Professional Documents
Culture Documents
2011 - n° 1
Inhoudsopgave
Hoofdredactioneel 2
Aanmelden abonnement
Voor gratis digitale toezending kunt u
zichzelf via het bovengenoemde
email-adres aanmelden.
Aanleveren stukken
Uitsluitend per email onder
vermelding van contactgegevens en
een korte persoonsbeschrijving. De
hoofdredactie houdt zich het recht
voor zonder opgaaf van reden
stukken te weigeren. Sluitingsdatum
voor nummer 2: 11 juli 2011.
Copyright ©
Niets uit deze uitgave mag worden
vermenigvuldigd op welke manier dan
ook voor commerciële doeleinden,
vraag hiervoor eerst toestemming van
de hoofdredactie en de auteur(s).
Volonté Générale
2011 - n° 1
Hoofdredactioneel
Voor u ligt de eerste uitgave van het nieuwe opiniërende tijdschrift
Volonté Générale. In het huidige tijdschriftenaanbod is er vrijwel geen
opiniërend blad dat aandacht besteedt aan het milieu van jonge
intellectuelen die nog studeren of pas zijn afgestudeerd. De ‘Grote Drie’
– Vrij Nederland, HP/De Tijd en Elsevier – richten zich met name op de
gevestigde mens die al met zijn carrière gevorderd is. Universiteitsbladen
worden door de instituties steeds verder aan banden gelegd. Bovendien
zijn deze niet in staat om diepgaande discussies te leiden in de
academische wereld, daar zij meer informatief of amuserend zijn. De
afwezigheid van een forum voor jonge intellectuelen is volgens de
redacteuren van dit blad een groot gemis en was aanleiding voor het
oprichten van het nieuwe tijdschrift Volonté Générale.
In de huidige tijd zien wij in Nederland en de wereld om ons heen
grote veranderingen optreden. In Nederland maakt de democratie een
woelige periode door en ook buiten ons land zijn er grote verschuivingen
in het wereldbeeld. Zonder oordelen te willen vellen of de huidige
veranderingen en hervormingen een zegen dan wel een vloek zijn, stellen
wij vast dat het noodzakelijk is dat de toekomstige generatie van
Nederland nadenkt over de maatschappij en de veranderingen die zich
daarin voordoen.
Het doel van dit tijdschrift is dan ook om de zich veranderende
wereld te beschrijven en deze verschuivingen te verklaren. Belangrijker
echter is het aanvoeren van de discussie over hoe wij als jonge academici
de voor onze voeten liggende wereld kunnen veranderen en welke koers
hierbij gevolgd dient te worden. Wij geloven dat debatten in politiek en
samenleving op dit moment, ook onder de elites, te plat gevoerd worden.
Met dit tijdschrift pogen wij een brede maatschappelijke discussie in gang
te zetten. Hierbij gaat het niet om korte-termijn visies, maar om een
debat over de grondbeginselen van de Nederlandse samenleving en de
wereld en de rol die jonge academici daarin kunnen of moeten spelen.
Om discussie en debat te bevorderen zal in dit blad een belangrijk
deel zijn weggelegd voor ingezonden brieven of artikelen. Daarnaast is er
een vast aantal onderwerpen waarover wordt geschreven. Onder meer
thema’s als politieke filosofie, de Nederlandse politiek en samenleving, wereldpolitiek,
ontwikkelingen binnen de universitaire wereld en Nederlandse en buitenlandse
literatuur zullen een vaste plaats krijgen in dit tijdschrift. Tot slot zal voor
de invulling van het blad gekeken worden naar wat er leeft onder jonge
academici.
Waarom de titel Volonté Générale? Waarom de verwijzing naar de
Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau? Is dit een bekentenis van
politieke kleur? Nee, het is een streven om met dit blad de Algemene Wil
te vertegenwoordigen. Hiermee bedoelen wij niet dat we de wijsheid in
pacht hebben, laat dat voorop staan. Het tijdschrift wil een forum zijn.
Een forum waarin een ieder zijn mening mag verkondigen en waar een
ieder repliek mag geven. De bedoeling is om verschillende visies in de
samenleving samen te laten komen en met elkaar te discussiëren.
2
Volonté Générale
2011 - n° 1
3
Volonté Générale
2011 - n° 1
4
Volonté Générale
2011 - n° 1
verder willen gaan met de wetenschap voelen zich meer thuis bij een Jong
Wetenschappelijk Bureau zoals die nu in de stijgers staat.
Maar met een vaag idee van je doelgroep stuit je op veel vragen
van buitenstaanders. Wat is bijvoorbeeld je leeftijdsgrens? Moeilijk te
zeggen: wanneer is iemand geen jongere meer? Het jongerenabonnement
van wetenschappelijk tijdschrift van GroenLinks De Helling kan je
aanvragen tot en met je 27e, van DWARS mag je lid worden als je tussen
de 14 en 28 jaar oud bent. Aangezien het Jong Wetenschappelijk Bureau
mikt op studenten en afgestudeerden kan de beginleeftijd met vier jaar
worden opgehoogd. De leeftijd van mensen die pas zijn afgestudeerd en
beginnen met werken loopt uiteen van 22 tot 30 jaar en soms nog verder.
Een duidelijke grens stellen is lastig, dus we besluiten het magische getal
30 als uitgangspunt te nemen. Easy does it. De vraag waar je echter niet
expliciet bij stilstaat is of daadwerkelijke iedereen binnen deze
leeftijdsgrenzen zich bij het bureau mag aansluiten. Is een lidmaatschap
van het Jong Wetenschappelijk Bureau voorbehouden aan hen die aan de
universiteit studeren of hebben gestudeerd?
