen verhoogde dekvloer.
een waterkerende folie is aangebracht, wordt
over het geheel een gietvloer aangebracht. De Toepassing verhoogde dekvloeren
gietvloer moet in een minimale laagdikte van 35 1 Verhoogde dekvloer te voorzien van een vloer-
mm in een sterkteklasse van ten minste GD30 bedekking:
worden aangebracht. Na het verharden van de • montagevloer opgebouwd uit op pootjes ge-
gietvloer kunnen in de verhoogde vloer sparin- stelde vloerpanelen die van een vloerbedekking
gen, controleluikjes enzovoort worden aange- moeten worden voorzien;
bracht; • holtevloer voorzien van ter plaatse gegoten
• losse, op de draagvloer te lijmen, pootjes naadloze dekvloer, te voorzien van vloerbedek-
voorzien van een in hoogte verstelbare opleg- king;
plaat. Hierop worden gewapende gipsvezel- • combinatie montage-/holtevloer, die na het
platen, formaat 625 × 1250 mm, gelijmd. De installeren van een vloerbedekking moet worden
aldus ontstane verhoogde bekisting is direct voorzien;
beloopbaar en kan worden voorzien van de 2 verhoogde dekvloer voorzien van vloerbedek-
nodige inspectieluiken, luchtroosters enzovoort. king:
Na het aanbrengen van samendrukbare en • montagevloer opgebouwd uit op pootjes
waterkerende randisolatiestroken tegen alle aan- gestelde vloerpanelen die reeds met een vloer-
grenzende en in te gieten bouwdelen, wordt op bedekking zijn afgewerkt.
de bekisting vervolgens een waterkerende folie
aangebracht. Ten slotte wordt een gietvloer met
een minimale laagdikte van 35 mm in een sterk- 5.5 Vloerbedekkingen
teklasse van ten minste GD30 aangebracht;
• van gaten voorziene gewapende gipsvezel- Het aanbod aan vloerbedekkingen is vrijwel
platen voorzien van verstelbare holle pootjes. De onbeperkt. In paragraaf 5.2 is een indeling per
platen worden door het verstellen van de pootjes groep gemaakt. Deze indeling is gebaseerd op
op de gewenste hoogte gesteld. De aldus ont- de invloed die belasting door temperatuur, vocht
stane verhoogde bekisting is direct beloopbaar en het gebruik heeft op de materiaaleigenschap-
en kan worden voorzien van de nodige inspectie- pen van een vloersysteem waarvan de betref-
luiken, luchtroosters enzovoort. Na het aanbren- fende vloerbedekking deel uitmaakt. Door belas-
gen van samendrukbare en waterkerende ran- tingen veroorzaakte spanningen en/of verlies van
disolatiestroken tegen alle aangrenzende en in te eigenschappen kunnen resulteren in schade aan
gieten bouwdelen, worden de naden tussen de het vloersysteem en/of de toegepaste vloer-
platen met watervaste tape afgeplakt. Ten slotte bedekking, hulpmateriaal en/of toebehoren.
worden in één arbeidsgang de holle pootjes Binnen de groepen wordt nader onderscheid
volgegoten en een gietvloer met een minimale gemaakt in naadloze en niet-naadloze vloerbe-
laagdikte van 35 mm in een sterkteklasse van ten dekkingen. De niet-naadloze vloerbedekkingen
minste GD30 aangebracht. worden ingedeeld naar het (basis-)materiaal

06950467_H05.indd 167 12-04-2005 13:13:11


168

waarvan zij zijn vervaardigd. Daarbij wordt • vloeistofdicht.


onderscheid gemaakt in zachte, elastische en 2 esthetische eigenschappen, zoals:
harde materialen. De verven worden als een • kleur en glans;
aparte groep beschouwd. • structuur;
• reinigbaarheid.
Kwaliteitsbewaking vloerbedekking
Veel soorten vloerbedekking zijn reeds voor- Industriële toepassingen cementgebonden
zien van een productcertificaat. De gebruiks- vloerbedekking
situatie is medebepalend voor de te kiezen Industriële cementgebonden vloerbedekkingen
vloerbedekking. Het is van belang dat wordt kennen de volgende toepassingen:
nagegaan of de vloerbedekking geschikt 1 speciale toplagen:
is voor de beoogde toepassing. Dat is het • toplagen van monolitisch afgewerkte beton-
eenvoudigst bij fabrieksmatig vervaardigde vloeren bestaande uit een afzonderlijk aange-
gecertificeerde producten waaraan tevens een brachte toplaag of strooimateriaal. De toplaag-
kwalificatie is verleend bijvoorbeeld met de specie of het strooimateriaal is vervaardigd van
UPEC-methode. Moeilijker is het met in het cement en toeslagmateriaal. Aan het mengsel
werk vervaardigde vloerbedekkingen vooral kunnen tevens pigmenten en/of hulpstoffen
als daarvoor weinig of geen normen beschik- worden toegevoegd. De toplaag kan worden
baar zijn (zoals voor kunstharsgebonden vloer- afgewerkt in een structuur naar keuze, variërend
bedekkingen). van fijn schuurwerk tot spiegelblinkend, of licht
Daarnaast is de kwaliteit van een vloerbedek- uitgewassen;
king sterk afhankelijk van de kwaliteit van de • toplagen van in twee lagen, hechtend, of op
ondergrond waarop die vloerbedekking wordt een scheidingslaag, aangebrachte cementgebon-
aangebracht. Bij de keuze voor soort en type den dekvloeren in de sterkteklassen D50, D75N
vloerbedekking moet hierbij nadrukkelijk wor- en D75S volgens NEN 2741. Ter verhoging van
den stilgestaan. de technische eigenschappen kunnen aan de
toplaagspecie speciale toeslagmaterialen, vulstof-
5.5.1 Cementgebonden vloerbedekking fen en/of hulpstoffen worden toegevoegd;
Onder cementgebonden vloerbedekkingen wor- 2 uitgewassen toplagen:
den verstaan: • toplagen aangebracht op een al dan niet van
1 naadloze in het werk vervaardigde monolitisch krimpwapening voorziene cementgebonden
afgewerkte betonvloeren; uitvlak- of tussenlaag. Ter verbetering van de
2 naadloze in het werk vervaardigde toplagen weerstand tegen aantasting door bij voorbeeld
van cementgebonden tussenlagen of dekvloeren; bloedzuren, melkzuren, suikers en dergelijke,
3 geprefabriceerde platen of tegels van cement- wordt de toplaag, met speciaal geselecteerd en
beton voorzien van een speciale toplaag. gegradeerd toeslagmateriaal, langdurig gewalst.
Tijdens dit walsen wordt het overtollige cement
De toplaag van een cementgebonden vloer- dat aan het vloeroppervlak uittreedt voortdurend
bedekking verleent aan een vloersysteem verwijderd. Door dit procédé wordt een zeer
bijzondere eigenschappen ten gevolge van goede verdichting verkregen en wordt, door het
zijn samenstelling en/of de speciale oppervlak- gereduceerde cementgehalte, krimp beperkt.
tebehandeling (stempelen, uitwassen, slijpen, Het vloeroppervlak wordt tot slot gelijkmatig uit-
polijsten, inkleuren, enzovoort) die hij heeft on- gewassen tot de gewenste textuur is bereikt;
dergaan. De bijzondere eigenschappen kunnen 3 cementbeton platen en tegels:
worden onderverdeeld in: • deze geprefabriceerde elementen worden
1 technische eigenschappen, zoals: aangebracht in een cementmortelbed. De ele-
• slijtvast; menten hebben een speciale slijtvaste toplaag
• stroef; van het type S of M (NEN 2743) waaraan tevens
• slag- en stootvast; pigment kan zijn toegevoegd. Ter verbetering
• bestand tegen chemische aantasting; van de weerstand tegen chemische aantasting

06950467_H05.indd 168 12-04-2005 13:13:11


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 169

worden ook wel tegels vervaardigd van speciaal 3 Geslepen toplaag


sulfaatbestendig cement of van aluminium- Deze toplagen worden aangebracht op een al of
cement. Cementbetontegelvloeren vergen niet van krimpwapening voorziene cementge-
geen langdurige nabehandeling en kunnen bonden uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van
reeds enkele dagen na het leggen in gebruik het esthetisch aanzien worden aan de toplaag-
worden genomen. specie speciaal geselecteerde en gegradeerde
toeslagmaterialen (bijvoorbeeld natuursteen-
Esthetische toepassingen korrels), pigmenten en/of witte cement toege-
cementgebonden vloerbedekking voegd. Na het aanbrengen wordt de toplaag
Esthetische cementgebonden vloerbedekkingen langdurig gewalst. Tijdens dit walsen wordt het
(ook wel cementcomposiet genaamd) komen overtollige cement dat aan het vloeroppervlak
voor in de volgende toepassingen: uittreedt voortdurend verwijderd. Door dit
1 gestempelde toplaag; procédé verkrijgt men een zeer goede verdich-
2 uitgewassen toplaag; ting en beperkt men, door het gereduceerde
3 geslepen toplaag; cementgehalte, de krimp. De toplaag dient ten
4 cementbeton platen en tegels. minste zeven dagen te worden beschermd tegen
uitdroging door het afdekken met bijvoorbeeld
1 Gestempelde toplaag PE-folie. Drie tot vier dagen na het aanbrengen
Op het vóórgeschuurde, op de gewenste kleur wordt het vloeroppervlak voor de eerste maal
gebrachte, nog verse oppervlak van een beton- geschuurd met schuurmachines uitgerust met
vloer of dekvloer worden flexibele platen aange- schijven die zijn voorzien van diamantsegmen-
bracht met een geprofileerde onderzijde. Door ten. Het schuren kan zowel nat als droog gebeu-
op de gladde bovenzijde van de platen druk ren. In het laatste geval wordt het vrijkomende
uit te oefenen (wals) wordt het profiel in het stof tijdens het schuren afgezogen.
verse toplaagbeton gedrukt (stempel). Na het Na het schuren worden de poriën en gaatjes
verwijderen van de platen vertoont het vloer- gevuld met cementpasta in de kleur van de top-
oppervlak het contraprofiel van de stempelplaat. laag. Na een etmaal geconditioneerde verhar-
De mogelijkheden zijn groot, zo zijn er stempels ding wordt het vloeroppervlak voor de tweede
voor tegelmotieven, diverse soorten natuursteen maal geslepen met water en fijnere diamantseg-
(flagstone) of bestratingmateriaal (cobblestones, menten. Hierna kan het oppervlak naar keuze
klinkers enzovoort). worden gepolijst of gepolitoerd.

2 Uitgewassen toplaag De meest recente ontwikkeling is het met


De toplaag wordt aangebracht op een al of niet diamantsegmenten schuren en polijsten van al
van krimpwapening voorziene cementgebonden dan niet ingekleurde betonvloeren. De eerste
uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van het maal wordt geschuurd met grove schijven en
esthetisch aanzien worden aan de toplaagspecie vervolgens wordt met steeds aangepaste dia-
speciaal geselecteerde en gegradeerde toeslag- mantsegmenten fijn geschuurd, gezoet en/of
materialen (bijvoorbeeld fijn grind), pigmenten gepolijst. Het schuren kan nat en droog (met
en/of witte cement toegevoegd. Na het aan- stofafzuiging)plaats vinden. Door pigment aan
brengen wordt de toplaag langdurig gewalst. het beton toe te voegen en, na het vóórschuren,
Tijdens dit walsen wordt het overtollige cement de verse toplaag te bestrooien met speciaal ge-
dat aan het vloeroppervlak uittreedt voortdurend selecteerde korrels (ook glas en metaal) en deze
verwijderd. Door dit procédé wordt een zeer weer in te schuren, kan door schuren en polijsten
goede verdichting verkregen en wordt, door het een bijzonder fraai resultaat worden verkregen.
gereduceerde cementgehalte, de krimp beperkt. Ook na het schuren kan de vloer nog worden
Het vloeroppervlak wordt tot slot gelijkmatig uit- ingekleurd door het oppervlak te behandelen
gewassen tot de gewenste textuur is bereikt. met zure oplossingen van metaalzouten.

06950467_H05.indd 169 12-04-2005 13:13:11


170

4 Cementbeton platen en tegels 2 calciumsulfaatbeton platen en tegels: deze ge-


Geprefabriceerde elementen voorzien van een prefabriceerde elementen worden aangebracht
toplaag bestaande uit cement, speciale toeslag- op montagevloerdragers als verhoogde vloer. De
materialen en kleurstoffen. Het oppervlak heeft elementen kunnen reeds zijn voorzien van een
een nabehandeling ondergaan zoals uitwassen elastische vloerbedekking. Calciumsulfaatbeton-
(gewassen grindtegels) of slijpen en zoeten of tegels vergen geen lange verhardingstijd en kun-
polijsten (terrazzotegels). Ook in gladde metalen nen reeds enkele dagen na vervaardigen worden
mallen vervaardigde tegels op basis van alumi- gelegd.
niumcement kunnen door hun fraaie gladde,
gesloten structuur en homogene kleur fungeren Esthetische toepassingen
als esthetische vloerbedekking. calciumsulfaatgebonden vloerbedekking
Een geslepen toplaag wordt aangebracht op een
5.5.2 Calciumsulfaat vloerbedekking calciumsulfaatgebonden uitvlak- of tussenlaag.
Onder calciumsulfaatgebonden vloerbedekkin- Ter verhoging van het esthetisch aanzien worden
gen worden verstaan: aan de toplaagspecie speciaal geselecteerde en
1 naadloze in het werk vervaardigde toplagen gegradeerde toeslagmaterialen (bijvoorbeeld
van calciumsulfaatgebonden tussenlagen of dek- natuursteenkorrels) en pigmenten toegevoegd.
vloeren; Drie tot vier dagen na het aanbrengen wordt het
2 geprefabriceerde platen of tegels van cement- vloeroppervlak voor de eerste maal geschuurd
beton voorzien van een speciale toplaag. met vrij grove diamantschijven. Na het schuren
worden de poriën en gaatjes gevuld met cal-
De toplaag van een calciumsulfaatgebonden ciumsulfaatpasta in de kleur van de toplaag. Na
vloerbedekking verleent aan een vloersysteem een etmaal geconditioneerde verharding wordt
bijzondere eigenschappen ten gevolge van zijn het vloeroppervlak voor de tweede maal gesle-
samenstelling en/of de speciale oppervlaktebe- pen met fijnere diamantschijven. Hierna kan het
handeling (slijpen, polijsten, inkleuren enzovoort) oppervlak naar keuze worden gepolijst of gepo-
die hij heeft ondergaan. De bijzondere eigen- litoerd en wordt het ten slotte altijd geïmpreg-
schappen kunnen worden onderverdeeld in: neerd en verzegeld.
1 technische eigenschappen, zoals:
• slijtvast; 5.5.3 Bitumineuze vloerbedekking
• stroef; Onder bitumineuze vloerbedekkingen worden
• slag- en stootvast; verstaan naadloze in het werk vervaardigde top-
• bestand tegen chemische aantasting; lagen van samengestelde asfaltvloeren. Door een
2 esthetische eigenschappen, zoals: speciale samenstelling verlenen deze toplagen
• kleur en glans; aan de vloer bijzondere eigenschappen.
• structuur; De bijzondere eigenschappen kunnen worden
• reinigbaarheid. onderverdeeld in:
1 technische eigenschappen, zoals:
Industriële toepassingen • slijtvastheid;
calciumsulfaatgebonden vloerbedekking • stroefheid;
Industriële calciumsulfaatgebonden vloerbedek- • water- en dampdichtheid;
kingen kennen de volgende toepassingen: • bestandheid tegen chemische aantasting;
1 speciale toplagen: toplagen van in twee lagen, • akoestische eigenschappen.
hechtend, of op een scheidingslaag, aange- 2 esthetische eigenschappen, zoals:
brachte calciumsulfaatgebonden dekvloeren in • kleur en glans;
de sterkteklassen GD40 of hoger volgens CUR- • structuur;
Aanbeveling 62. Ter verhoging van de techni- • blijvende plasticiteit.
sche eigenschappen kunnen aan de toplaag-
specie speciale toeslagmaterialen, vulstoffen
en/of hulpstoffen worden toegevoegd;

06950467_H05.indd 170 12-04-2005 13:13:11


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 171

Industriële toepassingen bitumineuze 5.5.4 Magnesiagebonden vloerbedekking


vloerbedekking Onder magnesiagebonden vloerbedekkingen
Industriële bitumineuze vloerbedekkingen ken- worden verstaan naadloze in het werk vervaar-
nen de volgende toepassingen: digde toplagen van magnesiagebonden dekvloe-
1 speciale toplagen: toplagen met door een spe- ren of tussenlagen. Deze toplagen verlenen aan
ciale samenstelling verkregen bijzondere eigen- de vloer bijzondere eigenschappen ten gevolge
schappen voor toepassing als: van hun samenstelling en/of de speciale opper-
• zuurvaste vloerafwerking voor chemische vlaktebehandeling die zij hebben ondergaan.
industrieën. Toplaag van een asfaltvloer in twee De bijzondere eigenschappen kunnen worden
lagen, met verspringende aanzetnaden, hech- onderverdeeld in:
tend aangebracht op een steenachtige draag- 1 technische eigenschappen, zoals:
vloer voorzien van een voorsmeerlaag; • slijtvastheid;
• antistatische vloerafwerking voor bijvoorbeeld • stroefheid;
computerruimten; • veerkrachtigheid;
• geleidende, vonkvrije vloerafwerking voor
munitieopslagplaatsen en -fabrieken; 2 esthetische eigenschappen, zoals:
2 tegelvloer: de asfalttegels worden geprefa- • kleur en/of kleurschakering;
briceerd van geperst gietasfalt. De kleur van • structuur;
deze tegels is zwart of roodbruin. De hardheid • gemakkelijk te reinigen.
en dichtheid zijn afhankelijk van de persdruk bij
de vervaardiging. De afmetingen van de tegels Industriële toepassingen
zijn 250 × 250 mm, de dikten variëren van 20 magnesiagebonden vloerbedekking
tot 25 mm. De tegels worden op steenachtige De industriële toepassing van magnesiagebon-
draagvloeren in de cementspecie gelegd. De den vloerbedekkingen beperkt zich tot speciale
tegels kunnen worden gelegd met een circa 3 toplagen. Het betreft hier de bovenste laag van
mm brede voeg die met cementspecie of asfalt- een in twee lagen aangebrachte magnesia-
meel wordt volgewassen. Als de tegels zonder gebonden dekvloer volgens N 1396 De speciale
voeg worden gelegd, kan dit koud gebeuren of toplaag kan ook in een enkele laag op een
door de kopse kanten van de tegels vóóraf te geprepareerde steenachtige, houten of stalen
bestrijken met verwarmd asfaltbitumen. Hierdoor draagvloer worden aangebracht. Steenachtige
wordt een gesloten vloeroppervlak verkregen. draagvloeren moeten voldoende vlak zijn met
Asfalttegels worden toegepast in werkplaatsen, een schoon en ruw oppervlak. Om de hechting
praktijklokalen, drukkerijen, stations, kazernes en te kunnen waarborgen, wordt een houten draag-
dergelijke; vloer vooraf voorzien van verankeringen in de
3 platenvloer: asfaltplatenvloeren worden ge- vorm van dakleernagels of, bij een grotere laag-
legd met ‘mooker’platen met afmetingen van dikte, plaatnagels. Aan de nagels kan als extra
500 × 500 mm en een dikte van 8 tot 15 mm. versterking een gaaswapening worden beves-
De platen worden gebruikt voor dezelfde indus- tigd. Ter verbetering van een bepaalde gewenste
triële toepassingen als de naadloze gietasfalt- eigenschap (slijtvastheid, taaiheid enzovoort)
vloer. De platen worden vastgebrand op een kunnen aan de toplaagspecie speciale toeslag-
bitumenlaag die vóóraf in hete toestand met een materialen, vulstoffen en of hulpstoffen worden
mastiekbezem op de ondergrond is aangebracht. toegevoegd.
De door verwarming zacht gemaakte platen kun-
nen in het gewenste profiel worden aangebracht Esthetische toepassingen
en zelfs tegen de wanden worden opgezet. Ook magnesiagebonden vloerbedekking
in de zelfbouwsfeer vinden asfaltplaten toepas- Esthetische magnesiagebonden vloerbedekkin-
sing bij veeteeltbedrijven als stalvloer. Aange- gen worden als volgt toegepast:
bracht op een, eveneens in de hete bitumen 1 effen gekleurde toplagen: deze worden aan-
gekleefde, laag drukvast en isolerend foamglas gebracht op een magnesiagebonden uitvlak- of
wordt een warme vloer voor jongvee verkregen. tussenlaag. Ter verhoging van het esthetisch

06950467_H05.indd 171 12-04-2005 13:13:12


172

aanzien worden aan de toplaagspecie pigmenten een stopverfachtige consistentie. De lagen heb-
toegevoegd. Na het aanbrengen en verharden ben onderling verschillende kleuren en laagdiktes.
kan de toplaag naar keuze worden geschraapt Van dit pakket wordt een plak afgestoken die
of geschuurd en gepolijst. Een maand na het éénmaal wordt omgezet en vervolgens in kleine
aanbrengen dient het vloeroppervlak een na- charges op de magnesiagebonden uitvlaklaag
behandeling met (carnauba)was of lijnolie te on- wordt aangebracht. De toplaagspecie wordt met
dergaan. Tijdens de verdere levensduur dient het de spaan op de juiste dikte uitgesmeerd waar-
vloeroppervlak vettig te worden gehouden; bij in één richting wordt gestreken. Enige uren
2 toplagen met gevlamde kleuren: deze wor- na het aanbrengen (afhankelijk van de snelheid
den aangebracht op een magnesiagebonden van opstijven) wordt de bovenlaag afgeschraapt
uitvlak- of tussenlaag. Ter verhoging van het waardoor de diverse inhomogeen gemengde
esthetisch effect wordt in een mengtrog een kleuren toplaagspecie als vlammen (marmerin-
pakket opgebouwd uit meerdere lagen specie met gen) zichtbaar worden. Na het verharden wordt

Benaming Wijze van aanbrengen Bindmiddel Dikte Vulstof- Karakteristiek van


gehalte het oppervlak

in m/m in % m/m
Industriële vloerbedekking
Spuitlaag spuiten twee- EP, UP, PUR 1–2 max. 30 vlak en glad, het
componentenspuit natte oppervlak
Selflevelinglaag uitgieten + verdelen EP, PUR 1–2 30–50 wordt ter
met rol of strijker verbetering van de
stroefheid
Giet-/spaanlaag uitgieten + verdelen EP, UP, PUR 1–4 70 ingestrooid met
met plekspaan kwarts-zand of der-
gelijke
Troffellaag met troffel of screedbox EP, UP, PUR, 4–20 70–90 stroef enigzins ruw
verdelen + verdichten PMNA oppervlak, soms
met spaan of machinaal afgewerkt met
ongevulde hars
(ten koste van de
stroefheid)

Esthetische vloerbedekking
Siergrind met troffel verdelen + EP basis, PUR, vanaf 4 80–90 als troffelvloer met
met spaan verdichten PMMA finish gelijkmatige struc-
tuur

Imitatie terrazzo als troffelvloer; na EP, UP, PUR vanaf 5 85–90 vlak en glad
verharden oppervlak
slijpen

Chipsafwerking in lagen; in eerste enkelvoudig 0,5–2 max. 80 enigszins gebobbeld


transparante of oplosmiddel-
gepigmenteerde laag houdend PUR
chips instrooien of PMMA, twee-
componenten EP

Figuur 5.44 Overzicht kunstharsgebonden vloerbedekkingen

06950467_H05.indd 172 12-04-2005 13:13:12


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 173

de toplaag nogmaals geschraapt, geschuurd en gerekend tot de verven (coatings). De eigen-


gepolijst. Een maand na het aanbrengen moet schappen van kunstharsvloeren worden, behalve
het vloeroppervlak een nabehandeling ondergaan door soort en type vulstof, sterk bepaald door
met (carnauba)was of lijnolie. Tijdens de verdere het type bindmiddel.
levensduur moet het vloeroppervlak vettig wor-
den gehouden om kwaliteitsverlies door vocht- De tabel van figuur 5.44 geeft een overzicht van
opname te voorkomen. Een eenvoudiger uitvoe- de diverse kunstharsgebonden vloerbedekkingen.
ringsmethode van een meerkleurige toplaag is Hoewel kunstharsgebonden vloerbedekkingen
de volgende: na het aanbrengen van de toplaag op ruime schaal worden toegepast, bestaan er,
in een gekozen basiskleur wordt het oppervlak met uitzondering van NEN-EN 2812 Weerstand
ingestrooid met tot kleine knikkers gemengde tegen chemische aantasting geen normen op
toplaagspecie in één of meer afwijkende kleuren. basis waarvan zij kunnen worden geclassificeerd
Deze knikkers worden met de spaan in het opper- of getoetst. Bij het toepassen van dit type vloer-
vlak gedrukt. Vervolgens wordt het vloeroppervlak bedekkingen kan op basis daarvan tussen par-
op de voren omschreven wijze nabehandeld. tijen duidelijke en eenduidige afspraken worden
gemaakt over het geëiste prestatieniveau en de
5.5.5 Kunstharsgebonden vloerbedekking controle daarop.
Naadloze vloerbedekkingen worden doorgaans
vervaardigd van compounds samengesteld uit Als bindmiddel voor vloerbedekkingen worden
kunsthars (bindmiddel), verharder en vulstof. voornamelijk de volgende kunstharsen toege-
Toeslagmateriaal wordt bij deze vloerbedekkin- past, figuur 5.45:
gen meestal aangeduid als vulstof. Naarmate er • epoxyharsen (EP);
veel of weinig vulstof wordt toegevoegd spreken • polyesterharsen (UP);
we van een hoge of lage vulgraad. De homo- • polyurethaanharsen (PUR);
geen gemengde kunstharscompounds worden • polymethylmethacrylaatharsen (PMMA).
ter plaatse in één of meerdere dunne lagen op
een geprepareerde ondergrond uitgegoten of Vanaf 2002 mogen kunstharsgebonden vloer-
gestreken met een totale laagdikte van ten min- producten die binnen worden aangebracht,
ste 1 mm. Naadloze kunstharsvloeren met een maximaal 100 gram per liter vluchtige organi-
totale laagdikte van minder dan 1 mm worden sche stoffen bevatten.

Eigenschap Epoxy Polyurethaan Polyester PMMA

Weerstand tegen zuren G G G G/M


Weerstand tegen alkaliën G M P P
Weerstand tegen oplosmiddelen G G G P
Weerstand tegen UV-straling M G M M/G
Hechting G G/M G/M G/M
Doorharding of polymerisatie
bij lage temperaturen tot 0 oC P P P G

G = goed
G/M = goed/matig
M = matig
P = gering
Genoemde eigenschappen zijn algemeen, eenzelfde type hars kan sterk afwijkende eigenschappen bezit-
ten afhankelijk van de lengte van de keten, de verfilmingstemperatuur, het aantal functionele uiteinden
enzovoort.

Figuur 5.45 Eigenschappen van harsen

06950467_H05.indd 173 12-04-2005 13:13:12


174

◆ Epoxyharsen (EP) gelost in 50–30% (m/m) reactief monomeer


Epoxyharsen worden in de vloerensector sinds verdunningsmiddel zoals styreen, vinyltolueen
ongeveer 35 jaar toegepast. EP-hars is een twee- en dergelijke. Door toevoeging van een of meer
componenten thermohardende hars met als reactieve componenten, respectievelijk een
componenten het epoxyhars en een harder uit initiator (katalysator) en een versneller, kan de
de groepen van de polyaminen, polyamiden of UP-hars tot verharding worden gebracht. De
de polyamino-amiden. Het aantal combinatie- chemische uithardingsreactie bepaalt de potlife.
mogelijkheden maakt het verkrijgen van harsen Door de hoeveelheden initiator en versneller
met een ruime verscheidenheid van eigenschap- binnen bepaalde grenzen te variëren kan deze
pen mogelijk. tijd worden beïnvloed. Omdat ook de omge-
Epoxyharsen kunnen worden gemengd (versne- vingstemperatuur van invloed is – hoe lager,
den) met bitumen. Het epoxy-bitumen is goed des te langer deze potlife – wordt voor de ver-
bestand tegen chemicaliën, hoge temperaturen, werking bij lage temperaturen soms een bijzon-
weersinvloeden en water en hecht goed op staal. dere initiatorversnellercombinatie toegevoegd.
De hardheid is over het algemeen geringer dan Tijdens het uithardingsproces komt warmte
die van een EP-vloerbedekking, waarin geen vrij. De verdunningsmiddelen veroorzaken een
bitumen is verwerkt. doordringende stank bij het verwerken van een
De mengverhouding van de componenten hars UP-specie.
en harder is meestal vast. Afwijkingen van deze
verhoudingen geven minder goede eindproduc- ◆ Polyurethaanharsen (PUR)
ten. De potlife (= beschikbare verwerkingstijd) is Polyurethaanharsen worden voor vloerbedek-
sterk afhankelijk van de samenstelling, maar ook kingen sinds ongeveer 32 jaar in Nederland
van de omgevingstemperatuur. toegepast, hoofdzakelijk als tweecomponenten
PUR. De hoofdcomponenten zijn hars en iso-
EP-harsen hebben een hoge viscositeit, waardoor cyanaat. Er zijn drie typen isocyanaat: aroma-
ze moeilijk zijn te verwerken, vooral bij een hoge tisch, alifatisch of cycloalifatisch. Het aantal
vulgraad. Door toevoeging van oplosmiddelen combinatiemogelijkheden is groot, waardoor
of door het verwarmen kan de viscositeit worden een grote verscheidenheid van eigenschappen
verlaagd, met als gevolg een verkorting van de kan worden verkregen, van broshard tot rub-
potlife. Oplosmiddelen hebben een negatieve berachtig. De componenten worden in een
invloed op de eigenschappen. EP-hars krimpt in vastgestelde gewichtsverhouding gemengd en
vergelijking met andere harsen weinig. de potlife geregeld door toevoeging van meer of
Door de voortschrijdende technische ontwik- minder katalysator. De katalysator kan reeds in
keling zijn er ook zogenoemde watergedragen de hoofd- componenten voorgemengd zijn. In
epoxys verkrijgbaar en mengsels van epoxy en dat geval is de, over het algemeen korte, potlife
cement. Deze laatste compound wordt veel toe- door de fabrikant van tevoren bepaald. Een
gepast als vochtregulerende tussenlaag bij het ongevulde PUR-compound heeft bij uitharding
aanbrengen van een bekleding op een vochtige een krimp van 4 tot 8%.
steenachtige ondergrond. Door toevoeging van vulstoffen wordt de krimp
binnen aanvaardbare grenzen gebracht. In
◆ Onverzadigde polyesterharsen (UP) onverharde toestand is de hars zeer gevoelig voor
Deze harsen worden sinds ongeveer 45 jaar in vocht, zelfs voor waterdamp. PUR-compounds
Nederland toegepast. Ongevulde UP-hars heeft mogen daarom alleen worden verwerkt in ruim-
een uithardingskrimp die 6–9% bedraagt, waar- ten met een lage relatieve luchtvochtigheid en
door reeds tijdens het verharden krimpscheuren op een droge ondergrond. PUR verwerken in
kunnen ontstaan. Om die reden worden voorna- gesloten ruimten kan vanwege de giftigheid be-
melijk hooggevulde UP-mortels gebruikt, waarbij zwaarlijk zijn. Een voordeel boven andere harsen
de krimp van de mortel tot 1% of minder wordt is, dat de uitharding doorgaat bij lagere tempe-
teruggebracht. De taaivloeibare UP-hars bestaat raturen. Als minimum wordt hierbij doorgaans
uit 50–70% (m/m) onverzadigde polyester, op- circa 5 °C aangehouden. Ook PUR-hars wordt

06950467_H05.indd 174 12-04-2005 13:13:12


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 175

gemengd (versneden) met bitumen als poly- • gepigmenteerde PVC-korrels en marmer-


urethaanbitumen toegepast. split: in imitatie terrazzovloeren.

◆ Polymethylmethacrylaatharsen (PMMA) Door toevoeging van pigmenten, zoals ijzer-


Deze harsen vormen voor vloerbedekkingen de oxiden, chroomoxiden, titaandioxiden kunnen
meest recente groep kunstharsen. Zij vertonen nagenoeg alle kleuren of kleurencombinaties
een vrij grote verwantschap met de polyesters. worden verkregen.
Evenals UP zijn het ééncomponentenharsen die
met een toe te voegen katalysator tot verharding Industriële toepassingen
worden gebracht. Acrylaatharsen hebben een kunstharsgebonden vloerbedekking
korte uithardingstijd. Verwerking vergt speciale Voor industriële toepassing worden onderschei-
voorzorgsmaatregelen, omdat geen verdun- den:
ningsmiddelen kunnen worden toegevoegd. 1 laaggevulde kunstharsvloerbedekking;
2 hooggevulde kunstharsvloerbedekking.
Mengvormen en vulstoffen
Mengvormen zijn een combinatie van ver- 1 Laaggevulde kunstharsvloerbedekkingen
schillende typen harsen. Zo zijn er meng- Laaggevulde spuit-, selfleveling- en gietvloeren,
vormen van epoxy- en polyurethaanharsen. worden voor lichte tot middelzware industriële
Men tracht met deze mengvormen de gun- processen toegepast. De functies die deze vloer-
stige eigenschappen van beide harstypen te bedekkingen vervullen, zijn het aanpassen van
combineren. het vloersysteem aan procesafhankelijke presta-
tie-eisen zoals stroefheid, slijtvastheid, vloeistof-
Vulstoffen worden toegevoegd om de eigen- dichtheid, geleiding enzovoort. Hierdoor wordt
schappen van het eindproduct te verbeteren. het vloersysteem beschermd tegen indringing
De vulstoffen moeten zeer droog zijn wanneer van water en de eventueel daarin opgeloste
zij met kunsthars worden gemengd. Veel agressiva en tegen slijtage ten gevolge van rol-
gebruikte vulstoffen zijn: lende, slepende en slijtende belasting. Laag-
• kwartszand en kwartsmeel: door de ronde gevulde bedekkingen bezitten in het algemeen
korrel wordt bij een goede korrelverdeling een slechts een geringe laagdikte. Bedacht moet
hoge vulgraad bereikt. Hierdoor verbetert de worden dat zelfs harde bedekkingen bij een laag-
druksterkte, slijtvastheid en chemische besten- dikte < 4 mm nauwelijks meer een puntlast ver-
digheid; spreiden, doch deze rechtstreeks doorgeven aan
• siliciumcarbide, korund, amaril: door de de onderliggende dekvloer. Dezelfde dekvloer
grote hardheid wordt, bij instrooien in de top, zal ook de schuifspanningen moeten kunnen
de stroefheid en de weerstand tegen slijtage opnemen, die ontstaan ten gevolge van krimp
van het oppervlak verbeterd; tijdens het uithardingsproces van de kunsthars
• graniet, kwartsiet, basalt: door hardheid en ten gevolge van het verschil in uitzettings-
verbetering van de druksterkte, verfraaiing van coëfficiënt van de dekvloer en de kunstharsvloer-
het oppervlak; bedekking.
• slakkenmeel, zwaarspaat, kiezelgoer: ver-
mindering van het harsgebruik; Bijzondere industriële toepassingen van laag-
• grafiet, metaalpoeders: ter vergroting van gevulde kunstharsvloerbedekkingen zijn verder:
de elektrische geleiding (‘anti-statische vloer- • vloeistofdichte vloerbedekking. Aan te bren-
bedekkingen’); gen op een betonnen dek- of draagvloer om te
• glasvezels: ter verhoging van de trek- voorkomen dat verontreinigde stoffen in de bo-
sterkte; dem kunnen dringen. Deze vloerbedekking moet
• chips (gepigmenteerde kunststofsnippers): worden aangebracht conform BRL 2371, Het
ter verfraaiing voornamelijk in transparante vloeistofdicht maken van draagvloeren van beton.
lagen; CUR/PBV Aanbeveling 64 bevat eisen en regels
waaraan de materialen, de samenstelling en de

06950467_H05.indd 175 12-04-2005 13:13:13


176

verwerking van vloeistofdichte kunstharsgebon- Esthetische toepassingen


den beschermlagen moeten voldoen; kunstharsgebonden vloerbedekking
• elektrisch geleidende vloeren. Een geleidende Kunstharsgebonden vloerbedekking kent –
vloerbedekking kan elektronische spanningen, vanuit esthetisch oogpunt – drie toepassingen:
bijvoorbeeld statische elektriciteit, afvoeren via 1 laaggevulde vloerbedekking;
een elektrisch met de aarde verbonden systeem 2 hooggevulde vloerbedekking;
(Electro Static Discharge); 3 siergrind.
• scheuroverbruggende vloerbedekkingen. Hier-
voor worden producten gebruikt met een hoge 1 Laaggevulde vloerbedekkingen
elasticiteit zoals oplosmiddelvrije, tweecompo- Deze kunnen ter verfraaiing worden toegepast.
nenten polyurethaanharsen, epoxybitumen, Een bekend voorbeeld zijn de chipsvloeren, een
polyurethaanbitumen of acrylaten. De vloer- laagsgewijs aangebrachte bedekking van trans-
bedekking wordt opgebouwd uit een hechtlaag, parante kunstharslagen waarin gekleurde kunst-
een elastisch membraam en een elastische stof snippers of PVC-korrels worden gestrooid.
kunsthars en wordt gebruikt: Deze chipsvloeren vinden hun toepassing als
– bij dynamische belasting; naadloze afwerking in bijvoorbeeld productie- en
– voor het verkrijgen van scheuroverbrugging laboratoriumruimten waar hoge eisen worden
of vloeistofdichtheid; gesteld aan de hygiëne maar tevens een fraai
– voor het opnemen van bouwkundige span- uiterlijk wordt verlangd.
ningen en/of droogkrimp bij jonge constructies.
Een bijzondere esthetische toepassing van een
2 Hooggevulde kunstharsvloerbedekkingen laaggevulde kunstharsvloerbedekking is de sport-
Hooggevulde mortels of troffelvloeren, figuur vloer. Een sportvloer wordt aangebracht op een
5.46, worden in een laagdikte vanaf 4 mm toe- ondergrond waaraan strenge vlakheideisen wor-
gepast voor vele industriële processen. Hoog- den gesteld. De opbouw van de vloerbedekking
gevulde kunstharsvloerbedekkingen hebben een is als volgt:
ruwer stroever oppervlak en zijn beter geschikt • op de voorbehandelde ondergrond wordt een
tegen hoge temperaturen, grote temperatuur- veerkrachtige tussenlaag gelijmd, die bestaat uit
verschillen en puntbelastingen dan de laag- mat van met polyurethaan gebonden rubber-
gevulde bedekkingen. Door de keuze van een granulaat. Deze mat is, afhankelijk van de eisen,
hars in combinatie met bepaalde vulstoffen kan 4 tot 14 mm dik;
aan de bedekking een gewenste eigenschap • het ruwe oppervlak van de mat wordt afge-
worden verleend, zoals elektrische geleidend werkt met een schraplaag;
vermogen, veerkracht, contactgeluidsisolerend • tweecomponenten-polyurethaangietlaag,
vermogen. afhankelijk van de eisen in één laag met een
dikte van 1,5 tot 2 mm of in twee lagen tot
totaal 2 mm;
• matte polyurethaan kleurlaag (100 μm);
• matte, blanke polyurethaan verzegellaag
(100 μm);
• belijning belijning met elastische, slijtvaste
polyurethaan verf (100 μm).

Sportvloer
De verschillende takken van sport stellen
uiteenlopende eisen aan de sportvloer. Voor
de eisen waaraan een binnensportvloer moet
voldoen heeft het Nederlands Olympisch
Figuur 5.46 Aanbrengen troffelvloer Comité – Instituut Sport Accommodatie -ISA
een richtlijn opgesteld. Deze richtlijn onder-

06950467_H05.indd 176 12-04-2005 13:13:13


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 177

scheidt drie klassen, te weten: de pool uit lussen dan spreken we van bouclé;
• klasse 1: topsportvloer velours en moquette hebben een gesneden pool.
• klasse 2: gemiddelde binnensportvloer; Tapijt zonder een pool wordt vlaktapijt ge-
• klasse 3: universele binnensportvloer. noemd. Daarbij zijn de vezels en garens van de
gebruikslaag vooral horizontaal georiënteerd.
2 Hooggevulde vloerbedekkingen Voor de gebruikslaag van tapijten worden de vol-
Ter decoratie en/of verfraaiing worden ook de gende materialen toegepast:
zogenoemde imitatie terrazzovloeren toegepast. • plantaardige vezels: katoen, kokos, sisal;
Ze worden aangebracht als troffelvloeren waarna • dierlijke vezels: wol, geitenhaar;
het oppervlak wordt gladgeslepen en eventueel • bewerkte natuurstoffen: viscose (rayon);
met een laag heldere kunsthars afgewerkt. Door • synthetisch materiaal: polyacrylnitryl, poly-
de kleur en structuur van de gebruikte toeslag- amide, polyester, polypropyleen;
materialen, zoals graniet, basalt, kwartsiet en • anorganisch materiaal: aluminium, koolstof,
andere gekleurde korrels wordt een gemêleerd staal.
terrazzoachtig uiterlijk verkregen. Dit type vloe-
ren wordt om hun fraaie uiterlijk en gesloten op- Tapijten worden los gelegd of op de ondergrond
pervlaktestructuur toegepast in representatieve bevestigd. Zogenaamd kamerbreed tapijt, binnen
ruimten, zoals showrooms, entrees en winkels. de betreffende ruimte naadloos, wordt gespannen.

3 Siergrind Toepassingen zachte vloerbedekking


Siergrind is een andere in populariteit sterk toe- Bij het toepassen van tapijt voor een bepaald
genomen toepassing. De siergrindvloer, ook wel object, moeten vóóraf de functionele eisen wor-
korrelvloer of zelfs grindtapijt, genoemd is opge- den getoetst aan de productbeschrijving. Er
bouwd uit natuursteenkorrels en een transparant worden speciale symbolen gebruikt voor de toe-
kunsthars bindmiddel. Door het vóóraf mengen passingsgebieden van tapijt, figuur 5.47.
van verschillend gekleurde (soorten) natuursteen-
korrels ontstaat een ruime keuze in kleur. De Een goede productbeschrijving die tevens als
decoratieve mogelijkheden zijn eveneens groot bestektekst kan dienen, moet de volgende gege-
doordat op eenvoudige wijze vlakken met afwij- vens bevatten:
kende kleuren naast elkaar kunnen worden toege- 1 gegevens met betrekking tot de opbouw:
past. Zelfs het aanbrengen van logo’s en/of een • fabricagemethode;
vloerbedekking die geheel in overeenstemming • materiaal van de grondlaag;
is met de huisstijl behoort tot de mogelijkheden. • soort en materiaal van de rug;
Ondanks het met acrylaatgel vullen van de ruwe • structuur van de gebruikslaag;
en open oppervlaktestructuur van dit type vloeren • kleur van de gebruikslaag;
blijft de weerstand tegen mechanische belasting • materiaal van de gebruikslaag;
beperkt. Het toepassingsgebied blijft daardoor be- • totale dikte van het tapijt;
perkt tot weinig belaste ruimten, zoals kantoren, • totaal gewicht van het tapijt;
lounges, showrooms en ook woonhuizen. • dikte van de gebruikslaag;
• gewicht van de gebruikslaag;
5.5.6 Zachte vloerbedekking 2 gegevens met betrekking tot de functie:
Onder zachte vloerbedekkingen worden voorna- • toepassingsgebied (rusten, wonen, werken);
melijk de diverse soorten tapijt gerekend die in • bijzondere eigenschappen (rolstoelvast, ge-
de vorm van banen of tegels worden geleverd. schikt voor trappen, geschikt voor natte ruimten,
Tapijt bestaat uit een gebruikslaag die is vervaar- antistatisch);
digd van vezels en/of garens en een onderlaag, • geluidsabsorptiecoëfficiënt, figuur 5.48;
de zogenoemde rug, waaraan de gebruikslaag • contactgeluidsisolatie, figuur 5.49;
is gehecht. Staan de vezels rechtop dan spreken • warmtedoorlaatweerstand;
we van pool. Tapijten bestaande uit een pool en • gedrag bij inwerking van vuur;
een rug worden pooltapijten genoemd. Bestaat • kleurechtheid (licht-, water- en wrijfechtheid).

06950467_H05.indd 177 12-04-2005 13:13:14


178

Slaapkamerkwaliteit Geschikt voor trappen


Geschikt voor niet te intensief gebruikte Het pooldek van een tapijt dat geschikt is voor
ruimten, zoals slaapkamers, logeerkamers en trappen moet zeer compact, uitermate slijtvast en
hotelkamers hecht in de rug verankerd zijn

Woonkamerkwaliteit Rolstoelvast
Toepasbaarheid in woonkamers, kinderkamers, Deze aanduiding doet ten onrechte denken aan
conferentiekamers en gangen. Dus die ruimten revalidatiecentra en invalidenzorg. Bedoeld is in
waar van ‘normaal’ gebruik sprake is hoofdzaak dat het desbetreffende tapijt bestand
is tegen de venijnige zwenkwielen van kantoor-
stoelen. Met relatief zware belasting wringen deze
zich bij elke beweging over steeds weer hetzelfde
kleine vloeroppervlak. Een tapijt dat hiertegen
Projectkwaliteit onvoldoende bestand is, is onderhevig aan
Hiermee wordt bedoeld dat het tapijt geschikt vroegtijdig aspectverlies.
is voor zeer druk belopen ruimten, zoals
entreehallen, kantoren en scholen, bioscopen
en schouwburgen, bejaardencentra en winkels

Brandnorm
Projecttapijten worden naar hun gedrag inge-
deeld in de volgende brandklassen:
Antistatisch T-a: toepasbaar waar hoge eisen aan de brandpre-
Door intensieve research zijjn fabrikanten erin ventie worden gesteld
geslaagd de hinderlijke eigenschap van T-b: toepasbaar waar beperkte eisen van toepas-
synthetisch tapijt om statische elektriciteit op sing zijn
te wekken, bij normale relatieve T-c: toepasbaar waar geen specifieke eisen ten
luchtvochtigheid te elimineren. Overigens is in aanzien van brandpreventie gelden
zeer droge ruimten zelfs wol niet geheel vrij
van statische elektriciteit

Vloerverwarming
Tapijt met dit symbool kan worden toegepast
wanneer er een vloerverwarming aanwezig is

Figuur 5.47 Symbolen voor toepassingsgebieden van tapijt

De pooldichtheid, poollengte, het vezelmateriaal De vervuiling van tapijt kan sterk worden beperkt
en de structuur van de vezels bepalen de mate door een juiste tapijtkeuze, figuur 5.51, het voor-
van structuurveranderingen van het tapijtopper- komen van vervuiling door het ontwerpen van
vlak in het gebruik, figuur 5.50. een vuil-vochtsluis, het juiste onderhoud en niet te
De dikte van het tapijt beïnvloedt zowel de ther- vergeten door ook de kleur van de gebruikslaag
mische als de akoestische eigenschappen. als keuze criterium te beschouwen. Een vuil-vocht-

06950467_H05.indd 178 09-02-2006 15:54:30


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 179

���
��������������������

���
�����������������������
�������������
���
������������������������

����������
���
������

���

���
��������
����
������
� ��� ��� ��� ���� ���� ����
���������������
Figuur 5.48 Absorptiecoëfficiënten van diverse materialen

��
�������������������������������

��

�� ������
����������������
���������������������
�� ������������

������
��

�� ��������

� ��� ��� ��� ���� ���� ����


���������������
Figuur 5.49 Verbetering van de contactgeluidsisolatie door diverse vloerbedekkingen

��������������
����� ����� ����� �����
������������� ������� ��� ����������� ����� ����� ���������

�������������������������� �� ������ � � ��� �


�������������������������� ������� ������� ������ ������� ������� �������
��������������
��������������������
��������������������
������������������������� �������������������
�����������������������
����������������������������
��������
����������������������������
���������������
������������ ���������������

Figuur 5.50 Geschiktheid van vezelmateriaal voor tapijten (volgens Enka en Otarès)

06950467_H05.indd 179 12-04-2005 13:13:17


180

����������������������������������������������������� worden tot de elastische vloerbedekkingen


�������������������������������������������������������� gerekend. Elastische vloerbedekkingen kunnen
�� homogeen of inhomogeen zijn opgebouwd.
��
Homogene elastische vloerbedekkingen
�� PVC vloerbedekking bestaat meestal uit één of
��
meerdere lagen vinyl, die betreffende hun samen-
stelling (receptuur) en dessin identiek zijn (dessin
�� is dus ‘door en door’). Dergelijke producten kun-

nen derhalve zonder dessinverlies geheel worden
versleten. Er bestaan ook homogene elastische

������������

���������
���������

�����������
�����������
��������

�������

vloerbedekkingen, in de vorm van platen en te-

�������
������
������
����
�����

���
���

gels, die zijn vervaardigd van uit kabelommante-


��������� ������� ���� ��������� ��������� �����
����������� lingen teruggewonnen PVC. De platen, met een
����������� �������������
dikte van circa 10 mm, zijn aan de randen voor-
����������� zien van een speciaal profiel. Door dit speciale
Figuur 5.51 Invloed van verschillende factoren op de ver- profiel worden de tegels bij het leggen onderling
vuiling van tapijt (volgens Enka) verbonden. Zij kunnen los worden gelegd op
een voldoende vlakke dekvloer, of daarop wor-
sluis bij hoofdtoegangen van gebouwen, vaak ge- den gelijmd.
combineerd met een tochtsluis, en ook wel loop-
schoonzone genoemd, neemt bij het belopen vuil Linoleum wordt op een, meestal uit een open
en vocht van het schoeisel op. De loopweg moet jute-weefsel bestaande, onderlaag opgebouwd.
daartoe wel voldoende lang zijn, ten minste 4 me- Toch wordt linoleum als een homogene vloer-
ter. Tapijt is leverbaar in tegelvorm en op rollen. bedekking beschouwd. De onderlaag dient
Tapijttegels worden meestal los gelegd op een slechts als dragermateriaal tijdens de fabricage,
drukvaste, schone, droge, vlakke ondergrond met het transport en het verleggen.
een egale gladde oppervlaktestructuur. Tapijt ‘aan Rubberen vloerbedekkingen worden overwegend
de rol’ kan eveneens los worden gelegd, maar op basis van synthetische rubbersoorten vervaar-
om uiteenlopende redenen (uitlopen of krimpen digd, die samen met pigmenten, vulstoffen, sta-
van het materiaal; onveiligheid voor de gebruiker bilisatoren en eventueel vulcanisatoren worden
enzovoort) wordt meestal gekozen voor een me- verwerkt. De verwerking vindt plaats tot gladde
thode waarbij het tapijt wordt gefixeerd. banen en tegels of tot geprofileerde tegels.

Bij ruimtes van beperkte omvang kan het kamer- Inhomogene elastische vloerbedekkingen
breed tapijt worden bevestigd (gespannen) aan Deze bestaan uit één of meer onderlagen,
langs de wanden van de betreffende ruimte aan- waarop een deklaag is aangebracht die als
gebrachte latten of strippen die zijn voorzien van slijtlaag functioneert. Deze vloerbedekkingen
gekromde nagels. In ruimtes met afmetingen worden als versleten beschouwd, als de deklaag
die groter zijn dan de baanbreedte van het tapijt en/of de dessinvormende (tussen)laag versleten
wordt meestal gekozen voor het verlijmd aan- is. Praktisch alle inhomogene elastische vloer-
brengen van het tapijt. Ook bij deze methode bedekkingen hebben een gesloten, al dan niet
is een drukvaste, schone, droge, vlakke onder- gestructureerde slijtlaag, die voornamelijk uit
grond met een egale gladde oppervlaktestruc- polyvinylchloride (PVC) bestaat. Indien deze
tuur van belang. laag gedessineerd is, wordt deze aan het gladde,
niet-gedessineerde oppervlak van een onderlaag
5.5.7 Elastische vloerbedekking hecht verbonden. Is de slijtlaag transparant, dan
Vloerbedekkingen op basis van vinyl (PVC), lino- wordt deze met het gedessineerde, al dan niet
leum of rubber (zowel van natuurlijke herkomst gestructureerde oppervlak van de onderlaag
als synthetisch) in de vorm van banen of tegels hecht verbonden. Bij sommige producten wordt

06950467_H05.indd 180 12-04-2005 13:13:17


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 181

een afzonderlijke dessinvormende tussenlaag last. Bij het warm lassen wordt gebruik gemaakt
gebruikt. Een bijzonder type inhomogene elasti- van lasveters van hetzelfde materiaal. Koud
sche vloerbedekking is laminaat dat een dessin- lassen geschiedt met behulp van zogenaamde
vormende tussenlaag van houtfineer bevat. De laspasta. Hoewel homogeen vinyl, in tegenstel-
verwerking van laminaat is overeenkomstig met ling tot linoleum, uitstekend bestand is tegen
die van een elastische vloerbedekking. langdurige inwerking van water, wordt de water-
dichtheid van de vloerbedekking vooral bepaald
Industriële toepassingen elastische door de aansluitdetails op aangrenzende en
vloerbedekking opgenomen bouwdelen. Een goede waterdichte
Voor industriële toepassingen worden voorna- vloer/wandaansluiting kan worden gemaakt door
melijk de homogene elastische vloerbedekkingen aangelaste plinten van hetzelfde materiaal, figuur
toegepast met een dikke slijtlaag en/of een grote 5.52.
laagdikte. De elastische vloerbedekkingen kun-
nen daarbij zijn voorzien van ‘wapening’ in de Esthetische toepassingen elastische
vorm van een inlage van bij voorbeeld glas- of vloerbedekking
polyestervlies. Homogene en inhomogene elastische vloerbe-
Ter verbetering van de slijtvastheid en stroefheid dekkingen worden in een dunne laag los op een
kan de slijtlaag elektrokorundkorrels bevatten. De vlakke, droge ondergrond met een gladde egale
uit teruggewonnen grondstoffen vervaardigde oppervlaktestructuur aangebracht of daarop
homogene PVC-tegels en platen en inhomogene geplakt. Wordt er geplakt, dan kunnen banen
soorten vinyl waaraan vezels zijn toegevoegd en tegels worden gecombineerd terwijl het aan-
vinden eveneens toepassing in de industrie. Een brengen van biezen, cirkels, stroken en zelfs lo-
speciale anti-statische vinyl vloerbedekking is go’s eveneens tot de mogelijkheden behoort. De
ontwikkeld voor ruimten waar geen elektrische naden tussen de diverse banen, tegels enzovoort
ontladingen mogen ontstaan en waar toch regel- kunnen na het leggen V-vormig worden uitge-
matig nat of droog onderhoud nodig is. freesd en vervolgens worden gelast met lasveters
Voor industriële toepassingen worden de vloer- van hetzelfde materiaal in dezelfde of een con-
bedekkingen doorgaans verlijmd aangebracht op trasterende kleur.
een drukvaste, vlakke, droge dekvloer met een
gladde egale oppervlaktestructuur. Als lijm wordt Profielen voor plinten, trapneuzen en dergelijke
meestal een kunstharsdispersie gebruikt, som- in hetzelfde materiaal worden door de leveran-
mige soorten kunnen ook met warme bitumen- ciers meegeleverd.
kleefstof worden verlijmd.
5.5.8 Kurk, plantaardige vezels enzovoort
Om een vloeistofdichte afwerking te verkrijgen Vloerbedekking kan in de vorm van matten en
worden de naden tussen de afzonderlijke banen tegels zijn vervaardigd op basis van kurk, biezen,
en/of tegels V-vormig gefreesd en vervolgens ge- kokos- of sisalvezels.

