You are on page 1of 17

Het ademhalingsstelsel:

Functies:
• Belangrijkste doelstelling van ademhalingsstelsel: gasuitwisseling!
– O2 uit atmosfeer halen naar bloed voor gebruik door cellen
– CO2 uit lichaamscellen verwijderen naar atmosfeer
• Goede gaswisseling in longen: voorbereiding in bovenste luchtwegen:
– Lucht wordt verplaatst naar gasuitwisselings-oppervlak
– Lucht wordt op lichaamstemperatuur gebracht (meestal opwarming)
– Lucht wordt bevochtigd en gezuiverd ( uitdroging, pathogenen)
• Bijkomende doelstellingen:
– Stem-apparaat : vorming van geluiden en spraak
– Reukzin bevorderen via reukcellen in neus

Opbouw van het AH:


Neus, neusholte en sinusholten
Keelholte farynx
Strottenhoofd larynx
Luchtpijp trachea
grote luchtpijptakken bronchi
kleine luchtpijptakken bronchioli
Longblaasjes alveoli
Longen pulmon- of pneumon-
Longvliezen pleura
Tussenribspieren intercostale spieren
Middenrif diafragma
Farynx:
• 12 – 14 cm lange ‘buis’ of langwerpige ruimte, van schedelbasis tot op het niveau van
de 6de halswervel
– Gaat onderaan over in slokdarm – oesofagus
• Gelegen achter neus, mond en larynx (openingen !)
– Vandaar: opdeling in 3 delen:
• Naso-farynx: achter neusholte
• Oro-farynx: achter mondholte
• Laryngo-farynx: achter strottenhoofd
Structuur:
• Mucosa:
– In naso-farynx: zoals in neus: trilhaar-epitheel
– In oro- en laryngo-farynx: zoals in mond en slokdarm:
meerlagig, niet-verhoornd plaveisel-epitheel
• Bindweefsel en spieren:
– Naso-farynx: weinig spieren, veel BW
– Oro- en laryngo-farynx: onwillekeurige spieren (constrictoren)
• Spelen rol in slik-reflex, die op dit niveau reeds onbewust verloopt
• Bovenste oesofageale sfincter: tonisch gesloten; ontspant bij slikken
• Van craniaal naar caudaal:
• Hyoïd (os hyoïdeum) tongbeen
• Epiglotttis strotklepje elastisch kraakbeen
• Thyroïd (cartilago thyroïdea) schildkraakbeen
• Cricoïd (cartilago cricoïdea). ringkraakbeen
• Arythenoïden (cartilagines arythenoïdeae)
bekerkraakbeenjes (stelkraakbeenderen)
– Hierop nog 2 kleinere kraakbeentjes Hyalien
• Onder ringkraakbeen: trachea begint
kraakbeen
= einde van bovenste luchtwegen
Functie:
• Doorgang lucht en voedsel
– Lucht: passage: naso- en oro-farynx
– Voedsel: passage: oro- en laryngo-farynx
• Opwarming en bevochtiging lucht
– Voltooiing van werk van neusholte
• Smaak
• Gehoor
– Luchtdrukregeling in middenoor via buis v. Eustachius
• Bescherming
– lymfoïd weefsel in mond- neus-keelgebied: tong-, neus- en keel-amandelen:
– Sluiten van epiglottis voorkomt aspiratie bij slikken
• Spraak:
– Farynx is (samen met sinussen) resonantie-kamer voor geluid van larynx.
– Tijdens uitademing
– Tong, wang en lippen manipuleren de geluiden, geproduceerd door de
stembanden
• Productie van geluid:
– Toonhoogte:
• afh. van lengte en spanning stembanden
– Luidheid:
• Kracht van uitademing
– Resonantie of klankkleur:
• Vorm van mond, positie tong en lippen, aangezichtsspieren, lucht in
sinussen
• Bescherming:
– Sluiten van epiglottis voorkomt aspiratie bij slikken
• Doorgang lucht
– Van farynx naar trachea
• Bevochtigen, filteren opwarmen van lucht
– Verderzetting werk van neusholte en farynx
Strottenhoofd:
Van tongbasis en tongbeen (hyoïd) tot trachea
• Tongbeen = hyoïd (os hyoïdeum) :
– vaak meegerekend bij schedelbeenderen; kan ook bij larynx
– In aanleg kraakbenig met verbening op volwassen leeftijd
– Voor de laryngo-farynx (t.h.v. C3 – C6)
– Vanaf puberteit: sterkere groei bij jongens:
• Adamsappel en lagere stem
– Aan voorzijde:
• tongbeen met spieren en ligamenten vast aan kraakbenige delen van
larynx
• Hier ligt ook de schildklier (isthmus)
– Aan zijkanten: kwabben van schildklier
Naso-farynx:
• Achter de neusholte (verlengstuk ervan)
• Uitmonding van buis van Eustachius (bilateraal)
– Verbinding middenoor  keelholte:
• Regeling luchtdruk in middenoor (voor goede functie trommelvlies) en
afvoer slijm uit middenoor (= trommelholte)
• Langs deze weg kan een infectie opklimmen naar middenoor !
• Achteraan, in dak van naso-farynx: neusamandelen (adenoïden)
– Lymfoïd weefsel
– Vooral bij jonge kinderen
• Kan opening van buis van buis van Eustachius belemmeren
– Middenoor wordt gesloten ruimte: drukproblemen en
ophoping van secreties: gehoor 
Oro-farynx:
• Ligt achter de mondholte
– van zacht verhemelte tot basis van tong
• Dit deel van de farynx wordt dubbel gebruikt:
– Zowel ademhalingsstelsel als spijsverteringsstelsel:
• Ingeademde lucht van neusholte via oro-farynx naar larynx en trachea
en zo naar longen
• Ingeslikt voedsel en drank van mondholte via oro-farynx naar laryngo-
farynx en zo naar slokdarm en maag
– Vandaar: noodzaak aan beveiliging bij slikreflex: voedsel mag
niet naar trachea! (zie spijsvertering !)
• Zijwanden farynx: hierin liggen gehemelte-amandelen
• Op achterzijde van tong: tongamandel