En dan begin je je ongemakkelijk te voelen. De naam 'Jong
Wetenschappelijk Bureau' impliceert duidelijk dat je bezig gaat met
wetenschap en onderzoek. En wie zijn er nou geschikter voor zo'n
bureau dan mensen die wetenschappelijk onderwijs hebben gevolgd?
Toch durf je niet expliciet te zeggen: ‘Het lidmaatschap van het Jong
Wetenschappelijk Bureau staat alleen open voor universitair studenten en
afgestudeerden.’ Daarmee maak je namelijk onderscheid op basis van
opleiding, en dat is fout, toch?
Mooie idealen
Een politieke partij als GroenLinks wil bij uitstek de idealen vrijheid,
gelijkheid en solidariteit uitdragen in haar standpunten en werkwijze.
Daarom schrik je terug als je een orgaan wil oprichten dat speciaal voor
hoger opgeleiden is bedoeld: past dat wel binnen de GroenLinkse
idealen? Het ideaal dat iedereen dezelfde kansen moet krijgen om zich te
ontwikkelen en emanciperen, en daar desnoods een steuntje bij in de rug
moet krijgen. Het ideaal dat alle burgers inspraak moeten hebben in het
bestuur van het land, dat onderwijs en sociale voorzieningen voor
iedereen bereikbaar zijn. En naar deze idealen moet zoveel mogelijk
gehandeld worden.
Een treffend voorbeeld van zo'n ideaal is het voornemen een
correctief referendum mogelijk te maken: na het besluit of tijdens de
besluitvorming van het parlement moeten burgers de mogelijkheid
hebben het besluit terug te draaien door middel van volksraadpleging.
Femke Halsema, voormalig fractievoorzitter van de Tweede Kamerfractie
van GroenLinks, zette zich volop in voor de invoer van het referendum
op het moment dat het partijcongres in 2010 besloot het standpunt over
referenda uit het partijprogramma te schrappen. Blijkbaar vertrouwden
de leden van GroenLinks niet al te veel op het vermogen van de
Nederlandse bevolking om een afgewogen keuze te maken. Het
referendum zou zomaar in de ‘verkeerde’ handen terecht kunnen komen
5
Volonté Générale
2011 - n° 1
en dat kon toch zeker niet de bedoeling zijn. Vol afschuw dachten de
leden waarschijnlijk terug aan november 2009, toen de Zwitserse
bevolking zich uitsprak tegen de bouw van nieuwe minaretten in
Zwitserland. Of het failliete Californië, waar de bevolking elke
belastingverhoging weg had gestemd. Nee, laat beslissingen over het
bestuur van Nederland maar gewoon over aan hen die er verstand van
hebben en ons vertegenwoordigen. Van verdergaande democratisering
blijft niet veel over als men ineens beseft dat de toename van inspraak
voor daadwerkelijk iedereen bedoeld is.
Zou het dan toch zo zijn dat bepaalde mensen beter weten wat
goed is voor het land dan anderen? Over deze vraag startte het
Wetenschappelijk Bureau van GroenLinks in het najaar van 2010 een
lezingenreeks met de titel Weet de overheid wat goed voor ons is? De lezingen
werden gegeven in het kader van het binnen het Wetenschappelijk
Bureau lopende project Vrijzinnig paternalisme. In het woord 'paternalisme'
schuilt het idee dat de overheid in sommige gevallen best kan bepalen wat
goed is voor de samenleving. Met de toevoeging 'vrijzinnig' wilde het
Wetenschappelijk Bureau een vorm van paternalisme onderzoeken dat
binnen de grenzen van GroenLinkse idealen zou passen. Mensen mogen
aan de ene kant niet beperkt worden in hun keuzes, maar soms maken
mensen keuzes die slecht zijn voor hun eigen gezondheid, hun omgeving,
het milieu en de langere termijn. Mag de overheid deze mensen een
duwtje in een andere richting geven, en hoe dan? De deelnemers aan de
discussie bleven zich toch ongemakkelijk voelen bij het idee dat sommige
mensen iets beter weten dan anderen.
Actueel debat
Het debat over een nieuwe kloof in de samenleving is actueel en houdt
menig maatschappelijk geëngageerde bezig. We dachten dat na de
ontzuiling de gehele maatschappij geëmancipeerd was en dat we ons niet
meer druk hoefden te maken over verschillen tussen mensen – het
integratiedebat daargelaten, een klein detail. Wat maakt dat de verschillen
in opleiding in onze samenleving ons nu zo bezig houden?
In december 2010 verscheen het boek Diplomademocratie. Over de
spanning tussen meritocratie en democratie van Mark Bovens en Anchrit Wille.
In het boek betogen de schrijvers dat er voor laagopgeleiden steeds
minder ruimte is gekomen in het bestuur van Nederland. De meerderheid
in de Tweede Kamer na de verkiezingen van 2010 is hoogopgeleid,
uitkomst van een trend van steeds meer hoger dan lager opgeleiden in de
politiek sinds de jaren 1970. Volgens Bovens en Wille is opleiding de
nieuwe maatschappelijke verzuiling: mensen met verschillende
opleidingen wonen in andere wijken, brengen hun kinderen naar andere
scholen en vullen hun vrijetijdsbesteding anders in. En deze kloof wordt
almaar groter.
Problematisch wordt het wanneer de hoogopgeleide
volksvertegenwoordiger de belangen van de laagopgeleide burger
vertegenwoordigt. Bovens en Wille tonen aan dat laagopgeleiden meer
belang hechten aan veiligheid en de bestrijding van criminaliteit, terwijl
6
Volonté Générale
2011 - n° 1
Dilemma
Het politieke en maatschappelijke debat werd vooral voor de jaren 1970
maar ook geruime tijd daarna gedomineerd door een relatief homogene
groep hoger opgeleiden die de gehele bevolking vertegenwoordigden. Nu
ook lager opgeleiden zich interesseren voor dit debat worden verschillen
ineens zichtbaar, terwijl het expliciteren van verschillen een taboe blijft.