�������� ������
�����������������

����������
�����������
������������
���������
���

���

� ��������������� � ��������������� � �������������������������������������


Figuur 5.52 Aansluitdetails vinylvloerbedekking

06950467_H05.indd 181 12-04-2005 13:13:18


182

Toepassingen met de zwevende dekvloer, zoals bedoeld in de


Kurk geperst in de vorm van dunne tegels, wordt terminologie volgens de integrale benadering.
als vloerbedekking voornamelijk in woningen De gelaagde houten vloerbedekkingen worden
toegepast. De tegels worden gelijmd op een onderscheiden in:
vlakke, blijvend droge dekvloer. Om het onder- • lamellen;
houd te beperken en de slijtvastheid te vergro- • triplex.
ten, kan het oppervlak na het leggen worden
voorzien van een transparante vloerlak. De keuze voor soort en type houten vloerbedek-
king voor een bepaald vloersysteem bepalen
Tegels of matten die zijn vervaardigd van biezen, we aan de hand van een vóóraf opgesteld pro-
kokos- of sisalvezels worden, wegens de geringe gramma van functionele eisen. Bij het vertalen
weerstand tegen mechanische belasting en/of van deze eisen naar voor de toepassing belang-
intensief gebruik, eveneens praktisch uitsluitend rijke prestatie-eisen kunnen we gebruik maken
toegepast voor huishoudelijk gebruik. De matten van de per eis beschikbare normen, richtlijnen en
worden meestal los gelegd. De tegels worden dergelijke.
vaak met hennep- of sisaltouw aan elkaar ge-
naaid zodat een ‘wand tot wand’-vloerbedekking Normen voor houten vloerbedekking
wordt verkregen. Houten vloerbedekkingen moeten worden
aangebracht conform de Arbeidsomstandig-
5.5.9 Houten vloerbedekking hedenwet, het Arbo-besluit en de A1-bladen.
Vloerbedekkingen van hout worden veelal aan- Bij het leggen en afwerken van houten vloer-
geduid als parket. De houten delen waaruit deze bedekkingen moet verder rekening worden
vloerbedekking wordt samengesteld, worden gehouden met de beperkingen die gelden
geleverd in vele maten en diktes. voor het gebruik van oplosmiddelhoudende
Om een decoratieve en slijtvaste afwerking te lijmen, lakken, oliën en wassen voor binnen-
verkrijgen wordt zowel massief (hard) houten toepassingen.
delen als (hardhoutfineer, (aangebracht op een Tevens zijn er voor de diverse eisen normen
onderlaag van een goedkopere houtsoort) toe- beschikbaar:
gepast. De afzonderlijke delen van de houten • weerstand tegen afslijting (NEN 2072,
vloerbedekking kunnen los worden gelegd of EN 13329, EN 438,1);
worden genageld of gelijmd op een drukvaste, • bestandheid tegen dynamische belastingen
vlakke en droge ondergrond. (EN 425, EN 1533 en 1534, EN 13329);
Houten vloerbedekkingen kunnen we onderver- • bestandheid tegen biologische aantasting
delen in bedekkingen van: (EN 20-1 en 20-2);
• massief hout; • bestandheid tegen chemische aantasting
• gelaagd hout. en vlekken(NEN 2072, EN 13329);
• brandveiligheid (Bouwbesluit);
De massief houten vloerbedekkingen, in de regel • bestandheid tegen schuivende lasten
aangeduid met de verzamelnaam parket, kunnen (EN 13329, NEN 2072);
naar levervorm worden onderscheiden in: • bestandheid tegen statische belasting
• stroken; (EN 1534);
• mozaïek; • comfort en veiligheid bij belopen
• plankjes. (EN 13329);
• reinheid (optisch) (NEN 2072, EN 13329);
Een eveneens massief houten vloerbedekking, • geluidhinder (NEN 5078, ISO 717-2 en
het zogenoemde kopshout, wordt praktisch 140-7);
uitsluitend toegepast als industrievloer. Houten • thermisch comfort (EN-ISO 8990,
vloerbedekkingen kunnen ook worden aange- prEN 12667);
bracht op een verende tussenlaag, hierbij spreekt • uiterlijk (NEN 2073, EN 1368, EN 13226,
men dan van zwevende vloer, niet te verwarren 13227 en 13228, EN 13489).

06950467_H05.indd 182 12-04-2005 13:13:19


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 183

� �������������������������������������� � ������������������������������������
Figuur 5.53 Houten strokenvloer als sportvloer

Houten vloerbedekkingen worden doorgaans, • blind genageld op houten regels of op de bal-


al dan niet met een tussenlaag, aangebracht op ken van een houten draagvloer;
een houten, of droge steenachtige dekvloer. • blind genageld op in het beton van de draag-
Strokenvloeren kunnen op een constructie van vloer gestorte houten regels;
houten regels worden aangebracht of direct op • gelijmd op een vlakke en blijvend droge dek-
een houten draagvloer. vloer.
Houten sportvloeren worden vervaardigd van
massieve stroken parket die worden bevestigd op Houten vloerbedekking geeft een voetwarme
een verende onderlaag samengesteld uit twee vloer en eventueel vallend gereedschap en werk-
gekruiste lagen houten regels, geschroefd aan op stukken zullen minder snel beschadigen.
de ondergrond bevestigde klossen, figuur 5.53.
Een andere methode is het op een uitgevlakte Esthetische toepassingen houten
ondergrond lijmen van veerkrachtige blokjes vloerbedekking
waarop houten regels worden gelijmd, hierover Door de grote verscheidenheid aan leverings-
worden de parketstroken op de regels genageld. vormen en houtsoorten, is er een ruime keuze
in houten vloerbedekkingen voor esthetische
Industriële toepassingen houten toepassingen. Het aantal denkbare patronen is
vloerbedekking groot, figuur 5.54, evenals de afmetingen van de
Houten vloerbedekkingen in de vorm van stro-
ken en kopshout worden voornamelijk toegepast
in droge werkruimten, zoals machinefabrieken
en gereedschapmakerijen. Hout dat vocht
opneemt, zal sterk zwellen. Vooral bij kopshout,
dat gemakkelijk vocht opneemt, kan dit tot
problemen leiden. Om die reden worden kops-
houten blokjes vóór het aanbrengen voor 2/3
van de hoogte in warme bitumen gedoopt en
� ��������
daarna op de met warme bitumen voorbestreken
dekvloer gelegd. Zodoende wordt vochtaanbod
vanuit de dekvloer en/of draagvloer voorkomen.
Om vochtaanbod van bovenaf te voorkomen,
moet kopshout uitsluitend worden toegepast in
ruimten met droge processen.

Strokenvloeren kunnen op de volgende wijzen


worden gelegd:
• blind genageld dwars over een bestaande � ���������� � �������
houten dekvloer; Figuur 5.54 Legpatronen voor parketvloeren

06950467_H05.indd 183 12-04-2005 13:13:19


184

samenstellende delen die bovendien per soort per eis beschikbare normen, richtlijnen en derge-
bedekking en per fabrikant verschillen. lijke, zoals:
• bestandheid tegen afslijten (EN 101, 102 en
Plankjesvloeren worden op houten of droge dek- 105, EN-ISO 10545-6 en 10545-7);
vloeren gelijmd en/of genageld. Op steenachtige • bestandheid tegen schokken (EN-ISO
dekvloeren wordt uitsluitend verlijmd. Indien de 10545-5);
dekvloerkwaliteit ontoereikend is, kan een tus- • bestandheid tegen chemische aantasting
senlaag, bijvoorbeeld van spaanplaat, hardboard (EN 12370, EN-ISO 10545-13 en EN 12808-1);
of triplex, noodzakelijk zijn. • vorstbestendigheid (NEN 2872, prEN 12371);
Lamelvloerbedekkingen (tegenwoordig meestal la- • hoge temperaturen bij binnenvloeren
minaat genoemd) worden in de regel los gelegd (EN-ISO 10545-8, NEN 2872 en EN 1925);
waarbij de van messing en groef voorziene pane- • bestandheid tegen schuivende lasten
len in elkaar worden geschoven en goed worden (NEN 2873, NEN 2874, EN-ISO 10545-7);
aangedreven. De panelen worden onderling • bestandheid tegen statische belasting
gelijmd of met behulp van metalen veren aan (EN 12372, EN 1341, EN 1926, prEN 12808-1);
elkaar geklikt. Tussen de lamelvloerbedekking en • comfort en veiligheid bij belopen (EN 1341);
de dekvloer wordt meestal een tussenlaag van • geluidhinder (NEN 1070, NEN 5077,
kurkment, bitumenvilt, kokosvilt of dergelijke NEN-EN-ISO 140-6 t/m 140-8 en 717-2);
aangebracht. De tussenlaag dient als uitvlaklaag • reinheid (optisch) (NEN-ISO 10545-14);
en om geluidshinder bij het belopen te voor- • thermisch comfort ((NEN 1264);
komen. • uiterlijk (EN 1341, EN-ISO 10545-16,
Triplexvloeren worden met lijm op een tussenlaag NEN 530 t/m 532).
van board of spaanplaat aangebracht.
Tegelwerken moeten worden uitgevoerd
Om het oppervlak van een houten vloerbedek- conform de Arbeidsomstandighedenwet, het
king te beschermen tegen verkleuren, vuil en Arbo-besluit en de A1-bladen.
slijtage, wordt na het leggen en schuren het op-
pervlak meestal voorzien van een beschermlaag. Fabricage keramische tegels
Als beschermlaag kan een waslaag, een sealer of Het vormen van keramische tegels kan als volgt
een transparante vloerlak worden aangebracht. geschieden:
Een vloerlak geeft daarbij de beste bescherming 1 getrokken (geëxtrudeerde) tegels: een plas-
en vergt het minste onderhoud. Ook is het tische massa grondstof, door een pers tot een
mogelijk het hout te impregneren met kunst- streng gevormd en op tegellengte afgesneden,
harsen waardoor het harder en slijtvaster wordt. te onderscheiden in:
• splijttegels: als dubbeltegel geperst, na het
5.5.10 Keramische vloerbedekking bakken gesplitst en al of niet geglazuurd. Ken-
Een harde vloerbedekking wordt gevormd door merkend voor deze tegels zijn de ribben aan de
keramische tegels. Keramische tegels worden op achterzijde;
basis van de reeks EN-ISO 10545 normen geclas- • enkelgevormde strengperstegelsvan een een-
sificeerd naar: voudige streng op maat gesneden, al dan niet
1 de productiewijze; nageperst en soms geglazuurd;
2 de wateropname. 2 droog geperste tegels: een mengsel, in poe-
dervorm of fijnkorrelig, onder hoge druk in
Keuzebepaling keramische vloerbedekking matrijzen geperst. Als afwerking al of niet gegla-
De keuze voor soort en type keramische tegels zuurd;
voor een bepaald vloersysteem bepalen we weer 3 gegoten tegels: het vloeibare mengsel wordt
aan de hand van een vóóraf opgesteld program- op een poreuze ondergrond of in een poreuze
ma van functionele eisen. Bij het vertalen van vorm gegoten die het water uit de tegel
deze eisen naar voor de toepassing belangrijke opneemt. Ook deze tegels kunnen geglazuurd
prestatie-eisen kunnen we gebruik maken van de of ongeglazuurd zijn.

06950467_H05.indd 184 12-04-2005 13:13:20


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 185

Glazuur Uitvoering keramische vloerbedekking


Glazuur is een glasachtige toplaag die ondoor- Door het grote sortiment vormen en afmetin-
laatbaar is voor vloeistoffen. De glazuurlaag kan gen, is het aantal denkbare legpatronen groot,
worden meegebakken met het kleimengsel, of figuur 5.56. Vooral rechthoekige tegels kunnen
worden aangebracht in een afzonderlijke proces- in talrijke patronen worden gelegd. Voor de be-
gang. Glazuren moet niet worden verward met eindiging van de vloerbedekking en voor de aan-
verglazen. Verglaasde tegels zijn gebakken bij sluiting tegen opgaand werk, worden speciale
een zo hoge temperatuur dat de gehele massa hulpstukken geleverd, zoals: afdektegels, plint-
van de tegel een glasachtige structuur heeft tegels, goottegels, kwartranden, hoektegels.
gekregen. Keramische vloerbedekking kan zowel op steen-
achtige als op houten dek- en draagvloeren wor-
Classificatie keramische tegels den aangebracht.
Naar productiewijze en wateropnamecapaci- Keramische vloerbedekkingen worden gehecht
teit kunnen de keramische tegels in vier klas- op steenachtige dek- of draagvloeren door mid-
sen worden onderscheiden, figuur 5.55. Per del van een cement-, trascement- of cement/
klasse is de norm aangegeven waarin onder
meer de toegestane maatafwijkingen zijn ver-
meld. Voor gegoten tegels zijn geen normen
beschikbaar.
Door middel van deze criteria kunnen drie
(vormen) × vier (wateropname) × twee (al of
niet geglazuurd) = 24 klassen worden onder-
scheiden. Behalve met de genoemde klassen-
aanduidingen worden tegels vaak aangeduid
met de volgende benamingen:
• plavuizen;
• hardgebakken tegels;
• dubbelhardgebakken tegels;
• grèstegels;
• ijzerklinkers.
Naar uiterlijk en vorm kan een verdere inde-
ling worden gemaakt naar:
• geglazuurd of ongeglazuurd;
• ruw, glad of geprofileerd oppervlak;
• rechthoekige of andere geometrische
vormen.
Figuur 5.56 Legpatronen voor keramische tegels

Groep I IIa IIb III

Wateropname (E) E ≤ 3% 3% < E ≤ 6% 6% < E ≤ 10% E > 10%

Geëxtrudeerd AI AIIa AIIb AIII


EN 121 EN 186 EN 187 EN 188

Drooggeperst BI BIIa BIIb BIII


EN 176 EN 177 EN 178 EN 159

Figuur 5.55 Classificatie van tegels naar productiewijze en wateropname

06950467_H05.indd 185 12-04-2005 13:13:21


186

kalkmortel (dikbed figuur 5.57-1), een elastische kunnen de tegels worden opgedrukt (figuur
latexmortel of een meestal hydraulische lijmlaag 5.57-5).
(dunbed figuur 5.57-3). Ook het aanbrengen Om te zorgen voor het vol en zat inbedden van
van tegels op een isolerende laag, rechtstreeks groot formaat tegels op een cementgebonden
met de dikbed methode of gelijmd op een vóór- specielaag (dikbed), wordt doorgaans een contact-
af aangebrachte zwevende dekvloer behoort tot laag aangebracht (vanaf formaat 400 × 400 mm
de mogelijkheden (figuur 5.57-4). Voorkomen is dit noodzakelijk). In de draagvloer aanwezige
moet worden dat de tegelvloer strak wordt dilataties moeten in de tegels worden doorgezet.
opgesloten tussen op de draagvloer geplaatste Het verdient de voorkeur ter plaatse een dilatatie-
wanden. Door het krimpen van de draagvloer profiel aan te brengen waartegen de tegels kunnen
aansluiten. Hiertoe zijn in hoogte verstelbare alumi-
������ nium profielen voorzien van een kunstrubberen
������ afdichting verkrijgbaar, figuur 5.57-2.

In de praktijk ziet men vaak dat, volgens een vast


patroon, extra dilatatievoegen in het tegelwerk
� ������������������� worden aangebracht. Dit is echter niet nodig:
uitgaande van een hechtend aangebrachte
������� ���������������������� tegelbekleding op een steenachtige draag-
������ vloer, die voldoet aan de eisen van stabiliteit
������ en draagkracht. Wel moet worden voorkomen
����� dat de tegels opgesloten zitten tussen de op de
�������������������
draagvloer geplaatste wanden, figuur 5.57-5.
Indien met de mogelijkheid van het scheuren
� ������������������ (elementenvloer zonder druklaag) en/of vervor-
men (kruip) van de draagvloer rekening moet
������
worden gehouden kan de stijfheid van de (dek-
��������������� vloer en de) tegelbekleding worden aangepast
���� aan die van de draagvloer. Bij kleine vervormin-
gen kan dit door het toepassen van een elastisch
mortelbed (latex-cement) in combinatie met een
� ��������������� elastische voegvulling, figuur 5.57-3, of door de
tegels te leggen in een zwevend mortelbed, figuur
5.57-4. Moet met grotere vervormingen worden
������
gerekend dan moet de stijfheid van de draag-
������
vloer worden verbeterd bij voorbeeld door het
��������
aanbrengen van een gewapende druklaag.
���������
������������������
Op houten dek- of draagvloeren kunnen kerami-
sche vloerbedekkingen als volgt worden aange-
� ����������������� bracht:
• op een houten dekvloer, daarvan gescheiden
door een niet-hechtende tussenlaag;
������
������ • op zwaluwstaartplaten, waarmee de houten
dek- of draagvloer is verstijfd.

����� In het speciebed waarin de tegels worden aange-


bracht op een van een scheidingslaag voorziene
� ������������������������������� houten dek- of draagvloer, wordt meestal een
Figuur 5.57 Leggen van keramische tegels krimpwapening opgenomen.

06950467_H05.indd 186 12-04-2005 13:13:22


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 187

������������������� • lange uithardingstijd bij niet-vochtabsorbe-


��� �� rende ondergrond of tegels;
• sommige pastalijmen verweken onder natte
���������������������� condities;
�������������������
�� ���
• kan alleen bij verticaal tegelwerk worden toe-
gepast;
• in uitzonderingsgevallen buiten toepasbaar.
�������������
��������������������
�� ��� 3 Tweecomponentenlijm
Dit kunnen producten zijn met en zonder ce-
���������� ment. Kenmerken van tweecomponentenlijn zijn:
�������������������� • geschikt voor speciale toepassingen, zoals
����������������� industriële vloeren en zwembaden;
Figuur 5.58 Lijmkeuzeboom vloertegelwerk • uitvoering vraagt veel zorg;
• aanvangshechting laag, waardoor ongeschikt
Verlijmen voor verticale vlakken.
Keramische tegels kunnen ook verlijmd worden
aangebracht op een steenachtige dekvloer. In Tussen de tegels opengehouden voegen worden
grote lijnen kunnen daarbij drie typen lijm wor- na enige tijd gevuld met een speciale voeg-
den onderscheiden, figuur 5.58: specie. De voegen kunnen op twee manieren
1 lijm in poedervorm; met voegspecie worden opgevuld:
2 lijm in pastavorm; 1 door inwassen van het tegelwerk met de
3 tweecomponentenlijm. voegspecie;
2 door voegen met behulp van een voegspijker.
1 Lijm in poedervorm
Deze lijm is doorgaans op basis van cement De voegen hebben meerdere functies:
waaraan hulp- en vulstoffen zijn toegevoegd. De • opvangen van maatafwijkingen;
hulpstoffen bestaan onder andere uit kunststof • voorkomen van indringen vloeistof in de
bindmiddelen en stoffen voor verbetering van ondergrond;
aspecten als plasticiteit, waterdichtheid en hech- • bijdragen aan de slipweerstand;
ting. Omdat lijm op basis van cement niet com- • ondersteunen van de tegelrand tegen bescha-
patibel is met gips, maken we voor het lijmen digingen.
op een calciumsulfaatgebonden ondergrond
bij voorkeur gebruik van een (vloeibed)lijm op De samenstelling van het voegvulmateriaal
basis van bijvoorbeeld α halfhydraat. We kunnen wordt afgestemd op de breedte van de voeg en
in dat geval zonder risico op vochtgeïnitieerde bevat toevoegingen om de eigenschappen te
schade beginnen met lijmen bij een restvocht- verbeteren, zoals:
gehalte van de ondergrond van circa 1,5% m/m • waterafstotendheid;
wat een aanzienlijke tijdsbesparing betekend. • vermogen om vocht vast te houdend (om ver-
Kenmerken van poederlijm zijn: branden te voorkomen);
• geringe elasticiteit; • hechting aan de tegel;
• hoge hechtsterkte; • verlagen van de stijfheid (E-modulus);
• snelle uitharding; • dichtheid.
• goed functioneren in natte omstandigheden.
Naast cementgebonden voegvulmiddelen met
2 Lijm in pastavorm toevoegingen worden ook toegepast sterk kunst-
Lijn in pastavorm is meestal een dispersie. Ken- harsgemodificeerde cementgebonden en kunst-
merken van pastalijm zijn: harsgebonden (meestal epoxy) voegvulmiddelen
• gemakkelijk te verwerken; en kitvoegen.
• elastische eigenschappen;

06950467_H05.indd 187 12-04-2005 13:13:23


188

De breedte van de voegen wordt onder andere IJzerklinker- en grèstegels hebben een hoge mate
bepaald door: van zuurbestendigheid en zijn tevens zeer hard,
• rechtlijnigheid van de tegels; slijt- en stootvast. Dit maakt deze typen kerami-
• rechthoekigheid van de tegels; sche vloerbedekking zeer geschikt voor industri-
• maatafwijkingen in lengte en breedte; ele toepassingen. Voor natte processen kan om
• verband (patroon) van de tegels; de stroefheid te verbeteren, het bovenvlak van
• voorwaarde van niet te smalle voegen in ver- de tegels geprofileerd worden uitgevoerd (anti-
band met de hechting; slip).
• afmetingen van het vloeroppervlak;
• esthetische motieven. Esthetische toepassingen keramische
vloerbedekking
Industriële toepassingen keramische Door de schier onbeperkte mogelijkheden in
vloerbedekking kleur, glans, afmeting, patroon enzovoort, zijn
Keramische vloerbedekkingen worden om hun de esthetische toepassingen van keramische
uitstekende weerstand tegen chemische aantas- vloerbedekkingen eveneens praktisch onbeperkt.
ting, veelvuldig toegepast in ruimten waar agres- Daarbij worden vaak maatregelen getroffen om
sieve industriële processen plaatsvinden. Zwakke bepaalde minder gunstige eigenschappen van
schakel in elke keramische vloerbedekking is de keramische vloerbedekkingen te compenseren.
voeg. De vorm van de tegelkant (rechthoekig of Om een voetwarme vloer te verkrijgen, kan een
cushion-edged), de voegbreedte en de aard en vloerverwarming in het mortelbed worden
intensiteit van de vloerbelasting, zijn bepalend opgenomen. Om het thermische- en/of con-
voor de mate waarin beschadiging van de voeg- tactgeluidsisolatieniveau te verbeteren, kan de
kanten op zal treden. Het indringen van agres- keramische vloerbedekking op een zwevende
sieve stoffen via de voeg in de mortellaag, dek- dekvloer worden aangebracht, figuur 5.57-4.
vloer en/of draagvloer moet worden voorkomen. Een ongeglazuurde, geprofileerde en/of een klein
Hiertoe kunnen de voegen worden voorzien formaat tegel (hoger voegaandeel) kan worden
van een speciale waterdichte en zuurbestendige gekozen om de stroefheid van een keramische
voegvulling. De tegels kunnen bovendien wor- vloerbedekking in een natte ruimte te verbete-
den aangebracht met behulp van een, eveneens ren.
op het gebruiksdoel afgestemde, speciale tegel-
lijm. 5.5.11 Natuursteen
Tegels of platen uit natuurlijke gesteenten
Omdat bij het leggen volgens de dikbedmetho- vormen evenals keramische tegels een harde
de de druksterkte van het mortelbed laag is, en vloerbedekking die kan worden aangebracht op
inkloppen van tegels is alleen mogelijk in een steenachtige dek- en/of draagvloeren. Evenals
niet of nauwelijks verdicht speciebed, worden bij de keramische vloerbedekkingen is bij na-
zwaar belaste tegelvloeren vaak gelegd volgens tuursteen de verscheidenheid in formaat, vorm
de zogenaamde trilmethode. Bij deze methode, en kleur zeer groot evenals het aantal denkbare
ook wel genoemd vibratiesysteem, Rüttelver- legpatronen. Voor de beëindiging van de vloer-
fahren, of mechanisch getrild, worden speciale bedekking en voor de aansluiting tegen opgaand
van afstandsnokken voorziene tegels gebruikt. werk, worden de natuursteenelementen door-
Na het aanbrengen op een van een contactlaag gaans op maat geknipt/gezaagd, figuur 5.59.
(meestal emulgeerbare epoxy) voorziene circa Het aanbrengen van natuursteenelementen met
50 mm dikke cementgebonden dekvloer, wordt een uniforme laagdikte geschiedt op een wijze
het oppervlak van de tegelvloer machinaal ge- die vergelijkbaar is met het aanbrengen van
trild. De voegen worden daarna meestal gevuld keramische tegels. Onderling in dikte verschillen-
met kunstharsmortel. de natuursteenelementen worden gezet in een
cement-, trascement- of cement/kalkspecie of
in een latexcement speciebed. Natuursteen-
elementen met een uniforme laagdikte kunnen

06950467_H05.indd 188 12-04-2005 13:13:24


12-04-2005 13:13:24
189

Hoofdgroep Subgroep Uiterlijke kenmerken Materiaaleigenschappen


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN

Thermische uitzetting (10–6)

Vorstbestendig (indicatie
Buigtreksterkte in Mpa

Chemicaliënbestendig2
in % van de subgroep)
Duurzaamheid glans 1

Wateropname (vol.%)
Elasticiteitsmodulus

Warmtegeleiding in
Richtingsstructuur

Druksterkte in Mpa
Variatie uiterlijk

in mm (Böhme)
(van een steen)

Haarscheurtjes

Slijtvastheid

Massa kg/m3
(104 N/mm2)
Fossielen
Adering

W/m ∙ K
Stollings- Graniet nee niet nee gering nee 0,8-1,6 **** 100-270 15-20 15-9 14-8 2,6-3,0 0,5-1,3 100% aaa 1,6-3,4
gesteenten Granietachtige nee niet nee gering nee 0,8-1,6 **/*** 180-270 15-22 14-8 14-8 2,6-3,0 0,5-1,3 100% aa/aaa 2,0-3,0
Gabbro nee niet nee niet nee 0,8-1,6 ** 120-340 16-22 14-8 11-13 2,8-3,1 0,5-1,0 100% aaa
Trachiet, porfier, nee niet nee gering nee 1,0-2,0 ** 180-400 10-25 15-10 13-11 2,6-3,1 0,3-1,8 190% aaa
diabaas, basalt
Sediment- Kalksteen, dicht ja ja ja ja ja 2,2-8,0 */*** 175-240 13-19 13-7 16-9 2,5-2,8 0,5-1,5 120% a 2,0-3,4
gesteenten Kalksteen, poreus ja ja ja ja ja 4,0-16,0 */** 120-160 12-12 13-8 44-7 2,4-2,5 0,3-20 150% a 2,0-3,4
Metamorfe Marmer ja ja ja ja nee 2,2-7,0 */*** 175-240 13-19 13-7 16-9 2,6-2,8 0,5-1,5 180% a 2,0-2,6
gesteenten Leisteen ja ja nee niet niet 1,0-20,0 */**3 100-160 10-35 13-8 13-8 2,5-2,9 0,5-2,0 150% aa/aaa 1,2-2,1
Kwartsiet ja ja nee niet nee 1,2-7,0 ***3 100-300 13-40 10-14 17-8 2,6-2,7 0,4-2,0 190% aaaa
Gneis ja ja gering niet nee 1,4-4,0 **/*** 100-280 15-23 15-8 14-8 2,6-3,0 0,3-1,5 195% aa/aaa 1,6-2,1
1
duurzaamheid glans 2
wordt aangetast door: 3
Sommige steensoorten kunnen
* redelijk a zeer zwakke zuren 3
gepolijst of gezoet worden
** goed aa zwakke zuren
*** zeer goed aaa sterke zuren
**** uitmuntend aaaa zeer sterke zuren

06950467_H05.indd 189
Figuur 5.59 Voorbeelden van kantafwerkingen
190

ook verlijmd worden aangebracht op een steen- • reinheid (NEN-ISO 10545-14);


achtige draagvloer of dekvloer. In grote lijnen • thermisch comfort ((NEN 1264);
vindt de verlijming plaats zoals in paragraaf • uiterlijk (EN 1341, EN-ISO 10545-16,
5.5.9 is beschreven voor keramische tegels. In NEN 530 t/m 532).
de draagvloer aanwezige dilataties moeten in
de natuursteenbekleding worden doorgezet. Natuursteen dat wordt gebruikt voor buiten-
Het opnemen van een dilatatieprofiel waartegen toepassingen moet bovendien voldoen aan
de elementen kunnen aansluiten is hierbij aan de eisen die het Bouwstoffenbesluit stelt aan
te bevelen, figuur 5.57-2. Ook bij natuursteen Categorie 1 – bouwstoffen. Om dit voor een
worden de tussen de elementen opengehouden bepaalde partij te kunnen vaststellen is uit-
voegen in een later stadium gevuld met een loogonderzoek nodig.
speciale voegspecie die, afhankelijk van de voeg-
breedte, op een van de bekende wijzen wordt Natuursteenwerken moeten worden uitgevoerd
aangebracht. conform de Arbeidsomstandighedenwet, het
Arbo-besluit en de A1-bladen.
Classificatie natuursteen Natuursteensoorten die worden toegepast als
Natuursteen is een van de oudste vloerbedek- vloerbedekkingmateriaal zijn, figuur 5.60:
kingmaterialen. Het materiaal is hard en in het 1 stollingsgesteenten, te verdelen in diepte-,
algemeen slijtvast en duurzaam (afhankelijk gang- en uitvloeiinggesteenten;
van het soort natuursteen) en is geschikt voor 2 sedimentgesteenten;
binnen- en buitentoepassingen. We kunnen 3 metamorfe of omvormingsgesteenten.
natuursteen, volgens NEN 2874, NEN 2875,
EN-ISO 10545-7 en prEN 12808-2, classificeren
op basis van de weerstand tegen slijtage door
� ��������������������������

belopen en berijden of de zichtbare gevolgen


daarvan zoals materiaal- of glansverlies. � �������������
De keuze voor het soort natuursteen voor een
bepaald vloersysteem bepalen we weer aan de
� ��������������
hand van een vóóraf opgesteld programma
van functionele eisen. Bij het vertalen van
deze eisen naar voor de toepassing belangrijke � �������������
prestatie-eisen kunnen we gebruik maken van Figuur 5.60 Kenmerken van natuursteen
de per eis beschikbare normen, richtlijnen en
dergelijke, zoals: 1 Stollingsgesteenten
• bestandheid tegen schokken Stollingsgesteenten ontstaan door afkoeling van
(EN-ISO 10545-5); vloeibaar gesteente (magma). Dit kan zowel in
• chemische aantasting (EN 12370, als op de aardkorst gebeuren. In het eerste geval
EN-ISO 10545-13 en EN 12808-1); spreken we van dieptegesteente, in het tweede
• vorstbestendigheid (NEN 2872, geval van uitvloeiinggesteenten. Als tussenvorm
prEN 12371); kan het magma stollen in spleten of breuklagen,
• hoge temperaturen bij binnenvloeren in dat geval spreken we van ganggesteenten.
(EN-ISO 10545-8, NEN 2872 en EN 1925); Dieptegesteenten worden gevormd bij geleide-
• bestandheid tegen schuivende lasten lijke afkoeling onder grote, constante druk. Dit
(NEN 2873, NEN 2874, EN-ISO 10545-7); resulteert in grofkorrelige gesteenten, met duide-
• bestandheid tegen statische belasting lijk waarneembare kristallen. Uiterlijk en samen-
(EN 12372, EN 1341 en EN 1926); stelling van dieptegesteenten zijn regelmatig,
• comfort en veiligheid bij belopen maar stenen onderling kunnen sterk verschillen.
(EN 1341); Tot deze groep behoren de granieten en
• geluidhinder (NEN 1070, NEN 5077, gabbro’s. Er zijn ook subgroepen van diepte-
NEN-EN-ISO 140-6t/m8 en 717-2); gesteenten die moeilijk van graniet zijn te onder-

06950467_H05.indd 190 12-04-2005 13:13:25


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 191

scheiden. Het verschil is dat ze minder of geen riaal wordt gezoet of gepolijst. Polijsten wordt
kwarts bevatten en daardoor minder bestand afgeraden voor intensief belopen vloeren omdat
kunnen zijn tegen zuren en, in gepolijste toe- op den duur een looppad zal ontstaan. Door
stand, eerder mat worden. de vele mogelijkheden in kleur en structuur zijn
Ganggesteenten worden gevormd bij geleidelijke deze gesteenten uitstekend te combineren, bij-
afkoeling onder grote, constante druk, waarbij voorbeeld voor het aanbrengen van patronen.
het stollingsproces sneller verloopt dan bij de Men moet daarbij geen materialen met onder-
dieptegesteenten. Dit resulteert in min of meer ling sterk afwijkende hardheid combineren.
grofkorrelige gesteenten. Uiterlijk en samenstel-
ling van ganggesteenten zijn regelmatig, maar 3 Metamorfe gesteenten of omvormingsgesteenten
stenen onderling kunnen sterk verschillen. Tot Tijdens het ontstaan van bijvoorbeeld bergketens
deze groep behoren diabasen en porfieren. en zeetroggen door bewegingen in de aardkorst
Uitvloeiinggesteenten worden gevormd als kunnen reeds gevormde stollings- of sediment-
magma vanuit het binnenste van de aarde aan gesteenten worden blootgesteld aan extreme
het oppervlak treedt. We noemen dit lava. Na druk en/of hoge temperaturen. Daardoor onder-
bijvoorbeeld een vulkaanuitbarsting zal de lava gaan deze gesteenten een gedaanteverwisseling
snel afkoelen en verharden. De stenen bevatten of metamorfose. Hierdoor veranderen het uiter-
geen of bijna geen kristallen. Luchtbelinsluitin- lijk en de eigenschappen. Enkele voorbeelden
gen kunnen voorkomen. Uitvloeiinggesteenten hiervan zijn:
zijn meestal gelijkmatig van uiterlijk en samen- • kalksteen vervormt tot marmer;
stelling. Tot deze groep behoren de trachieten • kleisteen vervormt tot leisteen;
en basalten. • zandsteen vervormt tot kwartsiet.
2 Sedimentgesteenten Bekende soorten metamorfe gesteenten zijn
In rivieren en zeeën ontstane gesteenten, te marmers alsmede de diverse leisteensoorten,
onderscheiden naar afzettingsgesteenten en kwartsieten en gneizen. De bewerkingen van de
neerslaggesteenten. eerstgenoemde zijn zoeten en polijsten, waar-
Afzettingsgesteenten ontstaan door het afzetten bij voor gepolijste vloeren hetzelfde geldt als
van klei-, zand- of kalklagen die vervolgens zijn voor de kalksteensoorten. Leisteen en kwartsiet
versteend. De klei of het zand kunnen afkomstig zijn gelaagde gesteenten die op eenzelfde
zijn van geërodeerde natuursteen, de kalk van manier worden gewonnen. Ze worden gespleten
schaaldiertjes, koraal, e.d. Tot de afzettingsge- waardoor ze een breukruw, natuurgespleten
steenten behoren de kleistenen, zandstenen en oppervlak bezitten. Er zijn bijzondere soorten lei-
sommige kalkstenen. De fossielen die vaak wor- steen die door een verdere metamorfose betere
den gevonden in uit kalk gevormde kalkstenen materiaaleigenschappen hebben verkregen, een
vertellen iets over de herkomst van de kalk. minder zichtbare laagstructuur en een enigszins
Kleistenen worden niet voor vloertegels gebruikt; glanzend oppervlak. Sommige van deze soorten
ze vormen de basis voor verderop beschreven kunnen worden geslepen of zelfs gezoet. Van de
leistenen. Uit zand gevormde zandstenen hebben bijzonder slijtvaste kwartsieten kunnen sommige
een poreuze structuur. Sinds 1951 mag zandsteen soorten eveneens geslepen, gezoet of zelfs gepo-
in Nederland niet worden bewerkt. Als bij een lijst worden geleverd.
renovatie zandsteen wordt gebruikt is schriftelijke
toestemming nodig van de Arbeidsinspectie. Bewerkingen natuursteen
Neerslaggesteenten ontstaan door het neerslaan Het natuursteenoppervlak kan de volgende
van kalk uit met kalk verzadigd water. Sommige bewerkingen ondergaan:
kalkstenen behoren tot deze groep. In het alge- • om een glad oppervlak te verkrijgen: schu-
meen zijn kalkstenen die uit neergeslagen kalk ren, polijsten, zoeten (fijn slijpen);
zijn ontstaan, fijner gelaagd dan uit afzetting • om de slipweerstand te verhogen: stralen,
ontstane kalkstenen. Ook dit type kalksteen kan boucharderen en thermisch branden.
fossielen bevatten. Het oppervlak van dit mate-

06950467_H05.indd 191 12-04-2005 13:13:25


192

Industriële toepassingen natuursteen met de hoge maatvastheid van de tegels c.q.


Ondanks de grote mechanische sterkte en weer- platen, worden deze praktisch zonder voeg aan-
stand tegen belastingen wordt natuursteen in gebracht.
ons land niet voor industriële toepassingen ge- Als lijm wordt een hydraulische lijm (bij aan de
bruikt. De betrekkelijk hoge prijs, mede veroor- achterzijde van een profilering voorziene tegels)
zaakt door de hoge transportkosten, zal hieraan of een dispersielijm toegepast. Kunststeen vloe-
debet zijn. ren zijn hard, slijtvast, afhankelijk van het poly-
meergehalte redelijk bestand tegen chemicaliën
Esthetische toepassingen van natuursteen en geschikt voor binnentoepassingen in zowel de
De mogelijkheden in structuur, kleur, glans, woning- als utiliteitsbouw (winkels).
vorm, afmeting, patroon enzovoort van
natuursteen zijn zo mogelijk nog groter dan Industriële toepassingen kunststeen
van keramische vloerbedekkingen. Het aantal In sommige industrieën en met name ook bij het
toepassingsmogelijkheden is daarmee even- renoveren van oppervlakkig aangetaste bedrijfs-
eens praktisch onbeperkt. Ook bij natuursteen vloeren worden kunststeen vloerbedekkingen
vloerbedekkingen kunnen maatregelen worden toegepast. De kunststeen tegels of platen wor-
getroffen om bepaalde minder gunstige eigen- den meestal verlijmd aangebracht op een droge
schappen te compenseren. vlakke ondergrond (een nieuwe steenachtige
Om een voetwarme vloer te verkrijgen, kan een dekvloer of een gesaneerde steenachtige draag-,
vloerverwarming in het mortelbed worden op- of dekvloer). Een vloerbedekking van kunststeen
genomen. De natuursteen vloerbedekking kan tegels of -platen kan kort na het aanbrengen in
op een zwevende dekvloer worden aangebracht gebruik worden genomen.
om het thermische- en/of contactgeluidsisolatie- Afhankelijk van de samenstelling, kan een kunst-
niveau te verbeteren. Voor het gebruik in natte steen vloerbedekking ook worden toegepast in
ruimten, kan een voor die toepassing direct een agressief milieu. Bij deze toepassing moeten
geschikte natuursteensoort worden gekozen of de tegels worden gelijmd met een chemisch be-
kan de gewenste stroefheid worden bereikt door stendige tweecomponentenlijm.
middel van een speciale oppervlaktebehande-
ling, zoals branden of stralen. Esthetische toepassingen kunststeen
Het combineren van natuursteen soorten met Kunststeen vloerbedekkingen kunnen overal wor-
grote verschillen in hardheid en/of slijtvastheid den toegepast als alternatief voor keramische of
moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Na natuursteen vloerbedekkingen. Naar welke van
verloop van tijd zullen deze verschillen in deze vloerbedekkingen de voorkeur zal uitgaan,
eigenschappen zichtbaar worden als verschillen wordt in de meeste gevallen niet door rationele
in glans (krassen), hoogte (afslijting) vervuiling aspecten bepaald.
enzovoort.
5.5.12 Metalen vloerbedekking
5.5.12 Kunststeen (composiet) Metalen vloerbedekkingen kunnen worden
Tegels en platen vervaardigd van een mortel op geleverd in vele, meestal vierkante of recht-
basis van kunstharsgemodificeerd cement of van hoekige vormen van klein formaat tegels tot
polymeren waaraan naast speciaal geselecteerde groot formaat platen. Als metaalsoorten worden
toeslagmaterialen (zoals natuursteenkorrels) (roestvast)plaatstaal, aluminium en geel- en
ook pigmenten, hulpstoffen en vulstoffen zijn roodkoper het meest gebruikt. Dunne metalen
toegevoegd, worden aangeduid als kunststeen. tegels en/of platen van klein formaat kunnen op
Het oppervlak van de kunststeen tegels of platen praktisch alle typen dekvloeren worden gelijmd,
ondergaat na het verharden meestal een nabe- mits voldoende vlak. Groot formaat metalen
handeling in de vorm van schuren en polijsten, tegels of platen kunnen op verschillende wijzen
of uitwassen. De tegels en platen kunnen vervol- worden aangebracht, afhankelijk van de uitvoe-
gens op soortgelijke wijze worden aangebracht ring van de tegels of platen:
als keramische en natuursteentegels. In verband • tegels en platen aan de achterzijde voorzien

06950467_H05.indd 192 12-04-2005 13:13:25


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 193

van een profilering en/of ankers, kunnen in een vloerbedekkingen kunnen worden gerekend,
speciebed verlegd, worden aangebracht op een kunnen verdeeld worden in de volgende typen:
voldoende draagkrachtige en stabiele steenach- 1 filmvormende verven;
tige draagvloer; 2 filmvormende kunstharsen;
• de tegels en platen kunnen met behulp van 3 niet-filmvormende beitsen;
schroeven aan een willekeurige ondergrond wor- 4 niet-filmvormende impregneermiddelen.
den bevestigd, mits voldoende vlak;
• tegels en platen kunnen los worden gelegd De filmvormende vloerverven kunnen worden
op een willekeurige ondergrond, mits voldoende onderverdeeld in:
vlak. Hierna worden zij aan elkaar bevestigd (las- • gekleurde, voornamelijk gepigmenteerde,
sen). (lak)verf. Op basis van met olie gemodificeerde
alkydharsen;
Industriële toepassingen metalen • vernis (blanke lak). Als verf maar zonder pig-
vloerbedekking ment;
Als, in een speciebed gelegde, vloerbedekking • beits (transparant gekleurd, voornamelijk ge-
in industrieën waar de vloeren belast worden pigmenteerde, verf), een matig gepigmenteerde
door hoge puntlasten en/of veelvuldig worden verf die de tekening van de ondergrond zicht-
blootgesteld aan stotende en/of vallende lasten baar laat. Beitsen voor vloeren bestaan vaak uit
(staalplaattegels). een urethaanalkydhars combinatie.
Als elektrisch geleidende vloer voor speciale toe-
passingen als: munitiewerkplaatsen, installatie- Filmvormende kunstharsen die als dunne vloer-
ruimten, computerruimten enzovoort. bedekking in aanmerking komen, worden
vervaardigd op basis van de volgende bindmid-
Esthetische toepassingen metalen delen:
vloerbedekking • polyurethaan (PU);
Geprofileerde platen van geel- of roodkoper, • epoxy (EP);
aluminium en roestvrijstaal, worden op beperkte • polymethylmethacrylaat (PMMA).
schaal toegepast als exclusieve vloerbedekking
voor bijvoorbeeld representatieve of tentoonstel- Deze chemisch hardende kunstharsen kunnen in
lingsruimten. De wijze van aanbrengen, gelegd principe zonder toevoegingen worden verwerkt.
in een mortelbed, gelijmd of onderling gekop- Met name polyurethaan wordt veel als transpa-
peld (gelast), is afhankelijk van de dek- of draag- rante afwerking toegepast.
vloer en tevens van leveringsvorm van het mate-
riaal dat wordt toegepast. Soms wordt materiaal Industriële toepassingen vloerverven
gebruikt (bijvoorbeeld traanplaten) dat voor een De weerstand tegen belasting van dunne naad-
andere toepassing is geproduceerd. loze verflagen als vloerbedekking is gering.
Om die reden worden vloerverven als industriële
vloerbedekking slechts toegepast ter verhoging
5.6 Vloerverven van de hygiëne van nauwelijks belaste vloer-
gedeelten (het gladde gesloten oppervlak
Een dunne naadloze vloerafwerking van verf, ver- vereenvoudigd het onderhoud).
vaardigd op basis van natuurlijke of kunstmatig Niet-filmvormende impregneermiddelen worden
samengestelde bindmiddelen en/of pigmenten vaak aangebracht op steenachtige draag- en
of vulstoffen, wordt ter plaatse aangebracht op dekvloeren om stofafgifte, ten gevolge van
een schone, droge, vlakke dekvloer met een slijtage, te beperken.
egale oppervlaktestructuur. De dikte van een, in
één of meerdere lagen door middel van uitstrij- Esthetische toepassingen vloerverven
ken met een kwast of roller, spuiten of uitgieten Filmvormende verven en kunstharsen vormen
met nastrijken aangebrachte, verflaag is maxi- een glanzende, halfglanzende of matte en
maal 1 mm. Producten die tot de verven voor gladde afwerking met een gesloten opper-

06950467_H05.indd 193 12-04-2005 13:13:25


194

vlaktestructuur. Deze kan, door het toevoegen gemaakt over de te leveren prestaties, moet er
van hulpstoffen of het instrooien van het natte een goede leidraad bestaan met betrekking tot
oppervlak, stroef worden gemaakt. Niet-film- de criteria die moeten worden in acht genomen
vormende verven brengen geen wijziging in de bij het bepalen van een keuze.
oppervlaktestructuur, maar kunnen een zacht In de loop der jaren zijn diverse methodes ont-
glanzend resultaat opleveren. wikkeld als hulpmiddel bij de keuze van een
Houten dekvloeren of vloerbedekkingen worden vloerafwerking. We bespreken hier:
vaak voorzien van een niet- of matig gepigmen- 1 UPEC-steem;
teerde filmvormende verflaag of beits, ter 2 prestatie-contract.
bescherming en/of verfraaiïng.
1 UPEC-systeem
Dit systeem bestaat uit een algemene handlei-
5.7 Keuzebepaling vloersysteem ding voor het classificeren van vloerafwerkingen.
Onder vloerafwerking wordt hier verstaan het
Om een gerichte keuze te kunnen maken voor materiaal tussen draagvloer en belast vloer-
een bepaald vloersysteem, dient men op de oppervlak. Voor de verschillende typen vloeraf-
hoogte te zijn van de wijze waarop en de om- werkingen (keramiek, plastics, textiel enzovoort)
standigheden waarbij in zijn algemeenheid een bestaan eveneens handleidingen. Het systeem,
vloersysteem tot stand wordt gebracht. Ook be- dat is ontwikkeld door de Union Européenne
kendheid met de oorzaken van de veelvuldig op- l’Agrément Technique dans la Construction
tredende problemen is een voorwaarde om tot (UEAtc), geeft een overzicht van de gehanteerde
een weloverwogen keuze te komen. Als belang- terminologie en van de privaatrechtelijke pres-
rijkste oorzaken van problemen zijn te noemen: tatie-eisen en aanvullende eisen die aan vloer-
1 onvoldoende communicatie tussen opdracht- afwerkingen kunnen worden gesteld, met name
gever en uitvoerende bedrijven (25%); ook met betrekking tot de duurzaamheid.
2 ontoereikende kennis bij de uitvoerende Verder worden functionele beproevingsmetho-
bedrijven (25%); den aangegeven, doorgaans vastgelegd in
3 wanprestatie bij één of meer van de uitvoe- EN-ISO-normen, waarmee het kwaliteitsniveau
rende bedrijven (35%); per geëiste eigenschap kan worden vastgesteld.
4 materiaalgebrek of onjuist advies leverancier
(5%); 2 Prestatie-concept
5 ander gebruik van het vloersysteem dan bij Om tot een verantwoorde keuze te komen, blijkt
het ontwerp voorzien (5%); een belangrijke rol te zijn weggelegd voor een
6 andere oorzaken (5%). ter zake kundig adviseur. De keuze voor een
geschikte vloer is voor veel bedrijven een uiterst
Uit dit globale overzicht blijkt dat veruit het complexe zaak waarbij de hulp van een onafhan-
grootste deel van de schades een direct gevolg is kelijk adviseur feitelijk onmisbaar is. Om tot een
van gebrek aan kennis bij en/of slecht werk gele- definitieve keuze te komen, wordt een aantal
verd door de uitvoerende bedrijven. fasen doorlopen.
Een deel van de gemaakte fouten heeft ‘onvol-
doende communicatie’ als oorzaak. Het betreft Stap 1: opdrachtgever en adviseur stellen ge-
daarbij dat deel waarbij de opdrachtgever vóóraf zamenlijk een lijst samen van alle functionele
heeft verzuimd aan te geven welke prestatie eisen waaraan het vloersysteem in de gebruiks-
door hem wordt verlangd. fase moet voldoen. Per eis wordt vervolgens
Een betere communicatie tussen opdrachtgever het prestatieniveau vastgelegd, en bindend
en uitvoerenden zou een belangrijk deel van de gesteld, waaraan minimaal moet worden vol-
vloerschades kunnen voorkomen. Een eerste stap daan.
om te komen tot een betere communicatie is Stap 2: beoordeeld wordt welk soort en type
een uniforme terminologie (zie paragraaf 5.1.2). draagvloer geschikt is voor het betreffende
Omdat eenduidige afspraken moeten worden gebouw. De belastingklasse en zaken als be-

06950467_H05.indd 194 12-04-2005 13:13:26


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 195

schikbare hoogte, vrije overspanning, indeling 5.7.1 Keuzecriteria


enzovoort spelen daarbij een rol. Na een analyse We kunnen de keuzecriteria op twee manieren
van de bouwkundige en bouwfysische aspecten, formuleren:
mede in relatie tot de beschikbare bouwtijd, 1 prestatief;
wordt door de adviseur een selectie gemaakt 2 esthetisch.
van vloersystemen die in principe voor de betref-
fende toepassing in aanmerking komen. 1 Prestatief
Stap 3: in overleg met de adviseur bepaalt de De belangrijkste keuzecriteria die ten grondslag
opdrachtgever vervolgens de keuze van het soort liggen aan een verantwoorde keuze voor (com-
en type draagvloer en dekvloer en geeft de ponenten van) een vloersysteem zijn publiek-
gewenste vloerbedekkingsgroep aan. rechtelijke prestatie-eisen (zie paragraaf 5.3).
Stap 4: aan de hand van deze keuzes maakt de Met het verschijnen van het Bouwbesluit is een
adviseur een gedetailleerd ontwerp van het uit ingrijpende operatie in gang gezet om het om-
te voeren vloersysteem en toetst dit ontwerp aan vangrijke bestand van normen en voorschriften
de gestelde prestatie-eisen en daarnaast tevens te vervangen door een veel minder omvangrijke
aan de eisen van het Bouwbesluit en aan con- regelgeving: de prestatie-eisen.
structie-, bouwfysische en proceseisen. De eisen die het Bouwbesluit stelt aan vloeren,
Stap 5: Nadat aan de hand van het definitieve sluiten uitstekend aan op de integrale benade-
ontwerp offerte is opgevraagd bij de leveranciers ring van de vloer als meerlagensysteem. Zo zul-
van de diverse componenten, kan de globale len in het algemeen draagvloeren niet kunnen
kostprijs per eenheid (m2) van het vloersysteem voldoen aan de in het Bouwbesluit gestelde eisen
worden berekend. Een maximale eenheidsprijs met betrekking tot warmteweerstand, lucht- en
kan vervolgens eveneens als bindende prestatie- contactgeluidsisolatie, vochtopname enzovoort.
eis worden vastgelegd. Het geëiste prestatieniveau kan dan worden
Stap 6: Uitvoering van het vloersysteem bereikt door de draagvloer te voorzien van een
geschiedt aan de hand van een werkplan dat is extra component waardoor de prestatie van het
samengesteld uit de procedures en werkvoor- totaal op het geëiste niveau wordt gebracht.
schriften van de leveranciers van de afzonderlijke
componenten. 2 Esthetisch
Stap 7: Om het geëiste prestatieniveau te Naast het beschikken over uitstekende techni-
realiseren, moet de kwaliteit van de te verwerken sche eigenschappen wordt van een vloer vaak
grondstoffen en producten zijn gewaarborgd ook een blijvend fraai uiterlijk geëist. Hoewel
(productcertificaten), moeten de grondstoffen en dit soort eisen, door het meespelen van gevoe-
producten op de voorgeschreven wijze en onder lens, niet eenvoudig zijn te kwantificeren, biedt
de gedicteerde randvoorwaarden worden ver- bijvoorbeeld de UPEC-methode voldoende mo-
werkt en aangebracht (procescertificatie) en moet gelijkheden om tot goede afspraken te komen.
de kwaliteit per compoment en van het eindpro- In de uitvoeringsfase kan een referentievloer,
duct eenduidig zijn vastgesteld (keuringsplan). met een voldoende groot oppervlak om een
juiste beoordeling te kunnen maken, worden
Als nadelen van deze methode worden soms ge- aangebracht en op geschiktheid beoordeeld.
noemd de kostenverhoging die het inschakelen De geschikt bevonden referentievloer vormt het
van een onafhankelijke adviseur met zich brengt referentiekader waaraan de geschiktheid van alle
en het relatief langdurige keuzeproces. Het grote vervolgens geproduceerde vloeren kunnen wor-
voordeel is dat het risico op (meestal ernstige) den getoetst.
schade achteraf goeddeels wordt voorkomen.
Uitgaande van de integrale benadering moet het 5.7.2 Beperkingen keuzevrijheid
in de nabije toekomst mogelijk zijn om, voor veel Het zijn voornamelijk de bouwtijd en de bouw-
voorkomende toepassingen, vloersystemen met fysische factoren vocht en temperatuur die een
gewaarborgde kwaliteit (attest) aan de markt aan vrije keuze van met name de vloerbedekking
te bieden. beperken.