Laryngo-farynx:
• Gelegen achter de larynx = strottenhoofd
• Strekt zich uit van oro-farynx tot begin oesofagus
– Gedeeld gebruik met spijsvertering

Luchtweg

Voedselweg

Farynx: schematisch
Larynx: lateraal zicht

• Epiglottis:
– Zadelvormig elastisch kraakbeentje
– Vast aan binnenzijde schildkraakbeen
• Sluit larynx af tijdens slikken
• Geen inhalatie/aspiratie van vreemde voorwerpen bij slikken
• Tongbeen:
– Halve ring, open langs achter
– Verbeent meestal op volwassen leeftijd
• Schildkraakbeen:
– Grootste kraakbeen van larynx, achteraan open
• Ringkraakbeen:
– Volledig gesloten
– Vorm van zegelring
• Bekerkraakbeentjes: (stelkraakbeenderen)
– Piramidevormig (kaboutermutsjes)
– 3 hoekige basis heeft:
• Stembanduitsteeksels: hier vertrekken de stembanden (lig. Vocale)
• Spieruitsteeksels:
– Voor beweeglijkheid van bekerkraakbeentjes en stembanden
Stembanden:
• Larynx onvolledig afgesloten door een koepelvormig vlies, de membrana vocalis,
– ontspringt aan de bovenranden van het ringkraakbeen
• In het midden blijft een voor-achterwaartse spleet bestaan, de stempleet of glottis.
– De vrije randen van de stemspleet noemt men de stembanden.
• De ware of echte stembanden (ligamentum vocale) bestaan uit ligamenten