Af en toe grapt iemand over een nieuw soort censuskiesrecht waarbij je
stemrecht afhangt van je opleiding. Hoe grappig ook bedoeld, onbewust
spreken mensen de angst uit voor een landsbestuur dat wordt
gedomineerd door mensen met een lagere opleiding. Het gaat tegen de
7
Volonté Générale
2011 - n° 1
Bronnen:
− M. Bovens en A. Wille, 'De tweedeling tussen hoger en lager opgeleiden' in: Sociale
vraagstukken (8 december 2010, http://www.socialevraagstukken.nl/site/?p=1508)
(Geraadpleegd op 14 mei 2011).
− A. Hakhverdian e.a., 'Kloof laag- en hoogopgeleiden wordt juist kleiner' in: Sociale
vraagstukken (10 februari 2011, http://www.socialevraagstukken.nl/site/?p=1748)
(Geraadpleegd op 14 mei 2011).
8
Volonté Générale
2011 - n° 1
9
Volonté Générale
2011 - n° 1
Drie afbraakmomenten
Sinds het begin van de twintigste eeuw heeft zich in het westerse denken
een curieuze serie 'afbraakmomenten' voorgedaan, waarop de pijlers van
oude tradities zijn weggevallen of voor dood zijn verklaard. De wortels
van deze ontwikkelingen liggen weliswaar veel dieper, maar het is niet
geheel onverdedigbaar om Friedrich Nietzsche aan het begin van deze
beweging te zien. Zijn aankondiging van de dood van God aan het einde
van de negentiende eeuw zette een kritische beweging in gang die zou
leiden tot een revolutie in de westerse filosofie. Voor Nietzsche was de
dood van God niet slechts een programmatische stelling, het was ook een
constatering dat het theologische denken daadwerkelijk aan haar einde
was gekomen. De mens zou weldra moeten leren leven in een wereld
waarin God geen referentiepunt meer was.
Niet al te lang daarna volgde Martin Heideggers voorgenomen
'destructie' van de westerse metafysica. Dit had ook grote gevolgen voor
de filosofie. In het Zwitserse stadje Davos ging Heidegger de
confrontatie aan met een van de laatste incarnaties van de westerse
metafysische traditie, het neo-kantianisme, met een grote overwinning als
gevolg.1 Hij rekende hiermee af met een van de pijlers van de westerse
filosofie die met Kant tot haar sterkste uitdrukking was gekomen: het
idee dat de menselijke geest een boven de werkelijkheid verheven subject
is, die tracht via haar redelijke vermogens om de (objectieve)
werkelijkheid te begrijpen en vrij is in haar verhouding tot die
werkelijkheid omdat zij niet onderhevig is aan natuurwetten. Volgens
Heidegger leidden deze opvattingen tot een eenzijdig begrip van het Zijn,
dat vooral gericht was op het blootleggen en instrumentaliseren ervan.
Een zelfstandig en boven alles verheven subject zou de betekenis van zijn
bestaan en van het Zijn zelf moeten uitvinden, hetgeen uiteindelijk zou
leiden tot volstrekte zinloosheid.2
De dood van God en de opkomst van Heidegger betekenden een
revolutie in de filosofie, die zich in Europa sterk liet gelden. Het effect
hiervan werd nog eens versterkt door de impact van de relativiteitstheorie,
waarin een stabiele greep op de werkelijkheid leek te verdwijnen, en de
verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog, waardoor het 'oude
denken' definitief failliet leek. Het besef ontstond dat waarheid, de aard
van kennis, de fundamenten van de moraal en de betekenis van het
menselijke leven moesten worden ‘omgedacht’. Hieruit ontstond een
kritische impuls die zou leiden tot het derde afbraakmoment: dat van de
taalkunde. Men verloor stapsgewijs het vertrouwen in het vermogen van
de taal om de werkelijkheid te beschrijven. Sterker nog, taal werd steeds
meer een instrument van de macht, dat de werkelijkheid vormde en
vervormde. Michel Foucault liet zien dat de mens in zijn begrip van
zichzelf en de wereld werd beheerst door taalstructuren en kennisregels,
waaraan geen ontsnappen mogelijk leek. Volgens Gilles Deleuze, Felix
1P. Gordon, Continental Divide: Heidegger, Cassirer, Davos (Londen 2010) 77.
2S. Geroulanos, An Atheism that Is Not Humanist Emerges in Modern France (Stanford 2010)
145-165.
10
Volonté Générale
2011 - n° 1
11
Volonté Générale
2011 - n° 1
3 S. Newman, From Bakunin to Lacan: Anti-Authoritarianism and the Dislocation of Power (Londen
2007) 83.
4 P. Dews, The Logics of Disintegration (New York 1987) xii.
5 L. Ferry, Pensée 68. Essai sur l’antihumanisme contemporain (Parijs 1985).
12
Volonté Générale
2011 - n° 1
6 E. Deschavanne, Le Deuxième Humanisme: introduction a la pensée de Luc Ferry (Parijs 2010) 23.
7 J. Bourg, From Revolution to Ethics: May 1968 and Contemporary French Thought (Montreal
2007) 5.
8 Dews, The Logics of Disintegration, xii.
9 T. Todorov, In Defence of the Enlightenment (London 2009) 5.
13
Volonté Générale
2011 - n° 1
(Parijs 2010).
12 J. Habermas, 'Modernity. An Unfinished Project', in: M. Passerin d'Entreves en S.
Benhabib (eds.), Habermas and the Unfinished Project of Modernity: Critical Essays on the
Philosophical Discourse of Modernity (Cambridge 1996) 38-55, aldaar 54.