06950467_H05.indd 195 12-04-2005 13:13:26


196

Tijdens de gehele periode waarin een bouwwerk Ook als er tussentijds geen sprake is van vocht-
totstandkomt, is er sprake van vochtaanbod door toevoer naar het vloersysteem zal het drogings-
bijvoorbeeld neerslag en natte bouwprocessen. proces, zelfs onder de meest gunstige van deze
Steenachtige materialen, zoals beton, metsel-, omgevingsomstandigheden, veel tijd vergen. Bij
pleister- en tegelwerk, kunnen naast de leeftijds- vloersystemen waarin relatief koude binnen-
afhankelijke hoeveelheid restvocht die zij bevat- oppervlakken aanwezig zijn (koudebruggen)
ten, ook extra vocht opnemen door bijvoorbeeld kan sprake zijn van inwendige condensatie en/of
capillaire opzuiging. In het ruwbouwstadium is langdurige oppervlaktecondensatie. Ten gevolge
een gebouw in aanbouw bovendien bloot- van capillaire opzuiging van het condenswater is
gesteld aan vaak sterk wisselende temperaturen. dan geen sprake meer van droging maar wordt
Tussen de verschillende steenachtige materialen het vloersysteem natter met alle risico’s voor het
bestaan, afhankelijk van soort en type materiaal, ontstaan van schade. De vochtproblemen met
grote verschillen in de mate van vochtopname begane-grondvloeren zijn bekend. De klachten
en de snelheid waarmee dit vocht, afhankelijk zijn weliswaar afgenomen door het aan de on-
van de omstandigheden, kan worden afgestaan. derzijde isoleren van deze vloeren. Er zijn echter
In een meerlagensysteem, opgebouwd uit ver- nog steeds veel klachten die veroorzaakt worden
schillende soorten materialen, kunnen hierdoor door een onjuiste/onzorgvuldige detaillering
per component verschillen in vochtconcentratie en/of uitvoering. Zo mag geen vochtige lucht
ontstaan. Deze vochtconcentratieverschillen en vanuit de kruipruimte door openingen in de
de temperatuurverschillen veroorzaken spannin- draagvloer kunnen migreren en moet isolatie
gen in de afzonderlijke lagen van het meerlagen- in een gesloten laag zijn aangebracht. Om on-
systeem. gewenste condensatie te voorkomen, dient een
koudebrugberekening te worden uitgevoerd.
De spanningen veroorzaken vervormingen Koudebruggen kunnen door een goede detaille-
die per laag kunnen verschillen met als gevolg ring van het ontmoetingsdetail kop- en langsge-
nieuwe spanningen. Als één of meer componen- vel en de vloeropleggingen worden voorkomen.
ten van een vloersysteem veel vocht bevatten en
het vloersysteem wordt aan de bovenzijde be- In een vloersysteem opgebouwd uit verschillende
kleed met een sterk dampremmende laag (vloer- materialen zal, na het intreden van de (tijdelijke)
bedekking), zal het ingesloten vocht streven naar evenwichtstoestand, de hoeveelheid vocht in %
een (tijdelijke) evenwichtstoestand, behorende m/m per laag kunnen verschillen. Het vochtper-
bij de heersende omgevingscondities. Om de centage dat in de (tijdelijke) evenwichtstoestand
werkelijke evenwichtstoestand te bereiken, kan per laag wordt bereikt hangt af van de absorptie-
het in het vloersysteem opgesloten vocht coëfficiënt die onder andere wordt bepaald door
alleen via de onderkant (de meestal betonnen de poriënverdeling van het materiaal. In materi-
draagvloer) ontwijken. In een nieuw gebouw alen met een grote hoeveelheid microporiën kan
wordt de vloerbedekking meestal kort voor de het vochtgehalte in de (tijdelijke) evenwichtstoe-
oplevering aangebracht. Vanaf dat moment zijn stand hoog oplopen. Hoge vochtconcentraties in
de omgevingscondities aan de gebruikszijde van een materiaal veroorzaakt volumetoename, wat
het meerlagensysteem te omschrijven als: een weer kan leiden tot verlies aan eigenschappen
geklimatologiseerde binnensituatie (bijvoorbeeld van dat materiaal en van andere componenten
T = 20 °C, RV = 60%). Aan de onderkant van het van het vloersysteem. Het gevolg hiervan is
vloersysteem kunnen verschillende omgevings- schade aan het vloersysteem.
condities heersen: Omdat zowel de omgevingsomstandigheden
• binnenklimaat (verdiepingsvloersysteem); als de factor tijd een belangrijke rol spelen bij
• buitenklimaat (uitkragende verdiepingsvloer); de vochthuishouding binnen een meerlagen-
• gematigd buitenklimaat (begane-grondvloer systeem, moet bij een korte bouwtijd worden
boven een meer of minder geventileerde kruip- afgezien van de combinatie van een sterk hydro-
ruimte). fiele draagvloer met een sterk dampremmende
vloerbedekking.

06950467_H05.indd 196 12-04-2005 13:13:26


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 197

Thermische uitzetting vloerbedekking. Voorwaarde daarbij is dat de


Een ander aandachtspunt is het voorkomen voor het proces geschikte vloerbedekking in
van grote verschillen in thermische uitzetting combinatie met de aanwezige draagvloer/dek-
tussen de componenten van een vloersy- vloercombinatie een duurzaam presterend vloer-
steem. Bij temperatuursveranderingen veroor- systeem oplevert.
zaken verschillen in uitzettingscoëfficiënt
spanningen in het aanhechtingsvlak tussen 5.7.3 Aanpassingsmogelijkheden
de componenten. Omdat de mogelijkheid De invloed die kan worden uitgeoefend op de
tot vrije vervorming van de afzonderlijke bouwtijd en op minder gunstige omgevings-
componenten gering is zal dit tot schade omstandigheden is gering. Een korte bouwtijd
(onthechten, scheuren, schotelen enzovoort) vraagt een vloersysteem dat eveneens snel kan
leiden. Dit geldt te meer voor vloersystemen worden gerealiseerd. Zijn ongunstige omge-
die onderhevig zijn aan temperatuurwisse- vingsomstandigheden tijdens de afbouw te voor-
lingen. Donker gekleurde vloeroppervlakken zien, dan moet de keuze op een vloersysteem
op plaatsen met directe zonsinstraling, vloer- vallen dat daarvoor weinig gevoelig is. De moge-
verwarming, niet geïsoleerde uitgekraagde lijkheden om minder geslaagde keuzes van vloer-
vloeren of begane-grondvloeren boven sterk systeemcomponenten achteraf aan te passen,
geventileerde kruipruimten, zijn voorbeelden zijn uiterst beperkt en gaan daarbij gepaard met
van vloersystemen waarin grote temperatuurs- hoge kosten en tijdverlies (te laat opleveren). Dit
verschillen kunnen ontstaan. is een belangrijk argument dat pleit voor het in
een vroeg stadium op basis van een prestatie-
Een draagvloer waarop een stijve dekvloer/vloer- concept bepalen van de keuze van een compleet
bedekking combinatie moet worden aangebracht, vloersysteem. De invloed die omgevingsomstan-
moet zoveel mogelijk onvervormbaar zijn. Schade digheden hebben op de installatietijd kan vooraf
aan een hechtend aangebrachte dekvloer/vloer- worden ingeschat. Een voor de toepassing vol-
bedekkingcombinatie kan optreden bij: doende nauwkeurige inschatting wordt gemaakt
• vervorming van in het werk gestorte beton- op basis van beschikbare jaargemiddelden van
vloeren ten gevolge van het optreden van krimp temperatuur en RV. Worden in het totstandko-
en kruip. mingsproces omstandighedenafhankelijke knel-
• scheuren van de dekvloer ter plaatse van de punten voorzien, dan kan vóóraf rekening wor-
plaatovergangen bij elementenvloeren die niet den gehouden met de te treffen corrigerende
zijn voorzien van een druklaag of waarbij geen maatregelen en de daarbij behorende onkosten.
onderlinge koppeling is toegepast.

De processen waaraan het vloersysteem in de Geraadpleegde en aanbevolen


gebruiksfase is blootgesteld, vormen eveneens literatuur
een belangrijke beperking in de keuzevrijheid.
Zwaar en intensief verkeer over de vloer stelt Aanbevelingen
hoge eisen aan de slijtvastheid en onvervorm- CUR 62 Gietvloeren met calciumsulfaat als bind-
baarheid van het vloersysteem. Onderbreke- middel
ningen in het vloeroppervlak, zoals voegen zijn
kwetsbaar en moeten daarom zoveel mogelijk Normen
worden voorkomen. EN 101 Keramische tegels – Bepaling van de op-
pervlaktehardheid volgens Mohs
Natte processen vereisen een vloeistofdicht EN 102 Keramische tegels – Bepaling van de weer-
vloersysteem. In principe komen hiervoor alleen stand tegen afslijting ongeglazuurde tegels
de naadloze vloerafwerkingen in aanmerking. EN 105 Keramische tegels – Bepaling van de weer-
Bescherming van het vloersysteem tegen aan- stand tegen haarscheuren geglazuurde tegels
tasting door olie, vet, suiker, bloed, chemicaliën EN 12370 Beproevingmethoden voor natuursteen
enzovoort, wordt meestal geboden door de – Bepaling van de weerstand tegen kristallisatie

06950467_H05.indd 197 12-04-2005 13:13:26


198

EN 12372 Beproevingsmethoden voor natuursteen Bepaling van de stootweerstand door het meten
– Bepaling van de buigsterkte bij geconcentreerde van de restitutiecoëfficiënt
belasting EN-ISO 10545-6 Keramische tegels – Deel 6:
EN 12808-1 Lijmen en mortels voor keramische Bepaling van de weerstand tegen afslijting van
tegels – Deel 1: Bepaling van de weerstand tegen ongeglazuurde tegels
chemicaliën van reactieharsmortels EN-ISO 10545-7 Keramische tegels – Deel 7:
EN 13226 Houten vloeren – Productnorm – Vaste Bepaling van de weerstand tegen afschuring van
parketelementen met messing en of groef het oppervlak van geglazuurde tegels
EN 13227 Houten vloeren – Producten van mas- EN-ISO 10545-8 Keramische tegels – Deel 8:
sief lamellen parket Bepaling van de lineaire thermische uitzetting
EN 13228 Houten vloeren – Parket van massief EN-ISO 8990 Thermische isolatie – Bepaling van
houten deklaag vloerelementen inclusief blokken de stationaire warmtegeleidingseigenschappen
met een verbindingssysteem – Methode met de gekalibreerde en afgeschermde
EN 13329 Laminaatvloerbedekkingen – Specifica- warmtelast
ties, eisen en beproevingsmethoden ISO 140-7 Akoestiek – Het meten van geluidiso-
EN 1341 Platen van natuursteen voor buiten- latie in gebouwen en van bouwelementen – Deel
bestrating – Eisen en beproevingsmethoden 7: Praktijkmeting van de contactgeluidisolatie van
EN 13489 Houten vloeren – Lamelparketelemen- vloeren
ten ISO 717-2 Akoestiek – Eengetal-aanduiding voor
EN 1533 Houten vloeren en parket – Bepaling van de geluidsisolatie in gebouwen en van bouw-
de buigeigenschappen – Beproevingsmethoden elementen – Deel 2: Contactgeluidisolatie –
EN 1534 Houten vloeren en parket – Bepaling van Afrondingsregels verwant aan eengetalaanduiding
de weerstand tegen indrukking (Brinell) – Beproe- en eengetalgrootheden
vingsmethode ISO 6241 Performance standards in building
EN 1925 Beproevingsmethoden voor natuursteen – Principles for their preparation and factors to be
– Bepaling van de waterabsorptiecoëfficiënt door considered
capillaire werking N 1396 (1955) Magnesietvloeren; Dikten,
EN 1926 Beproevingsmethoden voor natuursteen vervaardigen en keuringseisen
– Bepaling van de druksterkte N 1398 Magnesietvloeren; Draagvloer
EN 20-1 Houtverduurzamingsmiddelen – Bepaling NEN 530 Hardsteen
van de preventieve werking tegen Lyctus Brunneus NEN 531 Graniet en syeniet
(Stephens) (parketkever) – Deel 1: Toepassing door NEN 532 Basalt
middel van oppervlaktebehandeling (laboratorium- NEN 1042 In het werk vervaardigde vloeren
methode) – Kwaliteit en uitvoering van cementgebonden
EN 20-2 Houtverduurzamingsmiddelen – Bepaling terrazzovloeren
van de preventieve werking ten opzichte van Lyctus NEN 1070 Geluidwering in gebouwen – Specifica-
brunneus (Stephens) (parketkever) – Deel 2: Toe- tie en beoordeling van de kwaliteit
passing door middel van impregnatie (laborato- NEN 1264 Vloerverwarming – Systemen en
riummethode) componenten (delen 1 t/m 4)
EN 425 Veerkrachtige vloerbedekking en laminaat NEN 2072 Lamelparket – Beproevingsmethoden
– Bepaling van de bureaurolstoel-bestandheid en keuring
EN 438-1 Decoratieve gelamineerde plaat (HPL) NEN 2073 Lamelparket – Toplaag europees eiken
– Platen gebaseerd op thermohardende harsen (ge- in strokenpatronen – Eisen
woonlijk laminaat genoemd) – Deel 1: Introductie NEN 2741 In het werk vervaardigde vloeren
en algemene informatie – Kwaliteit en uitvoering van cementgebonden
EN-ISO 10545-13 Keramische tegels – Deel 13: dekvloeren
Bepaling van de chemische bestandheid NEN 2743 In het werk vervaardigde vloeren –
EN-ISO 10545-16 Keramische tegels – Deel 16: Kwaliteit en uitvoering van monolithisch afgewerkte
Bepaling van kleine kleurverschillen betonvloeren en -verhardingen
EN-ISO 10545-5 Keramische tegels – Deel 5: NEN 2747 Classificatie en meting van de vlakheid

06950467_H05.indd 198 12-04-2005 13:13:27


5 DEKVLOEREN EN VLOERBEDEKKINGEN 199

en evenwijdigheid van vloeroppervlakken NEN-ISO 8402 Kwaliteitszorg en kwaliteits-


NEN 2872 Beproeving van steenachtige materia- borging: Termen en definities
len – Bepaling van de vorstbestandheid – Eenzijdige prEN 12371 Beproevingsmethoden voor natuur-
bevriezing in zoetwatermilieu steen – Bepaling van de vorstbestandheid
NEN 2873 Beproeving van steenachtige materia- prEN 12667 Thermische eigenschappen van
len – Stroefheidsmeter volgens Leroux en bepaling bouwmaterialen en producten – Bepaling van de
van de stroefheid van oppervlakken warmteweerstand volgens de methode met afge-
NEN 2874 Beproeving van steenachtige materia- schermde ‘hot plate’ en de methode met warmte-
len – Slijttoestel volgens Amsler en bepaling van de stroommeter – Producten met een gemiddelde en
slijtweerstand een hoge warmteweerstand
NEN 2875 Beproeving van steenachtige mate- prEN 12808-1 Lijmen en mortels voor keramische
rialen – Zandblaastoestel en bepaling van het tegels – Deel 1: Bepaling van de weerstand tegen
massaverlies chemicaliën van reactieharsmortels
NEN 2886 Maximaal toelaatbare maatafwijkingen prEN 12808-2 Mortels voor keramische tegels
voor gebouwen – Steenachtige draagconstructies – Deel 2: Bepaling van de slijtweerstand
NEN 5077 Geluidwering in gebouwen – Bepalings-
methoden voor de grootheden voor luchtgelui-
disolatie, contactgeluidisolatie, geluidwering van
scheidingsconstructies en geluidniveaus veroorzaakt
door installaties
NEN 5078 Geluidwering in gebouwen – Reken-
methode voor de bepaling van de geluidabsorptie
in ruimten
NEN-EN 13454 Bindmiddelen, samengestelde
bindmiddelen en fabrieksmatig vervaardigde meng-
sels voor dekvloeren gebaseerd op calciumsulfaat
(deel 1 en 2)
NEN-EN 2812 Verven en vernissen – Bepaling van
de weerstand tegen vloeistoffen (deel 1 en 2)
NEN-EN-ISO 140-6 Akoestiek – Het meten van
geluidisolatie in gebouwen en van bouwelementen
– Deel 6: Laboratoriummeting van de contact-
geluidisolatie van vloeren
NEN-EN-ISO 140-7 Akoestiek – Het meten van
geluidisolatie in gebouwen en van bouwelementen
– Deel 7: Praktijkmeting van de contactgeluid-
isolatie van vloeren
NEN-EN-ISO 140-8 Akoestiek – Het meten van
geluidisolatie in gebouwen en van bouwelementen
– Deel 8: Laboratoriummeting van de vermindering
van de geluidoverdracht door lopen op vloerbedek-
kingen op een massieve standaardvloer
NEN-EN-ISO 717-2 Akoestiek – Eengetal-aandui-
ding voor de geluidsisolatie in gebouwen en van
bouwelementen – Deel 2: Contactgeluidisolatie
– Afrondingsregels verwant aan eengetalaandui-
ding en eengetalgrootheden
NEN-ISO 10545-14 Keramische tegels – Deel 14:
Bepaling van de weerstand tegen vlekken

06950467_H05.indd 199 12-04-2005 13:13:27


200

06950467_H05.indd 200 12-04-2005 13:13:27


Afwerking van binnenwanden met tegels
ing. H.Th.S. Flapper
6
Gebakken tegels worden al zo’n 5000 jaar als bekleding van wanden
toegepast. Ook in ons land heeft het gebruik van tegels voor wand-
afwerking een lange traditie die teruggaat tot de 14e eeuw. Vanuit de
landen rond de Middellandse Zee is het vervaardigen van ‘tichels’ tot
ons gekomen.
Het aanbod aan wandtegels is zeer groot. Bij de keuze uit het enorme
assortiment zijn de esthetische eisen, de gebruikseisen of een combi-
natie hiervan van belang.

06950467_H06.indd 201 12-04-2005 13:18:44


202

Inleiding hardsteen en marmersoorten. Naar de vorm


worden drie typen onderscheiden.
Als het alleen om esthetische eisen gaat en de 1 steenstrippen: uit platen gelaagde natuur-
gebruikseisen ondergeschikt zijn, is de keuze steen soorten als leisteen of kwartsiet, en uit
bijna onbeperkt. Zijn alleen de gebruikseisen enkele soorten kalksteen en marmer, worden
bepalend, dan is de keuze al wat beperkter. Bij stroken gezaagd die op een dikte van 15 tot
een combinatie van beide eisen wordt het aantal 20 mm worden gekloofd en met de gekloofde
mogelijkheden nog minder. vlakken in het zicht worden verwerkt;
Een betegelde wand heeft veel positieve eigen- 2 grillige vormen (flagstones): grillige vormen
schappen: worden veroorzaakt door de breuklijnen zoals
• fraai uiterlijk; die met name voorkomen bij leisteen;
• ruime keuze in afmetingen, kleuren en hulp- 3 tegels en platen: de afmetingen beperken
stukken; zich meestal tot 600 × 600 mm. Standaardtegels
• hygiënische afwerkingen; zijn veelal rondom afgebot, op dikte gefreesd
• eenvoudig in onderhoud; en hebben een dikte vanaf 8 mm bij de kleinste
• grotere duurzaamheid, kleurechtheid, sterkte tegelmaten (150 × 300 mm).
en slijtvastheid;
• mogelijke vorstbestendigheid en chemische Verwerken van natuursteentegels
bestendigheid; De verwerking is afhankelijk van de ondergrond
• waterdichte afwerking. en de afmeting. Platen worden met behulp van
speciale ankers gesteld, waarbij de ruimte achter
Gerenommeerde tegelfabrikanten beschikken de platen met een mortel kan worden gevuld.
over uitgebreide rapporten met de testresultaten De voegen dienen met een plastisch blijvende
van hun assortiment die van nut kunnen zijn bij voegvulling te worden dichtgezet. Soms worden
het bepalen van de keuze. Daarnaast geven zij de voegen met metalen profielen geaccentueerd
adviezen over de juiste verwerking en het onder- of opengelaten. Tegels en strippen worden bij
houd van hun tegels. een ruwe ondergrond gezet met een mortel en
op een vlakke ondergrond gelijmd met tegellijm.
Vanzelfsprekend dient bij lijmen ook de achter-
6.1 Materialen zijde van de tegel vlak te zijn. Strippen worden
meestal koud tegen elkaar gezet, dat wil zeggen
Tegels onderscheiden zich in de volgende mate- zonder voeg.
riaalsoorten: Poreuze en kalkhoudende natuursteensoorten
• natuursteen; zijn gevoelig voor vlekvorming. Deze kan ont-
• glas; staan ten gevolge van verontreinigingen uit de
• metaal; ondergrond (vuil zand, geroest staal, zouten),
• keramiek. het toepassen van een niet-geëigende mortel-
samenstelling en het gebruik (morsen van vet-
Van deze soorten nemen de keramische tegels de ten, zouten of zuren). Deze vlekken zijn vaak
belangrijkste plaats in. De overige soorten wor- moeilijk te verwijderen doordat er chemische
den gekozen vanwege hun specifieke uiterlijk of reacties in de steen hebben plaatsgevonden.
materiaaleigenschappen.
6.1.2 Glazen tegels
6.1.1 Natuursteentegels Tegels van gegoten, gewalst of gepolijst ge-
Natuursteentegels worden toegepast vanwege kleurd glas worden nog maar zelden toegepast.
hun fraaie uiterlijk of, afhankelijk van de soort, Tegels van ongehard en gehard glas in afmetin-
vanwege hun grote duurzaamheid of chemische gen variërend van 300 × 300 mm tot 600 × 600
bestendigheid. Bij deze laatste eigenschap moe- mm en in dikten van 8 en 10 mm voorzien van
ten we denken aan graniet en kwartsietsoorten een kleurcoating zijn echter courant leverbaar.
die zuurbestendig zijn, dit in tegenstelling tot Deze tegels zijn zeer maatvast en vorst- en zuur-

06950467_H06.indd 202 12-04-2005 13:18:44


6 AFWERKING VAN BINNENWANDEN MET TEGELS 203

bestendig maar gevoelig voor krassen. De com- Verwerken van metalen tegels
binatie van vocht en UV-straling kan verkleuring Metalen tegels kunnen op een vlakke onder-
geven. Gegoten glazen tegels zijn echter wel grond worden gelijmd, of worden geschroefd op
kleurecht. een achtergrond van hout, multiplex of spaan-
Een aparte categorie vormt glasmozaïek dat plaat.
leverbaar is in vierkante en ronde vormen, vari-
erend van 10 ×10 mm en 20 × 20 mm tot rond 6.1.4 Keramische tegels
5 tot 8 mm. De dikte bedraagt meestal 4 mm. De variatie in wandtegels heeft in de afgelopen
Om de verwerkbaarheid te vergemakkelijken zijn decennia een enorme vlucht genomen, waarbij
deze tegeltjes vaak op een geperforeerde papie- in ons land naast Nederlandse, Duitse, Italiaanse,
ren of kunststof ondergrond aangebracht, zoge- Engelse en Franse, ook Spaanse, Oost-Europese
noemde matjes met een afmeting van 327 × en Aziatische producten in de handel zijn. Een
327 mm. Bij het zetten van de tegelmatjes moet probleem dat voornamelijk bij niet-West-Euro-
ervoor worden gezorgd dat de voegen tussen pese fabrikaten ontstaat, is dat bij latere repara-
de matjes even groot zijn als tussen de tegeltjes ties het oorspronkelijk product niet meer voor-
onderling, anders gaat het effect van een door- radig is. Dit komt doordat deze tegels aan een
gaand vlak volkomen verloren. snel veranderende mode onderhevig zijn.

Verwerken van glazen tegels De volgende typen keramische tegels worden


De gegoten glazen tegels met een ruwe achter- onderscheiden:
zijde en de losse mozaïektegeltjes kunnen in 1 oudhollandse tegels;
mortel worden gezet. De overige glazen tegels 2 geglazuurde tegels;
en de glasmozaïekmatjes worden verlijmd op 3 mozaïektegels;
een vlakke of gebogen ondergrond. 4 vorstbestendige geglazuurde tegels;
Glasmozaïektegeltjes kunnen met speciaal 5 dubbelhardgebakken tegels;
glasknipgereedschap worden bewerkt. Ongehard 6 kunstkeramiektegels;
glazen tegels worden op maat gesneden met 7 zwembadtegels.
een olieglassnijder of worden gezaagd met
behulp van aquajet (waterstraal) techniek. 1 Oudhollandse tegels
Gehard glazen tegels kunnen niet worden Oudhollandse tegels zijn geelachtig wit gegla-
bewerkt. zuurde tegels, soms voorzien van blauwe of sepia
afbeeldingen. De effen ‘witte’ tegels hebben
kleurafwijkingen naar geel, roze en blauw en
6.1.3 Metalen tegels worden nog speciaal voor restauratieprojecten
De duurzaamheid en de krasbestendigheid van vervaardigd.
de tegels is afhankelijk van de hardheid van het Deze tegels bezitten een vrij geringe sterkte en
metaal, de kwaliteit van de oppervlaktebehande- zijn 8 tot 15 mm dik. Ze zijn vierkant en variëren
ling en de corrosiebestendigheid. Loden tegels van 100 × 100 mm tot 150 × 150 mm.
zijn bijvoorbeeld gevoelig voor krassen doordat
het materiaal betrekkelijk zacht is en door het 2 Geglazuurde tegels
gebruik van zure schoonmaakmiddelen kan het Geglazuurde tegels worden vervaardigd van
natuurlijke patina worden aangetast met onge- witbakkende klei met toevoegingen van speci-
wenste vlekvorming tot gevolg. Wandafwerkin- ale klei, zand, zilverzand en veldspaat. Ze ken-
gen van roestvaststaal zijn zeer gevoelig voor merken zich door de fijnkorrelige kristallijnen
kleine krasjes die het glanzend oppervlak dat poreuze scherf (het gebakken plaatje) met een
men beoogd ontsieren. daarop aangebrachte glazuurlaag. De klei wordt
Metalen tegels worden veelal met lijm bevestigd droog (12%) in persen gevormd en daarna een-
aan een vooraf vlak gemaakte ondergrond. maal gebakken. De zo ontstane biscuit wordt
gedompeld in of bespoten met glazuur en wordt
daarna voor de tweede maal gebakken. De dikte

06950467_H06.indd 203 12-04-2005 13:18:44


204

van deze tegels varieert van 4 tot 8 mm. De • geglazuurde drooggeperste dubbelhardge-
meest toegepaste afmetingen bedragen 150 bakken tegels, afmetingen 200 × 200 mm, 300
× 150 mm en 100 × 200 mm, terwijl ook vele × 300 mm en 400 × 400 mm in vele kleuren en
andere afmetingen voorkomen, zoals 150 × 200 decoraties, waarbij soms het effect van natuur-
mm, 200 × 200 mm en 200 × 250 mm. steen of metaal wordt nagestreefd.
Daarnaast worden tegels met modulaire afmetin-
gen gefabriceerd, waarbij de maat van tegel plus Bij dit type tegels zijn vele hulpstukken leverbaar,
voeg een veelvoud van 50 mm bedraagt. zoals plinttegels, wandstrippen, in- en uitwendige
hoektegels en zelfs akoestische tegelelementen
3 Mozaïektegels die voorzien zijn van gaatjes, waarachter geluid-
We spreken over mozaïektegels, indien de af- absorberend materiaal kan worden aangebracht.
meting van de tegels 50 × 50, 30 × 30 of 20 ×
20 mm bedraagt. Deze kleine tegeltjes worden 6 Kunstkeramiek tegels (decortegels)
ook wel los, maar voornamelijk op matjes van Bij deze tegels geven voorstelling en glazuur een
300 × 300 mm in de handel gebracht. Over de bijzonder resultaat. Hierbij wordt ook vaak in
ondergrond van deze matjes en de verwerking reliëf gewerkt. De formaten zijn zeer divers.
zie 6.1.2. Bij het zetten van de tegelmatjes moet
ervoor worden gezorgd dat de voegen tussen de 7 Zwembadtegels
matjes evengroot zijn als de voegen tussen de Deze tegels in ongeglazuurde en geglazuurde
tegels onderling. Anders gaat het effect van een uitvoering vormen een aparte groep. Bij deze
doorgaand vlak volkomen verloren. soort is een groot assortiment aan hulpstukken
ontwikkeld om de zwembassins compleet te
4 Vorstbestendige geglazuurde wandtegels kunnen afwerken. Tot voor kort werd meestal
Vorstbestendige geglazuurde wandtegels bezit- een watergoot met handgreep in de wand van
ten een minder poreuze scherf. Hierdoor hebben het bassin toegepast, waardoor de waterspiegel
ze een geringer wateropzuigend vermogen wat zich op 300 mm beneden de rand of soms lager
de vorstbestendigheid ten goede komt. Men bevond, figuur 6.1-4. Een belangrijk voordeel
past ze behalve voor buitenwanden ook toe voor van deze ingebouwde overloop is de goede golf-
wanden in koelcellen en zwembaden. breking door de schuingeplaatste achterwand.
Tevens kunnen in de bassinwand goed zichtbare
5 Dubbelhardgebakken tegels markeringen (bijvoorbeeld diepte) en bevestigin-
De ongeglazuurde en geglazuurde strengper- gen voor baanafbakening worden aangebracht.
stegels kunnen ook als wandtegels worden toe- Vooral voor recreatiebaden wordt thans meer de
gepast. Ze zijn echter in de eerste plaats als voorkeur gegeven aan een watergoot in de vloer,
vloertegel bedoeld (zie hoofdstuk 5). De maat- zodat het wateroppervlak zich op gelijk niveau
vastheid van dubbelhardgebakken tegels is zeer van de omringende vloeren bevindt, figuur 6.1-1
groot, wat van strengperstegels niet altijd kan t/m 6.1-3. Hierdoor kan de bak voor het bassin
worden gezegd. Dubbelhardgebakken tegels zijn aanmerkelijk minder diep worden. Ook het over-
vorst en zuurbestendig en kunnen in drie typen zicht voor het toezichthoudend zwembadperso-
worden onderscheiden: neel is hierdoor beter.
• ongeglazuurde drooggeperste dubbelhard-
gebakken tegels, opgebouwd uit één homogene Verwerken van keramische wandtegels
laag, door en door gekleurd, afmeting 100 × Afhankelijk van de ondergrond en de te stellen
100 mm; functionele eisen, bestaan de hechtlagen voor
• uit twee geïntegreerde lagen bestaande onge- wandtegels uit mortel of tegellijm. De eerste en
glazuurde dubbelhardgebakken drooggeperste oudste methode wordt vooral toegepast bij een
tegels, afmeting 150 × 300 mm, 450 × 450 mm ruwe ondergrond, zoals gemetselde wanden.
tot 600 × 600 mm. De toplaag van deze tegels Om waterdicht werk te verkrijgen wordt aan de
wordt na het bakproces soms met hoogglans mortel soms een mengvloeistof toegevoegd op
gepolijst; basis van kunstharsdispersie.

06950467_H06.indd 204 12-04-2005 13:18:44


6 AFWERKING VAN BINNENWANDEN MET TEGELS 205

������� ������������
������������ �������
������������
��������������
��������� ������������
������
���������
���������

�����������
����
���������

� �������������������� � �����������������������

�����������������
�������
������������ ���������������

�����������
���
���������

������������

����

���������

� �������������������������������������� � ��������������������������������������
Figuur 6.1 Betegelde wandafwerkingen van zwembaden

Zetten van wandtegels in mortel samengesteld op basis van acrylaatdispersie. De


De mortel kan een cementmortel zijn, bestaande kwaliteit van de ondergrond, het type wandtegel
uit één deel portlandcement klasse A op vier à en de mate van vochtbestendigheid is bepalend
vijf delen scherp zand. De dikte van de hechtlaag voor de soort pasta die moet worden gebruikt;
bedraagt 10 tot 20 mm. 2 tweecomponenten tegellijmen op basis van
epoxyharsen: na het mengen van de beide com-
Zetten van wandtegels in tegellijm ponenten in hun juiste verhouding kan de lijm
Meer en meer worden wandtegels op een van te in rillen met een lijmkam worden aangebracht.
voren vlakgemaakte ondergrond gelijmd, figuur Dergelijke lijmen zijn speciaal geschikt voor
6.2. Deze tegellijmen worden naar hun samen- zuurbestendig, watervast en hittebestendig
stelling als volgt onderverdeeld: tegelwerk;
1 tegellijmen in gebruiksklare pastavorm: Deze 3 poedertegellijmen: een met water aan te
kant-en-klaarlijmen van constante kwaliteit zijn maken cementpoeder waaraan toeslagstoffen

06950467_H06.indd 205 12-04-2005 13:18:47


206

componentenvoorstrijkmiddelen of middelen
op basis van acrylaatdispersie. Bij de toepassing
van tegellijmen dient de ondergrond vlak te zijn.
Een niet vlakke ondergrond kan worden uitge-
vlakt met behulp van een egalisatiemiddel. Bij
waterdicht werk worden daarna de wanden voor
gestreken met een coating op basis van acrylaat-
dispersie.
De verticale en horizontale hoekaansluitingen
worden in dat geval extra afgedicht met behulp
van waterdicht wapeningsband.
Kranen, lichtschakelaars en andere door of op
het tegelvlak aan te brengen onderdelen zullen
Figuur 6.2 Het zetten van wandtegels in tegellijm bij voorkeur op de kruising van twee voegen
Bron: EUROCOL BV worden geplaatst, om het maken van gaten op
een willekeurige plaats in de tegel te vermijden.
met een hoog gehalte aan kunststofbindmidde- Bij grote projecten, zoals laboratoria, zullen dan
len zijn toegevoegd. ook alle wandaanzichten op schaal 1:20 worden
De keuze uit de vele soorten poedertegellijmen uitgetekend, waarop de juiste plaats van leidin-
wordt bepaald door soort ondergrond en haar gen, kranen, sanitair, kastjes enzovoort aan het
hoedanigheid, het type wandtegel en de ge- tegelstramien kan worden aangepast. We dienen
wenste mate van vocht en zuurbestendigheid. hierbij te bedenken dat dit stramien bestaat uit de
Het aanbrengen van tegellijmen dient te geschie- afmeting van tegel plus voeg. De aansluiting van
den met een getande kam, tanden van 3 tot 5 de wandtegels aan vloeren zal veelal geschieden
mm dikte voor respectievelijk mozaïektegels en met plinttegels met holle hoek, figuur 6.3-3c, of
gewone tegels. De gemiddelde lijmlaagdikte op een plint van vloertegels op z’n kant, figuur
dient 2 tot 3 mm te bedragen. 6.3-3b. Hiermee wordt voorkomen dat bij mecha-
nisch reinigen van de vloeren beschadiging van
de zwakkere wandtegels kan ontstaan.
6.2 Uitvoering van tegelwerk Wat betreft de aansluiting aan het stukadoors-
werk op de wanden boven de tegels, kan op de
In de voorgaande tekst zijn al vele soorten volgende manieren te werk worden gegaan.
ondergronden aan de orde gekomen die geschikt In figuur 6.3-4a wordt de stukadoorslaag boven
zijn voor tegelwerk. De belangrijkste kenmerken de tegels extra dik. Om nu het stukadoorswerk
zijn vormvastheid en sterkte. Naast beton, met- met een eventueel daarover aangebrachte muur-
selwerk, plaatmaterialen en stucwerk komen de verf aan te laten sluiten op het vlakke tegel-
laatste jaren voorgevormde hardschuim produc- oppervlak, dient de uitvoering zeer nauwkeurig
ten op de markt die creatieve ronde vormen mo- te geschieden. In figuur 6.3-4b zal door het
gelijk maken en daarnaast warmte-isolerend zijn. schoonmaken van de tegels op de stuclaag gauw
Dergelijke elementen vinden onder meer hun een vuile streep komen. Dit wordt in figuur
toepassing als bodem-, wand- en zitelemen- 6.3-4c voorkomen.
ten in zwemparadijzen. Alvorens de tegels wor- De meeste West-Europese fabrikaten worden
den geplaatst wordt het oppervlak van deze geleverd met minimaal één rand die ook van
elementen voorzien van een glasvezelwapening glazuurlaag is voorzien. Hierdoor kan zowel om
waarmee de naden tussen de elementen worden de hoek worden getegeld, figuur 6.3-2, als het
weggewerkt. tegelwerk op het stukadoorswerk worden beëin-
Voorafgaand aan het tegelwerk dient de onder- digd, figuur 6.3-4b en 6.3-4c.
grond te worden gereinigd en ontvet. Bij ver- Indien hoge eisen aan hygiëne worden gesteld,
zande en oude ondergronden kan de structuur zoals in ziekenhuizen, kunnen tegels met holle
worden verbeterd door toepassing van twee- hoek worden toegepast, figuur 6.3-2a.

06950467_H06.indd 206 12-04-2005 13:18:55


6 AFWERKING VAN BINNENWANDEN MET TEGELS 207

� �� ����������

� �� ���������������� �� ������������ �� ����������������


������������� �������� ������������
�����������

� ����������� ���� ����

�������� �����
������������������������� �������� ����
�����������������������

�� ������������� �� ������������ �� ��������������


Figuur 6.3 Details van wandbetegelingen �������������� ����������

doorgezet. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van


6.3 Voegen, dilataties en speciale dilatatieprofielen, figuur 6.4-1.
beëindigingen Voor hoekoplossingen zijn speciale profielen ont-
wikkeld die worden toegepast waar hoge eisen
Voegen tussen keramische wandtegels zijn 2 à 3 worden gesteld aan sterkte (stoten) en hygiëne.
mm dik. Voegmortels worden samengesteld uit Deze profielen zijn er met een grote afronding,
één deel portlandcement klasse A op één à twee zodat het aanzicht aan de twee zijden gelijk is,
delen fijn zand, met een maximale korrelgrootte figuur 6.4-2 en een smaller profiel dat alleen de
van 0,2 mm. Vaak wordt hier zilverzand toege- rand van de aansluitende tegel afdekt, figuur
past. Ook worden complete voegmortels in ver- 6.4-2a. Deze profielen zijn in verschillende hoog-
schillende kleuren en samenstellingen in de han- ten afgestemd op de totale dikte van de tegelaf-
del gebracht. Met toevoeging van pigmenten werking, verkrijgbaar in geanodiseerd aluminium,
dient men voorzichtig te zijn, aangezien de gla- verchroomd en in diverse kleuren gelakt alumi-
zuren van sommige tegels hierdoor kunnen wor- nium, messing (zowel verchroomd als gepolijst)
den aangetast. Wanneer aan de wandafwerking en geëxtrudeerd gekleurd PVC. De gekleurde
hoge eisen worden gesteld, zoals waterdichtheid profielen zijn af te stemmen op de kleur van het
en chemische bestendigheid, dienen de voegen tegelwerk of op de kleur van het voegwerk.
daar eveneens aan te voldoen. Dit kan slechts
worden bereikt met speciale tweecomponenten- Holplintprofielen met verschillende aansluit-
voegmortels op basis van epoxyhars (waterdicht maten zijn ontwikkeld voor de aansluiting tussen
en chemisch bestendig) of speciale hydraulische vloertegels en wandtegels, figuur 6.4-3, respec-
mortels met chemische toevoegingen (voor tievelijk een flexibel plintprofiel voor de aanslui-
waterdicht tegelwerk). ting van een betegelde vloer waarin vloerverwar-
ming is opgenomen met de betegelde wand,
Dilatatievoegen in de vorm van een elastische figuur 6.4-4. Aansluitprofielen met kleefstrook
voegvulling dienen te worden toegepast bij de worden toegepast ter plaatse van de aansluiting
aansluiting van haaks op elkaar staande wanden van wandtegels op sanitaire inbouwelementen,
en bij wanden langer dan 6 m. Daar waar de zoals baden en dergelijke, figuur 6.4-5. Om lei-
achtergrond ten gevolge van temperatuurwis- dingen, afsluiters, syfons enzovoort achter tegel-
selingen aan sterke vormverandering onderhevig werk bereikbaar te maken, kan gebruik worden
is, dienen extra dilatatievoegen te worden aan- gemaakt van onzichtbare tegelramen, waarvan
gebracht. Vanzelfsprekend dienen dilataties in de de naden samenvallen met de voegen van het
ondergrond en in de wandafwerking te worden tegelwerk, figuur 6.4-6.

06950467_H06.indd 207 15-04-2005 15:04:24


208

������������������������
�����������������
�����
�����
�����
��������������������������������
����������
��������� ����������������������������������������
�����������

� ��������������������� � ����������� �� �����������������

���������� ��������� ��������������

���������
���������
���������

��

�����
��
��

��
����


� ���������������������������� � ����������������������������� �� �����������������������


�������������� ���������������

���������

� ������������������ � �����������
������� ��������������
Figuur 6.4 Dilataties, hoekoplossingen en beëindigingen met behulp van speciale profielen Bron: Gail-Inox

Uit bezuinigingsoverwegingen laat men soms de


hoekprofielen achterwege en wordt de aanslui-
ting met behulp van speciale kitten uitgevoerd.
Deze kitten dienen in dat geval antischimmel te
zijn en overschilderbaar in het geval zij aanslui-
ten aan geschilderde kozijnen en andere geschil-
derde afwerkingen. Daarbij moet er voor worden
gewaakt dat de kitvoegen niet te diep zijn om
scheurvorming te voorkomen.

06950467_H06.indd 208 12-04-2005 13:18:57


6 AFWERKING VAN BINNENWANDEN MET TEGELS 209

6.4 Kwaliteitseisen en -normen Voor mortels en lijmen betreft het onder meer de
bepaling van buig- hecht- en druksterkte.
Om een goede keuze te kunnen maken uit het
grote assortiment is het zaak de gebruikseisen Het aantal normen voor tegels bedraagt op dit
waaraan de wandafwerking moeten voldoen moment (voorjaar 2005) 24, terwijl 26 norm-
van tevoren vast te leggen. Hierbij kan worden bladen betrekking hebben op tegelmortels en
gedacht aan: lijmen.
• fysische eisen: Onderstaand enkele normen en normgroepen
– waterdichtheid/toepasbaarheid in natte ruim- die in het kader van dit hoofdstuk van belang
ten; zijn.
– brandbaarheid, brandvoortplanting en rook-
ontwikkeling; Normen voor keramische en glazen tegels
– bestandheid tegen lage en hoge temperaturen NEN-EN 101 Bepaling van hardheid van het op-
en sterke temperatuurswisselingen; pervlak
– elektrisch geleidend vermogen; NEN-EN 1051-1 en 2 Glas voor gebouwen: gla-
• bouwfysische eisen: zen stenen en tegels, definities en beoordeling
– bijdrage aan de lucht- en geluidsisolatie van NEN-EN-ISO 10545 deel 1 t/m 9: Bemonstering,
de wand; afmetingen, porositeit, buigsterkte, stootweerstand,
– handwarm; weerstand tegen afslijting en afschuring, thermi-
• mechanische eisen: sche uitzetting en weerstand tegen temperatuurs-
– druk en treksterkte; wisselingen
– bestandheid tegen puntlasten; NEN-EN-ISO 10545 deel 10 t/m 16: Bepaling
– bestandheid tegen schokbelasting; van vochtexpansie, haarscheuren, vochtbestendig-
• chemische eisen: heid, chemische bestendigheid, kleurverschillen etc.
– bestandheid tegen zuren, alkaliën, zouten, mi- NVN-ENV 12633 Bepaling van stroefheid
nerale oliën en organische oliën; ISO 13006 Definities, classificatie, eigenschappen
• additionele eisen: en merken
– vlakheid, ruwheid, naadloos aan te brengen; NPR-CEN/TR 13548 Algemene regels voor het
– slijtvastheid, stroefheid bij droog wandopper- ontwerp en installatie van keramische tegels
vlak, stroefheid bij nat wandoppervlak, veerkracht; NEN-EN 13552 Bepaling van de wrijvingsweer-
– stofafgifte, gifvrij, reukvrij; stand
– kleurmogelijkheden, kleurechtheid; NEN-EN 13748 delen 1 en 2: Terrazzo tegels
– laagdikte wandafwerking inclusief mortel NEN-EN 14411 Definities, classificatie, eigen-
en/of bevestiging; schappen en merken
– gewicht wandafwerking inclusief mortel en/of
bevestiging; Normen voor mortels en lijmen
– mogelijkheid om leidingsystemen op te NEN-EN 12002 Mortels en lijmen voor keramische
nemen; tegels, vervorming van met cement gebonden lij-
– toepasbaarheid op steenachtige ondergron- men
den of ondergronden van hout, staal en overige; NEN-EN 12003 Mortels en lijmen voor keramische
– indicatie van de kosten, inclusief het aanbren- tegels, bepaling van afschuifsterkte
gen. NEN-EN 12004 Lijmen voor tegels, definities en
eisen
Normen NEN-EN 12808 delen 1 t/m 5: Bepaling van:
Voor keramische tegels, mortel en tegellijmen weerstand tegen chemicalïen, slijtweerstand, buig
zijn de laatste jaren veel Nederlandse normen en druksterkte, krimp, waterabsorptie
verschenen. Deze hebben vooral betrekking op NEN-EN 1308 Bepaling van het wegzakken van
de bepaling van de eigenschappen zoals poro- keramische tegels
siteit, chemische bestendigheid en slijtvastheid. NEN-EN 1324 Bepaling van afschuifsterkte van
dispersielijmen

06950467_H06.indd 209 12-04-2005 13:19:00


210

NEN-EN 1347 Bepaling van het bevochtigend


vermogen
NEN-EN 1348 Bepaling van de hechtsterkte
NEN-EN 13888 Definities en specificaties
NEN-EN 14891 In vloeibare vorm aangebrachte
waterafdichtende membranen – Gebruik voor on-
der keramische tegels – Definities, specificaties en
beproevingsmethoden

06950467_H06.indd 210 12-04-2005 13:19:00


 
$POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL
$%JKLTUSB OBNFOT4BWBOUJT 7BLDFOUSVN"GCPVXFOPOEFSIPVE

*OEJUIPPGETUVLXPSEFOEFNFUIPEFOPNBBOUBTUJOHFOIFUWFSPV
EFSFOWBOCPVXNBUFSJBMFOUFHFOUFHBBO CFIBOEFME0OEFSHSPOEFO
[PBMTIPVU NFUBBM CFUPO TUFFOFOLVOTUTUPGGFOTUBBODFOUSBBM
%JWFSTFWFSGTPPSUFOXPSEFOCFTQSPLFO%BBSOBBTU[BMBBOEBDIU
XPSEFOCFTUFFEBBOIFUPOEFSIPVEWBOTDIJMEFSXFSL HFWFMSFJOJHJOH 
WFSXFSLJOHWBOWFSGQSPEVDUFO OPSNBMJTBUJF NJMJFVBTQFDUFOFO
WFJMJHIFJE

?(INDD   


*OMFJEJOH  $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL


WBOIPVU
%FBBOUBTUJOHWBOCPVXNBUFSJBMFOLBOEPPS
BMMFSMFJGBDUPSFOXPSEFOWFSPPS[BBLU%FJOWMPFE  0PS[BLFOWBOBBOUBTUJOHWBOIPVU
WBOEFNFOTBMTHFCSVJLFS POUXFSQFSPGWFS &S[JKOUXFFCFMBOHSJKLFPPS[BLFOUFOPFNFOEJF
WBBSEJHFSLBOCFQBMFOE[JKOWPPSEFTOFMIFJE FSWPPS[PSHFOEBUIPVUXPSEUBBOHFUBTU OBNF
XBBSNFFEFBBOUBTUJOHQMBBUTWJOEU.BBSPPL MJKLVMUSBWJPMFUUFTUSBMJOH 67TUSBMJOH
FOWPDIU
GBDUPSFOWBOCJPMPHJTDIF GZTJTDIFPGDIFNJTDIF )FUNJOTUQSPCMFNBUJTDIJTEF67TUSBMJOHEJF
BBSETQFMFOFFOCFMBOHSJKLFSPM5FEFOLFOWBMU EFFMVJUNBBLUWBOIFU[POMJDIU
BBOTDIJNNFMT WFSXFSJOHEPPS67TUSBMJOH FSP
TJFEPPSXBUFSFOPYJEBUJFCJKNFUBMFOFOLVOTU %FBGCSBBLWBOIPVUBMTHFWPMHWBO67TUSBMJOH
TUPGGFO LBOCFUSFLLFMJKLFFOWPVEJHXPSEFOCFQFSLUEPPS
IFUBBOCSFOHFOWBOCFTDIFSNFOEFFOEFLLFO
%PPSIFUTVCKFDUJFWFLBSBLUFSWBOIFUWFSTDIJKO EFWFSnBHFO0NEBUEF[FWFSnBHFOPQIVO
TFMBBOUBTUJOH POUTUBBOQSPCMFNFOXBOOFFSIFU CFVSUPQEFOEVVSPPLXFFSXPSEFOBBOHFUBTU
HBBUPNEFEFmOJÑSJOHFSWBO)FUWFSMJFTWBO EPPSEF67TUSBMJOH JTEFLFV[FWBOEFKVJTUFCF
TBNFOIBOHIFFGUIFUVJUFFOWBMMFOWBOIFUNB TDIFSNMBBHWBOCFMBOH
UFSJBBMUPUHFWPMHFOWBMUPOEFSEFOPFNFSBBO %BBSOBBTUJTWPDIUFFOCFMBOHSJKLFCFESFJHJOH
UBTUJOH.FUWFSBOEFSJOHFOJOIFUVJUFSMJKL [PBMT )PFXFMWPDIUWBOOBUVSFJOIPVUWPPSLPNU [JKO
WFSLMFVSJOHFO[JDIUCBSFPVEFSEPNTLFONFSLFO  FSLSJUJTDIFXBBSEFOXBBSCPWFOEFIPFWFFMIFJE
MJHUIFUFDIUFSBOEFST%FPVEFSEPNTLFONFSLFO WPDIUOBWFSMPPQWBOUJKEFFOTDIBEFMJKLFJOWMPFE
LVOOFOFFOWFSSJKLJOHWBOIFUVJUFSMJKLCFUFLFOFO LBOIFCCFOPQIFUIPVU0WFSTDISJKEJOHWBO
PG[FMGTFFOCFTDIFSNFOEFGVODUJFIFCCFO EF[FLSJUJTDIFXBBSEFFOPGGPSTFTDIPNNFMJO
%F[FQSPCMFNBUJFLEPFU[JDINFUOBNFWPPS HFOWBOIFUWPDIUHFIBMUF IFCCFOXFSLJOHWBO
CJKCFQBBMEFNFUBMFO [PBMTBMVNJOJVN [JOLFO IFUIPVUUPUHFWPMHFOLVOOFOWBOJOWMPFE[JKO
LPQFS*O[FLFSF[JO[JKOPVEFSEPNTLFONFSLFO PQEFEVVS[BBNIFJE
CJKTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFOFO[FMGTIFUWFSHSJK[FO %PPSIFUXJTTFMFOEUPFUSFEFOWBOWPDIUFOFO
WBOIPVUPPLPOEFSEF[FOPFNFSUFCSFOHFOEF IFUESPHFOPOUTUBBOEJNFOTJFWFSBOEFSJOHFOWBO
ÏÏOXBBSEFFSUEF[FWFSTDIJKOTFMFO EFBOEFSXJM IFUIPVUJOEFWPSNWBOVJU[FUUJOHFOLSJNQ
EF[FNBUFSJBMFOCFIBOEFMFONFUWFSG %JULBOVJUFJOEFMJKLMFJEFOUPUIFUPOUTUBBOWBO
TDIFVSFO CBSTUFOFOIFUPQFOUSFLLFOWBOWFS
%FPPS[BLFOWBOEFBBOUBTUJOHWBOIPVUFO CJOEJOHFO#JKEFSHFMJKLFHFCSFLFOLBOWFSWPM
IFUUFHFOHBBOIJFSWBO[JKOIFFMBOEFSTEBOEF HFOTFFOWPVEJHWPDIUCJOOFOESJOHFOFOIFU
EFHSBEBUJFFOCFTDIFSNJOHWBONFUBMFO TUFFO IPVUPQEFOEVVSXPSEFOBBOHFUBTUEPPSTDIJN
BDIUJHFNBUFSJBMFOPGLVOTUTUPGGFO%BBSPNJT NFMT&FOBBOHFCSBDIUWFSGTZTUFFNLBOEF[F
CJKEFPQ[FUWBOEJUIPPGETUVLHFLP[FOWPPSFFO EJNFOTJFWFSBOEFSJOHFOWBBLOJFUWPMHFO
JOEFMJOHPQCBTJTWBOWFSTDIJMMFOEFTPPSUFONB
UFSJBMFOFOPOEFSHSPOEFO&ÏOEJOHTUBBUEBBSCJK #JKFFOIPPHWPDIUHFIBMUFFOFFOHVOTUJHFUFN
WPPSPQFFOKVJTUFUPFQBTTJOH FFOEPPSEBDIU QFSBUVVSWPSNUIPVUFFOJEFBMFWPFEJOHTCPEFN
POUXFSQFOFFOHPFEFEFUBJMMFSJOHWBODPOTUSVD WPPSEFPOUXJLLFMJOHWBOTDIJNNFMT"GIBOLFMJKL
UJFTFOCPVXNBUFSJBMFO%F[FPOEFSEFMFOWPS WBOEFIPVUTPPSUHBBUEF[FBGCSBBLWBOIPVU
NFOEFFFSTUFTUBQQFOUPUFFOMBOHFMFWFOTEVVS TOFMPGKVJTUMBOH[BBN%JUJTEFSFEFOXBBSPN
WBOIFUCPVXXFSLFOCFTQBSFOEFPQESBDIU IPVU[PWFFMNPHFMJKLESPPHNPFUCMJKWFOPGOB
HFWFSVJUFJOEFMJKLIPHFVJUHBWFOFOCFQFSLFO OBUXPSEFO[POEFSHSPUFCFMFNNFSJOHFOLBO
POEFSIPVE ESPHFO

 %VVS[BBNIFJETFJHFOTDIBQQFOWBO
IPVU
&MLFIPVUTPPSUIFFGUWBOXFHF[JKOWFSTDIJMJO
TBNFOTUFMMJOH HSPFJXJK[F LMJNBBUFO[PWPPSU[JKO

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

FJHFOTQFDJmFLFEVVS[BBNIFJE/&/IFFGU %F[FJOEFMJOHHFMEUBMTSJDIUMJKO"GIBOLFMJKLWBO
EF[FEVVS[BBNIFJEWBTUHFMFHEJOWJKGLMBTTFO [JF EFPNTUBOEJHIFEFOXBBSPOEFSIFUIPVUXPSEU
PPLEFUBCFMWBOmHVVS"MTVJUHBOHTQVOUJT UPFHFQBTU LVOOFOWFSTDIJMMFOJOMFWFOTEVVSXPS
HFLP[FOWPPSEFMFWFOTEVVSWBOPOCFIBOEFME EFOWFSXBDIU*OmHVVS[JKOEFEVVS[BBN
LFSOIPVU CVJUFOTIVJTUPFHFQBTUJODPOUBDUNFU IFJETLMBTTFOWBOFOLFMFWFFMHFCSVJLUFIPVUTPPS
WPDIUJHFHSPOEJOFFOHFNBUJHELMJNBBU UFOXFFSHFHFWFO7PPSFFOWPMMFEJHPWFS[JDIU
XPSEUWFSXF[FOOBBS/&/
,MBTTF 0NTDISJKWJOH -FWFOTEVVSJO
  KBSFO /BUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBOIPVU
%FOBUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBOIPVUXPSEU
* [FFSEVVS[BBN NFFSEBO CFQBBMEEPPSCJPMPHJTDIFFODIFNJTDIFGBDUP
** EVVS[BBN o SFO5PUEFFFSTUFGBDUPSLBONFOEFDFMXBOE
*** NBUJHEVVS[BBN o EJLUFFOEFBBOXF[JHIFJEWBO[PHFOBBNEF
*7 XFJOJHEVVS[BBN o UIZMMFOSFLFOFO5IZMMFO[JKOCMBBTWPSNJHF
7 [FFSXFJOJHEVVS[BBN NJOEFSEBO WFSTUPQQJOHFOJOEFIPVUWBUFO XBBSEPPS
TDIJNNFMT[JDINJOEFSHFNBLLFMJKLEPPSEF
5BCFM %VVS[BBNIFJETLMBTTFOWPMHFOT/&/ WBUFOJOIFUIPVULVOOFOWFSTQSFJEFO5PU
EFUXFFEFHSPFQSFLFOUNFOEFBBOXF[JH

)PVUTPPSU   ,MBTTF
 * ** *** *7 7

 [FFS EVVS[BBN  NBUJH XFJOJH [FFSXFJOJH


 EVVS[BBN   EVVS[BBN  EVVS[BBN  EVVS[BBN
 NFFSEBO KBBS KBBS KBBS NJOEFSEBO
 KBBS    KBBS

/BBMEIPVU  BMFSDF HSFOFO EFOOFO


  SFEXPPE DBM
 PSFHPOQJOF FVSHSFOFO
  XFTUFSO  QBSBOBQJOF
  SFEDFEBS  WVSFO

-PPGIPVU BGSPSNPTJB DFEFS ZBOH BWPEJSÏ CBMTB


 BG[FMJB FVSFJLFO MJDIUSPEF JFQFO CFSLFO
 EPVTTJÏ EPOLFSSPEF NFSBOUJ MJNCB CFVLFO
 B[PCÏ NFSBOUJ TBQFMJ  FTTFO
 CBTSBMPDVT UPMBCSBODB   IBBHCFVLFO
 JSPLØ TJQP   MJOEFO
 NBLPSÏ    PLPVNÏ
 NFSCBV    SBNJO
 QFSPCB    XJMHFO
 EBDBNQPT
 UFBL
 XFOHÏ