• De toonhoogte hangt af van de dikte, de lengte en de spanning van de trillende


stembanden.
• Korte dunne snaren trillen snel  hoge toon
• Lange dikke snaren trillen langzamer  lagere toon
•  kinderen hoge stem; na puberteit zwaardere stem
• De stemspleet (glottis) kan verschillende vormen aannemen:
• Stembanden in abductie (open): inademen, lage toon bij uitademing
• Stembanden in adductie (toe: smalle spleet, strakke ligamenten): hoge toon
bij uitademing
• Spreken of zingen: dus altijd trilling stembanden door uitademing
• De valse stembanden liggen net boven de ware stembanden:
• slijmvliesplooi (aan beide zijden)
Larynfoscopie

Keelspiegel

Trachea (Luchtpijp):
• Verlengstuk van de larynx
– 10 à 11 cm
– In mediastinum voor de oesofagus – slokdarm
• Op niveau T5: splitsing (bifurcatie) bij carina:
– Linker en rechter primaire bronchus (stambronchi)
Structuur:
• U- of hoefijzervormige kraakbeenringen houden de trachea open
– Achteraan open: achterwand: bindweefsel en glad spierweefsel:
• Dit ligt tegen de oesofagus: geeft slokdarm meer ruimte voor passage
voedselbrokken
• Wand bestaat uit 3 lagen: van buiten naar binnen:
– Fibreus-elastisch bindweefsel
– Kraakbeen langs binnen bekleed met gladde spieren (spiraalvormig) en
losmazig bindweefsel
• Bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwen
– Trilhaarepitheel
• Ondersteuning en doorgankelijkheid:
– Kraakbeenringen houden de ‘buis’ open bij beweging van hoofd en nek en bij
onderdruk
– Zachte achterzijde laat slokdarm toe uit te zetten bij slikken
• Mucociliair transport:
– Zelfreinigingsfunctie van trilhaarepitheel:
• Mucus (met aanhangende deeltjes) wordt uitgeborsteld naar larynx:
daar doorgeslikt of opgehoest
• Hoestreflex:
– Prikkeling van larynx, trachea, bronchi
• Afferente zenuwen naar ademhalingscentrum
• Motorische (hoest)reflex: eerst diepe inademing, dan sluiting glottis en
dan geforceerde expiratie: opgebouwde druk wordt plots losgelaten:
lucht/slijm krachtig uitgedreven
• Opwarming, bevochtiging filtering
– Lucht in trachea is meestal reeds op temperatuur en verzadigd
Longen:
Positie en grove structuur:
• 2 longen: Re long is groter dan Li long
– Impressie van hart in Li long, slechts 2 kwabben i.p.v. 3 rechts
• Kegelvormig: basis, top, costaal en mediaal oppervlak
– Top – apex:
• Rond, tot in nekbasis (ietwat boven sleutelbeen/1ste rib uit)
– Dichtbij bloedvaten en zenuwen in hals
– Basis:
• Halvemaanvormig (holte naar mediaal)
• Ligt op thoracale oppervlak van diafragma
– Costale oppervlak:
• Bol, tegen thoraxwand (ribben, ribkraakbeen, intercostale spieren)
– Mediale oppervlak = longpoort = hilus:
• Hol, 3-hoekig gebied; grote structuren gaan hier in en uit de long:
– Oa. stambronchi, arteria pulmonalis (O2-arm), venae
pulmonales (2 per long, O2-rijk), lymfevaten, zenuw

Pleura en pleuraholte:
• De pleura bestaat uit 2 lagen:
– De pleura visceralis:
• Bekleedt de long, elke kwab ook tussen de fissuren
– De pleura pariëtalis:
• Bekleedt binnenkant thoraxwand en thoracaal deel diafragma
• Blijft los van mediastinale organen
• Plooit aan rand van hilus naar binnen om over te gaan in het viscerale
blad.

• De pleuraholte: virtuele of potentiële ruimte:


– Enkel gescheiden door laagje vloeistof:
• glijden van 2 bladen over elkaar,
zonder wrijving
• pleura produceert zelf deze
vloeistof
– Beide vliezen trekken mekaar aan: soort
zuigkracht:
• vloeistof tussen de vliezen geeft
subatmosferische druk
– Vergelijk met 2
glasplaatjes met water
ertussen
» Glijden vlot maar
zijn moeilijk van
elkaar te
scheiden!!