14
Volonté Générale
2011 - n° 1
15
Volonté Générale
2011 - n° 1
Educatie en piramides1
Martijn van den Boom
Democratie, iedereen heeft er wel een beeld bij. Democratie heeft
mensen in de politieke wereld geïnspireerd, in Nederland bijvoorbeeld de
oprichting van Democraten ’66 door onder anderen Hans van Mierlo.
Ten tijde van de Koude Oorlog was democratie een krachtige term
tegenover de dictatoriale regimes aan de andere kant van het IJzeren
Gordijn. De roep om (meer) democratie in de jaren ’60 van de vorige
eeuw zette steden letterlijk in vuur en vlam en studenten figuurlijk. Er
zijn talloze voorbeelden te noemen waarin democratie als term een
belangrijke rol speelt. Telkens weer op een andere manier, wat
onherroepelijk de vraag oproept: wat is democratie?
Als er puur naar het woord gekeken wordt, betekent democratie:
heerschappij van de dèmos. De macht ligt in handen van het volk.
Hiermee staat de democratie tegenover andere staatsvormen, waarbij de
heerschappij in handen is van een bepaalde groep of persoon in de
samenleving. Hierbij kan gedacht worden aan een aristocratie, waar de
adel de macht heeft, of een hiërocratie, waar de macht ligt bij religieuze
gezagdragers. Deze minimale omschrijving impliceert dat een democratie
slechts gebaseerd is op de heerschappij van het volk. In de praktijk is
democratie gecompliceerder en er zijn door eeuwen heen verschillende
invullingen gegeven aan het begrip. Er worden waarden toegekend aan de
term, zoals vrijheid van meningsuiting of godsdienstvrijheid. David Held
bespreekt in zijn overzichtswerk maar liefst elf verschillende modellen
van democratie.2 De term kan met recht een essentially contested concept
genoemd worden: de invulling is plaats- en tijdgebonden.
Er zal hier geen poging worden gedaan om al deze modellen te
bespreken. In dit essay zal er geconcentreerd worden op het kernidee van
democratie: de heerschappij van de dèmos. Hoe moet democratie
benaderd worden als er gefocust wordt op het instrumentele onderdeel
van de democratie, los van liberale waarden? Vanuit deze invalshoek zal
er een antwoord worden gegeven op de vraag hoe democratie verbeterd
kan worden.
Liberalisme en democratie
De belangrijkste ontwikkeling die het idee van democratie in de
voorafgaande eeuwen heeft ondergaan is de verandering van een directe
democratie, waarin de politiek relevante bevolking direct in de politieke
besluitvorming participeerde, naar een indirecte democratie. In deze
laatste vorm draagt de bevolking haar soevereine macht over aan
afgevaardigden die namens haar zitting heeft in een
volksvertegenwoordiging. Daarnaast heeft democratie tal van liberale
1 Dit artikel is een uitgebreide bewerking van een paper die geschreven is voor de
mastercursus Sociale- en Politieke Wijsbegeerte 2009-2010 van dr. E. van der Zweerde aan de
Radboud Universiteit Nijmegen.
2 D. Held, Models of Democracy (3e druk; Cambridge 2005).
16
Volonté Générale
2011 - n° 1
3 T. Walby, Globalization and inequalities. Complexity and contested modernities (Londen 2009) 179-
185.
4 Er bestaat in de literatuur een groot debat over de verbondenheid tussen liberalisme en
democratie. Zie voor een inleiding C. Mouffe, The Democratic Paradox (Londen 2005).
5 Naast zijn colleges besprak E. van der Zweerde dit thema ook in zijn inaugurele rede
ook mogelijk om andere politieke vormen, zoals bestuursraden van een bedrijf, op deze
manier op hun democratisch gehalte te beoordelen.
17
Volonté Générale
2011 - n° 1
18
Volonté Générale
2011 - n° 1
De deliberatieve democratie
Uiteraard is deze visie onderhevig aan veel kritiek, het is dan ook slechts
een gedachte-experiment. Jürgen Habermas zou stellen dat de burger
overvraagd zou worden en het model van deliberatieve democratie
8 Held, Models of Democracy, 137-138, 143-144.
19
Volonté Générale
2011 - n° 1
Conclusie
In dit essay is geprobeerd aan te tonen dat het gebruik van democratie als
term voor een staatsvorm lastig en onduidelijk is. De term heeft
verschillende invullingen meegekregen gedurende de geschiedenis. Ook
in onze tijd wordt de term gebruikt voor zeer verschillende staatsvormen.
Het is daarom beter democratie als kwaliteit te gebruiken, om een
staatsvorm te beschrijven. De westerse liberale democratie wordt dan een
liberale democratische rechtsstaat. Een staat waarin allen gebonden zijn
aan het recht met liberale en democratische aspecten. Tevens kan door
middel van het gebruiken van democratie als kwaliteit een staat
beoordeeld worden op zijn democratische gehalte, waaruit eventueel
normatieve conclusies getrokken kunnen worden. De zogenaamde
liberale democratie is door velen geprezen als zijnde de perfecte
democratische staat. Echter blijkt het dat het mogelijk is een staatsvorm
te ontwikkelen die meer democratisch is. Hoe wordt de staat het meest
democratisch? Door de burger daadwerkelijk bij het
besluitvormingsproces te betrekken. De direct-democratische instanties
zorgen ervoor dat er weer ruimte is voor participatie en dat interesse voor
9 J. Habermas, Die Einbeziehung des Anderen (Frankfurt 1996) 283-284; Het idee van de
deliberatieve democratie vind zijn oorsprong bij de Amerikaanse politicoloog J. S. Fishkin,
maar kent ook in Nederland zijn voorvechters. Het NRC Handelsblad plaatste op 23 maart
2011 een inleidend artikel op zijn website met verwijzingen naar Nederlandse onderzoeken
en onderzoekers, zie: http://www.nrc.nl/nieuws/2011/03/23/politiek-schaf-commissies-
af-en-zet-de-burger-aan-het-werk/ (geraadpleegd op 14 mei 2011).