-FWFOTEVVSWBOPOCFIBOEFMEIPVUCVJUFOUPFHFQBTUJOFFOHFNBUJHEESPPHLMJNBBUFOJODPOUBDUNFUEF
WPDIUJHFHSPOE

5BCFM %VVS[BBNIFJETLMBTTFOWBOFOLFMFIPVUTPPSUFO

?(INDD   


IFJEWBOCFQBBMEFTUPGGFOEJFEFIPVUDFM EF[FLSJNQXBBSEFOBOEFST%FEPPSPOEFS[PFL
CFTDIFSNFOFOEFBBOUBTUJOHEPPSTDIJNNFMT WFS[BNFMEFHFHFWFOTXPSEFONFFTUBMJOHSBmF
PGJOTFDUFOWPPSLPNFO [PBMTIBST MPPJ[VVS  LFOWBTUHFMFHE
LJF[FMFOOBUVVSMJKLFHJGTUPGGFO%BBSOBBTUJT "MTFFOWPPSCFFMEWBOEFSHFMJKLFHSBmFLFOJT
IFUWPDIUPQOFNFOEWFSNPHFOWBOEFDFM FSÏÏOVJUHFLP[FOWBOFFOIPVUTPPSUEJFTUFSL
XBOEWBOCFMBOH)PVUTPPSUFONFUFFOIPHF LSJNQU WVSFO
FOÏÏOEJFXFJOJHLSJNQU
WPDIUPQOBNFFOWPDIUPQOFNFOEWFSNPHFO  SFEXPPE
mHVVS
FFOIPPHAJNCJCJUJFNBYJNVN [JKOJOIFU
BMHFNFFONJOEFSEVVS[BBN

 5PFQBTTJOHWBOPOCFIBOEFMEF
IPVUTPPSUFO
)PVUTPPSUFONFUFFOEVVS[BBNIFJETLMBTTF*
FO**LVOOFOPOEFSCFQBBMEFPNTUBOEJHIFEFO
[POEFSFYUSBCFTDIFSNFOEFNBBUSFHFMFOXPS
EFOUPFHFQBTU*OEFQSBLUJKLHFCFVSUEJUWPPSBM
NFU8FTUFSOSFEDFEBS%F[FIPVUTPPSUXPSEU
NFUOBNFHFCSVJLUBMTHFWFMCFLMFEJOH0QEFO
EVVSWFSHSJKTUEFSHFMJKLPOHFTDIJMEFSEIPVU NBBS
[BMPOEFSOPSNBMFPNTUBOEJHIFEFOOJFUHBBO
SPUUFO7PPSBMHFWFMCFLMFEJOHWBO8FTUFSOSFE
DFEBSXPSEUWBBLOJFUHFTDIJMEFSEFOMBBUNFO
WFSHSJK[FO
'JHVVS 7FSWPSNJOHFOWBOIPVUCJKIFUESPHFOUFO
 #FTDIFSNJOHWBOIPVUUFHFOWPDIU  HFWPMHFWBOEFBOJTPUSPQFLSJNQ
LSJNQFOFO[XFMMFO #SPO,PMMNBOO 5FDIOPMPHJFEFT)PM[FT
8BOOFFSIPVUWBOOBUVSFOJFUWPMEPFOEFEVVS
[BBNJTPGHFWPFMJHJTWPPSLSJNQFOFO[XFMMFO  B 0PS[BLFOWBOWPDIUUPFUSFEJOH
XPSEUIFUCJKUPFQBTTJOHCVJUFOTIVJTWBBL 0NUPFUSFEJOHWBOWPDIUUFWPPSLPNFO JTIFU
HFTDIJMEFSE WBOCFMBOHOBUFHBBOXBBSIFUWPDIUWBOEBBO
*OEFSJDIUJOHFWFOXJKEJHBBOEFMFOHUFBTWBOEF LPNU
TUBNJTEFLSJNQIFULMFJOTU6JUHBBOEFWBOOBU %FCFMBOHSJKLTUFCSPOWPPSPQOBNFWBOWPDIUJT
IPVUCFESBBHUEF[FUPUFFOWPDIUHFIBMUFWBO OFFSTMBH(FWFMUJNNFSXFSLXPSEUIJFSEPPSIFU
WPPSEFNFFTUFIPVUTPPSUFO UPU  [XBBSTUCFMBTU"OEFS[JKETLBOEPPSDPOEFOTBUJF
%F[FLSJNQJT[PHFSJOHUFOPQ[JDIUFWBOEJFWBO CJOOFOIFUIPVUXPSEFOCFMBTU%JULBOCJKWPPS
EFCFJEFBOEFSFIPPGESJDIUJOHFO EBUFSNFFTUBM CFFMEEPPSIFUWPDIUEBUCJKOJFVXCPVXJOIFU
HFFOSFLFOJOHNFFXPSEUHFIPVEFO IFUHFFO HFCPVXXPSEUHFCSBDIU CPVXWPDIU
%JUWPDIU
CJKIFUWFSXFSLFOWBOIPVUJOHSPUFMFOHUFOTPNT XPSEUBGHFTUBBOEPPSIZESBVMJTDIFCJOENJEEFMFO
UPDINPFJMJKLIFEFOLBOWFSPPS[BLFO
 NPSUFMT
XBBSJOFFOPWFSNBBUBBOXBUFSNPFU
7BOEFLSJNQJOEFCFJEFBOEFSFIPPGESJDIUJO XPSEFOUPFHFQBTUFOEPPSBOEFSFCPVXNBUFSJ
HFO JTEFUBOHFOUJBMF EBUXJM[FHHFOEFSJDIUJOH BMFOEJFUJKEFOTPQTMBHFOWFSWPFSXBUFSIFCCFO
FWFOXJKEJHBBOEFCBTUFOMPPESFDIUPQEFBT PQHFOPNFO#JKFFOUSBEJUJPOFMFCPVXNFUIPEF
WBOEFTUBN JOIFUBMHFNFFO o NBBMEF XPSEFOHSPUFIPFWFFMIFEFOXBUFSJOFFOXP
LSJNQJOEFSBEJBMFSJDIUJOH3BEJBMFSJDIUJOHXJM OJOHHFCSBDIU%FBGWPFSIJFSWBOXPSEUCFWPS
[FHHFOJOEFSJDIUJOHWBOIFUIBSUWBOEFTUBN EFSEEPPSESPPHTUPLFOFOFFOHPFEFWFOUJMBUJF
OBBSEFCBTU)JFSEPPSPOUTUBBUFFOPOWFSNJK &FOBOEFSFCSPOWBOWPDIUJTXPPOWPDIU%PPS
EFMJKLFWFSWPSNJOHWBOIFUIPVUFOEF[FWFSWPS CFXPOJOH XBTTFO ESPHFO EPVDIFO LPLFOFO
NJOH[BMTUFSLFS[JKOOBBSNBUFIFUWPDIUHFIBMUF EFSHFMJKLFXPSEFOHSPUFIPFWFFMIFEFOWPDIUJO
MBHFSMJHU mHVVS7PPSJFEFSFIPVUTPPSU[JKO EFXPOJOHHFCSBDIU0NEBUNFOTFOEBHFMJKLT

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 









VOCHTAFGIFTE 

 TANGENTIAAL
VOCHT
OPNEMING

RADIAAL


              
RELATIEVELUCHTVOCHTIGHEID KRIMPVANHETNATTEHOUT

%UROPEESVUREN
6ERBANDTUSSENHETEVENWICHTSVOCHTGEHALTEVANHETHOUTENDERELATIEVELUCHTVOCHTIGHEID
RESPECTIEVELIJKDEKRIMPVANHETHOUTGEMIDDELDEVANPROEFSTUKKEN


EVENWICHTSVOCHTGEHALTE








VOCHTAFGIFTE

 RADIAAL

 TANGENTIAAL
VOCHTOPNEMING


              
RELATIEVELUCHTVOCHTIGHEID KRIMPVANHETNATTEHOUT

2EDWOOD
6ERBANDTUSSENHETEVENWICHTSVOCHTGEHALTEVANHETHOUTENDERELATIEVELUCHTVOCHTIGHEID
RESPECTIEVELIJKDEKRIMPVANHETHOUTGEMIDDELDEVANPROEFSTUKKEN
'JHVVS )FUWFSCBOEUVTTFOIFUSFMBUJFWFWPDIUHFIBMUF 37
FOIFUFWFOXJDIUTWPDIUHFIBMUFWBOIFUIPVUNFUEFEBBSCJK
PQUSFEFOEFLSJNQ HFMEUWPPSEFIPVUTPPSUFOWVSFOFOSFEXPPE OBBMEIPVUTPPSUFO
)FUWFSTDIJMJOLSJNQJTPQWBMMFOE
#SPO,POJOH7SPMJKL (FHFWFOTPWFSIFU[XFMMFOFOLSJNQFOWBOCFMBOHSJKLFIPVUTPPSUFO

JOIVJTWPDIUQSPEVDFSFO NPFUHFQSPCFFSE UFSXFMWFSTDIJMMFOE[JKO*OEFXJOUFSNBYJNBBM


XPSEFOEBUFSPPLXFFSVJUUFLSJKHFO%BULBO SPOEEFFOJOEF[PNFSNBYJNBBM
CJKWPPSCFFMEEPPSHPFEUFWFOUJMFSFO0PLBMTFS )FUWFSCBOEUVTTFOSFMBUJFWFWPDIUJHIFJECJKFFO
HFFONFOTFOJOFFOWFSUSFLBBOXF[JH[JKO NPFU UFNQFSBUVVSWBO$FOIFUIPVUWPDIUHFIBMUF
DPOUJOVFFOHFSJOHFWFOUJMBUJFBBOXF[JH[JKOPN JOWVSFOIPVUJTXFFSHFHFWFOJOEFUBCFMWBO
NVGGFMVDIUKFTUFWPPSLPNFO0NEBUXBSNFSF mHVVS
MVDIUNFFSXBUFSEBNQLBOWBTUIPVEFO JTIFU
WFSTUBOEJHEFUFNQFSBUVVSJOIVJTOJFUUFMBBH 0NUPFUSFEJOHWBOWPDIUUPUIFUIPVUUJKEFOT
UFMBUFOXPSEFO"MTIFUUFLPVEXPSEU TMBBUEF WFSWPFS PQTMBHFOEFFFSTUFCPVXGBTFUFWPPS
XBUFSEBNQJNNFSTOFFS;PBMTCFLFOELBOEF LPNFO JTIFUWBOCFMBOHIFUIPVUWBOFFO
iJEFBMFwMVDIUWPDIUJHIFJEUJKEFOT[PNFSFOXJO XBUFSLFSFOEFMBBHUFWPPS[JFO&YUSBBBOEBDIU

?(INDD   


)PVUTPPSU           %SPPHUFLMBTTFFOSFMBUJFWFMVDIUWPDIUJHIFJE

 * ** *** *7 7


  o o o
 LBNFS EPPSFOEPPS MVDIU XJOE
 ESPPH MVDIUESPPH ESPPH ESPPH OBU

/BBMEIPVU
(SFOFO FVSPQFFT
    o o o 
0SFHPOQJOF  o o o 
1BSBOBQJOF    o o o 
3FEXPPE DBMJGPSOJBO
  o o o 
7VSFOPGEFOOFO  o o o 

-PPGIPVU
"GSPSNPTJB    o o o 
"G[FMJB  o o o 
#BTSBMPDVT    o o o 
#FVLFO FVSPQFFT
  o o o 
#JMJOHB  o o o 
&JLFO FVSPQFFT
  o o o 
&TTFO FVSPQFFT
  o o o 
*FQFO FVSPQFFT
  o o o 
*SPLP    o o o 
-JOEFO FVSPQFFT
    o o o 
.BIPOJF TBQFMJ
  o o o 
.BIPOJF TJQP
  o o o 
.FSBOUJ  o o o 
.FSCBV  o o o 
/PUFO FVSPQFFT
    o o o 
1FSPCBEFDBNQPT    o o o 
1PQVMJFSFO  o o o 
5FBL    o o o 
5PMBCSBODB  o o o 
8BOF    o o o 
:BOH  o o o 

'JHVVS 4BNFOIBOHUVTTFOMVDIUFOIPVUWPDIUJHIFJE&WFOXJDIUTHFIBMUFWBOIFUIPVUJOQFSDFOUBHFT

NPFUXPSEFOCFTUFFEBBOIPVUEBUJODPO  ,FV[FWFSEVVS[BNFOFOPGTDIJMEFSFO


UBDULPNUNFUNFUTFMXFSLPGCFUPO#FMBOHSJKL WBOIPVU
EBBSCJKJTEBUOBUIPVUPPLXFFSNPFULVOOFO 8FLVOOFOJOEFCPVXESJFUPFQBTTJOHFOWBO
ESPHFO&SEJFOUEVTWPMEPFOEFWFOUJMBUJFSVJNUF IPVUPOEFSTDIFJEFO OBNFMJKL
UFXPSEFOBBOHFIPVEFO#JKBMMFEFUBJMMFSJOHFO  IPVUCJOOFO [PBMTCJOOFOEFVSLP[JKOFO CJO
NFUIPVUJOEFHFWFMDPOTUSVDUJFTJTEJUWBOHSPPU OFOEFVSFO USBQQFO CBMLMBHFO WMPFSIPVU LBT
CFMBOH UFOFONFVCFMT
%FCJOOFOUFNQFSBUVVSWFSTDIJMMFOUVTTFO[PNFS
ɀɀ %FUBJMMFSFOWBOIPVUFOLP[JKOFOFOIFU FOXJOUFS[JKOLMFJO%FSFMBUJFWFWPDIUJHIFJEXJT
CFHMB[FOXPSEFOCFIBOEFMEJOEFFMD TFMUTUFSLT[PNFST37FOTXJOUFST
(FWFMPQFOJOHFO IPPGETUVL 377PPSIPVUWPDIUCFUFLFOUEJUT[PNFSTWFFMBM

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

NBYJNBBMFOATXJOUFSTWFFMBMNJOJNBBM FQPYZIBSTFOBGEJDIUFONFUFMBTUJTDIFLJUPGFMBT
NFUFFOHFNJEEFMEFWBOËPWFSIFUIFMF UJTDIFQPYZSFQBSBUJFNJEEFM
KBBS
 IPVUCVJUFO [PBMTIFLLFO MVJGFMT QFSHPMBTFO ,BOUBGXFSLJOH
TDIVSFO &FOWFSnBBHEJFOUWPMEPFOEFEJLUF[JKO)FU
%FCVJUFOUFNQFSBUVVSWFSTDIJMMFOUVTTFO[PNFS BGTDIVJOFOWBOPOEFSEPSQFMTFOIFUBGSPOEFO
FOXJOUFS[JKOFSHHSPPUFOPPLEFWFSTDIJMMFO WBOTDIFSQFLBOUFOWFSEJFOUIJFSCJKCJK[POEFSF
JOSFMBUJFWFWPDIUJHIFJELVOOFOHSPPU[JKO%JU BBOEBDIU mHVVS
HFFGUCJKHPFEHFDPOTUSVFFSEFFOHFEFUBJMMFFSEF
IPVUFOEFMFOT[PNFSTFFOIPVUWPDIUJHIFJEWBO
EPPSHBBOTFOTXJOUFSTWBO*OEF
XJOUFSCFOBEFSUEFSFMBUJFWFWPDIUJHIFJEWBOEF
CVJUFOMVDIUCJKNJTUFOEBVXTPNTEF
 IPVUJOEFHFWFM [PBMTHFWFMUJNNFSXFSLWBO
EFVSFO SBNFO LP[JKOFOFOHFWFMCFTDIJFUJOHFO
0WFSIFUBMHFNFFOMFWFSUIPVU UPFHFQBTUBMT
LMJNBBUTDIFJEFOEFDPOTUSVDUJFCVJUFO EFNFFTUF
QSPCMFNFOPQ)JFSXPSEUSFHFMNBUJHIPVUSPU
HFDPOTUBUFFSE%FWPDIUJHIFJEWBOIFUIPVU
TDIPNNFMUWBBLUVTTFOEFFO NBBSLBO
BGIBOLFMJKLWBOEFEFUBJMMFSJOHPQMPQFO8BOOFFS
IFUWPDIUHFIBMUFCPWFOEFLPNUFOMBOH
EVSJHCMJKGU POUTUBBUIPVUSPU

)PVUOFFNUHFNBLLFMJKLWPDIUPQWJBEFDBQJM
MBJSFOWBOIFULPQTFIPVU"MTIFUXBUFSIFUIPVU
XFFSWFSMBBU HFCFVSUEJUWFFMBMEXBSTPQEF 'JHVVS 0NFFOWFSnBBHWBOWPMEPFOEFEJLUFUF
WF[FMSJDIUJOH%JUDBQJMMBJSFPQ[VJHFOWFSMPPQU XBBSCPSHFO NPFUFOTDIFSQFLBOUFOBBOLP[JKOFOXPSEFO
WFFMTOFMMFSFOHFNBLLFMJKLFSEBOIFUWPDIUUSBOT WFSNFEFO
QPSUEXBSTPQEFWF[FMSJDIUJOH
%PPSPQFOTUBBOEFWFSCJOEJOHFO DBQJMMBJSF  )PVUWFSEVVS[BNJOHTNJEEFMFO
OBEFOCJKCFHMB[JOH MBOHTTDISPFWFOFOBOEFSF *OEFIVJEJHFCPVXXPSEUCJKHFWFMUJNNFSXFSL
NFUBMFOWFSCJOEJOHTNJEEFMFO LBOHFNBLLFMJKL WSJKXFMOJFUNFFSHFCSVJLHFNBBLUWBOWFSEVVS
DPOEFOTFOPGSFHFOXBUFSJOIFUIPVUESJOHFO [BBNEIPVU"MMFFOLP[JKOFOWBOOBBMEIPVU
%JUXBUFSXPSEUWFSWPMHFOTDBQJMMBJSPQHF[PHFO XPSEFOUFSQMBBUTFWBOLXFUTCBSFWFSCJOEJOHFO
)FUWPDIUQFSDFOUBHFMPPQUEBOPQFOLBOQMBBU OPHXFMWFSEVVS[BBNE)JFSWPPSXPSEUHFCSVJL
TFMJKLEFIPVUWPDIUHSFOTWBOCFSFJLFOFO HFNBBLUWBOJOXBUFSPQMPTCBSFNJEEFMFOEJF
[FMGTPWFSTDISJKEFO4DIJNNFMTLSJKHFOEBOEF TDIJNNFMHSPFJUFHFOHBBO;PESBFFOWFSCJOEJOH
LBOTHFMFJEFMJKLIFUIPVUBBOUFUBTUFO%PPS OBUXPSEU WFSTQSFJEUIFUWFSEVVS[BNJOHTNJEEFM
CFIBOEFMJOHNFUFFOHPFEWFSGTZTUFFNXPSEFO JOIFUIPVUFONPFUTDIJNNFMWPSNJOHPQEF[F
EFTDIPNNFMJOHFOJOIFUIPVUWPDIUHFIBMUF QMBBUTWPPSLPNFO
CFQFSLUFOXPSEUUFWFOTEFBGCSBBLWBOIFU
IPVUPQQFSWMBLEPPS67TUSBMJOHWPPSLPNFO  7FSGTZTUFNFOPQIPVU
)PVUSPUEPPSCJKWPPSCFFMEPQFOWFSCJOEJOHFO  &S[JKOUXFFWPPSTDISJGUFOEJFXPSEFOHFIBOUFFSE
LBOEPPSTDIJMEFSXFSLOJFUWPPSLPNFOXPSEFO WPPSEFCFTDISJKWJOHFOEFVJUWPFSJOHWBOTDIJM
)JFSWPPSNPFUFONBBUSFHFMFOXPSEFOHFUSPGGFO EFSXFSL
#JKPOEFSIPVETXFSLCFUFLFOUEJUNBBUSFHFMFO  IFU45"#6 TUBOEBBSECFTUFLCVSHFSFOVUJMJUFJUT
USFGGFO[PBMTIFUQSFWFOUJFGCFIBOEFMFOWBOWFS CPVX

CJOEJOHFOEPPSPQFOGSF[FONFUFFOTUJGUGSFFT   IFU#BTJT7FSGCFTUFL/JFVXCPVXFO
CFIBOEFMFONFUFQPYZJNQSFHOFFSNJEEFMPG 0OEFSIPVETTDIJMEFSXFSL

?(INDD   


 45"#6 PGPOEFSIPVE 0
HBBU%FUXFFEFMFUUFSHFFGU
*OJTFSFFO4UBOEBBSECFTUFLWPPSEFCVS EFPOEFSHSPOEBBO CJKWPPSCFFME)IPVU PG
HFSFOVUJMJUFJUTCPVXHFLPNFO)FU45"#6JT 4TUFFO%FEFSEFMFUUFSHFFGUEFBGXFSLJOH
POUTUBBOVJUIFU4UBOEBBSE3FGFSFOUJFCFTUFLWPPS BBO CJKWPPSCFFME%EFLLFOE PG7WFSOJT
EF8POJOHCPVX 438
IFU4UBOEBBSE3FGFSFO 7FSWPMHFOTXPSEUNFUUXFFDJKGFSTEFCFIBOEF
UJFCFTUFLWPPS0OEFSIPVEFO8POJOHWFSCFUFSJOH MJOHBBOHFHFWFO
4308
FOIFU45"#6*OFFO4UBCVCFTUFL
IFCCFOBMMFPOEFSEFMFOEJFNFUFFOCPVXQSP 'VODUJFTWBOWFSG
KFDUUFNBLFOIFCCFOFFOWBTUIPPGETUVLOVN 7FSGIFFGUFFOUXFFMFEJHFGVODUJF OBNFMJKL
NFS7PPSTDIJMEFSXFSLHFMEFOEFIPPGETUVLLFO CFTDIFSNJOHFOWFSGSBBJJOH)JFSOBXPSEU
 4DIJMEFSXFSL
FO #FIBOHXFSL WMPFS JOHFHBBOPQEFCFTDIFSNFOEFXFSLJOHWBO
CFEFLLJOHFOTUPGGFSJOH
 WFSGWPPSIPVUDPOTUSVDUJFT
"MTIPVUXPSEUCFTDIFSNEEPPSNJEEFMWBO
*FEFSTUVLUFLTUJOIFU45"#6JTHFOVNNFSE EFLLFOEFWFSG ESJOHUEF67TUSBMJOHOJFUNFFS
%BBSWPPSXPSEUFFODPEFWBO[FTDJKGFST EPPSUPUIFUPQQFSWMBLWBOIFUIPVUFOXPSEU
HFCSVJLU%FDPEFCFTUBBUVJUESJFHSPFQKFT EFBGCSBBLWBOIPVUPQQFSWMBL WFSXFSJOH

WBOUXFFDJKGFSTEJFWBOFMLBBS[JKOHFTDIFJEFO WPPSLPNFO#JKUSBOTQBSBOUFWFSGTZTUFNFOLBO
EPPSFFOQVOU [POMJDIUIFUIPVUPQQFSWMBLOPHXFMCFSFJLFO
%FFFSTUFUXFFDJKGFSTHFWFOIFUIPPGETUVLBBO %F[FCFTDIFSNJOHIFFGUNFFSPOEFSIPVE
%FUXFFEFUXFFDJKGFSTHFWFOEFQBSBHSBBGBBO OPEJH PNEBUEF[FMBBHTOFMMFSEFHSBEFFSU
CJOOFOIFUIPPGETUVLFOEFMBBUTUFUXFFDJKGFST
[JKOXFFSFFOPOEFSWFSEFMJOHCJOOFOEFQBSB  7FSGQSPEVDUFOWPPSCJOOFOFO
HSBBG%FDPNQMFUFDPEFWBO[FTDJKGFSTIFFU CVJUFOTDIJMEFSXFSL
BSUJLFMOVNNFSPGCFTUFLTQPTU 7FSGQSPEVDUFOWPPSCJOOFOFOCVJUFOTDIJMEFS
*OWFSCBOENFUFFOWFSEFSFEFUBJMMFSJOHXPSEU XFSLLVOOFOXPSEFOJOHFEFFMEOBBS
OBEFMBBUTUFUXFFDJKGFSTPPLOPHXFMWBOFFO  USBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFO
MFUUFSBBOEVJEJOHHFCSVJLHFNBBLU%JULPNUWPPS  EFLLFOEFWFSGQSPEVDUFO
BMTFSHFFOTQSBLFJTWBOFFOHFMJKLFPOEFSHSPOE 
NBBSWBOFFOBOEFSTZTUFFN  5SBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFO
5SBOTQBSBOUFWFSGQSPEVDUFOLVOOFOXPSEFOWFS
ɀɀ )FU45"#6XPSEUVJUHFCSFJECFIBOEFMEJO EFFMEJOCMBOLFMBLLFO WFSOJT
FOCFJUTFO#MBOLF
EFFM$POUSBDUFSFO MBLLFOCFWBUUFOHFFOQJHNFOU#FJUTFOCFWBUUFO
EBBSFOUFHFOXFMFOJHQJHNFOUFOHFWFOFFO
 )FU#BTJT7FSGCFTUFL EPPSTDIJKOFOEFLMFVSXBBSEPPSEFUFLFOJOHWBO
#FIBMWFEF45"#6TZTUFNBUJFL[JKOFSOPHBOEFSF IFUIPVU[JDIUCBBSCMJKGU7BBLCFWBUUFOEJUTPPSU
CFTUFLWPSNFO[PBMTIFU#BTJT7FSGCFTUFL/JFVX QSPEVDUFO67BCTPSCFSTXBBSEPPSFFOCFUFSF
CPVXFO0OEFSIPVE%JUJTTBNFOHFTUFMEEPPS CFTDIFSNJOHXPSEUHFCPEFO
FFOBGWBBSEJHJOHWBOEFTDIJMEFSTCSBODIFFOEF #MBOLFMBLLFOFOCFJUTFOXPSEFOPQLMFJOFTDIBBM
7FSFOJHJOHWBO7FSGFO%SVLJOLUGBCSJLBOUFO  UPFHFQBTU8BOOFFS[FXPSEFOHFCSVJLU HBBU
BGHFLPSU777' IFUIPPGE[BLFMJKLPNWFSGSBBJJOH#JOOFOLVOOFO
[FVJUTUFLFOEUPFHFQBTUXPSEFO#VJUFOTIVJTJT
;PBMTEFOBBNBMBBOHFFGU XPSEUEF[FCFTUFL EBUPPLNPHFMJKL NBBSEFPOEFSIPVETJOUFSWBM
WPSNBMMFFOUPFHFQBTUWPPSTDIJMEFSXFSL&SJT JT[FFSLPSU#MBOLHFMBLUIBSEIPVUNPFUKBBSMJKLT
POEFSTDIFJEHFNBBLUJOOJFVXCPVXFOPOEFS XPSEFOCJKHFXFSLUPGXPSEFOPWFSHFTDIJMEFSE
IPVEFOCJOOFOFOCVJUFOTDIJMEFSXFSL%F[F 5SBOTQBSBOUFCFJUTFONPFUFOUXFFKBBSMJKLTPWFS
CFTUFLTWPSNLBOWSJKXPSEFOHFIBOUFFSEEPPS HFTDIJMEFSEPGCJKHFXFSLUXPSEFO%FLLFOEF
POEFSIPVETCFESJKWFOFOPQESBDIUHFWFST%F WFSWFOPQIPVUNPFUFOEBBSFOUFHFOEPPSHBBOT
UFLTUFO[JKOJOTPNNJHFTPGUXBSFTUBOEBBSEPQ FFOTQFS[FTPG[FWFOKBBSPWFSHFTDIJMEFSEXPS
HFOPNFO"BOEFFFSTUFMFUUFSWBOEFHFCSVJLUF EFO%JUBMMFTBGIBOLFMJKLWBOEFTJUVFSJOHFO
DPEFJTUFIFSLFOOFOPGIFUPNOJFVXCPVX /
 EFUBJMMFSJOHWBOIFUIPVU

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

 %FLLFOEFWFSGQSPEVDUFO 8BUFSHFESBHFOBMLZEFNVMTJFWFSWFO
%FLLFOEFWFSGQSPEVDUFOXPSEFOWFSVJUIFU "MLZEIBSTWFSWFOXPSEFOCFSFJEVJUNFFSXBBS
NFFTUHFCSVJLU%F[FCFTDIFSNFOEFPOEFS EJHFBMDPIPMFO NFFSXBBSEJHF[VSFOFOOBUVVS
HSPOECFUFSFOIFCCFOFFOHSPUFSFPOEFSIPVET MJKLPMJÑO#JKWFSIJUUJOHWBOEF[FCFTUBOEEFMFO
JOUFSWBM5SBOTQBSBOUHFTDIJMEFSEIPVUCVJUFOT XPSEUFFOFTUFS IFUBMLZECJOENJEEFM
HFWPSNE
IVJTPGJOEFHFWFMNPFUNJOJNBBMFFOTQFSKBBS )FUBMLZECJOENJEEFMIFFGUFFOIPHFWJTDPTJUFJU
PGFFOTQFSUXFFKBBSPWFSHFTDIJMEFSEXPSEFO#JK )FUXPSEUPQHFMPTUJOPQMPTNJEEFM UFSQFOUJOF

EFLLFOEHFTDIJMEFSEIPVUJTEJUEPPSHBBOTFFOT PNIFUWPMEPFOEFWMPFJCBBSUFNBLFO"MLZE
JOEF[FTUPUBDIUKBBS IBSTWFSWFOCFTUBBOVJUPQMPTNJEEFMEJF
UJKEFOTIFUBBOCSFOHFOFOESPHFOWFSEBNQFO
0QMPTNJEEFMIPVEFOE %FFJHFOMJKLFESPHJOHWBOBMLZEIBSTWFSGLPNUUPU
t "MLZEIBSTWFSGPQMPTNJEEFMIPVEFOE TUBOEEPPSPQOBNFWBO[VVSTUPG&FOXBUFS
t "MLZEIBSTWFSGIJHITPMJE PQMPTNJEEFMBSN
HFESBHFOWBSJBOUJTEFJOXBUFSHFÑNVMHFFSEF
BMLZEIBST#JKEF[FHSPFQBMLZEFNVMTJFWFSWFO
8BUFSHFESBHFOWFSWFO LPNUEFFFSTUFGBTFWBOEFESPHJOHFWFOFFOTUPU
t "DSZMBBUEJTQFSTJFWFSG TUBOEEPPSWFSEBNQJOHWBOXBUFS)JFSOBWJOEU
t "MLZEFNVMTJFWFSG TBNFOWMPFJJOHWBOEFCJOENJEEFMCPMMFUKFTQMBBUT
t )ZCSJEF DPNCJOBUJFWBOBDSZMBBUEJTQFSTJFFO FOWFSWPMHFOTESPPHUEFWFSGEPPS[VVSTUPGPQ
BMLZEFNVMTJFWFSG
OBNF PYJEBUJFWFESPHJOH
%F[FPYJEBUJFWFGBTFJT
t 1PMZVSFUIBBOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG HFMJKLBBOEJFWBOEFUSBEJUJPOFMFBMLZEIBSTWFSWFO

'JHVVS *OEFMJOHWFSGQSPEVDUFOWPPSIPVU )JHITPMJEWFSWFO


(FXPOFBMLZEIBSTWFSWFOCFTUBBOWPPSEFIFMGU
8BUFSHFESBHFOEJTQFSTJFWFSWFO VJUPQMPTNJEEFM UFSQFOUJOF
%JUWFSEBNQUFO
)FUCJOENJEEFMWBOXBUFSHFESBHFOWFSWFO LPNUJOPOTMFFGNJMJFVUFSFDIU)FUHBBUJO
XPSEUHFEJTQFSHFFSEJOXBUFS%FCJOENJEEFM /FEFSMBOEKBBSMJKLTPNWFSTDIJMMFOEF[XFNCBEFO
CPMMFUKFTXPSEFOEBBSCJKWFSEFFMEJOXBUFS[PO WPMPQMPTNJEEFM)JHITPMJEWFSWFO[JKOWFSG
EFSEBBSJOPQUFMPTTFO%FESPHJOHWBOEJUUZQF QSPEVDUFONFUFFOIPPHWBTUFTUPGHFIBMUF;F
WFSGLPNUUPUUTUBOEEPPSWFSEBNQJOHWBOXBUFS CFWBUUFOEVTNJOEFSPQMPTNJEEFM DJSDB

FOIFUHFMJKLUJKEJHOBBSFMLBBSUPFWMPFJFOFOWFS ;F[JKOEFTPOEBOLTUFDIOJTDIJOWFFMPQ[JDIUFO
LMFWFOWBOCJOENJEEFMCPMMFUKFT8BUFSHFESBHFO WFSHFMJKLCBBSNFUEFIVJEJHFBMLZEIBSTWFSWFO#JK
WFSWFO[JKOOJFUHFIFFMWSJKWBOPQMPTNJEEFM0N DPOWFOUJPOFMFBMLZEWFSWFOXPSEUFFOCJOENJE
EFCJOENJEEFMCPMMFUKFTHPFEBBOFMLBBSUFMBUFO EFMUPFHFQBTUNFUFFOSFMBUJFGIPPHWJTLFV[F
WFSLMFWFOXPSEUOPHFFOHFSJOHFIPFWFFMIFJE TUSVDUVVS)FUCJOENJEEFMJT[POEFSPQMPTNJEEFM 
PQMPTNJEEFMJOEF[FWFSWFOHFCSVJLU&S[JKO EVTBMTIBST WSJKIBSE%FIJHITPMJEIFFGUEBBS
WFSTDIJMMFOEFTPPSUFOXBUFSHFESBHFOEJTQFSTJF FOUFHFOFFOUZQFBMLZEIBSTNFUFFO[PEBOJHF
WFSWFO EJFBMMFNBBMIVOTQFDJmFLFLFONFSLFO TBNFOTUFMMJOHEBUEF[FCJKOBBMNFUEFLXBTUPG
IFCCFO)FUNFFTUCFLFOE[JKOBDSZMBBUEJTQFSTJF SPMWFSXFSLCBBSJT[POEFSUPFWPFHJOHWBOPQMPT
WFSWFO&FOUXFFEFHSPFQXPSEUHFWPSNEEPPS FOWFSEVOOJOHTNJEEFM)FUCJOENJEEFMJTIJFS
EF[PHFOBBNEFIZCSJEFO%BU[JKOEJTQFSTJFT BMTHSPOETUPGBMEVO)JHITPMJENPFUUJKEFOTIFU
XBBSJOBMLZEFNVTJFPGCJKWPPSCFFMEBMLZEPQMPT ESPHFOFDIUFSOPHWFSOFUUFOUPUFFONBDSP
TJOHXPSEUHFDPNCJOFFSENFUBDSZMBBUEJTQFSTJF NPMFDVMBJSOFUXFSL0NEF[FSFEFOXPSEUWFFMBM
%F[FBMLZEBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSWFOOFNFOJO FFOWFSEVOOFSUPFHFQBTUEJFNFFSFBHFFSU%F[F
WFFMPQ[JDIUFOFFOQPTUJFJOUVTTFOEFUSBEJUJ WFSEVOOFSJTWBBLWFSCPOEFOBBOEFIBSTFO
POFMFBMLZEIBSTWFSWFOFOEFBDSZMBBUEJTQFSTJF NFFHFTUPPLUCJKEFQSPEVDUJFWBOIFUCJOENJE
WFSWFO/BBTUEF[FUXFFEJTQFSTJFWFSWFOXPSEFO EFM#JKBMLZEIBSTWFSWFOFOIJHITPMJETPQCBTJT
PPLPQHSPUFTDIBBMQPMZVSFUIBBOEJTQFSTJFT WBOBMLZEIBSTWFSEBNQUFFSTUIFUPQMPTNJEEFM
UPFHFQBTU%F[FQSPEVDUFO[JKONFFSTMJKUWBTU FOWFSWPMHFOTSFBHFFSUIFUCJOENJEEFMNFU
[VVSTUPG%JUJTJOXF[FOFFODPNCJOBUJFWBO
GZTJTDIFODIFNJTDIESPHFO#JKIJHITPMJEWFSWFO

?(INDD   


WFSEBNQUSFMBUJFGNJOEFSPQMPTNJEEFMEBOCJK  $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL


EFDPOWFOUJPOFMFBMLZEIBSTWFSWFO)JFSJTIFU WBONFUBMFO
mMNWPSNJOHTQSPDFTEBOPPLNFFSBBOHFXF[FO
PQEF[VVSTUPGESPHJOHFOEFWFSOFUUJOHNFUEF *OEFCPVXXPSEUPQHSPUFTDIBBMNFUBBMUPF
SFBDUJFWFWFSEVOOFS0NEBUFSCJKIJHITPMJET HFQBTU"MVNJOJVN TUBBMFOWFS[JOLUTUBBM[JKO
NJOEFSPQMPTNJEEFMPOUXJKLU CMJKGUFSFFOSFMBUJFG NFUBMFOEJFJOEFQSBLUJKLHFTDIJMEFSEXPSEFO 
IPHFSFMBBHEJLUFPWFS%JUJTIFUHSPUFWPPSEFFM WBBLPNDPSSPTJFUFWPPSLPNFOFOUFHFMJKLIFU
WBOEFWFSG&SWJOEUSFMBUJFGNFFSCFTDIFSNJOH HFIFFMFFOLMFVSUFHFWFO
QMBBUTFOEFEFLLJOHJTWBBLCFUFS%FESPHJOHJT
FDIUFSFFOTUVLUSBHFS .FUBMFOCF[JUUFOFFOBBOUBMCFQBBMEF GZTJTDIF
FODIFNJTDIF
FJHFOTDIBQQFO
7FSGQSPEVDUFOFONJMJFV t [F[JKONJOPGNFFSHPFEFHFMFJEFSTWPPS
#VJUFOXPSEUWPPSIFUTDIJMEFSFOWBOIPVU XBSNUFFOFMFLUSJDJUFJU
UFHFOXPPSEJHHFCSVJLHFNBBLUWBOIJHITPMJE t [FLVOOFOJOFMLBBSPQMPTTFO)JFSCJKPOUTUBBO
PQMPTNJEEFMBSNF
BMLZEIBSTWFSWFO XBUFS HFEFFMUFMJKLNFOHTFMT HFEFFMUFMJKLWFSCJOEJOHFO
HFESBHFOBMLZEIBSTWFSWFO BMLZEFNVMTJFT
 FOTPNTCFJEF.FOOPFNUEJUMFHFSJOHFOPG
XBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSWFOFO BMMJBHFT.FUBMFOLVOOFOPPLNFUNFUBMMPÕEFO
HFXPOFPQMPTNJEEFMIPVEFOEFBMLZEIBST PQMPTTJOHFOWPSNFO%F[FXPSEFOFDIUFSOJFU
WFSWFO%FHFXPOFBMLZEIBSTWFSWFONPHFO UPUMFHFSJOHFOHFSFLFOE&FOCFLFOEWPPSCFFME
TJOETCJOOFOTIVJTEPPSEFTDIJMEFSOJFU JTEFPQMPTTJOHWBOLPPMTUPGJOJK[FS
NFFSXPSEFOHFCSVJLU0PLWPPSCVJUFOXFSL
XPSEFOEF[FQSPEVDUFOBBOCBOEFOHFMFHE   $PSSPTJF
PNEBU[FWPPSPOHFWFFSEFIFMGUVJUPQMPTNJE %FNFFTUFNFUBMFOXPSEFOBBOHFUBTUXBOOFFS
EFMCFTUBBO#JOOFOXPSEUVJUTMVJUFOEOPH [FJOPOCFTDIFSNFOEFUPFTUBOEBBOEFMVDIUPG
HFXFSLUNFUXBUFSHFESBHFOWFSGQSPEVDUFO IFUXBUFS[JKOCMPPUHFTUFME.FUBMFOHBBOEBO
7BBL[JKOEJUBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSWFOFWFOUVFFM PWFSJOBMMFSMFJNFUBBMWFSCJOEJOHFOJK[FSXPSEU
HFNPEJmDFFSE WFSCFUFSE
NFUVSFUIBBO0PL PNHF[FUJOSPFTU LPQFSJOLPQFSHSPFO [JOLJO
XPSEFOCJOOFOTIVJTXFMXBUFSHFESBHFOBMLZ XJUUFSPFTUFO[PWPPSU%F[FWFSTDIJKOTFMFO EJF
EFNVMTJFTHFCSVJLU IFUHFWPMH[JKOWBOEFJOXFSLJOHWBO[VVSTUPG 
0PLEFUJNNFSJOEVTUSJFHFCSVJLUBMMFFOOPH WPDIUFOBOEFSFTUPGGFOVJUEFEJWFSTFNJMJFVT 
NBBSXBUFSHFESBHFOWFSGQSPEVDUFO4JOET XPSEUDPSSPTJFHFOPFNE0NEF[FNFUBMFO
KBOVBSJNBHIJFSOJFUNFFSPQMPTNJE UFCFTDIFSNFOUFHFODPSSPTJFXPSEFO[FJOEF
EFMIPVEFOEFWFSGXPSEFOHFCSVJLU CPVXJOWFFMHFWBMMFOHFTDIJMEFSE&FOVJU[PO
/PSNBMFBMLZEIBSTWFSWFOCFWBUUFOSFMBUJFGWFFM EFSJOHWPSNFOEF[PHFOPFNEFFEFMFNFUBMFO
PQMPTNJEEFMEBUCJKIFUTDIJMEFSFOWSJKLPNU HPVE [JMWFSFOQMBUJOB%F[FLPNFOBMT[PEBOJH
FOFFOCFMBTUJOHWPSNUWPPSNFOTFONJMJFV JOEFOBUVVSWPPSFO[JKOPOHFWPFMJHWPPSDPS
%BBSPNXPSEUTUFFETNFFSHFTUSFFGEOBBSIFU SPTJF
POUXJLLFMFOFOHFCSVJLWBOPQMPTNJEEFMBSNF
WFSGQSPEVDUFO7PPSCVJUFOXPSEUIFUHFCSVJL *OEFMJOHWBONFUBMFO
WBOPQMPTNJEEFMIPVEFOEFWFSGPPLBBOCBOEFO .FUBMFOLVOOFOXFJOEFMFOJOUXFFHSPFQFO
HFMFHE*O[VMMFOIJFSWPPSEFFFSTUFNBBU GFSSPFOOPOGFSSPNFUBMFO0OEFSGFSSPNFUBMFO
SFHFMFOXPSEFOHFUSPGGFOFOWBOBG[BM WFSTUBBOXFBMMFNBUFSJBMFOEJFJK[FSCFWBUUFO%F
IFUPQMPTNJEEFMHFCSVJLJO&VSPQBFOEVTPPL -BUJKOTFOBBNWPPSJK[FSJTAGFSSVN/POGFSSPXJM
JO/FEFSMBOEPPLWPPSCVJUFOTDIJMEFSXFSLBBO [FHHFOAOJFUJK[FS EVTOJFUJK[FSIPVEFOE%F
CBOEFOXPSEFOHFMFHE%JUCFUFLFOUEBUPPL GFSSPNFUBMFOXPSEFOJOEFUFDIOJFLIFUNFFTU
CVJUFONFFSFONFFSNFUXBUFSHFESBHFOFO UPFHFQBTU%F[FNFUBMFO[VMMFOEBOPPLVJUWPF
IJHITPMJEWFSWFO[BMNPFUFOXPSEFOHFXFSLU SJHXPSEFOCFTQSPLFO

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

%FNFFTUWPPSLPNFOEFWPSNFOWBODPSSPTJF #JKBUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFJTEFFSOTUWBOEFDPSSP
[JKO TJFWPPSBMBGIBOLFMJKLWBOEFWFSPOUSFJOJHJOHJO
Ɇ FMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJF EFMVDIUFOEFIPPHUFWBOEFSFMBUJFWFWPDIUJH
Ɇ BUNPTGFSJTDIFDPSSPTJF IFJE

Ɇ &MFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJF %JLXJKMTXPSEFOCJKDPOTUSVDUJFT WFSBOLFSJOHFO


&MFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJFPOUTUBBUBMTTQSBLFJT FOCFWFTUJHJOHTNJEEFMFOWFSTDIJMMFOEFNFUBMFO
WBOEJSFDUDPOUBDUUVTTFOWFSTDIJMMFOEFNFUBMFO UPFHFQBTU)FUJTWFSTUBOEJHSFLFOJOHFSNFFUF
NFUFFOWFSTDIJMMFOEQPUFOUJBBM IPVEFOEBUFMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJFLBOPQ
%JUEPFU[JDICJKWPPSCFFMEWPPSXBOOFFSLPQFS USFEFO JOEJFOWFSTDIJMMFOEFNFUBMFOSFDIUTUSFFLT
JOBBOSBLJOHLPNUNFUTUBBM*OFFOWPDIUJHF NFUFMLBBSJODPOUBDULPNFOPOEFSWPDIUJHF
BUNPTGFFSPOUTUBBUFSFFOQPUFOUJBBMWFSTDIJM PNTUBOEJHIFEFO%FUBCFMWBOmHVVS
XBBSCJKJK[FSJPOFOJOEFPQMPTTJOHHBBOFOEPPS EJFOUBMTFFOMFJESBBECJKEFCFPPSEFMJOHWBOEF
PYJEBUJFOFFSTMBBOBMT'F0)0 SPFTU
8BO LBOTPQDPSSPTJF XBBSCJKWPPSPQHFTUFMENPFU
OFFSTUBBMNFU[JOLJODPOUBDULPNU POUTUBBU XPSEFOEBUEFNFFTUWFJMJHFPQMPTTJOHIFUWPPS
FSPPLFFOQPUFOUJBBMWFSTDIJM NBBSJOEJUHFWBM LPNFOWBOIFUDPOUBDUUVTTFOWFSTDIJMMFOEF
PGGFSUIFU[JOL[JDIPQ)JFSWBOXPSEUHFCSVJLHF NFUBMFOJT
NBBLUCJKWFS[JOLUTUBBM0OUTUBBUFFOLSBTJOIFU
WFS[JOLUTUBBM EBO[BMIFUCMPPUHFLPNFOTUBBM %BBSOBBTUJTEFNBUFXBBSJOEF[F[PHFOPFNEF
OJFUPONJEEFMMJKLHBBOSPFTUFO)FUPNSJOHFOEF DPOUBDUDPSSPTJFLBOPQUSFEFOTUFSLBGIBOLFMJKL
CFTDIFSNFOEF[JOL[BM[JDIFFSTUPQPGGFSFO1BT WBOIFUNJMJFVXBBSJOEFNFUBMFOWFSLFSFO
XBOOFFSEF[FJOEFPNHFWJOHWBOIFUTUBBMJT .FUBMFOXBBSWBOIFUQPUFOUJBBMWFSTDIJMóN7
XFHHFDPSSPEFFSU [BMIFUTUBBMHBBOSPFTUFO JT JOFFONJMJFVPWFSFFOLPNFOENFUFFO
LFVLFO[PVUPQMPTTJOH NPHFONFUFMLBBSJO
Ɇ "UNPTGFSJTDIFDPSSPTJF DPOUBDULPNFO
0OEFSBUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFWFSTUBBOXFEF #JKFFOQPUFOUJBBMWFSTDIJMôN7NPFUFOEF
DPSSPTJFEJFCFÕOWMPFEXPSEUEPPSEFPNSJOHFO NFUBMFOWBOFMLBBSXPSEFOHFTDIFJEFO JTPMF
EFMVDIU0NEBUEFTBNFOTUFMMJOHWBOEFMVDIU SFO
CJKWPPSCFFMENFUCFIVMQWBOFFOLVOTUTUPG
TUFSLLBOWBSJÑSFOJOWPDIUHFIBMUF UFNQFSBUVVS
FOTBNFOTUFMMJOHXBUCFUSFGUWFSPOUSFJOJHJOHFO  /BBTUFFOJOEFMJOHJOFMFLUSPDIFNJTDIFFO
[JKOEFDIFNJTDIFSFBDUJFTEJFPQUSFEFOWBBL BUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFJTFSFFOPOEFSTDIFJE
HFDPNQMJDFFSE#PWFOEJFOHBBOEF[FDIFNJTDIF UFNBLFOJOEFWFSTDIJKOJOHTWPSNFOWBODPS
SFBDUJFTNFFTUBMHFQBBSENFUFMFLUSPDIFNJTDIF SPTJF [PBMT
WFSTDIJKOTFMFO mHVVS t HFMJKLNBUJHFDPSSPTJFPWFSIFUHFIFMFPQQFS
WMBL

CORROSIESNELHEID

LUCHT  3/ ROET t QVUDPSSPTJFPGQJUUJOH%JUJTFFOQMBBUTFMJKLF


BBOUBTUJOH EJFWPPSBMPQUSFFEUCJKCFTDIBEJHJO
HFOJOCFTDIFSNMBHFOPGPYJEFMBHFOWBOIFU
 NFUBBM
t JOUFSLSJTUBMMJKOFDPSSPTJFEJFWPPSLPNUCJK
NFUBBMMFHFSJOHFO)JFSCJKWJOEUDPSSPTJFQMBBUT
LUCHT MBOHTEFLSJTUBMHSFO[FOWBOIFUNFUBBM)FUWFS
  3/
TDIJKOTFMEPFU[JDICJKWPPSCFFMEWPPSOBBTUEF
MBTTFOCJKDPOTUSVDUJFTWBOSPFTUWSJKTUBBM
ZUIVERELUCHT

        #FTDIFSNJOHWBONFUBMFOUFHFO
RELATIEVEVOCHTIGHEID DPSSPTJF
'JHVVS *OWMPFEWBOSFMBUJFWFWPDIUJHIFJEFOWFSPOUSFJOJ $PSSPTJFLBOPQEFFFSTUFQMBBUTXPSEFOUFHFO
HJOHWBOEFBUNPTGFFSPQEFDPSSPTJFWBOPOHFMFHFFSETUBBM HFHBBOEPPSFFOHPFEFNBUFSJBBMLFV[F;PLBO
JOCFQBBMEFHFWBMMFOJOQMBBUTWBOPOHFMFHFFSE

?(INDD   
  
,PQFSOJLLFMCSPOT$V;O/J
3PFTUWSJKTUBBMQBTTJFG

3PFTUWSJKTUBBMBDUJFG

8JUNFUBBM4O;O
"MVNJOJVNCSPOT

"MVNJOJVN 
%VSBMVNJOJVN
#SPOT

.BHOFTJVN
;VJWFSJK[FS

"MNBTJMMVN
;BDIUTUBBM

$BENJVN
%VSBMJOPY
)BSETUBBM
.FTTJOH

$ISPPN
"MQBY)
1MBUJOB

/JLLFM

,PQFS
;JMWFS
(PVE

-PPE
,XJL

;JOL
5JO
1MBUJOB                            
 (PVE                            
3PFTU
WSJKTUBBMQBTTJFG                            
;JMWFS                            
,XJL                            
 /JLLFM                            
,PQFSOJLLFM
CSPOT$V;O/J                            
,PQFS                            
"MVNJOJVNCSPOT                            
.FTTJOH                            
#SPOT                            
5JO                            
-PPE                            
%VSBMVNJOJVN                            
;BDIUTUBBM                            
"MQBY)                            
"MVNJOJVN    

'JHVVS 1PUFOUJBBMWFSTDIJMMFO
                        
)BSETUBBM                            
%VSBMJOPY                            
$BENJVN                            
3PFTU
WSJKTUBBMBDUJFG
;VJWFSJK[FS                            
"MNBTJMMVN                            

?(INDD
$ISPPN                            
8JUNFUBBM4O;O                            
;JOL                            


.BHOFTJVN                            
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

TUBBM HFCSVJLXPSEFOHFNBBLUWBOUSBBHSPFT )PFXFMWBOXFHFIFUWPDIUJOEFBUNPTGFFSFFO


UFOEFTUBBMTPPSUFO $PSUFOTUBBM
 ESPPHPQQFSWMBLNPFJMJKLJTUFSFBMJTFSFO LBO
%F[FTUBBMTPPSUFO[JKOOJFUQBTTJFG NBBSEF EPPSIFUPOUXFSQFOWBOHPFEFEFUBJMTWPPS
SPFTUMBBHJTWFFMDPNQBDUFSEBOEJFWBOHFXPPO WPDIUBGWPFSXPSEFOHF[PSHE mHVVS
TUBBM%BBSEPPSXPSEFONJOEFSWPDIUFOBOEFSF
BHSFTTJFWFCFTUBOEEFMFOWBTUHFIPVEFOFOLBO  #FTDIFSNJOHWBOTUBBMUFHFODPSSPTJF
EF[VVSTUPGNJOEFSHPFEUPUIFUNFUBBMEPPS 0OEFSOPSNBMFBUNPTGFSJTDIFPNTUBOEJHIFEFO
ESJOHFO*OmHVVSJTEJUVJUHFXFSLU LVOOFOWPPSEFCFTDIFSNJOHWBOTUBBMUFHFO
DPSSPTJFEFWPMHFOEFESJFCFTDIFSNJOHTNFUIP
/BBTUEFLFV[FWBOHFMFHFFSEFTUBBMTPPSUFOLVO EFOXPSEFOUPFHFQBTU
OFOPPLBOEFSFNFUBMFOXPSEFOHFLP[FO [PBMT DWFSGTZTUFNFO
BMVNJOJVN LPQFSPG[JOLFOPPLOJFUNFUBMFO  CFEFLLFONFU[JOL
7PPSBMXBOOFFSFFOMBOHFMFWFOTEVVSHFXFOTUJT   EVQMFYTZTUFNFOEJUJTFFODPNCJOBUJFWBO
LBOIFUHVOTUJHFS[JKOUFLJF[FOWPPSFFOIPHFSF FO PGXFMIFUTDIJMEFSFOWBOWFS[JOLUTUBBM
JOWFTUFSJOHWBOFFOEVVS[BNFSNBUFSJBBM)JFS
EPPSXPSEFOBBO[JFOMJKLFCFTQBSJOHFOWFSLSFHFO )FUTUBBM[BMFFSTUPOUEBBONPFUFOXPSEFOWBO
SPFTU XBMTIVJEFOWFSPOUSFJOJHJOHFO POHFBDIU
WPPSXFMLFCFTDIFSNJOHXPSEUHFLP[FO
GEMIDDELDEPENETRATIEMM

 

 7FSXJKEFSJOHWBOSPFTU XBMTIVJEFO


 
WFSPOUSFJOJHJOHFO
ONGELEGEERDSTAAL
7PPSIFUWFSLSJKHFOWBOFFOHPFESFTVMUBBUJTIFU
WBOHSPPUCFMBOHEBUIFUTUBBMWPPSIFUBBOCSFO
  HFOWBOEFCFTDIFSNMBHFOXPSEUPOUEBBOWBO
KOPERHOUDENDSTAAL
SPFTU XBMTIVJEFOWFSPOUSFJOJHJOHFO[PBMTWFU
LAAGGELEGEERD#R #U 3I STAAL
 3PFTUEBUEPPSEFNJDSPQPSFV[FPQCPVXWFFM
     