Pneumothorax:
– Indien toch lucht in pleuraholte komt (doorboring van één van beide vliezen:
klaplong = pneumothorax
• Onderliggende long klapt in elkaar (elasticiteit  collapsneiging)
– Werd passief open gerokken door onderdruk in pleuraholte
– Longen a.h.w. ‘opgehangen’ in thorax; volgen passief de
beweging van de thorax : zie verder: ademhalingsmechanica

Longweefsel:
• In de long treffen we aan:
– Bronchi en bronchioli (zie verder)
– Alveoli (longblaasjes)
– Bindweefsel (elastisch) met bloedvaten, lymfevaten en zenuwen
• Elke kwab (= lob) is onderverdeeld in segmenten, die op hun beurt onderverdeeld
zijn in lobuli
– Lobuli zijn gescheiden door dunne laagjes bindweefsel

De Bronchien:
– Trachea vertakt zich in twee takken
• Rechter en linker primaire bronchus = stambronchi
– Stambronchi vertakken zich
• vormen secundaire bronchiën = lobbronchi
– Bedienen elk een longkwab
– Secundaire bronchiën vertakken zich
• vormen tertiaire bronchiën = segmentbronchi
– Tertiaire bronchiën vertakken zich herhaaldelijk in kleinere bronchi en tot slot
in bronchioli
• Steeds minder kraakbeen, steeds meer gladde spieren

Bronchi en Bronchioli:
• Trachea splitst: carina (T5): in 2 stambronchi of primaire bronchi:
– Rechter (stam)bronchus:
• Breder, korter (2,5 cm), meer verticaal (steil naar onder)
– Sneller obstructie door vreemd voorwerp!
• Splitst zich nà hilus in 3 lobbronchi (bovenste, middenste, onderste )
– Elke lobbronchus splitst zich in een 10-tal segmentbronchi
– Deze splitsen verder en verder op in bronchioli (cfr. boom !!)
– Elke lobulus krijgt lucht uit een terminale bronchiolus
» Splitst verder in respiratoire bronchioli, ductuli
alveolares met hierop meerdere alveoli ( longblaasjes)
– Linker (stam)bronchus:
• Langer (5 cm), smaller, meer horizontaal;
• aortaboog draait errond
• Splitst nà hilus in 2 lobbronchi (bovenste en onderste)
– Verdere opsplitsing in segmentbronchi enz. …. zoals rechts
Luchtwegen:
Structuur:
• Grote luchtwegen: zoals trachea:
– Wand bestaat uit 3 lagen: van buiten naar binnen:
• Fibreus-elastisch bindweefsel
• Kraakbeen ringen langs binnen bekleed met gladde spieren
(spiraalvormig) en losmazig bindweefsel
– Bevat bloedvaten, lymfevaten en zenuwen
• Trilhaarepitheel
– Kraakbeenringen worden onregelmatiger naarmate meer distale
vertakkingen:
• Vallen weg vanaf niveau bronchiolen, gladde spieren nemen toe
• Bronchioli: ( < 1,0 mm)
– Geen kraakbeen meer, glad spierweefsel wordt dikker:
• Ontvankelijker voor zenuwstimulatie en irritatie
– Geleidelijke afname van trilhaarepitheel naar distaal
– Cellen worden kubisch en tot slot plaveiselcellen in alveolen
– Slijmbekercellen verdwijnen in distale bronchioli
Bloedtoevoer:
• Voedende bloedsomloop: voorziet longen van zuurstof en voedingsstoffen ( = deel
van grote circulatie; kleine circulatie doet dit niet!)
– Arteriëel:
• Takjes van aorta: bronchiale arteries
– Veneus:
• Azygos en hemi-azygos systeem
• Functionele bloedsomloop = kleine circulatie !!!
– Truncus pulmonalis  rechter en linker longslagader:
• Zuurstofarm bloed naar elke long: gasuitwisseling
• Geoxygeneerd bloed (zuurstofrijk) verlaat de long bij de longhilus:
– 2 longvenen per long  linker atrium