10 Held, Models of Democracy, 247-248; Iris Marion Young, ‘Communication and the Other:
Beyond Deliberative Democracy’ in: Seyla, Benhabib, Democracy and Difference : Contesting the
Boundaries of the Political (Princeton 1996) 120-135, aldaar 121-122.
20
Volonté Générale
2011 - n° 1
Martijn van den Boom (1987) is politiek historicus en studeert momenteel Politicologie aan
de Radboud Universiteit Nijmegen.
21
Volonté Générale
2011 - n° 1
1
Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie (8 april 2011)
1. Beschikbaar via: ‘http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-
publicaties/notas/2011/04/08/nota-modernisering-nederlandse-diplomatie.html’ (laatst
geraadpleegd 14 mei 2011).
2 Zie voor een beknopt overzicht van deze punten S. van Dooremalen en W. Quaedvlieg,
22
Volonté Générale
2011 - n° 1
het diplomatieke beleid van Nederland leidt, wordt gekeken naar de rol
van economie in het diplomatieke verleden van Nederland. Hierbij wordt
vastgesteld dat het economisch gewicht van ons land door de
geschiedenis heen onze positie internationaal heeft bekrachtigd
Nederland heeft zijn economische rol vaak geherdefinieerd als er
(relatief) grote veranderingen optraden in het internationale systeem en
de wereldeconomie. Om dit punt te onderschrijven wordt in het tweede
deel stilgestaan bij een eerdere herziening die diende om de buitenlandse
politiek van Nederland aan te passen aan de nieuwe internationale
dynamiek van het post-Koude Oorlog tijdperk. In het derde deel van het
artikel wordt er een vergelijking gemaakt tussen de ‘Herrijkingsnota van
1995’ en de nieuwe koerswensen van de Nederlandse regering. Op basis
van deze bevindingen wordt geconcludeerd dat de meer economisch
georiënteerde diplomatie geen radicale breuk vormt met eerder beleid.
5-41, aldaar 5.
9 M. Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, Internationale
23
Volonté Générale
2011 - n° 1
10 M. Li Vos , International cooperation between politics and practice: how Dutch Indonesian cooperation
changed remarkably little after a diplomatic rupture (Amsterdam 2001) 71.
11 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75.
12 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota modernisering Nederlandse diplomatie, 1.
13 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75.
14 Dooremalen en Quaedvlieg, ‘Nederlandse economische diplomatie heeft overkoepelende
24
Volonté Générale
2011 - n° 1
gekozen. Dit zal geschieden op basis van economische belang, dan wel in
overeenstemming met missies van de Europese Unie (EU). Ook
ontwikkelingssamenwerking wordt op een dergelijke basis gekozen
zolang het economisch in het voordeel van het donorland is, of als het
land de verplichting naar de internationale gemeenschap moet nakomen.
De vraag is of economische diplomatie, zoals hierboven uiteengezet,
wezenlijk een nieuwe visie is binnen de geschiedenis van het Nederlands
diplomatieke bedrijf.
16 B. Verbeek en A. Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the
Netherlands (1989–2007): The Paradoxical Result of Europeanization and
Internationalization’, Acta Politica 43 (2008) 357-377, aldaar 358.
17 Okano-Heijmans, ‘Hantering van het begrip economische diplomatie’, 75.
18 Verbeek en Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the
Netherlands(1989–2007)’, 359.
21 J. Serry, ‘‘Nederlandse exportbevordering’ Bilaterale diplomatie in een multilateraal
handelssysteem’ in: J. Melissen, Diplomatie: raderwerk van de internationale politiek (Assen 1999)
151.
22 Citaat van J.J.C. Voorhoeve in E.H. Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National
Interest: Dutch Development Policy in the 1960s’, Contemporary European History 457
(Cambridge 2003).
25
Volonté Générale
2011 - n° 1
23 Serry, ‘Nederlandse exportbevordering. Bilaterale diplomatie in een multilateraal
handelssysteem’, 151.
24 Verbeek en Van der Vleuten, ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the
26
Volonté Générale
2011 - n° 1
27 N. Alofs, (2010) The Netherlands and the Arab-Israeli Conflict: A Foreign policy Analysis The
shaping of Dutch foreign policy attitude vis-à-vis the Arab-Israeli conflict in moments of crisis.
Ongepubliceerd werk. (Edinburgh 2010) 12-14.
28 Verbeek en Van der Vleuten. ‘The Domesticization of the Foreign Policy of the
april 2011.
32 Dooremalen en Quaedvlieg, ‘Nederlandse economische diplomatie heeft overkoepelende
27
Volonté Générale
2011 - n° 1
Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat de export naar China in de jaren
1990 niet gelijk liep met de import maar dat aan het einde van dit
decennium het verschil tussen import en export sterk was toegenomen.33
Het klopt inderdaad dat de verschillen in recente jaren groter zijn
geworden. Dat neemt echter niet weg dat het beleid zoals dat nu wordt
voorgesteld een paradigma vormt met de politiek van eerdere jaren.