EXPOSITIETIJDJAAR WFSPOUSFJOJHJOHFOVJUEFMVDIUPQ[VJHU XBBSEPPS
'JHVVS *OWMPFEWBOMFHFSJOHTFMFNFOUFOJOMBHF IFUDPSSPTJFQSPDFTXPSEUWFSTUFSLU MJKLUEPPSEF
DPODFOUSBUJFTPQEFBUNPTGFSJTDIFDPSSPTJFWBOTUBBM [BDIUIFJEWBOEFPQQFSWMBLUFMBBHFFOWPVEJHUF
WFSXJKEFSFO%FIFDIUJOHPQIFUTUBBMPQQFSWMBL
)FUPOEFSIPVEFOEFSFQBSBUJFT[JKOEBOBBO JTFDIUFS[PEBOJHEBUWPPSBMEFMBBUTUFSPFTU
[JFOMJKLNJOEFS7FSEFSLBOIFUNFUBBMLBUIPEJTDI SFTUFO[JDIBMMFFONFUEBBSWPPSHFTDIJLUFXFSL
XPSEFOHFNBBLU CJKWPPSCFFMEEPPSIFUPQOF NFUIPEFOEPFMNBUJHMBUFOWFSXJKEFSFO&FO
NFOWBOIFUNFUBBMJOFFOHFMJKLTUSPPNDJSDVJU WPMMFEJHFWFSXJKEFSJOHWBOSPFTUJTOPPE[BLFMJKL
PGEPPSWFSCJOEJOHNFUBOPEJTDIFNFUBMFOEJF PNMBUFSCJKWFSEFSFCFIBOEFMJOHHFFOPOEFSSPFTU
POHFTUSBGULVOOFOPQMPTTFO%FMBBUTUFNFUIPEF UFLSJKHFO
WJOEUWPPSBMUPFQBTTJOHJOEFXFHFOXBUFS
CPVXLVOEF CJKWPPSCFFMETMVJTEFVSFO
FOJOEF 8BMTIVJEPOUTUBBUEPPSEFIPHFXBMTUFNQFSB
PGGTIPSFJOEVTUSJF CJKWPPSCFFMECPPSQMBUGPSNT UVVSFOJTHSJKTCMBVXUPU[XBSUWBOLMFVS%FIVJE
FOTUBMFOMFJEJOHFO
.FOWFSCJOEUEBOCJKWPPS JTNFFTUBMPQHFCPVXEVJUMBHFOWBOWFSTDIJMMFO
CFFMEFFO[JOLQMBLNFUIFUTUBBMPQQFSWMBLEBU EFJK[FSPYJEFO
CFTDIFSNENPFUXPSEFO)FUTUBBM[BMEBOJO 8BOOFFSEF[FPYJEFMBHFOHFIFFMHFTMPUFO[PV
FFODPSSPTJFWFPNHFWJOHOJFUPGNJOEFSSPFTUFO EFO[JKO [PVEFO[FFFOVJUTUFLFOEFCFTDIFS
FOIFU[JOLPGGFSU[JDIPQ NJOHWPSNFOWPPSIFUNFUBBM%PPSLSJNQTDIFV
SFOWJOEUFDIUFSHFFOWPMMFEJHFBGEFLLJOHQMBBUT 
5PUTMPUJTIFUWBOCFMBOHWPDIUJODPOTUSVDUJFT UFSXJKM[FJOEFFMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJFSFFLT
UFWFSNJKEFO PNEBUCJKFFOWPMLPNFOESPPH FEFMFS[JKOEBOIFUTUBBM)FUPOEFSMJHHFOETUBBM
NFUBBMPQQFSWMBLHFFODPSSPTJFLBOPQUSFEFO [BMIJFSEPPSFFSEFSHBBOSPFTUFO%BBSPNNPFU
EFXBMTIVJEWPMMFEJHXPSEFOWFSXJKEFSE

?(INDD   


UITSTROOM
OPENING

A SLECHT B BETER C GOED

NAADWERKT
ALSCAPILLAIR

LASSEN
VOLLEDIG
GESLOTEN

A SLECHT B BETER C GOED

UITSTROOM
OPENING

A SLECHT B BETER C GOED

A SLECHT B BETER C GOED


'JHVVS 7PDIUFONFUBBMDPOTUSVDUJFT

3PFTUFOXBMTIVJELVOOFOXPSEFOWFSXJKEFSE UFOWBOIFUTUBBMCFTUBBUFFOWPMMFEJHFCFIBOEF
EPPS MJOHWBBLVJUESJFCBEFO OBNFMJKLFFSTUÏÏOWBO
 CFJUTFO EFESJFIJFSWPPSHFOPFNEF[VVSCBEFO EBBSOB
 NFDIBOJTDISFJOJHFO TUSBMFO
 FFOXBSNXBUFSCBEWPPSIFUXFHTQPFMFOWBO
 IPHFESVLXBUFSTUSBMFO [VVSSFTUFOPQIFUTUBBMPQQFSWMBLFOUFOTMPUUF
 CJK[POEFSFTUSBBMNFUIPEFO FFOGPTGPS[VVSCBENFUFFOWFSEVOEF XBSNF
PQMPTTJOHWPPSIFUWPSNFOWBOFFOEVOOFJK[FS
 #FJUTFO GPTGBBUMBBHPQIFUTUBBM
#FJUTFOCFTUBBUVJUIFUMBOHTDIFNJTDIFXFH %FGPTGBBUMBBHWFSUSBBHUEFSPFTUWPSNJOHFO
WFSXJKEFSFOWBOEFXBMTIVJE7BBLHFCSVJLUNFO HFFGUFFOCFUFSFIFDIUMBBHWPPSWFSEFSFWFSG
IJFSWPPS[VSFO#JKHFCSVJLWBO[XBWFM[VVSPG BGXFSLJOHFO)FUCFJUTFOJO[PVU[VVSXPSEU
GPTGPS[VVSHFCFVSUEJUJOWFSXBSNEFCBEFO CJK WPPSBMCJKWFS[JOLFSJKFOUPFHFQBTU
[PVU[VVSJOFFOPOWFSXBSNECBE/BIFUPOUWFU

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

 .FDIBOJTDISFJOJHFO TUSBMFO
 #JK[POEFSFTUSBBMNFUIPEFO
8FPOEFSTDIFJEFO &S[JKOOPHNFFSTUSBBMNFUIPEFO[PBMTIFUTUSBMFO
t QOFVNBUJTDITUSBMFO NFUWFS[JOLUTUSBBMNJEEFM IFUTUSBMFOFOUFHFMJKL
t XFSQTUSBMFO BBOCSFOHFOWBOFFOOJFVXFCFTDIFSNJOHTMBBH
t OBUTUSBMFO FOIFUTUSBMFONFUCJKWPPSCFFMEQJUUFOPGJKTLPS
SFMT%F[FNFUIPEFOSJDIUFO[JDIWPPSBMPQIFU
#JKQOFVNBUJTDITUSBMFOXPSEUEPPSQFSTMVDIUIFU CFQFSLFOWBOBGWBM
TUSBBMNJEEFMPOEFSIPHFESVLPQIFUNFUBBM
HFCMB[FO7SPFHFSXFSEWFFMNFU[BOEHFTUSBBME 4USBBMOPSNFO
5FHFOXPPSEJHHFCSVJLUNFOWBBLTUBBMHSJU (F[JFOEFHSPUFWFSTDIFJEFOIFJEBBOTUSBBMNJE
#PVXDPOTUSVDUJFTXPSEFONFFTUBMCJKTUBBM EFMFOFOTUSBBMNFUIPEFOJTIFUCFHSJKQFMJKLEBU
CFTDIFSNJOHTCFESJKWFOHFTUSBBMEFOPPLWBO FSCFQBBMEFFJTFO[JKO XBBSBBONPFUXPSEFO
FFOWFSGTZTUFFNWPPS[JFO WPMEBBO%F[FFJTFO[JKOTUFSLBGIBOLFMJKLWBOEF
OBIFUTUSBMFOUFWPMHFOCFXFSLJOH*OPOTMBOE
#JKXFSQTUSBMFOXPSEUIFUTUSBBMNBUFSJBBMPQIFU XPSEUWFFMBMWPMHFOTEF*40OPSNHFXFSLU
TUBBMPQQFSWMBLHFTMJOHFSEEPPSHFCSVJLWBOUVS /BBTUEFOPSNFOWPPSIFUTUSBMFO[JKOFSPPL
CJOFT TDIPFQFOXJFMFO
%F[FJOTUBMMBUJFTLVOOFO OPSNFOWPPSIFUIBOEPOUSPFTUFO*40OPSNFO
XPSEFOPQHFOPNFOJODPNQMFUFCFXFSLJOHT UIF*OUFSOBUJPOBM0SHBOJ[BUJPOGPS4UBOEBSEJ[B
TUSBUFO XBBSCJKWFFMNBTTBXFSLEJSFDUOBIFU UJPO
[JKOUFWFSLSJKHFOCJKIFU/FEFSMBOET/PSNB
XFSQTUSBMFOWBOFFOHSPOEMBBHXPSEUWPPS[JFO MJTBUJF*OTUJUVVU
EJFSPFTUFOWPPSLPNU0NEBUCJKIFUXFSQTUSBMFO
IFUFGGFDUBGIBOLFMJKLJTWBOIFUXFHHFXPSQFO *40
NBUFSJBBMHFXJDIU QBTUNFOEF[XBBSEFSFTUSBBM %JU[JKOOPSNFOWPPSEFWPPSCFIBOEFMJOHWBO
NJEEFMFOUPF CJKWPPSCFFMEIPFLJHFTUBBMLPSSFMT TUBBMPQQFSWMBLLFO BMWPSFOTEF[FNFU SPFTU
HSJU
PGSPOEFLPSSFMT TIPU
UFSXJKMWPPSIBOE XFSFOEF
WFSGXPSEUCFIBOEFME
TUSBBMDBCJOFTPPLHJFUJK[FSHSJUXPSEUHFCSVJLU %FUFLTUWBOEF[FOPSNIFFGUCFUSFLLJOHPQ
PQQFSWMBLLFOWBOXBSNHFXBMTUTUBBMJOWJFSWFS
/BUPGWPDIUJHTUSBMFOXPSEUNFFSFONFFS TDIJMMFOEFSPFTUTDIBMFO " # $FO%
7FSEFS
CJKCFTUBBOEFDPOTUSVDUJFTUPFHFQBTU#JKEF[F XPSEFOFSLXBMJUFJUTOPSNFOBBOHFHFWFOWPPS
NFUIPEFXPSEUIFUTUSBBMNJEEFMUFHFMJKLNFU IFUWPPSCFIBOEFMFOEPPSTUSBMFOFOWPPSIFU
XFJOJHPGKVJTUWFFMXBUFS WBBLNFUUPFWPFHJOH IBOEPOUSPFTUFO%F[FPQQFSWMBLLFONPFUFO
WBODPSSPTJFSFNNFST POEFSIPHFESVLUFHFO XPSEFOWPPSCFIBOEFMEWPMHFOTUXFFLXBMJUFJUT
IFUTDIPPOUFTUSBMFOWPPSXFSQHFTMBHFO%F OPSNFO
NFUIPEFXPSEUWPPSBMUPFHFQBTUPQQMBBUTFO
XBBSTUPGPOUXJLLFMJOHPGXBBSWPOLWPSNJOH JO 3PFTUTDIBMFO
WFSCBOENFUCSBOEFOFYQMPTJFHFWBBS
NPFU %FWJFSSPFTUTDIBMFO " # $FO%
WBOIFU
XPSEFOWFSNFEFO TUBBMPQQFSWMBL[JKO
" TUBBMPQQFSWMBLHFIFFMNFUWBTU[JUUFOEF
 )PHFESVLXBUFSTUSBMFO XBMTIVJECFEFLUFOWSJKXFM[POEFSSPFTU
%F[FNFUIPEFXJKLUBGWBOIFUTUSBMFOPNEBU # TUBBMPQQFSWMBLEBUJTCFHPOOFOUFSPFTUFO
HFCSVJLXPSEUHFNBBLUWBOEFFOFSHJFWBOIFU FOXBBSWBOEFXBMTIVJECFHJOUBGUFTDIJMGF
XBUFSEBUNFUIPHFESVL oCBS OBBS SFO
EFPOEFSHSPOEXPSEUHFCSBDIU)FUTUSBMFONFU $ TUBBMPQQFSWMBLXBBSWBOEFXBMTIVJEJTXFH
IPHFESVLXBUFSNBBLUIFUNPHFMJKLFFOTUBBM HFSPFTUPGXBBSWBOEFXBMTIVJELBOXPSEFO
PQQFSWMBLHFIFFMTDIPPOUFTUSBMFO%PPSIPHF BGHFTDISBBQU NBBSXBBSPQNFUIFUCMPUFPPH
ESVLXBUFSTUSBMFOXPSEFOUFWFOTEF PO[JDIUCBSF
 TMFDIUTHFSJOHFSPFTUQVUKFT[JDIUCBBS[JKO
SFTUFODIMPSJEFOFOTVMGBUFOWBOIFUNFUBBM % TUBBMPQQFSWMBLXBBSWBOEFXBMTIVJEJTXFH
PQQFSWMBLWFSXJKEFSE HFSPFTUFOXBBSPQNFUIFUCMPUFPPHJOHSPUF
NBUFSPFTUQVUKFT[JDIUCBBS[JKO

?(INDD   


 .FDIBOJTDIF (MBOTCFIPVE %VVS[BBNIFJE 5PFQBTTJOH


 CFTUBOEIFJE

&QPYZ  o  QSJNFSFOUVTTFOMBHFO
1PMZVSFUIBBO    UVTTFOFOUPQMBBH
1PMZTJMPYBBO    UVTTFOFOUPQMBBH
"MLZE    QSJNFS UVTTFOFOUPQMBBH
"DSZMBBU    QSJNFS UVTTFOFOUPQMBBH

o POWPMEPFOEF
 WPMEPFOEF
 HPFE
 [FFSHPFE

'JHVVS &JHFOTDIBQQFOWBOWFSGQSPEVDUFOWPPSTUBBM

#JKIFUSFJOJHFOWBONFUBMFOPOEFSHSPOEFO 7PPSCFIBOEFMJOHTOPSNWPPSIFUIBOEPOUSPFTUFO
XPSEFOJOUFSOBUJPOBBMTJOETKBBSFOEBHFFO #JKEF[FOPSNFOXPSEUWFSPOEFSTUFMEEBUWPPS
;XFFETFWPPSCFIBOEFMJOHTTDIBBMHFIBOUFFSE EF[FCFIBOEFMJOHIFUTUBBMPQQFSWMBLWBOWVJMFO
#JKTUSBMFOTQSFFLUNFOEBOPWFSSFJOIFJETHSBEFO WFUJTHFSFJOJHEFOEFFSHTUFSPFTUEPPSNJEEFM
PQMPQFOEWBOFFOMJDIUHFTUSBBMEPQQFSWMBL4B WBOCJLLFOJTWFSXJKEFSE
UPU4B 4B›PG4B UPUFFO[VJWFSNFUBBM t 4U HSPOEJHTDISBQQFOFOTUBBMCPSTUFMFO 
HFTUSBBMEPQQFSWMBL
7BBLXPSEUJOEFQSBLUJKL NBDIJOBBMCPSUFMFO TDIVSFOFO[PWPPSU%PPS
HFTUSBBMEUPUIFUOJWFBVWBO4B›%BUXJM[FH EF[FCFIBOEFMJOHLVOOFOMPT[JUUFOEFXBMTIVJE 
HFOFFO[PSHWVMEJHHFTUSBBMEPQQFSWMBL8BMT SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOEEFMFOXPSEFOWFSXJK
IVJE SPFTUFOWSFFNEFTUPGGFO[JKOEBO[PEBOJH EFSE5FOTMPUUFXPSEUIFUPQQFSWMBLHFSFJOJHE
WFSXJKEFSEEBUBDIUFSHFCMFWFOSFTUFOTMFDIUTBMT NFUFFOTUPG[VJHFS TDIPOFPGESPHFQFSTMVDIUPG
MJDIUFWMFLLFOPGTUSFQFO[JDIUCBBS[JKO FFOTDIPOFCPSTUFM)FUNPFUEBOFFO[XBLLF 
7PPSIFUIBOENBUJHFONFDIBOJTDISFJOJHFO NFUBBMBDIUJHFHMBOTIFCCFO
XPSEFOEFSFJOIFJETHSBEFO4UFO4UHFIBO t 4U [FFSHSPOEJHTDISBQQFOFOTUBBMCPSTUF
UFFSEWBOHSPOEJHUPU[FFSHSPOEJHSFJOJHFO%F MFO TDIVSFOFO[PWPPSU0QQFSWMBLUFWPPSCF
SFJOIFJETHSBEFO[JKOPQHFOPNFOJOEFOPSN*40 IBOEFMJOHFO[PBMTCJK4U NBBSWFFMHSPOEJHFS
 /BEBUIFUTUPGWFSXJKEFSEJT NPFUIFUPQQFSWMBL
FFOVJUHFTQSPLFONFUBBMBDIUJHFHMBOTIFCCFO
7PPSCFIBOEFMJOHTOPSNWPPSIFUPOUSPFTUFOEPPS
TUSBMFO  #FTDIFSNJOHWBOTUBBMEPPSWFSnBHFO
t 4B MJDIUSFJOJHFOEPPSTUSBMFO-PT[JUUFOEF (FTUSBBMEFTUBBMPQQFSWMBLLFONPFUFO[PTOFM
XBMTIVJE SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOEEFMFONPF NPHFMJKLXPSEFOWPPS[JFOWBOFFOFFSTUFWFSG
UFOXPSEFOWFSXJKEFSE MBBH%FFFSTUFCFIBOEFMJOHJTBGIBOLFMJKLWBOIFU
t 4B HSPOEJHSFJOJHFOEPPSNJEEFMWBOTUSBMFO UFLJF[FOWFSGTZTUFFN*OHFEFFMEOBBSCJOENJE
7SJKXFMBMMFXBMTIVJE SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOE EFM LPNFOEFWPMHFOEFQSJNFST HSPOEMBHFO
JO
EFMFONPFUFOXPSEFOWFSXJKEFSE BBONFSLJOH
t 4B [FFSHSPOEJHSFJOJHFOEPPSNJEEFMWBO  FQPYZQSJNFS UXFFDPNQPOFOUFO

TUSBMFO8BMTIVJE SPFTUFOWSFFNEFCFTUBOE  BMLZEIBSTQSJNFS
EFMFONPFUFOJOEJFONBUFXPSEFOWFSXJKEFSE   XBUFSHFESBHFOQSJNFS
EBUTMFDIUTTQPSFOJOEFWPSNWBOWMFLLFOPG
TUSFQFOBDIUFSCMJKWFO 7BBLCFWBUUFOEF[FQSJNFSTBDUJFGSPFTUXFSFOEF
t 4B SFJOJHFOEPPSNJEEFMWBOTUSBMFOUPUPQIFU QJHNFOUFO[PBMT[JOLGPTGBBU
[VJWFSFNFUBBM8BMTIVJE SPFTUFOWSFFNEFCF
TUBOEEFMFOEJFOFOWPMMFEJHUFXPSEFOWFSXJKEFSE

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

&JTFOBBOCFTDIFSNJOHTMBHFO TZTUFFN PQWFS[JOLUTUBBM


JTPPLNPHFMJKL7BBL
"BOCFTDIFSNJOHTMBHFOPQTUBBMDPOTUSVDUJFT XPSEFOEBOJK[FSHMJNNFSHFQJHNFOUFFSEFXB
LVOOFOEFWPMHFOEFFJTFOXPSEFOHFTUFME UFSHFESBHFOWFSWFOUPFHFQBTU

 %VVS[BBNIFJE 5XFFDPNQPOFOUFONBUFSJBMFO
t HPFEFIFDIUJOH #JKEF[FWFSGUZQFOJTFFO[PSHWVMEJHFNFOHJOH
t PQUJNBMFBOUJDPSSPTJFXFSLJOH WBOWFSGFOWFSIBSEFSOPPE[BLFMJKL
t HFSJOHFXBUFSPQOBNF
t HSPUFTMJKUWBTUIFJE &QPYZWFSWFO
t CFTUBOEUFHFOPMJÑOFOWFUUFO &QPYZWFSWFO[JKO[FFSEVVS[BBNFOXPSEFO
t CFTUBOEUFHFODIFNJDBMJÑO WPPSBMUPFHFQBTUPQQMBBUTFOXBBSIPHFFJTFO
XPSEFOHFTUFME7PPSBMCJKXFHFOXBUFSCPVX
 7FSXFSLJOH XPSEUHFCSVJLHFNBBLUWBOFQPYZWFSWFO1SJNFST
t HFNBLLFMJKLBBOUFCSFOHFO FOUVTTFOMBHFO[JKOWBBLWBOFQPYZFOBGXFSL
t WPDIUNBHXFJOJHJOWMPFEIFCCFOPQIFU MBHFOWBBLWBOQPMZVSFUIBBO QPMZTJMPYBBOPG
BBOCSFOHFO BMLZE&QPYZWFSLMFVSUFOWFSQPFEFSUBBOIFU
t UFNQFSBUVVSNBHXFJOJHJOWMPFEIFCCFO PQQFSWMBLCJK[POCFMBTUJOH%BBSPNXPSEUEF[F
PQIFUBBOCSFOHFO WBBLNFUFFOBOEFSFWFSGBGHFTDIJMEFSE
t HSPUFMBBHEJLUFQFSCFXFSLJOH
t LPSUFESPPHUJKEPNWMPUEFWPMHFOEFMBBHUF 1PMZVSFUIBBOWFSWFO
LVOOFOBBOCSFOHFO 1PMZVSFUIBBOWFSWFOXPSEFOWPPSBMUPFHFQBTUBMT
t TOFMMFEPPSIBSEJOHWBOIFUHFIFMFTZTUFFN BnBL;FIFCCFOOBNFMJKLFFOVJUTUFLFOEHMBOT
t [PNPHFMJKLWSJKWBOIJOEFSMJKLFSFVL FOLMFVSCFIPVE1PMZVSFUIBOFO[JKOPWFSIFU
t [PNJONPHFMJKLHFWBBSMJKLWPPSWFSXFSLFST BMHFNFFOIBSEFOWPMEPFOEFTUPPUFOTMJKUWBTU
%FXBUFSWBTUIFJEFODIFNJDBMJÑOCFTUBOEIFJEJT
 %JWFSTFO FDIUFSNJOEFSEBOEJFWBOFQPYZWFSnBHFO
t [PNJONPHFMJKLNJMJFVCFMBTUFOE
t [PNJONPHFMJKLPQMPTNJEEFMCFWBUUFOE 1PMZTJMPYBBOWFSWFO
t WFFMIFJEWBOLMFVSFONPHFMJKL 1PMZTJMPYBBOWFSWFOXPSEFOPPLBMTBnBLUPFHF
t HFNBLLFMJKLIFSTUFMWBOFWFOUVFMFCFTDIB QBTUFO[JKO[FFSEVVS[BBN%FTBNFOTUFMMJOH
EJHJOHFOWBOEFMBBHFOFFOWPVEJHUFPOEFS WBOIFUCJOENJEEFMJTOBNFMJKLHFCBTFFSEPQ
IPVEFO TJMJDPOFO BOPSHBOJTDI
JOQMBBUTWBOPQLPPMTUPG
PSHBOJTDI
[PBMTEBUCJKEFNFFTUFCJOENJE
 7FSGTZTUFNFONFUIVOFJHFOTDIBQQFO EFMFOHFCSVJLFMJKLJT%FLSBDIUWBOEFDIFNJTDIF
)JFSOBXPSEUFFOPQTPNNJOHHFHFWFOWBO WFSCJOEJOHQPMZTJMPYBBOJTEBUEF[FCJKCMPPUTUFM
EJWFSTFWFSGTZTUFNFONFUIVOFJHFOTDIBQQFO MJOHBBO[POMJDIU XBUFS DIFNJTDIFQSPDFTTFOFO
EFSHFMJKLFWFFMNJOEFSTOFMBGCSFFLUEBOLPPMTUPG
"MLZEIBST WFSCJOEJOHFO)FUCJOENJEEFMJTCFUFSJOTUBBUEF
7FSWFOPQCBTJTWBOBMLZEIBST[JKOWPPSFFOEFFM OBUVVSMJKLFPGNJOEFSOBUVVSMJKLFPNTUBOEJH
UFSVHHFESPOHFOEPPSEFPQLPNTUWBOEFUXFF IFEFOUFXFFSTUBBO
DPNQPOFOUFOFOXBUFSHFESBHFOWFSWFO
.FUBBMQJHNFOUFO
&ÏODPNQPOFOUNBUFSJBMFO ;JOLGPTGBBUXPSEUUPFHFQBTUBMTFFOBDUJFGDPS
SPTJFXFSFOEQJHNFOUJOQSJNFST%JUNJEEFM
%JTQFSTJFWFSWFO XPSEUUFSWFSWBOHJOHHFCSVJLUWBOWFSWFONFU
0OEBOLTIFUGFJUEBUEF[FQSPEVDUFOHSPUFOEFFMT MPPEFODISPNBBUWFSCJOEJOHFO EJF[PXFMWPPS
VJUXBUFSCFTUBBO [JKOEF[FWFSWFOUFHFOXPPS EFHF[POEIFJEBMTWPPSIFUNJMJFVTDIBEFMJKL[JKO
EJHHFTDIJLUPNPQPOCFIBOEFMETUBBMBBOUF HJGUJH
;JOLGPTGBBUXPSEUBMTQJHNFOUWPPSBM
CSFOHFO)FUBDUJFGDPSSPTJFXFSFOEQJHNFOUJT UPFHFQBTUJOBDSZMBBU BMLZEFOFQPYZQSJNFST
NFFTUBM[JOLGPTGBBU%FUPFQBTTJOHBMTEVQMFY *+[FSHMJNNFSJTFFOQJHNFOUEBUWPPSIFUHSPPU

?(INDD   


TUFEFFMVJUJK[FSPYJEFCFTUBBU%FEVVS[BBNIFJE B 5IFSNJTDIWFS[JOLFO


WBOJK[FSHMJNNFSWFSGCFSVTUPQEFTDIVCWPSNJHF %FNFFTUWPPSLPNFOEFNFUBMJTDIFCFTDIFSNJOH
TUSVDUVVSWBOEJUQJHNFOU%BBSEPPSPOUTUBBU WBOTUBBMJTUIFSNJTDIWFS[JOLUTUBBM#JKUIFSNJTDI
FFOHPFEFXFFSTUBOEUFHFOWPDIUJOESJOHJOHFO WFS[JOLFOXPSEFOEFTUBMFOWPPSXFSQFOHFEPN
67TUSBMJOH*K[FSHMJNNFSXPSEU[PXFMUPFHFQBTU QFMEJOFFOCBENFUHFTNPMUFO[JOL%JUCBE
JOQSJNFSTBMTJOUVTTFOFOFJOEMBHFO IFFGUFFOUFNQFSBUVVSWBODJSDBo¡$ 
;JOLTUPGXPSEUHFCSVJLUWPPS[JOLTUPGSJKLFHSPOE mHVVS#JKUIFSNJTDIWFS[JOLFOXPSEUBMTIFU
WFSWFO XBBSWBOIFUHFXJDIUTQFSDFOUBHFNFUBM XBSFFFOMBHFOTZTUFFNHFWPSNEWBOFFOMBBH
MJTDI[JOLNJOTUFOTCFESBBHU)FUTUBBMPQQFS [JOLFOFFO[JOLJK[FSMFHFSJOHUVTTFOIFU[JOLFO
WMBLNPFUHPFEHFSFJOJHE[JKO OJFUHFGPTGBUFFSE
 IFUTUBBMNFUFFOEJLUFWBOoNJDSPO#JK
XBBSOBEF[JOLSJKLFWFSGNFUFFOLXBTU SPMPG IFUUIFSNJTDIWFS[JOLFOXPSEUWBBLEF/FEFS
TQVJUXPSEUPQHFCSBDIU;JOLTUPGSJKLFWFSWFO MBOETFOPSN/&/&/HFIBOUFFSE
XPSEFOBMMFFOBMTFFSTUFMBBHPQTUBBMUPFHFQBTU
5IFSNJTDIF[JOLMBHFOWPSNFOFFOHPFEFCF
 7FS[JOLUTUBBM TDIFSNJOHWPPSDPOTUSVDUJFTUBBM)FUPQQFSWMBL
0QTUBBMLBOFFOHSPPUBBOUBMNFUBBMCFEFLLJO IFFGUFFOHSJK[FLMFVSNFU[JOLCMPFNFO*OFFO
HFOXPSEFOBBOHFCSBDIU%FCFMBOHSJKLTUFEBBS VJUHFTQSPLFOBHSFTTJFGNJMJFVJTEFMFWFOTEVVS
WBO[JKO[JOL DISPPN FOUJO*OEFCPVXXPSEU WBO[JOLLPSU&FOWFSnBBHXPSEUEBOWBBLUPF
WPPSBM[JOLUPFHFQBTUBMTCFTDIFSNMBBHWBOTUBBM HFQBTUBMTFYUSBCFTDIFSNJOHPGUPFHFQBTUXBO
OFFSIFU[JOLBMTCFTDIFSNMBBHOBWFSMPPQWBO
KBSFOOJFUNFFSGVODUJPOFFSU

/NTVETTEN  3POELEN "EITSEN  3POELEN 0REFLUX  $ROOGTROMMEL  6ERZINKEN  7ATERKOELING 


INWATER INWATER  O#


 %FJOIPVEWBOIFUPOUWFUUJOHTCBECFTUBBU 
 (FEVSFOEFIFUPOEFSEPNQFMFOWBOIFUNB
VJUFFOXBUFSJHBMLBMJTDIPG[VVSPOUWFUUJOHT UFSJBBMPOUTUBBUEPPSEJGGVTJFWBOIFUWMPFJCBSF
NJEEFM [JOLFOFS[JKETFOIFUTUBBMBOEFS[JKETPQIFU

 *OFFOCBENFUWFSEVOE[PVU[VVS%F TUBBMPQQFSWMBLFFO[JOLJK[FSMFHFSJOHTMBHFO
CFJUTUJKEXPSEUCFQBBMEEPPSEFNBUFWBOEF TZTUFFN#JKIFUVJUIFU[JOLCBEOFNFOWBOEF
BBOXF[JHFSPFTU EF[VVSHSBBEFOEFUFNQF NBUFSJBMFOCMJKGUPQEFCPWFOTUFMFHFSJOHTMBBH
SBUVVSWBOIFUCBE FFO[JOLMBBHBDIUFS

 #JKIFUnVYFOXPSEUIFUTUBBMPQQFSWMBL 
 %FOPH[FFSXBSNFWFS[JOLUFNBUFSJBMFO
[FFSmKOFOJOUFOTJFGHFSFJOJHE'MVYFOCFWPS XPSEFOBBOEFMVDIUEBOXFMJOXBUFSBGHF
EFSUEFHPFEFCFWMPFJJOHWBOIFUTUBBMPQQFS LPFME7PPSEFBnFWFSJOHXPSEFOEFNBUFSJBMFO
WMBLNFUIFUWMPFJCBSF[JOL)FUnVYNJEEFM BBOFFODPOUSPMFPOEFSXPSQFO*OEJFOOPPE[B
CFTUBBUNFFTUBMVJUFFOXBUFSJHFPQMPTTJOH LFMJKLWPMHUEBOOPHFFOOBCFXFSLJOHXBBSCJK
WBODIMPSJEFO WFFMBMFFONJYWBO[JOLFO FWFOUVFMF[JOLQVOUFOFOBOEFSFPOWPMLPNFO
BNPOJVNDIMPSJEFO IFEFOCJKHFXFSLUXPSEFOFOSFTUFO[JOLBTPG

 7PPSEFWFSXBSNJOHWBOEFESPPHQVUFO WFSCSBOEFnVYXPSEFOWFSXJKEFSE
WBOEFPOUWFUUJOHTCMBEFOXPSEUWSJKLPNFOEF
XBSNUFFO[JOLCBEWFSXBSNJOHHFCSVJLU

'JHVVS 1SPDFTWFSMPPQWBOIFUWFS[JOLFO

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

7PPSFOOBEFMFOWBOUIFSNJTDIWFS[JOLFO [JOLTQVJUFOJTWPPSBMBGIBOLFMJKLWBOEFEJLUFXBBS
NFFIFU[JOLXPSEUBBOHFCSBDIU%FNFUIPEF
7PPSEFMFO MBBU[FFSEJLLFMBHFOUPF NBBSNFOLBOPPLEVO
t [JOLIFDIU[FFSHPFEPQTUBBM OFSFMBHFOBBOCSFOHFOBMTUJKEFMJKLFCFTDIFSNJOH
t CJKIFUEPNQFMFOXPSEFOPPLMBTUJHFIPFLFO %F[JOLMBBHEJLUFOEJFWFSLSFHFOLVOOFOXPSEFO 
FOPQFOJOHFOHPFECFSFJLU WBSJÑSFOWBOUPUNJDSPNFUFS
t CJKLMFJOFCFTDIBEJHJOHFOCFTDIFSNUEFPN
SJOHFOEF[JOLMBBHLBUIPEJTDIIFUWSJKHFLPNFO E (BMWBOJTDIWFS[JOLFO
TUBBMPQQFSWMBL #JKFFOHBMWBOJTDIQSPDFTXPSEFOMBOHTFMFL
USPDIFNJTDIFXFH[JOLMBHFOOFFSHFTMBHFOPQ
/BEFMFO IFUNFUBBMPQQFSWMBL%F[F[JOLMBHFOWBSJÑSFO
t EFCFQFSLJOHJOEFBGNFUJOHFO EPPSIFU NFFTUBMJOEJLUFWBOUPUNJDSPNFUFSFO
[JOLCBE
 WFSUPOFOoBMTHFWPMHWBOFFOOBCFIBOEFMJOH
t EFFYUSBUSBOTQPSULPTUFOWBOFOOBBSEFMPPO JODISPPN[VVSPGCJDISPPNBBUPQMPTTJOHFO
WFS[JOLFSJK oWBBLFFOUSBOTQBSBOUHSPFOHFMF SFTQFDUJFWF
t EFLBOTPQWFSWPSNJOHWBOIFUTUBBM MJKLTUSPHFMFUPUNFUBMMJFLCMBVXFUJOU%FSHFMJKLF
[JOLMBBHKFT[JKOHFGPTGBUFFSEPGHFDISPNBUFFSE
C 4IFSBSEJTFSFO FOEJFOFOBMTUJKEFMJKLFSPFTUXFSJOHCJKPQTMBH
%JUJTFFONFUIPEFEJFWPPSBMWPPSLMFJOFWPPS CJOOFOTIVJT;FLVOOFOMBUFSNFUMVDIUESPHFOEF
XFSQFOXPSEUUPFHFQBTU%FHFCFJUTUFWPPS PGNFUNPGGFMMBLLFOXPSEFOPWFSHFTQPUFO
XFSQFOLPNFOJOSPUFSFOEFUSPNNFMTNFU[JOL %FOPSNEJFWBOUPFQBTTJOHJT JT/&/
QPFEFSEJFUPUo¡$XPSEFOWFSIJU#JK &MFLUSPMZUJTDIBBOHFCSBDIUFCFEFLLJOHFOWBO[JOL
EF[FUFNQFSBUVVSWJOEUEJGGVTJFWBOIFU[JOLJO PQJK[FSFOTUBBM
IFUTUBBMQMBBUT [PEBUJOEFPQQFSWMBLUFMBBHFFO
JK[FS[JOLMFHFSJOHPOUTUBBU*OUFHFOTUFMMJOHUPU 5PFHFQBTUPQCMBOLTUBBMHFFGUHBMWBOJTDIWFS
UIFSNJTDIWFS[JOLFOLPNUFSHFFO[VJWFSF[JOL [JOLFOFFOHPFEHFTMPUFO[JOLMBBH [POEFSEBU
MBBHPQIFUTUBBMFOPOUTUBBUFFOEPOLFSHSJK[F FSFDIUFSFFOMFHFSJOHPOUTUBBU8BOOFFSFFO
LMFVS%FMBBHEJLUFCFESBBHUPOHFWFFSUPU GSBBJIPPHHMBO[FOEVJUFSMJKLHFXFOTUJT LBONFO
NJDSPNFUFS EJUEPPSFFOUPFWPFHJOHWBOHMBOTNJEEFMFOBBO
%FWPPSEFMFO[JKOFFOIBSEFMBBHNFUFFOHPFEF IFUCBEFFOWPVEJHWFSLSJKHFO%F[JOLMBBHWPPS
DPSSPTJFXFSJOHFOFFOVJUTUFLFOEFIFDIUJOH&S CVJUFOXFSLJTEPPSHBBOTUPUNJDSPNFUFS
USFEFOCPWFOEJFOWSJKXFMHFFONBBUWFSBOEFSJO 5PUEFWPPSEFMFOWBOHBMWBOJTDIWFS[JOLFOCFIP
HFOPQ0QEFTUSPFWFMBBHIFDIUWFSGCPWFOEJFO SFOEFHFTMPUFODPNQBDUF[JOLMBHFO%JU[PSHU
VJUTUFLFOEFOIFUTUBBMJTHPFECFTUBOEUFHFO WPPSFFOHPFEFIFDIUJOHPQIFUTUBBMFOHFFGU
BUNPTGFSJTDIFJOWMPFEFO FFONPPJVJUFSMJKL0NEBUEFWPPSXFSQFOOJFU
XBSNXPSEFO WJOEUHFFOWFSWPSNJOHQMBBUT
D ;JOLTQVJUFO TDIPQFSFO #PWFOEJFOJTEFMBBHEJLUFJOTUFMCBBS/BEFMFO[JKO
%JUJTFFONFUIPEFXBBSCJKIFU[JOLJOWMPFJCBSF EBUEFBGNFUJOHFOCFQFSLU[JKOUPUFFONBYJNBMF
UPFTUBOEPQIFUTUBBMXPSEUHFTQPUFO*OQMBBUT MFOHUFWBOPOHFWFFSN%FJOTUBMMBUJFWFSHU
WBO[JOLLBOPPLBMVNJOJVNXPSEFOUPFHFQBTU CPWFOEJFOFFOWSJKGPSTFJOWFTUFSJOH
#JK[JOLTQVJUFOXPSEUIFU[JOLJOQPFEFSPG %FJOEFIBOEFMWPPSLPNFOEF[JODPSFO[JOUFD
ESBBEWPSNJOFFOTQVJUHFCSBDIUFOOBTNFMUFO QMBUFO XBBSPQEVOOF[JOLMBHFOWBOÏÏOUPU
JOFFOWMBNWFSTQPUFO)FU[JOLIFDIU[JDIJO UJFONJDSPNFUFS[JKOBBOHFCSBDIU [JKOBMMFFO
LMFJOFCPMMFUKFTBBOIFUTUBBMPQQFSWMBL%PPSEBU HFTDIJLUBMTUJKEFMJKLFCFTDIFSNJOHUJKEFOTPQTMBH
HFFOMFHFSJOHQMBBUTWJOEU JTEFIFDIUJOHPQIFU FONPFUFOCFTMJTUNFUFFOWFSGTZTUFFNXPSEFO
TUBBMBBONFSLFMJKLNJOEFSEBOCJKUIFSNJTDIWFS BGHFXFSLU
[JOLFO#JK[JOLTQVJUFOJTIFUOPPE[BLFMJKLEBUIFU
TUBBMWBOUFWPSFO[PSHWVMEJHXPSEUPQHFSVXE *OEFUBCFMWBOmHVVSJTFFOPWFS[JDIUHFHF
EPPSTUSBMFO WFOWBOEFFJHFOTDIBQQFOWBOEFJOEF[FQBSB
%FEVVS[BBNIFJEWBOEFCFTDIFSNMBBHOBIFU HSBBGCFTQSPLFOWFS[JOLQSPDFTTFO

?(INDD   


1SPDFT 5IFSNJTDI ;JOLTQVJUFO &MFLUSPMZUJTDI 4IFSBSEJ ;JOLTUPGSJKLF


FJHFOTDIBQ WFS[JOLFO TDIPQFSFO WFS[JOLFO TFSFO HSPOEWFSG

-BBHEJLUF oNJDSPO oNJDSPO oNJDSPO oNJDSPO oNJDSPO


 NPFJMJKL JOTUFMCBBS JOTUFMCBBS JOTUFMCBBS JOTUFMCBBS
 JOTUFMCBBS

)FDIUJOH [FFSHPFE NBUJH [FFSHPFE FYUSFFNHPFE HPFEPQHFTUSBBME


     NBUFSJBBM

1PSFVTIFJE OJFUQPSFVT QPSFVT OJFUQPSFVT OJFUQPSFVT XFJOJHQPSFVT

-FHFSJOHTMBBH BBOXF[JH OJFUBBOXF[JH OJFUBBOXF[JH BMMÏÏO OJFUBBOXF[JH


    MFHFSJOHTMBBH

7FSWPSNCBBSIFJE TMFDIU CFIBMWF TMFDIU HPFE TMFDIU NBUJH


 CJKDPOUJOV
 WFS[JOLUNBUFSJBBM

4MBHWBTUIFJE HPFE TMFDIU UBNFMJKLHPFE [FFSHPFE UBNFMJKLHPFE

$PSSPTJFXFSJOH [FFSHPFE HPFE HPFE HPFE HPFE

7PSNWFSBOEFSJOHFO LBOTPQUSFLLFO HFFOWPSN HFFOWPSN HFFOWPSN HFFOWPSN


  WFSBOEFSJOHFO WFSBOEFSJOHFO WFSBOEFSJOHFO WFSBOEFSJOHFO

#FQFSLUJO KB UPU HFFOCFQFSLJOH KB UPUNFUFS KB UPUNFUFS HFFOCFQFSLJOH


BGNFUJOHFO 
NFUFS

7FSGIFDIUJOH TMFDIU WPPS HPFE TMFDIU WPPS HPFE HPFE


 CFIBOEFMJOH  CFIBOEFMJOH
 OPEJH  OPEJH

4DISPFGESBBE MPPQUWPM  POHFTDIJLUWPPS HPFE HPFE POHFTDIJLUWPPS


 OBTOJKEFO TDISPFGESBBE VJUWPFSCBBS VJUWPFSCBBS TDISPFGESBBE

3FQBSBUJF BMMFFOEPPS JOWFSTF OJFUNPHFMJKL OJFUNPHFMJKL JOWFSTFUPFTUBOE


NPHFMJKLIFJE [JOLTUPG UPFTUBOE BOEFST   NPHFMJKL
 DPNQPVOE [JOLTUPG
  DPNQPVOE

6JUFSMJKL WFFMBMHFCMPFNE SVX [FFSHMBE  NBU NBU JFUTSVX


 ESVQQFM  WFFMBM
 WPSNJOH  HFCMPFNE

'JHVVS 7FSHFMJKLJOHWBOWFS[JOLQSPDFTTFO #SPO4JLLFOT#PVXWFSWFO

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

 %VQMFYTZTUFNFO HFMFOXPSEFOHFOPNFO [PBMTEF[FIJFSOBXPS


0OEFSEVQMFYTZTUFNFOWFSTUBBUNFOEFCFTDIFS EFOCFTDISFWFO
NJOHWBOTUBBMEPPSFFODPNCJOBUJFWBOFFO
NFUBMMJFLFHSPOEMBBH NFFTUBM[JOL
BGHFXFSLU Ɇ 7PPSCFIBOEFMJOH
NFUFFOWFSnBBH 8BOOFFSFFOOJFVXUIFSNJTDIWFS[JOLUPQQFSWMBL
%VQMFYTZTUFNFOXPSEFOUPFHFQBTUXBOOFFSEF NFUFFOXPSEUBGHFEFLUEPPSFFOWFSnBBH [BM 
[JOLMBBH[PWFSJTWFSXFFSEEBUEF[FPOWPMEPFOEF NFUVJU[POEFSJOHWBOFFOMJDIUFPOUWFUUJOHUFS
CFTDIFSNJOHNFFSCJFEUBBOIFUTUBBM%JUJT WFSXJKEFSJOHWBOFWFOUVFMFHFSJOHFTQPSFOWFU 
NFFTUBMOB[POUPUKBBSCVJUFOFYQPTJUJF PMJFPGnVY NFFTUBMHFFOTQFDJBMFWPPSCFIBOEF
%BBSOBBTUXPSEUSFHFMNBUJHPNFTUIFUJTDIF MJOHTNFUIPEFOPPE[BLFMJKL[JKO
SFEFOFOHFLP[FOWPPSFFOEVQMFYTZTUFFN  .PFUFOOJFVXFWFS[JOLUTUBMFOEFMFOPQEF
PNEBUNFOFFOBOEFSFLMFVSXFOTUEBOFFOJO CPVXXPSEFOHFTDIJMEFSE EBOJTMJDIUBBOTUSBMFO
EFBBOWBOH[JMWFSLMFVSJHNBBSOBEFSIBOEHSJKT WBOIFUPQQFSWMBLOPPE[BLFMJKLPNWPMEPFOEF
WFSXFFSE[JOLPQQFSWMBL%F[FFTUIFUJTDIFXFOT IFDIUJOHUFLSJKHFO
LBOTBNFOHBBONFUEFOPPE[BBLIFUWFS[JOLUF
PQQFSWMBLEVJEFMJKLFS[JDIUCBBSUFNBLFO WFS *TIFU[JOLPQQFSWMBLFDIUFSFSHHMBE FOJHT[JOT
LFFSTCPSEFO
 HFPYJEFFSEPGIFCCFO[JDIHFIZESBUFFSEF[JOL
7FSEFSXPSEFOEVQMFYTZTUFNFOWFFMUPFHFQBTU PYJEFOHFWPSNEEPPSCVJUFOPQTMBHJOWPDIUJHF
CJKQSPEVDUFO WFSWBBSEJHEWBODPOUJOVWFS[JOLU MVDIUPGBMTHFWPMHWBOUSBOTQPSUOBBSFOWFSCMJKG
CBOETUBBM [PBMTHFQSPmMFFSEFTUBMFOEBLFO PQEFCPVXQMBBUT EBOJTIFUOPPE[BLFMJKLOB
XBOEQMBUFO UFHBBOPGFFOGPTGBUFFSPGFFODISPNBUFFSCBE
#JKEVQMFYTZTUFNFOPOEFSTDIFJEFOXFEFWPM NPFUXPSEFOUPFHFQBTU#JKUXJKGFMNPFUEF[F
HFOEFBBOEBDIUTHFCJFEFO CFIBOEFMJOH[FLFSXPSEFOVJUHFWPFSE XBBSCJK
Ɇ [JOLPQQFSWMBL WPPSLMFJOFWPPSXFSQFOIFUGPTGBUFSFONFUEF
Ɇ WPPSCFIBOEFMJOH LXBTUNPHFMJKLJT IJFSCJKMFUUFOPQFFOHFMJKLNB
Ɇ LFV[FWFSGTZTUFFN UJHFFUTJOHFOWPMEPFOEFOBTQPFMFONFUTDIPPO
XBUFS
8FMLFCFIBOEFMJOHXPSEUUPFHFQBTU 
Ɇ ;JOLPQQFSWMBL JTBGIBOLFMJKLWBOEFBBOUFCSFOHFOWFSnBBH
8BOOFFSUIFSNJTDIWFS[JOLUTUBBMBBOEFBUNPT )JFSCJKLBOXPSEFOPQHFNFSLUEBUIFUIZHSPTDP
GFFSXPSEUCMPPUHFTUFME CFHJOUPONJEEFMMJKLEF QJTDIFGPTGBBUMBBHKFWSJKXFMEJSFDUNPFUXPSEFO
WPSNJOHWBOIFU[JOLQBUJOBWJBBMMFSMFJPQMPTCBSF PWFSHFTDIJMEFSE
UVTTFOWFSCJOEJOHFO )JFSPOEFSJTFFOWPPSCFIBOEFMJOHTNFUIPEF
6JUFJOEFMJKL OBWFSMPPQWBO[FTUPUBDIUUJFO XFFSHFHFWFOWBOIFUDISPNBUFSFO [PBMTEJUJO
NBBOEFO XPSEUIFUJOXBUFSPOPQMPTCBSF[JOL EFJOEVTUSJFQMBBUTWJOEUPOEFSHFBDDMJNBUJTFFSEF
QBUJOB FFOCBTJTDI[JOLDBSCPOBBU
HFWPSNE PNTUBOEJHIFEFO
(FEVSFOEFEF[FFFSTUFQFSJPEFJTIFUNPFJMJKL %FWPPSCFIBOEFMJOHJTBMTWPMHU
NFUTVDDFTFFOWFS[JOLUPQQFSWMBLUFTDIJMEFSFO  BMLBMJTDIFPOUWFUUJOH
%FPQMPTCBSFUVTTFOWFSCJOEJOHFOWFSIJOEFSFO  TQPFMFO
FFOHPFEFIFDIUJOHWBOEFWFSnBBH  FUTFO
8BOOFFSNFOMBUFSXJMFOLBOTDIJMEFSFO NPFU  TQPFMFO
NFO PN[FLFSUF[JKO
BOEFSIBMGKBBSXBDIUFO  DISPNBUFSFO
UPUEBUIFU[JOLQBUJOB[JDIWPMMFEJHIFFGULVOOFO  TQPFMFO
WPSNFO.FFTUBMXPSEUJOEFSHFMJKLFHFWBMMFO  TQPFMFOJOEFNJXBUFS
[FMGTMBOHFSHFXBDIUPNEBUIFU[JOLMBHFOTZT  ESPHFO
UFFN PPLJO[FFSBHSFTTJFWFBUNPTGFSJTDIF
PNTUBOEJHIFEFO UPDINJOTUFOTUPUKBBS %JULBO[PXFMJOFFOEPNQFMBMTTQSPFJJOTUBMMB
SPFTUWSJK[BMCMJKWFO UJFQMBBUTWJOEFO%FHFWPSNEFDPOWFSTJFMBBHJT
FFOVJUTUFLFOEFIFDIUMBBHWPPSEFUPFUFQBTTFO
.PFUFONFUFFOÏÏOPGNFFSEFSFWFSnBHFOXPS PSHBOJTDIFEFLMBBH [PBMTFFOEVQMFYWFSGTZTUFFN
EFOBBOHFCSBDIU EBONPFUFOTQFDJBMFNBBUSF PGFFOQPFEFSDPBUJOH

?(INDD   


7PPSIFUTUSBMFOWBOIFU[JOLPQQFSWMBLXPSEU NBUFSJBMFOOPPE[BLFMJKLNBLFO4DISPFGESBEFO
WBBLHFCSVJLHFNBBLUWBOmKOLPSSFMJH TDIFSQ  LVOOFOIFUCFTUMBUFSXPSEFOBBOHFCSBDIUPG
OJFUNFUBMMJFL JOFSUTUSBBMNJEEFM%PPSEF[F NPFUFOPQFFOQBTTFOEFNBOJFSXPSEFO
CFIBOEFMJOHXPSEFOBMMFPQIFU[JOLPQQFSWMBL CFTDIFSNEUFHFOEFJOWMPFEWBOIFUTUSBMFO
BBOXF[JHFWFSPOUSFJOJHJOHFOWFSXJKEFSE&SPOU
TUBBUFFOHFSVXEVJUFSMJKLFOPQQFSWMBL%PPS 0PLCJKEFVJUWPFSJOHWBOTDIJMEFSXFSLWPSNUEF
IFUBBOTUSBMFO XBQQFSFO
NPHFOTMFDIUTFOLFMF CFSFJLCBBSIFJEFFOCFMBOHSJKLBTQFDU EBUPWFSJ
NJDSPNFUFSTWBOEF[JOLMBBHXPSEFOWFSXJKEFSE HFOTWFSTDIJMUQFSBBOCSFOHNFUIPEF LXBTUFO 
1SPFWFOIFCCFOBBOHFUPPOEEBU JOEJFOEF[F TQVJUFOPGEPNQFMFO

WPPSCFIBOEFMJOHTNFUIPEFWBLLVOEJHXPSEU ;PLBOFFOTLFMFUDPOTUSVDUJFQSPCMFNFOHFWFO
VJUHFWPFSE FSFFOTUFSLWFSCFUFSEF CMJKWFOEF NFUTBNFOHFTUFMEFLPMPNNFOWBOCJKWPPSCFFME
IFDIUJOHPPLPOEFSWPDIUJHFPNTUBOEJHIFEFO EPPSLPQQFMQMBUFOWFSCPOEFO6QSPmFMFOPGTB
XPSEUWFSLSFHFO%F[FNFDIBOJTDIFWPPSCFIBO NFOHFTUFMEFLSVJTLPMPNNFO)JFSCJKLPNFOWBBL
EFMJOHTNFUIPEFTUBBUPNTDISFWFOJOEF/13 TUBBMPQQFSWMBLLFOWPPSEJFOJFUNFUFFOLXBTU
/FEFSMBOETF1SBUJKLSJDIUMJKO
 PGFFOWFSGTQVJU[JKOUFCFIBOEFMFO)FU[FMGEF
HFMEUWPPSWBLXFSLTQBOUFOPQHFCPVXEVJU-PG
Ɇ ,FV[FWFSGTZTUFFN 6QSPmFMFO XBBSCJKJOEFLOPPQQVOUFOWFFMPO
#JKEFLFV[FWBOIFUWFSGTZTUFFNTUBBUWPPSPQ CFSFJLCBSFQMBBUTFOWPPSLPNFOBMTOJFUWBOBGIFU
EBUEFIFDIUJOHBBOIFUHSFOTWMBL[JOLWFSGQFS CFHJOBBOIFUDPOTFSWFSFOWBOEFTUBBMDPOTUSVD
NBOFOUHPFENPFU[JKO%BBSOBBTU[JKOGBDUPSFO UJFXPSEUHFEBDIU
BMTIPVECBBSIFJEWBOEFWFSGJOEFCVT QPUMJGF

WFSXFSLCBBSIFJE ESPPHUJKE JOÏÏOLFFSBBOUF "BOFFOHFTMPUFOMBTWFSCJOEJOHFOHFOJFUFOVJUIFU
CSFHFOMBBHEJLUF XFFSWBTUIFJEFOTMJKUWBTUIFJE PPHQVOUWBODPOTFSWFSJOHEFWPPSLFVSCPWFO
WBOCFMBOH#JKIFUTDIJMEFSFOWBOWFS[JOLUTUBBMJT POEFSCSPLFOMBTWFSCJOEJOHFO#JKEFOBCFXFS
EFFFSTUFMBBHEBBSPNIFUCFMBOHSJKLTU.FUFFO LJOHNPFUFSPQXPSEFOUPFHF[JFOEBUTMBLSFTUFO
FQPYZQSJNFSPGFFOJK[FSHJNNFSHFQJHNFOUFFSEF FOMBTTQFUUFSTXPSEFOWFSXJKEFSEPNEBU[FBBO
XBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSGLVOOFOVJU MFJEJOHUPUSPFTUWPSNJOHLVOOFOHFWFO7FSEFS
TUFLFOEFSFTVMUBUFOXPSEFOCFSFJLU&QPYZLBO NPFUFOTDIFSQFSBOEFOBGHFCSBBNEFOMBTTFO
IJFSOBBGHFXFSLUXPSEFONFUFFOBMLZEIBST  WMBLHFNBBLUXPSEFO
QPMZVSFUIBBOPGFFOBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG&FO
BDSZMBBUEJTQFSTJFQSJNFSLBOXPSEFOBGHFXFSLU )JFSVJUWPMHUEVTEBUEF[FQSPCMFNFO[PWFFM
NFUFFOBMLZEIBSTPGBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG NPHFMJKLNPFUFOXPSEFOWFSNFEFOEPPSCJK
*OEVTUSJFFMXPSEUWFS[JOLUTUBBMXFMBGHFXFSLU WPPSCFFMETDIFSQFIPFLFOFWFOUFCSFLFOFOUF
NFUQPFEFSDPBUJOHT7BBLLBOEBOWPMTUBBOXPS PWFSXFHFOPGCJKTPNNJHFTUBBMDPOTUSVDUJFTIFU
EFONFUFFOÏÏOMBBHTTZTUFFN HFCSVJLWBOCVJ[FOPGLPLFSQSPmFMFOHFFOWPPS
LFVSHFOJFUCPWFO-QSPmFMFOFOEFSHFMJKLF&FO
 %FUBJMMFSJOHFODPOTFSWFSJOHWBO CJKLPNFOEWPPSEFFMWBOEFCVJ[FOUFOPQ[JDIUF
TUBBMDPOTUSVDUJFT WBOQSPmFMJK[FSJTEBUFSOPPJUXBUFSPQIFUWMBLLF
*OEFPOUXFSQGBTFJTIFUWBOHSPPUCFMBOHSFLF EFFMPGJOEFIPFLWBOFFOTUBBMQSPmFMLBOCMJKWFO
OJOHUFIPVEFONFUEFDPOTFSWFSJOHTNPHFMJKL TUBBO
IFEFO%PFUNFOEJUOJFU EBOLBOIFUPOEFS
IPVEPOOPEJHEVVSXPSEFO #JKUIFSNJTDIWFS[JOLFONPFUEFTUJKGIFJEWBOEF
DPOTUSVDUJFWPMEPFOEF[JKOPNWPSNWFSBOEFSJO
7PPSIFUSFJOJHFOEPPSTUSBMFOJTIFUOPPE[BLFMJKL HFOCJKEFWFS[JOLUFNQFSBUVVSWBOPOHFWFFS
EBUBMMFTUBBMPQQFSWMBLLFOHPFECFSFJLCBBS[JKO  ¡$UFWPPSLPNFO7FSEFSNPHFOFSJOWFS
PNEBUOBVXFTQMFUFOPGMBOHFLPLFSTOJFU CBOENFUEFWFJMJHIFJEHFFOHFTMPUFOLPLFSTCJK
BGEPFOEFLVOOFOXPSEFOCFIBOEFME#JKEVO UIFSNJTDIWFS[JOLFOWPPSLPNFO&SNPFUFOEBO
XBOEJHXFSLNPFUNFOSFLFOJOHIPVEFONFU HBUFOHFCPPSEXPSEFOWPPSUPFUSFEJOHFOWPPS
NPHFMJKLFWFSWPSNJOH;PLBOWPPSBMCJKXFSQ IFUVJUMPQFOWBOIFUWMPFJFOEF[JOL-BTWFSCJO
TUSBMFOIFUOBSJDIUFOWBOEVOXBOEJHFQMBBU EJOHFONPFUFO[PWFFMNPHFMJKLWBOUFWPSFOXPS