Bezenuwing, lymfeafvoer:
• Bezenuwing: regulatie gladde spieren:
– Nervus vagus: parasympathicus:
• Broncho-constrictie: gladde spiertjes trekken samen
• Plotse door allergeen uitgelokte bronchoconstrictie: astma
– Sympathicus:
• Broncho-dilatatie: stress-respons: ventilatie en O2-opname 
• Voor vecht-vlucht reactie is méér O2 nodig!
• Lymfedrainage:
– Netwerk van lymfevaten rond bronchiaalboom

Respiratoire bronchioli en alveoli:


• Longkwab < segmenten < lobuli (omgeven door bindweefsel
• Per lobulus: 1 terminale bronchiolus < respiratoire bronchioli eindigend in
longtrechtertjes: bestaat uit centrale ductulus alveolaris en de alveoli
– Hier wordt in de longen de gassen uitgewisseld
– Longtrechtertjes zijn clusters van onderling verbonden alveoli
• Laat de longen op een spons lijken,  150 miljoen per long
• enkel nog een éénlagig plaveisel-epitheel ondersteund door los
netwerk van elastisch BW:
– Alveoli omringd door dicht netwerk van capillairen
• Hier gebeurt de gasuitwisseling: externe respiratie
Functie longtrechtertjes en alveolen:
• Externe respiratie:
– Gasuitwisseling in de longen (zie verder)
• Verdediging tegen microben:
– Hier géén zelfreinigingssysteem meer (trilhaarepitheel)
• Zou gasuitwisseling belemmeren
• Lucht is normaal gezien op dit niveau schoon!
– Hier zijn alveolaire macrofagen en witte bloedcellen (lymfocyten,
plasmacellen, neutrofielen) in het bindweefsel op post als verdediging
• Opwarming en bevochtiging blijft doorgaan
– Droge lucht: irritatie van slijmvliezen
• Bevordert infectie

AH fysiologie:
• Drie geïntegreerde processen
– Longventilatie:
• De lucht beweegt de ademhalingswegen in en uit; ademhaling
– Ademhalingscyclus - Een enkele ademhaling bestaat uit een
inademing en een uitademing
– Ademhalingssnelheid—Aantal cycli per minuut
• Normale snelheid voor volwassenen 12 tot 18 keer per
minuut
• Normale snelheid voor kinderen 18 tot 20 keer per minuut
– Alveolaire ventilatie—Beweging van lucht in en uit de alveoli
– Gaswisseling:
• Externe respiratie: diffusie tussen alveoli en capillairen (rondstromend
bloed in de longen)
• Interne respiratie: diffusie tussen bloed en interstitiële vloeistof in de
weefsels
– Gastransport:
• Beweging van zuurstof van de alveoli naar de cellen en koolstofdioxide
van de cellen naar de alveoli (via RBC en plasma)

AH Mechanisme:
• Doelstelling: longen (alveoli) voorzien van zuurstof en verwijdering van
koolstofdioxide
• Belangrijk uitgangspunt bij ademhalingsmechanica is de passiviteit van de longen !!
– Longen zijn een zeer elastisch weefsel met een spontane neiging tot collaps
• Wanneer je ze uit de thorax haalt vallen ze toe
– Longen worden enkel opengehouden door de aanwezigheid van een intacte
pleuraholte
• Hierdoor wordt de pleura visceralis tegen de pleura pariëtalis
aangezogen, waardoor de longen mooi ontplooid in de thoraxholte
‘hangen’.
• Ze zullen passief, elke beweging van de thorax volgen
– Kunnen zichzelf dus niet actief openrekken !!!