28
Volonté Générale
2011 - n° 1
been developed rapidly’.37 Hij krijgt hier bijval van Dirk-Jan Koch en Bart
Loman: ‘geographic choices made by Dutch NGOs are closely related to
and influenced by those of the government.’38 Hun studie concludeerde
dat ‘organisations were not targeting either the poorest countries, or the
countries with worst governance’, 39 maar dat de keuzes grotendeels
samenvielen met de voorkeuren van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken. Op basis van deze argumenten uit The Netherlands Yearbook on
International Cooperation 2008 wordt het particuliere aspect van de
Nederlandse buitenlandse doelstellingen bevestigd. Hoebink haalt de
studie van Bert Helmsing en Peter Knorringa aan die veronderstellen dat
‘private sector involvement has increased … and this has contributed to
an increased market orientation, focusing more on opportunities than on
problems’.40
Hieruit kan worden opgemaakt dat ‘het ontwikkelingsbeleid [moet
worden] herzien en minder toegespitst op hulp maar meer op
investeren’.41 Waar het bedrijfsleven een centrale rol in zal gaan vervullen
is op basis van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren nauwelijks als
paradigma aan te duiden. Daar komt nog eens bij dat in eerdere tijden
ontwikkelingssamenwerking een status- en welvaartsverrijkend doel heeft
gehad - zoals Arens heeft aangetoond.42 Van een diplomatiek paradigma
is dus geenszins sprake, maar van een graduele aanpassing, of cosmetic shift
wel. De huidige nadruk op Economische Diplomatie is vooral een
organisatorische verandering, ingezet om de bezuinigen (€74 miljoen euro
waarvan €55 miljoen bij ambassades en consulaten en €19 miljoen bij het
ministerie in Den Haag) in goede banen te kunnen leiden. 43 Om het
aantal medewerkers naar beneden te brengen ‘komen [er] onder meer
reizende ambassadeurs met Den Haag als thuisbasis. Vaker zal één
ambassade Nederland in een aantal landen tegelijk vertegenwoordigen.’44
Hoewel een meer economisch georiënteerde diplomatie is benadrukt als
een kernpunt in de transformatie van de Nederlandse diplomatie, kan dit
op basis van ons onderzoek niet als een historische kentering worden
beschouwd. Het past het binnen een langere traditie van aanpassen en
herdefiniëren van onze positie binnen het internationale systeem.
37 P. Hoebink, ‘Some new tendencies in the international cooperation of the Netherlands:
An Introduction to Yearbook 2008’ in: Idem (ed.), The Netherlands Yearbook on International
Cooperation 2008, (Assen 2008), 9.
38 Ibidem, 10; Zie ook: D.J. Koch en B. Loman,‘Geographical choices of Dutch NGOs’
orthodoxies and realities’ in: P. Hoebink (ed.), The Netherlands Yearbook on International
Cooperation 2008, (Assen 2008), 74-75.
39 Koch en Loman,‘Geographical choices of Dutch NGOs: orthodoxies and realities’, 75.
40 Hoebink, ‘Some new tendencies in the international cooperation of the Netherlands’, 10.
41 ‘Miljard minder voor ontwikkelingshulp’ Telegraaf 30 september 2010. Beschikbaar via:
http://www.telegraaf.nl/binnenland/7797229/__Mld._minder_voor_ontwikke
lingshulp.html (laatst geraadpleegd 14 mei 2011).
42 Arens, ‘Multilateral Institution-Building and National Interest’, 458.
43 Rijksoverheid nieuwsbericht ‘Hervorming diplomatie: duidelijke keuzes, nieuwe accenten’
29
Volonté Générale
2011 - n° 1
Conclusie
Dit artikel had als doel om de nieuwe visies van het ministerie van
Buitenlandse Zaken, waarbij economische diplomatie een sleutelrol
inneemt, te analyseren. Op de vraag of er wezenlijk verschil bestaat met
het verleden moet echter met ’nee’ geantwoord worden. In deze
beschouwing is aangetoond dat economische diplomatie, hier verstaan als
welvaart en stabiliteit binnen het internationale systeem te kunnen
garanderen, niet nieuw is. Ook het gebruik van andere motieven en
middelen, waaronder het gebruik van commerciële manieren/middelen
valt hieronder te plaatsen. In het veld van de internationale betrekkingen
is de hernieuwde aandacht voor economische diplomatie positief
ontvangen. Het is daarbij van belang dat men zich realiseert dat
economische diplomatie niet nieuw is en historische precedenten heeft,
zij het dat deze in vorm en inhoud op punten verschillen van de huidige
visie zoals uiteengezet in de Nota hervorming Nederlandse diplomatie.
Toch dient te worden heroverwogen of ‘economische diplomatie,
beleid gericht op veiligheid en stabiliteit en mensenrechtenbeleid – met
daarbij bijzondere aandacht voor strategische hulpbronnen,
ontwikkelingssamenwerking en consulaire dienstverlening’ 45 in alle
gevallen elkaar kan complementeren. Terwijl de Nederlandse
buitenlandse belangen een sterke economische aard hebben gehad, heeft
ook de moraal-legalistische politiek van Nederland, ‘Nederland als
gidsland’ ons land in de wereld op de kaart gezet. Dat minister Rosenthal
veronderstelt dat ‘je (...) niet overal voortdurend mee bezig [kunt] zijn
[omdat] er (…) tal van organisaties en instituten [zijn] die zich ermee
bezighouden’,46 moet echter niet te lichtzinnig worden opgevat. Uit de
nieuwe economisch-strategische doelen blijkt onder meer ook dat ‘de
Golfregio van groot economisch belang voor Nederland [is] en [het een
niche] biedt (...) waar het Nederlandse bedrijfsleven toegevoegde waarde
kan bieden’.47 De recente revoluties in het Midden-Oosten maken echter
duidelijk dat Nederland duidelijk een kosten- en batenanalyse moet
maken als het gaat om het versterken van relaties en de vestiging van
Nederlandse ondernemingen in deze contreien. Wil dit gerealiseerd
worden dan moeten doelen van ‘de bevordering van onze economische
belangen (welvaart), vrede en stabiliteit (veiligheid), en mensenrechten
(vrijheid)’ op een wenselijke en effectieve manier op elkaar afgestemd
worden.48
45 Ministerie van Buitenlandse Zaken, Nota Modernisering Nederlandse Diplomatie, 31.
46 Ibidem, 20.
47 Ibid..
48 Ibid., 5.
30
Volonté Générale
2011 - n° 1
31
Volonté Générale
2011 - n° 1
Tijdens uw studie heeft u twee keer de overstap van wetenschap naar politieke
praktijk mogen maken door middel van een stage. Hoe heeft u deze overstap
ervaren?