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

EFOVJUHFWPFSE7PPSEFUBJMMFSJOHWBOUIFSNJTDI NBUFSJBMFO%JUJTOPPE[BLFMJKLXBOOFFSFSEPPS
UFWFS[JOLFODPOTUSVDUJFT[JFPPL#FTDIFSNJOHWBO DPOUBDUNFUBOEFSFNFUBMFOLBOTCFTUBBUPQ
TUBBMEPPSUIFSNJTDIWFS[JOLFO WBOEF4UJDIUJOH DPOUBDUDPSSPTJF
%PFMNBUJH7FS[JOLFO
0QQFSWMBLUFCFIBOEFMJOHWBOBMVNJOJVN
4DIJMEFSXFSLPQTQFDJBMFWPSNFO 7PPSEFCFTDIFSNJOHWBOBMVNJOJVNXPSEFO
)PFTUFSLIFUTDIJMEFSXFSLIFFGUUFMJKEFOWBO PWFSIFUBMHFNFFOESJFNFUIPEFOUPFHFQBTU
XFHFTQFDJBMFWPSNFO CMJKLUVJUEPPS"L[P/PCFM BOPEJTFSFO QPFEFSDPBUFOPGTDIJMEFSFO
$PBUJOHTHFQVCMJDFFSEFHFHFWFOT"MTNFOFFO (FBOPEJTFFSEBMVNJOJVNLBOOJFUHFTDIJMEFSE
NFUEFLXBTUBBOHFCSBDIUWFSGTZTUFFNWPPS XPSEFO%JUNBUFSJBBMJTUFIBSEPNIFDIUJOH
FFOWMBLLFTUBBMQMBBUNFUIFUDJKGFSWPPSEF UFWFSLSJKHFO*O[FFSCJK[POEFSFTJUVBUJFTXPSEU
CFTDIFSNJOHTEVVSXBBSEFFSU [JKOEFDJKGFSTWPPS HFBOPEJTFFSEBMVNJOJVNHFTUSBBMEFOBGHFXFSLU
WFFMWPPSLPNFOEFBGXJKLJOHFOWBOEFWMBLLF NFUFFOFQPYZQSJNFSFOQPMZVSFUIBOUPQMBBH
HFEFFMUFOBMTWPMHUIPFLFOFOIPMMFSVJNUFO  (FQPFEFSDPBUTUBBMLBOOBSFJOJHFOFOHSPOEJH
MBTTFO TMJKUQMBBUTFO CPVUFOFONPFSFO TDIVSFOPWFSIFUBMHFNFFONFUFFOBMLZEIBST
FOTDIFSQFSBOEFO PGXBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFQSJNFSXPS
EFOHFTDIJMEFSEFOBGHFXFSLUXPSEFONFUFFO
 &NBJMMFSFO BMLZEIBSTPGBDSZMBBUEJTQFSTJFWFSG0OCFIBOEFME
*OEFCPVXLPNUIFUFNBJMMFSFOWBOTUBBMIPPGE BMVNJOJVNLBOIFUCFTUFOBSFJOJHFOFOPQSVXFO
[BLFMJKLWPPSBMTBGXFSLJOHTMBBHWBOTUBMFOHFWFM WPPSCFIBOEFMEXPSEFONFUFFOFQPYZQSJNFS
QMBUFO )JFSOBLBOEFFQPYZMBBHBGHFXFSLUXPSEFONFU
FFOBMLZEIBSTPGXBUFSHFESBHFOBDSZMBBUEJTQFS
 #FTDIFSNJOHWBOBMVNJOJVN TJFWFSGPGNFUFFOQPMZVSFUIBBOBGXFSLMBBH
/BBTUHVOTUJHFFJHFOTDIBQQFOBMTFFOMBHFWP
MVNJFLFNBTTB IPHFTUFSLUFFOFFOHPFEFWFS
WPSNCBBSIFJE XPSEUBMVNJOJVNWBBLUPFHFQBTU  $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL
WBOXFHFEFXFFSWBTUIFJEWBOEJUNFUBBM*OEF WBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO
CPVXXPSEUWFFMWVMEJHBMVNJOJVNUPFHFQBTU
WPPSIFUNBLFOWBOHFWFMFMFNFOUFO[PBMTLP[JK %FBBOUBTUJOHWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO [PBMT
OFO SBNFO EFVSFOFOHFWFMQBOFMFO)FUBMVNJ OBUVVSTUFFO CBLTUFFOFOCFUPO LBONFOHMP
OJVNXPSEUEBOWBBLHFBOPEJTFFSEPGWPPS[JFO CBBMWFSEFMFOJOEFWPMHFOEFWJFSWPSNFO
WBOFFOEFLMBBH%F[FEFLMBBHLBOCFTUBBOVJU  GZTJTDIFBBOUBTUJOH
FFOWFSGTZTUFFN OBUMBL
PGFFOQPFEFSDPBUJOH  GZTJTDIDIFNJTDIFBBOUBTUJOH
 DIFNJTDIFBBOUBTUJOH
*OFFOOJFUEPPSWFSPOUSFJOJHJOHFOWFSWVJME  CJPMPHJTDIFBBOUBTUJOH
NJMJFVWPSNU[JDIPQIFUPQQFSWMBLWBOPOCFIBO
EFMEBMVNJOJVNFFOWBTUFFOEJDIUFPYJEFIVJE )PFXFMNFFTUBMÏÏOWBOEF[FWPSNFOEFPPS
EJFIFUPOEFSMJHHFOEFNFUBBMWPPSWFSEFSF [BBLJTWBOIFUCFHJOWBOEFBBOUBTUJOH CMJKLU
BBOUBTUJOHCFTDIFSNE*OTUFSLWFSPOUSFJOJHEF EFWPPSUHBOHWBOIFUBBOUBTUJOHTQSPDFTWBBLUF
NJMJFVTJTEF[FPYJEFMBBHFDIUFSQPSFVT XBBS XPSEFOWFSPPS[BBLUEPPSFFODPNCJOBUJFWBO
EPPSEFCFTDIFSNFOEFXFSLJOHPOWPMEPFOEF EF[FGBDUPSFO
JTFOIFUBMVNJOJVNWFSEFSDPSSPEFFSU%PPS *OQBSBHSBBGUNXPSEFOEFWFSTDIJM
EFPYJEFIVJEHBBUEFNFUBBMHMBOTWFSMPSFO%JU MFOEFWPSNFOWBOBBOUBTUJOHCFTQSPLFOFOJO
IPFGUFDIUFSWPPSTPNNJHFUPFQBTTJOHFOHFFO QBSBHSBBGUPUFONFU[BMXPSEFO
CF[XBBSUF[JKO VJUHFMFHEIPFEFBBOUBTUJOHLBOXPSEFOWPPS
8BOOFFSFJTFOXPSEFOHFTUFMEBBOIFUVJUFSMJKL  LPNFO
LBOBMVNJOJVNXPSEFOHFBOPEJTFFSEPGWPPS[JFO
XPSEFOWBOEFLMBHFO7FSEFS[JKODPBUJOHTJO
CFQBBMEFHFWBMMFOOPEJHPNIFUBMVNJOJVNUF
CFTDIFSNFOPGIFUUFJTPMFSFOWBOBOEFSFCPVX

?(INDD   


 'ZTJTDIFBBOUBTUJOHWBOTUFFOBDIUJHF 7FSWVJMJOH


NBUFSJBMFO 8BOOFFSWFSWVJMJOH[JDICFQFSLUUPUFFOWFS
0OEFSGZTJTDIFBBOUBTUJOHWFSTUBBOXJKIFU BOEFSJOHWBOIFUVJUFSMJKL[POEFSEBUEFNBUF
WFSTDIJKOTFMXBBSEPPSTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO SJBBMTUSVDUVVSXPSEUBBOHFUBTU LBOHFTQSPLFO
UFOHFWPMHFWBOIFULMJNBBUIVOTBNFOIBOH XPSEFOWBOFFOGZTJTDIFBBOUBTUJOH)FFGUEF
WFSMJF[FO [POEFSEBUTQSBLFJTWBODIFNJTDIF WFSWVJMJOHEFBBOUBTUJOHWBOIFUNBUFSJBBMUPU
PGNJOFSBMPHJTDIFWFSBOEFSJOH%F[FWPSNWBO HFWPMH EBOJTFSTQSBLFWBOFFODIFNJTDI
WFSXFSJOHJTUFIFSLFOOFOBBOIFUWFSHSVJ[FO  QSPDFT%FNFFTUWPPSLPNFOEFWFSWVJMJOHWBO
BGTDIJMGFSFOFOTDIFVSWPSNJOHWBOIFUNBUFSJBBM TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFOXPSEUWFSPPS[BBLUEPPS
.BUFSJBBMEBUFFO[FLFSFNBUFWBOQPSPTJUFJU SPFUBBOTMBH VJUMBBUHBTTFO TUPG CJUVNJOFV[F
CF[JU JTHFWPFMJHWPPSEJUUZQFBBOUBTUJOH TUPGGFO SVCCFSWBOBVUPCBOEFOFOJK[FSFO
%FQPSJÑOLVOOFOWBOOBUVSFBBOXF[JH[JKO  LPQFSEFFMUKFTWBOEFUSFJOPGEFUSBN)JFSEPPS
NBBSLVOOFOPPLXPSEFOWFSPPS[BBLUEPPS XPSEUFFO[XBSUFBBOTMBHHFWPSNEPGXPSEFO
DIFNJTDIFBBOUBTUJOH5FOHFWPMHFWBOEF[F BOEFSFWFSXFSJOHTQSPEVDUFO[XBSUHFLMFVSE
QPSPTJUFJULVOOFOWPPSEF[FTUFFOBDIUJHFNBUF %F[FWFSWVJMJOHIPFGUHFFOBBOUBTUJOHWBOIFU
SJBMFOTDIBEFMJKLFTUPGGFOOBBSCJOOFOESJOHFO NBUFSJBBMUFWFSPPS[BLFO NBBSEPPS[PXFMIVO
)FUCJOOFOESJOHFOWBOXBUFSJTIFUNFFTUTDIB XBSNUFBMTWPDIUBCTPSCFSFOEFXFSLJOHLVOOFO
EFMJKL%FTOFMIFJEXBBSNFFEF[FWPSNWBOBBO [JKDIFNJTDIFQSPDFTTFOPQHBOHCSFOHFOEJF
UBTUJOHWPPSUTDISJKEU XPSEUOJFUBMMFFOCFQBBME XFMTDIBEFMJKLLVOOFO[JKOWPPSIFUNBUFSJBBM
EPPSEFTBNFOTUFMMJOHWBOIFUNBUFSJBBM NBBS /BBTUEFCPWFOHFOPFNEFPPS[BLFOLVOOFOPPL
WPPSBMEPPSEFQPSPTJUFJU7FSEFSLBOXPSEFO [PHFOPFNEFAUFLUPOJTDIFPPS[BLFOXPSEFOHF
PQHFNFSLUEBU XBOOFFSEFXJTTFMJOHWBOLMJNB OPFNEEJFIFUHFWPMH[JKOWBOTDIPLHPMWFOEPPS
UPMPHJTDIFPNTUBOEJHIFEFO [PBMTUFNQFSBUVVS HFMVJEPGUSJMMJOHFOFOESVLPOUMBTUJOH FFOFJHFO
FOWPDIUHFIBMUF WBBLPQUSFFEUFOHSPPUJT EF TDIBQWBOTPNNJHFBG[FUUJOHTHFTUFFOUFOBMT
BBOUBTUJOHHSPUFSXPSEU%FIJFSOBUFOPFNFO IBSETUFFO%F[FWFSTDIJKOTFMFO[VMMFOIJFSFDIUFS
PPS[BLFOLVOOFOGZTJTDIFBBOUBTUJOHUPUHFWPMH OJFUXPSEFOCFTQSPLFO
IFCCFO
 'ZTJTDIDIFNJTDIFBBOUBTUJOHWBO
8JTTFMJOHWBOEPPJFOWPSTU TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO
8BOOFFSXBUFSJOJKTPWFSHBBU OFFNUIFUWPMVNF %JUUZQFBBOUBTUJOHJTUFWFSEFMFOJOEFWPMHFOEF
UPFNFUDJSDB%FESVLEJFPQUSFFEUCJKJKTWPS WPSNFO
NJOHJOEFQPSJÑOWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFOJT  BBOUBTUJOHEPPSLSJTUBMMJTBUJFFOIZESBUBUJF
TPNT[PHSPPU EBUIFUNBUFSJBBMCF[XJKLU  BBOUBTUJOHEPPSDPSSPTJFWPSNFOEFNFUBMFO
%FLBOTPQWPSTUTDIBEFXPSEUPOEFSBOEFSF
CFÕOWMPFEEPPSEFWPMHFOEFGBDUPSFO  "BOUBTUJOHEPPSLSJTUBMMJTBUJFFOIZESBUBUJF
t EFTBNFOTUFMMJOHWBOIFUNBUFSJBBM 8BOOFFS[JDIJOEFQPSJÑOWBOTUFFOBDIUJHF
t EFQPSJÑOWFSEFMJOHFOQPSJÑOHSPPUUF NBUFSJBMFOPWFSWFS[BEJHEFPQMPTTJOHFOWBO
t EFWFS[BEJHJOHTHSBBENFUXBUFS CFQBBMEF[PVUFOPQIPQFO LBOCJKVJULSJTUBM
t EFQMBBUTJOEFHFWFM MJTBUJFWBOEF[F[PVUFOIFUWPMVNFHSPUFS[JKO
t EFNBOJFSXBBSPQIFUNBUFSJBBMJTCFTDIFSNE EBOEFPPSTQSPOLFMJKLBBOXF[JHFPQMPTTJOH%F
ESVLEJFEBBSEPPSPQUSFFEU LBO[FFSIPPHPQ
4UJMTUBBOEXBUFS MPQFOFOBBOMFJEJOHHFWFOUPUWFSHSVJ[JOHWBO
%PPSTUJMTUBBOEXBUFSLVOOFOPQMPTCBSFTUPGGFO IFUTUFFOBDIUJHFNBUFSJBBM#JKIZESBUBUJFXPSEU
VJUIFUNBUFSJBBMMPHFO XBBSEPPSEFLBOTPQ EPPSEFVJUHFLSJTUBMMJTFFSEFIZESBBEWPSNFOEF
BOEFSFWPSNFOWBOBBOUBTUJOHXPSEFOWFSHSPPU [PVUFOLSJTUBMXBUFSPQHFOPNFO XBBSEPPSIFU
PPSTQSPOLFMJKLJOHFOPNFOWPMVNFTUFSLXPSEU
4USPNFOEXBUFS WFSHSPPU0PLEJULBOMFJEFOUPUWFSHSVJ[JOHWBO
4USPNFOEXBUFSWFSPPS[BBLUFSPTJFFOLBOPPL IFUNBUFSJBBM8BUFSJTCJKEJUWFSXFSJOHTQSPDFT 
MFJEFOUPUVJUMPHJOHWBOTUPGGFO [PBMTCJKEFNFFTUFBOEFSFWFSXFSJOHTQSPDFTTFO 
EFHSPUFCPPTEPFOFS)FU[PSHUWPPSEFBBOWPFS

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

WBOEFTDIBEFMJKLF[PVUFOEPPSMFLLBHFT SFHFO EPPSESJOHUJOIFUCFUPO SFBHFFSUEJUNFUDBM


PWFSMBTUFODPOEFOT)FUXBUFSUSBOTQPSUFFSU DJVNIZESPYJEF $B  0)o $0A$B$0
EF[F[PVUFOEPPSIFUTUFFOBDIUJHFNBUFSJBBM  )0
)JFSCJKPOUTUBBUDBMDJVNDBSCPOBBUFO
FOEPPSQMBBUTFMJKLTUFSLFSUFWFSEBNQFOLVOOFO XBUFS%PPSEBUEFIZESPYJEFJPOFOHFCPOEFO
IPHFDPODFOUSBUJFTPOUTUBBO XPSEFOJOIFUHFWPSNEFXBUFS LBOEFQBTTJWF
SJOHTMBBHOJFUMBOHFSTUBCJFMCMJKWFO%FCFTDIFS
 "BOUBTUJOHEPPSDPSSPTJFWPSNFOEFNFUBMFO NFOEFXFSLJOHWBOEF[FMBBHWFSEXJKOUFOEF
&SJTIJFSCJKTQSBLFWBOFFODIFNJTDIFBBOUBT LBOTPQDPSSPTJFWBOIFUTUBBMJTBBOXF[JH
UJOHWBOLBMLIPVEFOEFTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO  /BBTULPPMEJPYJEFLVOOFOPPLBOEFSFTUPGGFO
XBBSEPPSNFUBMFODPOTUSVDUJFPOEFSEFMFOJOEF[F VJUEFMVDIU [PBMT[XBWFMFOTUJLTUPGPYJEF EF
NBUFSJBMFO [PBMTTUBMFOEPLFOJOOBUVVSTUFFOFO IZESPYJEFJPOFOVJUIFUCFUPOEPFOWFSEXJKOFO
XBQFOJOHJOCFUPO HBBOSPFTUFO0NEBUSPFTU %F[FWPPSIFUCFUPOTDIBEFMJKLFTUPGGFOLPNFO
FFO[FTUPUBDIUNBBMHSPUFSWPMVNFIFFGUEBO JOHSPUFIPFWFFMIFEFOJOIFUNJMJFVWPPSUFO
EFEBBSNFFPWFSFFOLPNFOEFIPFWFFMIFJEJK[FS  HFWPMHFWBOEFMVDIUWFSPOUSFJOJHJOH
POUTUBBOPQEFOEVVSTQBOOJOHFO EJFOJFUNFFS *OWFSIBSECFUPOLBONFUCFIVMQWBOFFOJOEJDB
EPPSIFUTUFFOBDIUJHFNBUFSJBBMLVOOFOXPSEFO UJFWMPFJTUPG GFOPMGUBMFÕOF
[JDIUCBBSXPSEFOHF
PQHFOPNFO NBBLUPGWPMEPFOEFIZESPYJEFWPPSEFWPSNJOH
WBOEFQBTTJWFSJOHTMBBHBBOXF[JHJT*TEJUIFU
7BOXFHFQVCMJDBUJFTPWFSCFUPOSPU[BMNFFSBBO HFWBM EBOLMFVSUEF[FWMPFJTUPGIFUCFUPOSPPE
EBDIUXPSEFOCFTUFFEBBOEJUWFSTDIJKOTFM5FO %FTOFMIFJEXBBSNFFIFUDBSCPOBUJFQSPDFTLBO
POSFDIUFXPSEUEFJOESVLHFXFLUEBUCFUPOBBO WPPSUTDISJKEFO JTBGIBOLFMJKLWBOEFLXBMJUFJUWBO
SPUUJOHPOEFSIFWJH[PVLVOOFO[JKO IFUCFUPO EFCFUPOEFLLJOH EFDFNFOUTPPSUFO
%FCFTDIFSNFOEFXFSLJOHWBOCFUPOUFHFO EFXBUFSDFNFOUGBDUPS
SPFTUWPSNJOHWBOEFXBQFOJOHCFSVTUOJFUJOEF
FFSTUFQMBBUTPQEFEJDIUIFJEWBOCFUPO NBBS "BOUBTUJOHWBOEFXBQFOJOHJOCFUPOEPPS
PQEFIPHFBMLBMJUFJU FFOQ) 
*OIFUCF DIMPSJEFO
UPOJTFFOPWFSNBBUBBOIZESPYJEFJPOFO 0)o
 $IMPSJEFOXFMLFJOIFUCFUPOESJOHFOWJBEFGFD
BBOXF[JH%F[FSFBHFSFONFUEFJK[FSJPOFO 'F
 UFOJOEFQBTTJWFSJOHTMBBHSPOEIFUTUBBMLVOOFO
POEFSWPSNJOHWBOFFOEJDIUFPYJEFMBBHPQIFU EBBSFFOFSOTUJHFWPSNWBOQVUDPSSPTJFBBOEF
XBQFOJOHTTUBBMEF[PHFOPFNEFQBTTJWFSJOHT XBQFOJOHWFSPPS[BLFO$IMPSJEFOLVOOFOPQ
MBBH%F[FMBBHWPSNUFFOIJOEFSOJTUVTTFOEF WFSTDIJMMFOEFNBOJFSFOJOIFUCFUPOUFSFDIULP
JK[FSJPOFOFOEFEPPSEFQPSJÑOCJOOFOHFESPO NFO [PBMT
HFO[VVSTUPGFOWPDIU$PSSPTJFWBOIFUJK[FSLBO t JOEFWPSNWBOOBUVVSMJKLFWFSPOUSFJOJHJOHFO
EBBSEPPSOJFUPQUSFEFO EJFBBOXF[JH[JKOJOIFU[BOE IFUHSJOE IFU
DFNFOUPGIFUXBUFS
&S[JKOUXFFPPS[BLFOBBOUFXJK[FOXBBSEPPSEF t JOEFWPSNWBOUPFTMBHTUPGGFO EJFXPSEFO
QBTTJWFSJOHTMBBHLBOXPSEFOBBOHFUBTU HFCSVJLUBMTWFSIBSEJOHTWFSTOFMMFS CJKWPPSCFFME
 EFWFSNJOEFSJOHWBOEFBMLBMJUFJUJOIFUCFUPO DBMDJVNDIMPSJEF $B$M

SPOEPNEFXBQFOJOH t JOESJOHJOHJOWFSIBSECFUPOWJBXBUFS [FFXB
 EFBBOXF[JHIFJEWBODIMPSJEFOJOCFUPO UFS CSBLHSPOEXBUFS PGPQHFMPTUFEPPJ[PVUFO

PGWJBEFMVDIU WFSTUPWFO[FFXBUFS JOEVTUSJÑMF
$BSCPOBUJFWBOCFUPO mHVVS
WFSPOUSFJOJHJOHPGPOUMFEJOHTQSPEVDUFOWBO17$
#JKEFWFSIBSEJOHWBOCFUPOPOUTUBBUPOEFSBO CJKCSBOE

EFSFDBMDJVNIZESPYJEF $B 0)

5FOHFWPMHF
WBOEFBBOXF[JHIFJEWBOXBUFSMPTUEF[FWFS #FUPOWFSWBBSEJHEWBOIPPHPWFODFNFOUJTNJO
CJOEJOHPQPOEFSWPSNJOHWBOIZESPYJEFJPOFO EFSHFWPFMJHWPPSEF[FWPSNWBOBBOUBTUJOH 
$B 0)
 $B  0)o
%F[FIZESPYJEFJPOFO IPFXFMEPPSDBSCPOBUJFEF[FHPFEFFJHFOTDIBQ
[PSHFOWPPSIFUUPUTUBOELPNFOWBOEFCFTDIFS QFOWFSMPSFOLVOOFOHBBO
NFOEFQBTTJWFSJOHTMBBHSPOEEFXBQFOJOH
"MTFDIUFSLPPMEJPYJEF $0
WBOVJUEFMVDIU

?(INDD   


  

'JHVVS )FUDBSCPOBUJFQSPDFTWBOCFUPOJOCFFMEHFCSBDIU

 $IFNJTDIFFOCJPMPHJTDIFBBOUBTUJOH 1PSFV[FNBUFSJBMFO[JKOPWFSIFUBMHFNFFOHF


WBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO WPFMJHFSWPPSBBOUBTUJOH0PLNPFUIFUTUFFO
0OEFSDIFNJTDIFWFSXFSJOHWFSTUBBOXFEFBBO BDIUJHFNBUFSJBBMTUPGGFOCFWBUUFOXBBSNFFFFO
UBTUJOHEPPSDIFNJTDIFSFBDUJFT EJF[JDIPOEFS DIFNJTDIFSFBDUJFLBOQMBBUTWJOEFO&OLFMFWPPS
JOWMPFEWBOIFUNJMJFVJOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO CFFMEFO[JKO
LVOOFOWPPSEPFO)JFSEPPS[VMMFOEF[FNBUFSJ t BBOUBTUJOHUFOHFWPMHFWBOEFMVDIUWFSPOUSFJ
BMFOJOEFMPPQWBOEFUJKEIVOTBNFOIBOHWFS OJHJOHEPPSWFSCSBOEJOHWBOGPTTJFMFCSBOETUPG
MJF[FO%BBSOBBTULPNFOFSPPLWFSTDIJKOTFMFOBMT GFOEF[XBWFMEJPYJEF 40
EJFIJFSCJKXPSEUHF
WFSLMFVSJOHFOBGTDIJMGFSJOHWPPS WPSNE XPSEUEPPS[POMJDIUFOXBUFSEBNQJOEF
MVDIUPNHF[FUJOWFSEVOE[XBWFM[VVS )40


?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

%JU[XBWFM[VVSWFSPPS[BBLUPQLBMLIPVEFOEF  7PPSLPNFOWBOBBOUBTUJOHWBO


TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFOEFCFSVDIUF[XBSUFHJQT TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO
LPSTUFOPQEFWBOEFSFHFOBGHFLFFSEF[JKEFWBO 7PPSBMMVDIUWFSPOUSFJOJHJOHNFUEFEBBSNFF
IFUHFCPVXWJBEFSFBDUJF HFQBBSEHBBOEF[VSFSFHFOWFSPPS[BBLUEF
)40 $B$0A$B40 $0 )0 BBOUBTUJOHWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO.FUEF
%PPSEF[FSFBDUJFXPSEUBBOIFULBMLIPVEFOE LFV[FWBOEFNBUFSJBMFOFOEFEFUBJMMFSJOHWBO
NBUFSJBBMIFUCJOENJEEFMPOUUSPLLFOFOXPSEU HFWFMDPOTUSVDUJFTNPFUIJFSSFLFOJOHNFFXPS
UFOHFWPMHFWBOIFUHSPUFSFWPMVNFWBOIFU EFOHFIPVEFO
POUTUBOFHJQTIFUPPSTQSPOLFMJKLFPQQFSWMBLBG
HFTUPUFOPGXPSEFOWPFHFOJOIFUNFUTFMXFSL /BUVVSTUFFO
BBOHFUBTU #JKEFLFV[FWBOOBUVVSTUFFOWPPSCVJUFOUPFQBT
t WPSNJOHWBOTUBMBDUJFUFOIBOHFOEFESVJQ TJOHFOJTmHVVSFFOIVMQNJEEFM
TUFFOLFHFMT XBBSCJKEPPSIFUPQMPTTFOWBO
DBMDJFU $B$0
FOEPMPNJFU $B.H $0

LBML ɀɀ %FEFUBJMMFSJOHFOWFSBOLFSJOHWBOOBUVVS
TUFFOFOCFUPOLVOOFOXPSEFOBBOHFUBTU TUFFOHFWFMCFLMFEJOHXPSEUCFTQSPLFOJOEFFMC
0NIVMMJOHo(FWFMT IPPGETUVL
%FTDIBEFMJKLFTUPGGFOEJFWPPSEF[FUXFFQSPDFT
TFOWFSBOUXPPSEFMJKLLVOOFOXPSEFOHFTUFME  #FUPO
[JKOWPPSIFUHSPPUTUFHFEFFMUFBGLPNTUJHVJUEF %FXFFSTUBOEWBOCFUPOUFHFOBBOUBTUJOHXPSEU 
MVDIU MVDIUWFSWVJMJOH
FO[VSFSFHFO)FUHBBU [PBMTJTCFTDISFWFOJOQBSBHSBBGCJKIFU
IJFSCJKWPPSBMPNWFSWVJMJOHEPPSTVMGBUFO DIMPSJ POEFSEFFMDBSCPOBUJFWBOCFUPO WPPSBMCFQBBME
EFOFOOJUSBUFO EPPSFFOHPFEFCFUPOLXBMJUFJU FFOKVJTUF
DFNFOUTPPSU FFOMBHFXBUFSDFNFOUGBDUPSFO
%BBSOBBTU[JKOFSPPLBOEFSFTDIBEFPPS[BLFOUF FFOHPFEFCFUPOEFLLJOH%BBSOBBTUJTFFOKVJTUF
OPFNFO [PBMT EFUBJMMFSJOHWBOCFMBOH
t NFTUTUPGGFOVJUTUBMMFOPGWBOWPHFMT CFWBUUFO
WPPSBMOJUSBUFO
 .FUTFMXFSL
t [JMU HSPOE
XBUFS XBBSJODIMPSJEFOFO #BLTUFFOJTFFONBUFSJBBMXBBSNFFPOUXFSQFST
TVMGBUFO[JUUFO
 FOCPVXFSTJOEJUMBOEFFVXFOMBOHFSWBSJOH
t SJPPMXBUFS TVMmEFOFOTVMGBUFO
 IFCCFOPQHFEBBO%VJ[FOEFOHFCPVXFO PQHF
t DIFNJTDIFSFJOJHJOHTNJEEFMFOWPPSHFWFMT USPLLFOVJUEJUNBUFSJBBM USPUTFSFOEFUBOEEFT
[PBMT[PVU[VVS [XBWFM[VVSFOOBUSPOMPPH
 UJKET%F[FFSWBSJOHJTWBTUHFMFHEJOFFOHSPUF
t TDIBEFEPPSNFUOBNFBMHFO NPTTFOFO IPFWFFMIFJESFHFMTFOWPPSTDISJGUFO EJFFFO
LPSTUNPTTFO%F[FWPSNWBOBBOUBTUJOHEPFU HPFEFDPOTUSVDUJFFOVJUWPFSJOHWBONFUTFMXFSL
[JDIWPPSBMWPPSPQWPDIUJHFPOEFSHSPOEFO NPFUFOHBSBOEFSFO%FMBBUTUFKBSFOCMJKLUFDIUFS
t TDIBEFEPPSNJDSPPSHBOJTNFOJOEFOBCJK EBUWFMFCBLTUFFODPOTUSVDUJFTXPSEFOPOUTJFSE
IFJEWBOSJPMFOFOBBOWFSXBOUFQMBBUTFOXBBS EPPSVJUTMBHWBO[PVUFOFOBBOHFUBTUXPSEFO
BOBÑSPCFCBDUFSJÑOEFWPSNJOHWBO[XBWFMIPV EPPSEFTOFMPN[JDIIFFOHSJKQFOEFHFWPMHFO
EFOEFTUPGGFOCFWPSEFSFO WBONJMJFVWFSPOUSFJOJHJOH7FSEFSLPNFOFSHF
t TDIBEFWFSPPS[BBLUEPPSEFNFOT%F[F WBMMFOWBOWPSTUTDIBEFBBOIFUMJDIUEJFWSPFHFS
TDIBEFXPSEUOJFUBMMFFOWFSPPS[BBLUEPPSUPFSJT CJKNFUTFMXFSLDPOTUSVDUJFTOJFUWPPSLXBNFO%F
UFOEJFFFOTUVLKFTUFFOBMTTPVWFOJSNFFOFNFO PPS[BBLJTWBBLEFPOKVJTUFLXBMJUFJUWBOEFCBL
PGCFLMBEEFSBBSTWBONVSFONBBSWPPSBMEPPS TUFFOWPPSIFUCVJUFOTQPVXCMBEJODPNCJOBUJF
FFOWFSLFFSEFXJK[FWBOIFUWFSWBBSEJHFOWBO NFUUPFQBTTJOHWBOTQPVXNVVSJTPMBUJF
TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO FFOWFSLFFSEFEFUBJMMF
SJOHPGFFOWFSLFFSEVJUHFWPFSEFHFWFMSFJOJHJOH )FUJTPMFSFOWBOTQPVXFOIFFGUESJFFGGFDUFOPQ
EFHFNFUTFMEFTQPVXNVVS
 IFUBGSFNNFOWBOEFXBSNUFTUSPPNWBO
CJOOFOOBBSCVJUFO XBBSEPPSWFSEBNQJOHWBO
WPDIUJOIFUCVJUFOTQPVXCMBEUSBHFSWFSMPPQU

B+LQGG 


4UFFOTPPSU #SFVL 0QQFSWMBL $IFNJTDIF )BSEIFJE 8FFSTUBOEUFHFO


   TUBCJMJUFJU  WFSXFSJOH

4UPMMJOHTHFTUFFOUFO
(SBOJFU IPFLJHTQMJOUFSJH SVX HSPPU o HPFE
4ZFOJFU IPFLJHTQMJOUFSJH SVX HSPPU oUBBJ HPFE
(SBOJFUQPSGJFS IPFLJHTQMJOUFSJH NJOEFSSVX HSPPU oCSPT HPFE
#BTBMU TDIFMQBDIUJH NJOEFSSVX HSPPU  HPFE

4FEJNFOUFO
,BMLTUFFO POSFHFMNBUJH SVX TPNT PQMPTCBBS CSPLLFMJH WFSTDIJMMFOE
  QPSFVT JO[VVS  BGIWBOTPPSU

%PMPNJFU POSFHFMNBUJH SVX[BOEJH PQMPTCBBS   CFUSFLLFMJKLHPFE


   JO[VVS
(SBVXBDLF POSFHFMNBUJH SVX WFSTDIJMMFOE o NFFTUBMHPFE
     UFO[JKPQLMFJCBTJT

.FUBNPSGFHFTUFFOUFO
(OFJT QBSBMMFM SVXHMBE HSPPU o HPFE
.BSNFS POSFHFMNBUJH SVX PQMPTCBBS  HPFE
   JO[VVS
,XBSUTJFU POSFHFMNBUJH SVX HSPPU  HPFE
 PGTQMJOUFSJH

'JHVVS 8FFSTUBOEUFHFOWFSXFSJOHWBOFOLFMFOBUVVSTUFFOTPPSUFO

)JFSEPPSCMJKGUIFUWPDIUHFIBMUFWBOEFCVJUFO SFHFOXBUFSLSJKHFOEBBSEPPSEFLBOTPNIVO
NVVSHFNJEEFMEIPHFSEBOCJKPOHFÕTPMFFSEF TDIBEFMJKLFJOWMPFEPQIFUNFUTFMXFSLFOWPPSBM
TQPVXCMBEFO PQLBMLIPVEFOEWPFHXFSLVJUUFPFGFOFO
 IFUCVJUFOTQPVXCMBEIFFGUFFOMBHFSFUFN
QFSBUVVS XBBSEPPSEFWPSTUHSFOTEJFQFSJOIFU %BBSOBBTUXPSEUIFUNFUTFMXFSLWBOXFHFIFU
NBUFSJBBMESJOHU%BBSCJKNPFUFOXJKCFEFOLFO IPHFWPDIUHFIBMUFHFWPFMJHFSWPPSWPSTUTDIBEF
EBUOJFUBMMFFOEFMVDIUUFNQFSBUVVSNBBSPPL #JKUPFQBTTJOHWBOTQPVXNVVSJTPMBUJFNPFUFO
IFUXBSNUFWFSMJFTEPPSWFSEBNQJOHFOTUSBMJOH EBOPPLCBLTUFOFOXPSEFOUPFHFQBTUNFUFFO
FSWPPSLVOOFO[PSHFOEBUIFUCVJUFOTQPVXCMBE MBBH)BMMFSHFUBM
BGLPFMUUPUPOEFSEFMVDIUUFNQFSBUVVS %BBSOBBTUTQFFMUEFLXBMJUFJUWBOEFNFUTFMFO
 EFWFOUJMBUJFFOESPHJOHWJBEFTQPVXCJK WPFHTQFDJFFFOCFMBOHSJKLFSPM#JKIFUOBJTPMFSFO
POWPMEPFOEFVJUWPFSJOHXPSEUCFMFNNFSE WBOTQPVXNVSFONPFUEBOPPLXPSEFOOBHFHBBO
PGEFLXBMJUFJUWBOIFUNFUTFMXFSLEJUXFMUPFMBBU
%F[FFGGFDUFOIFCCFOUPUHFWPMHEBUHFÕTPMFFSEF 0NEBUEFCPVXXFSFMENFUWFFMTDIBEFHFWBMMFO
CVJUFOTQPVXCMBEFOWFFMMBOHFSWPDIUJHLVOOFO JTHFDPOGSPOUFFSEUFOHFWPMHFWBOIFUOBÕTPMFSFO
CMJKWFOEBOPOHFÕTPMFFSEFCVJUFOTQPVXCMBEFO WBOCBLTUFFOCVJUFOTQPVXNVSFOXPSEUEJUWSJKXFM
8BOOFFSWPPSFFOHFÕTPMFFSECVJUFOTQPVXCMBE OJFUNFFSUPFHFQBTU#JKOJFVXUFNFUTFMFOFOUF
EBOPPLCBLTUFOFOXPSEFOHFCSVJLUEJFFFO JTPMFSFOTQPVXNVSFOJTIFUWFSTUBOEJHUVTTFOEF
IPHFXBUFSBCTPSQUJFTOFMIFJECF[JUUFO  CBLTUFFO JTPMBUJFFOIFUCVJUFOTQPVXCMBEFFOTQPVXUF
NFUFFO)BMMFSHFUBM )
IPHFSEBOHSEN IBOEIBWFOWBONN XBBSEPPSJOJFEFSHFWBM
íNJO
[BMIFUHFWFMNFUTFMXFSLUJKEFOTJFEFSF FOJHFTQPVXWFOUJMBUJFCMJKGUHFIBOEIBBGE
TMBHSFHFOCVJUBNFMJKLTOFMXPSEFOWFS[BEJHE
FOEBBSOBTMFDIUTMBOH[BBNESPHFO%F[VSFO ɀɀ %FVJUWPFSJOHWBONFUTFMXFSLFOJT
FOBOEFSFTDIBEFMJKLFTUPGGFOVJUIFUWFSWVJMEF CFTDISFWFOJOEFFM%SBBHTUSVDUVVS IPPGETUVL

B+LQGG 
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

7PPSUTXJMMFOXJKWFSXJK[FOOBBSEFVJUHBWF#BL  4DIJMEFSFOWBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJ


TUFFOWBOEF7FSFOJHJOHEF/FEFSMBOETF#BLTUFFO BMFO
JOEVTUSJF XBBSJOEF[FNBUFSJFVJUHFCSFJEXPSEU 7PPSCVJUFOFOCJOOFOUPFQBTTJOHXPSEFOWBBL
CFIBOEFME WFSTDIJMMFOEFQSPEVDUFOHFCSVJLU&OFS[JKETIFFGU
EJUUFNBLFONFUFTUIFUJTDIFFJTFOFOBOEFS[JKET
 *NQSFHOFSFOWBOTUFFOBDIUJHFNBUF NFUFJTFOUFOBBO[JFOWBOEVVS[BBNIFJE
SJBMFONFUXBUFSBGTUPUFOEFQSFQBSBUFO
)FU[PFLFOOBBSQSPEVDUFOEJFTUFFOBDIUJHFNB B 7FSGUZQFOWPPSTUFFOBDIUJHF
UFSJBMFOXBUFSBGTUPUFOENBLFO[POEFSEBU[JKIFU NBUFSJBMFOCVJUFO
VJUFSMJKLWBOEF[FNBUFSJBMFOOPFNFOTXBBSEJH
WFSBOEFSFO JTBMWFMFKBSFOHBBOEF*OIFUWFSMF %JTQFSTJFWFSWFO
EFOHFCSVJLUFNFOIJFSWPPSQSPEVDUFOPQCBTJT %F[FWFSWFO[JKOHFNBLLFMJKLWFSXFSLCBBSFO
WBOMJKOPMJF CBSJVN IZESPYJEFFOXBUFSHMBT ESPHFOTOFM#JKEJTQFSTJFWFSWFOJTPWFSIFUBMHF
%FPOUXJLLFMJOHWBOTJMJDPOFOQSPEVDUFOCSBDIU NFFONJOEFSTQSBLFWBOJOESJOHJOHJOEF
IJFSJOFFOHSPUFWFSCFUFSJOH%F[FQSPEVDUFO POEFSHSPOE%BBSPNNPFUJOCFQBBMEFHFWBMMFO
[JKOUFWFSEFMFOJOEFWPMHFOEFHSPFQFO HFCSVJLXPSEFOHFNBBLUWBOWPPSTUSJKLNJEEFMFO
t TJMJDPOFOIBSTFO%JU[JKOIBSTFONFUMBOHFLF PGmYFFSHSPOE
UFOTWBOHFQPMZNFSJTFFSEFTJMJDJVNWFSCJOEJOHFO
#JKWPDIUJOESJOHJOHLVOOFO[FXJUVJUTMBBO%PPS 7FSWFOPQCBTJTWBOPYJEBUJFGESPHFOEF
EFMFOHUFWBOEFNPMFDVVMLFUFOTJTIFUOJFUBMUJKE CJOENJEEFMFO
NPHFMJKLWPMEPFOEFJOESJOHEJFQUFUFSFBMJTFSFO %FUPFQBTTJOHWBOEF[FWFSWFOJTUFSVHHFESPO
t TJMJDPOBUFO5PUEF[FHSPFQCFIPSFOJOXBUFS HFOEPPSEFPQLPNTUWBOEFHFOPFNEFEJTQFS
PQMPTCBSFTJMJDPOFOQSPEVDUFOEJFPOEFSJOWMPFE TJFNVVSWFSWFO%FXBUFSEBNQXFFSTUBOEJTHSPUFS
WBOLPPM[VVSVJUEFMVDIUFFOXBUFSBGTUPUFOEF EBOCJKEJTQFSTJFWFSWFO [PEBUFSQSPCMFNFOLVO
MBBHWPSNFO4JMJDPOBUFOXPSEFOOPHXFMUPF OFOPOUTUBBOCJKEFUPFQBTTJOHPQDPOTUSVDUJFT
HFQBTUWPPSIFUPOEFSHFDPOUSPMFFSEFPNTUBO XBBSCJKFSFFOHSPPUEBNQTQBOOJOHTWFSTDIJM
EJHIFEFOXBUFSXFSFOENBLFOWBOLFSBNJTDIF NPHFMJKLJTUVTTFOCJOOFOFOCVJUFO%PPSEJU
QSPEVDUFO[PBMTEBLQBOOFO EBNQTQBOOJOHTWFSTDIJMLBOFFOEFSHFMJKLTZTUFFN
t TJMBOFO[JKOEFFFOWPVEJHTUFCPVXTUFOFO WBOEFPOEFSHSPOEXPSEFOBGHFESVLU"OEFSF
NPOPNFSFO
%FLMFJOFNPMFDVMFOIFCCFOBMT OBEFMFO[JKOEFHFNBLLFMJKLFWFS[FFQCBBSIFJE IFU
WPPSEFFMEBU[FEJFQFSEPPSESJOHFOJOTUFFOBDI IPHFPQMPTNJEEFMHFIBMUFFOEFIJOEFSMJKLFHFVS
UJHFNBUFSJBMFONFUFFOEJDIUFTUSVDUVVS*OIFU CJKIFUBBOCSFOHFOFOESPHFOWBOEFWFSG
NBUFSJBBMWPSNFOEFNPMFDVMFOMBOHFLFUFOT
t TJMPYBOFO[JKOLMFJOFLFUFOTTJMBOFO JOGFJUF $IFNJTDIESPHFOEF UXFFDPNQPOFOUFO
WFSWFO
HFEFFMUFMJKLHFQPMZNFSJTFFSE4JMBOFOFOTJMPYB %F[FWFSWFOXPSEFOTMFDIUTWPPS[FFSTQFDJBMF
OFO[JKOHPFECFTUBOEUFHFO67TUSBMJOH%BBS EPFMFJOEFOBMTNVVSWFSGHFCSVJLU)FUHFCSVJL
OBBTUCMJKGUEFPOEFSHSPOEOBCFIBOEFMJOHHPFE WBOEF[FWFSWFO XBBSCJKEFFQPYZWFSWFOEF
EBNQEPPSMBUFOE [PEBUIFUWPDIUVJUEFPOEFS CFMBOHSJKLTUFQMBBUTJOOFNFO MJHUWPPSBMPQIFU
HSPOEHFNBLLFMJKLLBOWFSEBNQFO%PPSEFBGm UFSSFJOWBOIFUCFTDIFSNFOWBOTUFFOBDIUJHF
OJUFJUNFUXBUFSPGXBUFSEBNQJTFFOXJOEESPHF NBUFSJBMFOUFHFOBBOUBTUJOHEPPSDIFNJDBMJÑO
POEFSHSPOEWPMEPFOEFWPPSIFUBBOCSFOHFO %BBSOBBTU[JKOEF[FWFSWFOWBBLTMBH LSBTFO
WBOEF[FQSPEVDUFO.FUEF[FMBBUTUFHSPFQJT TUPPUWBTUFOXBUFSEBNQEJDIU
FFOHPFEXBUFSBGTUPUFOEPQQFSWMBLUFWPSNFO
NFUFFOSFEFMJKLFMFWFOTEVVS%FCFIBOEFMJOH .JOFSBMFWFSGQSPEVDUFO
WBOTUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFONFUEF[FQSPEVDUFO 5PUEFJNQSFHOFSFOEFNVVSWFSGTZTUFNFOCF
NPFUHFTDIJFEFOWPMHFOTEFWFSXFSLJOHTWPPS IPSFOEF[PHFOBBNEFNJOFSBMFWFSGTZTUFNFO
TDISJGUFOWBOEFGBCSJLBOU PQCBTJTWBOTJMJDBUFO)FUCJOENJEEFMWBOEJU
WFSGUZQFJTXBUFSHMBT /B4J0PG,4J0
%F
PPSTQSPOLFMJKLFTJMJDBBUWFSWFOXBSFONPFJMJKL
WFSXFSLCBBS OJFUTMBHSFHFOWBTU IBEEFOXFJOJH

B+LQGG 


XFFSTUBOEUFHFOIFU[PHFOPFNEVJUCMPFEFO 4JMJDBBUWFSWFO[JKOXFMUPFQBTCBBS BMIPFXFMHFMFU


WBOWFSPOUSFJOJHJOHFOJOEFPOEFSHSPOEFO NPFUXPSEFOPQAEPPSCMPFEJOHWBOVJUEFWPDI
IBEEFOFFOMBHF$0EBNQEJGGVTJFXFFSTUBOE UJHFPOEFSHSPOE
%PPSEFUPFWPFHJOHWBOLVOTUTUPGEJTQFSTJFT .FUIFUBBOCSFOHFOWBOFFOmMNWPSNFOEWFSG
[JKOEF[FQSPEVDUFOWFSCFUFSE FO[JKOFS[FMGT TZTUFFNNPFUEBOPPLXPSEFOHFXBDIUUPUEBU
TJMJDBBUWFSWFONFUFFO[FFSIPHF$0EBNQ EFPOEFSHSPOEXJOEESPPHJT7PPSCFUPODPO
EJGGVTJFXFFSTUBOE TUSVDUJFTJTEBUPOHFWFFSUXFFUPUESJFNBBOEFO
OBIFUPOULJTUFO7PPSNFUTFMXFSLUXFFNBBO
%BNQEJGGVTJFXFFSTUBOETDPÑGmDJÑOUFO EFOOBIFUWPFHFO
WBONVVSWFSWFO #JKBMLBMJTDISFBHFSFOEFPOEFSHSPOEFONPFUBM
%FEPPSMBUFOEIFJEWBOFFOTUPGXPSEUVJU UJKEFFOPOWFS[FFQCBSFWFSGUFXPSEFOUPFHFQBTU
HFESVLUJO6%F[F6XBBSEFJTIFUWFSIPV 7FS[FFQCBSFNBUFSJBMFO JOIFUBMHFNFFOWFSWFO
EJOHTHFUBMEBUXPSEUWFSLSFHFOEPPSEF PQCBTJTWBOBMLZEIBST
NPHFOQBTXPSEFOHF
EPPSMBUFOEIFJEWBOFFOMBBHMVDIUUFEFMFO CSVJLUXBOOFFSEFPOEFSHSPOEOJFUNFFSBMLB
EPPSEFEPPSMBUFOEIFJEWBOFFOWFSnBBHNFU MJTDISFBHFFSU*OEJFOEPPSPNTUBOEJHIFEFOIFU
EF[FMGEFEJLUF*OEFUFDIOJTDIFTQFDJmDBUJFT WFSnBHFONPFUFOXPSEFOBBOHFCSBDIUPQFFO
WBOEJWFSTFMFWFSBODJFSTXPSEUTPNTHFTQSP TUFSLBMLBMJTDISFBHFSFOEFPOEFSHSPOE EBONPFU
LFOWBO6EXBBSEF JOIFU%VJUT4EXBBSEF
 EFPOEFSHSPOEHFOFVUSBMJTFFSEXPSEFONFUFFO
)JFSPOEFSWFSTUBBUNFOEF6XBBSEFWBO nVBUFSJOHTNJEEFM
FFOTUPG WFSNFOJHWVMEJHENFUEFMBBHEJLUF
%FEPPSMBUFOEIFJEWBOFFOWFSGmMNLBOWPPS #PVXLVOEJHFNBBUSFHFMFOWPPS
XBUFSEBNQIFFMBOEFST[JKOEBOWPPS40PG EFUPFQBTTJOHWBOmMNWPSNFOEF
$0%BBSPNNPFUCJKEF6XBBSEFBMUJKEXPS NVVSWFSWFO
EFOBBOHFHFWFOPQXFMLFTUPGEF[FXBBSEF 8BOOFFSmMNWPSNFOEFNVVSWFSWFOXPSEFO
CFUSFLLJOHIFFGU4UPGGFONFUFFOIPHF6 HFCSVJLUWPPSEFBGXFSLJOHWBOWSJKTUBBOEF
XBBSEF[JKONJOEFSEPPSMBUFOEEBOTUPGGFO NVSFO TDIPPSTUFOFO CFUPODPOTUSVDUJFTFO
NFUFFOMBHF6XBBSEF#JKUPFQBTTJOHWBO EFSHFMJKLF NPFUNFOFS[PSHWPPSESBHFOEBU
NVVSWFSWFOPQXBOEFOEJFFFOTDIFJEJOHWPS FSBDIUFSEFWFSGmMNHFFOWPDIULBOEPPS
NFOUVTTFOHFCJFEFONFUFFOTUFSLWFSTDIJMJO ESJOHFO&FOBGEFLLJOHNFUFFOCPVXLVOEJHF
EBNQTQBOOJOH CJKWPPSCFFMEFFOCVJUFONVVS XBUFSEJDIUFDPOTUSVDUJFEPPSNJEEFMWBO
WBOFFOXPOJOH NPFUFOWFSWFOXPSEFOHFLP BMVNJOJVNPG[JOLFONVVSBGEFLQSPmFMFOPG
[FONFUFFOMBHF6E)0XBBSEF*OEFQSBLUJKL FFOBGXFSLJOHBBOEFCPWFO[JKEFNFUFFO
JTHFCMFLFOEBUEF[FNJOEFSEBONNPFU FQPYZNPSUFMJTEBOWBBLOPPE[BLFMJKL
CFESBHFO%F6E$0XBBSEFWBOFFONVVS
WFSGTZTUFFNJTWBOCFMBOHWPPSEFDBSCPOBUJFS .VVSWFSGTZTUFNFOPQCFUPO
FNNJOHJOCFUPODPOTUSVDUJFT [JFQBSBHSBBG /BBTUWFSGSBBJFOEFEPFMFJOEFOIFFGUEFUPFQBT

0NFFOWPMEPFOEFDBSCPOBUJFSFNNJOH TJOHWBOWFSGTZTUFNFOPQCFUPOWPPSBMUPUUBBL
UFWFSLSJKHFOJTFFOWFSGTZTUFFNOPEJHNFUFFO EFDBSCPOBUJFUFSFNNFO%FLFV[FWBOFFO
6E$0XBBSEFWBON WFSGTZTUFFNNFUFFOHFTDIJLUF6E$0XBBSEFJT
PGNFFS EBBSPNWBOCFMBOH

C 7FSGTZTUFNFOWPPSTUFFOBDIUJHF .VVSWFSGTZTUFNFOPQNFUTFMXFSL


NBUFSJBMFOCVJUFO %FTUFFOLXBMJUFJUWBOIFUNFUTFMXFSLCVJUFOJT
WBOHSPPUCFMBOHWPPSFFOHPFESFTVMUBBU)FU
"MLBMJUFJUWBOEFPOEFSHSPOE JTFJHFOMJKLBMMFFOSBBE[BBNEFUFTDIJMEFSFOCVJ
%PPSIFUHFCSVJLWBODFNFOUFOPGLBMLSFBHF UFONVSFOJOFFOLMJOLFSLXBMJUFJUPQUFNFUTFMFO
SFOTUFFOBDIUJHFPOEFSHSPOEFOJOIFUCFHJOBM XBOOFFSNFOHFCSVJLXJMNBLFOWBOFFOmMN
LBMJTDI&FOUFIPHFBMLBMJUFJUWBOEFPOEFSHSPOE WPSNFOEWFSGTZTUFFN*OBOEFSFHFWBMMFOJTEF
JODPNCJOBUJFNFUFFOIPHFWPDIUJHIFJETHSBBE  TUFFOWBBLUFQPSFVT
JTPOHFTDIJLUWPPSmMNWPSNFOEFNVVSWFSWFO 8BOOFFSEFWFSnBBHFFOTOFMMFESPHJOHWBOEF