AH spieren:
• Bij inademing = inspiratie: verruiming van thorax door spieractiviteit
– Gedeeltelijk willekeurig, gedeeltelijk onwillekeurig
• Belangrijkste spieren bij normale ademhaling:
– Diafragma (grootste aandeel in verruiming thorax)
– Tussenribspieren (musculi intercostales)
= Thorax holte vergroten
• Bij zware of diepe ademhaling: extra spier-ondersteuning:
– Nek- en schoudergordel spieren
– Buikspieren

Tussenribspieren:
• Liggen in de ruimtes tussen de 12 paar ribben
• Liggen in 2 lagen met een andere vezelrichting:
– Musculi intercostales externi: uitwendige tussenrib-spieren: helpen bij de
(gewone) inademing
• Ze trekken de ribben omhoog
• Ze lopen van achter/boven naar onder/voor
– Scharnierpunt: gewrichtjes tussen ribben en wervels:
achteraan
– Musculi intercostales interni: inwendige tussenrib-spieren: helpen bij de
diepe of geforceerde uitademing
• Ze trekken de ribben omlaag
• Ze lopen van onder/achter naar voor/boven

Inspiratie/Inademing:
De normale inademing:
• Diafragma en tussenribspieren verruimen de thorax
• Pleura pariëtalis beweegt mee met thoraxwanden en diafragma
• Pleuraholte verruimt dus ook  druk in pleuraholte daalt (sub-atmosferische druk
wordt nog lager)
• Pleura visceralis wordt meegezogen (door sterkere onderdruk) met pleura pariëtalis
en trekt op zijn beurt longen mee  longen verwijden
• Druk in alveoli en luchtwegen daalt 
• Lucht stroomt longen in (wordt aangezogen) zodat luchtdruk verschil tussen
buitenwereld en alveoli 

• Inspiratie is een actief proces:


– Energie nodig voor ademhalingsspieren die thorax verruimen
• Negatieve druk in thorax, ondersteunt veneuze retour naar hart:
– We noemen dit de respiratoire pomp
– In rust: inspiratie duurt + 2 sec.

Expiratie/uitademing:
Normale uitademing: deze gebeurt passief:
• Ontspanning van tussenribspieren en diafragma 
– Ribbenkast beweegt neerwaarts en inwaarts
• Hierdoor nemen resp.breedte en diepte van thorax af
– Diafragma komt terug boller te staan (= hoger)
• Hierdoor neemt hoogte thorax af
• Longen hebben collapsneiging, dus veren elastisch terug
• Door afname van volume van thorax en longen wordt druk in longen hoger dan die in
de atmosfeer (luchtdruk) 
• Lucht wordt uit de luchtwegen geduwd
• Longen blijven resthoeveelheid lucht bevatten (residuaal volume):
– pleuraholte belet hen helemaal in te zakken

• Normale uitademing gebeurt passief:


– Er is geen energie nodig:
• Ontspanning van spieren en collapsneiging longen
• In rust: expiratie duurt + 3 sec., gevolgd door korte pauze voor
volgende cyclus begint
Costale ademhaling wordt aangevuld door de abdominale AH. (rol van buikspieren)
– Buikspieren ontspannen bij inademing
• Diafragma duwt buikinhoud naar beneden!
– Buikspieren kunnen extra aanspannen bij expiratie
• Abdominale druk verhoogt en duwt buikinhoud tegen ontspannen
diafragma: efficiëntie van expiratie verhoogt.

Rol van spieren samengevat:


• normale inademing:
– diafragma
– uitwendige tussenribspieren:
(trekken de ribben omhoog)
• diepe inademing: als extra spieren:
• Halsspieren
(m. sterno-cleido-mastoïdeus)
– Schoudergordelspieren
(m. pectoralis major, m. serratus anterior)
• normale uitademing:
• gebeurt volledig passief (longen hebben collapsneiging)
• geforceerde of snelle uitademing:
• buikspieren (buikpers)
• inwendige intercostalen  tussenribspieren
(bewegen ribben omlaag)

You might also like