In de bachelorfase heb ik een stageminor gedaan. Ik heb CDA-
Europarlementariër Maria Martens geholpen bij de politieke campagne
voor de verkiezingen van het Europees parlement in 2009. Ik heb
onderzoek gedaan voor werkbezoeken en bijvoorbeeld uitgezocht welke
Europese subsidies in de bezochte regio waren verstrekt. Ik heb
geprobeerd om haar in campagnetijd zo goed mogelijk te ondersteunen.
De relativerende kracht van de geschiedenis heb ik hierbij niet echt in
kunnen zetten.
Gedurende de master Politiek & Parlement heb ik stage gelopen
bij het Parlementair Documentatie Centrum (PDC) te Den Haag, maar
het PDC is verbonden aan de Universiteit Leiden. Zij maken websites en
onderhouden deze. De winst die gemaakt wordt, investeren zij in eigen
wetenschappelijk onderzoek naar het Nederlandse parlement in de brede
zin. De wetenschappers die er werken, worden dagelijks gebeld door de
grote dagbladen in verband met hun expertise op het gebied van de
Nederlandse politiek. Daar zie je dus dat je als historicus wel richting
kunt geven aan de dagelijkse ontwikkelingen in Den Haag. Ik heb
voornamelijk meegewerkt aan onderzoek voor de gezaghebbende website
www.parlement.com. Deze website bevat een schat aan informatie ten
aanzien van de huidige parlementaire wereld en die van het verleden. Er
staan veel biografieën van politici, zetelverdelingen en
verkiezingsuitslagen vanaf 1918 op. Voor deze website heb ik onderzoek
gedaan naar afsplitsingen bij partijen in de Tweede Kamer. Dit was mede
in het kader van het grotere onderzoeksproject ‘Tijdlijnen’ waarbij allerlei
grote gebeurtenissen uit de Nederlandse politiek in een tijdlijn worden
beschreven. Het doel van dit project is om wetenschappers en
journalisten een handvat te bieden bij hun werk. Men hoopt dat door het
verstrekken van gedegen informatie de kwaliteit van de journalistiek
wordt verbeterd. Met deze feitelijke informatie kan een onjuist verhaal of
vals argument snel worden ontmaskerd.
32
Volonté Générale
2011 - n° 1
Uw standpunt komt niet geheel overeen met dat van de Tweede Kamerfractie
van uw partij, het CDA. Hoe gaat u om met deze discrepantie?
Binnen het CDA is het bij velen al genoegzaam bekend dat ik dit
standpunt niet deel, wat leidt tot interessante discussies met partijgenoten.
Ik heb zo’n discussie eens gevoerd met een Kamerlid. Op een gegeven
moment voerde hij het argument aan dat er bezuinigd moest worden en
dat dit overal pijn zou doen. Wanneer iemand met zulke argumenten
33
Volonté Générale
2011 - n° 1
Bij het CDJA heeft u bij de werkgroep Europa gewerkt. Welke rol ziet u
voor Europa in de toekomst weggelegd?
Nederland heeft de Europese Unie (EU) nodig. Het is ongeloofwaardig
om te zeggen: ‘We moeten uit de EU stappen.’ Idealiter komt er zelfs
meer samenwerking zoals op het gebied van defensie en buitenlandse
zaken. Iedereen weet dat er echter nationale sentimenten meespelen
waardoor het ontzettend moeilijk wordt om dat ideaal op de middellange
termijn mogelijk te maken. Ik denk dat mensen dat gewoon niet durven.
Terwijl juist op deze terreinen efficiënt samen kunt werken. Echter, bij
34
Volonté Générale
2011 - n° 1
Laatste vraag: hoe ziet u uzelf over tien jaar? Politiek of wetenschap?
Het liefste zou ik een managementfunctie willen binnen een bedrijf. Vijf
dagen in de week zou ik niet op een kantoor willen zitten. Ik wil actief
bezig zijn met dingen te organiseren. Daarnaast ben ik, waarschijnlijk,
zeer betrokken in de lokale politiek. Misschien dat ik over tien jaar
Tweede Kamerlid zou willen zijn, maar of dat überhaupt wenselijk is...
35
Volonté Générale
2011 - n° 1
Toen Hans van Mierlo ruim een jaar geleden kwam te overlijden, verloor
Nederland niet alleen een politiek dier en een echt staatsman, maar ook
een schrijver. Een jaar na zijn dood verscheen het boek Het kind en ik, dat
gezien kan worden als het begin van een autobiografie die nooit meer zal
verschijnen.