B+LQGG 
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

NVVSUFHFOHBBU LBOFSJOEBUHFWBMWPSTUTDIBEF CBELBNFSTFOLFVLFOT


NPFUFFOBEFNFOEFWFSG
POUTUBBO,PSUPN XBOOFFSCBLTUFFOCVJUFO XPSEFOUPFHFQBTU)JFSWPPSLPNFOTJMJDBBUEJT
NPFUXPSEFOHFTDIJMEFSE JTIFUSBBE[BBN QFSTJFWFSWFOFOWFSWFOPQCBTJTWBOXBUFSBGEVO
BEWJFTJOUFXJOOFOCJKEFTLVOEJHFJOTUBOUJFT CBSFQMBOUBBSEJHFCJOENJEEFMFOJOBBONFSLJOH
#JKEFUPFQBTTJOHWBONJOFSBMFWFSGTZTUFNFO 0PLTDIJNNFMXFSFOEFWFSWFOLVOOFOXPSEFO
HFMEFOEF[FCF[XBSFONJOEFS PNEBUEFCJOE UPFHFQBTU NJUTWPPSFFOHPFEFWFOUJMBUJFXPSEU
NJEEFMFOJOEF[FWFSWFOWFSXBOU[JKOBBOCBL HF[PSHE
TUFFO#JKCFJEFWFSGTZTUFNFOEJFOUFDIUFSHFMFU t BGXFSLJOHWBOHJQTCMPLLFO QMBUFOFOQMFJ
UFXPSEFOPQEF6E$0XBBSEFWBOEFWFSnBBH UFSTHJQTHFCPOEFOPOEFSHSPOEFO[PBMTHJQT
JOSFMBUJFUPUIFUHFCSVJLWBOLBMLIPVEFOEF QMFJTUFST HJQTCMPLLFOFOHJQTQMBUFOLVOOFOCJK
NPSUFM IFUTDIJMEFSFOEFOPEJHFQSPCMFNFOPQMFWFSFO
)FULPNUOPHBMFFOTWPPSEBUEJUTPPSUPOEFS
D 7FSGUZQFOWPPSTUFFOBDIUJHF HSPOEFOPOWPMEPFOEFBGHFCPOEFO[JKOFOPG
NBUFSJBMFOCJOOFO UFXFJOJHTBNFOIBOHWFSUPOFO0NEBUCJOOFO
.VVSWFSWFOEJFJOBBONFSLJOHLPNFOWPPSUPF XBUFSHFESBHFOWFSWFONPFUFOXPSEFOHFCSVJLU 
QBTTJOHCJOOFO[JKO WFSEJFOUEJUFYUSBBBOEBDIU)FUmYFSFOEWFS
t BDSZMBBUWFSWFOEF[F[JKOCPFOWBTU TDIJN NPHFOWBOXBUFSHFESBHFOWPPSTUSJKLNJEEFMFO
NFMXFSFOEFOUPFQBTCBBSJOOBUUFSVJNUFO"DSZ JTNJOEFSEBOEBUWBOPQMPTNJEEFMIPVEFOEF
MBBUEJTQFSTJFWFSWFO[JKO$0EBNQEJDIU FMBTUJTDI WBSJBOUFO
UPU[FFSFMBTUJTDI OFVUSBBMFOOJFUFUTFOE XBUFS *OJFEFSHFWBMNPFUFOEFWPMHFOEFQVOUFOJO
EBNQEPPSMBUFOEFOWFSFJTFOHFFOTQFDJmFLFPO BDIUXPSEFOHFOPNFO
EFSHSPOE%FPOEFSHSPOENPFUXFMESPPH[JKO o FFOHJQTHFCPOEFOPOEFSHSPOENPFUBGHF
t FQPYZWFSWFOXPSEFOHFCSVJLUJODIFNJTDI CPOEFO ESBBHLSBDIUJHFOWPMEPFOEFIBSE[JKO
BHSFTTJFWFNJMJFVT o BBOEFXFSL[BBNIFEFOEJFOUBMUJKEFFOQSPFG
t TJMJDBBUEJTQFSTJFWFSWFO[JKOXBUFSWBTUUPU WMBLWPPSBGUFHBBO)FUQSPFGWMBLNPFUCFPPS
CPFOWBTU IFCCFOFFOIPHFEBNQEPPSMBBUCBBS EFFMEXPSEFOPQIFDIUJOH8BOOFFSEFIFDI
IFJEFOFFOIPHF$0EPPSMBBUCBBSIFJE [JKO UJOHPOWPMEPFOEFJTNPFUCFPPSEFFMEXPSEFOPG
OJFUFMBTUJTDIFOEVTOJFU IBBS
TDIFVSPWFSCSVH NFUFFOWPPSTUSJKLNJEEFMEFIFDIUJOHWFSCFUFSE
HFOE&SJTLMFVSWFSTDIJMUVTTFOOBUUFFOESPHF LBOXPSEFO
NFUTJMJDBBUCFIBOEFMEFNVSFOFOFFOCFQFSLUF o EFHJQTHFCPOEFOPOEFSHSPOENPFUOJFU
LMFVSLFV[F4JMJDBBUEJTQFSTJFWFSWFOIFCCFOFFO HMBE[JKOPNEBUEPPSEFBBOXF[JHFTMJLIVJEFFO
FUTFOEFXFSLJOH LSJUJTDIPQHMBT
 TMFDIUFWFSBOLFSJOHXPSEUWFSLSFHFO*OEBUHF
WBMNPFUPPLFFOQSPFGWMBLHFNBBLUXPSEFO
E 7FSGTZTUFNFOWPPSTUFFOBDIUJHF o EFPOEFSHSPOENPFUFFSTUHFTDIVVSEXPSEFO
NBUFSJBMFOCJOOFO FOWPPSHFTUSFLFONFUFFOWFSEVOE
)JFSWPPS[JKOWFMFXFOLFOCFTDISFWFOEJFPPL WPPSTUSJKLNJEEFM
WBOUPFQBTTJOH[JKOPQWFSGTZTUFNFOWPPSHFCSVJL t BGXFSLJOHWBOTQVJUQMFJTUFS TQBDL
CFUPO
CVJUFO%BBSOBBTULVOOFOJOCJOOFOSVJNUFOEF XBOEFOEJFOJFUXPSEFOCFIBOHFOPGCFUFHFME
WPMHFOEFQVOUFOWBOCFMBOH[JKO XPSEFOWBBLJOEFOJFVXCPVXBGHFXFSLUNFU
t SFQBSBUJFWBOCFTDIBEJHJOHFOEFLFV[FWBO LVOTUTUPGHFCPOEFOTQVJUQMFJTUFST%FQMFJTUFST
IFUSFQBSBUJFNJEEFMJTWBBLBGIBOLFMJKLWBOEF [JKOFSJOWFMFTPPSUFO%FQMFJTUFSTWBONJOEFSF
FJTFOEJFHFTUFMEXPSEFOBBOWVMMJOH HMBEIFJE  LXBMJUFJUIFCCFOFFOHFSJOHFTBNFOIBOHFO
XBUFSWBTUIFJEFOEBNQEJDIUIFJE7VMNJEEFMFO [JKO[FFSQPSFVT%PPSEFHSPUF[VJHLSBDIUFO
PQCBTJTWBOHJQTXBBSBBOLVOTUTUPGGFOBMT IFUWPDIUPQOFNFOEWFSNPHFOXPSEUCJKIFU
QPMZNFSFO[JKOUPFHFWPFHEPGWVMNJEEFMFOPQ PWFSTDIJMEFSFOWBOTQBDLQMGPOETFOXBOEFOEF
CBTJTWBOUFSQPMZNFFSEJTQFSTJFTLVOOFOXPSEFO XBUFSHFESBHFONVVSWFSGFOEBBSNFFEVTHSPUF
UPFHFQBTUXBOOFFSNJOEFS[XBSFFJTFOXPSEFO IPFWFFMIFEFOXBUFSEPPSEFQMFJTUFSPQHFOP
HFTUFMEBBOXBUFSWBTUIFJEFOEBNQEJDIUIFJE NFO)JFSEPPSLBOFFOCPOUHFIFFMPOUTUBBO
t BGXFSLJOHJOWPDIUJHFSVJNUFOJOSVJNUFONFU NFUBBO[FUUFO0NTQVJUQMFJTUFSFHBBMEFLLFOE
FFOIPHFSFMBUJFWFWPDIUJHIFJE CJKWPPSCFFME PWFSUFTDIJMEFSFOJTIFUEBBSPNOPPE[BLFMJKLFFO

B+LQGG 


WPPSTUSJKLNJEEFMUPFUFQBTTFO/BEPPSESPHJOH UPUQPMZTUZSFFO 14
FOFUIFFOUPUQPMZFUIFFO
LBOTQVJUQMFJTUFSNFUWFSTDIJMMFOEFUZQFOEJTQFS 1&
#JKQPMZDPOEFOTBUJFWJOEUFFOSFBDUJFQMBBUT
TJFNVVSWFSWFOXPSEFOPWFSHFTDIJMEFSE UVTTFOUXFFHFMJKLFPGWFSTDIJMMFOEFCBTJTNPMF
DVMFONFUJFEFSNJOJNBBMUXFFSFBDUJFWFHSPF
QFO-BBHNPMFDVMBJSFOFWFOQSPEVDUFOXPSEFO
 $POTFSWFSJOHFOTDIJMEFSXFSL BGHFTQMJUTU7JBQPMZDPOEFOTBUJFPOUTUBBOPOEFS
WBOLVOTUTUPGGFO BOEFSFQPMZBNJEFO OZMPO
FOQPMZFTUFSIBSTFO
%JUJTEFHSPOETUPGWPPSMBLLFOFOHJFUIBSTFO#JK
)FUHFCSVJLWBOLVOTUTUPGGFOJOEFCPVXBMT QPMZBEEJUJFWFSCJOEFO[JDIUXFFWFSTDIJMMFOEF
WFSWBOHFOENBUFSJBBMWPPSIPVUFONFUBBMJT CBTJTNPMFDVMFONFUFMLNJOJNBBMUXFFSFBDUJFWF
EFMBBUTUFEFDFOOJBFOPSNUPFHFOPNFO%JUJT HSPFQFO&SPOUTUBBOHFFOOFWFOQSPEVDUFO
NFEFWFSPPS[BBLUEPPSIFUGFJUEBULVOTUTUPGGFO &QPYZFOFOQPMZVSFUIBBOXPSEFOEPPSQPMZ
POEFSIPVETBSN[JKO;JKESBHFOEVTCJKBBOFFO BEEJUJFHFGBCSJDFFSE
NFFSFDPOPNJTDIFCPVXXJK[F)JFSOBFOLFMF
WPPSCFFMEFOWBOUPFQBTTJOH  4PPSUFOLVOTUTUPGGFO
t HFWFMCFQMBUJOH ,VOTUTUPGGFOLVOOFOJOEFWPMHFOEFHSPFQFO
t CPSTUXFSJOHFO XPSEFOJOHFEFFME
t HPMGQMBUFO t UIFSNPQMBTUFO BNPSGFUIFSNPQMBTUFOFO
t EBLHPUFO LSJTUBMMJKOFUIFSNPQMBTUFO
t CPFJEFMFOFOXJOEWFSFO t UIFSNPIBSEFST
t IFNFMXBUFSBGWPFSFO t FMBTUPNFSFO SVCCFST

t HFWFMFMFNFOUFO[PBMTLP[JKOFO EFVSFOFO
SBNFO B 5IFSNPQMBTUFO
t QBOFMFO 5IFSNPQMBTUFOIFCCFOFFOMJOFBJSFNPMFDVVM
t XBOEFMFNFOUFO TUSVDUVVS7PPSEJWFSTFUIFSNPQMBTUFOHFMEUEBU 
t LFVLFOT IPFMBOHFSEFLFUFOT[JKO IPFTUFSLFSIFUNBUFSJ
t LBTUFO BBMXPSEU/BBSNBUFEFMFOHUFHSPFJU OFFNUEF
POEFSMJOHFCFXFFHCBBSIFJEFDIUFSBG%PPSEF
,VOTUTUPGGFOLVOOFOJOBMMFHFXFOTUFLMFVSFO GBCSJDBHFWBOUIFSNPQMBTUFONFUFFOWBSJBUJFJO
HFMFWFSEXPSEFOFOCFIPFWFOCVJUFOTDIPPO NPMFDVMFMFOHUFXPSEFOHPFEFWFSXFSLCBBSIFJE
NBBLPOEFSIPVEHFFOCJK[POEFSPOEFSIPVE FOHPFEFNFDIBOJTDIFFJHFOTDIBQQFOHFDPNCJ
4DIJMEFSXFSLPQLVOTUTUPGLPNUCJKOBOJFUWPPS OFFSE-JHHFOEFNBDSPNPMFDVMFONJOPGNFFS
"MMFFOIFNFMXBUFSBGWPFSFOFOLVOTUTUPGEFMFOEJF POHFPSEFOEEPPSFMLBBS EBOTQSFLFOXFWBO
WFSLMFVSE[JKO NPFUFOTPNTPNFTUIFUJTDIF BNPSGFUIFSNPQMBTUFO7PPSCFFMEFOEBBSWBO[JKO
SFEFOFOHFTDIJMEFSEXPSEFO4PNTXPSEFO QPMZWJOZMDIMPSJEF 17$
FOQPMZTUZSFFO 14
7FS
ESBBJFOEFEFMFOWBOHFWFMFMFNFOUFOHFTDIJM UPOFOEFNBDSPNPMFDVMFOFFONFFSSFHFMNBUJHF
EFSE0PLEBOHFCFVSUEJUPNFTUIFUJTDIFSFEF TUSVDUVVSJOCFQBBMEFHFCJFEFO EF[PHFOBBNEF
OFO*ODJEFOUFFMXPSEULVOTUTUPGCJOOFOHFTDIJM LSJTUBMMJKOFHFCJFEFO EBOTQSFLFOXFWBOLSJTUBM
EFSE0PLEBOHBBUIFUPNWFSGSBBJJOH MJKOFUIFSNPQMBTUFO7PPSCFFMEFOEBBSWBO[JKO
QPMZFUIFFO 1&
FOQPMZQSPQFFO 11
#JKWFSXBS
 'BCSJDBHFWBOLVOTUTUPGGFO NJOHXPSEFOUIFSNPQMBTUFOXFFLFOLVOOFO
,VOTUTUPGGFOPOUTUBBOEPPSDIFNJTDIFSFBDUJFT  TNFMUFO#JKBGLPFMJOHXPSEFO[FXFFSWBTU
NFUOBNFEPPSQPMZNFSJTBUJFFOQPMZBEEJUJF#JK 1SPEVDUFOWBOUIFSNPQMBTUFOXPSEFOWFSWBBS
QPMZNFSJTBUJFXPSEUFFOLFUFOPQHFCPVXEVJU EJHEWJBTQVJUHJFUFO LBMBOEFSFO VJUXBMTFOUPU
CBTJTNPMFDVMFO NPOPNFSFO
oEJFOJFUOPPE[B GPMJF
FYUSVEFSFO EPPSFFONPOETUVLVJUQFSTFO

LFMJKLJEFOUJFLIPFWFOUF[JKOoNFUFMLÏÏOEVC FOQFSTFO0PLXPSEFOEPPSWFSXBSNJOHVJUIBMG
CFMFCJOEJOHEJFPQFOLMBQUFOXBBSWBOEFWSJKF GBCSJLBUFOQSPEVDUFOHFWPSNE [PBMTMJDIULPFQFMT
WBMFOUJFT CJOEJOHTNPHFMJKLIFEFO
[JDIXFFSWFS
CJOEFONFUBOEFSFOBCJKHFMFHFONPMFDVMFO0Q #JKUIFSNPQMBTUFOPOEFSTDIFJEFOXFWFSTDIJM
EF[FXJK[FQPMZNFSJTFSFOCJKWPPSCFFMETUZSFFO MFOEFWFSTDIJKOJOHTWPSNFO BGIBOLFMJKLWBOEF

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

UFNQFSBUVVSFOEFTPPSULVOTUTUPG 1'  GFOPMGPSNBMEFIZEF


t EFIBSEFHMBTUPFTUBOE XBBSJOEFLVOTUTUPG &1  FQPYZIBSTFO
WBBLCSPTJT 163  QPMZVSFUIBOFO
t EFFMBTUJTDIFPGSVCCFSUPFTUBOE XBBSJOEF .'  NFMBNJOFGPSNBMEFIZEF
LVOTUTUPGUBBJFOWFSWPSNCBBSJT
t EFQMBTUJTDIF WMPFJCBSFUPFTUBOE D &MBTUPNFSFO SVCCFST

%FNFFTUFFMBTUPNFSFOCFIPSFO HF[JFOIVO
%FCFMBOHSJKLTUFFJHFOTDIBQQFOWBOUIFSNPQMBT WFSOFUUFNPMFDVMFTUSVDUVVS UPUEFUIFSNPIBS
UFO[JKO EFST;FIFCCFONJOEFSFOMBOHFSFEXBSTWFSCJO
t UFNQFSBUVVSHFWPFMJH TNFMUFOPGCSBOEFO
 EJOHFOFO[JKOEVTnFYJCFMFS#JKHFWVMDBOJTFFSE
t MPTTFOPQPGWFSXFLFOJOPQMPTNJEEFMFO VJUHFIBSE
SVCCFS[PSHFOEFPOUTUBOFLOPPQ
t [JKOEPPSHBBOT[BDIUFSEBOUIFSNPIBSEFST QVOUFOFSWPPSEBUEFPPSTQSPOLFMJKLFWPSN
UFSVHLFFSUOBWFSWPSNJOH(FWVMDBOJTFFSE
#FLFOEFUIFSNPQMBTUFO SVCCFSLBOOJFUNFFSXPSEFOHFTNPMUFO
&OLFMFCFLFOEFUIFSNPQMBTUFO[JKO
17$  QPMZWJOZMDIMPSJEF IBSEFOXFFL  5PFTMBHTUPGGFO
HFNBBLU 5JKEFOTIFUQSPEVDUJFQSPDFTXPSEFOWFSTDIJM
14  QPMZTUZSFFO MFOEFTUPGGFOBBOLVOTUTUPGUPFHFWPFHE%F
1&  QPMZFUIFFO CFMBOHSJKLTUFEBBSWBO[JKOEFWVMTUPGGFO0NEF
11  QPMZQSPQFFO LVOTUTUPGCFTUBOEUFNBLFOUFHFOTDIBEFMJKLF
1.."  QPMZNFUIZMNFUIBDSZMBBU DIFNJTDIFPGGZTJTDIFJOXFSLJOHXPSEFO67TUB
1$  QPMZDBSCPOBBU CJMJTBUPSFOFOXBSNUFTUBCJMJTBUPSFOUPFHFWPFHE
"#4  DSZMPOJUSJCVUBEJFFOTUZSFFO ,VOTUTUPGGFOWFSPVEFSFOEPPSVMUSBWJPMFUUFTUSB
MJOHOBWFSMPQWBOUJKEWFSIBSEFOEFLVOTUTUPG
C 5IFSNPIBSEFST GFOFOVJUFJOEFMJKLXPSEULVOTUTUPGCSPTFOLBO
5IFSNPIBSEFSTIFCCFOFFOESJFEJNFOTJPOBMF TDIFVSWPSNJOHPQUSFEFO0PLLBOIFUNBUFSJBBM
NPMFDVVMTUSVDUVVSEFNPMFDVMFOWPSNFOFFO WFSLMFVSFO%FUPFWPFHJOHWBO67TUBCJMJTBUPS
SVJNUFMJKLOFUXFSL%JUOFUXFSLLBO BGIBOLFMJKL WFSUSBBHUEF[FQSPDFTTFO
WBOIFUBBOUBMWFSCJOEJOHFO OBVXPGXJKENB[JH 0NPOUMFEJOHEPPSXBSNUFUFWPPSLPNFOPGUF
[JKO WFSUSBHFO XPSEUBBOTPNNJHFUIFSNPQMBTUFO
5IFSNPIBSEFST[JKOJOQSJODJQFOJFUUFTNFMUFOPG FFOXBSNUFTUBCJMJTBUPSUPFHFWPFHE
PQUFMPTTFO5FSWFSCFUFSJOHWBONFDIBOJTDIF
FJHFOTDIBQQFOXPSEUFFOUIFSNPIBSEFSNFFTUBM %PPSUPFWPFHJOHWBOLMFVSTUPGGFO QJHNFOUFO

HFDPNCJOFFSENFUWVMTUPGGFO LSJKU LXBSUT TJMJDB XPSEFOUIFSNPQMBTUFOBBOUSFLLFMJKLFSHFNBBLU
UFOFOEFSHFMJKLF
PGNFUXBQFOJOHTNBUFSJBBM EPPSWVMTUPGGFOBMTLSJKUXPSEUIFUNBUFSJBBM
HMBTWF[FM KVUFWF[FM LPPMTUPGFO[PWPPSU
 HPFELPQFS EPPSUBMLPGNJDBTUJKWFSFONFFS
TMJKUWBTU FOEPPSWF[FMWPSNJHFTUPGGFOOFFNUEF
%FCFMBOHSJKLTUFFJHFOTDIBQQFOWBOUIFSNPIBS USFLTUFSLUFUPF
EFST[JKO
t NJOEFSUFNQFSBUVVSHFWPFMJH  7FSHFMJKLJOHNFUBOEFSFNBUFSJBBM
t MPTTFOOJFUPQJOPQMPTNJEEFM [XFMMFOIPPH HSPFQFO
TUFOT
 ,VOTUTUPGGFOCFIPSFOUPUEFPSHBOJTDIFNBUF
t [JKOIBSEFS NJOEFSFMBTUJTDI SJBMFO)VOFJHFOTDIBQQFOLPNFOEBOPPLEFFMT
t TNFMUFOFOCSBOEFOOJFUPGNPFJMJKL PWFSFFONFUBOEFSFPSHBOJTDIFNBUFSJBMFO [PBMT
IPVU"OEFSFNBUFSJBBMHSPFQFO[JKONFUBBMFO
#FLFOEFUIFSNPIBSEFST TUFFO%F[F[JKOBOPSHBOJTDI
&OLFMFCFLFOEFUIFSNPIBSEFST[JKO
61  POWFS[BEJHEFQPMZFTUFST 7FSHFMJKLJOHLVOTUTUPGNFUBOEFSFNBUFSJBMFO
(61  HFXBQFOEFPOWFS[BEJHEFQPMZFTUFS  t EFLPTUQSJKTWBOCJKWPPSCFFMELVOTUTUPG
  HMBTWF[FMQPMZFTUFST LP[JKOFOMJHUWFFMBMPQHFMJKLOJWFBVNFUEJFWBO

?(INDD   


NFUBBMFOIPVU NBBSLVOTUTUPGGFO[JKOSFMBUJFG t WFSTDIJMMFOEFLVOTUTUPGGFO[JKOCSBOECBBS


POEFSIPVETBSN t LVOTUTUPGGFOHFMFJEFOHFFOTUSPPN%BBSPN
t LVOTUTUPGGFOWPFMFOFWFOBMTIPVU NBBSJOUF XPSEFOLVOTUTUPGGFOWFFMHFCSVJLUBMTFMFLUSJTDI
HFOTUFMMJOHUPUNFUBBM XBSNBBOEPPSEFTMFDIUF JTPMBUJFNBUFSJBBM
XBSNUFHFMFJEJOH%PPSEF[FTMFDIUFXBSNUF
HFMFJEJOHMFFOUIFUNBUFSJBBM[JDIHPFEWPPS  4DIJMEFSFOWBOLVOTUTUPGGFO
UIFSNJTDIFJTPMBUJF7MBLLFLVOTUTUPGQMBUFOLVO %FCFMBOHSJKLTUFSFEFOFOPNLVOTUTUPGGFOUF
OFOFDIUFSJOEF[POTOFMLSPNUSFLLFO PNEBU TDIJMEFSFO[JKOIFUPQGSJTTFOWBOWFSLMFVSE
EFFOFLBOUWFFMXBSNFSXPSEUEBOEFBOEFSF LVOTUTUPGPGIFUXJK[JHFOWBOEFPPSTQSPOLFMJKLF
LBOUFOPGJOIFUNBUFSJBBMTQBOOJOHFOPOUTUBBO LMFVS mHVVS/JFUBMMFLVOTUTUPGGFOLVOOFO
CJKIPHFUFNQFSBUVSFOEJFUPUWFSWPSNJOHMFJEFO XPSEFOHFTDIJMEFSE&S[JKOUZQFOXBBSPQHFFO
,VOTUTUPGGFOIFCCFOFFOHSPUFMJOFBJSFVJU[FU HPFEFIFDIUJOHJTUFWFSLSJKHFO&S[JKOPPLTPPS
UJOHTDPÑGmDJÑOU UFOEJFFFOTQFDJBMFWPPSCFIBOEFMJOHWFSHFO
t WFMFLVOTUTUPGGFO NFUOBNFEFUIFSNPQMBT %BBSPNJTIFUWBOCFMBOHEBUNFOLVOTUTUPGGFO
UFO LVOOFOTNFMUFO LBOIFSLFOOFO)JFSWPPSCFTUBBOTQFDJBMFJEFOUJ

5PFQBTTJOH #JOOFOPGCVJUFO 4PPSULVOTUTUPG

%FVSQMBUFO HFQSPGJMFFSEFQMBBUFOCFLMFFENFUBBM CJOOFOFOCVJUFO 17$ [BDIU


17$% 17'

#FWFTUJHJOHTCFVHFMT CJOOFOFOCVJUFO "#4 1" 17$

%BLSBNFO EBLEPPSWPFSFO CVJUFO (61 1&

%BLSBOEFO HPUFO IFNFMXBUFSBGWPFSFO QSPGJFMFO 


XJOEWFSFO CPFJEFMFO CVJUFO 17$ (61

%PVDIFDBCJOFT CJOOFO "#4 .' 1.." 11 17$

(FWFMCFLMFEJOHFO CBMLPOBGXFSLJOHFO CJOOFOFOCVJUFO "#4 (61 .' 17$

(PMGQMBBU CVJUFO (61 17$ 1.."

,PLFST CVJ[FO CJOOFO "#4 (61 1& 1.." 11 14 17$

,VOTUTUPGQMBUFO NBTTJFG
 CJOOFO "#4 (61 1& 1.." 11 14 17$

-JDIULPFQFMT CVJUFO 1.."

,P[JKOFO SBNFOFOEFVSFO CVJUFO 17$ "#4

3PMMVJLFO CVJUFO 17$

4DIBLFMLBTUFOFOBOEFSFMFLUSJTDINBUFSJBBM CJOOFOFOCVJUFO '' (&1 (61 17$

8$QPUUFO XBTUBGFMT CBEFO CJOOFO "#4 1.." 11 17$ 61

8$TUPSUCBLLFO CJOOFO "#4 1& 1.." 11 17$

'JHVVS ,VOTUTUPGGFOJOEFCPVXEJFJOBBONFSLJOHLVOOFOLPNFOWPPSTDIJMEFSXFSL

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

mDBUJFNFUIPEFO EJFHSPUFOEFFMT[JKOHFCBTFFSE UPFHFQBTU0PLBGTDIJMEFSWFSWFOEJFWPPSIPVU


PQIFUHFESBHWBOLVOTUTUPGGFOCJKPOUTUFLJOH PGNFUBBMXPSEFOHFCSVJLU [JKOTPNTHFTDIJLU
4PNNJHFLVOTUTUPGGFOCSBOEFONPFJMJKL BOEFSF WPPSUPFQBTTJOHPQLVOTUTUPG"MTBGXFSLJOH
[FFSHFNBLLFMJKL PG[FEPWFOBMTEFBBOTUFFL XPSEFOIFUNFFTUWFSGTZTUFNFOPQCBTJTWBO
WMBNXPSEUWFSXJKEFSE#FQBBMEFLVOTUTUPGGFO UXFFDPNQPOFOUFOQPMZVSFUIBBOFOBDSZMBUFO
HFWFOFFOLBSBLUFSJTUJFLFHFVS0QHSPOEWBO UPFHFQBTU4PNTXPSEFOPPLWPDIUIBSEFOEF
EF[FFOBOEFSFJOEJDBUJFTJTIFUNPHFMJKLLVOTU ÏÏODPNQPOFOUFO163MBLTZTUFNFOBBOCFWPMFO
TUPGGFOUFIFSLFOOFO"MTEFTPPSULVOTUTUPGOJFU %FBDSZMBUFO[JKOMVDIUESPHFOEPGNFUJTPDZBOBBU
UFIFSLFOOFOJTFOIFUOJFUVJUIFUCFTUFLCMJKLU JT HFNPEJmDFFSEUPUFFOSFBDUJFGÏÏOPGUXFFDPN
TPNTMBCPSBUPSJVNPOEFS[PFLOPPE[BLFMJKL0PL QPOFOUFOTZTUFFN0PLXBUFSHFESBHFOWFSGTZT
LBOFFOQSPFGWMBLSFTVMUFSFOJOFFOWPMEPFOEF UFNFOLVOOFOPQLVOTUTUPGXPSEFOUPFHFQBTU
CFFME0QHSPOEWBOEFWFSLSFHFOHFHFWFOT )FUWFSEJFOUBBOCFWFMJOHWPPSIFUTDIJMEFSFOWBO
LBOFFOCFIBOEFMJOHTQMBOXPSEFOPQHFTUFME LVOTUTUPGJOGPSNBUJFJOUFXJOOFOCJKEFWFSnFWF
(FCFVSUEJUOJFU EBOIFFGUNFOFFOLBOTEBUIFU SBODJFS)JKLBOBEWJFTHFWFONFUXFMLFQSPEVD
WFSGTZTUFFNGBBMU UFOLVOTUTUPGLBOXPSEFOCFIBOEFME

B 7FSGTZTUFNFOPQLVOTUTUPG
8BOOFFSLVOTUTUPGHFTDIJMEFSENPFUXPSEFO  7FSGTZTUFNFO
NPFUEJUTDIPPOFOWBBLPQHFSVXE[JKO
7PPSWFSXJKEFSJOHWBOWVJMFOEFSHFMJKLFXPSEFO &FOWFSGTZTUFFNXPSEUNFFTUBMPQHFCPVXEVJU
TQFDJBMFSFJOJHJOHTNJEEFMFOHFCSVJLU%PPSTDIV NFFSEFSFMBHFO UFXFUFOFFOHSPOEMBBH ÏÏOPG
SFO TMJKQFOPGBBOTUSBMFOLBOWFSEFSEFUPQMBBH NFFSUVTTFOMBHFOFOÏÏOPGNFFSEFLMBHFO*O
WBOFFOTUFSLWFSXFFSEPGCFTDIBEJHEPQQFS EF[FQBSBHSBBG[BMBBOEBDIUXPSEFOCFTUFFEBBO
WMBLXPSEFOWFSXJKEFSE7BO17$ CJKWPPSCFFME HSPOEWFSG%BBSOBBTU[VMMFOWPPSWFSTDIJMMFOEF
IFNFMXBUFSBGWPFSFO
JTCFLFOEEBUEFWFSnBBH UPFQBTTJOHFOFOLFMFWFSGTZTUFNFOXPSEFOXFFS
CFUFSIFDIUPQFFOWFSXFFSEFEBOPQFFOHF HFHFWFO
TDIVVSEFPOEFSHSPOE#JKBOEFSFLVOTUTUPGGFO
IFDIUEFWFSnBBHTPNTXFMFOTPNTOJFUPQFFO  (SPOEWFSWFO
WFSXFFSEFPOEFSHSPOE*OEBUHFWBMLBOTDIV (SPOEWFSWFOPGUFXFMQSJNFSTNPFUFO[PSHFO
SFO TMJKQFOPGBBOTUSBMFOMFJEFOUPUWPMEPFOEF WPPSFFOHPFEFIFDIUJOHPQEFPOEFSHSPOE
SFTVMUBUFO %BBSOBBTUIFCCFOTPNNJHFHSPOEWFSWFODPS
SPTJFXFSFOEFFJHFOTDIBQQFO [JFQBSBHSBBG

/BEFWPPSCFIBOEFMJOHLBOEFQSJNFSPGXFM %FIFDIUJOHWBOFFOWFSnBBHPQFFOPOEFS
HSPOEWFSGFOWFSWPMHFOTEFBGXFSLMBBHXPSEFO HSPOEXPSEUCFQBBMEEPPSÏÏOPGNFFSEFSFWBO
BBOHFCSBDIU EFIJFSOBWFSNFMEFGBDUPSFO
#FMBOHSJKLJTEBUIFUWFSGTZTUFFNBMUJKEPQIFU t NFDIBOJTDIFWFSBOLFSJOHEFWFSGWFSBOLFSU
LVOTUTUPGJTBGHFTUFNE,VOTUTUPGLBOTUFSLFS [JDIBBOEFPOEFSHSPOEEPPSJOEFQPSJÑOPGJO
WFSWPSNFOFOIFFGUFFOIPHFSFMJOFBJSFVJU[FU IFUQSPmFMWBOEFPOEFSHSPOEUFESJOHFO#JK
UJOHTDPÑGmDJÑOUEBONFUBBM)JFSNFFNPFU WPPSCFFMEWFSBOLFSJOHJOEFQPSJFOWBOIFUIPVU
SFLFOJOHXPSEFOHFIPVEFOCJKEFLFV[FWBO PGCFUPO PGWFSBOLFSJOHBBOIFUQSPmFMWBOHF
EFHSPOEMBLFOEFBGXFSLMBBH%FBGXFSLMBBH TDIVVSELVOTUTUPGPGHFTUSBBMENFUBBM

CFIPPSU OBBTUEFFJTFOBBOEFLMFVSFOEFHMBOT  t GZTJTDIFIFDIUJOHIJFSCJKWJOEUFFOXJTTFMXFS
PPLUFWPMEPFOBBOFJTFOBMTLSBTWBTUIFJE MJDIU LJOHQMBBUTUVTTFOEFNPMFDVMFOWBOEFPOEFS
FOXFFSTCFTUFOEJHIFJEFOCFTUFOEJHIFJEUFHFO HSPOEFOEFWFSG7PPSBMQJHNFOUFOFOWVMTUPG
DIFNJDBMJÑO;PNPHFOLVOTUTUPGGFOWBBLOJFUJO GFOCFWPSEFSFOEFIFDIUJOH(SPOEWFSWFOPG
FFOEPOLFSFLMFVSXPSEFOHFTDIJMEFSE PNEBU QSJNFST[JKOEBBSPNBMUJKENBU%FIFDIUJOHWBO
EPPSEF[POFFO[PEBOJHFUFNQFSBUVVSTWFSIP HSPOEWFSWFOLBOWFSEFSOPHXPSEFOWFSHSPPU
HJOHLBOPOUTUBBOEBUWFSWPSNJOHWBOEFDPO EPPSEFPOEFSHSPOEPQUFSVXFOEPPSTDIVSFO
TUSVDUJFPQUSFFEU#JKBGXFSLMBHFOXPSEFOGZTJTDI PGTUSBMFO)JFSNFFXPSEUJNNFSTIFUPQQFSWMBL
ESPHFOEFFODIFNJTDIESPHFOEFWFSGTZTUFNFO WFSHSPPU

?(INDD   


t DIFNJTDIFIFDIUJOHUVTTFOEFPOEFSHSPOE t ÏÏOPGUXFFNBBMPWFSTDIJMEFSFONFUFFO
FOEFWFSGWJOEUFFODIFNJTDIFSFBDUJFQMBBUT  HMBO[FOEFPGIBMGHMBO[FOEFBMLZEIBSTPGBDSZMBBU
XBBSEPPSPWFSIFUBMHFNFFOFFO[FFSHPFEF EJTQFSTJFWFSG
IFDIUJOHPOUTUBBU
7FSGTZTUFFNWPPSNFUTFMXFSLCVJUFONFUFFO
#JKIFUBBOCSFOHFOWBOFFOWFSnBBHPQFFO mMNWPSNFOEFFJHMBOTBGXFSLJOHPQCBTJTWBO
HSPOEWFSGLBOOBBTUEFCPWFOTUBBOEFGBDUPSFO EJTQFSTJF
OPHEFWPMHFOEFGBDUPSXPSEFOHFOPFNE t EFPOEFSHSPOESFJOJHFO
t IFDIUJOHEPPSIFUPQMPTTFOWBOEFHSPOE t [VJHFOEFPOEFSHSPOEFOWPPSTUSJKLFO
WFSGFOEFEBBSPQBBOHFCSBDIUFWFSnBBH%JU t NJOJNBBMUXFFMBHFONVVSWFSGBBOCSFOHFO
WFSTDIJKOTFMEPFU[JDINFUOBNFWPPSCJKGZTJTDI
ESPHFOEFWFSWFO [PBMTDIMPPSSVCCFSFOWJOZM  0OEFSIPVEWBOWFSGTZTUFNFO
DPQPMZNFFSWFSWFO &FOCFMBOHSJKLHFEFFMUFWBOIFUPOEFSIPVE
BBOHFCPVXFOPNWBUIFUJOTUBOEIPVEFOWBO
 4DIFNBUJTDIFWFSGTZTUFNFO CFTDIFSNJOHTMBHFO/BBSTDIBUUJOHXPSEUPOHF
7PPSBMMFWFSGTZTUFNFOHFMEUEBUJOBMMFHFWBMMFO WFFSFFOEFSEFWBOBMMFVJUHBWFOWPPSCPVXLVO
IFUSFTVMUBBUTUBBUPGWBMUNFUEF[PSHWVMEJHIFJE EJHPOEFSIPVECFTUFFEBBOCVJUFOTDIJMEFSXFSL
XBBSNFFIFUUFTDIJMEFSFONBUFSJBBMXPSEUWPPS 4DIJMEFSFOJTBSCFJETJOUFOTJFGFOEBBSPNEVVS
CFIBOEFME&FOHPFEFWPPSCFIBOEFMJOHWBOEF 4JUVBUJFTEJFLVOOFOMFJEFOUPUEFHSBEBUJFWBO
POEFSHSPOE POUWFUUFO SFJOJHFO TDIVSFO POU FFOWFSGTZTUFFN [JKO
SPFTUFOFO[PWPPSU
JTFTTFOUJFFMWPPSFFOHPFE t JOXBUFSFOEFWFSCJOEJOHFO
WFSGTZTUFFN t POWPMEPFOEFPOUMVDIUJOHWBOCFHMB[JOH 
QBOFMFOFE
5SBEJUJPOFFMWFSGTZTUFFNWPPSEFLLFOEF t POEFVHEFMJKLFBGXBUFSJOH
IPVUCFTDIFSNJOH OJFVXCPVXCVJUFO JO t TDIFSQFLBOUFO
IPPHHMBOTMBLPQCBTJTWBOBMLZEIBST t HFCSFLFOJOIFUCFHMB[JOHTTZTUFFN LJU

t EFPOEFSHSPOEHSPOEJHSFJOJHFOFOPQSVXFO t POWPMEPFOEFPOEFSIPVEBBOEFCJOOFO[JKEF
t HSPOEFONFUBMLZEIBSTHSPOEWFSG XBBSEPPSWPDIUJOEFDPOTUSVDUJFLBOLPNFO
t WPPSFOBnBLLFONFUIPPHHMBOTBMLZEIBSTWFSG
&FOWFSGTZTUFFNLBOBMMFFOHPFECMJKWFOGVOD
*OEVTUSJFFMWFSGTZTUFFNWPPSEFLLFOEF UJPOFSFOXBOOFFSEFPCKFDUPNTUBOEJHIFEFOJO
IPVUCFTDIFSNJOH OJFVXCPVXCVJUFO JO CFTDIPVXJOHXPSEFOHFOPNFO0OEFSHSPOE
IBMGHMBO[FOEFMBLWFSGPQCBTJTWBO QSPCMFNFOFOEFUPFTUBOEWBOWFSnBHFONPFUFO
XBUFSBGEVOCBSFBDSZMBBUEJTQFSTJF EPPSQFSJPEJFLFJOTQFDUJFWSPFHUJKEJHXPSEFO
t UXFFMBHFOBDSZMBBUEJTQFSTJFHSPOEWFSGEPPS PQHFTQPPSEFOIFSTUFME%F[FDPOUSPMFLBOBMT
NJEEFMWBOBJSMFTTQVJUBBOCSFOHFONFUFFONJ WPMHUQMBBUTWJOEFO
OJNBMFESPHFMBBHEJLUFWBOUXFFNBBMNJDSP t WBTUTUFMMFOWBOIFUHFXFOTUFPOEFSIPVET
NFUFS OJWFBV
t BGXFSLFONFUFFOMBBHIBMGHMBO[FOEFBDSZMBBU t PQOBNFWBOPOEFSIPVETHFWPFMJHFPOEFS
EJTQFSTJFMBLWFSGNFUFFOESPHFMBBHEJLUFWBO EFMFO XBBSCJKHFCSFLFOFOTDIBEFXPSEFOWBTU
NJDSPNFUFS HFTUFMEFOPPS[BLFOXPSEFOPQHFTQPPSE
t PQTUFMMFOWBOPOEFSIPVETTDFOBSJPT
7FSGTZTUFFNWPPSCVJUFOTDIJMEFSXFSLPQUIFSNJTDI t CFQBMFOWBOIFUUJKETUJQFOIFUVJUUFWPFSFO
WFS[JOLUTUBBM OJFUDIFNJTDIWPPSCFIBOEFME POEFSIPVE
t TDIPPONBLFONFUFFOOFVUSBBMSFJOJHJOHT t VJUWPFSJOHWBODPSSFDUJFGFOFWFOUVFFMQSFWFO
NJEEFM UJFGPOEFSIPVE
t HSPOEFONFUFFOUXFFDPNQPOFOUFOQSJNFS
PQCBTJTWBOFQPYZ
t PWFSHSPOEFONFUFFOBMLZEIBSTPGBDSZMBBU
EJTQFSTJFHSPOEWFSG

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

 5PFQBTTJOHWBOLMFVSFO TDIFXFSLJOH EJFWBOEFHFLP[FOLMFVSVJUHBBU


.FOEJFOUFDIUFSPPLSFLFOJOHUFIPVEFONFU
,MFVSJTJOIFUBMHFNFFOFFO[JOUVJHFMJKLFJOESVL IFUXBSNUFBCTPSCFSFOEWFSNPHFOWBOEJFLMFVS
WBOEFTQFDUSBMFTBNFOTUFMMJOHWBOXBBSHFOP #JK[POCFTUSBMJOHLVOOFOHFLMFVSEFPQQFSWMBLLFO
NFOMJDIU%FLMFVSWBOFFOWFSnBBHXPSEUCF OBNFMJKL[PEBOJHXBSNXPSEFO EBUWPPSUJKEJHF
QBBMEEPPSEFLBSBLUFSJTUJFLFMJDIUBCTPSQUJFWBO HFCSFLFOLVOOFOPOUTUBBO
EJFMBBH[FMGFOEPPSEFTQFDUSBMFTBNFOTUFMMJOH
WBOIFUMJDIU 5PFQBTTJOHWBOEPOLFSFLMFVSFOLBOCJK[POCF
%FLMFVSWBOFFOWFSnBBHJTVJUFSBBSEWBOHSPUF MBTUJOHMFJEFOUPUHSPUFWFSTDIJMMFOJOVJU[FUUJOH
CFUFLFOJTWBOXFHFEFEFDPSBUJFWFXFSLJOH FOLSJNQ)FULBO[FMGTMFJEFOUPUHSPUFTDIBEF
%BBSOBBTULBOLMFVSPPLFFO[VJWFSQSBLUJTDIEPFM %PPSFFOWFSTDIJMJOSFnFDUJFUVTTFOWFSTDIJMMFO
IFCCFO CJKWPPSCFFMEIFUNBSLFSFOPGTJHOBMFSFO EFLMFVSFOFOEFEBBSNFFTBNFOIBOHFOEFWFS
WBOJFUT%FNFFTUFCPVXWFSWFO[JKOWSJKXFMJO TDIJMMFOEFXBSNUFBCTPSQUJFPOUTUBBUFFOFYUSB
FMLFHFXFOTUFLMFVSMFWFSCBBS%VTOJFUBMMFFOJO CFMBTUJOHPQEJWFSTFCPVXPOEFSEFMFO)JFSNFF
[PHFOBBNEFSFBEZNJYLMFVSFO NBBSPPLPQ XPSEUCJKIFUPOUXFSQFOWBBLPOWPMEPFOEFSFLF
NBBUJOHFTUFMEFLMFVSFO[JKOCJKWFFMWFSGQSPEVD OJOHHFIPVEFO4DIFVSWPSNJOHJOCJKWPPSCFFME
UFOUFHFOXPPSEJHNPHFMJKL IPVUDPOTUSVDUJFT PQFOHFUSPLLFOWFSCJOEJOHFO
FOBBOTMVJUJOHFO TDIBEFBBOPQQFSWMBLUFBGXFS
,MFVSEJTQFOTFS LJOHFOFOIFUCF[XJKLFOWBOHFMJKNEFIPVUWFS
%PPSEFHSPUFWFSGGBCSJLBOUFOXPSEULMFVS CJOEJOHLVOOFOIFUHFWPMH[JKOWBOPOEPPSEBDIU
WBBLPQBBOWSBBHHFNBBLUWJBFFO[PHF LMFVSHFCSVJL
OPFNEFLMFVSEJTQFOTFS%FGBCSJLBOUCFTDIJLU
EBOPWFSFFOBBOUBMCBTJTWFSWFOEJFPQLMFVS 0PLIFUVJUUSFEFOWBOJOIPVETUPGGFOLBOUPUQSP
XPSEFOHFNBBLUEPPSLMFVSQBTUBTWPMHFOT CMFNFOMFJEFO)FU%VJUTF*OTUJUVVUWPPSCFHMB
FFO[FLFSLMFVSSFDFQUFSBBOUPFUFWPFHFO/B [JOHTUFDIOJFL *OTUJUVUGàS'FSTUFSUFDIOJLF7
JO
NFOHFOPGTDIVEEFOPOUTUBBUEFHFXFOTUF 3PTFOIFJNIFFGUPOEFS[PFLHFEBBOOBBSEFJO
LMFVS WMPFEWBOEJSFDU[POMJDIUPQEFUFNQFSBUVVSWBO
7BBLIFFGUNFOEFCFTDIJLLJOHPWFSWFSTDIJM HFLMFVSEFWFSnBHFOPQIPVU*OUPUBBMXFSEFO
MFOEFCBTJTWFSWFO7PPSWBOXJUBGHFMFJEF WFSnBHFOJOWFSTDIJMMFOEFLMFVSFOHFUFTU%F
UJOUFOJTEJUNFFTUBMFFOCBTJTNFU[FLFSF UFTUUJKECFESPFHTUFFETFFOIFMFEBH VVS
%F
IPFWFFMIFJEXJUQJHNFOU7PPS[XBSF EPO NFFUSFTVMUBUFOTUBBOJOEFUBCFMWBOmHVVS
LFSFLMFVSFOJTFSWBBLFFOPOHFQJHNFOUFFSEF XFFSHFHFWFO0PLXFSEEFUFNQFSBUVVSWBO
WFSTJFXBBSBBOSFMBUJFGWFFMQBTUBXPSEUUPF IPVUCFTDIFSNENFUFFOUSBOTQBSBOUFWFSnBBH
HFWPFHE%F[FMBBUTUFIFFGUEBOPPLWBBLBMT HFNFUFO mHVVS
CBTJTWFSGFFOMBHFSFCVTWVMMJOH%FLMFVSQBTUB
UF[BNFONFUEFCBTJTHFWFOEFHFWSBBHEF )FUHFCSVJLWBOPSFHPOQJOF ZBOH LFSPFXJOH 
IPFWFFMIFJEFOEFHFWSBBHEFLMFVS MBVBOFOUBOHFOUJBBMHF[BBHEIPVUNPFU XBO
%JUQSJODJQFWBOLMFVSNBLFOBBOEFIBOE OFFSNFOIFUIPVUQFSTFJOFFOCFQBBMEF EPO
WBOCBTJTWFSWFO LMFVSQBTUBT LMFVSSFDFQUFO  LFSF
LMFVSXJMBGXFSLFO [PWFFMNPHFMJKLWFSNF
EJTQFOTFSTFOTDIVENBDIJOFTXPSEUEPPSEF EFOXPSEFO)PVUTPPSUFONFUFFOTUFSLFLSJNQ
WFSGGBCSJLBOUFOHFIBOUFFSE PNEBUEJUWPPS [PBMTZBOH LFSPFXJOH MBVBOFO"NFSJLBBOT
EFMJHFSJTJOWFSCBOENFUWPPSSBBECFIFFSTJOH HSFOFONPHFOOJFUNFUFFOCVJUFOCFJUTXPSEFO
;PVNFOBMMFLMFVSFOPQWPPSSBBE[FUUFO EBO CFIBOEFMEWBOXFHFIFUHFWBBSWPPSLSJNQTQBO
[PVEJUFFOFOPSNFJOWFTUFSJOHCFUFLFOFOFO OJOHFO.FUOBNFCJKEF[FIPVUTPPSUFOUSFFEU
FFOHSPUFLBOTPQJODPVSBOUFOFOIJFSEPPS CJKIPHFSFUFNQFSBUVSFOWFSTOFMEFVJUUSFEJOHPQ
IFUPOUTUBBOWBOPWFSTDIPUUFO MFFTHFWBBSMJKL WBOEFBBOXF[JHFJOIPVETUPGGFO%FIPVUTPPSU
BGWBM
 ZBOHIFFGUCPWFOEJFOCJKHSPUFUFNQFSBUVVS
TDIPNNFMJOHFOTUFSLFOFJHJOHUPUTDIFVSWPS
#JKLMFVSUPFQBTTJOHFOBBOCVJUFOXFSLMBBUNFO NJOH)FUJTEBOPPLBBOUFCFWFMFOIPVUTPPSUFO
[JDINFFTUBMVJUTMVJUFOEMFJEFOEPPSEFFTUIFUJ UPFUFQBTTFONFUMBHFLSJNQDJKGFST7FSEFSWFS

?(INDD   


3BMLMFVS ,MFVSUPPO .BYJNBMF 4PPSU CPVX


TUPG -JOFBJSFXBSNUFVJU[FUUJOHT
  UFNQFSBUVVS  DPÑGGJDJÑOU

 XJU $ 1PMZFUIZMFFO 


 MJDIUJWPPS $ 17$ 
 HFFM $ "MVNJOJVN 
 DISPNBBUHFFM $ 4UBBM 
 SPPEPSBOKF $ #FUPO 
 WVVSSPPE $ )PVU WVSFO 
 SPCJKOSPPE $ )PVU FCCFO o
 SFTFEBHSPFO $ )PVU FJLFO o
 [JMWFSHSJKT $ %JBNBOU 
 TUBBMHSJKT $
 CMBVX $ 'JHVVS -FOHUFWFSBOEFSJOHUFOHFWPMHFWBOUFNQFSB
 TJFOB $ UVVSTTDIPNNFMJOHFOVJUHFESVLUJOEF[PHFOBBNEFMJOFBJSF
 CSJMKBOUCMBVX $ XBSNUFVJU[FUUJOHTDPGmDJÑOU _=,

 CMBVXHSJKT $


 EJFQ[XBSU $ UFSJBMFO[PBMTNFUBBM LVOTUTUPGFOCFUPO UFNQF
SBUVVSHFWPFMJH[JKO#PWFOEJFOWBBLOPHTUFSLFS
'JHVVS .BYJNBMFPQQFSWMBLUFUFNQFSBUVVSWBOWFS EBOIPVU&FONBBUIJFSWPPSJTEF[PHFOPFNEF
TDIJMMFOEFLMFVSFOWFSGPQIPVU MJOFBJSFXBSNUFVJU[FUUJOHDPÑGmDJÑOU EJFBBOHFFGU
IPFEFMFOHUFWBOIFUNBUFSJBBMWFSBOEFSUBMT
,MFVSUPPO .BYJNBMFUFNQFSBUVVS GVODUJFWBOEFUFNQFSBUVVS mHVVS#JKIFU
LMFVSSJKLPOUXFSQFOFODPOTUSVFSFO[BMIJFSNFF
/BUVSFM $ UFSEFHFSFLFOJOHNPFUFOXPSEFOHFIPVEFO
-JDIUCSVJO $ %BUEJUSFFETQMBBUTWJOEU JTCJKWPPSCFFMEJOEF
.JEEFOSPPE $ TUBBMDPOTFSWFSJOHTCSBODIFXBBSOFFNCBBS)JFS
.JEEFMCSVJO $ XFSEWSPFHFSWBBLPQPOEFSBOEFSFXBUFSXFSLFO
&JLFO $ UFFSFQPYZUPFHFQBTU1FSEFmOJUJFXFSEFOEBO
5FBL $ BMUJKEEPOLFSFoWBO[XBSUBGHFMFJEFoLMFVSFO
0MJKGHSPFO $ HFCSVJLU5FHFOXPPSEJHFDIUFSTDISJKGU3JKLTXB
/PUFO $ UFSTUBBUPOWFSTOFEFOFQPYZDPBUJOHTUPF%F[F
%POLFSCSVJO $ QSPEVDUFO[JKOJOFMLFHFXFOTUFLMFVSMFWFSCBBS
"OUISBDJFU $ 7PPSXBUFSXFSLFO[PBMTEF.BFTMBOULFSJOHFOEF
0PTUFSTDIFMEFLFSJOHXPSEFOUIBOTMJDIUFLMFVSFO
'JHVVS .BYJNBMFUFNQFSBUVVSWBOIFUIPVUPOEFS UPFHFQBTU%FDPOTUSVDUJFJTIJFSEPPSNBBUWBTUFS 
FFOHFLMFVSEFUSBOTQBSBOUFBGXFSLJOH IFUDPBUJOHTZTUFFNIFFGUIFUNJOEFSUFWFSEVSFO
FODPSSPTJFJTTOFMMFSXBBSOFFNCBBS
EJFOUIFUBBOCFWFMJOHLXBSUJFSTHF[BBHEIPVU
UFHFCSVJLFO5FOTMPUUFEJFOUNFOSFLFOJOHUF ,MFVSFOWBOVJUEFOJFVXCPVX
IPVEFONFUIFUWPDIUHFIBMUFWBOIFUIPVU*O ,MFVSJTÏÏOWBOEFBSHVNFOUFOWPPSFFOPQ
IFUBMHFNFFOLBONFOTUFMMFOEBUFFO UF
IPPH ESBDIUHFWFSPGBSDIJUFDUPNWPPSIPVUFOHFWFM
WPDIUHFIBMUFEFOBEFMJHFJOWMPFEWBOPQXBS UJNNFSXFSLUFLJF[FO0NEBUXJKJO/FEFSMBOE
NJOHWBOIFUIPVUEPPS[POMJDIUWFSTUFSLU OPHJOIPPGE[BBLUFNBLFOIFCCFONFUFFO
USBEJUJPOFMFXJK[FWBOCPVXFO [JKOFSBBOIFU
%JUBMMFTLBOEFJOESVLXFLLFOEBUCJKCVJUFOUPF MFWFSFOJOLMFVSCFQBBMEFTQFMSFHFMTWFSCPOEFO
QBTTJOHWBO EPOLFSF
LMFVSFOPQIPVUCJK[PO )FULPNUJOEFQSBLUJKLOBNFMJKLOPHSFHFMNBUJH
EFSFBBOEBDIUWFSFJTUJT&DIUFSXBOOFFSBMMFJO WPPSEBUFFOUFHSPPUWFSTDIJMUVTTFOEFHFLP[FO
EFCPVXUPFHFQBTUFNBUFSJBMFOXPSEFOWFSHFMF HSPOELMFVSFOEFBBOUFCSFOHFOFJOELMFVSUPU
LFO LBOXPSEFOWBTUHFTUFMEEBUPPLBOEFSFNB EFLLJOHTQSPCMFNFOMFJEU%JULBOOPHXPSEFO

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

WFSTUFSLUEPPSEFJOWMPFEWBOEFTDIFSQFLBOUFO  4DIBEFMJKLIFJEWBOWFSWFO


PGFFOHSPWFIPVUOFSG[PBMTEBUCJKCJKWPPSCFFME
NFSBOUJIFUHFWBMJT %FUPFQBTTJOHWBOWFSGCSFOHUSJTJDPTNFU[JDI
)FUJTEBBSPNWBOFTTFOUJFFMCFMBOHEBUSFFET NFFWPPSEFWFSXFSLFSFOWPPSIFUNJMJFV0N
JOEFCFTUFLTGBTFEFLMFVSWBOEFBGXFSLMBBH EF[FSJTJDPTUPUFFONJOJNVNUFCFQFSLFO HF
CFLFOEJT"GTUFNNJOHUVTTFOEFLMFVSWBOEF WFOMFWFSBODJFSTWBOWFSGQSPEVDUFOWPPSMJDIUJOH
HSPOEMBBHFOEFBGXFSLMBBHJTOBNFMJKLFFOWPPS PWFSIFUWFJMJHHFCSVJLWBOEFEPPSIFOJOEF
XBBSEFWPPSIFUCFSFJLFOWBOFFOPQUJNBMFEFL IBOEFMHFCSBDIUFQSPEVDUFO/BBTUEFJOGPSNB
LJOH"MTJOEFCFTUFLTGBTFEFLMFVSLFV[FOJFULBO UJFWBOMFWFSBODJFST[JKOFSPSHBOJTBUJFTEJF[JDI
XPSEFOCFQBBME JTEFEPPSEFUJNNFSGBCSJFL CF[JHIPVEFOPQIFUHFCJFEWBOWPPSMJDIUJOHWBO
BBOHFCSBDIUFTUBOEBBSEHSPOELMFVSCFQBMFOE WFSGWFSXFSLJOHFOQSFWFOUJF
WPPSEFMBUFSFLMFVSLFV[F%JULBOCFUFLFOFOEBU
FSNFFSEFSFMBHFOOPPE[BLFMJKLLVOOFO[JKOPN %F[FPSHBOJTBUJFT[JKO
WPMEPFOEFEFLLJOHPQNFUOBNFTDIFSQFLBOUFO t 4UJDIUJOH"SCPVX %F[FTUJDIUJOHIFFGUFFO
UFSFBMJTFSFONFUBMTHFWPMHFYUSBLPTUFO 1SPEVDU*OGPSNBUJF4ZTUFFN"SCPVX XBBSJOPOEFS
NFFSBDUVFMFJOGPSNBUJFUFWFSLSJKHFOJTPWFSIFU
0OEBOLTEFHFOPFNEFWVJTUSFHFMTNPFUNFO WFJMJHXFSLFONFUWFSG5FWFOTHFFGUEF[F4UJDI
BMUJKESFLFOJOHIPVEFONFUQSBLUJKLPNTUBOEJH UJOHFFOIBOEMFJEJOHVJUWPPSEFTDIJMEFSJOEF
IFEFOXBBSCJKNPHFMJKLEFEFLLJOHWBOEF CPVXHFOBBNE7FJMJHXFSLFONFUWFSG
BGXFSLMBBHOJFUHFIFFMBBOEFUIFPSFUJTDIFWPPS t %F777' 7FSFOJHJOHWBO7FSGFO%SVLJOLU
TQFMMJOHFOCFBOUXPPSEU GBCSJLBOUFO IFFGUFFO[PHFOPFNEFWFSGGBYJO
"MTNFOVJUHBBUWBOUXFFBGXFSLMBHFOPQEF IFUMFWFOHFSPFQFOXBBSCJKUFMFGPOJTDIWFJMJH
CPVXQMBBUT NBHEFLMFVSWBOEFHSPOEMBBHJO IFJETCMBEFOWBOWFSGQSPEVDUFOLVOOFOXPSEFO
HFSJOHFNBUFBGXJKLFOWBOEFBGXFSLMBBH)FU PQHFWSBBHEEJFFWFSWPMHFOTQFSGBYXPSEFO
WPPSEFFMIJFSCJKJTEBUJOEFUJNNFSGBCSJFLNFU UPFHF[POEFO
FFOCFQFSLUBBOUBMHSPOELMFVSFOHFXFSLULBO t 'PTBH XFSLHFWFSTWFSFOJHJOHWBOTDIJMEFS
XPSEFO0NEBUJOEFQSBLUJKLCJKHSPUFDPOUSBTU POEFSOFNFST
FOXFSLOFNFSTWFSFOJOHFO$/7
WFSTDIJMMFOJOHSPOEFOBGXFSLMBBHFOPGCJK FO'/7LVOOFOPPLJOGPSNBUJFHFWFOPWFSWFSG
UPFQBTTJOHWBOTJHOBBMLMFVSFOBMTOPHEFLLJOHT FOWFJMJHXFSLFONFUWFSG
QSPCMFNFOLVOOFOPOUTUBBO [VMMFOJOEFSHFMJKLF
TJUVBUJFTEFLMFVSFOFMLBBSNPFUFOOBEFSFO )FUUPFOFNFOEFNJMJFVFOHF[POEIFJETCFXVTU
6JUHBBOEFWBOÏÏOBGXFSLQMBBUTPQEFCPVX [JKOIFFGUWPPS[PXFMEFWFSGQSPEVDFOUBMTWPPS
QMBBUT[BMEFLMFVSWBOEFHSPOEMBBHPWFSFFO EFWFSXFSLFSDPOTFRVFOUJFT*OEFFFSTUFQMBBUT
NPFUFOTUFNNFONFUEFLMFVSWBOEFBGXFSL [BMEFWFSXFSLFSWBOFFOQSPEVDU[JDIBMUJKE
MBBH NPFUFOBGWSBHFONFUXFMLFTUPGGFOIJKXFSLU
0NHF[POEIFJETSJTJDPTVJUUFTMVJUFOPGUFCFQFS
0WFSIFUBMHFNFFOLBOHFFO[FLFSIFJEXPSEFO LFONPFUIJK[JDIUFWFOT MBUFO
JOGPSNFSFOPWFS
HFHFWFONFUCFUSFLLJOHUPUIFUWPMMFEJHEFLLFO CFTDIJLCBSFCFTDIFSNJOHTNJEEFMFOFOEJFOUIJK
WBOEFFJOELMFVS%JUHFMEUWPPSBMPQQMBBUTFO EF[FPPLUFHFCSVJLFO
[PBMTTDIFSQFLBOUFOFOHMBTMBUUFOFOCJKWFSCJO
EJOHFO%FTDIJMEFSEJFOUQSPFGPOEFSWJOEFMJKL #FESJKWFOXPSEFOTUFFETWBLFSHFDPOGSPOUFFSE
WBTUUFTUFMMFOPGÏÏOFOBOEFSIBBMCBBSJT"OEFST NFUWSBHFOFONJMJFVFJTFOWBOPWFSIFJETJOTUBO
NPFUCJOOFOEFCFTUFLTPNTDISJKWJOHEFLMFVS UJFT.FONPFUPOEFSBOEFSFBBOHFWFONFU
[PEBOJHBBOHFQBTUXPSEFO EBUFFOPQUJNBBM XFMLFTUPGGFOJOIFUCFESJKGXPSEUHFXFSLU1SP
SFTVMUBBUXPSEUCFSFJLU)FULBOWPPSLPNFOEBU EVDFOUFOWBOWFSGQSPEVDUFOIFCCFOEFWFSQMJDI
JOCFQBBMEFHFWBMMFO OBPWFSMFH IFUBEWJFT UJOHEFQSPGFTTJPOFMFHFCSVJLFSWBOIVOQSPEVD
[PEBOJHHFXJK[JHEEJFOUUFXPSEFOEBUSFLFOJOH UFO[PWPMMFEJHNPHFMJKLUFJOGPSNFSFOPWFSEF
HFIPVEFONPFUXPSEFONFUIFUBBOCSFOHFO NJMJFVFOWFJMJHIFJETBTQFDUFOEJFWBOUPFQBTTJOH
WBONFFSEBOÏÏOBGXFSLMBBH [JKO
7BOFMLWFSGQSPEVDUNPFUWPPSEFHFCSVJLFSFFO

B+LQGG 


QSPEVDUWFJMJHIFJETJOGPSNBUJFCMBECFTDIJLCBBS 014 0SHBOJTDI1TZDIP4ZOESPPN


VJU[JDI
[JKO%F[FCMBEFOHFWFOJOGPSNBUJFPWFS EPPSTUFNNJOHTTUPPSOJTTFO QFSTPPOMJKLIFJET
t DIFNJTDIFTBNFOTUFMMJOH TUPPSOJTTFO WFSNPFJEIFJE WFSMBBHEFJNQVMT
t GZTJTDIFODIFNJTDIHFESBH CFIFFSTJOHFONPUJWBUJFTUPPSOJTTFO0QMPT
t SJTJDPTWPPSNFOTFONJMJFV NJEEFMFOXPSEFOEPPSTDIJMEFSTWFSEFSWBBL
t QFSTPPOMJKLFCFTDIFSNJOH HFCSVJLUPNEFIVJEUFSFJOJHFO)JFSEPPS
t FFSTUFIVMQNBBUSFHFMFO LVOOFOIVJEBBOEPFOJOHFOPOUTUBBO
t CSBOECFTUSJKEJOHTNBBUSFHFMFO
t PQTMBHFOWFSWPFS &OLFMFCFLFOEFWPPSCFFMEFOWBOPSHBOJTDIFPQ
MPTNJEEFMFO[JKOYZMFFO UFSQFOUJOF XIJUFTQJSJU

.FOTUSFFGUFSOBBS[PXFJOJHNPHFMJKLHJGUJHF IFYBBO UIJOOFS XBTCFO[JOF FUIFSFOBMDPIPM
TUPGGFOUFHFCSVJLFOFOCJKWFSXFSLJOHEFOPEJHF "MTNFFSJOGPSNBUJFHFXFOTUJTPWFSCF[XBBSMJKLF
WFJMJHIFJETNBBUSFHFMFOJOBDIUUFOFNFO%F[F TUPGGFO JTFFOMJKTUNFUWFSEBDIUFOFVSPUPYJTDIF
NBBUSFHFMFO[JKOEPPSNJEEFMWBOEFFUJLFUUFSJOH TUPGGFOWFSLSJKHCBBSCJKEF4UJDIUJOH"SCPVX
PQJFEFSFGBCSJFLTWFSQBLLJOHBBOHFHFWFO [JF
QBSBHSBBG )FU.JOJTUFSJFWBO4PDJBMF;BLFOFO8FSLHFMF
HFOIFJEIFFGUFFOCSPDIVSFVJUHFCSBDIUNFUEF
 #FTDIFSNJOHWBOEFWFSGWFSXFSLFS UJUFM;JFLWBOPQMPTNJEEFMFO*OEF[FCSPDIVSF
7FSGJTPQHFCPVXEVJUFFOBBOUBMDIFNJTDIFTUPG XPSEFOUJQTHFHFWFOPWFSIFUXFSLFONFUPQMPT
GFO [PBMTCJOENJEEFMFO XFFLNBLFST QJHNFO NJEEFMFO7SBHFOPWFSEFSJTJDPTWBOPQMPTNJE
UFO WVMTUPGGFO PQMPTNJEEFMFOFOSFBDUJFWFWFS EFMFOLVOOFOHFTUFMEXPSEFOBBOEF"SCPEJFOTU
EVOOJOHTNJEEFMFO%F[FTUPGGFO[JKOOPEJHPN FOEFSFHJPLBOUPSFOWBOEF"SCFJETJOTQFDUJF
EFWFSGEFKVJTUFLMFVS EFLLJOH WFSXFSLCBBSIFJE
FOBOEFSFLXBMJUBUJFWFFJHFOTDIBQQFOUFHFWFO *OGPSNBUJFWPPS[JFOJOHCJKIFUHFCSVJLWBO
%FXJK[FXBBSPQWFSGXPSEUBBOHFCSBDIU BQQMJ WFSG
DBUJFNFUIPEJFL CJKWPPSCFFMENFUFFOLXBTU  )FUFUJLFUPQIFUWFSGCMJL IFUQSPEVDUJOGPSNB
TQVJUFOSPM
FOWFSXJKEFSEXPSEU CJKWPPSCFFME UJFCMBEFOIFUWFJMJHIFJETJOGPSNBUJFCMBEHFWFO
TUSBMFO BGCSBOEFOPGBGCJKUFO
CSFOHUSJTJDPTNFU JOGPSNBUJFPWFSXFMLFWFJMJHIFJETNBBUSFHFMFOFS
[JDINFF)FUXFSLFOJOLMFJOF CFTMPUFOPGTMFDIU HFOPNFONPFUFOXPSEFOWPPSIFUHFCSVJLWBO
HFWFOUJMFFSEFSVJNUFTXBBSEFEBNQWBOPQMPT FFOCFQBBMEQSPEVDU(PFEWBLNBOTDIBQIPVEU
FOWFSEVOOJOHTNJEEFMFOMBOHEVSJHCMJKGUIBOHFO  JOEBUNFOEF[FJOGPSNBUJFPPLMFFTUFOEFBBO
LVOOFOFSOTUJHFOBEFMJHFFGGFDUFOHFWFOWPPSEF XJK[JOHFOPQWPMHU
HF[POEIFJEWBOTDIJMEFST 4UFFETNFFSXPSEFOFSQSPEVDUFOEPPSWFSG
GBCSJLBOUFOPQEFNBSLUHFCSBDIUEJFNJOEFS
&FOTDIJMEFSEJFWFSGWFSXFSLU XFSLUPWFSIFU PQMPTNJEEFMFOCFWBUUFO CJKWPPCFFMEIJHITPMJET
BMHFNFFOSFHFMNBUJHNFUPQMPTFOWFSEVO %BBSOBBTU[JKOFSXBUFSHFESBHFOWFSWFOFO
OJOHTNJEEFMFOEJFWBBLPOEFSEFFMVJUNBLFO PQMPTNJEEFMWSJKFWFSGQSPEVDUFO0PLXPSEUHF
WBOFFOWFSG7FSEVOOJOHTFOPQMPTNJEEFMFO CSVJLHFNBBLUWBO QMBL
GPMJFJOQMBBUTWBOWFSG
XPSEFOHFCSVJLUPNFFOWFSGPQEFHFXFOTUF
WFSXFSLJOHTWJTDPTJUFJUUFCSFOHFO .BBUSFHFMFOUFSCFTDIFSNJOH
)JFSPOEFSXPSEUFFOPWFS[JDIUHFHFWFOPN
(F[POEIFJE SJTJDPTUFWFSNJOEFSFO
0QMPTFOWFSEVOOJOHTNJEEFMFOIFCCFOFFO t PQEFXFSLQMFLCJKCJOOFOXFSLNPFUFOXBUFS
OBEFMJHFGGFDUPQEFHF[POEIFJE7BOEF[F HFESBHFOWFSGTZTUFNFOUPFHFQBTUXPSEFO
TUPGGFOJTCFLFOEEBU[FOFVSPUPYJTDIF TDIB t [PSHWPPSFFOHPFEFWFOUJMBUJF
EFMJKLWPPS[FOVXTUFMTFM
FJHFOTDIBQQFOCF t [PNJONPHFMJKLPVEFWFSnBHFOWFSXJKEFSFO
[JUUFO%FTDIBEFMJKLFXFSLJOHLBOUPUFSOTUJHF EPPSBGCSBOEFOJOWFSCBOENFUWSJKLPNFOEF
LMBDIUFOMFJEFOEJFFFOHSPUFCFMBTUJOH TDIBEFMJKLFEBNQFO
WPSNFOWPPSEFXFSLOFNFSFO[JKOTPDJBMF t BMMFFOWFSGQSPEVDUFOHFCSVJLFOXBBSWBO
PNHFWJOH%F[PHFOPFNEFTDIJMEFST[JFLUF JOGPSNBUJFCJTDIJLCBBSJTUFOBBO[JFOWBO

B+LQGG 
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

HF[POEIFJETSJTJDPTFOWFJMJHFWFSXFSLJOH%F
HFWBSFOFUJLFUUFSJOHNPFUXPSEFOHFMF[FOFO
EFBEWJF[FOPWFSHF[POEFOWFJMJHXFSLFONPF
UFOXPSEFOPQHFWPMHE
t WPPSFFOHPFEFQFSTPPOMJKLFIZHJÑOF[PSHFO
)BOEFO HF[JDIUFO LMFEJOHNPFUFOXPSEFOHF
SCHADELIJKIRRITEREND BIJTENDCORROSIEF
SFJOJHENFUXBUFSFO[FFQPGFFOTQFDJBBM
SFJOJHJOHTNJEEFM
t IVJEDPOUBDUNFUPQMPTFOWFSEVOOJOHTNJE
EFMFONPFUXPSEFOWFSNFEFO
t OJFUFUFOFOESJOLFOPQEFXFSLQMFL
t OJFUSPLFO
t QFSTPPOMJKLFCFTDIFSNJOHTNJEEFMFOHFCSVJLFO
BMTBOEFSFWPPS[PSHTNBBUSFHFMFOPOUPFSFJLFOE
OXYDEREND ONTVLAMBAAR
[JKO
t BMUJKECFTDIFSNFOEFLMFEJOHESBHFO)BOE
TDIPFOFONPFUFOXPSEFOHFCSVJLUCJKIFU
TDIJMEFSFOFOIFUXFSLFONFUBGCJKUNJEEFMFO
#JKTQVJUXFSLNPFUFFOWFJMJHIFJETCSJMFOBEFN
CFTDIFSNJOHXPSEFOHFESBHFO&FONPOELBQKF
IPVEUHFFOEBNQUFHFO HFCSVJLEBBSPNFFO
LPPMTUPGmMUFSNBTLFS
VERGIFTIG ONTPLOFBAAR
 &UJLFUUFSJOHWBOWFSGQSPEVDUFO
7PPSWFSGQSPEVDUFOJTFFO&VSPQFFTFUJLFUUFSJOHT
TZTUFFNWBOUPFQBTTJOH%JUTZTUFFNHFFGUSJDIU
MJKOFOWPPSPQEFFUJLFUUFOWFSQBLLJOHBBOUF
CSFOHFOWFJMJHIFJET[JOOFOFOHFWBSFOTZNCPMFO
%FHFDPEFFSEF[JOOFOFOHFWBSFODPEFTTUBBO
PPLJOEFQSPEVDUWFJMJHIFJECMBEFOWFSNFME%F[F
[JOOFOFODPEFT[JKOJOBMMFMBOEFOWBOEF&&( MILIEUGEVAARLIJK
WBOUPFQBTTJOH 'JHVVS (FWBBSTZNCPMFO

)FUTZTUFFNCFTUBBUVJUWJFSPOEFSEFMFO UFXF
UFO
 HFWBBSTZNCPMFO mHVVS
 3[JOOFO SJTL
HFWFOEFTQFDJmFLFSJTJDPTBBO
WBOHFWBBSMJKLF WFSG
QSPEVDUFO mHVVS
 4[JOOFO TBGFUZ
HFWFOBBOXFMLFWPPS[PSHT
NBBUSFHFMFONPFUFOXPSEFOHFOPNFOPNIFU
WFSG
QSPEVDUWFJMJHUFLVOOFOWFSXFSLFO mHVVS

 1[JOOFOEJU[JKOTQFDJBMFXBBSTDIVXJOHT[JO
OFO mHVVS

B+LQGG 


3 *OESPHFUPFTUBOEPOU 3 4DIBEFMJKLCJKBBOSBLJOH WFSXBSNJOHJOBGHFTMPUFO


QMPGCBBS NFUEFIVJE UPFTUBOE
3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSEPPS 3 4DIBEFMJKLCJKPQOBNF 3 ,BOLBOLFSWFSPPS[BLFO
TDIPL XSJKWJOH WVVS EPPSEFNPOE 3 ,BOFSGFMJKLFHFOFUJTDIF
PGBOEFSFPOUTUFLJOHT 3 7FSHJGUJHJOHCJKJOBEFNJOH TDIBEFWFSPPS[BLFO
PPS[BLFO 3 7FSHJGUJHJOHCJKBBOSBLJOH 3 (FWBBSWPPSFSOTUJHF
3 &SOTUJHPOUQMPGGJOHTHFWBBS NFUEFIVJE TDIBEFBBOEFHF[POE
EPPSTDIPL XSJKWJOH WVVS 3 7FSHJGUJHJOHCJKPQOBNF IFJECJKMBOHEVSJHFCMPPU
PGBOEFSFPOUTUFLJOHT EPPSEFNPOE TUFMMJOH
PPS[BLFO 3 ;FFSWFSHJGUJHCJKJOBEF 3 ,BOLBOLFSWFSPPS[BLFO
3 7PSNUNFUNFUBMFO[FFS NJOH CJKJOBEFNJOH
HFNBLLFMJKLPOUQMPGCBSF 3 ;FFSWFSHJGUJHCJKBBOSB 3 ;FFSWFSHJGUJHWPPSJOIFU
WFSCJOEJOHFO LJOHNFUEFIVJE XBUFSMFWFOEFPSHBOJTNFO
3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSEPPS 3 ;FFSWFSHJGUJHCJKPQOBNF 3 7FSHJGUJHWPPSJOIFUXBUFS
WFSXBSNJOH EPPSEFNPOE MFWFOEFPSHBOJTNFO
3 0OUQMPGCBBSNFUFO[PO 3 7PSNUHJGUJHHBTJO 3 4DIBEFMJKLWPPSJOIFUXB
EFSMVDIU DPOUBDUNFUXBUFS UFSMFWFOEFPSHBOJTNFO
3 ,BOCSBOEWFSPPS[BLFO 3 ,BOCJKHFCSVJLMJDIU 3 ,BOJOIFUBRVBUJTDI
3 #FWPSEFSUEFPOUCSBOEJOH POUWMBNCBBSXPSEFO NJMJFVPQMBOHFUFSNJKO
WBOCSBOECBSFTUPGGFO 3 7PSNUHJGUJHFHBTTFOJO TDIBEFMJKLFFGGFDUFOWFS
3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSCJK DPOUBDUNFU[VSFO PPS[BLFO
NFOHJOHNFUCSBOECBSF 3 7PSNU[FFSHJGUJHFHBTTFO 3 7FSHJGUJHWPPSQMBOUFO
TUPGGFO JODPOUBDUNFU[VSFO 3 7FSHJGUJHWPPSEJFSFO
3 0OUWMBNCBBS 3 (FWBBSWPPSDVNVMBUJFWF 3 7FSHJGUJHWPPSCPEFN
3 -JDIUPOUWMBNCBBS TUPGGFO PSHBOJTNFO
3 ;FFSMJDIUPOUWMBNCBBS 3 7FSPPS[BBLUCSBOEXPOEFO 3 7FSHJGUJHWPPSCJKFO
3 0OUWMBNCBBSTBNFO 3 7FSPPS[BBLUFSOTUJHF 3 ,BOJOIFUNJMJFVPQ
HFQFSTUHBT CSBOEXPOEFO MBOHFUFSNJKOTDIBEFMJKLF
3 3FBHFFSUIFGUJHNFUXBUFS 3 *SSJUFSFOEWPPSEFPHFO FGGFDUFOWFSPPS[BLFO
3 7PSNU[FFSMJDIUPOUWMBN 3 *SSJUFSFOEWPPSEFBEFN 3 (FWBBSMJKLWPPSEFP[PO
CBBSHBTJODPOUBDUNFU IBMJOHTXFHFO MBBH
XBUFS 3 *SSJUFSFOEWPPSEFIVJE 3 ,BOEFWSVDIUCBBSIFJE
3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSCJK 3 (FWBBSWPPSFSOTUJHF TDIBEFO
NFOHJOHNFUPYJEFSFOEF POIFSTUFMCBSFFGGFDUFO 3 ,BOIFUPOHFCPSFOLJOE
TUPGGFO 3 0OIFSTUFMCBSFFGGFDUFO TDIBEFO
3 4QPOUBBOPOUWMBNCBBSJO [JKOOJFUVJUHFTMPUFO 3 .PHFMJKLHFWBBSWPPSWFS
MVDIU 3 (FWBBSWPPSFSOTUJHPPH NJOEFSEFWSVDIUCBBSIFJE
3 ,BOCJKHFCSVJLFFOPOU MFUTFM 3 .PHFMJKLHFWBBSWPPSCF
WMBNCBBSPOUQMPGCBBS 3 ,BOPWFSHFWPFMJHIFJEWFS TDIBEJHJOHWBOIFUPOHF
EBNQMVDIUNFOHTFMWPS PPS[BLFOCJKJOBEFNJOH CPSFOLJOE
NFO 3 ,BOPWFSHFWPFMJHIFJEWFS 3 ,BOTDIBEFMJKL[JKOWJBEF
3 ,BOPOUQMPGCBSFQFSPYJ PPS[BLFOCJKDPOUBDUNFU CPSTUWPFEJOH
EFOWPSNFO EFIVJE 3 4DIBEFMJKLLBOMPOHTDIB
3 4DIBEFMJKLCJKJOBEFNJOH 3 0OUQMPGGJOHTHFWBBSCJK EFWFSPPS[BLFOOBTMJLLFO

'JHVVS 3[JOOFO

?(INDD   
 $0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3, 

4 "DIUFSTMPUCFXBSFO WFFMXBUFSBGTQPFMFOFO   JOEJFONPHFMJKLIFNEJU


4 #VJUFOCFSFJLWBOLJOEF EFTLVOEJHNFEJTDIBEWJFT FUJLFUUPOFO

SFOCFXBSFO JOXJOOFO 4 *OHFWBMWBOJOTMJLLFO


4 0QFFOLPFMFQMBBUTCF 4 7FSPOUSFJOJHEFLMFEJOH PONJEEFMMJKLFFOBSUT
XBSFO PONJEEFMMJKLVJUUSFLLFO SBBEQMFHFOFOWFSQBLLJOH
4 7FSXJKEFSEWBOXPPO 4 /BBBOSBLJOHNFUEFIVJE PGFUJLFUUPOFO
SVJNUFOPQCFSHFO PONJEEFMMJKLXBTTFONFU 4 #FXBSFOCJKFFOUFNQFSB
4 0OEFSIPVEFO HF WFFM BBOUFHFWFO UVVSCFOFEFO BBOUF
TDIJLUFWMPFJTUPGBBOUF EPPSEFGBCSJLBOU
HFWFOEPPSEFGBCSJLBOU

HFWFOEPPSGBCSJLBOU
4 "GWBMOJFUJOEFHPPUTUFFO 4 *OIPVEWPDIUJHIPVEFO
4 0OEFSIPVEFO JOFSU XFSQFO NFU NJEEFMBBOUF
HBTBBOUFHFWFOEPPS 4 /PPJUXBUFSPQEF[FTUPG HFWFOEPPSEFGBCSJLBOU

GBCSJLBOU
HJFUFO 4 6JUTMVJUFOEJOEFPPS
4 *OHPFEHFTMPUFOWFSQBL 4 .BBUSFHFMFOUSFGGFOUFHFO TQSPOLFMJKLFWFSQBLLJOH
LJOHCFXBSFO POUMBEJOHFOWBOTUBUJTDIF CFXBSFO
4 7FSQBLLJOHESPPHIPVEFO FMFLUSJDJUFJU 4 /JFUWFSNFOHFONFU
4 0QFFOHPFEHFWFOUJMFFS 4 %F[FTUPGFOEFWFSQBL BBOUFHFWFOEPPSEF
EFQMBBUTCFXBSFO LJOHPQWFJMJHFXJK[F GBCSJLBOU

4 %FWFSQBLLJOHOJFUIFS BGWPFSFO 4 6JUTMVJUFOEPQHPFE


NFUJTDITMVJUFO 4 %SBBHHFTDIJLUFCFTDIFS HFWFOUJMFFSEFQMBBUTFO
4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO NFOEFLMFEJOH HFCSVJLFO
FFUFOESJOLXBSFOFOWBO 4 %SBBHHFTDIJLUFIBOE 4 /JFUWPPSHFCSVJLPQ
EJFSWPFEFS TDIPFOFO HSPUFPQQFSWMBLLFOJO
4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO 4 #JKPOUPFSFJLFOEFWFOUJMB XPPOFOWFSCMJKGSVJNUFO
  TUPGGFOXBBSNFFDPOUBDU UJFFFOHFTDIJLUFBEFNIB 4 #MPPUTUFMMJOHWFSNJKEFO
WFSNFEFOEJFOUUFXPS MJOHTCFTDIFSNJOHESBHFO oWØØSHFCSVJLTQFDJBMF
EFOBBOUFHFWFOEPPSEF 4 &FOCFTDIFSNJOHWPPS BBOXJK[JOHFOSBBEQMFHFO
GBCSJLBOU
EFPHFOWPPSIFUHF[JDIU 4 %F[FTUPGFOEFWFSQBL
4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO ESBHFO LJOHOBBSJO[BNFMQVOU
XBSNUF 4 7PPSEFSFJOJHJOHWBOEF WPPSHFWBBSMJKLPGCJK[PO
4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO WMPFSFOBMMFWPPSXFSQFO EFSBGWBMCSFOHFO
POUTUFLJOHTCSPOOFOoOJFU WFSPOUSFJOJHENFUEJU 4 /FFNQBTTFOEFNBBUSF
SPLFO NBUFSJBBM HFCSVJLFO HFMFOPNWFSTQSFJEJOHJO
4 7FSXJKEFSEIPVEFOWBO BBOUFHFWFOEPPSEF IFUNJMJFVUFWPPSLPNFO
CSBOECBSFTUPGGFO GBCSJLBOU
4 3BBEQMFFHGBCSJLBOUMF
4 7FSQBLLJOHWPPS[JDIUJH 4 *OHFWBMWBOCSBOEFOPG WFSBODJFSWPPSJOGPSNBUJF
CFIBOEFMFOFOPQFOFO FYQMPTJFJOBEFNFOWBO PWFSUFSVHXJOOJOHSFDZ
4 /JFUFUFOPGESJOLFO SPPLWFSNJKEFO DMJOH
UJKEFOTHFCSVJL 4 5JKEFOTEFPOUTNFUUJOH 4 %F[FTUPGFOEFWFSQBL
4 /JFUSPLFOUJKEFOTHFCSVJL CFTQVJUJOHFFOHFTDIJLUF LJOHBMTHFWBBSMJKLBGWBM
4 4UPGOJFUJOBEFNFO BEFNCFTDIFSNJOHESBHFO BGWPFSFO
4 (BTSPPLEBNQTQVJUOF 4 *OHFWBMWBOCSBOE 4 7PPSLPNMP[JOHJOIFU
WFMOJFUJOBEFNFO HFCSVJLFO CMVTNJEEFMFO NJMJFV7SBBHPNTQFDJBMF
  UPFQBTTFMJKLFUFSN FO
 BBOUFEVJEFOEPPSEF JOTUSVDUJFTWFJMJHIFJET
BBOUFHFWFOEPPSEFGB GBCSJLBOU
*OEJFOXBUFS LBBSU
CSJLBOU
IFUSJTJDPWFSHSPPU UPF 4 #JKJOTMJLLFOOJFUIFU
4 "BOSBLJOHNFUEFIVJE WPFHFOA/PPJUXBUFS CSBLFOPQXFLLFOEJSFDU
WFSNJKEFO HFCSVJLFO FFOBSUTSBBEQMFHFOFO
4 "BOSBLJOHNFUEFPHFO 4 #JKFFOPOHFWBMPGJOEJFO EFWFSQBLLJOHPGIFU
WFSNJKEFO NFO[JDIPOXFMWPFMU  FUJLFUUPOFO
4 #JKBBOSBLJOHNFUEF PONJEEFMMJKLFFOBSUT
PHFOPONJEEFMMJKLNFU SBBEQMFHFO

'JHVVS 4[JOOFO

?(INDD   


1 #
 FWBUMPPE.BHOJFUXPSEFOHFCSVJLUWPPS
WPPSXFSQFOXBBSJOLJOEFSFOLVOOFOCJKUFO
PGXBBSBBOLJOEFSFOLVOOFO[VJHFO
 0QHFMFU#FWBUMPPE
1 #
 FWBUJTPDZBOBUFO
 ;JFEFBBOXJK[JOHFOWBOEFGBCSJLBOU
1 #
 FWBUFQPYZWFSCJOEJOHFO
 ;JFEFBBOXJK[JOHFOWBOEFGBCSJLBOU
1 1
 BTPQoEJUQSFQBSBBUCFWBUFFOOPHOJFU
WPMMFEJHPOEFS[PDIUFTUPG

'JHVVS 1[JOOFO

(FSBBEQMFFHEFFOBBOCFWPMFO
MJUFSBUVVS

 .JOJTUFSJFWBO4PDJBMF;BLFOFO8FSLHFMFHFO
IFJE ;JFLWBOPQMPTNJEEFMFO
 /FEFSMBOETF7FSFOJHJOHEF/FEFSMBOETF#BL
TUFFOJOEVTUSJF #BLTUFFO
 4UJDIUJOH%PFMNBUJH7FS[JOLFO #FTDIFSNJOH
WBOTUBBMEPPSUIFSNJTDIWFS[JOLFO

/PSNFO
/&/&/*40 7FSWFO WFSOJTTFOFOLVOTUTUPG
GFOo#FQBMJOHWBOIFUHFIBBMUFBBOOJFUWMVDIUJHF
CFTUBOEEFMFO
/&&/*40 %PPSUIFSNJTDIWFS[JOLFOBBOHF
CSBDIUFEFLMBHFOPQJK[FSFOFOTUBMFOWPPSXFSQFO
o4QFDJmDBUJFTFOCFQSPFWJOHFO
/&/ )FUJOEVTUSJFFMBBOCSFOHFOWBOPSHBOJ
TDIFEFLMBHFOPQUIFSNJTDIWFS[JOLUFPGHFTIFSBSEJ
TFFSEFQSPEVDUFO EVQMFYTZTUFFN

/&/ &MFLUSPMZUJTDIBBOHFCSBDIUFCFEFLLJO
HFOWBO[JOLPQJK[FSFOTUBBM

?(INDD   
 3&(*45&3 
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,

3FHJTUFS CJUVNJOFV[F DPOUBDUHFMVJETJTPMBUJF 


WMPFSCFEFLLJOHFO  DPÚODJEFOUJFFGGFDU 
" CMBOLFMBL  DPSSPTJF 
BMDPIPM  CMBVXQMFJTUFSXFSL  $PSUFOTUBBM 
BMLZEFNVMTJFWFSWFO  CPMMFOWMPFS 
BMLZEIBSTWFSWFO   CPVXWPDIU 
BMVNJOJVN DPOTFSWFSFO  CSBOEDPNQBSUJNFOUFSJOHT %
BOIZESJFU  XBOE  EFDPSQMFJTUFS 
BOPEJTFSFO  CSBOEWFJMJHIFJE  EFLWMPFS 
BTGBMUQMBUFOWMPFS   CSBOEWFJMJHIFJE EFLWMPFS 
BTGBMUUFHFMT  QMBGPOEDPOTUSVDUJF  DFNFOUHFCPOEFO 
BTGBMUUFHFMWMPFS  CSBOEXFSFOEFEFVS   EFLWMPFSFO  
BTGBMUUPQMBBH  CSBOEXFSFOEIFJE  EFLWMPFSFO CJUVNFV[F 
BTGBMUWMPFSFO  CSBOEXFSFOEIFJE EFLWMPFSFO DBMDJVNTVMGBBU
BUNPTGFSJTDIFDPSSPTJF  QMBGPOEDPOTUSVDUJF  HFCPOEFO 
CSBOEXFSFOE EFLWMPFSFO 
TUVLBEPPSTXFSL  LXBMJUFJUTCFXBLJOH 
# CSFFEQMBBUWMPFS  EFVS 
CBGnFQMBGPOE  CVJUFOQMFJTUFSXFSL  EFVS CSBOEXFSFOEF 
CBLTUFFO  EFVSCSFFEUF TUBOEBBSE 
CBMLMBBHWMPFS  EFVSESBOHFS 
CBOESBTUFSQSPmFM  $ EFVSFO CSBOEXFSFOEF 
CBTJTWFSGCFTUFL  DBMDJVNTVMGBBUHFCPOEFO EFVSFO HFMVJETJTPMFSFOEF 
CFHMB[JOHCJOOFOEFVSFO  EFLWMPFSFO  EFVSFO HMBT 
CFJUT  DBMDJVNTVMGBBUHFCPOEFO EFVSFO JOCSBBLXFSFOEF 
CFJUTFO  EFLWMPFSFO DMBTTJmDBUJF  EFVSFO LPHFMXFSFOEF 
CFLJTUJOHTQMBBUWMPFS  DBMDJVNTVMGBBUHFCPOEFO EFVSFO MJOFBJSF 
CFPPSEFMJOHTSJDIUMJKO  HJFUWMPFSFO  EFVSFO SPPLXFSFOEF 
CFQMBUJOHPQIPVUFOTLFMFU  DBMDJVNTVMGBBUHFCPOEFO EFVSFO TDIVJG 
CFQMBUJOHPQNFUBMFOTLFMFU  WMPFSCFEFLLJOHFO  EFVSFO TUSBMJOHXFSFOEF 
CFUPO  DFMMFOCFUPO  EFVSFO WFMEBGTDIFSNFOEF 
CFUPOSPU  DFMMFOCFUPOCMPLLFO  EFVSIPPHUF TUBOEBBSE 
CFUPOWMPFSFO JOIFUXFSL DFMMFOCFUPOQBOFMFO  EFVSTMVJUNFDIBOJTNF  
WFSWBBSEJHEF  DFMMFOCFUPOXBOE  EJTQFSTJFWFSWFO  
CJNT  DFNFOU  EPPSMBUFOEIFJEWBOFFO
CJOOFOEFVSFO CFHMB[JOH  DFNFOUHFCPOEFO TUPG 
CJOOFOEFVSFO  EFLWMPFS  EPPSTMBBOEWPDIU 
VJUWPFSJOHFO  DFNFOUHFCPOEFOEFLWMPFSFO  EPSQFMT 
CJOOFOEFVSLP[JKOFO  DMBTTJmDBUJF  ESBBHWMPFS 
CJOOFOLP[JKOFO  DFNFOUHFCPOEFO ESBBHWMPFS IPVUFO 
CJOOFOLP[JKOFO  WMPFSCFEFLLJOHFO  ESBBHWMPFS TUBMFO 
NBUFSJBBMLFV[F  DPNCJOBUJFEFLWMPFSFO  ESBBHWMPFSFO 
CJOOFOLP[JKOFO TUBMFO  DPNCJOBUJFEFLWMPFSFO  LXBMJUFJUTCFXBLJOH 
CJOOFOMJDIULP[JKOFO  DMBTTJmDBUJF  ESBBJTDIVJGEFVSFO 
CJOOFOXBOEFO HFNFUTFMEF DPOEFOTBUJFWPDIU  ESJKGTUFFO 
OJFUESBHFOEF   DPOTFSWFSJOH ESPHFEFLWMPFSFO 
CJOOFOXBOEFO TUFFOBDIUJHF TUBBMDPOTUSVDUJFT  DMBTTJmDBUJF 
OJFUESBHFOEF  DPOTFSWFSJOHWBOIPVU  EVCCFMFEFVSFO 
CJUVNJOFV[FEFLWMPFSFO  DPOTUSVDUJFWFWFJMJHIFJE  EVCCFMIBSEHFCBLLFO
DMBTTJmDBUJF  DPOUBDUDPSSPTJF  UFHFMT 

?(INDD   


EVQMFYTZTUFNFO  HSJOEUBQJKU  JONFUTFMLP[JKO TUBMFO 


HSPOEWFSWFO  JTPMBUJF UIFSNJTDIF 
JTPMBUJFJOEFYWPPS
& MVDIUHFMVJE  
FMBTUJTDIFWMPFSCFEFLLJOH  ) JTPMFSFOWBOTQPVXFO 
FMBTUPNFSFO  IBMMFSHFUBM  *54TZNCPPM 
FMFLUSPDIFNJTDIFDPSSPTJF  IBOEHJQT  
FMFNFOUFOWMPFS  IBOHFOTMVJUXFSL 
FNBJMMFSFO  IBOHXFSL  ,
FQPYZIBSTWFSWFO  IFDIUHJQT  LBML CMVTTFO 
FUIFS  IFYBBO  LBML IZESBVMJTDIF 
FUJLFUUFSJOHWBO IJHITPMJEWFSWFO  LBML TDIFMQ 
WFSGQSPEVDUFO  IPHFESVLXBUFSTUSBMFO  LBML[BOETUFFO 
IPMMFCBLTUFFO  LFSBNJTDIFUFHFMT 
IPMUFWMPFSFO  LFSBNJTDIF
' IPVU BBOUBTUJOH  WMPFSCFEFLLJOHFO 
GFSSPNFUBMFO  IPVU DPOTFSWFSFO  LMFVSEJTQFOTFS 
nBHTUPOFT  IPVU EVVS[BBNIFJE  LMFVSUPFQBTTJOHFO
GPSNBMEFIZEFDPODFOUSBUJF  IPVU OBUVVSMJKLF CVJUFOXFSL 
EVVS[BBNIFJE  LMJNBBUQMBGPOE 
IPVU WFSGTZTUFNFO  LPHFMXFSFOEFEFVSFO 
( IPVU WFSWPSNJOHFO  LPMPNNFO CSBOEXFSFOEIFJE
HBMWBOJTDIWFS[JOLFO  IPVU WPDIUHFIBMUF  CFLMFEFO 
HFHMB[VVSEFUFHFMT  IPVUFOEFLWMPFSFO  LPSSFMWMPFS 
HFMVJEMFLLFO  DMBTTJmDBUJF  LPVEHFWPSNEFTUBMFO
HFMVJETBCTPSQUJF   IPVUFOESBBHWMPFS  LP[JKOQSPmFMFO 
HFMVJETBCTPSQUJFDPÑGmDJÑOU  IPVUFOJONFUTFMLP[JKO  LP[JKO  
HFMVJETJTPMFSFOEFEFVSFO  IPVUFONPOUBHFLP[JKO  LP[JKOUZQFO 
HFMVJETTDIPU  IPVUFOQMBGPOET CSBOEXFSFOE LSJTUBMMJTBUJF 
HFMVJEXFSJOH   CFLMFEFO  LVOTUIBSTHFCPOEFO
HFMVJEXFSJOH IPVUFOWMPFSCFEFLLJOHFO  WMPFSCFEFLLJOH 
QMBGPOEDPOTUSVDUJF  IPVUHSBOJFU  LVOTULFSBNJFLUFHFMT 
HFQSFGBCSJDFFSEF IPVUSPU  LVOTUTUFFO 
EVCCFMXBOEJHFQBOFMFO  IPVUTLFMFUCPVX  LVOTUTUPGGFO DPOTFSWFSFOFO
HJFUWMPFS   IPVUWFSEVVS[BNJOHT TDIJMEFSFO 
HJQT  NJEEFMFO  LXBMJUFJUTFJTFOXBOEUFHFMT 
HJQTCMPLLFO  IPVUXPMDFNFOUQMBBU  LXBMJUFJUTWFSLMBSJOH 
HJQTCMPLLFOXBOE  IZESBUBUJF 
HJQTLBSUPOQMBBU  IZESBVMJTDIFLBML 
HJQTNPOUBHFQMBGPOE  -
HJQTNPOUBHFWPPS[FUXBOE  MBNFMMFOQMBGPOE 
HJQTNPOUBHFXBOE  * MJDIUCFUPO XBOEQBOFMFO
HJQTNPQ  JK[FSHMJNNFS  WBO 
HMBOTQMFJTUFS  JK[FSLMJOLFSUFHFM  MJDIUCFUPOCMPLLFO 
HMBTEFVSFO  JNQSFHOFSFOWBOTUFFOBDIUJHF MJKTUXFSL USFLLFOWBO 
HMBTNP[BÕFLUFHFMT  NBUFSJBMFO  MJOFBJSFEFVSFO 
HMB[FOCPVXTUFOFO  JOCSBBLXFSFOEFEFVSFO  MVDIUEPPSMBUFOEIFJE 
HMB[FOUFHFMT  JOGSB WMPFS  MVDIUHFMVJETJTPMBUJF  
HMB[VVS  JONFUTFMLP[JKO  MVDIULBML 
HSÒTUFHFM  JONFUTFMLP[JKO IPVUFO 

?(INDD   
 3&(*45&3 
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,

. /&/  PQQFSWMBLUFCFIBOEFMJOHWBO
NBDIJOFHJQT  /&/  BMVNJOJVN 
NBHOFTJBHFCPOEFO /&/  PQUSFLLFOEWPDIU 
EFLWMPFSFO DMBTTJmDBUJF  /&/  0SHBOJTDI1TZDIP
NBHOFTJBHFCPOEFO /&/  4ZOESPPN 
WMPFSCFEFLLJOHFO  /&/  PVEIPMMBOETFUFHFMT 
NBHOFTJFUFTUSJDI  /&/*OIFUXFSL PWFSMBOHTHFMVJETJTPMBUJF 
NBSNFSQMFJTUFS  WFSWBBSEJHEFWMPFSFO
NBTTBWFFSTZTUFFN  o,XBMJUFJUFOVJUWPFSJOH
NFFTUFMLP[JKOFO  WBODFNFOUHFCPOEFO 1
NFUBMFO DPOTFSWFSFO  EFLWMPFSFO  1[JOOFO 
NFUBMFOTLFMFU CFQMBUJOH /&/*OIFUXFSL QBOFMFO HFQSFGBCSJDFFSEF
PQ  WFSWBBSEJHEFWMPFSFO EVCCFMXBOEJHF 
NFUBMFOUFHFMT  o,XBMJUFJUFOVJUWPFSJOH QBOFMFOQMBGPOE 
NFUBNPSGFHFTUFFOUFO  WBONPOPMJUJTDIBGHFXFSLUF QBOFMFOQMBGPOE 
NJMJFVFJTFOFOWFSG  CFUPOWMPFSFOFO ESBBHDPOTUSVDUJF 
NJOFSBBMHFCPOEFO WFSIBSEJOHFO  QBOFMFOTZTUFFNXBOE  
TJFSQMFJTUFS  /&/  QBTTJWFSJOHTMBBH 
NPOPMJUJTDIBGHFXFSLUF /&/  QBVNFMMF 
CFUPOWMPFSFO  /&/  QFSMJUF 
DMBTTJmDBUJF  /&/  QFSMJUFCFQMFJTUFSJOH 
NPOUBHFLP[JKO  /&/  QMBBUTUBMFOLP[JKOFO 
NPOUBHFLP[JKO IPVUFO  /&/  QMBGPOEDPOTUSVDUJF 
NPOUBHFLP[JKO TUBMFO  /&/   WFSMBBHEF 
NPOUBHFWMPFSFO  /&/   QMBGPOEDPOTUSVDUJFT 
ANPPLFSQMBUFO  /&/   QMBGPOETZTUFFN NPOUBHF 
NP[BÕFLUFHFMT  /&/   QMBUGPSNWMPFS 
NVVSDPOTUSVDUJFT  /&/  QMFJTUFSESBHFS 
NVVSDPOTUSVDUJFT UIFSNJTDI /&/   QMFJTUFSQSPmFM 
JTPMFSFO  /&/  QMPGQBLLFU 
NVVSWFSWFO  /&/  QOFVNBUJTDITUSBMFO 
/&/  QPFEFSDPBUFO 
/&/  QPMZTJMPYBBOWFSWFO 
/ /&/  QPMZVSFUIBBOWFSWFO 
OBTUFMLP[JKOFO  OJFUESBHFOEFCJOOFOXBOEFO QPSJTPTUFFO 
OBUJPOBMFCFPPSEFMJOHTSJDIUMJKO WBONFUTFMXFSL  QPSPTJUFJU 
  OJFUESBHFOEF QSFTUBUJFDPODFQU 
OBUTUSBMFO  TZTUFFNXBOEFO  QSFTUBUJFFJTFOBBO
OBUVVSMJKLFEVVS[BBNIFJEWBO OJFVXCPVX LMFVSHFCSVJL  OJFUESBHFOEF
IPVU  OPOGFSSPNFUBMFO  CJOOFOXBOEFO 
OBUVVSTUFFO  OPOJVTIBOHFS  QSJNFST 
OBUVVSTUFFO CFXFSLJOHFO  QVUDPSSPTJF 
OBUVVSTUFFOTPPSUFO 
OBUVVSTUFFOUFHFMT  0
/&/&/  PNWPSNJOHTHFTUFFOUFO  3
/&/&/  POEFSSPFTU  3[JOOFO 
/&/&/8FFSTUBOE PQEFLEFVSFO  SBBQMBBH 
UFHFODIFNJTDIF PQMPTNJEEFMFO  SBTUFSQMBGPOE 
BBOUBTUJOH  PSHBOJTDIF  SJCCFOTUSFLNFUBBM 
/&/&/  SJWJFS[BOE 

?(INDD   


SPFTU  TUBBMQMBBUCFUPOWMPFS  5


SPFTUTDIBMFO  TUBBMQMBBUWMPFS  UBQJKU 
SPPLXFSFOEFEFVSFO  45"#6  UFHFMT 
SPPTUFSQMBGPOE  4UBCVCFTUFL  UFHFMT HMB[FO 
SPPTUFSWMPFS  TUBMFOESBBHWMPFS  UFHFMT LFSBNJTDIF 
SVCCFST  TUBMFOJONFUTFMLP[JKO  UFHFMT NFUBMFO 
SVCCFSLOJLEFVS  TUBMFONPOUBHFLP[JKO  UFHFMXFSL VJUWPFSJOH 
4UBOEBBSECFTUFL UFHFM[FUXFSL 
WPPSEFCVSHFSFO UFHFM[FUXFSL 
4 VUJMJUFJUTCPVX  IPFLPQMPTTJOHFO 
4[JOOFO  TUBOEBBSECSBOELSPNNF  UFSQFOUJOF 
TDIBSOJFSFO  TUFFOBDIUJHFNBUFSJBMFO  UIFSNJTDIFJTPMBUJF 
TDIFJEJOHTDPOTUSVDUJF  DPOTFSWFSFO  UIFSNJTDIWFS[JOLFO 
TDIFJEJOHTXBOE  TUFFOBDIUJHFOJFUESBHFOEF UIFSNPIBSEFST 
WFSQMBBUTCBSF  CJOOFOXBOEFO  UIFSNPQMBTUFO 
TDIFMQLBML  TUFFOHBBT  UIJOOFS 
TDIJKGXFSLJOH  TUFFOTUSJQQFO  UJNNFSXFSLQMBGPOE 
TDIJMEFSXFSL  TUPGTDIPUUFO  UPFHBOLFMJKLIFJE 
TDIJMEFSXFSLTUFFOBDIUJHF TUPMMJOHTHFTUFFOUFO  UPFHBOLFMJKLIFJETTZNCPPM 
NBUFSJBMFO  TUPNQFEFVSFO  USFLLFOWBOMJKTUXFSL 
TDIJMEFSXFSLWBO TUSBBMOPSNFO  USPGGFMWMPFS 
LVOTUTUPGGFO  TUSBMFO 
TDIJMEFSXFSLWBONFUBMFO  TUSBMJOHXFSFOEFEFVSFO 
TDIJMWMPFS  TUSPLFOEFVS  6
TDIJNNFMT  TUSPLFOQMBGPOE  6EXBBSEF 
TDIPQFSFO  TUVDBOFUQMBGPOE  67TUSBMJOH 
TDIVJGEFVS   TUVLBEPPSHJQT 
TFEJNFOUHFTUFFOUFO  TUVLBEPPSTNPSUFM 
TIFSBSEJTFSFO  TUVLBEPPSTXFSL  7
TJFSHSJOEWMPFS  TUVLBEPPSTXFSL CJK[POEFSF WFJMJHIFJE DPOTUSVDUJFWF 
TJFSQMFJTUFS  GVODUJFT  WFMEBGTDIFSNFOEFEFVSFO 
TJFSQMFJTUFS  TUVLBEPPSTXFSL  WFOUJMBUJF 
NJOFSBBMHFCPOEFO  CSBOEXFSFOEIFJE  WFSG TDIBEFMJKLIFJE 
TJMBOFO  TUVLBEPPSTXFSL IFDIUJOH  WFSGQSPEVDUFO 
TJMJDPOBUFO  TUVLBEPPSTXFSL  WFSGQSPEVDUFO 
TJMJDPOFOIBST  IVMQDPOTUSVDUJFT  FUJLFUUFSJOH 
TJMPYBOFO  TUVLBEPPSTXFSL  WFSGTZTUFFN POEFSIPVE 
4,(TZNCPPM  POEFSHSPOEFO  WFSGTZTUFFNWPPSTUBBM 
TMPU LBTU  TUVLBEPPSTXFSL  WFSGTZTUFNFO 
TMPU MPPQ  QMFJTUFSQSPmFMFO  WFSIPPHEFEFLWMPFSFO 
TMPU EBHFOOBDIU  TUVLBEPPSTXFSL VJUWPFSFO  DMBTTJmDBUJF 
TMPU WSJKCF[FU  TUVLBEPSFOWBOQMBGPOET  WFSMBBHEF
TMVJUQMBBU  TUVLBEPSFOWBOXBOEFO  QMBGPOEDPOTUSVDUJF 
TMVJUXFSL  TZTUFFNQMBGPOE BGXFSLJOH  WFSNJDVMJUF 
TQBDIUFMQMFJTUFS  TZTUFFNQMBGPOE  WFSOJT 
TQBDLTQVJUQMFJTUFS  SBOEBBOTMVJUJOH  WFSQMBBUTCBSF
TQSJUTMBBH  TZTUFFNXBOE   TDIFJEJOHTXBOE 
TQVJUHJQT  TZTUFFNXBOEFO  WFS[JOLFO UIFSNJTDI 
TUBBMDPOTUSVDUJFT  OJFUESBHFOEF  WMPFSCFEFLLJOH 
DPOTFSWFSJOH  WMPFSCFEFLLJOH FMBTUJTDIF 

?(INDD   
 3&(*45&3 
$0/4&37&3*/(&/4$)*-%&38&3,

WMPFSCFEFLLJOH  XJUQMFJTUFSXFSL 


LXBMJUFJUTCFXBLJOH  XPPOWPDIU 
WMPFSCFEFLLJOHFO   83% 
WMPFSCFEFLLJOHFO 
CJUVNJOFV[F 
WMPFSCFEFLLJOHFO  :
DBMDJVNTVMGBBU  YZMFFO 
WMPFSCFEFLLJOHFO 
DFNFOUHFCPOEFO 
WMPFSCFEFLLJOHFO IPVUFO  ;
WMPFSCFEFLLJOHFO  [BOE[BLQSPFG 
LFSBNJTDIF  [FUUFOWBOXBOEUFHFMTJO
WMPFSCFEFLLJOHFO  NPSUFM 
NBHOFTJBHFCPOEFO  [JMWFS[BOE 
WMPFSCFEFLLJOHFO  [JOLCMPFNFO 
NFUBMFO  [JOLGPTGBBU  
WMPFSTZTUFNFO  [JOLQBUJOB 
CFOBNJOHFO  [JOLTQVJUFO 
WMPFSTZTUFNFO  [JOLTUPG 
QSFTUBUJFFJTFO  [XBMVXTUBBSUQMBBU 
WMPFSWFFS  [XFNCBEUFHFMT 
WMPFSWFSWFO  [XFWFOEFDFNFOUHFCPOEFO
WPDIUJTPMBUJF  EFLWMPFS 
WPDIUXFSJOH   [XFWFOEFDFNFOUHFCPOEFO
WPFHNPSUFMTUFHFM[FUXFSL  EFLWMPFSFO DMBTTJmDBUJF 
WPSTUCFTUFOEJHFHFHMB[VVSEF [XFWFOEFWMPFS 
XBOEUFHFMT 
WPSTUTDIBEF 
WSJKFEPPSHBOH 
WSJKFIPPHUF 

8
XBMTIVJE 
XBOEBGXFSLJOHNFUUFHFMT 
XBOEQBOFMFOWBO
MJDIUCFUPO 
XBOEUFHFMMJKNFO OPSNFO 
XBOEUFHFMNPSUFMT 
OPSNFO 
XBOEUFHFMT 
XBOEUFHFMT OPSNFO 
XBSNUFBCTPSCFSFOEWFSNPHFO
WBOLMFVS 
XBTCFO[JOF 
XBUFSHFESBHFOWFSWFO 
8#%#0  
XFSQTUSBMFO 
8FTUFSOSFEDFEBS 
XJOHWMPFS 

?(INDD   


?(INDD   

You might also like