In het Vara-programma De Wereld Draait Door las Van Mierlo’s
voormalige echtgenote Connie Palmen op indrukwekkende wijze de
eerste paar pagina’s van het boekje voor. Minstens even aangrijpend is
het voorwoord dat zij schreef bij dit werk. Palmen doet een emotionele
poging om te ontdekken hoe haar man in elkaar zat en waarom het
‘ingenaaide meesterwerk dat hem uiteindelijk de zin van zijn geboorte zal
onthullen’ er niet kwam. Ze vertelt hoe Van Mierlo was als geliefde, als
echtgenoot en als bekende Nederlander. De schrijfster schetst een beeld
van een dromerige jongen in het lichaam van een oude man, die zijn
leven zag als een ‘aaneenschakeling van toevalligheden’. Zoals zijn studie
Rechten aan de Katholieke Universiteit Nijmegen die hij volgde omdat
hij geen echte studie kon kiezen en het leiderschap van zijn partij dat hij
deed omdat niemand anders dat wilde doen. Volgens Palmen was Mierlo
het summum van de paradox: ‘Een acteur die niet kan spelen, een man
die nergens trots op is omdat hij nooit iets heeft gewild, een gelovige die
boos is op God omdat Hij niet bestaat, […] een partijleider die nooit lid
zou willen worden van een partij, […] een pretentieloze streber, vol van
het verlangen een geniaal meesterwerk te schrijven en gehinderd door de
angst het talent daarvoor te ontberen.’1 Hoewel het emotionele woorden
zijn van een vrouw die voor de tweede maal een echtgenoot moet
begraven, lijkt zij in deze laatste regel een belangrijke reden te hebben
gevonden voor het feit dat Van Mierlo zijn autobiografie nooit heeft
kunnen schrijven.
Het Kind en ik is dan ook niet het begin van een standaard
autobiografie, maar een mengeling van een familiegeschiedenis van de
Van Mierlo’s, een oorlogsverhaal en een beschouwing van de politieke
ontwikkelingen vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dit alles
vanuit het blikveld van de jonge Van Mierlo. De titel van het werk komt
van een gedicht van Martinus Nijhoff. In dit gedicht kijkt iemand diep in
een vijver en ziet ver beneden het wateroppervlak zichzelf als kind op
prachtige wijze het verhaal van zijn leven schrijven. Maar telkens als de
vijverkijker het verhaal ziet en begrijpt, doet het kind beneden het water
beven en daarmee het verhaal uitwissen. Van Mierlo zal zichzelf in het
gedicht hebben herkend, want ook hij schrijft dat het kind dat hij vroeger
was naast hem stond bij de optekening van zijn levensverhaal. Ook hij
was telkens ontevreden over het resultaat, omdat het kind in hem het
zoveel mooier, zoveel perfecter had kunnen opschrijven.
1 Hans van Mierlo, Het kind en ik (Amsterdam 2011) 15-16.
36
Volonté Générale
2011 - n° 1
Het achtjarige jongentje staat ook naast Van Mierlo als hij in de
zomer van 2008 in de Provence - ‘die door aanhoudende regen malser
was dan ooit’ - op het terras van hun vakantiehuis begint met het
opschrijven van zijn levensgeschiedenis. Van Mierlo beschrijft hoe hij als
negenjarige jongen uitkeek naar het begin van de oorlog, omdat deze al
zo lang werd verwacht. Hij vertelt hoe hij met zijn familie vluchtte, tussen
de opmarcherende Duitse troepen door, en hoe hij aankomt in het
platgebrande Rotterdam. Het is een indrukwekkend verhaal, mede
dankzij de verweving met de familiegeschiedenis van de welgestelde
familie Van Mierlo. De passage waarin grootmoeder tijdens de discussies
over de recessie, na een lang beraad op haar kamertje, besluit om met
haar laatste kapitaal alle openstaande rekeningen van het familiebedrijf uit
te betalen, had in Tolstoj’s Oorlog en Vrede niet misstaan: ‘Ik heb besloten
dat alle cliënten tot de laatste cent betaald worden, […] opdat later mijn
kinderen rechtop kunnen lopen door de straten van Breda.’2
De auteur weet continu een onopvallende overstap te maken
tussen een beschouwend verhaal en de kinderlijke herinneringen uit zijn
jeugd. Hij vertelt over hoe zijn vader - die altijd al een hekel aan Duitsers
had gehad - gedwongen werd om met de bezetters mee te werken en hoe
de kleine Hans de Duitse soldaten die bij hen thuis moesten logeren toch
eigenlijk best aardig vond, omdat ze bloemen voor zijn moeder
meebrachten. Toch leerde Van Mierlo ook de vernietigende kracht van de
oorlog kennen, toen hij op de kostschool in Nijmegen de
bombardementen meemaakte die de binnenstad tot een ruïne maakten.
Het geloof was in de oorlog en ook daarna een lastig geval voor
de jonge dromer. Van Mierlo was er van overtuigd dat God de wereld
vlak voor hem schiep, zodat hij daar door heen kon lopen. Hij meende in
de studiezaal van de bibliotheek God te kunnen betrappen door zich
razendsnel om te kunnen draaien en te zien hoe de wereld er uit zag als
God deze nog niet voor hem had geschapen. Tot zijn grote teleurstelling
en verbazing bleek achter hem de wereld gewoon te bestaan. Van
Mierlo’s conclusie was dat God blijkbaar sneller kon scheppen dan dat hij
zich om kon draaien. Passages als deze zijn tekenend voor de humor die
de auteur door zijn werk heen tentoonspreidt, maar geven ook een
prachtig inzicht in de gedachtenwereld van de jonge Hans.
Het boekje dat Van Mierlo heeft achtergelaten is een prachtig
geschreven verhaal over hoe hij de oorlog in relatieve veiligheid beleefde
en hoe de familie Van Mierlo daar mee omging. Na nog geen honderd
kleine bladzijdes laat Van Mierlo de lezer achter met een gevoel van
teleurstelling. Niet omdat het boek niet de moeite waard is om te lezen -
in tegendeel - maar omdat hij nooit de moed en de tijd heeft gehad een
volwaardige autobiografie te schrijven. Tegen beter weten in blijf je
hopen dat hij ergens in een oude lade in de Provence toch een ingenaaid
meesterwerk heeft achtergelaten.
Gaard Kets (1987) is parlementair historicus en studeert op dit moment Politicologie aan de
Radboud Universiteit Nijmegen.
2 Van Mierlo, Het kind en ik, 38.
37
Volonté Générale
2011 - n° 1
38
Volonté Générale
2011 - n° 1
39